Beleidsregels terug- en invordering en heronderzoeken Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 Gemeente Montferland

Geldend van 22-05-2023 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Beleidsregels terug- en invordering en heronderzoeken Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 Gemeente Montferland

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland;

Overwegende dat

  • Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) wijzigt. De terugvorderingsverplichtingen voor het college zijn per 1 januari 2020 omgezet in een terugvorderingsbevoegdheid.

  • In deze beleidsregels wordt vastgelegd in welke gevallen en op welke wijze aan deze bevoegdheid invulling wordt gegeven.

  • De terugvordering van middelen die op grond van de Bbz zijn verstrekt, gebaseerd is op de Participatiewet (Pw).

  • Deze beleidsregels zoveel mogelijk aansluiten bij de gemeentelijke beleidsregels terug- en invordering Participatiewet.

Gelet op

De Participatiewet en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

Besluit

vast te stellen de ‘Beleidsregels terug- en invordering en heronderzoeken Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 Gemeente Montferland’.

Artikel 1 Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      College: het college van burgemeester en wethouders;

    • b.

      Wet: de Participatiewet;

    • c.

      Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

Artikel 2 Terugvordering

  • 1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om de bijstand verstrekt op grond van het Bbz terug te vorderen.

  • 2. Het gaat hier om de bevoegdheden zoals bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdeel c en artikel 41, vierde en vijfde lid Bbz.

  • 3. Het bedrag van de lening dat op grond van artikel 39, eerste lid, onderdeel a, onder 3 ̊, direct opeisbaar is wanneer niet aan de verplichting tot betaling van rente en aflossing is voldaan, wordt na de tweede aanmaning teruggevorderd met toepassing van artikel 58 lid 2 Pw.

Artikel 3 Moment van terugvordering verstrekt bedrijfskapitaal

Het college vordert het bedrijfskapitaal, dat is toegekend op grond van artikel 20, 24 en 26 van het Bbz terug, als belanghebbende ook na een tweede aanmaning niet aan zijn rente- en/of aflossingsverplichting voldoet.

Artikel 4 Verwijtbare bedrijfsbeëindiging

  • 1. Het (resterende) deel van de lening als bedoeld in artikel 43, tweede lid Bbz wordt niet renteloos gemaakt indien bedrijfsbeëindiging verwijtbaar is.

  • 2. Er is sprake van verwijtbare bedrijfsbeëindiging bij:

    • a.

      verwijtbaar handelen van een bestuurder;

    • b.

      privé bestedingen die niet in lijn liggen met de inkomsten en een inkomen op bijstandsniveau;

    • c.

      en er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen.

  • 3. De lening wordt voortgezet tegen dezelfde voorwaarden als het bedrijfskapitaal is verstrekt; dat betekent met hetzelfde aflossingsbedrag en rentetarief.

Artikel 5 Onderzoek

  • 1. Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.

  • 2. Het college is bevoegd te onderzoeken of het bedrijf of zelfstandig beroep nog levensvatbaar is, indien daartoe naar het oordeel van het college aanleiding bestaat.

Artikel 6 Onderzoek ter zake van uitkeringen en bedrijfskapitaal

  • 1. Het college verricht het heronderzoek, in die gevallen dat de heronderzoekstermijn niet in het Bbz is vastgelegd, binnen twaalf maanden:

    • a.

      na de ingangsdatum van de uitkering; of indien de uitkering met terugwerkende kracht is toegekend;

    • b.

      na de aanvraagdatum van de uitkering;

    • c.

      na de datum waarop het besluit naar aanleiding van het laatst verrichte heronderzoek werd genomen; of indien tot een zodanig besluit geen aanleiding bestond;

    • d.

      na de datum waarop het laatste heronderzoek is verricht.

  • 2. Het college kan voor categorieën van uitkeringsgerechtigden en voor te onderzoeken gegevens en omstandigheden termijnen vaststellen die afwijken van de in het eerste lid genoemde termijn; de termijn bedraagt niet meer dan achttien maanden.

  • 3. Het college neemt op basis van het beëindigingsonderzoek uiterlijk zes maanden na de laatste maand waarin betaling van de uitkering heeft plaatsgevonden een besluit, met betrekking tot de wederzijds tussen de gemeente en belanghebbende resterende verplichtingen en de afwikkeling daarvan, met uitzondering van de definitieve vaststelling van de uitkering.

Artikel 7 Heronderzoek debiteuren

  • 1. Het college verricht het debiteurenonderzoek, in die gevallen dat de heronderzoekstermijn niet in het Bbz is vastgelegd, binnen twaalf maanden:

    • a.

      na de datum waarop de vordering is ontstaan;

    • b.

      na de datum waarop het besluit naar aanleiding van het laatst verrichte debiteurenonderzoek werd genomen: of indien tot een zodanig besluit geen aanleiding bestond;

    • c.

      na de datum waarop het laatste debiteurenonderzoek is verricht.

  • 2. Het college kan voor categorieën van vorderingen en van personen, termijnen vaststellen die afwijken van de in het eerste lid genoemde termijn; de termijn bedraagt niet meer dan achttien maanden.

  • 3. Ten aanzien van vorderingen waarvan de betalings- en aflossingstermijnen een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de eerste aflossingstermijn voldaan moet zijn, niet overschrijden, kan het college toepassing van het eerste lid achterwege laten zolang de belanghebbende zijn verplichtingen nakomt.

Artikel 8 Invordering

De gemeentelijk beleidsregels terugvordering uit de Participatiewet (momenteel: Beleidsregels terugvordering 2016 en volgende jaren) is van overeenkomstige toepassing, indien en voor zover het Bbz niet in invordering of geheel of gedeeltelijk afzien van (verdere) invordering voorziet.

Artikel 9 Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 10. Hardheidsclausule

De gemeente kan, onverminderd artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, in bijzondere gevallen ten gunste van de zelfstandige afwijken van deze beleidsregels, als toepassing hiervan leidt tot onredelijke gevolgen.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op de dag van publicatie en werken terug tot en met 1 januari 2020.

  • 2. Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels terug- en invordering en heronderzoeken Besluit Bijstandverlening zelfstandigen 2004 Gemeente Montferland 2020 en volgende jaren’

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 25 april 2023.

Het college van burgemeester en wethouders

Artikelsgewijze toelichting

Algemeen

De terugvorderingsverplichting wordt een terugvorderingsbevoegdheid. Alleen de verplichting tot terugvordering van fraudevorderingen blijft bestaan. In deze beleidsregels wordt vastgelegd hoe de gemeente invulling geeft aan de terugvorderingsbevoegdheid en aan de onderzoeksmogelijkheden.

Artikel 2. Terugvordering

Eerste en tweede lid

Verwijzing naar artikel 12, tweede lid, onderdeel c van het Bbz:

Als de verleende bijstand, vermeerderd met het in het betreffende boekjaar behaalde netto inkomen meer is dan de jaarnorm, dan kan de bijstand ter grootte van het verschil worden teruggevorderd. De rest van de bijstand wordt omgezet van geldlening in een bedrag om niet.

Verwijzing naar artikel 39, eerste lid, onderdeel a onder 3 van het Bbz:

Het college legt in de beschikking waarin de bijstand wordt toegekend in de vorm van een rentedragende geldlening op grond van de artikelen 20 of 24 van het Bbz het volgende vast:

Het bedrag van de lening is direct opeisbaar bij het niet nakomen van de verplichting tot betaling van rente en aflossing.

Dit is alleen anders in de gevallen waarin artikel 21, eerste lid van het Bbz (nieuw) van toepassing is.

Artikel 41 is steeds van toepassing.

Verwijzing naar artikel 41, vierde en vijfde lid van het Bbz:

Als blijkt dat de zelfstandige duurzaam niet aan de verplichtingen kan voldoen of, als de periode van drie jaar bedoeld in het tweede lid is verstreken, zijn de lening en de eventuele achterstallige rentedirect opeisbaar en kunnen deze worden teruggevorderd.

Als blijkt dat de financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te voldoen, kunnen de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen direct worden teruggevorderd. Is hierbij sprake van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming? Dan is over de achterstallige rente- en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 3. Moment van terugvordering verstrekt bedrijfskapitaal

Op grond van artikel 39, eerste lid, onderdeel a, onder 3 van het Bbz, is het bedrag van de lening direct opeisbaar, als niet aan de verplichting tot betaling van rente en aflossing is voldaan. De gemeente bepaalt zelf vanaf welk moment zij tot terugvordering overgaat.

In artikel 40 van het Bbz, dat met ingang van 1 januari 2020 is vervallen, was vastgelegd dat als de zelfstandige ook na een tweede aanmaning niet aan zijn rente- en aflossingsverplichtingen voldeed, het geleende bedrag wordt teruggevorderd.

Deze regel kan nog steeds toegepast worden, maar nu op grond van deze beleidsregels.

Artikel 4. Verwijtbare bedrijfsbeëindiging

Artikel 43 tweede lid van het Bbz heeft een andere invulling gekregen: “Indien na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep een deel van de lening resteert en deze niet met toepassing van het vorige lid onder hypothecair verband is verleend, kan in het geval van niet-verwijtbaarheid het resterende deel van de lening vanaf de beëindiging renteloos worden gemaakt. In het geval van een renteloos gemaakte lening dient gedurende de periode van vijf jaar na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep vijftig procent van het netto inkomen boven de bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3, paragrafen 3.2 en 3.3, van de wet, besteed te worden voor aflossing van deze lening”.

Met de wijziging van de eerste zin in het tweede lid wordt verduidelijkt dat de Bbz-lening renteloos kan worden gemaakt, mits de bedrijfsbeëindiging niet verwijtbaar is en de zelfstandige heeft voldaan aan de verplichting om de lening zo volledig mogelijk terug te betalen. De wijziging van de tweede zin in het tweede lid geeft aan dat de aflossingsvorm, zoals die wordt genoemd in het tweede lid, van toepassing is als er sprake is van niet verwijtbaarheid en de lening renteloos is gemaakt.

Als er sprake is van verwijtbaarheid, kan het college echter hiervan afwijken. In artikel 4 van deze beleidsregels is daarom vastgelegd hoe wordt omgegaan met verwijtbare bedrijfsbeëindigingen.

Aan artikel 43 van het Bbz wordt nog een derde lid toegevoegd, dat als volgt luidt:

De lening, die de zelfstandige bij de beëindiging op grond van het eerste lid gehouden is terug te betalen, is een lening als bedoeld in artikel 58, eerste lid, onderdeel b, van de wet.

Artikel 5. Onderzoek

De algemene onderzoeksbevoegdheid voor de gemeente geldt zowel bij de aanvraag als bij de beoordeling van het verdere recht op bijstand. Het college hoeft alleen een nadere beslissing te nemen indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Deze bepaling heeft een algemene reikwijdte, en is ook van toepassing als het heronderzoek tot wijzigingen aanleiding geeft. Uitgangspunt is dat de gemeente niet meer gegevens en bewijsstukken vraagt dan die in redelijkheid nodig zijn om de rechtmatigheid van de aanvraag te kunnen beoordelen. De algemene onderzoeksbevoegdheid van het college kan steeds en ook spontaan worden uitgeoefend. Daarvoor is geen voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. Zie de toelichting op artikel 53a, zesde lid van de wet.

Artikel 6. Onderzoek ter zake van uitkeringen

Eerste lid

In de Participatiewet zijn geen voorschriften opgenomen over heronderzoeken. Wel bevat artikel 53a zesde lid van de wet een algemene bevoegdheid tot het doen van onderzoeken. Het staat het college vrij om te bepalen op welke wijze en wanneer de rechtmatige verstrekking van bijstand wordt gecontroleerd. Er is daartoe geen voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. De termijn van twaalf maanden komt overeen met de termijnen die in de dagelijkse uitvoeringspraktijk worden toegepast. Voor het overige zijn bepalend de termijnen die in het Bbz zelf zijn vastgelegd.

Tweede lid

Door het college kunnen afwijkende termijnen worden vastgesteld voor categorieën van uitkeringsgerechtigden en voor te onderzoeken gegevens en omstandigheden. In de dagelijkse uitvoeringspraktijk van het Bbz doen zich de volgende situaties voor:

1. Verlening van bijstand aan beginnende zelfstandigen:

In artikel 23a van het Bbz was tot 1 januari 2020 vastgelegd dat het college onderzoekt of het bedrijf of zelfstandig beroep nog levensvatbaar is zes maanden na aanvang van de bijstandsverlening, bedoeld in het eerste lid en daarna na een periode van respectievelijk zes en twaalf maanden. Deze aanpak wordt voortgezet. De bijstand wordt in eerste instantie toegekend voor de duur van zes maanden en daarna vindt een heronderzoek plaats. Is het bedrijf nog levensvatbaar? Verleng de algemene bijstand dan met zes of twaalf maanden, afhankelijk van de individuele omstandigheden. Er wordt gelijk een heronderzoek gepland. Bij dit volgende heronderzoek wordt bekeken of de periode van algemene bijstand opnieuw moet worden verlengd (tot maximaal zesendertig maanden) en of het volgende heronderzoek over zes of twaalf maanden moet plaatsvinden. Ook was in artikel 23 van het Bbz vastgelegd dat het college onderzoekt of het bedrijf of zelfstandig beroep nog levensvatbaar is bij verlenging van de toekenning van algemene bijstand om redenen van medische of sociale aard, en vervolgens telkens na een periode van twaalf maanden. Hierbij wordt aangesloten. De algemene bijstand wordt bij redenen van medische of sociale aard direct verleend voor de periode van twaalf maanden, en na iedere twaalf maanden vindt een heronderzoek plaats.

2. Rechtmatigheidsonderzoeken:

Algemene bijstand:

Voor alle groepen van zelfstandigen genoemd in artikel 2 eerste lid van het Bbz, met een vermogen onder de van toepassing vermogensgrenzen van artikel 3 van het Bbz, wordt de hoogte van de algemene bijstand definitief vastgesteld na afloop van het boekjaar (artikel 12 van het Bbz). Deze definitieve vaststelling vindt plaats uiterlijk binnen negen maanden na afsluiting van het boekjaar waarin algemene bijstand voor levensonderhoud is verleend.

Voor alle groepen van zelfstandigen genoemd in artikel 2 eerste lid van het Bbz, met een vermogen boven de vermogensgrenzen van artikel 3 Bbz, wordt een besluit genomen over de terugbetaling van de renteloze geldlening volgens artikel 13 van het Bbz. Deze vindt plaats uiterlijk binnen drie maanden na beëindiging waarin de bijstand is toegekend.

Voor de groep oudere zelfstandigen wordt naast de definitieve vaststelling levensonderhoud in hetzelfde onderzoek het winstcriterium beoordeeld, zodat kan worden vastgesteld of de algemene bijstand kan worden voortgezet volgens artikel 25 van het Bbz.

Bedrijfskapitaal voor de groep gevestigde zelfstandigen:

Het aantal verplichte (her)onderzoeken is hierbij afhankelijk van wanneer het bedrijfskapitaal is aangevraagd. Is het bedrijfskapitaal aangevraagd vóór 1 januari 2020, dan zijn de overgangsbepalingen van artikel 60a van het Bbz van toepassing. Dat betekent dat voor deze zelfstandigen de oude wetgeving van artikel 21 van het Bbz van toepassing is.

Aanvraag van bedrijfskapitaal voor 1 januari 2020:

Is de aanvraag voor bedrijfskapitaal gedaan vóór 1 januari 2020, dan wordt ambtshalve vastgesteld: berekening keuzejaar (jaar t of jaar t-1) en berekening rentereductie (jaar t+1 en t+2), waarbij t staat voor het jaar van aanvraag. Als de zelfstandige bij de aanvraag al kiest voor het jaar t-1, wordt de keuzejaarberekening gemaakt, gelijktijdig met de toekenning van het bedrijfskapitaal. Als de zelfstandige op het moment van aanvraag nog geen keuze maakt, vindt de ambtshalve vaststellingplaats binnen negen maanden na afsluiting van boekjaar t. Kredietbestedingscontrole volgens artikel 39 van het Bbz vindt plaats binnen 2 maanden na uitbetaling van het bedrijfskapitaal, waarbij betrokkene verifieerbaar en objectieve bewijsstukken moet aanleveren in de vorm van bankafschriften en facturen. Rentereductie voor jaar 1 vindt plaats binnen negen maanden na afsluiting van boekjaar t+1.Rentereductie voor jaar 2 vindt plaats binnen negen maanden na afsluiting van boekjaar t+2.

Aanvraag van bedrijfskapitaal na 1 januari 2020:

Als de aanvraag voor bedrijfskapitaal is gedaan na1 januari 2020, dan wordt ambtshalve vastgesteld: berekening van de rentereductie voor jaar t+1 en jaar t+2 (waarbij t staat voor het jaar van aanvraag). Hierop geldt één uitzondering: als in een jaar waarin de rentereductie moet worden vastgesteld algemene bijstand is verleend voor levensonderhoud, komt betrokkene voor dat jaar niet in aanmerking voor rentereductie. Kredietbestedingscontrole vindt plaats binnen twee maanden na uitbetaling van het bedrijfskapitaal, waarbij betrokkene verifieerbare en objectieve bewijsstukken moet aanleveren in de vorm van bankafschriften en facturen.

Rentereductie voor jaar 1 vindt plaats binnen negen maanden na afsluiting van boekjaar t+1.Rentereductie voor jaar 2 vindt plaats binnen negen maanden na afsluiting van boekjaar t+2.

Derde lid

Met betrekking tot het doen van beëindigingsonderzoeken zijn in de Participatiewet geen nadere bepalingen opgenomen. Artikel 53a zesde lid van de Participatiewet geeft het college een algemene onderzoeksbevoegdheid. Daarmee heeft het college ook de bevoegdheid tot het bepalen op welkmoment een beëindigingsonderzoek wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd. Het beëindigingsonderzoek is van belang om vast te stellen of niet teveel of ten onrechte bijstand is verleend. Het beëindigingsonderzoek dient om een juiste beëindigingsbeschikking te kunnen afgeven, waarbij alle rechten en plichten worden afgewikkeld. Beschikt het college reeds over alle relevante gegevens dan kan het college de beëindigingsbeschikking daarop doen steunen. Van het college mag verwacht worden dat de beëindiging van de bijstand voortvarend wordt afgehandeld. Een termijn van uiterlijk zes maanden is in deze een redelijke maatstaf. Dit was ook de termijn die gold op grond van de Regeling administratieve uitvoeringsvoorschriften Bbz 2004, die per 1 januari 2020 is vervallen.

Artikel 7. Heronderzoek debiteuren

Eerste lid

In een debiteurenonderzoek worden de financiële omstandigheden onderzocht van degene aan wie het college betalings- en aflossingsverplichtingen heeft opgelegd met betrekking tot de verleende bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, kan het college besluiten tot wijziging van de opgelegde betalings- en aflossingsverplichtingen. In de Participatiewet zijn geen voorschriften opgenomen voor het uitvoeren van debiteurenonderzoeken. Het staat het college vrij om te bepalen of en op welke wijze debiteurenonderzoeken worden uitgevoerd.

De termijn van twaalf maanden, genoemd in het eerste lid was ook de termijn die gold op grond van de Regeling administratieve uitvoeringsvoorschriften Bbz 2004, die per 1 januari 2020 is vervallen. Voor het overige zijn bepalend de termijnen die in het Bbz zelf zijn vastgelegd.

Tweede lid

Door het college kunnen afwijkende termijnen worden vastgesteld voor categorieën van vorderingen en van personen.

Derde lid

Het derde lid bepaalt dat bij vorderingen waarvan de betalings-en aflossingstermijnen de termijn van vijf jaar niet overschrijden, geen heronderzoek hoeft plaats te vinden, zolang de verplichtingen worden nagekomen.

In de dagelijkse uitvoeringspraktijk van het Bbz doen zich de volgende situaties voor, en kennen we verschillende statussen waarin een (terug)vordering verkeert:

1. Lopende rentedragende geldlening:

Als de debiteurenbewaking goed op orde is, waarbij na twee maanden achterstand een heronderzoek wordt geagendeerd bij de debiteurenadministratie en/of klantmanager Bbz, is er geen directe noodzaak om ook bij vorderingen met een looptijd langer dan vijf jaar ieder jaar een heronderzoek te doen.

2. De rentedragende geldlening die renteloos is gemaakt op basis van artikel 43 tweede lid van het Bbz:

  • Bij het renteloos maken van de lening in jaar t vanwege een niet verwijtbare bedrijfsbeëindiging, wordt een voorlopige aflossingscapaciteit vastgesteld.

  • In jaar t+1 wordt de definitieve aflossingscapaciteit vastgesteld voor jaar t en de voorlopige aflossingscapaciteit wordt vastgesteld voor jaar t+1

  • In het jaar t+2 wordt de definitieve aflossingscapaciteit vastgesteld voor jaar t+1 en de voorlopige aflossingscapaciteit wordt vastgesteld voor jaar t+2

  • In jaar t+3 wordt de definitieve aflossingscapaciteit vastgesteld voor jaar t+2 en de voorlopige aflossingscapaciteit wordt vastgesteld voor jaar t+3;

  • In jaar t+4 wordt de definitieve aflossingscapaciteit vastgesteld voor jaar t+3 en de voorlopige aflossingscapaciteit wordt vastgesteld voor jaar t+4

  • In jaar t+5 wordt de definitieve aflossingscapaciteit vastgesteld voor jaar t+4 en de voorlopige aflossingscapaciteit wordt vastgesteld voor jaar t+5

  • In jaar t+6 wordt de definitieve aflossingscapaciteit vastgesteld voor jaar t+5.

Bij de volgende onderdelen 3 tot en met 5, is er alleen sprake van een heronderzoek(splan), indien betrokkene het teruggevorderde bedrag niet in één keer heeft voldaan.

3. De teruggevorderde rentedragende geldlening waarop wettelijke rente is verschuldigd volgens de Bbz-regelgeving van voor 1 januari 2020;

Bewaking van de invordering van deze teruggevorderde rentedragende geldlening ligt bij de debiteurenadministratie en/of klantmanager Bbz. Bij het overeenkomen van een betalingsregeling, wordt gestreefd naar een regeling waarbij de betaling van het aflossingsdeel minimaal gelijk is aan het aflossingsbedrag zoals dat in de toekenningsbeschikking is vastgelegd. Zo wordt betrokkene door de terugvordering niet bevoordeeld ten opzichte van zelfstandigen die hun betalingsverplichtingen wel voldoen zoals vastgelegd in het toekenningsbesluit of indien uitstel is verleend volgens dat besluit. De overeengekomen betalingsregeling wordt vervolgens geboekt in de debiteurenadministratie.

4. De teruggevorderde rentedragende geldlening waarop de Bbz rente blijft verschuldigd volgens de Bbz-regelgeving van na 1 januari 2020:

Hiervoor geldt hetzelfde als bij onderdeel 3. Verschil is alleen dat hierbij de Bbz renteverplichtingen worden geboekt. De overeengekomen betalingsregeling wordt vervolgens geboekt in de debiteurenadministratie.

5. De teruggevorderde renteloze geldlening in het kader van artikel 12, eerste lid, onderdeel c Bbz:

Bewaking van de invordering van deze teruggevorderde renteloze geldlening ligt bij de debiteurenadministratie en/of klantmanager Bbz.

Bij het overeenkomen van een betalingsregeling, wordt gestreefd naar een regeling die past bij de betalingscapaciteit van betrokkene. De overeengekomen betalingsregeling wordt vervolgens geboekt in de debiteurenadministratie.

Artikel 8. Invordering

Voor wat betreft Invordering is bepalend wat hierover in het Bbz en aanvullend in de actuele gemeentelijk beleidsregels terugvordering Participatiewet staat.

Artikel 9. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Hierin is bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.

Artikel 10. Hardheidsclausule

Dit artikel biedt het college om af te wijken van deze beleidsregels.

Artikel 11. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.