Regeling vervallen per 01-01-2024

Waterschapsverordening Delfland

Geldend van 01-01-2024 t/m 31-12-2023

Intitulé

Waterschapsverordening Delfland

[Een deel van de tekst van deze bekendmaking is overeenkomstig artikel 7 lid 2 Bekendmakingswet bekendgemaakt en hier beschikbaar: https://hhdelfland.maps.arcgis.com/apps/webappviewer/index.html?id=a947230fdb5e40adb58c445da656fbd2 en https://hhdelfland.maps.arcgis.com/apps/MapSeries/index.html?appid=355421223f2e4b3299bbde203d66c06d .]

De Verenigde Vergadering van Delfland

op voordracht van dijkgraaf en hoogheemraden van 23 augustus 2022, dossiernummer 2190;

gelezen het positieve advies van de commissie Bestuur, Financiën en Organisatie;

gelet op:

  • 1.

    artikel 56, 77 en 78, eerste lid, Waterschapswet;

  • 2.

    artikel 2.5 juncto 2.8 en de artikelen 4.1, 4.5 en 4.7 Omgevingswet;

  • 3.

    artikel 3 Reglement voor Bestuur van het Hoogheemraadschap van Delfland;

  • 4.

    hoofdstuk 6 van het Besluit Kwaliteit Leefomgeving;

  • 5.

    artikel 2.14 lid 4 het Besluit Kwaliteit Leefomgeving;

  • 6.

    afdeling 7.4 van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.

Besluiten:

vast te stellen de navolgende

Waterschapsverordening Delfland 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Bijlage 1 bij deze verordening bevat de begrippen en definities voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen. Begripsbepalingen kunnen zowel in enkel- of meervoud worden gebruikt.

Artikel 1.2 Doelen

  • 1. Deze verordening is, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de wet gericht op:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste; en

    • b.

      het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem.

  • 2. Bij het bepaalde in het vorige lid wordt rekening gehouden met de vervulling van maatschappelijke functies door het watersysteem.

  • 3. Deze verordening is voorts gericht op het beschermen en verbeteren van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken.

Artikel 1.3 Toepassingsgebied

De regels in deze verordening zijn opgesteld en worden toegepast met het oog op:

  • a.

    de taken die provinciale staten van Zuid-Holland in de verordening in artikel 2, eerste lid, Waterschapswet aan Delfland hebben opgedragen;

  • b.

    overige taken met betrekking tot de fysieke leefomgeving die bij of krachtens de wet aan Delfland zijn opgedragen.

Artikel 1.4 Zorgplicht voor eenieder

  • 1. Eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen heeft of kan hebben voor het watersysteem, waaronder in ieder geval worden verstaan de instandhouding en het functioneren van een waterstaatswerk en de kwaliteit en de hoeveelheid van het grondwater, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om die gevolgen of de kans daarop te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen of de kans daarop niet kunnen worden voorkomen: de gevolgen of de kans daarop zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken;

    • c.

      als die gevolgen of de kans daarop niet kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.

  • 2. De verplichtingen genoemd in het eerste lid gelden ook voor:

    • a.

      eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen heeft of kan hebben voor de instandhouding of het functioneren van een zuiveringtechnisch werk;

    • b.

      eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit door overstroming, wateroverlast of waterverontreiniging schade aan de fysieke leefomgeving, personen of zaken tot gevolg heeft of kan hebben.

Artikel 1.5 Informeren over een ongewoon voorval

Dijkgraaf en hoogheemraden worden onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval dat nadelige gevolgen heeft of kan hebben voor de instandhouding en functioneren van het watersysteem of een zuiveringtechnisch werk.

Artikel 1.6 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval

Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan dijkgraaf en hoogheemraden:

  • a.

    informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;

  • b.

    informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;

  • c.

    andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en

  • d.

    informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.

Artikel 1.7 Onderhoud werken

De eigenaren van werken, of degenen die werken houden voor een ander, zijn verplicht die werken in een zodanige staat te houden dat geen nadelige gevolgen ontstaan voor waterstaatswerken en zuiveringtechnische werken.

Artikel 1.8 Veekerende voorzieningen

De eigenaren van gronden die worden gebruikt voor het houden van dieren en die zijn gelegen op of nabij natte ecologische zones of waterkeringen zijn verplicht op of langs hun gronden een voldoende veekerende voorziening te hebben en te houden.

Artikel 1.9 Sluiting coupures en sluizen; beperking schutten scheepvaart

  • 1. Dijkgraaf en hoogheemraden kunnen de eigenaren en beheerders van in waterkeringen voorkomende coupures en sluizen gelasten om die onmiddellijk op de door dijkgraaf en hoogheemraden bepaalde wijze te sluiten en gesloten te houden.

  • 2. Een last als bedoeld in het vorige lid wordt slechts opgelegd als tijdelijke bescherming van een of meer doelen van deze verordening.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, kunnen dijkgraaf en hoogheemraden de eigenaren van in waterkeringen voorkomende sluizen, beperkingen gelasten, al dan niet onmiddellijk, aan het schutten van de scheepvaart. Het bepaalde in het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Een last als bedoeld in het eerste of het derde lid wordt opgelegd hetzij voor een daarbij bepaalde duur, die kan worden verlengd op de in het tweede lid genoemde grond, hetzij voor onbepaalde duur.

  • 5. Een last als bedoeld in het eerste lid of het derde lid wordt beëindigd, zodra de aanleiding voor de tijdelijke bescherming die die last beoogt te bieden zich naar oordeel van dijkgraaf en hoogheemraden niet langer voordoet.

  • 6. Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit tot oplegging van de last als bedoeld in het eerste of het derde lid niet kan worden afgewacht, kan de last mondeling worden verstrekt, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit tot oplegging van die last op schrift gesteld en bekend gemaakt.

Artikel 1.10 Verbod lozen en onttrekken oppervlaktewater; verbod onttrekken grondwater en infiltreren water

  • 1. In geval van grote schaarste of overvloed aan water of in geval van aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit van water, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kunnen dijkgraaf en hoogheemraden, zo nodig in afwijking van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, vergunningen, toestemmingen en maatwerkvoorschriften daaronder begrepen, verbieden:

    • a.

      water te lozen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen;

    • b.

      grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

  • 2. Zodra dijkgraaf en hoogheemraden het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk achten, maken zij onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

Artikel 1.11 Peilregulerende kunstwerken

De eigenaren van peilregulerende kunstwerken zijn verplicht om het ter plaatse van die kunstwerken geldende peil in stand te houden en die kunstwerken daartoe, met inachtneming van dat peil, in te stellen.

Artikel 1.12 Normadressaten

  • 1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, wordt daaraan voldaan door:

    • a.

      degene die de activiteit verricht;

    • b.

      degene die de activiteit doet verrichten; of

    • c.

      de eigenaar van de gronden waarop de activiteit wordt verricht.

  • 2. Wanneer deze verordening een verplichting oplegt aan de eigenaar van gronden, rust die verplichting in voorkomend geval mede op degene die die gronden gebruikt krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

Artikel 1.13 Geometrische begrenzing werkingsgebieden

  • 1. De geometrische begrenzing van het beheergebied van Delfland is opgenomen in het geometrische informatieobject 'beheergebied’ in bijlage 3 bij deze verordening.

  • 2. De geometrische begrenzingen van het beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk zijn opgenomen in de volgende geometrische informatieobjecten in bijlage 3 bij deze verordening:

    • a.

      waterstaatswerk waterkering;

    • b.

      waterstaatswerk oppervlaktewaterlichaam;

    • c.

      waterstaatswerk bergingsgebied; en

    • d.

      waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk.

  • 3. De geometrische begrenzingen van het beperkingengebied met betrekking tot een waterkering zijn opgenomen in de volgende geometrische informatieobjecten in bijlage 3 bij deze verordening:

    • a.

      waterstaatswerk waterkering zeewering;

    • b.

      waterstaatswerk waterkering Delflandsedijk;

    • c.

      waterstaatswerk waterkering regionale waterkering;

    • d.

      waterstaatswerk waterkering polderkade;

    • e.

      waterstaatswerk waterkering landscheiding;

    • f.

      beschermingszone waterkering zeewering;

    • g.

      beschermingszone waterkering Delflandsedijk;

    • h.

      beschermingszone waterkering regionale waterkering;

    • i.

      beschermingszone waterkering polderkade;

    • j.

      beschermingszone waterkering landscheiding;

    • k.

      profiel van vrije ruimte zeewering;

    • l.

      profiel van vrije ruimte Delflandsedijk;

    • m.

      profiel van vrije ruimte regionale waterkering;

    • n.

      profiel van vrije ruimte polderkade; en

    • o.

      buitenwaartse beschermingszone waterkering zeewering.

  • 4. De geometrische begrenzingen van het beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam zijn opgenomen in de volgende geometrische informatieobjecten in bijlage 3 bij deze verordening:

    • a.

      waterstaatswerk oppervlaktewaterlichaam primair water;

    • b.

      waterstaatswerk oppervlaktewaterlichaam secundair water;

    • c.

      waterstaatswerk oppervlaktewaterlichaam NEZ;

    • d.

      beschermingszone oppervlaktewaterlichaam primair water; en

    • e.

      beschermingszone oppervlaktewaterlichaam secundair water.

  • 5. De geometrische begrenzingen van het beperkingengebied met betrekking tot een ondersteunend kunstwerk zijn opgenomen in de volgende geometrische informatieobjecten in bijlage 3 bij deze verordening:

    • a.

      waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk Duiker;

    • b.

      waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk Gemaal;

    • c.

      waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk Inlaat;

    • d.

      waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk Keerschot;

    • e.

      waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk Sluis;

    • f.

      waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk Stuw;

    • g.

      waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk Vispassage; en

    • h.

      waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk Waterkerende constructie.

Artikel 1.14 Waterstaatswerken die niet geometrisch begrensd zijn

Voor waterstaatswerken die op grond van een projectbesluit of een omgevingsvergunning zijn aangelegd of gewijzigd ten opzichte van de geometrische begrenzing, wordt voor het beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk uitgegaan van de begrenzing aangegeven in het projectbesluit of de omgevingsvergunning.

HOOFDSTUK 2 NORMEN VEILIGHEID POLDERKADEN

Artikel 2.1 Toepassingsbereik

De normen voor de veiligheid van polderkaden gelden voor de polderkaden die zijn opgenomen in de Legger Delfland.

Artikel 2.2 Normen veiligheid polderkaden

  • 1. Voor polderkaden geldt de overschrijdingskans per jaar als bedoeld in bijlage 2.

  • 2. Als het leggerprofiel van een polderkade, of een gedeelte daarvan, correspondeert met een hoger beschermingsniveau dan het beschermingsniveau als bedoeld in lid 1, dan is de norm gelijk aan dat hogere beschermingsniveau.

Artikel 2.3 Aard normen veiligheid polderkaden

Het voldoen aan de normen voor de veiligheid van polderkaden is een inspannings-verplichting.

Artikel 2.4 Uitzonderingsmogelijkheid normen veiligheid polderkaden

Op het voldoen aan de normen voor de veiligheid van polderkaden kan door de Verenigde Vergadering een uitzondering worden gemaakt indien:

  • a.

    het voldoen aan de normen onevenredig kostbaar is;

  • b.

    zich zodanige omstandigheden voordoen die buiten de invloedssfeer van Delfland zijn gelegen, waardoor redelijkerwijs niet kan worden voldaan aan de normen voor de veiligheid van polderkaden.

HOOFDSTUK 3 WATERACTIVITEITEN ALGEMEEN

Artikel 3.1 Geen omgevingsvergunning of melding vereist voor uitvoeren last

  • 1. Geen omgevingsvergunning of melding is vereist voor een wateractiviteit die rechtstreeks verband houdt met en noodzakelijkerwijs wordt verricht ter uitvoering van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom die is opgelegd door dijkgraaf en hoogheemraden door of namens degene aan wie die last is opgelegd.

  • 2. Geen omgevingsvergunning of melding is vereist voor een wateractiviteit die rechtstreeks verband houdt met en noodzakelijkerwijs wordt verricht ter uitvoering van een last als bedoeld in artikel 1.9.

Artikel 3.2 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning, toestemming gelijkwaardige maatregel en maatwerkvoorschrift

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4.3, 5.3, 6.3, 7.4, 8.3, 9.3 en 11.3 verstrekt de aanvrager om een omgevingsvergunning de volgende gegevens en bescheiden:

    • a.

      een beschrijving van de wateractiviteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;

    • b.

      het telefoonnummer van de aanvrager;

    • c.

      het adres, de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

    • d.

      een aanduiding van de begrenzing van de locatie waarop de wateractiviteit wordt verricht;

    • e.

      als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, woon- of kantooradres en telefoonnummer van de gemachtigde; en

    • f.

      als de aanvraag elektronisch wordt ingediend: het e-mailadres van de aanvrager en, in voorkomend geval, de gemachtigde.

  • 2. Het bepaalde in het vorige lid is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen. De aanvrager om een dergelijke toestemming verstrekt voorts gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel tenminste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag om het stellen van een maatwerkvoorschrift. De aanvrager om een dergelijk maatwerkvoorschrift vermeldt voorts het met het maatwerkvoorschrift beoogde resultaat.

  • 4. Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag om een wijziging of een intrekking van een omgevingsvergunning, een toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen of het stellen van een maatwerkvoorschrift.

Artikel 3.3 Vergunningvoorschriften

  • 1. Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld.

  • 2. De voorschriften en beperkingen als bedoeld in het vorige lid, hebben uitsluitend betrekking op de doelen genoemd in artikel 1.2.

Artikel 3.4 Wijziging en intrekking omgevingsvergunning

  • 1. Een omgevingsvergunning kan worden gewijzigd of ingetrokken.

  • 2. Wijziging of intrekking van een omgevingsvergunning kan plaatsvinden met het oog op de doelen van deze verordening. Intrekking van een omgevingsvergunning kan voorts plaatsvinden op verzoek van de vergunninghouder.

  • 3. Wijziging of intrekking van een omgevingsvergunning vindt voorts plaats als een voor Nederland verbindend verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie, dan wel een wettelijk voorschrift ter uitvoering daarvan, daartoe verplicht.

  • 4. Een omgevingsvergunning wordt niet ingetrokken als kan worden volstaan met wijziging of aanvulling van die vergunning.

Artikel 3.5 Verbod omgevingsvergunningvrije wateractiviteit zonder voorafgaande melding

  • 1. Indien van een wateractiviteit die op grond van deze verordening is vrijgesteld van de omgevingsvergunningplicht vooraf melding dient te worden gedaan aan dijkgraaf en hoogheemraden, is het verboden om die wateractiviteit te verrichten, zolang die melding niet met inachtneming van de daarvoor bepaalde termijn en met inachtneming van de daarvoor geldende voorschriften is gedaan.

  • 2. Indien van een voorgenomen wateractiviteit vooraf melding dient te worden gedaan, als bedoeld in het vorige lid, dient van een voorgenomen wijziging van die wateractiviteit eveneens, met inachtneming van de dezelfde termijn en met inachtneming van dezelfde voorschriften als die, welke gelden voor de oorspronkelijke melding, te worden gedaan.

  • 3. De melding vervalt als de gemelde wateractiviteit niet binnen een jaar na ontvangst van de melding is uitgevoerd.

Artikel 3.6 Aanvullende eisen door middel van maatwerkvoorschriften

  • 1. Aan een wateractiviteit die in deze verordening is vrijgesteld van de omgevings-vergunningplicht kunnen, op aanvraag van een belanghebbende of ambtshalve, door middel van een maatwerkvoorschrift aanvullende eisen worden gesteld bovenop de regels die in deze verordening aan die wateractiviteit zijn gesteld.

  • 2. Een maatwerkvoorschrift als bedoeld in het vorige lid heeft uitsluitend betrekking op de doelen van deze verordening.

Artikel 3.7 Afwijken van regels door maatwerkvoorschrift

  • 1. Door middel van een maatwerkvoorschrift kan, ambtshalve of op aanvraag, worden bepaald, al dan niet onder het stellen van voorwaarden, dat kan of moet worden afgeweken van de regels die in deze verordening zijn gesteld aan een wateractiviteit die in deze verordening, wanneer die wateractiviteit aan die regels voldoet, is vrijgesteld van de omgevingsvergunningplicht.

  • 2. Een maatwerkvoorschrift als bedoeld in het vorige lid wordt, indien daarin is bepaald dat kan worden afgeweken van de in dat lid bedoeld regels, slechts gesteld, indien het met die regels gediende doel zich daartegen niet verzet.

  • 3. Een maatwerkvoorschrift als bedoeld in het eerste lid wordt, indien daarin is bepaald dat moet worden afgeweken van de in dat lid bedoelde regels, slechts gesteld in het belang dat met die regels is gediend.

Artikel 3.8 Wijzigen en intrekken maatwerkvoorschrift

  • 1. Een maatwerkvoorschrift op grond van deze verordening kan worden gewijzigd met het oog op de bescherming van de doelen van deze verordening.

  • 2. Een maatwerkvoorschrift op grond van deze verordening kan worden ingetrokken als de bescherming van de doelen van deze verordening zich daartegen niet langer verzet.

  • 3. Wijziging of intrekking van een maatwerkvoorschrift kan zowel op aanvraag als ambtshalve plaatsvinden.

Artikel 3.9 Besluit kwaliteit leefomgeving

  • 1. Het verlenen van een omgevingsvergunning of het verrichten van een wateractiviteit die in deze verordening is vrijgesteld van de omgevingsvergunningplicht mag er niet toe leiden dat, rekening houdend met de waterbeheerprogramma’s, de regionale waterprogramma’s, de stroomgebiedsbeheerplannen, de overstromingsrisicobeheer-plannen en het nationale waterprogramma die betrekking hebben of dat betrekking heeft op een KRW-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de omgevingswaarden als bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, in voorkomend geval in samenhang met de termijn als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

    • b.

      de doelstelling van een goed ecologisch potentieel, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van dat besluit niet wordt bereikt, in voorkomend geval in samenhang met de termijn als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

    • c.

      een minder strenge doelstelling als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, aanhef en onder d, van het Besluit kwaliteit leefomgeving niet wordt bereikt.

  • 2. Het bepaalde in het vorige lid is niet van toepassing:

    • a.

      voor zover dit betrekking heeft op een omgevingswaarde als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, als het niet voldoen aan die omgevingswaarde wordt veroorzaakt door een buiten Nederland gelegen verontreinigingsbron en toepassing is gegeven aan artikel 2.17, derde lid, in verbinding met het eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving; of

    • b.

      als het niet voldoen aan een omgevingswaarde of het niet bereiken van een goed ecologisch potentieel of een minder strenge doelstelling het gevolg is van:

      • 1.

        nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een KRW-oppervlaktewaterlichaam of wijzigingen in de stand van een grondwaterlichaam; en

      • 2.

        toepassing is gegeven aan artikel 2.17, vierde lid, in verbinding met het eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 3. Het verlenen van een omgevingsvergunning of het verrichten van een wateractiviteit die in deze verordening is vrijgesteld van de omgevingsvergunningplicht mag er niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische ecologische toestand van KRW-oppervlaktewaterlichamen en van de chemische en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen als bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.

  • 4. In afwijking van het vorige lid kan een omgevingsvergunning worden verleend als:

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op:

      • 1.

        nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een KRW-oppervlaktewaterlichaam;

      • 2.

        wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen; of

      • 3.

        het niet voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een KRW-oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand het gevolg is van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling;

    • b.

      aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid, van de kaderrichtlijn water is voldaan; en

    • c.

      de motivering voor het waterlichaam wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, als het gaat om rijkswateren, of in het regionale waterprogramma, als het gaat om regionale wateren.

HOOFDSTUK 4 BEPERKINGENGEBIEDACTIVITEITEN MET BETREKKING TOT WATERSTAATSWERKEN

AFDELING 4.1 ALGEMEEN

Artikel 4.1 Aanwijzing beperkingengebiedactiviteiten

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende beperkingengebiedactiviteiten te verrichten:

  • a.

    waterstaatswerken aanleggen, wijzigen of verwijderen;

  • b.

    gebruik maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie ervan, en daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te houden, vaste substanties of voorwerpen te laten staan, of te laten liggen, of de waterstand op een ander peil te brengen of houden dan het peil dat in het peilbesluit is vastgesteld;

  • c.

    werken aanleggen, wijzigen of houden in het profiel van vrije ruimte.

Artikel 4.2 Vrijstelling omgevingsvergunningplicht

  • 1. Geen omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in dit hoofdstuk is verplicht als:

    • a.

      de beperkingengebiedactiviteit plaats vindt in het kader van:

      • 1.

        de uitvoering van onderhoud aan een waterstaatswerk door of in opdracht van degene die daartoe verplicht is op grond van de Legger Delfland en het waterstaatswerk naar ligging, aard en constructie niet wordt gewijzigd;

      • 2.

        inspectie of toezicht door of vanwege Delfland; of

      • 3.

        de uitvoering van een door dijkgraaf en hoogheemraden vastgesteld projectbesluit door of in opdracht van Delfland; of

    • b.

      aan de beperkingengebiedactiviteit regels zijn gesteld in de artikelen 4.9 tot en met 4.36 en de beperkingengebiedactiviteit aan die regels voldoet.

  • 2. Het bepaalde in het vorige lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing, indien de betreffende beperkingengebiedactiviteit fysiek of functioneel een samenstel vormt met een of meer activiteiten waarvoor op grond van deze verordening, of waarvoor op grond van het bepaalde in of krachtens de wet, een omgevingsvergunning is vereist.

Artikel 4.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

  • 1. De aanvrager om een omgevingsvergunning legt over bij zijn aanvraag:

    • a.

      een omschrijving van de activiteit;

    • b.

      een verklaring of het een nieuwe aanvraag of het wijzigen van een bestaande vergunning betreft;

    • c.

      een omschrijving van de reden van de werkzaamheden;

    • d.

      een situatietekening van de werkzaamheden; en

    • e.

      de startdatum en de einddatum van de werkzaamheden.

  • 2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het aanleggen, wijzigen, houden of verwijderen van een steiger of vlonder tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de lengte en breedte van de steiger of vlonder;

    • b.

      de hoogte van de steiger of vlonder ten opzichte van het waterpeil; en

    • c.

      een constructietekening.

  • 3. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid wordt voor het plaatsen, wijzigen, houden of verwijderen van een afmeerpaal tevens een constructietekening verstrekt.

  • 4. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het aanleggen, wijzigen, houden of verwijderen van een brug tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de lengte en breedte van de brug;

    • b.

      de hoogte van de brug ten opzichte van het waterpeil en maaiveld;

    • c.

      een omschrijving van de afwerking en de inrichting van de taluds, oevers en brughoofden.

    • d.

      een constructietekening; en

    • e.

      bij aanleg, wijzigen of houden van een brug in, op, boven, over of onder een waterkering: stabiliteitsberekeningen.

  • 5. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het aanleggen, wijzigen, houden of verwijderen van een oeverbescherming tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een constructietekening van bijbehorende oeverbescherming;

    • b.

      een berekening waaruit blijkt dat de oppervlakte van het oppervlaktewaterlichaam waar oeverbescherming wordt gerealiseerd minimaal gelijk is aan de huidige oppervlakte van het oppervlaktewaterlichaam; en

    • c.

      bij aanleg, wijzigen of houden van een damwand in, op, boven, over of onder een waterkering: stabiliteitsberekeningen.

  • 6. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid wordt voor het plaatsen, wijzigen, houden of verwijderen van straatmeubilair tevens een werkplan verstrekt.

  • 7. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het aanleggen, wijzigen, houden of verwijderen van een kabel tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de aanlegwijze of verwijderwijze van de kabel tijdens de werkzaamheden;

    • b.

      een omschrijving van het type kabel;

    • c.

      bij een waterkering, de bijhorende beschermingszone en profiel van vrije ruimte een tekening met het dwarsprofiel van het werk ten opzichte van het leggerprofiel en het feitelijke profiel van de waterkering;

    • d.

      bij het kruisen van een waterkering bij aanleg met een gestuurde boring een boorplan met een beschrijving van de boring en de bepaling van het in- en uittredepunt conform de NEN 3650-serie; en

    • e.

      bij het onderlangs kruisen van een primair water met een kabel gegevens waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de criteria in de NEN 3650-serie en NEN 3651.

  • 8. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het aanleggen, wijzigen, houden of verwijderen van een leiding of mantelbuis tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de aanlegwijze of verwijderwijze van de leiding en/of mantelbuis tijdens de werkzaamheden;

    • b.

      een omschrijving van het type leiding en/of type mantelbuis;

    • c.

      een tekening met het dwarsprofiel van het werk ten opzichte van het leggerprofiel en het feitelijke profiel van de waterkering;

    • d.

      bij het onderlangs kruisen van een primair water met een leiding of mantelbuis gegevens waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de criteria in de NEN 3650-serie en NEN 3651; en

    • e.

      bij het kruisen van een waterkering bij aanleg met een gestuurde boring een boorplan met een beschrijving van de boring en de bepaling van het in- en uittredepunt conform de NEN 3650-serie.

  • 9. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het plaatsen, wijzigen, houden of verwijderen van een hek, schutting of veekerende voorziening tevens een werkplan verstrekt.

  • 10. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het aanleggen, wijzigen, houden of verwijderen van een (bouw)werk tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een constructietekening van bijbehorende werken;

    • b.

      een tekening met het dwarsprofiel van het werk ten opzichte van het leggerprofiel en het feitelijke profiel van de waterkering; en

    • c.

      bij aanleg, wijzigen of houden van een werk in, op, boven, over of onder een waterkering bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte stabiliteitsberekeningen.

  • 11. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het aanbrengen, houden of verwijderen van de beplanting tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een omschrijving van de soort beplanting; en

    • b.

      een werkplan hoe de beplanting wordt aangebracht of verwijderd.

  • 12. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het beweiden tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de diersoorten die worden gehouden op de waterkering; en

    • b.

      het aantal dieren per hectare dat wordt gehouden op de waterkering.

  • 13. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het voorbereiden of houden van evenementen tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een werkplan;

    • b.

      een omschrijving van het gebruikte materieel en materiaal; en

    • c.

      bij een waterkering het gewicht van het materieel en materiaal.

  • 14. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een werkplan; en

    • b.

      een omschrijving en het gewicht van het gebruikte materieel.

  • 15. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het graven in de bodem, waterbodem of van een proefsleuf tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een tekening met het dwarsprofiel van het werk ten opzichte van het leggerprofiel en het feitelijke profiel van de waterkering; en

    • b.

      een werkplan.

  • 16. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het dempen en graven tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een constructietekening met daarop profielen van de nieuwe en bestaande situatie;

    • b.

      een tekening met daarop in vierkante meters aangegeven:

      • 1.

        het oppervlaktewaterlichaam dat wordt gegraven; en

      • 2.

        het oppervlaktewaterlichaam dat wordt gedempt.

    • c.

      een berekening waaruit blijkt dat de oppervlakte van het oppervlaktewaterlichaam dat wordt gegraven minimaal gelijk is aan de oppervlakte van het oppervlaktewaterlichaam dat wordt gedempt; en

    • d.

      de gebruikte materialen voor het dempen.

  • 17. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het plaatsen, wijzigen, houden en verwijderen van een dam met of zonder duiker tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de lengte van de dam;

    • b.

      de breedte van de dam;

    • c.

      de vorm van de duiker;

    • d.

      een omschrijving van het materiaal van de duiker;

    • e.

      een omschrijving van de lengte, breedte en hoogte van de duiker;

    • f.

      een constructieberekening van de dam;

    • g.

      een constructietekening van de dam.

  • 18. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het uitvoeren van overige activiteiten tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een tekening met het dwarsprofiel van het werk ten opzichte van het leggerprofiel en het feitelijke profiel van de waterkering;

    • b.

      bij een waterkering stabiliteitsberekeningen; en

    • c.

      een werkplan met de relevante maatvoering.

  • 19. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het plaatsen, wijzigen, houden en verwijderen van een natte ecologische zone tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een omschrijving van de te realiseren flora;

    • b.

      een omschrijving van het type natte ecologische zone;

    • c.

      een vegetatiekaart ten behoeve van de natte ecologische zone; en

    • d.

      een profielschets van de natte ecologische zone.

  • 20. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het wijzigen van het waterpeil tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een omschrijving van de peilverhoging of peilverlaging ten opzichte van het door de waterbeheerder gehanteerde peil;

    • b.

      een constructietekening van bijbehorende werken, zoals pomp, inlaat, stuw, bemalen of drainage;

    • c.

      de maximale pompcapaciteit in m3/uur;

    • d.

      een rapport met de noodzaak en gevolgen van de peilwijziging voor de waterhuishouding en voor eventuele derden; en

    • e.

      een tekening van de begrenzing van het gebied waarop de waterpeil wijziging van invloed is.

  • 21. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het plaatsen, wijzigen, houden of verwijderen van strandbebouwing tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een werkplan; en

    • b.

      een constructietekening.

  • 22. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid worden voor het plaatsen, wijzigen, houden en verwijderen van een waterstaatswerk tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      dwarsdoorsnedetekeningen met de bestaande en nieuwe situatie van de werkzaamheden;

    • b.

      stabiliteitsberekeningen; en

    • c.

      een werkplan.

Artikel 4.4 Beoordelingsregels waterkeringen en ondersteunende kunstwerken

  • 1. Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit in, op, over of onder een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte, of bijbehorende ondersteunende kunstwerken wordt in acht genomen dat:

    • a.

      het waterkerend vermogen van de waterkering niet mag verslechteren;

    • b.

      het blijven voldoen aan de normen niet mag worden belemmerd;

    • c.

      het in de toekomst laten voldoen aan de norm niet mag worden belemmerd als de waterkering nog niet voldoet aan de daarvoor geldende norm;

    • d.

      onderhoud, inspectie en monitoring van de waterkeringen mogelijk blijven;

    • e.

      de kosten voor onderhoud, inspectie en monitoring van de waterkering niet onevenredig toenemen; en

    • f.

      het functioneren van andere waterstaatswerken niet mag worden belemmerd.

  • 2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid, wordt rekening gehouden met de maatschappelijke functie van het watersysteem.

  • 3. Van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder a, kan gemotiveerd worden afgeweken:

    • a.

      als met de beperkingengebiedactiviteit, naar het oordeel van dijkgraaf en hoogheemraden, een zwaarwegend belang wordt gediend; en

    • b.

      als de aanvrager, naar het oordeel van dijkgraaf en hoogheemraden, onderbouwd heeft aangetoond dat voor de beperkingengebiedactiviteit geen redelijk alternatief kan worden gevonden.

  • 4. Bij primaire waterkeringen wordt van een afwijking als bedoeld in het vorige lid zo snel mogelijk schriftelijk mededeling gedaan aan de Verenigde Vergadering.

  • 5. Toepassing van het bepaalde in het derde lid wordt niet gemandateerd.

Artikel 4.5 Beoordelingsregel Delflandsedijk

  • 1. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een activiteit in, op, over of onder de Delflandsedijk wordt in acht genomen dat sprake is van een zwaarwegend belang.

  • 2. Het bepaalde in artikel 4.4 eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.6 Beoordelingsregels oppervlaktewaterlichamen en ondersteunende kunstwerken

  • 1. Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit in, over of onder een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones of bijbehorende ondersteunende kunstwerken wordt in acht genomen:

    • a.

      dat het blijven voldoen aan de daarvoor geldende omgevingswaarden niet mag worden belemmerd;

    • b.

      dat het in de toekomst laten voldoen aan de omgevingswaarde niet mag worden belemmerd als het oppervlaktewaterlichaam nog niet voldoet aan de daarvoor geldende omgevingswaarde;

    • c.

      het ter plaatse geldende peilbesluit, tenzij de aanvraag betrekking heeft op het brengen of houden van de waterstand op een ander peil dan het peil dat in het peilbesluit is vastgesteld; en

    • d.

      dat het functioneren van andere waterstaatswerken niet mag worden belemmerd.

  • 2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid wordt rekening gehouden met:

    • a.

      dat de kans op overstroming vanuit een oppervlaktewaterlichaam niet toeneemt;

    • b.

      het in stand houden van het bergend en het aan- en afvoerend vermogen;

    • c.

      indien de aanvraag betrekking heeft op het brengen of houden van de waterstand op een ander peil dan het peil dat in het peilbesluit is vastgesteld: alle bij het peilbesluit betrokken en afgewogen belangen;

    • d.

      de normen voor oppervlaktewaterlichamen die geen KRW-oppervlaktewaterlichamen zijn;

    • e.

      de migratie van vissen;

    • f.

      dat de kosten voor onderhoud, inspectie en monitoring niet onevenredig toenemen;

    • g.

      de maatschappelijke functie van het watersysteem; en

    • h.

      een geldend omgevingsplan of projectbesluit waarvan de uitvoering in de nabije toekomst, naar het oordeel van dijkgraaf en hoogheemraden, aannemelijk is.

  • 3. In aanvulling op het bepaalde in het eerste en het tweede lid wordt betrokken:

    • a.

      dat de inrichting van het watersysteem robuust en toekomstbestendig is; en

    • b.

      de weerbaarheid van het gebied tegen schaarste aan zoet water.

Artikel 4.7 Beoordelingsregels bergingsgebieden en bijbehorende ondersteunende kunstwerken

  • 1. Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit in, over of onder een bergingsgebied of bijbehorende ondersteunende kunstwerken wordt in acht genomen dat:

    • a.

      de doelmatige werking, inclusief het bergend vermogen, van het bergingsgebied en de kunstwerken niet mag worden aangetast; en

    • b.

      het functioneren van andere waterstaatswerken niet mag worden belemmerd.

  • 2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid wordt rekening gehouden met dat de kosten voor gebruik, onderhoud, inspectie en monitoring niet onevenredig toenemen.

  • 3. Van het bepaalde in het eerste lid kan naar het oordeel van dijkgraaf en hoogheemraden gemotiveerd worden afgeweken als:

    • a.

      met de beperkingengebiedactiviteit een zwaarwegend maatschappelijk belang wordt gediend; en

    • b.

      de aanvrager heeft aangetoond dat voor de beperkingengebiedactiviteit geen redelijk alternatief kan worden gevonden.

AFDELING 4.2 OMGEVINGSVERGUNNINGVRIJE BEPERKINGENGEBIED-ACTIVITEITEN

Paragraaf 4.2.1 Steigers en vlonders

Artikel 4.8 Aanleggen, wijzigen en houden steiger of vlonder

  • 1. Het aanleggen, wijzigen en houden van een steiger of vlonder is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2. In, boven of over een bergingsgebied, oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      ligt de steiger of vlonder niet in, boven of over een natte ecologische zone en aangrenzende beschermingszone;

    • b.

      is de kortste afstand tussen de steiger of vlonder en een gemaal minimaal 50 meter;

    • c.

      is de kortste afstand tussen de steiger of vlonder en een lozingspunt minimaal 10 meter;

    • d.

      is de kortste afstand tussen de steiger of vlonder en een stuw, duiker, keerschot of inlaat minimaal 10 meter;

    • e.

      is de kortste afstand tussen de steiger of vlonder en een naastgelegen steiger of vlonder of bestaande afmeerpaal minimaal 2,0 meter;

    • f.

      is de afstand tussen het laagste punt van de steiger of vlonder, palen niet meegerekend, en het hoogste schouwpeil minimaal 0,35 meter;

    • g.

      is de afmeting van de steiger of vlonder haaks gemeten vanaf de oeverlijn maximaal 1,50 meter;

    • h.

      is de afmeting van de steiger of vlonder haaks gemeten vanaf de oeverlijn maximaal 1/8 van de waterbreedte; en

    • i.

      is de afmeting van de steiger of vlonder parallel aan de oeverlijn maximaal 6,0 meter.

  • 3. In, op, boven of over een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      ligt de steiger of vlonder niet in, boven of over de kruin of het buitentalud boven het waterpeil;

    • b.

      wordt de steiger of vlonder trillingsvrij aangelegd;

    • c.

      wordt de steiger of vlonder zonder gronduitspoeling aangelegd; en

    • d.

      wordt of is voorafgaand over de gehele lengte van de steiger of vlonder in de doorgaande oeverlijn een oeverbescherming aangelegd en in stand gehouden.

  • 4. Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.37.

Artikel 4.9 Verwijderen steiger of vlonder

  • 1. Het verwijderen van een steiger of vlonder is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2. In, boven of over een bergingsgebied, oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      ligt de steiger of vlonder niet in, boven of over een natte ecologische zone en aangrenzende beschermingszone;

    • b.

      is de afmeting van de steiger of vlonder vanaf en haaks op de oeverlijn maximaal 1,5 meter;

    • c.

      is de afmeting van de steiger of vlonder parallel aan de oeverlijn maximaal 6 meter; en

    • d.

      wordt de steiger of vlonder zonder gronduitspoeling verwijderd.

  • 3. In, op, boven of over een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      ligt de steiger of vlonder niet in, boven of over het buitentalud of de kruin;

    • b.

      wordt de steiger of vlonder trillingsvrij verwijderd;

    • c.

      wordt de steiger of vlonder zonder gronduitspoeling verwijderd; en

    • d.

      worden gaten die ontstaan direct gevuld met voor de waterkering geschikt bodem-materiaal.

  • 4. Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.36.

Paragraaf 4.2.2 Afmeerpalen

Artikel 4.10 Plaatsen, wijzigen en houden afmeerpaal

  • 1. Het plaatsen, wijzigen en houden van een afmeerpaal is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2. In een bergingsgebied, oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      staat de afmeerpaal niet in een natte ecologische zone en aangrenzende beschermingszone;

    • b.

      is de afstand tussen de afmeerpaal en een gemaal minimaal 50 meter;

    • c.

      is de afstand tussen de afmeerpaal en een lozingspunt minimaal 10 meter;

    • d.

      is de afstand tussen de afmeerpaal en een stuw, duiker, keerschot of inlaat minimaal 10 meter;

    • e.

      is de kortste afstand tussen de afmeerpaal en een bestaande steiger, vlonder of afmeerpaal minimaal 2,0 meter;

    • f.

      is de afstand tussen de afmeerpaal en de oeverlijn maximaal 1,5 meter; en

    • g.

      is de afstand tussen de afmeerpaal en de oeverlijn maximaal 1/8 van de waterbreedte.

  • 3. In of op een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      staat de afmeerpaal niet in, boven of over het buitentalud of de kruin;

    • b.

      wordt de afmeerpaal trillingsvrij geplaatst;

    • c.

      wordt de afmeerpaal zonder gronduitspoeling geplaatst; en

    • d.

      wordt in de doorgaande oeverlijn achter de afmeerpaal een oeverbescherming aangelegd.

  • 4. Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.36.

Artikel 4.11 Verwijderen afmeerpaal

  • 1. Het verwijderen van een afmeerpaal is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2. In, boven of over een bergingsgebied, oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      ligt de afmeerpaal niet in, boven of over een natte ecologische zone; en

    • b.

      worden gaten die ontstaan direct gevuld.

  • 3. In of op een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      ligt de afmeerpaal niet in, boven of over het buitentalud of de kruin;

    • b.

      wordt de afmeerpaal trillingsvrij verwijderd;

    • c.

      wordt de afmeerpaal zonder gronduitspoeling verwijderd; en

    • d.

      worden gaten die ontstaan direct gevuld met voor de waterkering geschikt bodem-materiaal.

  • 4. Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.36.

Paragraaf 4.2.3 Bruggen

Artikel 4.12 Aanleggen, wijzigen en houden brug

  • 1. Het aanleggen, wijzigen en houden van een brug is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2. In, boven of over een bergingsgebied, secundair water of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      ligt de brug niet in, boven of over een natte ecologische zone;

    • b.

      ligt de onderkant van de brug minimaal 0,5 meter boven schouwpeil;

    • c.

      is de breedte van de brug tussen de doorgaande oeverlijnen maximaal 4 meter;

    • d.

      is de afstand van de brug tot een naastgelegen brug minimaal 5 meter;

    • e.

      is de afstand van de brug tot een naastgelegen ondersteunend kunstwerk minimaal 5 meter;

    • f.

      heeft de brug geen steunpunten tussen de doorgaande oeverlijnen; en

    • g.

      worden maatregelen genomen om te voorkomen dat de oever erodeert of instort.

  • 3. De brug wordt niet aangelegd en niet gehouden in, op, boven of over een:

    • a.

      primair water en bijbehorende beschermingszones;

    • b.

      waterkering, bijbehorende beschermingszones en bijbehorend profiel van vrije ruimte;

    • c.

      ondersteunend kunstwerk.

  • 4. Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.36.

Artikel 4.13 Verwijderen brug

  • 1. Het verwijderen van een brug is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2. In, boven of over een bergingsgebied, secundair water of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      ligt de brug niet in, boven of over een natte ecologische zone; en

    • b.

      worden gaten die ontstaan direct gevuld.

  • 3. De brug wordt niet verwijderd uit, van of over een:

    • a.

      primair water en bijbehorende beschermingszones;

    • b.

      waterkering, bijbehorende beschermingszones en bijbehorend profiel van vrije ruimte;

    • c.

      ondersteunend kunstwerk.

  • 4. Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.36.

Paragraaf 4.2.4 Oeverbescherming

Artikel 4.14 Aanleggen, wijzigen en houden oeverbescherming

  • 1. Het aanleggen, wijzigen en houden van een oeverbescherming is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2. In een bergingsgebied, oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones of bijbehorende ondersteunende kunstwerken:

    • a.

      ligt de oeverbescherming niet in een natte ecologische zone en aangrenzende beschermingszone;

    • b.

      ligt de oeverbescherming in de doorgaande oeverlijnen;

    • c.

      is de oeverbescherming gronddicht;

    • d.

      steken lozingspijpen uit tot buiten de oeverbescherming;

    • e.

      wordt de ruimte achter de oeverbescherming geheel aangevuld; en

    • f.

      wordt er geen water gedempt.

  • 3. In of op een waterkering, bijbehorende beschermingszones, bijbehorend profiel van vrije ruimte of bijbehorende ondersteunende kunstwerken is de oeverbescherming een beschoeiing (en dus geen damwand).

Artikel 4.15 Verwijderen oeverbescherming

  • 1. Het verwijderen van een oeverbescherming is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2. In een bergingsgebied, oppervlaktewaterlichaam, bijbehorende beschermingszones of bijbehorende ondersteunende kunstwerken:

    • a.

      wordt de oeverbescherming niet verwijderd uit een natte ecologische zone en aangrenzende beschermingszone; en

    • b.

      heeft het waterstaatswerk na het verwijderen van de oeverbescherming de afmetingen die in de legger staan.

  • 3. In of op een waterkering, bijbehorende beschermingszones, bijbehorend profiel van vrije ruimte of bijbehorende ondersteunende kunstwerken staat de oeverbescherming niet als waterkerend of profielverdedigend kunstwerk in de legger.

Paragraaf 4.2.5 Straatmeubilair

Artikel 4.16 Plaatsen, wijzigen en houden straatmeubilair

  • 1. Het plaatsen, wijzigen en houden van straatmeubilair is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het zesde lid.

  • 2. In, boven of over de beschermingszone van een primair water is de afstand tussen het straatmeubilair en de dichtstbijzijnde insteek minimaal 1,5 meter.

  • 3. In, boven of over de beschermingszone van een secundair water is de afstand tussen het straatmeubilair en de dichtstbijzijnde insteek minimaal 0,5 meter.

  • 4. In, op, boven of over een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      bestaat het straatmeubilair enkel uit reflectorpalen of bermplanken of bebording op fles- of buispalen;

    • b.

      wordt het straatmeubilair zonder een verzwaarde voet gefundeerd; en

    • c.

      worden in- en ontgravingen aan het einde van elke werkdag gedicht met voor de waterkering geschikt bodemmateriaal.

  • 5. In, op, boven of over de zeewering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      wordt bij de dijk-in-boulevard het straatmeubilair op, boven of over de dijk-in-boulevard geplaatst; en

    • b.

      wordt de vrijkomende grond in de directe omgeving van het straatmeubilair verwerkt.

  • 6. Het straatmeubilair wordt niet geplaatst in, op, boven, over of onder een:

    • a.

      oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      ondersteunend kunstwerk.

Artikel 4.17 Verwijderen straatmeubilair

  • 1. Het verwijderen van straatmeubilair is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met vierde het lid.

  • 2. In, boven of over een bergingsgebied of een beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam worden gaten die ontstaan direct gevuld.

  • 3. In, op, boven of over een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte worden gaten die ontstaan direct gevuld met voor de waterkering geschikt bodemmateriaal.

  • 4. Het straatmeubilair wordt niet verwijderd uit, van of onder een:

    • a.

      oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      ondersteunend kunstwerk.

Paragraaf 4.2.6 Kabels

Artikel 4.18 Aanleggen, wijzigen en houden kabel

  • 1. Het aanleggen, wijzigen en houden van een kabel is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het elfde lid.

  • 2. Bij het doorvoeren en houden van kabels door bestaande mantelbuizen moeten deze mantelbuizen voldoen aan NEN 3650-serie en NEN 3651.

  • 3. In, over of onder een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      ligt de kabel niet in lengterichting in, op, boven, over, of onder het oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      ligt de kabel minimaal 1,30 meter onder de leggerdiepte;

    • c.

      ligt de kabel bij ophanging aan een brug niet lager dan de onderkant van de brug; en

    • d.

      wordt de kabel onder het oppervlaktewaterlichaam met een sleufloze techniek aangelegd.

  • 4. In, over of onder een oppervlaktewaterlichaam waar met motorvaartuigen mag worden gevaren, zoals vastgelegd in de Vaarverordening Delfland, ligt de kabel minimaal 2 meter onder de leggerdiepte.

  • 5. In of onder een waterkering, bijbehorende beschermingszones, bijbehorend profiel van vrije ruimte of bijbehorende ondersteunende kunstwerken:

    • a.

      worden in- en ontgravingen aan het einde van elke werkdag met de vrijgekomen grond gedicht;

    • b.

      wordt de ontgraven grond in de oorspronkelijke laag teruggebracht;

    • c.

      worden in het waterstaatswerk na afronding van de werkzaamheden de grondsoorten laagsgewijs verdicht;

    • d.

      wordt na afronding van de werkzaamheden de bekleding van de waterkering volledig en erosiebestendig hersteld; en

    • e.

      worden alle zakkingen en zettingen van de waterkering hersteld die door het werk ontstaan.

  • 6. In of onder de zeewering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte ligt de kabel in de landwaartse beschermingszone, of binnen stedelijk gebied in het waterstaatswerk.

  • 7. In of onder een regionale waterkering of een polderkade, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      is de kabel geen hoogspanningskabel;

    • b.

      ligt de kabel haaks op de waterkering;

    • c.

      is in de waterkering de afstand tussen de onderkant van de kabel en het maaiveld maximaal 0,80 meter, en

    • d.

      wordt de kabel in de waterkering in een sleuf aangelegd.

  • 8. In afwijking van het bepaalde in het achtste lid onder b kan een kabel bedoeld voor het openbare verlichtingsnetwerk in de lengterichting van de waterkering liggen:

    • a.

      in of nabij de binnenkruinlijn; of

    • b.

      als de binnenkruinlijn niet mogelijk is, buiten het leggerprofiel in of nabij de buitenkruinlijn.

  • 9. In afwijking van het bepaalde in het achtste lid kan de kabel ook worden aangelegd met een gestuurde boring waarbij:

    • a.

      de punten van intrede en uittrede buiten de waterkering en de bijbehorende beschermingszones liggen;

    • b.

      de kabel minimaal 10,0 meter onder de kruin van de waterkering ligt;

    • c.

      de diameter van de kabel niet groter is dan 63 mm; en

    • d.

      een in onbruik geraakt boorgat waterdicht wordt opgevuld.

  • 10. In, over, onder of naast een duiker of een inlaat is de afstand tussen de kabel en de duiker of inlaat minimaal 0,20 meter.

  • 11. De kabel wordt niet aangelegd en niet gehouden in, op, door, over of onder:

    • a.

      de Delflandsedijk en bijbehorend profiel van vrije ruimte;

    • b.

      een gemaal;

    • c.

      een stuw.

  • 12. Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.36 indien de activiteit uitgevoerd wordt in een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte.

Artikel 4.19 Verwijderen kabel

  • 1. Het verwijderen van een kabel is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het zevende lid.

  • 2. In of onder een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      ligt de kabel niet in lengterichting in, op, boven, over, of onder het oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      ligt de kabel minimaal 1,30 meter onder de leggerdiepte;

  • 3. In, over of onder een oppervlaktewaterlichaam waar met motorvaartuigen mag worden gevaren, zoals vastgelegd in de Vaarverordening Delfland, ligt de kabel minimaal 2 meter onder de leggerdiepte.

  • 4. In of onder een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      worden ontgravingen aan het einde van elke werkdag met de vrijgekomen grond gedicht;

    • b.

      wordt de ontgraven grond in de oorspronkelijke laag teruggebracht;

    • c.

      worden in de waterkering na afronding van de werkzaamheden de grondsoorten laagsgewijs verdicht;

    • d.

      wordt na afronding van de werkzaamheden de bekleding van de waterkering volledig en erosiebestendig hersteld; en

    • e.

      worden alle zakkingen en zettingen van de waterkering hersteld die door het werk ontstaan.

  • 5. In of onder een regionale waterkering of een polderkade, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      ligt de kabel haaks op de waterkering; en

    • b.

      heeft in de waterkering een ontgraving een diepte van maximaal 0,8 meter onder het maaiveld.

  • 6. In, over, onder of naast een duiker of een inlaat is de afstand tussen de kabel en de duiker of inlaat minimaal 0,20 meter.

  • 7. De kabel wordt niet verwijderd uit, van of onder:

    • a.

      de Delflandsedijk;

    • b.

      de zeewering en bijbehorend profiel van vrije ruimte voor zover de zeewering ligt buiten stedelijk gebied;

    • c.

      de buitenwaartse beschermingszone van de zeewering;

    • d.

      een gemaal;

    • e.

      een stuw.

  • 8. Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.36 indien de activiteit uitgevoerd wordt in een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte.

Paragraaf 4.2.7 Leidingen en mantelbuizen

Artikel 4.20 Aanleggen, wijzigen en houden leiding of mantelbuis

  • 1. Het aanleggen, wijzigen en houden van een leiding of mantelbuis is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het negende lid.

  • 2. In, over of onder een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      ligt de leiding of mantelbuis niet in lengterichting in, op, boven, over, of onder het oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      ligt de leiding of mantelbuis minimaal 1,30 meter onder de leggerdiepte;

    • c.

      ligt de leiding of mantelbuis bij ophanging aan een brug niet lager dan de onderkant van de brug; en

    • d.

      voldoet de leiding of mantelbuis aan de NEN 3650-serie;

    • e.

      wordt de leiding of mantelbuis onder het oppervlaktewaterlichaam met een sleufloze techniek aangelegd.

  • 3. In, over of onder een oppervlaktewaterlichaam waar met motorvaartuigen mag worden gevaren, zoals vastgelegd in de Vaarverordening Delfland, ligt de leiding of mantelbuis minimaal 2 meter onder de leggerdiepte.

  • 4. In of onder een waterkering, bijbehorende beschermingszones, bijbehorend profiel van vrije ruimte of bijbehorende ondersteunende kunstwerken:

    • a.

      is de bedrijfsdruk in de leiding of mantelbuis maximaal 3 bar;

    • b.

      heeft de leiding of mantelbuis een uitwendige diameter van maximaal 110 millimeter;

    • c.

      voldoet de leiding of mantelbuis aan de NEN 3650 serie;

    • d.

      heeft een leiding voor gas of vloeistof bij het toepassen van een sleufloze techniek een mantelbuis als tweede gas- of vloeistofkering;

    • e.

      is een mantelbuis aan beide zijden blijvend waterdicht afgewerkt;

    • f.

      worden in- en ontgravingen aan het einde van elke werkdag met de vrijgekomen grond gedicht;

    • g.

      wordt de ontgraven grond in de oorspronkelijke laag teruggebracht;

    • h.

      worden in het waterstaatswerk na afronding van de werkzaamheden de grondsoorten laagsgewijs verdicht;

    • i.

      wordt na afronding van de werkzaamheden de bekleding van de waterkering volledig en erosiebestendig hersteld.

    • j.

      worden alle zakkingen en zettingen van de waterkering hersteld die door het werk ontstaan.

  • 5. In of onder zeewering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      ligt de leiding of mantelbuis in het waterstaatswerk binnen stedelijk gebied; en

    • b.

      wordt de leiding of mantelbuis met een andere techniek dan boogboring aangelegd.

  • 6. In of onder een regionale waterkering of een polderkade, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      ligt de leiding of mantelbuis haaks op de waterkering;

    • b.

      is in de waterkering de afstand tussen de onderkant van de leiding of mantelbuis en het maaiveld maximaal 1,0 meter;

    • c.

      wordt de leiding of mantelbuis in de waterkering in een sleuf aangelegd.

  • 7. In, over, onder of naast een duiker of een inlaat:

    • a.

      is de afstand tussen de leiding of mantelbuis en de duiker of inlaat minimaal 0,20 meter; en

    • b.

      voldoet de leiding of mantelbuis aan de NEN 3650 serie.

  • 8. De leiding of mantelbuis wordt niet aangelegd en niet gehouden in, op, door, over of onder:

    • a.

      de Delflandsedijk en bijbehorend profiel van vrije ruimte;

    • b.

      een gemaal;

    • c.

      een stuw.

  • 9. Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.36 indien de activiteit uitgevoerd wordt in een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte.

Artikel 4.21 Verwijderen leiding of mantelbuis

  • 1. Het verwijderen van een leiding of mantelbuis is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het zevende lid.

  • 2. In of onder een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      ligt de leiding of mantelbuis niet in lengterichting in, op, boven, over, of onder het oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      ligt de leiding of mantelbuis minimaal 1,30 meter onder de leggerdiepte;

  • 3. In, over of onder een oppervlaktewaterlichaam waar met motorvaartuigen mag worden gevaren, zoals vastgelegd in de Vaarverordening Delfland, ligt de leiding of mantelbuis minimaal 2 meter onder de leggerdiepte.

  • 4. In of onder een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      heeft de leiding of mantelbuis een uitwendige diameter van maximaal 110 millimeter;

    • b.

      worden ontgravingen aan het einde van elke werkdag met de vrijgekomen grond gedicht;

    • c.

      wordt de ontgraven grond in de oorspronkelijke laag teruggebracht;

    • d.

      worden in het waterstaatswerk na afronding van de werkzaamheden de grondsoorten laagsgewijs verdicht;

    • e.

      wordt na afronding van de werkzaamheden de bekleding van de waterkering volledig en erosiebestendig hersteld; en

    • f.

      worden alle zakkingen en zettingen van de waterkering hersteld die door het werk ontstaan.

  • 5. In of onder een regionale waterkering of polderkade, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      ligt de leiding of mantelbuis haaks op de waterkering; en

    • b.

      heeft in het waterstaatswerk een ontgraving een diepte van maximaal 1,0 meter onder het maaiveld.

  • 6. In, over, onder of naast een duiker of een inlaat is de afstand tussen de leiding of mantelbuis en de duiker of inlaat minimaal 0,20 meter.

  • 7. De leiding of mantelbuis wordt niet verwijderd uit, van of onder:

    • a.

      de Delflandsedijk en bijbehorend profiel van vrije ruimte;

    • b.

      de buitenwaartse beschermingszone en buiten het stedelijk gebied van de zeewering en bijbehorend profiel van vrije ruimte;

    • c.

      een gemaal;

    • d.

      een stuw.

  • 8. Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met artikel 4.36 indien de activiteit uitgevoerd wordt in een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte.

Paragraaf 4.2.8 Hekken

Artikel 4.22 Plaatsen, wijzigen en houden hek

  • 1. Het plaatsen, wijzigen en houden van een hek is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het zesde lid.

  • 2. In, boven of over de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      staat het hek niet in, boven of over een beschermingszone grenzend aan een natte ecologische zone; en

    • b.

      staat een hek, dat parallel aan het oppervlaktewaterlichaam staat, in de insteek van het oppervlaktewaterlichaam en is het hek maximaal 1 meter hoog.

  • 3. In, op, boven of over de Delflandsedijk, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      is het hek maximaal 1 meter hoog;

    • b.

      heeft het hek een vrije doorgang van minimaal 4 meter; en

    • c.

      worden in- en ontgravingen aan het einde van elke werkdag gedicht met voor de waterkering geschikt bodemmateriaal.

  • 4. In, op, boven of over een niet verheelde of niet aangeheelde regionale waterkering of polderkade, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      staat het hek niet in, boven of over het buitentalud of de kruin;

    • b.

      is het hek op het binnentalud en landwaarts tot op 1 meter afstand van de teenlijn maximaal 1 meter hoog;

    • c.

      wordt het hek zonder een verzwaarde voet gefundeerd; en

    • d.

      worden in- en ontgravingen aan het einde van elke werkdag gedicht met voor de waterkering geschikt bodemmateriaal.

  • 5. In, op, boven of over een verheelde, aangeheelde of aangevulde regionale waterkering of polderkade, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      heeft het hek op de kruin van het waterstaatswerk een vrije doorgang van minimaal 2 meter;

    • b.

      is een hek dat evenwijdig aan het waterstaatswerk op minder dan 3 meter afstand landwaarts van de buitenkruinlijn ligt maximaal 1 meter hoog;

    • c.

      wordt het hek zonder een verzwaarde voet gefundeerd; en

    • d.

      worden in- en ontgravingen aan het einde van elke werkdag gedicht met voor de waterkering geschikt bodemmateriaal.

  • 6. Het hek wordt niet geplaatst en niet gehouden in, op, boven of over:

    • a.

      een oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      een ondersteunend kunstwerk.

Artikel 4.23 Verwijderen hek

  • 1. Het verwijderen van een hek is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het vierde lid.

  • 2. In een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte worden gaten die ontstaan direct gevuld met voor de waterkering geschikt bodemmateriaal.

  • 3. In een bergingsgebied of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam worden gaten die ontstaan direct gevuld.

  • 4. Het hek wordt niet verwijderd uit of van:

    • a.

      een oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      een ondersteunend kunstwerk.

Paragraaf 4.2.9 Schuttingen

Artikel 4.24 Plaatsen, wijzigen en houden schutting

  • 1. Het plaatsen, wijzigen en houden van een schutting is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het zesde lid.

  • 2. In, boven of over de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      staat de schutting niet in, boven of over een beschermingszone grenzend aan een natte ecologische zone; en

    • b.

      staat de schutting haaks op het oppervlaktewaterlichaam.

  • 3. In, op, boven of over de Delflandsedijk, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      is de afstand landwaarts tussen de schutting en de teenlijn minimaal 1 meter; en

    • b.

      worden in- en ontgravingen aan het einde van elke werkdag gedicht met voor de waterkering geschikt bodemmateriaal.

  • 4. In, op, boven of over een niet verheelde of niet aangeheelde regionale waterkering of polderkade, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      is de afstand landwaarts tussen de schutting en de teenlijn minimaal 1 meter;

    • b.

      wordt de schutting zonder een verzwaarde voet gefundeerd; en

    • c.

      worden in- en ontgravingen aan het einde van elke werkdag gedicht met voor de waterkering geschikt bodemmateriaal.

  • 5. In, op, boven of over een verheelde, aangeheelde of aangevulde regionale waterkering of polderkade, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      is de afstand landwaarts tussen de schutting en de buitenkruinlijn minimaal 2 meter;

    • b.

      is een schutting die evenwijdig aan het waterstaatswerk op minder dan 3 meter afstand landwaarts van de buitenkruinlijn ligt maximaal 1 meter hoog;

    • c.

      wordt de schutting zonder een verzwaarde voet gefundeerd; en

    • d.

      worden in- en ontgravingen aan het einde van elke werkdag gedicht met voor de waterkering geschikt bodemmateriaal.

  • 6. Het hek wordt niet geplaatst en niet gehouden in, op, boven of over:

    • a.

      een oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      een ondersteunend kunstwerk.

Artikel 4.25 Verwijderen schutting

  • 1. Het verwijderen van een schutting is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het vierde lid.

  • 2. In een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte worden gaten die ontstaan direct gevuld met voor de waterkering geschikt bodemmateriaal.

  • 3. In een bergingsgebied of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam worden gaten die ontstaan direct gevuld.

  • 4. De schutting wordt niet verwijderd uit of van:

    • a.

      een oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      een ondersteunend kunstwerk.

Paragraaf 4.2.10 Veekerende voorzieningen

Artikel 4.26 Plaatsen, wijzigen en houden veekerende voorziening

  • 1. Het plaatsen, wijzigen en houden van een veekerende voorziening is omgevings-vergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het vijfde lid.

  • 2. In, boven of over de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam

    • a.

      staat de veekerende voorziening niet in, boven of over een beschermingszone grenzend aan een natte ecologische zone;

    • b.

      is de veekerende voorziening in de beschermingszone maximaal 1 meter hoog.

  • 3. In, op, boven of over de Delflandsedijk, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      is de veekerende voorziening maximaal 1 meter hoog;

    • b.

      heeft de veekerende voorziening in, op, boven of over het waterstaatswerk een vrije doorgang van minimaal 4 meter; en

    • c.

      worden in- en ontgravingen aan het einde van elke werkdag gedicht met voor de waterkering geschikt bodemmateriaal.

  • 4. In, op, boven of over een regionale waterkering of polderkade, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      staat de veekerende voorziening niet in, boven of over het buitentalud;

    • b.

      is bij een niet verheelde of niet aangeheelde waterkering de veekerende voorziening op de kruin maximaal 0,60 meter hoog;

    • c.

      is bij een verheelde, aangeheelde of aangevulde waterkering de veekerende voorziening tot op 2 meter afstand landwaarts van de buitenkruinlijn maximaal 0,60 meter hoog; en

    • d.

      worden in- en ontgravingen aan het einde van elke werkdag gedicht met voor de waterkering geschikt bodemmateriaal.

  • 5. De veekerende voorziening wordt niet geplaatst en niet gehouden in, op, boven of over:

    • a.

      een oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      een ondersteunend kunstwerk.

Artikel 4.27 Verwijderen veekerende voorziening

  • 1. Het verwijderen van een veekerende voorziening is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het vierde lid.

  • 2. In een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte worden gaten die ontstaan direct gevuld met voor de waterkering geschikt bodemmateriaal.

  • 3. In een bergingsgebied of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam worden gaten die ontstaan direct gevuld.

  • 4. De veekerende voorziening wordt niet verwijderd uit of van:

    • a.

      een oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      een ondersteunend kunstwerk.

Paragraaf 4.2.11 Werken

Artikel 4.28 Aanleggen, wijzigen en houden werk

  • 1. Dit artikel is niet van toepassing op het aanleggen, wijzigen en houden van een steiger, vlonder, afmeerpaal, brug, oeverbescherming, straatmeubilair, kabel, leiding, mantelbuis, hek, schutting of veekerende voorziening.

  • 2. Het aanleggen, wijzigen en houden van een werk is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het derde tot en met het zesde lid.

  • 3. In, boven of over de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      ligt het werk niet in, boven of over een beschermingszone grenzend aan een natte ecologische zone;

    • b.

      is het werk geen opstal;

    • c.

      is het werk eenvoudig te verwijderen; en

    • d.

      wordt het werk zonder ontgraving aangelegd.

  • 4. In, op, boven, over of onder een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      is de oppervlakte van het werk maximaal 6 vierkante meter;

    • b.

      is het werk eenvoudig te verwijderen; en

    • c.

      wordt het werk zonder ontgraving en zonder paalfundering aangelegd.

  • 5. In, op, boven, over of onder een regionale waterkering of polderkade, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte:

    • a.

      wordt het werk bij een niet verheelde of niet aangeheelde waterkering niet aangelegd in, op, boven, onder of door het buitentalud, de kruin en het binnentalud;

    • b.

      wordt het werk bij een verheelde of aangeheelde waterkering niet aangelegd in, op, boven, over of onder het buitentalud;

    • c.

      is de afstand tussen een opstal en de buitenkruinlijn landwaarts minimaal 2 meter; en

    • d.

      is bij een regionale waterkering in een voorland de afstand tussen een opstal en de buitenkruinlijn minimaal 1,50 meter.

  • 6. Het werk wordt niet aangelegd en niet gehouden in, op, boven, over of onder:

    • a.

      een oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      de Delflandsedijk;

    • c.

      een bergingsgebied;

    • d.

      een ondersteunend kunstwerk.

Artikel 4.29 Verwijderen werk

  • 1. Dit artikel is niet van toepassing op het aanleggen, wijzigen en houden van een steiger, vlonder, afmeerpaal, brug, oeverbescherming, straatmeubilair, kabel, leiding, mantelbuis, hek, schutting of veekerende voorziening.

  • 2. Het verwijderen van een werk is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het derde en vierde lid.

  • 3. In, op, boven, over of onder een waterkering, bijbehorende beschermingszones of bijbehorend profiel van vrije ruimte worden gaten die ontstaan direct gevuld met voor de waterkering geschikt bodemmateriaal.

  • 4. Het werk wordt niet verwijderd uit, van, over of onder een:

    • a.

      oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      bergingsgebied;

    • c.

      ondersteunend kunstwerk.

Paragraaf 4.2.12 Beplanting

Artikel 4.30 Aanbrengen en houden beplanting

  • 1. Het aanbrengen en houden van beplanting is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het negende lid.

  • 2. In een bergingsgebied of de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      staat de beplanting niet in een beschermingszone grenzend aan een natte ecologische zone; en

    • b.

      bestaat de beplanting niet uit bomen of struiken.

  • 3. In een waterkering of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      is de hart-op-hart afstand tussen bomen minimaal 15 meter; en

    • b.

      worden in- en ontgravingen aan het einde van elke werkdag gedicht met voor de waterkering geschikt bodemmateriaal.

  • 4. In de beschermingszone of het profiel van vrije ruimte van de Delflandsedijk:

    • a.

      is de afstand tussen het waterstaatswerk en het hart van een boom minimaal 3 meter; en

    • b.

      is de afstand tussen het waterstaatswerk en het hart van een struik minimaal 1,5 meter.

  • 5. In of op een niet verheelde of niet aangeheelde regionale waterkering of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      staat de beplanting niet in, boven of over het buitentalud, de kruin of het binnentalud;

    • b.

      is de afstand landwaarts tussen de teenlijn en het hart van een boom minimaal 7 meter;

    • c.

      is de afstand landwaarts tussen de teenlijn en het hart van een struik minimaal 6 meter;

    • d.

      is in een voorland de afstand tussen de buitenkruinlijn en het hart van een boom minimaal 3 meter; en

    • e.

      is in een voorland de afstand tussen de buitenkruinlijn en het hart van een struik minimaal 1,5 meter.

  • 6. In of op een verheelde, aangeheelde of aangevulde regionale waterkering of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      staat de beplanting niet in, op, boven of over het buitentalud;

    • b.

      is de afstand landwaarts tussen de buitenkruinlijn en het hart van een boom minimaal 7 meter;

    • c.

      is de afstand landwaarts tussen de buitenkruinlijn en het hart van een struik minimaal 3,5 meter;

    • d.

      is in een voorland de afstand tussen de buitenkruinlijn en het hart van een boom minimaal 3 meter; en

    • e.

      is in een voorland de afstand tussen de buitenkruinlijn en het hart van een struik minimaal 1,5 meter.

  • 7. In of op een niet verheelde of niet aangeheelde polderkade of landscheiding of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      staat de beplanting niet in, boven of over het buitentalud, de kruin of het binnentalud; en

    • b.

      is de afstand landwaarts tussen de teenlijn en het hart van een boom of struik minimaal 6 meter.

  • 8. In of op een verheelde, aangeheelde of aangevulde polderkade of landscheiding of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      staat de beplanting in of op de aanheling;

    • b.

      is de afstand landwaarts tussen de buitenkruinlijn en het hart van een boom minimaal 6 meter; en

    • c.

      is de afstand landwaarts tussen de buitenkruinlijn en het hart van een struik minimaal 4 meter.

  • 9. De beplanting wordt niet aangebracht en niet gehouden in, op, boven of over:

    • a.

      een oppervlaktewaterlichaam;

    • b.

      de Delflandsedijk;

    • c.

      een ondersteunend kunstwerk.

Artikel 4.31 Verwijderen beplanting

  • 1. Het verwijderen van beplanting is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2. In een bergingsgebied, oppervlaktewaterlichaam, bijbehorende beschermingszones of een beschermingszone van een waterkering worden gaten die ontstaan direct gedicht.

  • 3. In een waterkering worden gaten die ontstaan direct gedicht met voor de waterkering geschikt bodemmateriaal.

Paragraaf 4.2.13 Beweiden

Artikel 4.32 Beweiden

  • 1. Beweiden is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2. Op een waterkering:

    • a.

      is de diersoort waarmee beweid wordt schaap of geit;

    • b.

      zijn per hectare maximaal 15 dieren van 1 jaar of ouder aanwezig;

    • c.

      wordt beweid in de periode van 1 april tot en met 31 oktober;

    • d.

      worden de dieren niet bijgevoerd; en

    • e.

      wordt de waterkering niet extra bemest.

  • 3. Beweiden vindt niet plaats in een natte ecologische zone.

Paragraaf 4.2.14 Evenementen

Artikel 4.33 Voorbereiden en houden evenement

  • 1. Het voorbereiden en houden van een evenement is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2. In, op, boven, over of onder de beschermingszone van de zeewering:

    • a.

      vindt het evenement plaats op het strand;

    • b.

      vindt het evenement plaats in de periode van 1 maart tot en met 1 november;

    • c.

      duurt het evenement maximaal drie maanden;

    • d.

      is de afstand tussen tijdelijke werken en de duinvoet minimaal 2 meter;

    • e.

      is het vloeroppervlak van tijdelijke werken maximaal 20 vierkante meter;

    • f.

      wordt niet ontgraven; en

    • g.

      is het evenement geen gemotoriseerd evenement.

  • 3. Het evenement wordt niet voorbereid en niet gehouden in, op, boven, over of onder:

    • a.

      de zeewering;

    • b.

      de Delflandsedijk of bijbehorende beschermingszones;

    • c.

      een regionale waterkering of een polderkade, bijbehorende beschermingszones of een bijbehorend profiel van vrije ruimte;

    • d.

      een oppervlaktewaterlichaam of bijbehorende beschermingszones;

    • e.

      een bergingsgebied;

    • f.

      een ondersteunend kunstwerk.

Paragraaf 4.2.15 Grondmechanisch onderzoek en proefsleuven

Artikel 4.34 Uitvoeren grondmechanisch onderzoek

  • 1. Het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2. In of onder een bergingsgebied, oppervlaktewaterlichaam, bijbehorende beschermingszones of ondersteunend kunstwerk:

    • a.

      worden gebruikte hulpconstructies direct na het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek verwijderd; en

    • b.

      worden boor- en sondeergaten zorgvuldig waterdicht gedicht.

  • 3. In, op of onder een waterkering of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      weegt het materieel gebruikt op een waterkering zonder openbare weg maximaal 3,5 ton;

    • b.

      worden gebruikte peilbuizen direct na de metingen verwijderd; en

    • c.

      worden gaten die door de werkzaamheden zijn gemaakt direct na afronding van de werkzaamheden waterdicht met bentoniet of zwelkleikorrels gevuld.

  • 4. Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 4.36.

Artikel 4.35 Graven proefsleuf

  • 1. Het graven van een proefsleuf is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2. In of onder een bergingsgebied, oppervlaktewaterlichaam, waterkering of bijbehorende beschermingszones:

    • a.

      is in het waterstaatswerk maximaal 1 proefsleuf tegelijk aanwezig, en is deze proefsleuf maximaal 0,50 meter breed bij 1 meter lang;

    • b.

      is in de waterkering de proefsleuf maximaal 0,80 meter diep;

    • c.

      worden in- en ontgravingen aan het einde van elke werkdag met de vrijgekomen grond gedicht;

    • d.

      wordt de ontgraven grond in de oorspronkelijke grondlaag teruggebracht;

    • e.

      worden in het waterstaatswerk direct na afronding van de werkzaamheden de verschillende grondsoorten per grondlaag laagsgewijs verdicht, en;

    • f.

      wordt direct na afronding van de werkzaamheden de bekleding van de waterkering volledig en erosiebestendig hersteld.

  • 3. De proefsleuf wordt niet gegraven in of onder een ondersteundend kunstwerk.

  • 4. Een omgevingsvergunningvrije activiteit als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste drie weken voor het begin ervan gemeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 4.36.

Paragraaf 4.2.16 Indieningsvereisten melding

Artikel 4.36 Indieningsvereisten melding

  • 1. Indien op grond van het bepaalde in dit hoofdstuk een melding is vereist, wordt door diegene die de beperkingengebiedactiviteit verricht melding gedaan aan dijkgraaf en hoogheemraden.

  • 2. Bij de melding zoals bedoeld in het eerste lid worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een omschrijving van de reden van de werkzaamheden;

    • b.

      een situatietekening van de werkzaamheden;

    • c.

      de startdatum van de werkzaamheden; en

    • d.

      de einddatum van de werkzaamheden.

  • 3. In aanvulling op het bepaalde in het tweede lid worden voor het aanleggen, wijzigen of houden van een steiger of vlonder tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de lengte en breedte van de steiger of vlonder;

    • b.

      de hoogte van de steiger of vlonder ten opzichte van het waterpeil; en

    • c.

      een constructietekening.

  • 4. In aanvulling op het bepaalde in het tweede lid worden voor het aanleggen, wijzigen en houden van een brug tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de lengte en breedte van de brug;

    • b.

      de hoogte van de brug ten opzichte van het waterpeil en maaiveld; en

    • c.

      een constructietekening.

  • 5. In aanvulling op het bepaalde in het tweede lid worden voor het aanleggen, wijzigen en houden van een kabel tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de aanlegwijze van de kabel tijdens de werkzaamheden;

    • b.

      een omschrijving van het type kabel; en

    • c.

      een tekening met het dwarsprofiel van het werk ten opzichte van het leggerprofiel en het feitelijke profiel van de waterkering.

  • 6. In aanvulling op het bepaalde in het tweede lid worden voor het verwijderen van een kabel tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de verwijderwijze van de kabel tijdens de werkzaamheden;

    • b.

      een omschrijving van het type kabel; en

    • c.

      een tekening met het dwarsprofiel van het werk ten opzichte van het leggerprofiel en het feitelijke profiel van de waterkering.

  • 7. In aanvulling op het bepaalde in het tweede lid worden voor het aanleggen, wijzigen en houden van een leiding of mantelbuis tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de aanlegwijze van de leiding of mantelbuis tijdens de werkzaamheden;

    • b.

      een omschrijving van het type leiding of mantelbuis; en

    • c.

      een tekening met het dwarsprofiel van het werk ten opzichte van het leggerprofiel en het feitelijke profiel van de waterkering.

  • 8. In aanvulling op het bepaalde in het tweede lid worden voor het verwijderen van een leiding of mantelbuis tevens de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de verwijderwijze van de leiding of mantelbuis tijdens de werkzaamheden;

    • b.

      een omschrijving van het type leiding of mantelbuis; en

    • c.

      een tekening met het dwarsprofiel van het werk ten opzichte van het leggerprofiel en het feitelijke profiel van de waterkering.

  • 9. In aanvulling op het bepaalde in het tweede lid wordt voor het uitvoeren grondmechanisch onderzoek tevens een omschrijving van het gewicht van het gebruikte materieel verstrekt.

  • 10. In aanvulling op het bepaalde in het tweede lid wordt voor het graven van een proefsleuf betreft tevens een tekening met het dwarsprofiel van het werk ten opzichte van het leggerprofiel en het feitelijke profiel van de waterkering verstrekt.

  • 11. De melding vervalt als de gemelde werkzaamheden niet binnen een jaar na ontvangst van de melding is uitgevoerd.

HOOFDSTUK 5 WATERONTTREKKINGSACTIVITEITEN GRONDWATER

AFDELING 5.1 ALGEMEEN

Artikel 5.1 Omgevingsvergunningplicht

  • 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken door middel van een daarvoor bedoelde voorziening, of water in de bodem te brengen ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, door middel van een daarvoor bedoelde voorziening.

  • 2. Het verbod als bedoeld in het vorige lid geldt niet voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in artikel 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 5.2 Vrijstelling omgevingsvergunningplicht

Geen omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in dit hoofdstuk is verplicht als het onttrekken van grondwater door middel van een daarvoor bedoelde voorziening, of het in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, door middel van een daarvoor bedoelde voorziening, voldoet aan de regels die zijn gesteld in artikel 5.8 of artikel 5.9 tot en met artikel 5.17.

Artikel 5.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

De aanvrager om een omgevingsvergunning legt over bij zijn aanvraag:

  • a.

    een opgave van het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

  • b.

    het aantal in te richten putten;

  • c.

    de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;

  • d.

    de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

  • e.

    de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

  • f.

    de capaciteit van de pomp in m3 per uur per put;

  • g.

    de hoeveelheid water in m3 per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

  • h.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

  • i.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

  • j.

    als het gaat om het in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater in samenhang met het onttrekken van grondwater:

    • 1.

      de hoeveelheid water in m3 per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

    • 2.

      de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

    • 3.

      een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

    • 4.

      de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

    • 5.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.

Artikel 5.4 Beoordelingsregel onttrekken grondwater (met of zonder infiltratie)

  • 1. Een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater door middel van een daarvoor bedoelde voorziening wordt alleen verleend als de wateronttrekkingsactiviteit verenigbaar is met de dragende functie van het watersysteem.

  • 2. De aangevraagde activiteit mag er in ieder geval niet toe leiden dat:

    • a.

      de doelstelling van ombuiging van significante en aan en aanhoudend stijgende trends als bedoeld in artikel 4.17 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt; en

    • b.

      de doelstelling van het voorkomen van de achteruitgang en het streven naar verbetering van de kwaliteit van water bestemd voor menselijke consumptie, bedoeld in artikel 4.21 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.

Artikel 5.5 Beoordelingsregels infiltratie water in samenhang met onttrekken grondwater

  • 1. Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, door middel van een daarvoor bedoelde voorziening wordt in acht genomen dat:

    • a.

      er geen gevaar is voor verontreiniging van het grondwater;

    • b.

      als in het water dat in de bodem wordt gebracht stoffen voorkomen die zijn vermeld in bijlage XIX, onder A, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, de concentraties van die stoffen lager zijn dan de concentraties die in die bijlage, onder A, voor die stoffen is aangegeven; en

    • c.

      als het water dat in de bodem wordt gebracht stoffen voorkomen die zijn vermeld in bijlage XIX, onder B, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, die niet tevens zijn vermeld onder A in die bijlage, zowel de hoeveelheden als de concentraties van die stoffen zodanig gering zijn, dat gevaar voor verslechtering van de kwaliteit van het grondwater is uitgesloten.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 onder b kan in de omgevingsvergunning voor een of meer stoffen een hogere concentratie worden toegestaan gedurende een in die omgevingsvergunning vastgestelde periode als:

    • a.

      de bodemgesteldheid of de bodemsoort zodanig is dat, ondanks die hogere concentratie of concentraties, geen gevaar bestaat voor verontreiniging van het grondwater; of

    • b.

      aan de omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden die het gevaar voor verontreiniging van het grondwater, dat ontstaat door die hogere concentratie of concentraties, opheffen.

Artikel 5.6 Beoordelingsregel onttrekken grondwater of infiltratie in samenhang met onttrekken grondwater bij verontreiniging van de bodem

  • 1. Een omgevingsvergunning wordt niet verleend voor het onttrekken van grondwater door middel van een daartoe bedoelde voorziening, of het in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, door middel van een daartoe bedoelde voorziening, indien die onttrekking of dat in de bodem brengen van water in samenhang met die onttrekking tot gevolg heeft dat een ernstige verontreiniging significant wordt verplaatst of verspreid.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de onttrekking strekt tot een sanering van een verontreiniging van de bodem.

Artikel 5.7 Vergunningvoorschriften

  • 1. Tot de voorschriften als bedoeld in artikel 3.3, die aan een omgevingsvergunning kunnen worden verbonden, behoren in ieder geval:

    • a.

      een voorschrift als bedoeld in artikel 5.5, tweede lid, onder b;

    • b.

      de verplichting tot een stapsgewijze vermindering van de vergunde wateronttrekkingsactiviteit op de in het voorschrift aangegeven wijze, alvorens die activiteit te staken; en

    • c.

      voorschriften, als bedoeld in artikel 5.21.

  • 2. Aan een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, door middel van een daarvoor bedoelde voorziening, worden voorschriften verbonden over:

    • a.

      de kwaliteit van het in de bodem te brengen water;

    • b.

      de beheersing van de hydrologische situatie;

    • c.

      de beëindiging van het in de bodem brengen van water; en

    • d.

      de controle van de kwaliteit van het grondwater.

  • 3. Een voorschrift als bedoeld in het tweede lid, onder a, houdt in ieder geval in dat geen gevaar bestaat voor verontreiniging van het grondwater, en kan mede inhouden dat voorschriften worden gesteld die inbreng van verontreinigende stoffen naar het grondwater voorkomen of beperken.

  • 4. Een voorschrift als bedoeld in het tweede lid, onder b, houdt in ieder geval in dat verspreiding van het in de bodem te brengen water zo veel mogelijk wordt beheerst, om het in de bodem te brengen water grotendeels weer te onttrekken.

  • 5. Een voorschrift als bedoeld in het tweede lid, onder c, houdt in ieder geval in dat de gevolgen van het in de bodem brengen van water voor de kwaliteit van de bodem geëvalueerd worden, gevolgd door een planmatige aanpak van de beëindiging van de activiteit en het opheffen van eventuele nadelige gevolgen van die activiteit.

AFDELING 5.2 OMGEVINGSVERGUNNINGVRIJE WATERONTTREKKINGS-ACTIVITEITEN

Artikel 5.8 Onttrekken grondwater voor alle toepassingen

  • 1. Het onttrekken van grondwater is omgevingsvergunningvrij voor alle toepassingen als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede en het derde lid.

  • 2. Er wordt maximaal 1 m3 per uur onttrokken.

  • 3. De onttrekking vindt plaats buiten een grondwaterbeschermingsgebied.

  • 4. Als een activiteit als bedoeld in het eerste lid omgevingsvergunningvrij is, blijft het bepaalde in artikel 5.21 voor die activiteit buiten toepassing.

Artikel 5.9 Onttrekken grondwater voor drooghouden van (bouw)put, grondsanering, of kabel- of leidingsleuf

  • 1. Het onttrekken van grondwater voor het drooghouden van een bouwput, een grondsanering, of een kabel- of leidingsleuf is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het vijfde lid.

  • 2. Buiten een grondwaterbeschermingsgebied wordt meer dan 1 m3 en maximaal 50 m3 per uur en maximaal 200.000 m3 in totaal onttrokken.

  • 3. Binnen een grondwaterbeschermingsgebied wordt maximaal 10 m3 per uur en maximaal 20.000 m3 in totaal onttrokken.

  • 4. Binnen een grondwaterbeschermingsgebied is de onttrekking niet permanent.

  • 5. Als een activiteit als bedoeld in het eerste lid omgevingsvergunningvrij is, dan mag die activiteit alleen worden verricht als:

    • a.

      ten minste 48 uur voor het begin van de onttrekking een melding is gedaan in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.19 als:

      • 1.

        buiten een grondwaterbeschermingsgebied maximaal 10 m3 per uur en maximaal 20.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

      • 2.

        binnen een grondwaterbeschermingsgebied maximaal 5 m3 per uur en maximaal 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

    • b.

      ten minste drie weken voor het begin van de onttrekking een melding is gedaan in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.20 als:

      • 1.

        buiten een grondwaterbeschermingsgebied meer dan 10 m3 per uur en/of meer dan 20.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

      • 2.

        binnen een grondwaterbeschermingsgebied meer dan 5 m3 per uur en/of meer dan 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

    • c.

      wordt gemeten en geregistreerd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.21.

  • 6. Het bepaalde in het vorige lid onder c geldt niet als de onttrekking een omvang heeft van 12.000 m3 per jaar of minder.

Artikel 5.10 Onttrekken grondwater voor beregening voor agrarische activiteiten

  • 1. Het onttrekken van grondwater voor beregening voor agrarische activiteiten is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het zesde lid.

  • 2. Het grondwater wordt onttrokken uit het eerste watervoerende pakket of dieper.

  • 3. Er wordt meer dan 1 m3 en maximaal 50 m3 per uur en maximaal 200.000 m3 per jaar onttrokken.

  • 4. De onttrekking vindt plaats buiten de strategische zoet grondwatervoorraad.

  • 5. Binnen een grondwaterbeschermingsgebied is de onttrekking niet permanent.

  • 6. Als een activiteit als bedoeld in het eerste lid omgevingsvergunningvrij is, dan mag die activiteit alleen worden verricht als:

    • a.

      ten minste 48 uur voor het begin van de onttrekking een melding is gedaan in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.19 als buiten een grondwater-beschermingsgebied maximaal 10 m3 per uur en maximaal 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken;

    • b.

      ten minste drie weken voor het begin van de onttrekking een melding is gedaan in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.20 als binnen een grondwater-beschermingsgebied en/of meer dan 10 m3 per uur en/of meer dan 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

    • c.

      wordt gemeten en geregistreerd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.21.

  • 7. Het bepaalde in het vorige lid onder c geldt niet als de onttrekking een omvang heeft van 12.000 m3 per jaar of minder.

Artikel 5.11 Onttrekken grondwater voor beregening voor andere dan agrarische activiteiten

  • 1. Het onttrekken van grondwater voor beregening voor andere dan agrarische activiteiten is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het vijfde lid.

  • 2. Er wordt meer dan 1 m3 en maximaal 50 m3 per uur en maximaal 50.000 m3 per jaar onttrokken.

  • 3. De onttrekking vindt plaats buiten de strategische zoet grondwatervoorraad.

  • 4. Binnen een grondwaterbeschermingsgebied is de onttrekking niet permanent.

  • 5. Als een activiteit als bedoeld in het eerste lid omgevingsvergunningvrij is, dan mag die activiteit alleen worden verricht als:

    • a.

      ten minste 48 uur voor het begin van de onttrekking een melding is gedaan in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.19 als buiten een grondwaterbeschermingsgebied maximaal 10 m3 per uur en maximaal 12.000 m3 per jaar wordt onttrokken;

    • b.

      ten minste drie weken voor het begin van de onttrekking een melding is gedaan in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.20 als binnen een grondwaterbeschermingsgebied en/of meer dan 10 m3 per uur en/of meer dan 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

    • c.

      wordt gemeten en geregistreerd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.21.

  • 6. Het bepaalde in het vorige lid onder c geldt niet als de onttrekking een omvang heeft van 12.000 m3 per jaar of minder.

Artikel 5.12 Onttrekken grondwater voor testen brandblusvoorziening

  • 1. Het onttrekken van grondwater voor het testen van een brandblusvoorziening is omgevingsvergunningvrij.

  • 2. Van een activiteit als bedoeld in het eerste lid dient ten minste drie weken voor het begin van de onttrekking een melding te worden gedaan in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.20.

  • 3. Voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid blijft artikel 5.21 buiten toepassing als minder dan 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken.

Artikel 5.13 Onttrekken grondwater voor blussen van brand

  • 1. Het onttrekken van grondwater voor het blussen van brand is omgevingsvergunningvrij.

  • 2. Van een activiteit als bedoeld in het eerste lid dient uiterlijk vier weken na het beëindigen van de onttrekking een mededeling aan Delfland worden gedaan.

  • 3. Voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid blijft artikel 5.21 buiten toepassing als minder dan 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken.

Artikel 5.14 Onttrekken grondwater voor grondwatersanering

  • 1. Het onttrekken van grondwater voor grondwatersanering is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het vierde lid.

  • 2. Buiten een grondwaterbeschermingsgebied:

    • a.

      wordt meer dan 1 m3 per uur en maximaal 25 m3 per uur onttrokken;

    • b.

      wordt niet langer dan 7 jaar onttrokken.

  • 3. Binnen een grondwaterbeschermingsgebied:

    • a.

      wordt maximaal 10 m3 per uur onttrokken;

    • b.

      wordt niet langer dan 1 jaar onttrokken;

    • c.

      wordt niet permanent onttrokken.

  • 4. De onttrekking:

    • a.

      wordt ten minste 48 uur voor het begin gemeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.19 als:

      • 1.

        buiten een grondwaterbeschermingsgebied maximaal 10 m3 per uur wordt onttrokken;

      • 2.

        binnen een grondwaterbeschermingsgebied maximaal 5 m3 per uur wordt onttrokken;

    • b.

      wordt ten minste drie weken voor het begin gemeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.20 als:

      • 1.

        buiten een grondwaterbeschermingsgebied meer dan 10 m3 per uur wordt onttrokken;

      • 2.

        binnen een grondwaterbeschermingsgebied meer dan 5 m3 per uur wordt onttrokken;

    • c.

      wordt gemeten en geregistreerd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.21.

  • 5. Het bepaalde in het vorige lid onder c geldt niet indien de onttrekking een omvang heeft van 12.000 m3 per jaar of minder.

Artikel 5.15 Onttrekken grondwater voor proefonttrekkingen

  • 1. Het onttrekken van grondwater voor een proefonttrekking is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het vierde lid.

  • 2. Buiten een grondwaterbeschermingsgebied wordt meer dan 1 m3 per uur en maximaal 100 m3 per uur en maximaal 50.000 m3 in totaal onttrokken.

  • 3. Binnen een grondwaterbeschermingsgebied wordt maximaal 10 m3 per uur en maximaal 20.000 m3 in totaal onttrokken.

  • 4. De onttrekking:

    • a.

      wordt ten minste 48 uur voor het begin gemeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.19 als:

      • 1.

        buiten een grondwaterbeschermingsgebied maximaal 20 m3 per uur en maximaal 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

      • 2.

        binnen een grondwaterbeschermingsgebied maximaal 5 m3 per uur en maximaal 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

    • b.

      wordt ten minste drie weken voor het begin gemeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.20 als:

      • 1.

        buiten een grondwaterbeschermingsgebied meer dan 20 m3 per uur en/of meer dan 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

      • 2.

        binnen een grondwaterbeschermingsgebied meer dan 5 m3 per uur en/of meer dan 12.000 m3 in totaal wordt onttrokken;

    • c.

      wordt gemeten en geregistreerd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.21.

  • 5. Het bepaalde in het vorige lid onder c geldt niet indien de onttrekking een omvang heeft van 12.000 m3 per jaar of minder.

Artikel 5.16 Onttrekken grondwater voor industrieel gebruik

  • 1. Het onttrekken van grondwater voor industrieel gebruik is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het vijfde lid.

  • 2. Er wordt meer dan 1 m3 per uur en maximaal 50 m3 per uur en maximaal 100.000 m3 in totaal per kalenderjaar onttrokken.

  • 3. De onttrekking vindt plaats buiten de strategische zoet grondwatervoorraad.

  • 4. Binnen een grondwaterbeschermingsgebied is de onttrekking niet permanent.

  • 5. De onttrekking:

    • a.

      wordt ten minste drie weken voor het begin gemeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.20;

    • b.

      wordt gemeten en geregistreerd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.21.

  • 6. Het bepaalde in het vorige lid onder b geldt niet indien de onttrekking een omvang heeft van 12.000 m3 per jaar of minder.

Artikel 5.17 Onttrekken grondwater voor overig gebruik

  • 1. Het onttrekken van grondwater is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het zevende lid.

  • 2. Het grondwater wordt niet onttrokken voor het drooghouden van een bouwput, grondsanering of kabel- of leidingsleuf, voor het testen van een brandblusvoorziening, voor het blussen van brand, voor een proefonttrekking, voor grondwatersanering, voor beregening en voor industrieel gebruik.

  • 3. Er wordt meer dan 1 m3 per uur en maximaal 10 m3 per uur en maximaal 12.000 m3 per jaar onttrokken.

  • 4. De onttrekking vindt plaats buiten de strategische zoet grondwatervoorraad.

  • 5. Binnen een grondwaterbeschermingsgebied is de onttrekking niet permanent.

  • 6. De onttrekking vindt niet plaats volgens het polderprincipe.

  • 7. De onttrekking:

    • a.

      wordt ten minste drie weken voor het begin gemeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.20;

    • b.

      wordt gemeten en geregistreerd in overeenstemming met het bepaalde in artikel 5.21.

  • 8. Het bepaalde in het vorige lid onder b geldt niet indien de onttrekking een omvang heeft van 12.000 m3 per jaar of minder.

Artikel 5.18 Algemene voorschriften grondwateronttrekkingen

  • 1. Degene die grondwater onttrekt als bedoeld in artikel 5.8 tot en met 5.17:

    • a.

      retourneert grondwater onttrokken uit de strategische zoet grondwatervoorraad volledig in het watervoerende pakket waaruit is onttrokken en met minimaal dezelfde kwaliteit als bij de onttrekking, met uitzondering van een onttrekking als bedoeld in artikel 5.16;

    • b.

      zorgt ervoor dat bij elk ontgravingsniveau sprake is van verticale stabiliteit van de ontgraving;

    • c.

      brengt peilbuizen en bronnen zodanig aan dat via het boorgat geen grondwaterstroming kan optreden tussen watervoerende pakketten;

    • d.

      dicht bronnen of peilputten direct na stoppen van de grondwateronttrekking; en

    • e.

      herstelt het oorspronkelijke bodemprofiel bij het dichten van bronnen en peilputten.

  • 2. Als sprake is van het in bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater, neemt diegene daarbij de voorschriften in het vorige lid onder b tot en met e in acht.

Artikel 5.19 Indieningsvereisten eenvoudige melding

  • 1. Als op grond van het bepaalde in dit hoofdstuk een melding is vereist in overeenstemming met dit artikel, wordt door diegene die de activiteit verricht melding gedaan aan dijkgraaf en hoogheemraden.

  • 2. De melding wordt schriftelijk of met een elektronisch formulier gedaan.

  • 3. De melding bestaat uit de volgende gegevens:

    • a.

      naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres van de melder;

    • b.

      naam, telefoonnummer en e-mailadres van de contactpersoon tijdens de onttrekking;

    • c.

      het adres van de werkzaamheden;

    • d.

      een situatietekening op schaal waarop het onttrekkings- en lozingspunt zijn aangegeven;

    • e.

      een kaart met de ligging van de onttrekking;

    • f.

      het doel van de onttrekking;

    • g.

      de startdatum van de onttrekking;

    • h.

      de duur van de onttrekking;

    • i.

      het aantal bestaande en nieuw in te richten putten;

    • j.

      de diameter en de lengte van de filters in iedere put;

    • k.

      de pompcapaciteit in m3 per uur en het te installeren vermogen in m3 per uur per put;

    • l.

      de maximaal te onttrekken hoeveelheden water per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar, en

    • m.

      een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de negatieve gevolgen van de onttrekking te voorkomen of te beperken.

Artikel 5.20 Indieningsvereisten uitgebreide melding

  • 1. Als op grond van het bepaalde in dit hoofdstuk een melding is vereist in overeenstemming met dit artikel, wordt door diegene die de activiteit verricht melding gedaan aan dijkgraaf en hoogheemraden.

  • 2. De melding wordt schriftelijk of met een elektronisch formulier gedaan.

  • 3. De melding bestaat uit de volgende gegevens:

    • a.

      naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres van de melder;

    • b.

      naam, telefoonnummer en e-mailadres van de contactpersoon tijdens de onttrekking;

    • c.

      het adres van de werkzaamheden;

    • d.

      een situatietekening op schaal waarop het onttrekkings- en lozingspunt zijn aangegeven;

    • e.

      een kaart met de ligging van de onttrekking;

    • f.

      het doel van de onttrekking;

    • g.

      de startdatum van de onttrekking;

    • h.

      de duur van de onttrekking;

    • i.

      het aantal bestaande en nieuw in te richten putten;

    • j.

      de diameter en de lengte van de filters in iedere put;

    • k.

      de pompcapaciteit in m3 per uur en het te installeren vermogen in m3 per uur per put;

    • l.

      de maximaal te onttrekken hoeveelheden water per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar;

    • m.

      een beschrijving van het te verwachten hydrologische invloedsgebied en de daarin gelegen kwetsbare bodemgebruiksfuncties;

    • n.

      een beschrijving van de risico’s als gevolg van de onttrekking voor de bodemgebruiksfuncties, en

    • o.

      een beschrijving van de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de negatieve gevolgen te voorkomen of te beperken.

AFDELING 5.3 MEET- EN REGISTRATIEVERPLICHTING

Artikel 5.21 Meetverplichting onttrekken grondwater en infiltratie water

  • 1. Degene die grondwater onttrekt door middel van een daarvoor bedoelde voorziening, of water in de bodem brengt ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, door middel van een daarvoor bedoelde voorziening, meet de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of geïnfiltreerd water met een nauwkeurigheid van ten minste 95 procent.

  • 2. Voor kortdurende of seizoensgebonden onttrekkingen of infiltraties kunnen dijkgraaf en hoogheemraden in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit of, als geen omgevingsvergunning is vereist, bij maatwerkvoorschrift bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

  • 3. Tenzij in de vergunning of bij maatwerkbesluit anders geregeld meet degene in de bodem brengt, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater, door middel van een daarvoor bedoelde voorziening, de kwaliteit van dat water door het nemen van representatieve monsters en het analyseren van de in tabel 5.1 opgenomen parameters met de in die tabel aangegeven frequentie.

    Tabel 5.1 Parameters en meetfrequentie

    Parameter

    Afkorting

    Frequentie

    bacteriën van de coligroep

    -

    vierwekelijks

    Kleur

    -

    vierwekelijks

    zwevende stof

    SS

    vierwekelijks

    geleidingsvermogen voor elektriciteit

    -

    vierwekelijks

    temperatuur

    T

    vierwekelijks

    zuurgraad

    pH

    vierwekelijks

    opgelost zuurstof

    O2

    vierwekelijks

    totaal organisch koolstof

    TOC

    vierwekelijks

    bicarbonaat

    HCO3

    vierwekelijks

    nitriet

    NO2

    vierwekelijks

    nitraat

    NO3

    vierwekelijks

    ammonium

    NH4

    vierwekelijks

    totaal fosfaat

    totaal P

    vierwekelijks

    fluoride

    F

    driemaandelijks

    chloride

    Cl

    vierwekelijks

    sulfaat

    SO4

    driemaandelijks

    natrium

    Na

    driemaandelijks

    ijzer

    Fe

    driemaandelijks

    mangaan

    Mn

    driemaandelijks

    chroom

    Cr

    driemaandelijks

    lood

    Pb

    driemaandelijks

    koper

    Cu

    driemaandelijks

    zink

    Zn

    driemaandelijks

    cadmium

    Ca

    driemaandelijks

    arseen

    As

    driemaandelijks

    cyanide

    CN

    driemaandelijks

    minerale olie

    -

    vierwekelijks

    adsorbeerbaar organisch halogeen

    AOX

    vierwekelijks

    vluchtig organisch gebonden chloor

    VOC

    vierwekelijks

    vluchtige aromaten

    -

    vierwekelijks

    polycyclische aromaten

    PAK

    driemaandelijks

    fenolen

    -

    driemaandelijks

  • 4. Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de onttrekking of infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan dijkgraaf en hoogheemraden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de in het voorgaande kalenderjaar, of, bij beëindiging, de in het desbetreffende kalenderjaar, gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater en geïnfiltreerd water; en

    • b.

      de kwaliteit van het geïnfiltreerde water door middel van in ieder geval de analyse als bedoeld in het derde lid.

  • 5. De analyse van de monsters als bedoeld in het derde lid vindt plaats overeenkomstig bijlage 4 bij de Drinkwaterregeling.

  • 6. Het eerste tot en met vierde lid gelden niet:

    • a.

      voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      voor zover in deze verordening is bepaald dat geen metingen hoeven te worden verricht.

HOOFDSTUK 6 WATERONTTREKKINGSACTIVITEITEN OPPERVLAKTEWATER

Artikel 6.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 6.2 Vrijstelling omgevingsvergunningplicht

Geen omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in dit hoofdstuk is verplicht als aan het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam regels zijn gesteld in artikel 6.5 en de wateronttrekkingsactiviteit aan die regels voldoet.

Artikel 6.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

De aanvrager om een omgevingsvergunning legt over bij zijn aanvraag:

  • a.

    het doel waarvoor het te onttrekken water wordt gebruikt;

  • b.

    de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van ieder onttrekkingspunt;

  • c.

    de capaciteit van de pomp in m3 per uur per onttrekkingspunt;

  • d.

    de hoeveelheid water in m3 per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste wordt onttrokken;

  • e.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan; en

  • f.

    een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de gevolgen te voorkomen of te beperken.

Artikel 6.4 Beoordelingsregels onttrekking oppervlaktewater

  • 1. Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam wordt in acht genomen dat het functioneren van waterstaatswerken niet mag worden belemmerd.

  • 2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid wordt rekening gehouden met:

    • a.

      de maatschappelijke functie, als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, van het oppervlaktewaterlichaam waarop de aanvraag betrekking heeft en van de overige waterstaatswerken waarop het onttrekken van het water effect heeft; en

    • b.

      de weerbaarheid van het gebied tegen schaarste aan zoet water betrokken.

Artikel 6.5 Omgevingsvergunningvrije onttrekking oppervlaktewater

  • 1. Het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam is omgevingsvergunningvrij als wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede tot en met het vijfde lid.

  • 2. Het debiet van de onttrekking is maximaal 100 m³/uur.

  • 3. Eén kadastraal perceel onttrekt aan een oppervlaktewaterlichaam binnen één peilgebied.

  • 4. Als het onttrekken wordt gecombineerd met het lozen van water, worden onttrekking en lozing binnen hetzelfde peilgebied gedaan.

  • 5. Het peil van het oppervlaktewater wordt niet permanent gewijzigd.

  • 6. Het onttrekken van water aan een oppervlaktelichaam is omgevingsvergunningvrij indien de onttrekking geschiedt in het kader van peilbeheer door of namens Delfland.

HOOFDSTUK 7 LOZINGSACTIVITEITEN OP EEN OPPERVLAKTE-WATERLICHAAM

AFDELING 7.1 ALGEMEEN

Artikel 7.1 Specifieke zorgplicht

  • 1. Degene die een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de doelen als bedoeld in artikel 1.2 is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2. Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • b.

      de beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • c.

      geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • d.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • e.

      lozingen op een oppervlaktewaterlichaam doelmatig kunnen worden bemonsterd;

    • f.

      metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

    • g.

      meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.

Artikel 7.2 Omgevingsvergunningplicht

  • 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten.

  • 2. Het verbod als bedoeld in het vorige lid geldt niet voor:

    • a.

      het lozen van stoffen of warmte op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het lozen van stoffen of warmte afkomstig van wonen; en

    • c.

      in het kader van het peilbeheer dan wel het bevorderen van de waterkwaliteit: het lozen van water dat is onttrokken aan een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 7.3 Vrijstelling omgevingsvergunningplicht

  • 1. Geen omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in dit hoofdstuk is verplicht als aan de lozingsactiviteit regels zijn gesteld in de artikelen 7.8 tot en met 7.57 en de lozingsactiviteit aan die regels voldoet, en, als sprake is van de lozing van water, voldaan is aan het bepaalde in het tweede tot en met het vijfde lid.

  • 2. Het debiet van de lozing is maximaal 100 m³/uur.

  • 3. Vanaf een kadastraal perceel wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam binnen hetzelfde peilgebied als waarin het perceel is gelegen.

  • 4. Het bepaalde in het tweede en het derde lid geldt niet indien het water in het oppervlaktewaterlichaam wordt gebracht naar aanleiding van, en in overeenstemming met, een daartoe strekkend concreet voorafgegaan verzoek door Delfland aan de eigenaar of exploitant van een glastuinbouwbedrijf op grond van een tussen Delfland en de eigenaar of exploitant van dat glastuinbouwbedrijf gesloten overeenkomst strekkende tot deelname door die eigenaar of die exploitant aan Rainlevelr.

  • 5. Als het lozen wordt gecombineerd met het onttrekken van water, worden lozing en onttrekking binnen hetzelfde peilgebied gedaan.

Artikel 7.4 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

  • 1. De aanvrager om een omgevingsvergunning legt over bij zijn aanvraag:

    • a.

      de regelmaat waarmee lozingen of deellozingen plaatsvinden;

    • b.

      de aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

    • c.

      de aanduiding van de locaties van de lozingspunten;

    • d.

      de periode waarin de lozingen plaatsvinden;

    • e.

      een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;

    • f.

      een onderbouwing van de noodzaak om te lozen; en

    • g.

      een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.

  • 2. Als de lozingsactiviteit betrekking heeft of tevens betrekking heeft op het lozen van water wordt bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voorts vermeld:

    • a.

      wat het debiet bedraagt, uitgedrukt in m3 per uur; en

    • b.

      als het water afvalwater betreft: wat de samenstelling is van het afvalwater.

  • 3. Als de lozingsactiviteit betrekking heeft of tevens betrekking heeft op het lozen van stoffen worden bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voorts verstrekt:

    • a.

      de aanduiding van en de herkomst en samenstelling van de stof die wordt geloosd;

    • b.

      de hoeveelheid stof die wordt geloosd;

    • c.

      de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de geloosde stoffen, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek 2016 als bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

    • d.

      de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets 2016 als bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 4. Als de lozingsactiviteit betrekking heeft of tevens betrekking heeft op het lozen van warmte of koude, wordt bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voorts vermeld:

    • a.

      de temperatuur van het te lozen water op het moment waarop dat water wordt geloosd; en

    • b.

      een beschrijving van de effecten van de lozing volgens de CIW-beoordelings-systematiek Warmtelozingen (2004) of de daarvoor in de plaats getreden systematiek.

Artikel 7.5 Beoordelingsregels

  • 1. Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam wordt in acht genomen dat:

    • a.

      milieuverontreiniging door de lozing wordt geïntegreerd voorkomen of, wanneer dit niet mogelijk is, beperkt;

    • b.

      emissies in het oppervlaktewater en het ontstaan van afval door de lozing worden voorkomen of, wanneer dit niet mogelijk is, beperkt om een hoog niveau van bescherming van het oppervlaktewater te bereiken;

    • c.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • d.

      de voor de lozing in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • e.

      er wordt geen significante milieuverontreiniging veroorzaakt; en

    • f.

      de nodige maatregelen worden getroffen om ongevallen te voorkomen en de gevolgen van ongevallen te beperken.

  • 2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid wordt rekening gehouden met:

    • a.

      de artikelen 10.14 en 10.29a Wet milieubeheer; en

    • b.

      de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam.

  • 3. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een lozingsactiviteit waaraan regels zijn gesteld in de artikelen 7.8 tot en met 7.57 en de lozingsactiviteit aan die regels voldoet, is op de beoordeling van de aanvraag alleen het bepaalde in het tweede lid onder b van toepassing.

Artikel 7.6 Bepalen beste beschikbare technieken

  • 1. Bij de beoordeling of de lozing voldoet aan het criterium als bedoeld in artikel 7.5, eerste lid, aanhef en onder d, wordt bij het bepalen van de beste beschikbare technieken rekening gehouden met de BBT-conclusies en informatiedocumenten als bedoeld in bijlage XVIII, onder A, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 2. Als op een lozing geen BBT-conclusies van toepassing zijn, of als de van toepassing zijnde BBT-conclusies niet alle mogelijke milieugevolgen van de activiteit behandelen, wordt bij het bepalen van de beste beschikbare technieken rekening gehouden met:

    • a.

      de toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken;

    • b.

      de toepassing van stoffen die minder gevaarlijk zijn dan stoffen of mengsels als bedoeld in artikel 3 van de CLP-verordening;

    • c.

      de ontwikkeling van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen;

    • d.

      de vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd;

    • e.

      de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis;

    • f.

      de aard, de gevolgen en de omvang van de emissies;

    • g.

      de verwachte datum en het verwachte tijdstip waarop met de lozing wordt begonnen;

    • h.

      de tijd die nodig is om een betere techniek te gaan toepassen;

    • i.

      het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-efficiëntie;

    • j.

      de noodzaak de nadelige gevolgen van de emissies en de risico’s voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken;

    • k.

      de noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken; en

    • l.

      de informatiedocumenten als bedoeld in bijlage XVIII, onder A, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 7.7 Beoordelingsregel Seveso-inrichting

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een lozingsactiviteit van een Seveso-inrichting als bedoeld in artikel 3.51, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als voldoende afstand tot een Natura 2000-gebied in acht wordt genomen, of andere passende maatregelen worden genomen.

AFDELING 7.2 OMGEVINGSVERGUNNINGVRIJE LOZINGEN

Paragraaf 7.2.1 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering

Artikel 7.8 Lozen van grondwater bij saneringen

  • 1. Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater, afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2. Voor het lozen van dat grondwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden als bedoeld in tabel 7.1, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 7.1 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Emissiegrenswaarden bij lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Naftaleen

    0,2 μg/l

    0,2 μg/l

    PAK’s

    1 μg/l

    1 μg/l

    BTEX

    50 μg/l

     

    Vluchtige organohalogeenverbin­dingen uitgedrukt als chloor

    20 μg/l

     

    Aromatische organohalogeen-verbindingen

    20 μg/l

     

    Minerale olie

    500 μg/l

    50 μg/l

    Cadmium

    4 μg/l

    0,4 μg/l

    Kwik

    1 μg/l

    0,1 μg/l

    Koper

    11 μg/l

    1,1 μg/l

    Nikkel

    41 μg/l

    4,1 μg/l

    Lood

    53 μg/l

    5,3 μg/l

    Zink

    120 μg/l

    12 μg/l

    Chroom

    24 μg/l

    2,4 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    50 mg/l

    20 mg/l

    Benzeen

     

    2 μg/l

    Tolueen

     

    7 μg/l

    Ethylbenzeen

     

    4 μg/l

    Xyleen

     

    4 μg/l

    Tetrachlooretheen

     

    3 μg/l

    Trichlooretheen

     

    20 μg/l

    1,2-dichlooretheen

     

    20 μg/l

    1,1,1-trichloorethaan

     

    20 μg/l

    Vinylchloride

     

    8 μg/l

    Som van de vijf hier bovenstaande stoffen

     

    20 μg/l

    Monochloorbenzeen

     

    7 μg/l

    Dichloorbenzenen

     

    3 μg/l

    Trichloorbenzenen

     

    1 μg/l

Artikel 7.9 Lozen van grondwater bij ontwatering

  • 1. Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater bij ontwatering, dat niet afkomstig is van een bodemsanering, een grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering en dat geen drainagewater is als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2. Voor het te lozen grondwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op het lozen van grondwater bij wonen.

Artikel 7.10 Meet- en rekenbepalingen

  • 1. Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2. Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3. Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor BTEX: NEN-EN-ISO 15680;

    • b.

      voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;

    • c.

      voor tetrachlooretheen, trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, vinylchloride, de som van de vijf hiervoor genoemde stoffen, monochloorbenzeen, dichloorbenzeen, trichloorbenzenen: NEN-EN-ISO 10301 of NEN-EN-ISO 15680, waarbij voor vinylchloride enkel NEN-EN-ISO 15680 gebruikt kan worden;

    • d.

      voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2;

    • e.

      voor cadmium, koper, nikkel, lood, zink en chroom: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;

    • f.

      voor kwik: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 12846 of NEN-EN-ISO 17852, waarbij kwik wordt ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2; en

    • g.

      voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872.

Artikel 7.11 Melding

  • 1. Een voorgenomen lozing wordt ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als bedoeld in de artikelen 7.8 en 7.9 gemeld aan dijkgraaf en hoogheemraden.

  • 2. Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3. Het eerste en het tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater bij ontwatering, als:

    • a.

      het lozen niet langer dan 48 uur duurt; of

    • b.

      het lozen bij wonen plaatsvindt.

  • 4. Als het lozen langer duurt dan 48 uur, maar niet langer dan 8 weken, bedraagt de termijn, bedoeld in het eerste lid, vijf werkdagen.

Paragraaf 7.2.2 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening

Artikel 7.12 Lozen van afvloeiend hemelwater

  • 1. Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvloeiend hemelwater worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat hemelwater:

    • a.

      niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening;

    • b.

      geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en

    • c.

      geen overig afvalwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van het Besluit activiteiten leefomgeving is.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater, afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater, afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam geloosd als lozen op of in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.

Artikel 7.13 Melding

  • 1. Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2. Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing van afvloeiend hemelwater; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 3. Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken.

Paragraaf 7.2.3 Lozen van huishoudelijk afvalwater

Artikel 7.14 Lozen van huishoudelijk afvalwater

  • 1. Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater alleen op een oppervlaktewaterlichaam geloosd als het lozen plaats vindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:

    • a.

      40 meter bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;

    • b.

      100 meter bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;

    • c.

      600 meter bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;

    • d.

      1.500 meter bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; of

    • e.

      3.000 meter bij 100 of meer inwonerequivalenten.

  • 2. De afstand als bedoeld in het eerste lid wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 3. In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al gebeurde, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.

  • 4. In afwijking van het eerste lid kan huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 7.15 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

  • 1. Met het oog op het beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam wordt huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, geleid via een zuiveringsvoorziening.

  • 2. Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden als bedoeld in tabel 7.2.

    Tabel 7.2 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Emissiegrenswaarden bij lozen in een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

     

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    30 mg/l

    60 mg/l

    20 mg/l

    40 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    150 mg/l

    300 mg/l

    100 mg/l

    200 mg/l

    Totaal stikstof

     
     

    30 mg/l

    60 mg/l

    Ammoniumstikstof

     
     

    2 mg/l

    4 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

    30 mg/l

    60 mg/l

    Fosfor totaal

     
     

    3 mg/l

    6 mg/l

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat en voorafgaand aan vermenging met ander afvalwater door een septictank wordt geleid:

    • a.

      met een nominale inhoud van 6 m3 of meer, volgens NEN-EN 12566-1, en met een hydraulisch rendement van niet meer dan 10 g, volgens annex B van NEN-EN 12566-1; of

    • b.

      die is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.

  • 4. Het eerste en het tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Artikel 7.16 Meet- en rekenbepalingen

  • 1. Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2. Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3. Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2;

    • b.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;

    • c.

      voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;

    • d.

      voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;

    • e.

      voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-EN-ISO 15923-1; en

    • f.

      voor totaal fosfor: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 7.17 Melding

  • 1. Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als bedoeld in artikel 7.14 wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2. Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden de gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      het aantal inwonerequivalenten dat wordt geloosd;

    • b.

      de wijze van behandeling van het afvalwater; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3. Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de lozingsactiviteit.

  • 4. Het bepaalde in de vorige leden geldt niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

Paragraaf 7.2.4 Lozen van koelwater

Artikel 7.18 Koelwater

  • 1. Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan koelwater, dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2. Aan het te lozen koelwater mogen geen chemicaliën of andere stoffen worden toegevoegd.

  • 3. De warmtevracht van het te lozen koelwater is niet meer dan:

    • a.

      1000 kJ/s bij lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam; en

    • b.

      10 kJ/s bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 7.19 Melding

  • 1. Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als bedoeld in artikel 7.18 wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2. Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de maximale warmtevracht; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3. Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de lozingsactiviteit.

Paragraaf 7.2.5 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken

Artikel 7.20 Bij reinigen en conserveren geen afvalwater lozen

Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken wordt niet geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, tenzij het gaat om:

  • a.

    afvalwater afkomstig van het afwassen met enkel water; of

  • b.

    afvalwater afkomstig van het schoonspuiten met enkel water onder een druk van ten hoogste 200 bar.

Artikel 7.21 Werkinstructie bij reinigen en conserveren

  • 1. Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlakte-waterlichaam bij het reinigen of conserveren van bouwwerken:

    • a.

      is er een werkinstructie opgesteld; en

    • b.

      wordt voor het deel van het bouwwerk dat boven de waterspiegel ligt een hulpconstructie voor de opvang van stoffen gebruikt die is afgestemd op de gebruikte techniek, de gebruikte stoffen en de stoffen die kunnen vrijkomen.

  • 2. In de werkinstructie is opgenomen:

    • a.

      welke technieken worden toegepast;

    • b.

      welke stoffen kunnen vrijkomen; en

    • c.

      welke stoffen worden gebruikt.

  • 3. Als een hulpconstructie wordt gebruikt, is in de werkinstructie ook opgenomen:

    • a.

      op welke manier de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd;

    • b.

      wat de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd is en wat de omvang van de hulpconstructie is;

    • c.

      of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft;

    • d.

      de wijze van opvang van afvalwater, als natte technieken worden gebruikt; en

    • e.

      de aanvullende maatregelen die worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van meer dan 8 m/s.

Artikel 7.22 Werkinstructie bij bouwen, renoveren en slopen

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlakte-waterlichaam bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken moet een werkinstructie worden opgesteld, waarin is opgenomen:

  • a.

    op welke manier wordt gebouwd, gerenoveerd of gesloopt; en

  • b.

    welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen die worden gebruikt of die kunnen vrijkomen, in het oppervlaktewaterlichaam terechtkomen.

Artikel 7.23 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Met het oog op het voorkomen of beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie, is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.

Artikel 7.24 Meet- en rekenbepalingen

Op het meten van stof is NEN-EN 13284-1 van toepassing.

Artikel 7.25 Melding

  • 1. Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als bedoeld in de artikelen 7.20 tot en met 7.23 wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2. Bij melding, bedoeld in het vorige lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      voor het lozen afkomstig van reinigen of conserveren van een bouwwerk: de werkinstructie als bedoeld in artikel 7.21; of

    • b.

      voor het lozen afkomstig van het bouwen, renoveren of slopen van een bouwwerk: de werkinstructie als bedoeld in artikel 7.22.

  • 3. Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de lozingsactiviteit.

  • 4. Het bepaalde in de vorige leden geldt niet voor reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.

Paragraaf 7.2.6 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen

Artikel 7.26 Inerte goederen

Voor de toepassing van deze paragraaf worden de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:

  • a.

    bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b.

    grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • c.

    A-hout en ongeshredderd B-hout;

  • d.

    snoeihout;

  • e.

    banden van voertuigen;

  • f.

    autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen;

  • g.

    straatmeubilair;

  • h.

    tuinmeubilair;

  • i.

    aluminium, ijzer en roestvrijstaal;

  • j.

    kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;

  • k.

    kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;

  • l.

    papier en karton;

  • m.

    textiel en tapijt; en

  • n.

    vlakglas.

Artikel 7.27 Lozen bij opslaan van inerte goederen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan te lozen afvalwater, dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 7.28 Lozen bij overslaan van inerte goederen

  • 1. Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2. Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en niet groter is dan 5 meter; of

    • b.

      het schip, waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

  • 4. Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing op het overslaan van inerte goederen bij wonen.

Paragraaf 7.2.7 Lozen bij opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen

Artikel 7.29 Lozen bij opslaan van goederen die kunnen uitlogen

  • 1. In aanvulling op artikel 4.1057, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen worden geloosd op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam, als de afstand tot een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten of geloosd meer dan 40 meter is, gerekend vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt.

  • 2. Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden als bedoeld in tabel 7.3, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 7.3 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Som van de metalen arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink

    1 mg/l

    Minerale olie

    20 mg/l

    Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

    50 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Som van stikstofverbindingen

    10 mg/l

    Som van fosforverbindingen

    2 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    200 mg/l

Artikel 7.30 Meet- en rekenbepalingen

  • 1. Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2. Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3. Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;

    • b.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705;

    • c.

      voor olie: NEN-EN-ISO 9377-2;

    • d.

      voor arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;

    • e.

      voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;

    • f.

      voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923-1;

    • g.

      voor organisch stikstof: NEN-ISO 5663 of NEN 6646;

    • h.

      voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-EN-ISO 15923-1; en

    • i.

      voor de som van fosforverbindingen: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 7.31 Lozen bij overslaan van niet-inerte goederen

  • 1. Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam bij:

    • a.

      het bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;

    • b.

      het overslaan van zout voor het strooien op wegen;

    • c.

      het overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

    • d.

      het overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

  • 2. Bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken.

  • 3. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen voldaan als:

    • a.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en niet groter is dan 5 meter; of

    • b.

      het schip, waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

Artikel 7.32 Melding

  • 1. Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als bedoeld in de artikelen 7.29 en 7.31 wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2. Bij melding, bedoeld in het vorige lid, worden gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3. Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de lozingsactiviteit.

  • 4. Het bepaalde in de vorige leden is niet van toepassing op het overslaan van:

    • a.

      zout voor het strooien op wegen;

    • b.

      niet-inerte goederen die vrijkomen bij werkzaamheden of bij een werk; en

    • c.

      niet-inerte goederen die nodig zijn bij werkzaamheden of in een werk.

Paragraaf 7.2.8 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

Artikel 7.33 Lozen van afvalwater vanuit gemeentelijke rioolstelsels

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan het afvalwater afkomstig uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1 tot en met 3, van de Omgevingswet, en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Artikel 7.34 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Paragraaf 7.2.9 Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden en bij werkzaamheden door of namens Delfland op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 7.35 Lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 7.36 Werkinstructie bij verontreinigde waterbodem

Met het oog op het voorkomen of beperken van verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam is bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’ als bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, een werkinstructie opgesteld, waarin is opgenomen:

  • a.

    de toe te passen baggertechniek, en

  • b.

    de bij het gebruik van die techniek gehanteerde werkwijze.

Artikel 7.37 Lozen bij werkzaamheden door of namens Delfland

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen stoffen die vrijkomen bij andere werkzaamheden dan bedoeld in artikel 7.35 op een oppervlaktewaterlichaam, die worden verricht door of namens Delfland in het kader van het waterbeheer, worden geloosd op dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 7.38 Lozen van algen en bacteriën

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen kunnen algen en bacteriën uit een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd op een ander oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij Delfland, als die werkzaamheden plaatsvinden door of namens Delfland in het kader van het beheer van dat oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 7.39 Melding

  • 1. Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als bedoeld in artikel 7.35 wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2. Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem;

    • b.

      als de waterbodem de kwaliteitsklasse ‘sterk verontreinigd’ als bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, heeft: de werkinstructie als bedoeld in artikel 7.36; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3. Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de lozingsactiviteit.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing als de ontgraving of baggerwerkzaamheden gedaan worden door of namens Delfland of de onderhoudsplichtige als bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet.

Paragraaf 7.2.10 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

Artikel 7.40 Lozen bij schoonmaken en in gebruik nemen van drinkwaterleidingen

  • 1. Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2. Aan het water dat voor het schoonmaken en in gebruik nemen wordt gebruikt, worden geen chemicaliën toegevoegd.

Paragraaf 7.2.11 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Artikel 7.41 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening, anders dan afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

Artikel 7.42 Melding

  • 1. Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als bedoeld in artikel 7.41 wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2. Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt; en

    • b.

      welke stoffen dat blusschuim bevat.

Paragraaf 7.2.12 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

Artikel 7.43 Lozen vanuit andere gebouwen dan een kas

  • 1. In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het telen of kweken van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 meter is.

  • 2. Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden bedoeld in tabel 7.4, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 7.4 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

  • 3. De afstand als bedoeld in het eerste lid wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4. In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al gebeurde, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 7.44 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen

  • 1. In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk, waarop kan worden geloosd, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 meter is.

  • 2. Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3. De afstand als bedoeld in het eerste lid wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4. In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al gebeurde, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 7.45 Lozen bij sorteren van biologisch geteelde gewassen

  • 1. In aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan, met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater, te lozen afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteelde gewassen op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd.

  • 2. Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden als bedoeld in tabel 7.5, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 7.5 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

Artikel 7.46 Lozen bij omgekeerde osmose en ionenwisselaars

  • 1. Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater, afkomstig van het zuiveren van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2. Voor het te lozen afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden als bedoeld in tabel 7.6, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 7.6 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden

    Chloride

    200 mg/l

    IJzer

    2 mg/l

  • 3. De artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing.

Artikel 7.47 Lozen bij ontijzeren grondwater

  • 1. Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater, afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk waarop kan worden geloosd en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd, meer dan 40 meter is.

  • 2. Voor het te lozen afvalwater is de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3. De afstand als bedoeld in het eerste lid wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 4. In afwijking van het derde lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al gebeurde, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 7.48 Meet- en rekenbepalingen

  • 1. Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2. Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3. Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor chloride: NEN-EN-ISO 15682;

    • b.

      onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;

    • c.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2; en

    • d.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO15705; en.

    • e.

      voor ijzerverbindingen: NEN-EN-ISO 17294-2.

Artikel 7.49 Melding

  • 1. Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als bedoeld in de artikelen 7.43 tot en met 7.47 wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2. Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3. Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de lozingsactiviteit.

Paragraaf 7.2.13 Lozen bij maken van betonmortel en uitwassen van beton

Artikel 7.50 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute

Als in het omgevingsplan voor afvalwater, afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd, of het uitwassen van beton, een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, het te lozen afvalwater als bedoeld in die artikelen geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, of via die andere lozingsroute.

Paragraaf 7.2.14 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding

Artikel 7.51 Afbakening met Besluit activiteiten leefomgeving

Deze afdeling is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie als bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waar de activiteit wordt verricht.

Artikel 7.52 Lozen bij bereiden van voedingsmiddelen

  • 1. Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als het bereiden plaatsvindt met:

    • a.

      grootkeukenapparatuur;

    • b.

      één of meer bakkerijovens die chargegewijs worden beladen; of

    • c.

      één of meer bakkerijovens die continu worden beladen met een nominaal vermogen van ten hoogste 100 kilowatt.

  • 2. Het afvalwater wordt alleen gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater geloosd, en wordt alleen geloosd voor zover de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten.

Artikel 7.53 Melding

  • 1. Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als bedoeld in artikel 7.52 wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2. Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3. Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de lozingsactiviteit.

Paragraaf 7.2.15 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Artikel 7.54 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan spuiwater uit recreatieve visvijvers worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 7.55 Melding

  • 1. Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit als bedoeld in artikel 7.54 wordt daarvan aan dijkgraaf en hoogheemraden melding gedaan.

  • 2. Bij de melding, bedoeld in het vorige lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 3. Het bepaalde in de vorige leden is van overeenkomstige toepassing op de wijziging van de lozingsactiviteit.

Paragraaf 7.2.16 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind

Artikel 7.56 Lozen van spoelwater

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kunnen de volgende afvalwaterstromen, afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig, op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

  • a.

    afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van door dat vaartuig of werktuig vervoerd zeezand, tijdens het varen; en

  • b.

    afvalwater dat vrijkomt bij het op dat vaartuig of werktuig scheiden van zand of grind.

Paragraaf 7.2.17 Asverstrooiing

Artikel 7.57 Asverstrooiing

Het op een oppervlaktewaterlichaam individueel verstrooien van as door de nabestaande die de zorg voor de asbus heeft als bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging, is toegestaan.

HOOFDSTUK 8 AANSLUITEN OPENBAAR VUILWATERRIOOL OF ANDER RIOOL OP ZUIVERINGTECHNISCH WERK

Artikel 8.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een openbaar vuilwaterriool of een ander riool aan te sluiten op een zuiveringtechnisch werk dat in beheer is bij Delfland of bij een rechtspersoon die door Delfland met het beheer van dat zuiveringtechnisch werk is belast.

Artikel 8.2 Vrijstelling omgevingsvergunningplicht

  • 1. Een omgevingsvergunning is niet vereist als voorafgaand aan de aansluiting als bedoeld in artikel 8.1 tussen degene die het voornemen heeft tot die aansluiting en Delfland met betrekking tot die aansluiting een schriftelijke overeenkomst is gesloten die voldoet aan het gestelde in het tweede lid.

  • 2. In de overeenkomst als bedoeld in het eerste lid zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de in artikel 8.4 genoemde aangelegenheden.

Artikel 8.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

De aanvrager om een omgevingsvergunning legt over bij zijn aanvraag:

  • a.

    de technische gegevens van het stelsel van het openbaar vuilwaterriool danwel een ander riool, en een tekening waarop de locaties van eventuele overstorten zijn aangegeven;

  • b.

    het aantal inwonerequivalenten dat is en/of naar verwachting aangesloten zal worden op het onder a bedoelde stelsel; en

  • c.

    het aantal en de aard van de bedrijven die zijn aangesloten op het onder a bedoelde stelsel alsmede het aantal en de aard van bedrijven die naar verwachting zullen worden aangesloten op dat stelsel.

Artikel 8.4 Beoordelingsregels

  • 1. Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aansluiten van een openbaar vuilwaterriool of een ander riool op een zuiveringtechnisch werk wordt de capaciteit van dat zuiveringtechnische werk in acht genomen.

  • 2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid wordt rekening gehouden met:

    • a.

      de bescherming en de doelmatige werking van het zuiveringtechnische werk waarop wordt aangesloten;

    • b.

      dat de kosten voor onderhoud, inspectie en monitoring niet onevenredig toenemen; en

    • c.

      het voorkomen van gevaar, schade en hinder.

HOOFDSTUK 9 LOZINGSACTIVITEITEN OP ZUIVERING-TECHNISCH WERK

Artikel 9.1 Specifieke zorgplicht

  • 1. Degene die een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen als bedoeld in artikel 1.2 is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2. Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • b.

      de beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • c.

      geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • d.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • e.

      lozingen op een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;

    • f.

      metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

    • g.

      meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.

Artikel 9.2 Omgevingsvergunningplicht

  • 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit te verrichten op een zuiveringtechnisch werk.

  • 2. Het verbod als bedoeld in het vorige lid geldt niet voor het lozen op een zuiveringtechnisch werk van stoffen, water of warmte afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 9.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

De aanvrager om een omgevingsvergunning legt over bij zijn aanvraag:

  • a.

    het debiet in m3 per uur van het te lozen afvalwater;

  • b.

    de regelmaat waarmee lozingen of deellozingen plaatsvinden;

  • c.

    de aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

  • d.

    een riooltekening;

  • e.

    de locaties van de lozingspunten;

  • f.

    de periode waarin de lozingen plaatsvinden;

  • g.

    een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;

  • h.

    een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;

  • i.

    de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • j.

    de aanduiding van de herkomst van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • k.

    de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de geloosde stoffen, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek 2016 als bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

  • l.

    een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.

Artikel 9.4 Beoordelingsregel

  • 1. Een omgevingsvergunning wordt alleen verleend als wordt voldaan aan de volgende criteria:

    • a.

      milieuverontreiniging door de lozing wordt geïntegreerd voorkomen of, wanneer dit niet mogelijk is, beperkt;

    • b.

      emissies in het oppervlaktewater en het ontstaan van afval door de lozing worden voorkomen of, wanneer dit niet mogelijk is, beperkt om een hoog niveau van bescherming van het oppervlaktewater te bereiken;

    • c.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • d.

      de voor de lozing in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • e.

      er wordt geen significante milieuverontreiniging veroorzaakt;

    • f.

      de nodige maatregelen worden getroffen om ongevallen te voorkomen en de gevolgen van ongevallen te beperken; en

    • g.

      bij de definitieve beëindiging van de lozing worden de nodige maatregelen genomen om elk risico van milieuverontreiniging door de lozing voor het oppervlaktewater waarin werd geloosd, te voorkomen of te beperken.

  • 2. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt rekening gehouden met de artikelen 10.14 en 10.29a Wet milieubeheer.

Artikel 9.5 Bepalen beste beschikbare technieken

  • 1. Bij de beoordeling of de lozing voldoet aan het criterium als bedoeld in artikel 9.4, eerste lid, aanhef en onder d, wordt bij het bepalen van de beste beschikbare technieken rekening gehouden met de BBT-conclusies en informatiedocumenten als bedoeld in bijlage XVIII, onder A, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 2. Als op een lozing geen BBT-conclusies van toepassing zijn, of als de van toepassing zijnde BBT-conclusies niet alle mogelijke milieugevolgen van de activiteit behandelen, wordt bij het bepalen van de beste beschikbare technieken rekening gehouden met:

    • a.

      de toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken;

    • b.

      de toepassing van stoffen die minder gevaarlijk zijn dan stoffen of mengsels als bedoeld in artikel 3 van de CLP-verordening;

    • c.

      de ontwikkeling van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen;

    • d.

      de vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd;

    • e.

      de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis;

    • f.

      de aard, de gevolgen en de omvang van de emissies;

    • g.

      de verwachte datum en het verwachte tijdstip waarop met de lozing wordt begonnen;

    • h.

      de tijd die nodig is om een betere techniek te gaan toepassen;

    • i.

      het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-efficiëntie;

    • j.

      de noodzaak de nadelige gevolgen van de emissies en de risico’s voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken;

    • k.

      de noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken; en

    • l.

      de informatiedocumenten als bedoeld in bijlage XVIII, onder A, bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 9.6 Beoordelingsregel Seveso-inrichting

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een lozingsactiviteit van een Seveso-inrichting als bedoeld in artikel 3.51, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als voldoende afstand tot een Natura 2000-gebied in acht wordt genomen, of andere passende maatregelen worden genomen.

HOOFDSTUK 10 BEPERKINGENGEBIEDACTIVITEITEN MET BETREKKING TOT AFVALWATERTRANSPORTLEIDINGEN

AFDELING 10.1 ALGEMEEN

Artikel 10.1 Aanwijzing beperkingengebiedactiviteiten

Beperkingengebiedactiviteiten als bedoeld in dit hoofdstuk zijn:

  • a.

    het aanleggen van een kabel of leiding waarvan het tracé parallel is gelegen aan een afvalwatertransportleiding en voor zover daarbij de kortste onderlinge afstand 1,0 meter of minder bedraagt;

  • b.

    het aanleggen van een kabel of leiding waarvan het tracé een afvalwatertransportleiding kruist en voor zover de kortste onderlinge afstand 0,60 meter of minder bedraagt;

  • c.

    het geheel of gedeeltelijk ontgraven van een afvalwatertransportleiding;

  • d.

    een ontgraving van meer dan 1,0 meter diepte;

  • e.

    graafwerkzaamheden die niet handmatig worden uitgevoerd;

  • f.

    het aanbrengen van grond waarbij een ophoging ontstaat van 1,0 meter of meer;

  • g.

    het verrichten van sonderingen en horizontale grondboringen en het slaan van aardpennen;

  • h.

    het planten en houden van bomen;

  • i.

    het belasten van de grond, op welke wijze dan ook, met 3 ton per vierkante meter of meer;

  • j.

    het aanleggen van een overkluizing of een voorziening die voorziet in het faciliteren van een belasting van meer dan 3 ton per vierkante meter;

  • k.

    het uitvoeren van heiwerkzaamheden, het aanbrengen van funderingspalen of damwanden daaronder begrepen;

  • l.

    het aanleggen van een bouwput;

  • m.

    het wijzigen van een afvalwatertransportleiding;

  • n.

    het plaatsen en houden van materieel of materiaal dat het ontgraven van de leiding ten tijde van een calamiteit verhindert;

  • o.

    het verrichten van boringen, uitgezonderd boringen voor onderzoek naar de geologische gesteldheid van de grond;

  • p.

    het aanleggen en houden van een waterpartij.

Artikel 10.2 Aanwijzing beperkingengebieden

Beperkingengebieden als bedoeld in dit hoofdstuk zijn:

  • a.

    de strook van 10 meter aan weerszijden van een afvalwatertransportleiding die is opgenomen in de Legger Afvalwatertransportleidingen Delfland, gemeten vanaf de buitenzijde van de leiding; en

  • b.

    de strook boven een afvalwatertransportleiding, gelegen tussen en aansluitend op de twee stroken als bedoeld onder a aan weerszijden van die leiding.

Artikel 10.3 Legger Afvalwatertransportleidingen Delfland

Dijkgraaf en hoogheemraden houden een Legger van afvalwatertransportleidingen bij. Deze bestaat uit een kaart waarop de ligging van afvalwatertransportleidingen en, overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.2, de daaraan grenzende stroken staat aangegeven.

Artikel 10.4 Specifieke zorgplicht

Degene die een beperkingengebiedactiviteit verricht, is verplicht tot het treffen van de maatregelen:

  • a.

    om schade of verzakking aan de afvalwatertransportleiding te voorkomen;

  • b.

    om een vlotte toegang voor Delfland tot de afvalwatertransportleiding te verzekeren wanneer het gaat om een calamiteit;

  • c.

    om tijdens de uitvoering van de werkzaamheden een ongehinderde exploitatie van de afvalwaterpersleidingen te verzekeren.

Artikel 10.5 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit te verrichten.

Artikel 10.6 Vrijstelling omgevingsvergunningplicht

Het verbod als bedoeld in artikel 10.5 geldt niet voor:

  • a.

    de eigenaar van de grond waarin de afvalwatertransportleiding wordt gehouden, als dat houden plaatsvindt op grond van een zakelijk recht of een gedoogplichtbeschikking en de beperkingengebiedactiviteit op grond van de voorwaarden behorende bij dat zakelijk recht of die gedoogplicht aan de eigenaar is toegestaan;

  • b.

    een beperkingengebiedactiviteit die is of wordt verricht door of vanwege Delfland;

  • c.

    een beperkingengebiedactiviteit als bedoeld in artikel 10.10;

  • d.

    een beperkingengebiedactiviteit voor zover die is voltooid vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel.

Artikel 10.7 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

De aanvrager om een omgevingsvergunning legt over bij zijn aanvraag:

  • a.

    wanneer het gaat om het aanleggen en houden van werken: technische tekeningen, waaronder een situatietekening en representatieve lengte- en dwarsprofielen, een opgave van de te gebruiken materialen en een berekening van de belasting op de afvalwater-transportleiding als gevolg van het aanleggen en houden van het werk waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;

  • b.

    in voorkomend geval: een voorstel tot het nemen van maatregelen door de aanvrager om een omgevingsvergunning ter verzekering van de bescherming en de doelmatige werking van de afvalwatertransportleiding;

  • c.

    in voorkomend geval: een concreet plan voor de wijziging of verlegging van de afvalwatertransportleiding door de aanvrager om een omgevingsvergunning.

Artikel 10.8 Beoordelingsregel afvalwatertransportleidingen

Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit in, over of onder een afvalwatertransportleiding wordt in acht genomen:

  • a.

    de bescherming en de doelmatige werking van de afvalwatertransportleiding en die van de zuiveringtechnische werken waar de afvalwatertransportleiding mee verbonden is; en

  • b.

    de mogelijkheid tot het op adequate wijze kunnen verrichten van onderhoud, reparatie en vervanging van de afvalwatertransportleiding in kwestie door of vanwege Delfland.

Artikel 10.9 Vergunningvoorschriften

  • 1. Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.5 kunnen voorschriften worden verbonden over te treffen maatregelen:

    • a.

      als bedoeld in artikel 10.4;

    • b.

      ter monitoring van de exacte ligging van de afvalwatertransportleiding volgens een plan dat in ieder geval voorziet in een nulmeting en de ontsluiting van de meetresultaten in coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting en de diepteligging ten opzichte van het maaiveld;

    • c.

      ter voorkoming van een hoekverdraaiing van een deel van de afvalwatertransport-leiding ten opzichte van het aangrenzende deel plaatsvindt die groter is dan 0,1 graad, gemeten ten opzichte van het hart van de leiding;

    • d.

      ter voorkoming van het gebruik van verdichtingsapparatuur binnen een straal van 1,0 meter, gemeten vanuit het hart van de afvalwatertransportleiding.

  • 2. Aan een omgevingsvergunning voor het ontgraven van een afvalwatertransportleiding of graafwerkzaamheden in een beperkingengebied kunnen voorschriften worden verbonden over het ongedaan maken van de ontgraving, waarbij binnen een straal van een halve meter rondom de leiding schone grond dient te worden aangebracht waarvan de proctordichtheid minimaal 98 procent bedraagt.

  • 3. Aan een omgevingsvergunning voor het realiseren van een overkluizing over een afvalwatertransportleiding kunnen voorschriften worden verbonden over de afstand tussen de onderkant van de overkluizing en de bovenkant van de afvalwatertransportleiding, waarbij een minimale afstand geldt van 0,60 meter.

AFDELING 10.2 OMGEVINGSVERGUNNINGVRIJE BEPERKINGENGEBIEDACTIVITEITEN

Artikel 10.10 Omgevingsvergunningvrije beperkingengebiedactiviteiten

Beperkingengebiedactiviteiten als bedoeld in artikel 10.6, aanhef en onder c, zijn:

  • a.

    een ontgraving van meer dan 1,0 meter diepte voor zover de kortste afstand ten opzichte van de buitenzijde van de leiding, gemeten op maaiveldniveau, ten minste 5,0 meter bedraagt;

  • b.

    graafwerkzaamheden die niet handmatig worden uitgevoerd voor zover de kortste afstand ten opzichte van de buitenzijde van de leiding, gemeten op maaiveldniveau, ten minste 1,0 meter bedraagt;

  • c.

    het verrichten van sonderingen en horizontale grondboringen en het slaan van aardpennen, voor zover de kortste afstand ten opzichte van de buitenzijde van de leiding, gemeten op maaiveldniveau, ten minste 1,0 meter bedraagt;

  • d.

    het planten en houden van bomen voor zover de kortste afstand ten opzichte van de buitenzijde van de leiding, gemeten op maaiveldniveau, ten minste 5,0 meter bedraagt;

  • e.

    het belasten van de grond, op welke wijze dan ook, met 3 ton per vierkante meter of meer, voor zover de kortste afstand ten opzichte van de buitenzijde van de leiding, gemeten op maaiveldniveau, ten minste 2,0 meter bedraagt;

  • f.

    het aanleggen van een overkluizing of voorziening die voorziet in het faciliteren van een belasting van meer dan 3 ton per vierkante meter, voor zover de kortste afstand ten opzichte van de buitenzijde van de leiding, gemeten op maaiveldniveau, ten minste 2,0 meter bedraagt;

  • g.

    het plaatsen en houden van materieel dat het ontgraven van de leiding ten tijde van een calamiteit verhindert voor zover de kortste afstand ten opzichte van de buitenzijde van de leiding, gemeten op maaiveldniveau, ten minste 1,0 meter bedraagt;

  • h.

    het aanleggen en houden van een waterpartij voor zover de kortste afstand ten opzichte van de buitenzijde van de leiding, gemeten op maaiveldniveau, ten minste 1,0 meter bedraagt.

[Hoofdstuk 10 treedt op een nader te bepalen tijdstip inwerking. Bekendgemaakt bij besluit van 30 november, in het Waterschapsblad 2023, 15419 van 8 december 2023.]

HOOFDSTUK 11 VERHARDINGSACTIVITEITEN

Artikel 11.1 Omgevingsvergunningplicht verhardingsactiviteit

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een werk aan te leggen op onverhard maaiveld, dat is bedoeld om daar blijvend aanwezig te zijn, en waarvan de aanwezigheid ertoe leidt dat op dat werk neerslaand hemelwater direct of indirect versneld wordt afgevoerd naar het oppervlaktewatersysteem, in de navolgende gevallen:

  • a.

    de aanleg van een autoweg of autosnelweg als bedoeld in artikel 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, op- en afritten en in- en uitvoerstroken daaronder begrepen;

  • b.

    een wijziging van een autoweg of autosnelweg die bestaat uit:

    • 1.

      de ombouw van een autoweg tot autosnelweg; of

    • 2.

      de uitbreiding van een weg met een of meer rijstroken;

  • c.

    de realisatie van een langs een onder a genoemde weg of onder b genoemde wijziging gelegen parkeerplaats, verzorgingsplaats, tankstation, carpoolplaats of bushalte;

  • d.

    de aanleg van een hoofdspoorweg als bedoeld in artikel 2 Spoorwegwet, een lokale spoorweg als bedoeld in artikel 2, tweede lid, Wet lokaal spoor, of een bijzondere spoorweg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, Spoorwegwet;

  • e.

    een wijziging van een spoorweg die bestaat uit een uitbreiding van die spoorweg met een of meer sporen;

  • f.

    de realisatie van een langs of nabij een onder d genoemde spoorweg of een langs of nabij een onder e genoemde wijziging gelegen stationsgebouw, toegangsvoorziening, perron, rangeerterrein, reinigings- of onderhoudsterrein of -gebouw, alsook, indien overwegend ten behoeve van treinreizigers, een gebouwde of ongebouwde stallingsruimte voor rijwielen, gebouwde of ongebouwde parkeervoorziening voor motorvoertuigen en taxistandplaats.

Artikel 11.2 Vrijstelling omgevingsvergunningplicht

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.1 is verplicht als het werk:

  • a.

    strekt tot vervanging van een bouw- of ander werk als bedoeld in artikel 11.1 waarvoor een omgevingsvergunning op grond van het eerste lid is verleend of waarop het bepaalde onder b van toepassing is, mits de grootte van het verhard oppervlak niet wijzigt en de vervanging binnen 5 jaar na verwijdering van het bouw- of ander werk is voltooid;

  • b.

    is voltooid vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 11.1.

Artikel 11.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunning (aanvullend)

  • 1. De aanvrager om een omgevingsvergunning legt bij zijn aanvraag een compensatieplan over. Het compensatieplan omvat:

    • a.

      kaarten waaruit de bestaande situatie en de situatie na het verrichten van de verhardingsactiviteit blijkt;

    • b.

      tekeningen van de maatregelen die door of namens de aanvrager worden getroffen om de toename van de verharding als gevolg van de voorgenomen verhardingsactiviteit te compenseren;

    • c.

      de topografische aanduiding van de locatie of locaties waarop de onder b bedoelde maatregelen worden getroffen en bewijsstukken waaruit blijkt dat de aanvrager over die locatie of locaties voor het treffen van die maatregelen kan beschikken;

    • d.

      een toelichting op de wijze waarop de omvang van de compensatie is bepaald.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde maatregelen:

    • a.

      worden getroffen in hetzelfde peilgebied of gebied met afwijkend peil als waarbinnen de verhardingsactiviteit plaatsvindt, of, in het boezemgebied, binnen een straal van maximaal 2,5 km gerekend vanaf de verhardingsactiviteit;

    • b.

      bestaan uit het graven van nieuw oppervlaktewater dat in verbinding staat met het oppervlaktewatersysteem;

    • c.

      bevatten geen peilregulerende kunstwerken;

    • d.

      zijn gebaseerd op de einddatum van het klimaatscenario dat Delfland op het moment van het opstellen van het compensatieplan hanteert; en

    • e.

      zijn dusdanig dat de verhardingsactiviteit niet leidt tot een extra peilstijging in maatgevende situaties met extreme neerslag.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder a, kunnen de in het eerste lid bedoelde maatregelen worden getroffen in een ander gebied als:

    • a.

      het compensatieplan aantoont dat dit geen nadelige gevolgen heeft voor de waterhuishouding in het gebied waarbinnen de verhardingsactiviteit plaatsvindt, of dat die nadelige effecten volledig worden gecompenseerd;

    • b.

      dat andere gebied benedenstrooms ligt van het gebied waarbinnen de verhardingsactiviteit plaatsvindt; en

    • c.

      het compensatieplan aantoont dat het water ook daadwerkelijk het benedenstroomse gebied kan bereiken.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder b, kunnen in het compensatieplan alternatieve maatregelen worden opgenomen als het graven van voldoende nieuw oppervlaktewater redelijkerwijs niet mogelijk is. De alternatieve maatregelen zijn in overeenstemming met de “Richtlijn toepassen vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding in het watertoetsproces” of daarvoor in de plaats komende richtlijnen.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder e, kan in het compensatieplan een peilregulerend kunstwerk worden opgenomen als het graven van voldoende nieuw oppervlaktewater redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 6. De inhoud van het compensatieplan wordt voor de indiening van een verzoek om een omgevingsvergunning afgestemd met een medewerker van Delfland.

  • 7. Het compensatieplan is op het moment waarop de omgevingsvergunning wordt aangevraagd niet ouder dan drie jaar.

  • 8. Als tussen het moment van opstellen van het compensatieplan en de aanvraag om een omgevingsvergunning een omgevingsplan wordt vastgesteld dat voorziet in een ontwikkeling die, als die ontwikkeling bekend was geweest ten tijde van het opstellen van het compensatieplan, gevolgen zou hebben gehad voor de inhoud daarvan, stellen dijkgraaf en hoogheemraden de aanvrager in de gelegenheid om het compensatieplan binnen een door hen te bepalen termijn aan te passen. Ook kunnen dijkgraaf en hoogheemraden de aanvrager om een omgevingsvergunning in de gelegenheid stellen om het compensatieplan aan te passen als zij van oordeel zijn dat daartoe aanleiding is. Zij vermelden daarbij de redenen die aan dat oordeel ten grondslag liggen.

  • 9. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing als de aanvrager bij zijn aanvraag om een omgevingsvergunning aannemelijk maakt dat de compensatie van de toename van de verharding, als gevolg van de verhardingsactiviteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd overeenkomstig het bepaalde in het tweede tot en met het vijfde lid, minder dan 5 m3 bedraagt.

  • 10. In een situatie als bedoeld in het vorige lid legt de aanvrager om een omgevings-vergunning de bescheiden over die zijn genoemd in het eerste lid, onder a.

Artikel 11.4 Beoordelingsregels verhardingsactiviteit

  • 1. Bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een verhardingsactiviteit wordt het compensatieplan als bedoeld in artikel 7.3 in acht genomen.

  • 2. Een omgevingsvergunning wordt niet verleend als de toename van de verharding als gevolg van de verhardingsactiviteit naar het oordeel van dijkgraaf en hoogheemraden niet toereikend wordt gecompenseerd in het compensatieplan.

  • 3. Het bepaalde in de vorige leden is niet van toepassing in de gevallen als bedoeld in artikel 11.3, negende lid.

Artikel 11.5 Vergunningvoorschrift (aanvullend)

Behoudens de gevallen als bedoeld in artikel 7.3, negende lid, wordt in een omgevings-vergunning aan het verrichten van de daarin vergunde verhardingsactiviteit door middel van een vergunningvoorschrift de voorwaarde verbonden dat het compensatieplan binnen de in het voorschrift gestelde termijn wordt uitgevoerd. Het voorschrift kan voorts inhouden dat met de verhardingsactiviteit niet eerder zal worden aangevangen dan nadat de uitvoering van het compensatieplan is voltooid.

HOOFDSTUK 12 SLOTBEPALINGEN

Artikel 12.1 Citeertitel

Deze waterschapsverordening wordt aangehaald als Waterschapsverordening Delfland.

Artikel 12.2 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op een door dijkgraaf en hoogheemraden te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende hoofdstukken of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergaderingen van 29 september 2022.

De Verenigde Vergadering en dijkgraaf en hoogheemraden van Delfland, voornoemd,

de Secretaris,

ir. P.C. Janssen

de Voorzitter,

dr. P.H.W.M. Daverveldt

BIJLAGE 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

aangeheelde waterkering: waterkering waarachter gronden zijn aangebracht die ten minste een gelijke hoogte hebben als de buitenkruinlijn;

aangewezen oppervlaktewaterlichaam: Coolhaven, Delfshavense Schie, Havengebied Delfshaven te Rotterdam, Polderwatering, Schiedamse Schie van Coolhaven tot aan Schie-Schiekanaal, Stadswateren van Schiedam;

afvalstoffen: afvalstoffen waarop de Wet milieubeheer van toepassing is;

BBT-conclusies: document met de conclusies over beste beschikbare technieken, vastgesteld in overeenstemming met artikel 13, vijfde lid en zevende lid, van de Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PbEU 2010, L 334);

beperkingengebied: bij of krachtens deze verordening aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een waterstaatswerk of zuiveringtechnisch werk regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat waterstaatswerk of zuiveringtechnisch werk;

beperkingengebiedactiviteit: activiteit binnen een beperkingengebied;

bergend vermogen: de hoeveelheid oppervlaktewater die maximaal in een bergingsgebied, een waterberging of een constructie voor waterberging kan worden opgeslagen;

bergingsgebied: gebied waaraan krachtens de wet een functie voor waterstaatkundige doel­einden is toegedeeld, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en dat ook als bergingsgebied in de legger is opgenomen;

beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat werk voorschriften en beperkingen kunnen gelden;

beste beschikbare technieken: het meest doeltreffende en geavanceerde ontwikkelingsstadium van de activiteiten en exploitatiemethoden waarbij de praktische bruikbaarheid van speciale technieken om het uitgangspunt voor de emissiegrenswaarden en andere vergunningsvoor­waarden te vormen is aangetoond, met als doel emissies en gevolgen voor het milieu in zijn geheel te voorkomen of, wanneer dit niet mogelijk is, te beperken, waarbij wordt verstaan onder:

  • a.

    technieken: zowel de toegepaste technieken als de wijze waarop de installatie wordt ontworpen, gebouwd, onderhouden, geëxploiteerd en ontmanteld,

  • b.

    beschikbare: op zodanige schaal ontwikkeld dat de betrokken technieken, kosten en baten in aanmerking genomen, economisch en technisch haalbaar in de betrokken industriële context kunnen worden toegepast, onafhankelijk van de vraag of die technieken wel of niet binnen Nederland worden toegepast of geproduceerd, mits zij voor de exploitant op redelijke voorwaarden toegankelijk zijn, en

  • c.

    beste: het doeltreffendst voor het bereiken van een hoog algemeen niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel;

binnentalud: hellend vlak van de waterkering aan de landzijde van de waterkering;

bodem: het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen;

bodembeschermende voorziening : vloeistofdichte bodemvoorziening, aaneengesloten bodemvoorziening, elementenbodemvoorziening, lekbak, geomembraanbaksysteem of vulpuntmorsbak;

bouwwerk: constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties anders dan een schip dat wordt gebruikt voor verblijf van personen en dat is bestemd en wordt gebruikt voor de vaart;

buitenkruinlijn: snijlijn van de raaklijnen van de kruin en het buitentalud van een waterkering;

buitentalud: hellend vlak van het dijklichaam aan de waterzijde van de waterkering;

Delfland: het Hoogheemraadschap van Delfland;

Delflandsedijk: primaire waterkering die beveiliging biedt tegen overstromingen vanuit de Nieuwe Waterweg, het Scheur en de Nieuwe Maas, en die als zodanig is aangegeven op de leggerkaart;

dijk-in-boulevard: verharde dijk onder de boulevard van Scheveningen, gelegen tussen raai 9990 en raai 10070, die aan weerzijden aansluit op de zandige kust door middel van een diepwand; onderdeel van de primaire waterkering, en als zodanig is aangegeven op de leggerkaart;

dijkgraaf en hoogheemraden: dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap van Delfland;

drainagewater : water dat wordt afgevoerd via een stelsel van waterdoorlatende buizen die in de bodem zijn aangelegd;

duiker: ondersteunend kunstwerk in de vorm van een kokervormige constructie met als doel de verbinding tussen opper­vlaktewaterlichamen mogelijk te maken;

duinvoet: de locatie, vanuit zee gezien, waar het droge strand overgaat in de eerste hoge, min of meer gesloten duinenrij, en als zodanig is aangegeven op de leggerkaart;

eigenaar: degene die naar burgerlijk recht als eigenaar van de zaak is aan te merken, of degene die jegens deze een zakelijk of persoonlijk recht kan doen gelden;

emissie: directe of indirecte uitstoot, uit puntbronnen of diffuse bronnen, van stoffen, warmte of koude in de lucht, het water of de bodem;

emissiegrenswaarde : massa, gerelateerd aan een parameter, concentratie of niveau van een emissie die tijdens een of meer vastgestelde perioden niet wordt overschreden;

gebouw: bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

gedoogplichtbeschikking: beschikking tot oplegging van een gedoogplicht als bedoeld in afdeling 10.3 van de wet;

gelijkwaardige maatregel: gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7 van de wet;

gewasbeschermingsmiddel: gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU 2009, L 309);

gemaal: pompinrichting, inclusief alle bijbehorende constructies, die de stand van het water of de doorstroming van water regelt;

goed ecologisch potentieel: goed ecologisch potentieel als bedoeld in artikel 2, onder 23, van de Kaderrichtlijn Water;

grondmechanisch onderzoek: uitvoeren van grondonderzoek door middel van sonderingen, handboringen, mechanische boringen, peilbuizen of waterspanningsmeters;

grondwater: water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met de bodem of ondergrond staat;

grondwaterbeschermingsgebied: beschermingsgebied voor grondwater zoals bedoeld in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening;

grondwaterlichaam: afzonderlijke grondwatermassa in een of meer watervoerende lagen;

huishoudelijk afvalwater : afvalwater dat overwegend afkomstig is van menselijke stof­wisseling en huishoudelijke werkzaamheden;

infiltratie: water in de bodem brengen ter aanvulling van het grondwater in samenhang met het onttrekken van grondwater;

insteek: de snijlijn van het bovenwatertalud van het oppervlaktewaterlichaam met het aangrenzende maaiveld;

inwonerequivalent : inwonerequivalent als bedoeld in artikel 2 van de Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PbEG 1991, L 135);

kabel: transportmedium zonder holle ruimte;

Kaderrichtlijn Water: Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG 2000, L 327);

kruin: het hoogstgelegen deel van het profiel van een waterkering; hoogstgelegen deel van een ondersteunend kunstwerk waar het water overheen stroomt in extreme afvoersituaties;

KRW-oppervlaktewaterlichaam: oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 2, onder 10, van de Kaderrichtlijn Water;

landscheiding: waterkering die is gelegen op de grens van het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Delfland en aangrenzende waterschappen, en als zodanig is aangegeven in de legger;

legger: de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland als bedoeld in artikel 2.39 Omgevingswet, artikel 78 Waterschapswet, artikel 7.1.3.2 Zuid-Hollandse Omgevingsverordening en artikel 5 Reglement van Bestuur voor het Hoogheemraadschap van Delfland, bestaande uit de leggerkaart en de leggertekst;

leggerdiepte: de normatieve diepte van het watervoerend deel van primair of secundair water tot waar het buitengewoon onderhoud moet worden uitgevoerd, en als zodanig is aangegeven op de leggerkaart;

leiding: buis en bijhorende elementen onder of boven de grond waardoorheen of waarlangs iets wordt geleid;

lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam: activiteit, niet zijnde een stortingsactiviteit op zee, inhoudende het brengen van stoffen, warmte, koude of water direct op een oppervlaktewaterlichaam, voor zover het gaat om de gevolgen van die stoffen, warmte of koude of dat water voor het watersysteem;

lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk: activiteit inhoudende het brengen van stoffen, warmte, koude of water met behulp van een werk, niet zijnde een openbaar vuilwaterriool, in een zuiveringtechnisch werk in exploitatie bij een waterschap of een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast, voor zover het gaat om de gevolgen van die stoffen, warmte of koude of dat water voor het zuiveringtechnisch werk of het watersysteem;

lozingspunt: het punt waar door middel van een werk een lozingsactiviteit wordt verricht;

maaiveld: bovenkant (hoogte) of oppervlak van natuurlijk of aangelegd terrein;

maatwerkvoorschriften: maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 4.5 van de wet;

mantelbuis: buis waardoorheen kabels of leidingen voeren;

natte ecologische zone: deel van een oppervlaktewaterlichaam waarin door inrichting of ecologisch geoptimaliseerd beheer, of een combinatie daarvan, leefgebied is gecreëerd voor waterplanten en –dieren, waarmee verbetering van de waterkwaliteit en biodiversiteit wordt bevorderd, en dat als zodanig is aangegeven op de leggerkaart;

NEN: norm die door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut is uitgegeven (laatste versie);

NEN-EN: NEN die door het Europees Comité voor Normalisatie is vastgesteld (laatste versie);

NEN-EN-ISO: NEN-EN die door de International Organization for Standardization is vastgesteld (laatste versie);

NEN-ISO : NEN die door de International Organization for Standardization is vastgesteld (laatste versie);

niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam: ander oppervlaktewaterlichaam dan een aangewezen oppervlaktewaterlichaam;

Nm3 : gashoeveelheid bij 273,15 K en 101,3 kPa en betrokken op droge lucht;

oeverbescherming: beschoeiing of damwand die wordt aangelegd in de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen;

oeverlijn: snijlijn van het water met de oever op het schouwpeil;

omgevingsvergunning: de omgevingsvergunning op grond van deze verordening;

omgevingsvergunningplicht: de omgevingsvergunningplicht op grond van deze verordening;

omgevingswaarde: omgevingswaarde als bedoel in afdeling 2.3 van de wet;

ondersteunend kunstwerk: kunstwerk, niet zijnde een waterkering, oppervlaktewaterlichaam of bergingsgebied, dat dienstbaar is aan de functie of werking van een waterstaatswerk of het functioneren van het watersysteem;

onttrekken van water: onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam;

openbaar vuilwaterriool: voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast;

oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, en de bijbehorende bodem en oevers, alsmede flora en fauna;

peilgebied: waterhuishoudkundige eenheid waar eenzelfde waterpeil geldt. Dit peil is vastgesteld in een peilbesluit;

polderkade: waterkering die dient als scheiding tussen polders of als scheiding tussen peilgebieden, en die als polderkade is aangegeven op de leggerkaart;

polderprincipe: realiseren onttrekken van grondwater van een kunstmatig grondwaterniveau dat lager ligt dan het omliggende grondwaterniveau voor het permanent drooghouden van civieltechnische en bouwkundige werken;

primair water: door het Hoogheemraadschap van Delfland als zodanig geclassificeerd oppervlaktewaterlichaam dat een belangrijke transport- en bergende functie heeft; het dient als aan- en afvoerweg naar boezem- of polder­gemalen, of er komen belangrijke inlaatconstructies op uit, of het verzorgt de afwatering van minimaal 50 hectare in landelijk gebied of minimaal 20 hectare in stedelijk gebied, of het levert een belangrijke bijdrage aan het waterkerend vermogen van een waterkering;

primaire waterkering: waterkering die bescherming biedt tegen overstroming door water van een oppervlaktewaterlichaam waarvan de waterstand direct invloed ondergaat van hoge stormvloed en/of hoog water van een van de grote rivieren;

profiel van vrije ruimte: vrij te houden ruimte, boven, onder en naast een waterkering voor het blijvend kunnen realiseren van de functie van de waterkering, of toekomstige waterkering, en die als zodanig is aangegeven op de leggerkaart;

projectbesluit: projectbesluit als bedoeld in afdeling 5.2 van de wet;

regionaal waterprogramma: regionaal waterprogramma als bedoeld in artikel 3.8, tweede lid, van de wet;

regionale waterkering: regionale waterkering als bedoeld in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening;

schouwpeil: schouwpeil zoals vastgesteld in het peilbesluit;

secundair water: door het Hoogheemraadschap van Delfland als zodanig geclassificeerd oppervlaktewaterlichaam met een lokale transport- en ontwaterende functie, of dat zorgt voor een zekere drooglegging;

sleuf: langwerpige smalle ontgraving in de grond;

sleufloze techniek: het aanleggen van kabels, leidingen of mantelbuizen door persen of boren;

stedelijk afvalwater: huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater;

straatmeubilair: objecten die ter inrichting in publiek toegankelijke gebieden staan;

strategische zoet grondwatervoorraad: strategische zoet grondwatervoorraad als bedoeld in Bijlage C bij het Regionaal waterprogramma;

stroomgebiedsbeheerplan: stroomgebiedsbeheerplan als bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, onder a, van de wet;

teenlijn: snijlijn van de raaklijnen van het binnentalud van een waterkering en het horizontaal gelegen maaiveld aan de landzijde van de waterkering;

verheelde waterkering: waterkering waarachter van nature gronden aanwezig zijn die ten minste een gelijke hoogte hebben als de buitenkruinlijn;

voorland: het meestal droogstaande gebied aansluitend aan de buitenzijde van de waterkering;

vuilwaterriool: voorziening of werk voor de inzameling en het transport van afvalwater;

wateractiviteit: beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk, lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, wateronttrekkingsactiviteit of elke andere activiteit waarover in deze verordening regels zijn gesteld;

waterbeheerprogramma: waterbeheerprogramma als bedoeld in artikel 3.7 van de wet;

waterkerend vermogen: vermogen van een waterkering om aan alle faalmechanismen te voldoen, overeenkomstig de veiligheidseisen;

waterkering: zeewering, dijken, kaden en andere kunstmatige of natuurlijke hoogten, onder welke benaming ook, die dienen tot kering van zee-, rivier-, boezem- of polderwater;

wateronttrekkingsactiviteit: een activiteit als bedoeld in hoofdstuk 5 en 6 van deze verordening;

waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk;

watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken;

werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren, niet zijnde waterstaatswerken of zuiveringtechnische werken;

wet: Omgevingswet;

zeewering: primaire waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming vanuit de zee en die als zodanig is aangegeven op de leggerkaart;

zuiveringtechnisch werk: werk voor het zuiveren van stedelijk afvalwater, in exploitatie bij een waterschap of gemeente, of een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast, met inbegrip van bij dat werk behorende werken voor het transport van stedelijk afvalwater, effluentleidingen daaronder begrepen, en toebehoren;

zuiveringsvoorziening: werk voor het zuiveren van afvalwater dat geen zuiveringtechnisch werk is.

BIJLAGE 2. NORMERING POLDERKADEN

afbeelding binnen de regeling

De gedetailleerde ligging van de polderkaden is opgenomen in de kaart met de geometrische begrenzing van het waterstaatswerk waterkering polderkaden.

Bijlage 3 Overzicht Geografische Informatieobjecten

Beheergebied Delfland

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/e8f6339e-8044-4ff6-a0c8-bbfc4ffbd669/nld@2023‑12‑01;1

Beschermingszone oppervlaktewaterlichaam primair water

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/d6b4e472-b510-4388-a9e8-647f62ab7c7b/nld@2023‑12‑01;1

Beschermingszone oppervlaktewaterlichaam secundair water

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/df0489e7-fd9d-433d-8a28-503f4ad9a259/nld@2023‑12‑01;1

Beschermingszone waterkering Delflandsedijk

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/fd263a87-03e9-402f-8267-f1a9a2d1e7b2/nld@2023‑12‑01;1

Beschermingszone waterkering landscheiding

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/41138a5f-2033-4486-be0d-c75b4f295590/nld@2023‑12‑01;1

Beschermingszone waterkering polderkade

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/28cf14d0-ad65-4020-87ce-74964092d76c/nld@2023‑12‑01;1

Beschermingszone waterkering regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/437881b9-60d7-4da4-85a6-fa7142fc0023/nld@2023‑12‑01;1

Beschermingszone waterkering zeewering

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/4ecd6a66-2100-48c1-8966-2ecb14406fef/nld@2023‑12‑01;1

Buffer 10 m rondom duiker

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/dc6a31d5-df00-4082-91df-54bdd21a944f/nld@2023‑12‑01;1

Buffer 10 m rondom inlaat

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/c2032c5c-c06b-4a48-bd0e-da6060b6a1c5/nld@2023‑12‑01;1

Buffer 10 m rondom keerschot

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/e845cf1c-4747-49e5-ada5-9a74b2f4f657/nld@2023‑12‑01;1

Buffer 10 m rondom stuw

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/801ab2f8-2776-4fe0-9a48-f4b769c6f636/nld@2023‑12‑01;1

Buffer 5 m rondom ondersteunend kunstwerk

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/d9e03f93-2049-4237-8f41-9c635a0a06b2/nld@2023‑12‑01;1

Buffer 50 m rondom gemaal

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/ef1ed2ac-13b7-4d64-8352-1d5b00e27e11/nld@2023‑12‑01;1

Buitenwaartse beschermingszone waterkering zeewering

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/502a0132-93eb-4bc5-a72a-f44b67c536d2/nld@2023‑12‑01;1

Profiel van vrije ruimte Delflandsedijk

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/73c84a0d-f72d-4e9f-9b62-314dcc363438/nld@2023‑12‑01;1

Profiel van vrije ruimte polderkade

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/434543fd-54d2-4282-b803-bed4e1e89961/nld@2023‑12‑01;1

Profiel van vrije ruimte regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/17cf5986-0e63-43e8-bb5b-23c8da2983a6/nld@2023‑12‑01;1

Profiel van vrije ruimte zeewering

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/40d5a600-d9fe-4f74-a1c6-4ba9e6bc15a7/nld@2023‑12‑01;1

Waterstaatswerk bergingsgebied

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/cd100054-3e63-4796-84d9-18f0afcc282c/nld@2023‑12‑01;1

Waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk duiker

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/9b93825d-fc13-46b8-9bfb-abe553eace71/nld@2023‑12‑01;1

Waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk gemaal

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/bb90e0e4-129e-4dec-9f29-3732130464e8/nld@2023‑12‑01;1

Waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk inlaat

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/5cbcf7e1-05ed-4474-afa6-61839d17a15f/nld@2023‑12‑01;1

Waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk keerschot

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/f11ddd48-cec6-4a7d-bc12-a8b528a418e7/nld@2023‑12‑01;1

Waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk sluis

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/349adf25-0429-4fcf-a6e3-3e25e7ddd4be/nld@2023‑12‑01;1

Waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk stuw

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/539855f9-1af4-4dc3-8f3f-c44b7b72cbb9/nld@2023‑12‑01;1

Waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk vispassage

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/e0ecfb48-257e-4c26-87b0-de3ad5055050/nld@2023‑12‑01;1

Waterstaatswerk ondersteunend kunstwerk waterkerende constructie

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/a7594e5a-bb64-4166-b5f2-8ff7515f1060/nld@2023‑12‑01;1

Waterstaatswerk oppervlaktewaterlichaam NEZ

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/7e683e6f-a80a-4c6e-aa95-2f071deed2e2/nld@2023‑12‑01;1

Waterstaatswerk oppervlaktewaterlichaam primair water

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/f4ec91b6-91da-42ba-b74c-a0f5188dd487/nld@2023‑12‑01;1

Waterstaatswerk oppervlaktewaterlichaam secundair water

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/8acab9ed-b5a8-4f3f-9637-a44b585d99c6/nld@2023‑12‑01;1

Waterstaatswerk waterkering Delflandsedijk

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/243b8a47-aecc-4554-aa12-e583d2a5a2ba/nld@2023‑12‑01;1

Waterstaatswerk waterkering landscheiding

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/3e3d5b9e-1ac5-4c5c-91a0-ae674a5d2c53/nld@2023‑12‑01;1

Waterstaatswerk waterkering polderkade

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/96f86f4d-47c9-41ee-bc21-1caf2a0d47cd/nld@2023‑12‑01;1

Waterstaatswerk waterkering regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/ed105d85-b25c-45ef-a6c2-ab903b539e82/nld@2023‑12‑01;1

Waterstaatswerk waterkering zeewering

/join/id/regdata/ws0372/2023‑12‑01/93b07626-5ca0-478f-abda-a7f96a2bb2ae/nld@2023‑12‑01;1