Financiële verordening gemeente Enschede

Geldend van 08-03-2024 t/m heden

Intitulé

Financiële verordening gemeente Enschede

De raad van de gemeente Enschede;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 maart 2023 (2300001678);

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

besluit vast te stellen de Financiële verordening gemeente Enschede:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • programma: een samenhangend geheel van activiteiten

  • afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college;

  • gemeenterekening: de jaarstukken, welke ten minste bestaan uit het jaarverslag en de jaarrekening (artikel 24 BBV);

  • inkomsten: totaal van de baten voor toevoegingen en onttrekkingen van reserves;

  • MeerjarenPerspectief Grondbedrijf (MPG): de verantwoordingsstukken over de uitkomsten van het grondbeleid (actualisatie grondexploitaties);

  • overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt;

  • planning & control cyclus: de producten binnen de planning & control-cyclus zijn: zomernota, gemeentebegroting (en meerjarenraming), actualisatierapportages en gemeenterekening. Bij de samenstelling van de gemeentebegroting en gemeenterekening worden de voorschriften voor de begrotings- en verantwoordingsdocumenten volgens het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) opgevolgd.

  • taakveld: de taken van een gemeente volgens een voorgeschreven indeling (ministeriële regeling vaststelling taakvelden en verstrekking informatie voor derden).

  • product(begroting): een output gerichte begroting die is opgezet langs de lijn van de producten / diensten die de gemeente aanbiedt / realiseert. Het politiek bestuur bepaalt daarbij welke producten worden onderkend en hoeveel middelen aan de verschillende producten worden gealloceerd. De productbegroting dient voor allocatie, sturing en als basis voor verantwoording.

  • rechtmatigheidsverantwoording: de rapportage van burgemeester en wethouders waarbij aangegeven wordt in welke mate de totstandkoming van de financiële beheershandelingen en de vastlegging daarvan overeenstemmen met de relevante wet- en regelgeving.

  • zomernota: de kadernota (met kaders voor financiën en beleid voor de begroting van het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming) en de tussentijdse rapportage over het lopende jaar.

Hoofdstuk 2. Begroten en verantwoorden

Artikel 2. Programma-indeling, doelstellingen en beleidsindicatoren

  • 1. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode een programma-indeling voor die raadsperiode vast.

  • 2. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van het college de producten per programma vast.

  • 3. De raad stelt op voorstel van het college per programma de doelstellingen en beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten. Bij het bepalen van indicatoren is er aandacht voor dat over een voldoende lange tijdsperiode prestatie informatie beschikbaar is.

  • 4. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode vast over welke onderwerpen ze in extra paragrafen in de begroting en jaarrekening kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd. Dit naast de vanuit de BBV verplicht gestelde paragrafen voor de begroting en de jaarstukken.

  • 5. De raad kan bij aanvang van de raadsperiode op voorstel van het college nadere spelregels vaststellen voor sturing, begroting en verantwoording in de betreffende raadsperiode. Deze worden dan opgenomen in een addendum op deze financiële verordening.

Artikel 3. Planning & control cyclus

  • 1. Het college biedt de raad elk jaar de volgende documenten aan:

    • a.

      een zomernota

    • b.

      een gemeentebegroting (inclusief meerjarenraming)

    • c.

      een 1e tussentijdse rapportage (onderdeel van zomernota) en 2e tussentijdse rapportage

    • d.

      een gemeenterekening (jaarrekening en jaarverslag)

  • 2. Het college biedt de raad elk jaar een voorstel aan voor de planning van de P&C documenten.

  • 3. We hebben één integraal afwegingsmoment per jaar, bij de zomernota. Zo kan bestuur en organisatie werken vanuit een helder financieel kader. De begroting is een uitwerking van de besluitvorming bij de zomernota en bevat enkel nog bijstellingen voor onvoorziene zaken die budgettair relevant zijn en zich na raadsbehandeling van de zomernota hebben voorgedaan.

  • 4. Het Rijk brengt een aantal keren per jaar circulaires uit met daarin bijstellingen op de algemene uitkering. Ten aanzien van de verwerking van deze circulaires geldt:

    • a.

      de financiële effecten voor het lopende jaar worden door het college verwerkt in de lopende begroting en zo mogelijk meegenomen in de tussenrapportages aan de raad.

    • b.

      op meerjarige financiële effecten uit circulaires wordt slechts op 1 moment per jaar bijgestuurd en wel bij de zomernota. Concreet betekent dit dat bij de zomernota worden betrokken de gesaldeerde meerjarige effecten van de september- en decembercirculaire van vorig jaar (jaar T-1) en de meicirculaire van het huidige jaar (jaar T).

    • c.

      de raad wordt tijdig geïnformeerd over de uitkomsten van circulaires.

Artikel 4. Zomernota

  • 1. Het college biedt aan de raad een zomernota aan met een voorstel voor het beleid en financiële kaders voor de begroting voor het volgende begrotingsjaar (T+1) en de meerjarenraming. In het jaar van gemeenteraadsverkiezingen wordt de zomernota vervangen door een financiële foto voor de raad. Deze kan worden gebruikt voor het opstellen van een raads- of coalitieakkoord met daarin de kaders voor de komende bestuursperiode.

  • 2. De raad stelt de zomernota vast en geeft daarmee het college kaders op wat de komende jaren moet worden bereikt, wat daarvoor wordt gedaan en hoeveel dat mag kosten.

  • 3. De zomernota wordt voor het zomerreces in de raad behandeld zodat het college een tijdige vertaling kan maken naar de begroting.

  • 4. Het college verwerkt de door de raad vastgestelde kaders uit de zomernota in de begroting.

  • 5. Voorafgaand aan de zomernota wordt een strategische investeringsagenda opgesteld:

    • a.

      De strategische investeringsagenda geeft inzicht in hoeveel de gemeente de komende decennia moet reserveren om de strategische investeringen te kunnen uitvoeren.

    • b.

      De afweging om voor de investeringsagenda middelen te reserveren is onderdeel van de integrale afweging bij de zomernota.

    • c.

      Het beschikbaar stellen van investeringskredieten voor investeringen in de strategische investeringsagenda gaat via afzonderlijke raadsbesluiten.

Artikel 5. Begroting

  • 1. De begroting is het opdrachtdocument van de raad aan het college en geeft aan wat raad en college komend jaar (T+1) willen bereiken, wat daarvoor wordt gedaan en wat dat mag kosten. De raad stelt met de begroting per programma, voor het betreffende begrotingsjaar, vast:

    • a.

      De beoogde doelen en maatschappelijke effecten, tevens uitgedrukt in indicatoren (wat)

    • b.

      De wijze waarop ernaar gestreefd wordt die effecten te bereiken (hoe)

    • c.

      De baten en lasten per programma (waarmee)

    • d.

      Toevoegingen en onttrekkingen aan reserves (waarmee)

  • 2. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en lasten per product. In afwijking daarop kan de raad een specifieke activiteit welke onderdeel is van een product, als prioriteit aanwijzen en daarvoor de baten en lasten apart autoriseren. Het college en de raad kunnen gedurende het jaar de begroting wijzigen. De raad stelt begrotingswijzigingen vast.

  • 3. De raad ziet erop toe dat de begroting voor het betreffende begrotingsjaar structureel en reëel in evenwicht is. Hiervan kan de raad afwijken indien aannemelijk is dat het structureel en reëel evenwicht binnen de meerjarenraming tot stand wordt gebracht.

  • 4. Bij het opstellen van de meerjarenraming is voor sommige posten nog niet te bepalen wat de omvang meerjarig is. In dat geval kan een stelpost opgenomen worden om er in het algemene begrotingsbeeld al rekening mee te houden. De feitelijke concretisering en toekenning vindt dan plaats in het betreffende begrotingsjaar.

  • 5. De meerjarenbegroting bevat in ieder geval een stelpost voor loon- en prijsindexatie. Daarmee kunnen de stijgingen van prijzen en lonen voor de eigen organisatie, die van gesubsidieerde instellingen en verbonden partijen worden opgevangen.

    • a.

      De stelpost wordt voor de nieuwe jaarschijf (T+4) aangevuld met een ‘onttrekking uit het gemeentefonds’ welke is gebaseerd op een 20-jarig gemiddelde van de Prijs netto materiële overheidsconsumptie (imoc) en Loonvoet sector overheid.

    • b.

      De onttrekking voor looncompensatie voor het komende begrotingjaar (T+1) wordt in jaar T bepaald aan de hand van de CAO. Wanneer er nog geen nieuwe CAO is wordt de reservering gebaseerd op de percentages van het Centraal Planbureau.

    • c.

      Omdat er afwijkingen kunnen zitten tussen wat initeel is toegevoegd aan de stelpost en wat uiteindelijk daadwerkelijk nodig is wordt gewerkt met een egalisatiereserve loon- en prijscompensatie. Jaarlijks bij de jaarrekening wordt aan deze reserve onttrokken of gedoteerd. De maximale hoogte van de reserve is 10 miljoen euro, wat overeenkomt met 1 jaar loon- en prijscompensatie gebaseerd op een 20 jarig gemiddelde.

  • 6. In de begroting is een post onvoorzien opgenomen. Deze wordt enkel ingezet voor het opvangen van tegenvallers in de algemene uitkering in het lopende begrotingsjaar. Voor zover deze tegenvallers zich niet voordoen wordt het bedrag van de post onvoorzien aan het eind van het jaar aan de algemene reserve toegevoegd, conform de oorspronkelijke intentie van ons spaarprogramma waaruit een uitname is gedaan voor deze post onvoorzien.

  • 7. In de begroting is een paragraaf “investeringen” opgenomen waarin inzichtelijk wordt gemaakt welke investeringskredieten door de raad zijn geautoriseerd en welke nieuwe investeringskredieten zijn beoogd. Belangrijke investeringen binnen de begrotingsprogramma’s worden inhoudelijk toegelicht. Voor investeringen gelden de volgende kaders:

    • a.

      Bij nieuwe investeringen wordt per investering het benodigde investeringskrediet getoond.

    • b.

      Aangegeven wordt voor welke nieuwe investeringen op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet aan de raad wordt voorgelegd. De overige investeringen worden bij de begrotingsbehandeling geautoriseerd.

    • c.

      Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel aan de raad voor met daarin een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet. Bij investeringen informeert het college de raad in het voorstel over het effect van de investering op de financiële positie van de gemeente.

    • d.

      Investeringskredieten vervallen na 4 jaren tenzij anders benoemd in het raadsbesluit.

    • e.

      Verschuiving tussen jaarschijven bij een meerjarig investeringsbudget zijn toegestaan, mits aannemelijk is dat het totaal van de uitgaven binnen het budget blijven. Dit wordt toegelicht in de jaarrekening. Bij dreigende overschrijding van het meerjarig budget doet het college voorstellen voor wijziging van geautoriseerde investeringskredieten op grond van geactualiseerde ramingen. Bij grondexploitaties gebeurt dit bij de jaarlijkse actualisatie van het MeerjarenPerspectief Grondbedrijf (MPG).

Artikel 6. Tussenrapportages en informatieplicht

  • 1. Het college informeert:

    • a.

      de raad bij de zomernota door middel van een 1e tussenrapportage over de voortgang van de realisatie van de begroting (financieel en beleidsmatig) van de gemeente over het lopende boekjaar;

    • b.

      de raad in het najaar door middel van een 2e tussenrapportage over de voortgang van realisatie van de begroting (enkel financiële afwijkingen) en het geprognosticeerde jaarresultaat van de gemeente over het lopende boekjaar;

    • c.

      de rekeningencommissie in het voorjaar over het geprognosticeerd jaarresultaat van de gemeente over het vorige boekjaar;

    • d.

      de raad door middel van het MeerjarenPerspectief Grondbedrijf (MPG) over de uitkomsten van het grondbeleid. Daarnaast is ook de project view omgeving beschikbaar voor de raad. Tweemaal per jaar wordt daarin geactualiseerde informatie verstrekt over de status van grondexploitaties.

  • 2. De tussenrapportages bedoeld in lid 1a en 1b bevatten een uiteenzetting over de uitvoering van het beleid en een overzicht met de prognose van:

    • a.

      de afwijkingen op baten en de lasten per programma uitgesplitst naar producten;

    • b.

      het totale saldo van de baten en lasten op gemeenteniveau;

    • c.

      de voortgang van de lopende taakstellingen in het lopende jaar;

  • 3. In de tussenrapportages bedoeld in lid 1a en 1b worden relevante afwijkingen (5% ten opzichte van de begroting en sowieso alle afwijkingen groter dan 100.000 euro) op de actuele ramingen van het saldo van de baten en lasten van producten of door de raad benoemde prioriteiten toegelicht.

  • 4. De informatie bedoeld in lid 1d bevat de uitkomsten van de jaarlijkse actualisatie van de grondexploitatiebegrotingen, kredieten, parameters en risicoanalyses.

  • 5. Indien in de tussenrapportage een negatief jaarresultaat wordt geprognosticeerd geeft het college aan wat daarvan de impact is op de financiële positie. Het college geeft daarbij een advies of het verstandig is om direct bij te sturen of de bijsturing uit te stellen tot de volgende begroting. De raad bepaalt of het college met een bijsturingspakket zal komen.

Artikel 7. Gemeenterekening

  • 1. Het college legt aan de raad verantwoording af over de beleidsmatige en financiële uitvoering in het voorgaande jaar (T-1). Dit door overlegging van de jaarrekening en het jaarverslag. De jaarstukken bevatten minstens:

    • a.

      de programmaverantwoording waarin wordt stilgestaan bij de vraag of bereikt en gedaan is wat beoogd was en of dat gekost heeft wat het mocht kosten.

    • b.

      de door het BBV verplicht gestelde paragrafen

    • c.

      het overzicht van baten en lasten inclusief een toelichting

    • d.

      de balans inclusief een toelichting

    • e.

      verantwoordingsinformatie over specifieke uitkeringen

    • f.

      het overzicht van de gerealiseerde baten en lasten per taakveld

    • g.

      de rechtmatigheidsverantwoording door het college

  • 2. Met vaststelling van de jaarrekening verleent de raad decharge aan de leden van het college ten aanzien van het verantwoorde financieel beheer.

  • 3. In de jaarrekening wordt een paragraaf “investeringen” opgenomen met een overzicht van de stand van zaken op de door de raad geautoriseerde investeringskredieten. Daarin wordt per begrotingsprogramma inzicht gegeven in:

    • a.

      De totalen van de door de raad verstrekte investeringskredieten, de werkelijke investeringen in het afgelopen jaar en de overgebleven investeringsruimte eindejaar.

    • b.

      Een prognose of de investeringsprojecten kunnen worden uitgevoerd binnen het beschikbaar gestelde krediet.

    • c.

      Een toelichting of de investeringsprojecten binnen de gestelde termijn kunnen worden uitgevoerd of dat verlenging van de krediettermijn nodig is.

    • d.

      Een inhoudelijke toelichting op de voortgang van belangrijke investeringsprojecten binnen het begrotingsprogramma.

  • 4. Het college stort per jaareinde bij specifieke exploitatiebudgetten, het restant budget in een bestemmingsreserve “nog uit te voeren werkzaamheden” voor zover deze nog benodigd zijn voor uitvoering/afronding van afgesproken activiteiten. Dit geldt alleen voor projecten, die:

    • a.

      door onvoorziene omstandigheden niet tijdig zijn uitgevoerd;

    • b.

      in de eerstvolgende jaren tot afronding komen;

    • c.

      niet uit het komende jaarbudget kunnen worden bekostigd;

    • d.

      via een raadsbesluit zijn gehonoreerd.

      Het college legt hierover verantwoording af bij de Gemeenterekening.

  • 5. De raad kan bij de resultaatbestemming besluiten om een deel van het resultaat specifiek te bestemmen. Dan moet het gaan om voorstellen die voortkomen uit wetgeving, raadsbesluiten, aangenomen moties of amendementen. Het jaarresultaat wordt niet bestemd voor nieuwe beleidswensen omdat een integrale afweging van beleidswensen plaatvindt bij de zomernota.

  • 6. Het resultaat na bestemming, zoals bedoeld in lid 5, wordt toegevoegd of onttrokken aan de algemene reserve.

  • 7. Bij het overzicht incidentele lasten en baten in de jaarrekening worden incidentele baten en lasten groter dan 100.000 euro afzonderlijk gespecificeerd.

  • 8. In de jaarrekening is een overzicht opgenomen van de lopende taakstellingen en wordt de actuele status van deze taakstellingen toegelicht. Deze inzichten worden vervolgens betrokken bij het opstellen van de volgende zomernota en begroting.

Artikel 8. EMU-saldo

  • 1. Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Rechtmatigheidsverantwoording

Artikel 9. Verantwoordings- en rapportagegrens rechtmatigheidsverantwoording

  • 1. Met ingang van de jaarrekening over boekjaar 2023 legt het college zelf een verantwoording af over de rechtmatigheid van in de jaarrekening verantwoorde baten en lasten en de balansmutaties. De rechtmatigheidsverantwoording wordt opgenomen in de jaarrekening en toegelicht in de paragraaf bedrijfsvoering.

  • 2. In de rechtmatigheidsverantwoording rapporteert het college aan de raad over afwijkingen met een verantwoordingsgrens van 1% van het lastentotaal (inclusief toevoegingen aan de reserves).

  • 3. In de paragraaf bedrijfsvoering worden de geconstateerde afwijkingen (fouten of onduidelijkheden) groter dan 10% van de verantwoordingsgrens nader toegelicht. Hierbij worden de maatregelen vermeld, die worden genomen om deze afwijkingen in de toekomst te voorkomen.

Artikel 10. Voorwaardencriterium

  • 1. Het voorwaardencriterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op de eisen die worden gesteld bij de uitvoering van de financiële beheershandelingen. De eisen/voorwaarden zijn afkomstig uit diverse wet- en regelgeving en hebben betrekking op aspecten als doelgroep, termijn, grondslag, administratieve bepalingen, normbedragen, bevoegdheden, bewijsstukken, recht, hoogte en duur.

  • 2. Het college biedt de raad jaarlijks voor 1 januari ter vaststelling een normenkader rechtmatigheid aan. Dit kader bestaat uit alle relevante (interne) wet- en regelgeving waaruit financiële beheershandelingen kunnen voortvloeien.

Artikel 11. Begrotingscriterium

  • 1. Het begrotingscriterium is een criterium van rechtmatigheid dat betrekking heeft op de grenzen van de baten en lasten in de door de raad geautoriseerde begroting van exploitatie en investeringskredieten en de hiermee samenhangende programma’s, waarbinnen de financiële beheershandelingen tot stand moeten zijn gekomen;

  • 2. De begrotingsrechtmatigheid wordt beoordeeld op het programmaniveau waarop de begroting door de raad is vastgesteld, zoals is opgenomen in artikel 5, lid 1.

  • 3. Bij investeringsprojecten wordt de begrotingsrechtmatigheid beoordeeld op het niveau van het totaal gevoteerde kredietbedrag. Een overschrijding van het jaarbudget, passend binnen het totaal bedrag van het krediet, wordt daarmee als rechtmatig beschouwd.

  • 4. Uitgangspunt is dat iedere overschrijding van lasten- en investeringsbudget ten opzichte van de begroting als onrechtmatig wordt beschouwd. Afwijkingen worden als acceptabel aangemerkt in de volgende situaties:

    • a.

      Er is sprake van een overschrijding waarbij direct gerelateerde inkomsten de overschrijding compenseren.

    • b.

      Er is sprake van een overschrijding op een open-einde regeling.

    • c.

      De overschrijding is geautoriseerd door middel van de vaststelling van een tussentijdse rapportage.

  • 5. Andere begrotingsafwijkingen zoals overschrijdingen van baten en/of onderschrijdingen van lasten en baten zijn op zichzelf niet onrechtmatig. Deze kunnen alleen onrechtmatig zijn als die niet tijdig tot een begrotingswijziging hebben geleid of te laat aan de raad zijn gemeld.

  • 6. Overschrijdingen van lasten- en investeringsbudgetten die passen binnen het bestaande beleid van de raad, worden opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording (voor zover de verantwoordingsgrens voor afzonderlijke fouten of onduidelijkheden is overschreden), maar worden niet nader toegelicht in de paragraaf bedrijfsvoering. In de jaarrekening worden deze begrotingsonrechtmatigheden verklaard en toegelicht. Dit is een onderdeel van de toelichting op het overzicht van baten en lasten.

Artikel 12. Misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium

  • 1. Het misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op het voorkomen, detecteren en corrigeren van misbruik en oneigenlijk gebruik van overheidsgelden en gemeentelijke eigendommen bij financiële beheershandelingen.

  • 2. Het college zorgt voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

Hoofdstuk 4. Financieel beleid

Artikel 13. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1. Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening.

  • 2. Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 3. Bij een verkrijgings- of vervaardigingsprijs van minder dan 25.000 euro worden goederen c.q. diensten niet geactiveerd, maar direct ten laste van de exploitatie gebracht. Identieke goederen welke binnen een boekjaar op verschillende momenten worden aangeschaft en gezamenlijk 25.000 euro overschrijden, dienen als cluster te worden geactiveerd.

Artikel 14. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1. Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

  • 2. Voor openstaande publiekrechtelijke vorderingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van het historische percentage van oninbaarheid.

Artikel 15. Reserves en voorziening groot onderhoud

  • 1. Het instellen, toevoegen, onttrekken of opheffen van een reserve is de bevoegdheid van de raad en dient bij afzonderlijk raadsbesluit (apart beslispunt) plaats te vinden.

  • 2. Het algemene uitgangspunt is het, in alle redelijkheid, zo veel mogelijk beperken van reserves, zowel qua aantal als qua omvang.

  • 3. Bij een voorstel voor de instelling van een reserve wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      de functie (dekking- en besteding, buffer- en egalisatie, financiering, inkomen) en het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de omvang en de wijze van stortingen en onttrekkingen, inclusief de onderbouwing hierbij;

    • c.

      de minimale en/of maximale hoogte van de reserve; en

    • d.

      de maximale looptijd van de reserve;

    • e.

      de bestedingsraming en op welke tussentijdse momenten daarop evaluatie plaatsvindt.

  • 4. Als een bestemmingsreserve binnen de aangegeven maximale looptijd niet heeft geleid tot een (volledige) besteding, wordt de bestemmingsreserve heroverwogen of wordt deze aan de algemene reserve toegevoegd.

  • 5. Er wordt een centrale administratie bijgehouden van alle ingestelde reserves inclusief de daarvoor geldende instellingscriteria. Elke raadsperiode wordt minimaal 1 keer een onderzoek gedaan naar de reserves. Dit onderzoek vindt bij voorkeur in de eerste helft van de raadsperiode plaats.

  • 6. In de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening vindt geen toerekening van rente over de reserves aan de taakvelden plaats.

  • 7. Een voorziening om lasten van groot onderhoud gelijkmatig te verdelen wordt met instemming van de raad ingesteld. Dit op basis van een recent beheerplan van maximaal vijf jaar oud ten opzichte van het verslagjaar. Kosten van groot onderhoud aan kapitaalgoederen worden ten laste van de vooraf gevormde voorziening gebracht.

Artikel 16. Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2. Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen uit voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3. Voor de toerekening van de overheadkosten geldt:

    • a.

      de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan activiteiten welke geheel of deels worden bekostigd met een specifieke uitkering of subsidie, in de desbetreffende verantwoordingen over de besteding toegerekend aan die activiteiten.

    • b.

      de overheadkosten die kunnen worden betrokken in de aangifte vennootschapsbelasting aan de kostprijs van de vennootschapsbelastingplichtige activiteiten toegerekend.

    • c.

      Bij toerekening van overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden wordt de toedelingssystematiek in de begroting opgenomen.

  • 4. De omslagrente voor de toerekening van rente voor financiering van de in gebruik zijnde activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks bij de zomernota vastgesteld.

Artikel 17. Prijzen economische activiteiten

  • 1. Op grond van de wet markt en overheid wordt voor levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden, waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht.

  • 2. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.

Artikel 18. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1. Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen en heffingen.

Hoofdstuk 5. Paragrafen

Artikel 19. Lokale heffingen

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf lokale heffingen ten minste de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

  • 2. Het college biedt de raad ten minste elke vier jaar een nota lokale heffingen aan. De nota wordt door de raad vastgesteld.

Artikel 20. Financiering

  • 1. Het college biedt ten minste elke vier jaar een treasurystatuut aan. Het statuut wordt door de raad vastgesteld.

  • 2. In het treasurystatuut wordt aandacht besteed aan:

    • a.

      doelstellingen, uitgangspunten, richtlijnen en limieten treasury;

    • b.

      taken en bevoegdheden treasury;

    • c.

      verantwoordingsrelaties en bijhorende informatievoorziening.

  • 3. In de paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college ten minste de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

Artikel 21. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

  • 1. In de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 11 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op. Daarbij worden de verplichte en eventuele door de raad benoemde aanvullende financiële kengetallen in samenhang beschouwd zodat de raad een goed inzicht krijgt in de financiële positie van de gemeente.

  • 2. In lijn met het advies van de commissie BBV wordt in de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing ook uitgewerkt de wijze waarop met conjuncturele risico’s en de omvang van het weerstandsvermogen wordt omgegaan.

  • 3. Het college biedt de raad ten minste elke vier jaar een nota risicomanagement en weerbaarheid aan. De nota wordt door de raad vastgesteld.

Artikel 22. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen ten minste de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

  • 2. Het college biedt de raad ten minste eens in de 4 jaar een wegenbeleidsplan, een beleidsplan groenbeheer, een beleidsplan openbare verlichting en een beleidsplan onderhoud havens aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, wegen, infrastructurele kunstwerken en openbare verlichting. De raad stelt het plan vast.

  • 3. Het college biedt de raad ten minste eens in de 5 jaar een gemeentelijk rioleringsplan aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en eventuele vervangingen. De raad stelt het plan vast.

  • 4. Het college biedt de raad ten minste eens in de 4 jaar een vastgoednota aan. Het plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het plan vast.

Artikel 23. Bedrijfsvoering

  • 1. In de paragraaf bedrijfsvoering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college ten minste de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

  • 2. Het college geeft middels een sociaal jaarverslag inzicht in het gevoerde personeelsbeleid, de personeelsopbouw inclusief een doorkijk in welke mate deze past bij de toekomstige opgaven en uitdagingen van de stad en organisatie.

Artikel 24. Verbonden partijen

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf verbonden partijen ten minste de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

  • 2. Het college biedt de raad ten minste eens in de 4 jaar een beleidskader verbonden partijen en een beleidskader gesubsidieerde instellingen aan. Deze worden door de raad vastgesteld.

Artikel 25. Grondbeleid

  • 1. In de paragraaf grondbeleid bij de begroting en de jaarstukken neemt het college ten minste de verplichte onderdelen op grond van artikel 16 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

  • 2. Het college biedt de raad ten minste eens in de 4 jaar een nota grondbeleid aan. De raad stelt de nota vast.

  • 3. In opvolging van het advies van de commissie BBV wordt in de nota grondbeleid vastgelegd:

    • a.

      de wijze waarop met toerekening van bovenwijkse voorzieningen wordt omgegaan.

    • b.

      de wijze waarop met projectspecifieke risico’s wordt omgegaan bij het bepalen van de tussentijdse winstneming en de omvang van het weerstandsvermogen.

    • c.

      de keuze om de voorziening voor verliesgevende grondexploitaties of tegen nominale waarde of tegen contante waarde te waarderen.

Hoofdstuk 6. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 26. Administratie

  • 1. De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

    • a.

      het sturen en beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

    • b.

      het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten;

    • c.

      het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

    • d.

      het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

    • e.

      het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

    • f.

      de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 27. Financiële organisatie

  • 1. Het college draagt zorg voor:

    • a.

      een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

    • b.

      een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

    • c.

      de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

    • d.

      de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

    • e.

      de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

    • f.

      de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan taakvelden;

    • g.

      de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten waarbij:

      • 1.

        Het college eens per raadsperiode een uitgangspuntennotitie (zgn blauwe nota) aan de raad aanbiedt met de lokale ambities en doelen alvorens het college de interne regels vaststelt dan wel herijkt.

      • 2.

        Het college de raad in de gelegenheid stelt tot het uiten van wensen en bedenkingen voordat het college instemt of afspraken vastlegt in regionaal verband omtrent inkoop- en aanbestedingsbeleid.

      • 3.

        Het college middels een inkoopjaarverslag inzicht geeft in de mate waarin de doelen van maatschappelijk verantwoord inkopen zijn behaald.

    • h.

      het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

    • i.

      het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 28. Interne controle

  • 1. Conform artikel 213 Gemeentewet zorgt het college voor jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van informatieverstrekking en de rechtmatigheid van beheershandelingen. Dit ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties. Bij afwijkingen rapporteert het college daarover in de rechtmatigheidsverantwoording en paragraaf bedrijfsvoering, zoals beschreven in artikel 9 onder lid 3 en 4. Daarnaast informeert het college de raad over maatregelen tot herstel van de tekortkomingen.

  • 2. Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

Artikel 29. Onderzoeken doelmatigheid en doeltreffendheid

  • 1. Het college voert periodiek onderzoek uit naar doelmatigheid en doeltreffendheid van het door het college gevoerde bestuur. Hiertoe maakt het college afspraken met de raad die worden vastgelegd in een 213a verordening. Deze wordt elke 4 jaar geactualiseerd.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 30. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De oude Financiële verordening gemeente Enschede wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze nieuwe verordening in werking treedt.

  • 2. Op investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut die voor 1 januari 2017 zijn gedaan, blijft de Financiële verordening gemeente Enschede van toepassing zoals deze gold op de dag voor de inwerkingtreding van de Financiële verordening 2017.

  • 3. De financiële verordening wordt in ieder geval per raadsperiode geactualiseerd, na evaluatie met de oude raad..

Artikel 31. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist de raad.

  • 2. De raad kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 32. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Enschede 2023.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 5 april 2023.

De voorzitter, De griffier,

Bijlage A - Actualisatietermijnen gerefereerde nota’s, statuten en beleidsplannen

In deze verordening is op diverse plekken verwezen naar andere nota’s, statuten en beleidsplannen. Daarbij wordt benoemd binnen welke termijn deze geactualiseerd moeten worden. Voor een goed inzicht is in onderstaande tabel opgenomen wanneer de betreffende stukken voor het laatst zijn geactualiseerd.

Document

Frequentie

Laatste actualisatie

Volgende actualisatie

Financiële verordening

4-jaarlijks

2022

2026

Nota Lokale heffingen

4-jaarlijks

2017

2022

Treasurystatuut

4-jaarlijks

2018

2022

Nota risicomanagement en weerbaarheid

4-jaarlijks

2022

2026

Wegenbeleidsplan

4-jaarlijks

2020

2024

Beleidsplan groenbeheer

4-jaarlijks

2018

2022

Beleidsplan openbare verlichting

4-jaarlijks

2018

2022

Beleidsplan onderhoud havens

4-jaarlijks

2021

2025

Gemeentelijk rioleringsplan

5-jaarlijks

2021

2026

Vastgoednota

4-jaarlijks

2017

2022

Beleidskader verbonden partijen

4-jaarlijks

2017

2021

Beleidskader gesubsidieerde instellingen

4-jaarlijks

2015

2019

Nota grondbeleid

4-jaarlijks

2020

2024

213a verordening

4-jaarlijks

2014

2022

Bijlage B - Afschrijvingsbeleid bij artikel 9

Afschrijvingsbeleid

Op de immateriële en materiële vaste activa wordt jaarlijks afgeschreven volgens de termijnen in onderstaande tabel. De afschrijvingstermijn is afgestemd op de verwachte toekomstige levensduur. In principe wordt lineair afgeschreven tot restwaarde nul.

Het vaste activum wordt geactiveerd in het jaar van ingebruikname. Immateriële en financiële activa wordt geactiveerd in het jaar van verkrijging. De afschrijving start met ingang van het daaropvolgende begrotingsjaar.

Afschrijvingstermijn

Omschrijving investeringen met economisch nut

50 jaar

aanleg en vervanging van riolen

40 jaar

(uitbreiding) gebouwen met een permanent karakter

wand- en keldergraven

30 jaar

verbeteringsmaatregelen, maatregelen afkoppelen en bouwkundige constructies rioleringen

aanleg stadsverwarming

onderlaag kunstgrasvelden

‘relining’ van riolen

25 jaar

renovatie/upgrading/aanpassing gebouwen

grassportvelden

parkeerterreinen

20 jaar

kassen

15 jaar

kantoormeubilair, exclusief bureaustoelen

technische installaties in bedrijfsgebouwen

mechanische onderdelen riolen

veldafscheidingen/hekwerken

vloeren en tribunes sportaccommodaties

kunstgrasveldjes (cruijff courts, trapveldjes)

ondergrondse afvalcontainers

10 jaar

toplagen kunstgras

toplaag atletiekbanen

elektrotechnische installaties riolen

metingen riolering

herstellen riolen

veiligheidsvoorzieningen gebouwen

bureaustoelen

aanleg (tijdelijke) voorzieningen aan terreinen

gebouwen met tijdelijk karakter

inventarissen magazijnen, kantines en productieafdelingen

herinrichting gebouwen

zwaar materieel openbare ruimte

steigermateriaal

parkeersystemen

5 jaar

zware transportmiddelen/aanhangwagens en schuiten

personenauto’s en ander rollend materieel

automatiseringsapparatuur zonder bewegende delen/ applicatie-implementaties voor grote systemen

overige inventarissen

gereedschappen

telefooncentrales

camerahandhavingssysteem

minicontainers afval

chippen en nesten minicontainers afval

4 jaar

kosten voor onderzoek en ontwikkeling

3 jaar

automatiseringsapparatuur met bewegende delen/ applicatie-implementaties voor kantoorautomatisering

accesspoints (WIFI)

GEEN

gronden en terreinen

deelnemingen/aandelen

Afschrijvingstermijn

Omschrijving investeringen met maatschappelijk nut

40 jaar

Infrastructurele kunstwerken

Openbare verlichting - masten

25 jaar

Bomen

20 jaar

Openbare verlichting – armaturen

Hekwerken

15 jaar

Straatmeubilair

Overig groen

10 jaar

Wegen

Verkeersinstallaties

Speeltoestellen

Toelichting op de artikelen

Artikel 1. Begripsbepaling

  • In dit artikel is de toelichting opgenomen op enkele begrippen die in de financiële verordening worden gebruikt.

Artikel 2. Programma-indeling, doelstellingen en beleidsindicatoren

  • Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. Het is geen noodzaak om elke nieuwe raadsperiode de opzet van de begroting en jaarstukken te herzien. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Als de indeling en gebruikte beleidsindicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende.

  • Lid 1 regelt dat de indeling van de programma’s en producten bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad wordt vastgesteld.

  • Lid 2 regelt dat de producten op voorstel van het college aan de programma’s worden toebedeeld.

  • Lid 3 bepaalt dat op voorstel van het college de raad beleidsindicatoren per programma vaststelt. Dit betreft het zogenaamde SMART maken van de begroting. Er zijn ook enkele verplichte beleidsindicatoren, die benoemd zijn in de (ministeriële) Regeling vaststelling beleidsindicatoren door gemeenten in programma’s en programmaverantwoording, welke zijn grondslag vindt in artikel 25, tweede lid, onder a, van het BBV.

  • Lid 4 gaat over de paragrafen in de begroting en jaarrekening. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd. Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. De raad kan aangeven of ze nog aanvullende paragrafen wenst. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een paragraaf subsidies of een paragraaf duurzaamheid.

  • Lid 5 bepaalt dat aan het begin van iedere raadsperiode nadere financiële spelregels kunnen worden vastgesteld, in aanvulling op de bepalingen in deze verordening. Het gaat dan bijvoorbeeld over spelregels die inspelen op de politieke ambities van de raad. Denk aan afspraken rondom één budget sociaal domein of hoe voordelen / meevallers in eerste instantie ingezet worden.

Artikel 3. Planning & control cyclus

  • In dit artikel zijn bepalingen opgenomen voor de inrichting van de planning en control cyclus.

  • Lid 1 benoemt op hoofdlijnen de producten die elk jaar aan de raad worden aangeboden in het kader van de planning en control cyclus.

  • Lid 2 regelt dat de raad elk jaar de planning van de P&C documenten kan bepalen. Het samenstellen en behandelen van deze documenten vergt een goede voorbereiding zowel ambtelijk als voor het stadsbestuur dus het is handig om hierover aan de voorkant afspraken te maken.

  • Lid 3 bepaald dat we slechts 1 keer per jaar integraal alle beleidswensen afwegen. Dat doen we bij de zomernota. Op dat moment ligt namelijk het financiële meerjarenbeeld op tafel en is er inzicht in hoeveel financiële ruimte er is. Doordat we slechts op 1 moment per jaar alle beleidswensen integraal afwegen is het mogelijk om binnen de schaarste van de middelen die er zijn alle mogelijkheden om die middelen in te zetten tegen elkaar af te wegen. Het is tevens efficiënter om deze integrale afweging slechts 1 maal per jaar te doen.

  • Lid 4 gaat over de resultaten vanuit de mei-, september- en decembercirculaires die jaarlijks door het rijk worden gepubliceerd. Hierin zijn de mutaties van de algemene uitkering uit het gemeentefonds opgenomen voor de gemeente. De ervaring leert dat er tussen circulaires die in één jaar uitkomen sterke fluctuaties kunnen zitten. Dat kan ertoe leiden dat de gemeente telkens bezuinigingen danwel intensiveringen moet heroverwegen en terugdraaien. Om rust te creëren zowel bestuurlijk als voor inwoners en partijen in de stad wordt vanaf deze financiële verordening nog maar 1 keer per jaar bijgestuurd op het gesaldeerde effect van alle circulaires die in het afgelopen jaar zijn uitgekomen. Dit sluit ook aan bij het streven in lid 3 om 1 integraal afwegingsmoment voor het meerjarig middelenkader te hebben.

Artikel 4. Zomernota

  • Dit artikel geeft kaders voor het opstellen van zomernota. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 van de Gemeentewet en het BBV.

  • Lid 1 bepaalt dat het college elk jaar een zomernota aanbiedt waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. Een uitzondering is het jaar van de gemeenteraadsverkiezingen. Dan wordt in plaats van een zomernota een financiële foto opgesteld met daarin een actueel financieel beeld met een meerjarige doorkijk.

  • Lid 2 regelt dat de raad de zomernota vaststelt. Daarmee geeft de raad kaders mee aan het college voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming.

  • Lid 3 stelt dat de zomernota voor het zomerreces wordt behandeld in de raad. Dit is nodig omdat er reeds in de zomerperiode aan de begroting wordt gewerkt. Indien de zomernota pas na het zomerreces wordt behandeld is er te weinig tijd om de begroting uit te werken en kan deze niet tijdig aan de raad aangeleverd worden.

  • Lid 4 regelt dat het college de gemeentebegroting uit zal werken in lijn met de kaders die de raad heeft meegegeven.

  • Lid 5 gaat in de op de strategische investeringsagenda. Om financieel voorbereid te zijn op de toekomstige investeringsvraag wordt jaarlijks voorafgaand aan de zomernota een strategische investeringsagenda opgesteld. Daarin zijn opgenomen de strategische (fysieke) investeringen voor de komende decennia die bijdragen aan het verhogen van de brede welvaart en kwalitatieve en kwantitatieve groei van de stad en haar voorzieningen. De focus van de strategische investeringsagenda ligt op de verdere ontwikkeling van en grote herstructureringsprojecten in de stad. De investeringsagenda geeft inzicht in hoeveel de gemeente de komende jaren moet reserveren (structureel en incidenteel) om strategische investeringen te kunnen uitvoeren. Het is een (financieel) instrument waarmee bestuurlijke afwegingen kunnen worden gemaakt om te anticiperen op en focus aan te brengen in de toekomstige investeringsvraag. Het is tevens een instrument om partijen aan te zetten om samen met ons te investeren in de verdere ontwikkeling van de stad. De afweging om voor de investeringsagenda middelen te reserveren is onderdeel van de integrale afweging bij de zomernota en begroting. Het beschikbaar stellen van investeringskredieten voor individuele investerings- en grondexploitatieprojecten gaat via afzonderlijke raadsbesluiten.

Artikel 5. Begroting

  • Dit artikel bevat regels rondom de begroting voor komend jaar.

  • Lid 1 geeft aan wat de essentie van het begrotingsdocument is. De begroting gaat in op wat raad en college komend jaar wil bereiken, wat daarvoor wordt gedaan en wat dat mag kosten.

  • In lid 2 is opgenomen dat de raad met de begroting autorisatie verleent van de baten en lasten voor komend jaar. Op grond van artikel 189 van de Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. De raad kan daarbij kiezen op welk niveau budgetten beschikbaar worden gesteld. In Enschede vindt dat plaats op het niveau van producten. Het college en de ambtelijke organisatie kunnen vervolgens slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor in de begroting beschikbaar zijn gesteld (derde lid van artikel 189 van de Gemeentewet). Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 van de Gemeentewet besluiten nemen voor het wijzigen van de begroting.

  • In lid 3 is opgenomen dat de raad erop toeziet dat begroting structureel en reëel in evenwicht is. Dit in lijn met artikel 189 van de Gemeentewet. Van structureel evenwicht is sprake als in een jaar de structurele lasten zijn gedekt door de structurele baten. Reëel evenwicht houdt in dat de ramingen volledig, realistisch en haalbaar moeten zijn. Als er voor het komende begrotingsjaar geen sprake is van structureel en reëel evenwicht moet dat in ieder geval in de eerstvolgende jaren (binnen de planperiode van 4 jaar) gerealiseerd worden. Als dat namelijk lukt voorkomt de gemeente preventief financieel toezicht door de toezichthouder. Dat houdt in dat de begroting en wijzigingen daarop pas uitgevoerd mogen worden na goedkeuring door de toezichthouder.

  • Lid 4 gaat in op het gebruik van stelposten. Soms is voor een post wel bekend dat daar lasten of baten op te verwachten zijn maar is nog niet goed de omvang daarvan te duiden. In dat geval is het verstandig om een stelpost (schatting) op te nemen zodat er in het (meerjaren) begrotingsbeeld al wel rekening mee wordt gehouden. De daadwerkelijke concretisering en toekenning vindt dan plaats vlak voorafgaand aan het begrotingsjaar.

  • Lid 5 gaat in op één van de grotere stelposten, de stelpost loon- en prijscompensatie. Elk jaar nemen de loonkosten toe door CAO wijzigingen en stijgen de prijzen als gevolg van inflatie. Het is vaak echter nog niet goed te duiden hoe hoog die indexatiepercentages de komende jaren zullen zijn. Daarom wordt in de artikel geregeld hoe de indexatiepercentages worden bepaald. Een eenduidige en transparante werkwijze draagt ertoe bij dat op een objectieve manier wordt omgegaan met deze stelpost. Tevens wordt hiermee gestreefd naar het voorkomen van grote afwijkingen die ertoe leiden dat bij het opstellen van de begroting elk jaar forse bezuinigingen nodig zijn omdat te weinig is gereserveerd voor loon- en prijsstijgingen.

  • Lid 6 is een nadere uitwerking van artikel 8 van de BBV. Daarin is verplicht gesteld dat gemeenten een post onvoorzien in de begroting hebben. In dit lid zijn nadere spelregels opgenomen dat in Enschede de post onvoorzien enkel ingezet wordt voor het opvangen van tegenvallers in de algemene uitkering in het lopende begrotingsjaar. Ervaring leert dat het Rijk vaak (zeker in het voorjaar) kortingen doorvoert op de algemene uitkering in het lopende jaar omdat het Rijk er zelf vaak niet in slaagt zijn begrote uitgaven te realiseren. Gemeenten bewegen dat trap af mee. Om te voorkomen dat we hierdoor elk jaar aanvullende bezuinigingen moeten afspreken is er met deze post onvoorzien een buffer beschikbaar. Dit maakt onze begroting weerbaarder.

  • Lid 7 gaat in op investeringen. Naast lopende uitgaven doet een gemeenten investeringen, waaronder investeringen in grondexploitaties. Ook uitgaven voor investeringen moeten door de raad worden geautoriseerd. Voor de autorisatie van investeringskredieten is er voor gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen. Investeringen in grondexploitaties worden via een afzonderlijk voorstel voor autorisatie aan de raad voorgelegd. Daarnaast kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangeven, welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is dan nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.

Artikel 6. Tussenrapportages en informatieplicht

  • Dit artikel gaat in op tussenrapportages. Deze tussenrapportages zijn een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad. Op basis van tussenrapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid.

  • Lid 1 benoemd welke tussenrapportages in de planning en control cyclus zijn opgenomen.

  • Lid 2 en lid 4 bevatten bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage.

  • Lid 3 bepaalt welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het college in de tussenrapportages moet toelichten. Het college moet (dreigende) overschrijdingen en onderschrijdingen van geautoriseerde lasten en baten en investeringskredieten aan de raad te melden. Dit zodat de raad kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd of dat het beleid moet worden bijgesteld.

  • Lid 5 bevat spelregels voor als bij een tussenrapportage een negatief jaarresultaat wordt voorzien. In de vorige financiële verordening was nog afgesproken dat bij een overschrijding van 1 miljoen euro (+/- 0,14% van de totale begroting) sowieso een bijsturingspakket aan de raad voorgelegd moest worden. Dat was gegeven de zorgelijke financiële situatie passend. Inmiddels is de financiële conditie aanzienlijk verbeterd en is het niet meer noodzakelijk zo kort op de bal te zitten. Sterker nog, vanuit de wens om minder vaak in een bezuinigingskramp te schieten is het wenselijker om bij tegenvallers eerst te beoordelen of bijsturing kan worden uitgesteld tot het eerstvolgende integrale afwegingsmoment bij de komende zomernota. Daarbij geldt ook dat mogelijkheden voor bijsturing op het lopende jaar vaak zeer beperkt zijn. Daarom is deze bepaling aangepast. Nu geeft het college bij een verwacht negatief jaarresultaat eerst aan wat de impact op de financiële positie is en komt met een advies of directe bijsturing wenselijk is of niet. De raad neemt uiteindelijk het besluit of een bijsturingspakket uitgewerkt moet worden.

Artikel 7. Gemeenterekening

  • Dit artikel gaat in op de wijze waarop college verantwoording aflegt over de beleidsmatige en financiële uitvoering in het voorgaande jaar

  • Lid 1 geeft een toelichting op de opbouw van de jaarstukken

  • Lid 2 bepaald dat als de raad bij het vaststellen van de jaarrekening decharge verleent aan het college ten aanzien van het verantwoorde financieel beheer. Dit houdt in dat de raad stelt dat het college het bestuurswerk voor dat jaar correct heeft achtergelaten en afgerond. De raad zal het college naderhand niet meer aanspreken op het gevoerde bestuur.

  • Lid 3 regelt voor welke afwijkingen op geautoriseerde baten en lasten en investeringskredieten een toelichting in de jaarrekening wordt opgenomen.

  • Lid 4 gaat in op situaties waarbij activiteiten waarvoor de gemeenteraad geld beschikbaar heeft gesteld nog niet (geheel) zijn uitgevoerd. Dit leidt tot een voordelig resultaat ten opzichte van de begroting, terwijl activiteiten in het volgende begrotingsjaar worden uitgevoerd. In dit lid is geregeld onder welke voorwaarden deze specifieke niet bestede budgetten mogen worden gereserveerd en rechtmatig kunnen worden besteed in het eerstvolgend jaar.

  • Lid 5 en 6 geven de regels weer rondom bestemmen van een positief jaarrekeningresultaat. In de basis wordt dit aan de algemene reserve toegevoegd omdat we willen voorkomen dat eerst bij de jaarrekening over aanwending van middelen wordt besloten en vervolgens korte tijd later bij de zomernota opnieuw financiële afwegingen worden gemaakt. We streven naar 1 integraal afwegingsmoment. Conform artikel 5.2 heeft de raad wel de mogelijkheid om op de begroting voor het lopende jaar een begrotingswijziging vast te stellen.

  • Lid 7 specificeert het detailniveau waarop het overzicht incidentele baten en lasten in de jaarrekening wordt opgenomen.

  • Lid 8 bepaalt dat in de jaarrekening een overzicht van de actuele status van taakstellingen is opgenomen. 1 keer per jaar bij de jaarrekening wordt dit overzicht integraal geactualiseerd. Vervolgens worden de eventuele financiële consequenties van deze actualisatie betrokken bij de zomernota en begroting.

Artikel 8. EMU-saldo

  • Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd, dat ze een aandeel hebben in het plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden, dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt doorvertaald. Maar het kan ook zijn dat de overschrijding niet tot aanvullend beleid van het Rijk of Europa leidt.

  • Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan de gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.

  • In lid 1 is opgenomen dat het college de raad informeert als de gemeente van het Rijk een bericht heeft ontvangen dat het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten dreigt te worden overschreden. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Artikel 9. Verantwoordings- en rapportagegrens rechtmatigheidsverantwoording

  • Lid 1 : Het college is staatsrechtelijk en bestuurlijk verantwoordelijk voor de rechtmatigheid. Voorheen (tot en met boekjaar 2022) was het de accountant die hierover verslag uitbrengt en het gesprek voert met de gemeenteraad. Vanaf boekjaar 2023 moet het college zelf een rechtmatigheidsverantwoording opstellen, die opgenomen wordt in de jaarrekening. Deze verantwoording valt onder het getrouwheidsoordeel van de accountant. De accountant kijkt dus nog wel of de rechtmatigheidsverantwoording die het college aflegt juist is. Een belangrijke doelstelling van deze wetswijziging is te borgen dat colleges zich nog meer bewust zijn van hun verantwoordelijkheid te zorgen voor een goed financieel beheer, inclusief bijbehorende verordeningen. Aanvullend zullen gemeenten moeten borgen dat de administratieve processen en interne beheersing van goed niveau zijn.

    Bij de verantwoording over rechtmatigheid wordt gekeken naar negen criteria. Burgemeester en wethouders leggen verantwoording af over alle negen criteria in de jaarrekening. Zie Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021, blz. 9 e.v. voor de criteria en bijbehorende toelichting. De eerste zes criteria zijn niet opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording. Deze betreffen verantwoording met betrekking tot getrouwheid en rechtmatigheid. Ze komen tot uitdrukking in de balans en het overzicht van baten en lasten. Dit zijn het calculatiecriterium, valuteringcriterium, adresseringscriterium, volledigheidscriterium, aanvaardbaarheidscriterium en leveringscriterium.

Daarnaast is er een aantal criteria waarbij de verantwoording specifiek gaat over rechtmatigheid. Deze komen wel tot uitdrukking in de rechtmatigheidsverantwoording:

o begrotingscriterium: de financiële handelingen passen binnen het kader van de geautoriseerde begroting;

o voorwaardencriterium: voorwaarden in wet- en regelgeving worden nageleefd, zoals subsidievoorwaarden;

o misbruik en oneigenlijk gebruik criterium: er vindt een toetsing op juistheid en volledigheid van gegevens die door derden zijn verstrekt plaats, met het oog op het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik.

  • In het tweede lid stelt de raad de verantwoordingsgrens vast, waarboven burgemeester en wethouders afwijkingen moeten rapporteren aan de raad (Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021). Deze grens moet tussen 0 en 3% liggen van de totale lasten van de gemeente, inclusief de dotaties aan de reserves. De keuze om een verantwoordingsgrens van 1% te hanteren is gebaseerd op een evenwichtige afweging tussen enerzijds de informatiepositie van de raad en anderzijds de inspanningen van het ambtelijk apparaat die nodig zijn voor het detecteren en rapporteren van de afwijkingen. Daarnaast sluit de grens van 1% aan bij de norm die ook in het verleden werd gebruikt toen de accountant de rechtmatigheid controleerde.

  • Het derde lid geeft aan boven welk bedrag afzonderlijke afwijkingen nader moeten worden toegelicht (rapportagegrens) in de paragraaf bedrijfsvoering.

Artikel 10. Voorwaardencriterium

  • In het eerste lid wordt de definitie weergegeven van het voorwaardencriterium, het zogenaamde “normenkader”.

  • Lid 2 geeft aan dat jaarlijks het normenkader ten aanzien van de rechtmatigheidsverantwoording door de gemeenteraad moet worden vastgesteld en voor een bepaalde datum aan de raad moet worden aangeboden.

Artikel 11 Begrotingscriterium

  • Dit artikel gaat expliciet in op de begrotingsrechtmatigheid. In het eerste lid wordt het begrip begrotingsrechtmatigheid gedefinieerd.

  • De baten en lasten moeten zich bewegen binnen de door de raad goedgekeurde en vastgestelde budgetplafonds. Indien er een lastenoverschrijding plaatsvindt is er in principe sprake van een begrotingsonrechtmatigheid. Dat is geregeld in het tweede lid.

  • Andere begrotingsafwijkingen zoals overschrijdingen van baten en/of onderschrijdingen van lasten en baten zijn op zichzelf niet onrechtmatig. Deze kunnen alleen onrechtmatig zijn als die niet tijdig tot een begrotingswijziging hebben geleid of te laat aan de raad zijn gemeld. Onder tijdig melden wordt verstaan het melden volgens de met de raad afgesproken planning & control cyclus, oftewel via de 1e en 2e tussenrapportage en de gemeenterekening.

  • Het is aan de raad om te bepalen in hoeverre afwijkingen acceptabel zijn. In artikel 11 zijn daarom afspraken vastgelegd hoe wordt omgegaan met deze afwijkingen. Bij de vaststelling van de jaarstukken stemt de raad in met alle afwijkingen. Dit is in lijn met een stellige uitspraak van de commissie BBV. De genoemde en voor de raad acceptabele overschrijdingen op lastenbudgetten worden wel in de rechtmatigheidsverantwoording opgenomen.

Artikel 12 Misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium

  • Dit artikel voorziet in het zogenaamde “misbruik en oneigenlijk gebruik criterium”. In het eerste lid wordt het criterium gedefinieerd. Van misbruik is sprake bij het opzettelijk niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens met als doel ten onrechte overheidssubsidies of -uitkeringen te verkrijgen of niet dan wel een te laag bedrag aan heffingen aan de overheid te betalen. Van oneigenlijk gebruik is sprake indien bij het aangaan van rechtshandelingen, al dan niet gecombineerd met feitelijke handelingen, het verkrijgen van overheidsbijdragen of het niet dan wel tot een te laag bedrag betalen van heffingen aan de overheid, in overeenstemming met de bewoordingen van de regelgeving is maar in strijd met het doel en de strekking daarvan is.

  • Het college moet maatregelen treffen ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

Artikel 13. Waardering & afschrijving vaste activa

  • In artikel 212 Gemeentewet staat dat de financiële verordening de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Dit artikel geeft hieraan invulling. Vanaf 1 januari 2017 is ook het activeren van investeringen met maatschappelijk nut verplicht. Het BBV laat beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en -termijnen. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief moeten afstemmen op de verwachte gebruiksduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening aangetast.

  • In lid 1 is opgenomen dat voor de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en -termijnen van de immateriële en materiële vaste activa wordt verwezen naar de bijlage bij de verordening. In de bijlage zijn naast de methodiek de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën (im)materiële vaste activa met economisch nut en maatschappelijk nut opgenomen.

  • In lid 3 is de grens opgenomen die bij onze gemeente wordt gehanteerd om te bepalen of goederen en diensten moeten worden geactiveerd of direct ten laste van de exploitatie mogen worden gebracht. Daarbij gaat het om een afweging tussen enerzijds het voorkomen van administratieve lasten en anderzijds voldoen aan de lijn vanuit de commissie BBV dat activa van materiele omvang moeten worden geactiveerd. Bij het bepalen van de grens is ook gekeken naar wat gemeenten met een vergelijkbare grootte als activeringsgrens aanhouden.

Artikel 14. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • Lid 1 bepaald dat voor de oninbaarheid van vorderingen de gemeente een voorziening moet vormen. Dit artikel bevat regels voor het vaststellen van de hoogte van deze voorziening. Daarbij worden deze vorderingen individueel beoordeeld op oninbaarheid.

  • In lid 2 is benoemd dat voor gemeentelijke aanslagen, heffingen en bijstandsverstrekkingen een voorziening wordt getroffen op basis van het historisch percentage van oninbaarheid. Een individuele beoordeling per aanslag of heffing is bij dit soort vorderingen namelijk zeer bewerkelijk.

Artikel 15. Reserves en voorziening groot onderhoud

  • In lid 1 is benoemd dat de raad beslist over het instellen, toevoegen, onttrekken of opheffen van reserves.

  • In lid 2 is opgenomen dat het algemene uitgangspunt is dat we het aantal en de omvang van reserves beperken. Hiermee voorkomen we een te groot onnodig beslag op gemeenschapsgeld en een vertroebeld beeld op de financiële positie en houden we de bestedingsvrijheid voor de raad zo groot mogelijk. Dit impliceert niet dat er geheel geen reserves worden ingesteld, maar wel dat zorgvuldig gekeken wordt naar nut en noodzaak. Hierbij moet natuurlijk ook rekening worden gehouden met de wettelijke voorschriften.

  • In lid 3 is opgenomen welke instellingscriteria moeten worden uitgewerkt bij het instellen van een reserve. Dit zodat te allen tijde duidelijk is waarvoor de reserve is ingesteld en welke uitgangspunten voor de reserve geldig zijn.

  • Lid 4 is opgenomen omdat investeringsvoornemens niet altijd tot uitgaven leiden. Er bestaat het gevaar, dat bestemmingsreserves op de balans blijven staan waar tegenover in het geheel geen investeringsvoornemen meer bestaan. Daarom wordt voor elke bestemmingsreserve een maximale looptijd opgenomen en is in deze bepaling opgenomen dat als die looptijd wordt overschreden de bestemmingsreserve wordt heroverwogen en mogelijk vrijvalt aan de algemene reserve.

  • Lid 5 is opgenomen omdat in het verleden bleek dat niet altijd voor alle reserves netjes alle instellingscriteria waren vastgelegd. Door dit in een centrale administratie bij te houden is er een duidelijk overzicht van onze reserves en waarom die zijn ingesteld. Tevens is opgenomen dat elke raadsperiode minimaal 1 keer een onderzoek naar reserves wordt uitgevoerd. Hiermee geven we een concrete invulling aan het in lid 4 benoemde streven om het aantal en de omvang van reserves te beperken. In dit onderzoek wordt getoetst of de instellingscriteria voor reserves nog voldoen en in hoeverre reserves in stand moeten blijven of (deels) vrij kunnen vallen. De resultaten van dit onderzoek worden opgeleverd aan de raad.

  • In lid 6 is opgenomen dat voor de toerekening van rentelasten en rentebaten in de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening aan de taakvelden geen rentevergoeding over reserves en voorzieningen wordt meegenomen. Met de wijziging van het BBV in 2018 is de noodzaak daarvoor vervallen.

  • In lid 7 wordt ingegaan op de voorziening groot onderhoud. De vorming van deze voorziening en omvang van de periodieke toevoeging moet gebaseerd zijn op een (meerjarig) beheerplan. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de kosten over een langere periode worden uitgemiddeld en grote fluctuaties in de jaarlijkse kosten bij een tariefproduct worden voorkomen.

  • In dit artikel is geen lid opgenomen over andere voorzieningen dan de voorziening groot onderhoud. In het algemeen is het vormen van een voorziening geen vrije keuze maar verplicht op basis van bovenliggende wetgeving. Vandaar dat het college zelf bevoegd is deze voorzieningen in te stellen op basis van die bovenliggende wetgeving. Ook de feitelijke mutaties in voorzieningen vallen onder verantwoordelijkheid van het college.Daarvoor geldt dan ook dat voorzieningen naar beste schatting dekkend dienen te zijn voor de achterliggende verplichtingen en risico’s. Ze mogen derhalve niet groter of kleiner zijn dan de verplichtingen of risico’s waarvoor ze zijn gevormd. Toevoegingen moeten dan ook altijd gebaseerd zijn op de tijdige opbouw van de noodzakelijke omvang van de voorziening.

Artikel 16. Kostprijsberekening

  • In artikel 212 van de Gemeentewet staat dat in de financiele verordening in ieder geval de grondslagen moeten staan voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffingen als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs. Met de herziening van het BBV met ingang van 2017 moeten overheadkosten daarbij apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet meer doorberekend aan de taakvelden. Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend en vastgelegd.

  • Lid 1 bepaalt dat de kostprijsberekeningen extracomptabel worden vastgelegd en dat de kostprijzen bestaan uit de directe kosten en een opslag voor de overhead en voor de rente over de inzet van vreemd vermogen voor de financiering van (vaste) activa die voor desbetreffende rechten en heffingen en voor de desbetreffende goederen, werken en diensten worden ingezet.

  • Lid 2 bepaalt dat ook bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa worden betrokken bij de kostprijsberekening. Voor de gemeentelijke rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht zoals de rioolheffing, worden in de kostprijsberekening ook de compensabele BTW en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid meegenomen.

  • Lid 3 gaat in op de wijze waarop overheadkosten worden toegerekend.

  • Lid 4 handelt over de toerekening van rente over de inzet van vreemd vermogen voor de financiering van activa aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en aan de kostprijs van goederen, werken en diensten die aan overheidsbedrijven en derden worden geleverd.

Artikel 17. Prijzen economische activiteiten

  • Als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden dan mag zij deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreffen. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met andere ondernemingen treedt.

  • In lid 1 is dit bevoordelingsverbod nader uitgewerkt in die zin dat ten minste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten werken en het verstrekken van leningen garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht. Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs voor de levering van goederen, werken en diensten of voor het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal gelden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen betreffen:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

  • In lid 2 is opgenomen dat van deze verplichting kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is het wel nodig dat in een raadbesluit het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd. Het raadbesluit moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking. Het besluit moet worden bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en moet open staan voor bezwaar en beroep. Belanghebbenden kunnen dan binnen uiterlijk zes weken na bekendmaking van het besluit een bezwaarschrift indienen bij de gemeente (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht). De gemeente moet binnen zes weken een besluit nemen over het bezwaarschrift of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Bij afwijzing van de bezwaren kan de belanghebbende beroep instellen bij de bestuursrechter.

Artikel 18. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten, leges en heffingen is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 van de Gemeentewet).

  • In lid 1 is bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolheffingen en afvalstoffenheffing jaarlijks vaststelt. Een gemeenteraad die ook voor andere rechten, leges en heffingen de tarieven jaarlijks wenst vast te stellen kan het eerste lid met deze rechten, leges en heffingen uitbreiden.

  • Het vaststellen van prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, diensten of werken die niet vallen onder artikel 229 van de Gemeentewet, is een privaatrechtelijk besluit. Deze besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, onder e, van artikel 160 van de Gemeentewet), maar hebben wel invloed op de hoogte van de inkomsten en raken daarom ook het budgetrecht van de raad. Deze prijsstelling wordt separaat geregeld, bijvoorbeeld voor vastgoed en grondbedrijf.

Artikel 19 tot en met 25. Paragrafen

  • Het BBV geeft in de artikelen 10 tot en met 16 aan wat er in de paragrafen lokale heffingen, weerstandsvermogen en risicobeheersing, onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen en grondbeleid ten minste moet staan. Dit is in hoofdstuk 4 van de financiële verordening overgenomen. De raad kan bepalen om ook over aanvullende zaken in de paragrafen van de begroting en jaarrekening te worden geïnformeerd. Daarnaast is opgenomen welke beleidsnota’s door het college ter vaststelling aan de raad worden aangeboden.

Artikel 26. Administratie

  • Onder artikel 26 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging er van moeten voldoen.

Artikel 27. Financiële organisatie

  • Artikel 27 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 van de Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie.

  • Artikel 27 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand, dat het college onder andere een organisatiebesluit en een treasurystatuut vaststelt en dat het college de volmachten en mandaten alsook de kostenverdeelsleutels voor de (extracomptabele) kostentoerekening vastlegt.

  • Bij het beleid en de interne regels voor de inkoop en aanbesteding kan gedacht worden aan een inkoopreglement en ook aan gemeentelijke inkoopvoorwaarden.

  • Bij het beleid en de interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van algemeen economisch belang, de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentelijke subsidieverordening waarborgen.

  • In geval van misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het bijvoorbeeld om het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden.

  • De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en het financieel beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden, waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen met een financieel gevolg en de getrouwheid van de jaarrekening.

Artikel 28. Interne controle

  • De accountant toetst jaarlijks of de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën. Daarbij toetst de accountant ook of de rechtmatigheidsverantwoording van het college juist is.

  • Lid 1 draagt het college op maatregelen te treffen, zodat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen, rechtmatig (zijn) verlopen.

  • Lid 2 bepaalt dat het college maatregelen treft zodat wordt gecontroleerd of de administratie van materiele bezittingen zoals gebouwen, voertuigen, computers, voorraden en de administratie van het financieel vermogen zoals aandelen en overeenkomsten van leningen, geldmiddelen, debiteurenvorderingen e.d. overeenkomen met hetgeen de gemeente daadwerkelijk bezit. Voor veel van deze bezittingen wordt een jaarlijkse controle gevraagd.

Artikel 29. Onderzoeken doelmatigheid en doeltreffendheid

  • In dit artikel is vastgelegd dat in een 213a verordening wordt uitgewerkt de wijze waarop het college onderzoek doet naar doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde bestuur. Dit artikel is nieuw toegevoegd tov de vorige verordening en benoemt concreet dat de 213a verordening iedere 4 jaar wordt geactualiseerd.

Artikel 30. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • Bij het inwerkingtreden van de nieuwe verordening moet de oude worden ingetrokken. Volgens de Gemeentewet is een begrotingsjaar gelijk aan een kalenderjaar. In begrotingsjaar T worden de jaarstukken uit het begrotingsjaar T-1 vastgesteld, wordt uitvoering gegeven aan de begroting voor het jaar T en wordt tot slot de begroting voor het jaar T+1 vastgesteld. De nieuwe verordening is van toepassing op alle stukken die betrekking hebben op het begrotingsjaar T en later.

  • De oude verordening is ondanks het intrekken nog wel van toepassing op de jaarstukken van het begrotingsjaar t-1. Hiervoor is in artikel 30 een overgangsbepaling opgenomen.

  • Met ingang van 1 januari 2017 gelden vanwege de wijzigingen van het BBV andere bepalingen voor het activeren en afschrijven van nieuwe investeringen met maatschappelijk nut. In het tweede lid van artikel 26 is een overgangsbepaling opgenomen. Voor investeringen met maatschappelijk nut vóór 2017 zijn de bepalingen uit de oude financiële verordening nog van kracht.

Artikel 31. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • De raad beslist in gevallen waarin deze verordening niet voorziet. Daarnaast kan de raad ook afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien de toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.