Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Zeist 2023

Geldend van 14-04-2023 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Zeist 2023

INLEIDING

Een deel van onze inwoners heeft wel eens een helpende hand nodig. Bijvoorbeeld om thuis de boel draaiende te houden. Of om actief aan het dagelijks leven deel te kunnen blijven nemen. De gemeente Zeist biedt die helpende hand, zodat Zeistenaren zo lang mogelijk en zo zelfstandig mogelijk kunnen blijven meedoen in de samenleving. Het streven is dat mensen zélf de regie over hun leven houden. De gemeente biedt waar nodig hulp op maat, passend bij de mogelijkheden van de inwoner en zijn omgeving.

Deze gemeentelijke taak is vastgelegd in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In de Verordening Sociaal Domein Zeist 2023 is beschreven hoe de gemeente deze wet uitvoert. Veel onderwerpen zijn al voldoende beschreven in de verordening. Voor een aantal onderwerpen wordt in deze Beleidsregels een nadere uitwerking gegeven. Beleidsregels zijn regels die aangeven hoe het college van B&W omgaat met haar bevoegdheden rond de uitvoering van de Wmo. De beleidsregels zijn bedoeld voor de afweging van belangen, het vaststellen van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften.Er worden handvatten gegeven voor de afwegingen die gemaakt worden om hulp op maat in te zetten. Het college handelt in principe volgens deze beleidsregels, behalve als dit vanwege bijzondere omstandigheden onredelijk is. Dan kan worden afgeweken van de beleidsregels.

1 ONZE UITGANGSPUNTEN

Bij het toepassen van de regels uit de verordening en deze beleidsregels houdt de gemeente rekening met de doelen van de Wmo. De basis voor hoe we deze belangrijke taak willen uitvoeren, ligt vast in de Brede Sociale Visie.

  • 1.

    In Zeist stellen we de eigen kracht van mensen en hun omgeving centraal.

  • 2.

    In Zeist ligt de regie bij mensen zelf.

  • 3.

    In Zeist willen we dat mensen naar vermogen deel kunnen nemen aan het maatschappelijk leven.

  • 4.

    In Zeist hebben we passende hulp voor mensen in kwetsbare situaties.

  • 5.

    In Zeist hechten we waarde aan maatwerk.

  • 6.

    In Zeist zorgen we met elkaar.

1.1 Leeswijzer

In deze beleidsregels staat beschreven hoe inwoners toegang hebben tot hulp op maat vanuit de Wmo. Daarbij wordt eerst een aantal algemene uitgangspunten beschreven. Daarna wordt van de verschillende soorten hulp op maat beschreven waarvoor de betreffende hulp op maat bedoeld is en welke afwegingen gelden bij de inzet van deze hulp op maat.

Omdat in de Verordening Sociaal Domein Zeist 2023 al een uitgebreide beschrijving is op genomen van de manier waarop een inwoner en zijn netwerk hulp kan vragen bij de gemeente, is dat proces niet opgenomen in de beleidsregels. Datzelfde geldt voor de regels voor de inzet van een persoonsgebonden budget of het betalen van een eigen bijdrage.

In de beleidsregels verwijzen we naar de inwoners met de term ‘hij’. Dat is gedaan om de tekst beter leesbaar te houden. Waar ‘hij’ staat, worden álle inwoners bedoeld.

1.2 Het Sociaal Team en een vraaggerichte aanpak

De Wmo wordt namens de gemeente uitgevoerd door het Sociaal Team. Het Sociaal Team werkt volgens een vraaggerichte aanpak. De inwoner met een hulpvraag en de professional gaan daarbij met elkaar in gesprek over de best passende oplossing. Vraaggericht werken betekent niet 'u vraagt, wij draaien' en ook niet ‘de professional, weet wat goed voor u is'. We stellen de behoeften, wensen en individuele situatie van de inwoner centraal.

De medewerker van het Sociaal Team en de inwoner onderzoeken samen wat die inwoner zelf kan doen om zijn zelfredzaamheid en deelname in de samenleving stabiel te houden of te verbeteren. Daarbij wordt ook gekeken welke mogelijkheden er zijn binnen het sociaal netwerk van de inwoner (zoals huisgenoten, familie, vrienden of buren). Verder wordt er gekeken naar de mogelijkheden om hierbij vrijwilligers, algemene voorzieningen of algemeen gebruikelijke voorzienigen in te zetten. Niet voor alle hulpvragen is direct professionele hulp nodig. Voor inwoners levert hulp via het eigen netwerk een meer duurzame oplossing op dan kiezen voor hulp door professionals. Betrokkenheid en zorg voor elkaar vanuit de samenleving is dan uiteraard een belangrijke succesfactor. Mensen lossen zelf problemen op, mensen helpen elkaar, en versterken hun netwerk.

Alleen als dit niet tot een oplossing leidt voor de hulpvraag van de inwoner kan hulp op maat worden ingezet.

afbeelding binnen de regeling

2 ALGEMENE CRITERIA

Vanaf hier richten deze beleidsregels zich op de aanvragen voor hulp op maat. We gaan ervan uit dat de inwoner samen met de medewerker van het Sociaal Team voorliggende oplossingen heeft besproken en onderzocht.

Om in aanmerking te komen voor hulp op maat moet een inwoner (of de betreffende hulp op maat) aan een aantal basisvereisten voldoen.

2.1 Hoofdverblijf in de gemeente Zeist

De gemeente Zeist neemt alleen hulpvragen in behandeling van inwoners van de gemeente Zeist. Daarbij wordt gekeken of de hulpvrager in de Basisregistratie Personen (“BRP”) staat ingeschreven in Zeist. Als dit niet het geval is kan de hulpvraag alleen in behandeling worden genomen als degene die hulp vraagt, feitelijk wel zijn hoofdverblijf in Zeist heeft.

2.2 Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is de hulp die in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Bijvoorbeeld: Als een gezinslid bepaalde huishoudelijke taken niet meer kan verrichten, is het gebruikelijk dat de andere gezinsleden deze taken overnemen.

Voor welk deel van de hulpvraag de gebruikelijke hulp een oplossing kan zijn, hangt onder andere af van de antwoorden op deze vragen:

  • Welke hulp is er nodig?

  • Hoeveel hulp is er nodig?

  • Hoelang is er hulp nodig?

  • Wat kan de huisgenoot?

  • Wat is de relatie van de huisgenoot tot de hulpvrager?

  • Hoe oud is de huisgenoot?

  • Is de huisgenoot voldoende aanwezig om de hulp te kunnen bieden?

  • Raakt de huisgenoot niet overbelast door het bieden van de hulp?

Gebruikelijke hulp is niet vrijblijvend. Een inwoner krijgt geen hulp vanuit de Wmo voor zaken die een huisgenoot kan doen. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, studie of werk. Zo zijn drukke werkzaamheden, lange werkweken of persoonlijke opvattingen over het bieden van de benodigde ondersteuning (bv. het niet gewend zijn of geen ondersteuning willen verrichten) bijvoorbeeld geen redenen dat een huisgenoot geen gebruikelijke hulp kan verlenen. Wij vinden het normaal dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten voor elkaar zorgen en een rol vervullen in het huishouden, zeker als er sprake is van een huisgenoot met een beperking. Alleen bij daadwerkelijke structurele afwezigheid van de huisgenoot voor een aantal dagen en nachten, kunnen de niet-uitstelbare taken overgenomen worden.

De huisgenoot krijgt voor de door hem geboden gebruikelijke hulp geen vergoeding van de gemeente.

2.3 Algemeen gebruikelijk

Het begrip algemeen gebruikelijk is een veelgebruikte term binnen de Wmo. Algemeen gebruikelijke voorzieningen worden niet vanuit de Wmo vergoed. Het gaat om hulp of producten die:

  • niet specifiek bedoeld zijn voor personen met een beperking en in de normale handel te koop zijn;

  • daadwerkelijk beschikbaar zijn;

  • een passende bijdrage leveren aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en;

  • financieel kunnen worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

Toelichting op het laatste criterium: De gemeente moet toetsen of de voorziening financieel gedragen kan worden door iemand met een minimuminkomen. Daarbij maakt het niet uit of de betreffende inwoner zelf een minimuminkomen heeft. Een minimuminkomen is volgens rechterlijke uitspraken een inkomen op bijstandsniveau.

Om te weten of de voorziening financieel gedragen kan worden door iemand met een inkomen op bijstandsniveau, sluiten we aan bij de rekensom uit de uitspraak van de rechtbank Den Haag(ECLI:NL:RBDHA:2021:2084): Als iemand op basis van 5% van de bijstandsnorm die voor de inwoner geldt de voorziening binnen 36 maanden kan terugbetalen, is de voorziening financieel te dragen. Dus: 5% x van toepassing zijnde bijstandsnorm x 36 maanden = het bedrag waarmee we de kosten van de voorziening vergelijken.

De gemeente kijkt dus niet óf de inwoner het binnen 36 maanden kan terugbetalen. Ze kijkt alleen naar het bedrag dat uit de rekensom komt. En de gemeente mag ook rekening houden met beschikbare tweedehandsvoorzieningen.

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn: een boodschappenservice, een elektrische fiets, een rollator, een verhoogde toiletpot, een één-hendel mengkraan en een inductiekookplaat. Steeds moet worden onderzocht of dit soort algemeen gebruikelijke voorzieningen een oplossing zijn voor de hulpvraag van de inwoner.

2.4 Langdurig noodzakelijk

De gemeente zal, als een maatwerkvoorziening niet langdurig noodzakelijk is, goed kijken naar voorliggende mogelijkheden. Hierbij kan gedacht worden aan het huren van hulpmiddelen. Is er echt geen andere oplossing, dan kan de gemeente alsnog beslissen om een maatwerkvoorziening in te zetten.

2.5 Op het individu gericht

Binnen de Wmo gaat het in principe om individuele hulpvragen. Individuele oplossingen en eventueel individuele hulp op maat zijn het uitgangspunt. Het is echter wel mogelijk om, als dat praktisch gezien de meest passende oplossing is, een voorziening te treffen waar meerdere mensen gebruik van kunnen maken.

2.6 Kostenbewuste en creatieve oplossingen

De gemeente houdt bij het toekennen van hulp op maat rekening met de kosten. Bij de inzet van de hulp op maat wordt gezocht naar een passende oplossing. Hierbij wordt ook naar de langere termijn gekeken en is er de mogelijkheid om te kiezen voor een creatieve oplossing als de standaardoplossingen niet voldoen. Als er meerdere oplossingen passend zijn, wordt de goedkoopst passende oplossing gekozen. Als een inwoner een duurdere oplossing wil, betaalt hij de extra kosten zelf.

2.7 Gangbare afschrijvingstermijn

Als een inwoner een aanvraag doet voor vervanging van hulp op maat in de vorm van een hulpmiddel, dan zal de gemeente altijd eerst onderzoeken of het oude hulpmiddel afgeschreven is. Gangbare afschrijvingstermijnen zijn:

  • Sportrolstoelen en –hulpmiddelen 3 jaar

  • Vervoersmiddelen 7 jaar

  • Roerende woonvoorzieningen 7 jaar

  • Onroerende woonvoorzieningen 10 jaar

  • Autoaanpassingen 10 jaar

Als het hulpmiddel nog niet is afgeschreven, wordt geen nieuw hulpmiddel verstrekt.

Als de gemeente een persoonsgebonden budget (pgb) verstrekt, dan verwacht de gemeente van de inwoner dat hij met het pgb een hulpmiddel koopt dat de hele afschrijvingstermijn meegaat of meerdere hulpmiddelen die samen de hele afschrijvingstermijn meegaan.

2.8 Zorgvuldig omgaan met hulpmiddelen

De gemeente kan besluiten om de reparatie van een hulpmiddel in rekening bij de inwoner te brengen als er sprake is van onzorgvuldig gebruik of misbruik. Als dat zo is, wordt de inwoner hierover geïnformeerd en krijgt hij de gelegenheid om het eigen verhaal te doen.

De gemeente heeft alleen zorgplicht voor voorzieningen binnen Nederland. Voor het meenemen van voorzieningen naar het buitenland is de gebruiker zelf verantwoordelijk.

3 EEN SCHOON EN LEEFBAAR HUIS

3.1 Wat verstaan we hieronder?

De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner zo nodig hulp op maat kan krijgen als hij als gevolg van een beperking zijn woning niet schoon en leefbaar kan houden. De hulp op maat heet huishoudelijke ondersteuning. Bij de inzet van huishoudelijke ondersteuning stimuleert de gemeente dat de inwoner zoveel mogelijk zelf actief en in beweging blijft.

3.2 Afwegingskader

In hoofdstuk 2 van deze beleidsregels is benoemd dat er in eerste instantie onderzocht wordt of de problemen op eigen kracht kunnen worden opgelost. Hierbij kan gedacht worden aan het herinrichten van de woning zodat de taken gemakkelijker kunnen worden uitgevoerd, het verdelen van de taken over de week zodat dit beter vol te houden is en/ of het bijstellen van de eigen normen. Een ergotherapeut kan inwoners hierover adviseren. Dit valt onder de zorgverzekering van inwoners.

Andere hulpmiddelen die door inwoners zelf ingezet kunnen worden, zijn bijvoorbeeld een glazenwasser, een boodschappenservice, een vrijwilliger voor de boodschappen, maaltijdvoorziening, kant-en-klare maaltijden, , aanschaf van een droogtrommel, een tuinman of een hondenuitlaatservice. Ook kan beoordeeld worden of in de situatie van degene die hulp vraagt, een robotstofzuiger algemeen gebruikelijk is.

Gebruikelijke hulp, die huisgenoten geacht worden aan elkaar te verlenen, ziet de gemeente als voorliggend. In hoofdstuk 2 is beschreven wat de gemeente hieronder verstaat. Als het gaat om het huishouden dan gaat de gemeente ervan uit dat een leefeenheid samen verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Er mag daarbij echter geen sprake zijn van (dreigende) overbelasting van de huisgeno(o)t(en). Overbelasting of dreigende overbelasting moet objectief worden vastgesteld, bijvoorbeeld door medisch onderzoek. Bij gebruikelijke hulp houdt de gemeente rekening met de leeftijd van de huisgenoot. Van kinderen wordt een andere bijdrage verwacht dan van volwassenen.

Uitgangspunt bij gebruikelijke zorg is dat volwassen personen naast een baan een huishouden kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke structurele afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten, kunnen de niet-uitstelbare taken overgenomen worden. Bij de indicatie houdt de gemeente geen rekening met de mogelijkheid dat huisgenoten aangeven dat ze het huishoudelijke werk niet willen doen, of niet gewend zijn om te doen. In situaties dat personen uit de leefeenheid nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan en dit niet kunnen, kan via een tijdelijke indicatie hulp worden geboden bij het aanleren van huishoudelijke taken.

In de overweging wordt ook meegenomen of er sprake is van mantelzorg. Mantelzorg is niet afdwingbaar, maar als er taken zijn die door een mantelzorger worden overgenomen, dan hoeven die natuurlijk niet door een hulp worden overgenomen. Als er sprake is van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.

3.3 Huishoudelijke Ondersteuning

Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal de gemeente hulp op maat inzetten. Deze hulp noemen we Huishoudelijke Ondersteuning.

Bij het bepalen van de hoeveelheid en duur van de in te zetten ondersteuning gelden de volgende uitgangspunten:

Definitie van het resultaat:

Een huis is schoon en leefbaar als het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Schoon staat voor het borgen van een basishygiëne, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van inwoners worden voorkomen. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoongemaakt wordt om zo een algemeen aanvaardbaar basisniveau van schoon te realiseren, volgens de moderne normen van hygiëne. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.

De afbakening van de ruimtes waarop de voorziening betrekking heeft:

De inwoner moet gebruik kunnen maken een schone woonkamer, slaapkamer(s), keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. Het gaat om het schoonhouden van de ruimtes die nodig zijn voor het normaal gebruik van de woning. De gemeente houdt in beperkte mate rekening met de inrichting en bewerkelijkheid van de woning, zoals ouderdom van de woning, staat van onderhoud, hoogte van plafonds, tocht en stof. De grootte van het huis is geen aanleiding om meer hulp toe te kennen. Dit geldt ook voor veel meubels of beeldjes/ fotolijstjes of huisdieren, etc. In basis is dit een eigen keuze van de inwoner.

De afbakening van activiteiten die niet onder de voorziening vallen:

De huishoudelijke ondersteuning wordt niet ingezet voor de volgende activiteiten:

  • -

    het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, het opruimen van schuur, wassen van de auto of schoonmaken van de stoep etc.).

  • -

    Het verzorgen of uitlaten van huisdieren. Als er sprake is van extra vervuiling door de aanwezigheid van huisdieren, dan wordt daar geen extra inzet voor toegekend. Tenzij het huisdier een functie heeft ten aanzien van participatie (bijvoorbeeld een hulphond).

  • -

    boodschappen doen en maaltijden verzorgen. Voor deze activiteiten zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar. Daarom zet de gemeente voor deze activiteiten alleen in uitzonderlijke situaties hulp in.

Het bepalen van de hoeveelheid ondersteuning:

Huishoudelijke Ondersteuning wordt geïndiceerd in minuten en uren. Voor de onderbouwing van de in te zetten hoeveelheid ondersteuning, wordt gebruik gemaakt van het normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 dat ontwikkeld is door bureau HHM. Het normenkader is opgenomen in bijlage 1 bij deze beleidsregels. Als sprake is van een uitzonderlijke situatie waarmee geen rekening is gehouden in dit normenkader, wordt nader onderzocht welke hulp passend is.

Resultaten

Het normenkader gaat uit van verschillende te bereiken resulaten. Per resultaat is een module opgenomen waarin uit te voeren taken zijn opgenomen. De basismodule is een schoon en leefbaar huis.

Wanneer inwoners als gevolg van hun (medische) beperkingen onvoldoende ondersteund worden door de basismodule, kunnen aanvullende maatwerkmodules ingezet worden. Dit zijn bijvoorbeeld een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren, het klaarzetten van maaltijden en beschikken over schone kleding.

De inzet op deelresultaten kan van tijdelijke aard zijn. Bijvoorbeeld omdat er mogelijkheden zijn voor de inwoner om de ondersteuning op termijn anders te organiseren waardoor er geen inzet op dit resultaat meer nodig is.

Resultaat Wasverzorging

Het gaat hierbij om het wassen en drogen van kleding en/ of bed- en linnengoed. Het doel van dit resultaat is dat de persoon beschikt over schone kleding en schoon bedden- en linnengoed. Het gaat hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Verwacht mag worden dat de bewoner beschikt over een wasmachine en zoveel mogelijk strijkvrije kleding. Het voorkomen van extra was kan bijvoorbeeld door incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten te gebruiken. Ook de aanschaf van een droger of het kopen van kleding die niet gestreken hoeft te worden kan bijdragen aan het voorkomen van extra waswerkzaamheden. Deze opsomming is niet limitatief.

Resultaat Boodschappen

Dit wordt alleen in uitzonderlijke situaties ingezet. Als er ondersteuning wordt ingezet voor het doen van de boodschappen, dan gaat het alleen om boodschappen die nodig zijn voor dagelijkse levensbehoeften. Hieronder vallen levensmiddelen, toiletartikelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks worden gebruikt. Grotere inkopen, zoals kleding en duurzame goederen zoals (huishoudelijke) apparaten, vallen hier niet onder. De Wmo is aanvullend op de eigen mogelijkheden en heeft uitsluitend een taak als boodschappen- en/of maaltijdenservices ontoereikend zijn.

Resultaat Regie en organisatie

Als een inwoner niet meer zelf (volledig) de regie kan voeren over het huishouden, kan extra tijd ingezet worden. Ook kan tijdelijk ondersteuning worden ingezet om huishoudelijke taken aan te leren. Bijvoorbeeld bij inwoners die leerbaar zijn, zoals mensen met een (recente) lichamelijke beperking of mensen die de activiteiten nooit hebben aangeleerd maar deze moeten gaan uitvoeren door het wegvallen van een partner of gezinslid. Het gaat bij het aanleren van taken om tijdelijke ondersteuning (maximaal 8 weken).

Resultaat Maaltijdverzorging

Onder maaltijdverzorging wordt verstaan het verzorgen van de broodmaaltijd, koffie en thee zetten, warme maaltijd opwarmen. Het uitgangspunt voor het te behalen resultaat is dat indien nodig één keer per dag de broodmaaltijd(en) wordt bereid en klaargezet en één keer per dag een warme maaltijd wordt opgewarmd en/of klaargezet. Het gaat niet om het koken van een warme maaltijd en ook niet om het toedienen van het eten aan de inwoner.

Resultaat Kindzorg

In uitzonderlijke situaties kan tijdelijke kindzorg ingezet worden vanuit de Wmo.

Het zorgen voor kinderen is een taak van ouder en/of verzorgers. Dat geldt ook voor ouders die door beperkingen en/of ziekte (tijdelijk) niet in staat zijn hun kinderen te verzorgen. Elke ouder is zelf verantwoordelijk voor de opvang en (het organiseren van de noodzakelijke) verzorging van zijn of haar kinderen. Uitgangspunt is hierbij dat bij uitval van een van de ouders de andere ouder deze zorg of zijn aandeel in de zorg daar waar mogelijk overneemt. De gemeente ondersteunt alleen als ouders door acuut ontstane problemen een oplossing nodig hebben voor kinderen tot en met de leeftijd van vijf jaar. De ondersteuning is dus per definitie tijdelijk, in afwachting van een definitieve oplossing. De ondersteuning heeft alleen betrekking op verzorgende taken zoals het naar school/ opvang brengen, eten geven, wassen en aankleden. Een indicatie wordt afgegeven met een maximale duur van drie maanden om ouder(s) of verzorger(s) de mogelijkheid te bieden in een oplossing te voorzien. Van ouders mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om die oplossing zo snel mogelijk te vinden. Daarbij dient ook betrokken te worden of de persoon aanspraak kan maken op ondersteuning via zijn/haar zorgverzekering. Individuele ondersteuning voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de Wmo.

Als problemen in het gezin zijn terug te voeren op de ontwikkeling van het kind, is een voorziening vanuit de Jeugdwet voorliggend.

Voortzetten ondersteuning na overlijden partner

De hulp op maat Huishoudelijke Ondersteuning wordt altijd toegekend aan een individuele inwoner. Dat betekent dat bij overlijden van de cliënt de ondersteuning zal stoppen. Heeft een inwoner Huishoudelijke Ondersteuning via een zorgaanbieder waar de gemeente een contract mee heeft en is er sprake van een achterblijvende partner na het overlijden van de inwoner, dan mag de ondersteuning nog 6 weken doorlopen. De achterblijvende partner heeft dan de tijd om de ondersteuning anders te organiseren, of om een verzoek in te dienen om de ondersteuning op zijn naam over te laten zetten.

3.3.1 Huishoudelijke Ondersteuning Extra (HO-X)

Huishoudelijke Ondersteuning Extra (HO-X) is aan de orde bij huishoudens waar (tijdelijk) meer nodig is dan schoonmaken en eenvoudige regie. Het gaat om schoonmaken in combinatie met ondersteuning in de vorm van praktische inzet rond de structurering van het huishouden en ondersteuning van de cliënt daarbij. Het gaat om zwaar ontregelde huishoudens, inwoners die de grip op hun dagelijks leven kwijt zijn of dreigen te verliezen, inwoners met multi- problematiek op diverse levensdomeinen die gepaard gaat met zwaar verminderde draagkracht en toegenomen draaglast en stress. Voorbeelden: na hoarding-behandeling, bij meldingen van overlast, ggz-problematiek, inwoners met een licht verstandelijke beperking (lvb) die door omstandigheden de regie zijn kwijtgeraakt, inwoners die in ernstig isolement verkeren, leiden aan verslaving etc.

HO-X zal in de regel tijdelijk wordt ingezet en zich richten op normalisering en stabilisering van de situatie. Er zal dan dus altijd sprake zijn van een activerende indicatie waarbij de inwoner leert om zelf, of met hulp van zijn netwerk weer de regie te voeren over zijn huishouden. Dat kan wel inhouden dat daarna ‘gewone’ huishoudelijke ondersteuning nog langere tijd nodig is. In de indicatie worden concreet de beoogde resultaten benoemd waaraan de zorgaanbieder samen met de inwoner gaat werken, binnen een periode van maximaal een jaar.

4 BEGELEIDING

4.1 Wat verstaan we hieronder?

Een inwoner kan op één of meerdere leefgebieden problemen ervaren door het ontbreken van regie en structuur in het dagelijks leven. Dit kan hem belemmeren in zijn zelfredzaamheid, het kunnen participeren in de maatschappij en het zelfstandig kunnen (blijven) wonen. Om de inwoner hierbij te ondersteunen kan er een vorm begeleiding worden ingezet. Het kan daarbij gaan om individuele begeleiding, begeleiding in groepsverband (dagbesteding) en bemoeizorg. De begeleiding is bedoeld voor inwoners met een:

  • verstandelijke of cognitieve beperking;

  • psychiatrische aandoening;

  • lichamelijke aandoening of beperking;

  • zintuigelijke beperking;

  • psychogeriatrische aandoening;

  • psychosociaal probleem.

Niet de aandoening is leidend (van welk ziektebeeld/ welke grondslag sprake is) maar de mogelijkheden en de beperkingen van de inwoner. Het Sociaal Team brengt in kaart wat het effect is van de aandoening of beperking op de zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie van de inwoner en wat vervolgens de doelen van de in te zetten ondersteuning zijn.

Begeleiding richt zich op:

  • Het aanbrengen of behouden van regie en structuur (coachen en stimuleren);

  • Het aanleren of behouden van vaardigheden in het dagelijks leven (meehelpen);

  • Het ondersteunen van de mantelzorger (overnemen);

  • Het stabiliseren van een ernstig ontregelde thuissituatie (regisseren en samen aan de slag).

4.2 Afwegingskader

Onderzocht wordt of de problematiek met een voorliggende oplossing of voorziening opgelost of verminderd kan worden. Naast hulp vanuit het eigen netwerk of vrijwilligers kan er bijvoorbeeld ook gedacht worden aan:

  • de Jeugdwet voor kinderen en jongeren onder de 18;

  • reclassering voor inwoners die met justitie in aanmerking zijn geweest;

  • behandeling en training (vanuit de Zorgverzekeringswet), bijvoorbeeld door een psychiater, ergotherapeut, vaktherapeut, gedragswetenschapper. Als de zelfredzaamheid met behandeling verbeterd kan worden, gaat dat voor op de inzet van Wmo begeleiding. Behandeling is echter niet afdwingbaar.

    Bij hoge uitzondering kan tijdelijk Wmo begeleiding worden ingezet, namelijk in de tijd tot de start van de behandeling, mits dat binnen redelijke tijd het geval is. Ook kan begeleiding worden ingezet tijdens de behandeling.

  • ondersteuning bij werk en school via de Wajong en de Wia;

  • hulp via de (aanvullende) Ziektekostenverzekeringr;

  • huishoudelijke ondersteuning

  • gezelligheidsbezigheden en activiteiten die georganiseerd worden door maatschappelijke organisaties

  • alarmering.

4.3 Vormen van begeleiding

4.3.1Keuze individuele begeleiding of groepsbegeleiding/ dagbesteding

Met betrekking tot de begeleiding maakt de gemeente onderscheid tussen individuele begeleiding en begeleiding in een groep. Of de inwoner is aangewezen op individuele begeleiding of begeleiding in groepsverband, wordt bepaald door de afweging wat het best past. Begeleiding in groepsverband gaat voor op individuele begeleiding als daarmee hetzelfde doel kan worden bereikt.

Groepsbegeleiding of dagbesteding

Groepsbegeleiding kan de volgende doelen hebben:

  • Het bieden van een dagprogramma met als doel al dan niet aangepaste vormen van werk (ook vrijwilligerswerk) of school te vervangen;

  • Het bieden van activiteiten met als doel een andere vorm van dagstructurering dan werk of school (denk aan 65-plussers) en ook het zoveel mogelijk handhaven van zelfredzaamheid, cognitieve capaciteiten en vaardigheden of het reguleren van gedragsproblemen.

  • Het ontlasten van de mantelzorger.

Bij groepsbegeleiding kan als dat nodig is, vervoer geïndiceerd worden naar de locatie waar de begeleiding plaatsvindt. Vervoer wordt alleen toegekend als:

  • a.

    Er groepsbegeleiding is geïndiceerd;

  • b.

    De inwoner niet in staat is om de locatie waar de begeleiding plaatsvindt zelfstandig of met behulp van personen uit zijn/haar sociale netwerk te bereiken.

Er kan vanuit de Wmo geen toezicht tijdens het vervoer worden geïndiceerd. Ook niet

naar begeleiding in groepsverband. Het vervoer moet afgestemd zijn op de doelgroep die wordt vervoerd.

Het gaat hier niet om vervoer met de Regiotaxi maar om vervoer dat geregeld wordt door de zorgaanbieder van de dagbesteding.

Individuele begeleiding

Individuele begeleiding heeft als doel het verbeteren van de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie van de inwoner, zodat hij zelfstandig kan blijven wonen. Individuele begeleiding kan bijvoorbeeld bestaan uit het helpen bij het plannen van activiteiten, het regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag.

De begeleiding kan activerend of stabiliserend zijn. Onder activerend verstaan we ‘activiteiten gericht op het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner, zoals vaardigheden aanleren of inwoners stimuleren om maatschappelijk actief te worden’.

Onder stabiliserend verstaan wij ‘activiteiten gericht op trainen of onderhouden van de vaardigheden van een inwoner, zodat de inwoner zo lang mogelijk zelfstandig thuis kan blijven wonen en maatschappelijk actief kan blijven.

4.3.2Onderscheid reguliere en gespecialiseerde begeleiding

Alleen voor individuele begeleiding wordt onderscheid gemaakt tussen gespecialiseerde begeleiding en reguliere begeleiding. Voor de meeste begeleidingsvragen, kan reguliere begeleiding worden ingezet. Dat is het uitgangspunt.

Voor de begeleiding van sommige inwoners is een bepaald specialisme nodig. Bijvoorbeeld omdat er sprake is van een zeer specifiek of zwaar ziektebeeld.

Gespecialiseerde begeleiding is bedoeld voor:

  • Inwoners die niet zelfredzaam zijn en waarbij sprake is van ernstig tekortschietende zelfregie, sociaal-emotionele problematiek, integratie en participatie. Er is sprake is van complexe en/of meervoudige problematiek wat vraagt om intensieve begeleiding.

  • De gespecialiseerde begeleiding richt zich op:

    • tekortschietende zelfregie en/of inzicht in de problematiek;

    • ernstige problemen t.a.v. het psychisch en/of cognitief functioneren;

    • oriëntatiestoornissen;

    • gedragsproblematiek, ook gedragsproblemen waardoor er risico bestaat voor de veiligheid van de inwoner en/of anderen;

    • of plotselinge veranderingen waardoor bovenstaand beeld optreedt.

  • Bijkomende problematiek die veelal zorgt voor een ernstige ontregeling of risico in disfunctioneren zoals:

    • crimineel gedrag, reclassering;

    • verslavingsproblematiek;

    • crisissituaties;

    • ernstige verwaarlozing.

Bij gespecialiseerde individuele begeleiding kan er ook aandacht zijn voor activerende elementen zoals het regelen van dagelijkse bezigheden, het nemen van besluiten, het plannen en uitvoeren van taken en/of met extra aandacht voor ontwikkeltrajecten op het vlak van wonen, werk, sociaal netwerk. Afschalen van deze vorm van begeleiding naar reguliere begeleiding is mogelijk.

Na afloop van de periode van begeleiding kan waakvlamzorg worden ingezet. De begeleiding is dan niet wekelijks nodig voor een aaneengesloten periode, maar slechts op incidentele momenten en op afroep, om terugval te voorkomen. De maximale omvang daarvan bedraagt 10 uur binnen een looptijd van maximaal een jaar.

Bemoeizorg is een intensieve vorm van ondersteuning voor mensen die maatschappelijk in de problemen komen. Het gaat om de ongevraagde bemoeienis met mensen met ernstige, vaak geestelijke problematiek, die hulp niet willen accepteren of daar niet om vragen. Bemoeizorg heeft niet als belangrijkste doel om specifieke problemen te verminderen, maar richt zich op het toeleiden naar zorg waarbij het sociale netwerk van het hele huishouden wordt betrokken. De ondersteuning kan er ook op gericht zijn om overlast voor de omgeving te voorkomen of te beperken. Het bestaat onder meer uit het bereiken van zorgmijders, het contact leggen met deze doelgroep, zorgcoördinatie en praktische ondersteuning. Een taak van de gemeente is onder meer zorgen voor een goede afstemming tussen de verschillende instanties.

4.3.3Afspraken met landelijke aanbieders voor specifieke groepen

Voor sommige vormen van dagbesteding en begeleiding geldt dat deze landelijk worden ingekocht. Het betreft dagbesteding en begeleiding voor mensen met een zintuigelijke beperking (visueel of auditief). De toegang tot deze begeleiding gaat hetzelfde als die tot alle andere vormen van begeleiding.

4.3.4Omvang van begeleiding

Het aantal uren individuele begeleiding wordt toegekend op basis van onder meer:

  • De doelen die bereikt moeten worden op basis van de (medische) situatie van de inwoner;

  • De concrete taken die de begeleider met de inwoner gaat oppakken;

  • De aard van de begeleiding: regulier of gespecialiseerd;

  • Het aantal keer per week dat de begeleider moet komen;

  • Kans op terugval van de inwoner.

Het aantal dagdelen groepsbegeleiding wordt toegekend op basis van onder meer:

  • De doelen die bereikt moeten worden op basis van de (medische) situatie van de inwoner;

  • De behoefte van de inwoner;

  • De aard van de begeleiding;

  • De behoefte van de eventuele mantelzorger;

5 KORTDUREND VERBLIJF

5.1 Wat verstaan we hieronder?

Bij kortdurend verblijf gaat de inwoner logeren bij een professionele zorgaanbieder van kortdurend verblijf, bijvoorbeeld in een instelling of logeerhuis, waar in een huiselijke, veilige omgeving 24 uurs toezicht geboden kan worden. Het doel hiervan is het overnemen van de gebruikelijke hulp of de zorg van de mantelzorger om overbelasting van de mantelzorger te voorkomen of te verminderen.

Onderdeel van logeeropvang zijn dagactiviteiten en begeleiding op maat. Aanvullend op deze logeeropvang kan ook overige noodzakelijke zorg en ondersteuning geboden worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om persoonlijke zorg en verpleging vanuit de Zvw en de ambulante ondersteuning of dagbesteding vanuit de Wmo. De inzet van deze voorzieningen tijdens het logeren verschilt per inwoner en de mogelijkheden van het logeeradres. In overleg met het Sociaal Team worden hier afspraken over gemaakt.

Logeeropvang kan een aaneengesloten periode of terugkerend enkele dagen zijn. Aaneengesloten logeeropvang is bijvoorbeeld ten behoeve van vakantie van de mantelzorger. Bij terugkerende logeeropvang geldt een maximum van drie etmalen per week.

Crisisopname maakt geen onderdeel uit van kortdurend verblijf. Crisisopname is namelijk plotseling nodig, terwijl kortdurend verblijf vooraf ingepland kan worden. Crisisopname is onderdeel van de ziektekostenverzekeringswet (Zvw).

5.2 Afwegingskader

Om in aanmerking te komen voor Kortdurend Verblijf moet worden voldaan aan alle hieronder genoemde voorwaarden:

  • De inwoner is gezien de zorgbehoefte aangewezen op zorg met permanent toezicht (toezicht op regelmatige en onregelmatige momenten op basis van actieve observatie);

  • Ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg levert, is noodzakelijk.

Voordat hulp om maat in de vorm van Kortdurend verblijf wordt ingezet zal ook worden gekeken of er andere oplossingen mogelijk zijn om degene die gebruikelijke hulp of mantelzorg verleent te ontlasten. Daarbij kan onder ander gedacht worden aan:

  • mogelijkheden vanuit de aanvullende ziektekostenverzekering;

  • alarmering;

  • vrijwilligers;

  • logeren bij familie/vrienden;

  • mantelzorgondersteuning.

6 WONEN IN EEN GESCHIKT HUIS

6.1 Wat verstaan we hieronder?

Dit hoofdstuk gaat over het wonen in een geschikt huis. Als het normale gebruik van de woning voor een inwoner vanwege een beperking niet mogelijk is, kan een inwoner hulp op maat krijgen. Met het normale gebruik van een woning wordt bedoeld:

  • -

    dat de woning toegankelijk is;

  • -

    dat een deel van de buitenruimte (tuin of balkon) door de inwoner te bereiken is;

  • -

    dat de inwoner het toilet, de badkamer, keuken, woonkamer, slaapkamer en eventueel slaapkamer(s) van jonge kinderen kan bereiken en gebruiken.

Een belangrijke voorwaarde voor het verstrekken van een woonvoorziening is dat er een woning is. De inwoner moet zelf zorgen voor een woning.

6.2 Afwegingskader

6.2.1De woning

De gemeente kijkt bij de beoordeling of een woonvoorziening kan worden verstrekt naar de woonsituatie van de inwoner. Uitgangspunt is dat de gemeente alleen voorzieningen verstrekt voor de woning die het hoofdverblijf van de inwoner is. In uitzonderlijke gevallen kan er sprake zijn van twee hoofdverblijven. Bijvoorbeeld bij een kind van gescheiden ouders dat op twee adressen woont.

Belangrijk is verder dat de inwoner voor langere tijd in de woning kan blijven wonen. Een pension, gehuurde kamer of anti-kraakwoning zal niet zo snel in aanmerking komen voor grote aanpassingen.

Bij specifiek op gehandicapten en/of ouderen gerichte woongebouwen verwacht de gemeente het één en ander aan aanpassingen van de woningeigenaar. Vooral wat betreft de algemene ruimtes. Van de eigenaar van het gebouw mag immers verwacht worden dat als hij een gebouw aanduidt als geschikt voor gehandicapten of ouderen, hij daar ook de voorzieningen voor heeft getroffen.

Voor een zorgwoning waarbij de functie “verblijf” van toepassing is, zal de gemeente in principe geen woningaanpassingen verstrekken. De gemeente gaat ervan uit dat dit type woning geschikt is voor inwoners met beperkingen.

6.2.2Oorzaak van het probleem

Van inwoners mag goed woninggebruik worden verwacht. En van een verhuurder mag verwacht worden dat er gebruik gemaakt wordt van deugdelijke materialen. Als een woonprobleem is ontstaan door het woongedrag van de inwoner of door de gebruikte materialen in de woning, dan zal de oplossing in eerste instantie in aanpassing van het gedrag of gebruik van andere materialen worden gezocht.

Er zijn situaties waarbij de inwoner verhuist van een aangepaste en/of geschikte woning naar een woning die minder of helemaal niet is aangepast/geschikt is. Dit is een verhuizing van een geschikte naar een niet geschikte woning. De gemeente verstrekt alleen woonvoorzieningen als voor deze verhuizing een belangrijke reden bestaat.

Een belangrijke reden kan bijvoorbeeld zijn dat de inwoner een baan heeft gekregen op grote afstand van zijn woning, waardoor verhuizen noodzakelijk is. Maar ook een echtscheiding kan een reden zijn dat de inwoner moet verhuizen. In al dit soort gevallen verwacht de gemeente wel dat de inwoner van tevoren contact opneemt, zodat de gemeente kan meedenken over de goedkoopst passende oplossing. Ook gaat de gemeente ervan uit dat de inwoner actief op zoek gaat naar een geschikte woning. Als deze niet binnen een redelijke termijn beschikbaar is, kan besloten worden om toch een woonvoorziening toe te kennen.

Als iemand met (dreigende) beperkingen verhuist vanuit een voor hem of haar ongeschikt huis, verwacht de gemeente dat hij of zij deze gelegenheid aangrijpt om naar een geschikte woning te verhuizen. Hierbij verwacht de gemeente van de inwoner dat hij of zij hierbij ook rekening houdt met de toekomst.

Natuurlijk staat het iedereen vrij om zijn eigen nieuwe woning uit te kiezen. De gemeente zal bij de aanvraag van woonvoorzieningen via de Wmo echter altijd overwegen in hoeverre de inwoner met de ontstane problemen rekening had kunnen houden op het moment dat hij naar de huidige woning is verhuisd. Dus in welke mate waren de nu ontstane problemen toen voorzienbaar. Had de inwoner op dat moment bijvoorbeeld al kunnen weten dat de trap over enkele jaren een onneembaar obstakel zou zijn? In dat geval zal de gemeente geen woonvoorziening toekennen. De inwoner heeft zelf immers het risico genomen dat zijn woning (in de toekomst) niet geschikt zou zijn.

6.2.3Eigen oplossingen

De gemeente onderzoekt in hoeverre de inwoner het woonprobleem zelf kan oplossen. Hierbij kijkt de gemeente ook of het woonprobleem kan worden opgelost met voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn. In hoofdstuk 2 is het begrip algemeen gebruikelijk beschreven.

De volgende woonvoorzieningen zijn voorbeelden van voorzieningen die in veel situaties algemeen gebruikelijk zijn:

  • Het aanbrengen van beugels en handgrepen;

  • Het laten aanleggen van een (tweede) toilet, verhoogd toilet of het aanschaffen van een toiletverhoger.

  • Het installeren van een toiletpot met föhn- en spoel/wasinrichting

  • Het plaatsen van een reguliere inductiekookplaat

  • Het plaatsen van hendelmengkranen en thermostatische kranen

  • Een badkamervloer voorzien van anti-slip behandeling of anti-slip bad- of douchematten

  • Het plaatsen van eenvoudige drempelhulpen

Klussendiensten kunnen eventueel hulp bieden bij het aanleggen van voorzieningen.

Het anders inrichten van de woning kan ook een eigen oplossing zijn. Bijvoorbeeld het verplaatsen van een wasmachine van een bovenverdieping naar een benedenverdieping.

Voor een kortdurende behoefte aan een oplossing zijn losse woonvoorzieningen (zoals een douchestoel) te leen via de Zorgverzekeringswet.

6.2.4Verhuizen

De gemeente kijkt ook in hoeverre verhuizen een oplossing kan bieden voor het woonprobleem. Als de woning niet of alleen tegen zeer hoge kosten aangepast kan worden, verwacht de gemeente dat de inwoner verhuist naar een meer geschikte woning. De gemeente geeft dan een verhuisadvies af.

Hierbij zullen onder andere de volgende punten worden meegenomen:

  • Financiële consequenties van de verhuizing;

  • De termijn waarop een meer geschikte woning kan worden gevonden (in verband met de medische verantwoorde termijn);

  • De sociale situatie van de inwoner, bijvoorbeeld de aanwezigheid van mantelzorgers in de omgeving van de woning;

  • De aanwezigheid van voor de inwoner noodzakelijke voorzieningen in de omgeving van de woning.

De gemeente zal alle argumenten zeer zorgvuldig afwegen voordat zij een verhuisadvies afgeeft.

6.3 Woonvoorzieningen

6.3.1Roerende woonvoorzieningen

Roerende woonvoorzieningen zijn voorzieningen die verplaatsbaar zijn en niet nagelvast zitten. Bijvoorbeeld douchestoelen, toiletstoelen, douchebrancards, verrijdbare tilliften en losse of eenvoudig verwijderbare drempelhulpen.

Roerende woonvoorzieningen gaan voor op onroerende woonvoorzieningen. Een losse douchestoel gaat bijvoorbeeeld voor op een douchezitje aan de muur, als deze een passende oplossing biedt. Een losse (roerende) voorziening heeft als voordeel dat deze snel kan worden ingezet, herbruikbaar is en voor meerdere doeleinden kan worden ingezet. Zo kan een douchestoel bijvoorbeeld ook gebruikt worden om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden.

6.3.2 Onroerende woonvoorzieningen

Onroerende woonvoorzieningen zijn nagelvaste woonvoorzieningen die verwijderd kunnen worden (bijvoorbeeld een traplift) en nagelvaste woonvoorzieningen die nietof niet eenvoudig verwijderd kunnen worden, zoals een aanbouw aan een woning. We noemen dat ook wel een bouwkundige aanpassing of woontechnische ingreep. Een bouwkundige aanpassing of woontechnische ingreep aan een woonruimte kent de gemeente toe aan de inwoner. Als het een huurwoning betreft, zorgt de eigenaar van de woning echter voor de betreffende aanpassingen. De gemeente kan er in dat geval voor kiezen om de kosten voor de voorziening direct aan de eigenaar uit te betalen. De gemeente stuurt de beschikking toe aan de inwoner, met een afschrift aan de eigenaar.

6.3.2.1Eenvoudige woningaanpassingen

Eenvoudige woningaanpassingen zijn bijvoorbeeld:

  • Het plaatsen van een onderrijdbare wastafel;

  • Het plaatsen van een opklapbaar douchezitje;

  • Het plaatsen van een opklapbare beugel;

  • Het aanleggen van een stroomvoorziening voor een scootmobiel of traplift.

6.3.2.2 Complexe woningaanpassingen

Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt de gemeente met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden. Van de offertes wordt de goedkooopst passende oplossing gekozen. Als voor de woningaanpassing een omgevingsvergunning noodzakelijk is, dan wordt de woningaanpassing pas toegekend als vaststaat dat die wordt verleend.

Bij de toekenning van voorzieningen, is het niveau van sociale woningbouw het uitgangspunt. Dit is vastgelegd in het meest actuele “Bouwbesluit”.

De gemeente gaat ervan uit dat de eigenaar van de woning zo nodig zelf zorgt voor de aanpassing van de opstalverzekering.

Als een bouwkundige nagelvaste woonvoorziening in eigendom aan de woningeigenaar wordt verstrekt is de woningeigenaar verantwoordelijk voor onderhoud en reparatie van de voorziening.

Een woningaanpassing, met uitzondering van een traplift, moet uiterlijk binnen drie maanden na het verlenen van de voorziening gereed zijn. Als dat niet lukt, kan de gemeente besluiten om de eerder verleende voorziening in te trekken. Daarbij wordt rekening gehouden met factoren als beschikbaarheid van materialen en aannemers. Als de voorziening gereed is, moet door de inwoner aan de gemeente een schriftelijke gereedmelding worden overlegd.

Voor aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten van een wooncomplex wordt altijd eerst een beroep gedaan op de woningeigenaar (bijvoorbeeld woningeigenaar of VvE), omdat er door meerdere bewoners gebruik zal worden gemaakt van de voorziening (bijvoorbeeld een automatische deuropener). De woningeigenaar heeft de verantwoordelijkheid om gemeenschappelijke ruimten voor alle bewoners in het dagelijks gebruik geschikt te maken en te houden. Dit geldt in het bijzonder voor wooncomplexen die bedoeld zijn voor ouderen of mensen met een beperking.

Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal de gemeente ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen (zoals trapliften) op een voor een ieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt de gemeente naar zaken als (brand)veiligheid en slijtage door weer en wind.

6.3.3Vervangen vloerbedekking in verband met longklachten

Inwoners met allergie of astma kunnen in aanmerking komen voor een bijdrage in de kosten voor het vervangen van de vloerbedekking als dat noodzakelijk is. Dit is alleen mogelijk wanneer een arts een duidelijke diagnose heeft gesteld en door middel van een medisch advies de ernst en noodzaak is vastgesteld.

De inwoner kan alleen een vergoeding krijgen als:

  • a.

    hij bij de aanschaf van de oude materialen niet had kunnen weten dat hij longklachten zou krijgen of dat deze erger zouden worden;

  • b.

    de vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is;

  • c.

    de vervanging niet kan worden gezien als algemeen gebruikelijk in de zin van artikel 2.3.

In principe gaat het bij woningsanering om het vervangen van de vloerbedekking in de slaapkamer en in de woonkamer. Voor het vervangen van gordijnen of behang in de slaap- of woonkamer worden geen saneringskosten verstrekt.

Voor de kosten wordt door de gemeente onderzoek gedaan naar de op dat moment goedkoopst passende oplossing.

Bij verhuizing na het onstaan van de klachten komt de inwoner niet in aanmerking voor een vergoeding. Bij een verhuizing is het immers gebruikelijk dat iemand zijn woning opnieuw inricht en stoffeert. Hierbij kan de inwoner alvast rekening houden met zijn klachten.

In bijlage 2 is de hoogte van de vergoeding opgenomen.

6.3.4Verhuiskostenvergoeding

Iemand die vanwege zijn beperkingen niet meer in zijn eigen woning kan wonen en daarom moet verhuizen, kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming: de verhuiskostenvergoeding.

Te denken valt vooral aan de volgende drie situaties:

  • De inwoner gaat naar een nieuwe geschikte woning, omdat hij in zijn oude woning niet meer op een normale manier kan functioneren;

  • De inwoner vraagt om een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt dat een verhuizing een geschikte en de goedkoopste oplossing is voor zijn probleem. Het kan ook zijn dat de huidige woning van de inwoner zich niet leent voor een aanpassing. Ook dan is verhuizing de meest voor de hand liggende oplossing;

  • Iemand zonder beperkingen die in een aangepaste woning woont, maakt deze op verzoek van de gemeente vrij.

Een verhuiskostenvergoeding is een alternatief voor een woningaanpassing als dit een geschikte en de goedkoopste oplossing is voor het woonprobleem van de inwoner.

De gemeente kent geen verhuiskostenvergoeding toe in onder andere de volgende gevallen:

  • Algemeen gebruikelijke verhuizingen, bijvoorbeeld jongeren die op zichzelf gaan wonen, gezinnen die groter gaan wonen of ouderen die kleiner gaan wonen;

  • Geen onverwacht optredende noodzaak;

  • Verhuizing naar een zorginstelling, de kamers worden meestal gestoffeerd opgeleverd.

De hoogte van de vergoeding is opgenomen in bijlage 2.

6.3.5Bezoekbaar maken woning

Als de inwoner zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling of bij scheiding bij één ouder verblijft en de tweede ouder regelmatig bezoekt, kan voor de tweede woonruimte een voorziening worden getroffen om deze ruimte bezoekbaar te maken. Daarbij gaat het alleen om de volgende zaken:

  • Het kunnen bereiken van de woning;

  • Het kunnen bereiken en gebruiken van de woonkamer;

  • Het kunnen bereiken en gebruiken van het toilet.

Hierbij gaat het dus in eerste instantie alleen om op bezoek gaan en niet over logeren.

De hoogte van de vergoeding is opgenomen in bijlage 2.

6.3.6Verwijderen van voorzieningen

Woonvoorzieningen die in bruikleen zijn verstrekt, zoals een traplift, blijven eigendom van de gemeente. De kosten voor het verwijderen dan wel innemen, komen dan ook voor rekening van de gemeente.

Voor andere woningaanpassingen geldt dat deze niet verwijderd hoeven te worden als de inwoner niet langer gebruikt maakt van de woning. Als de verhuurder of eigenaar van de woning het nodig vindt de woningaanpassing te verwijderen, zijn de kosten daarvan voor hem.

7 ROLSTOELEN

7.1 Wat verstaan we hieronder?

Als een inwoner problemen ervaart bij het zich dagelijks verplaatsen in en om de woning, kan als hulp op maat een rolstoel worden verstrekt.

7.2 Afwegingskader

Voordat de gemeente een rolstoel verstrekt, onderzoekt de gemeente eerst of er andere hulpmiddelen ingezet kunnen worden om het probleem op te lossen. Bijvoorbeeld een wandelstok of een rollator. Deze hulpmiddelen zijn algemeen gebruikelijk. Dit geldt ook voor een reguliere buggy voor kinderen tot 4 jaar.

Als een rolstoel maar een korte periode nodig is (maximaal 6 maanden), dan kan deze geleend worden bij de tijdelijke uitleen van de thuiszorgwinkel vanuit de Zorgverzekeringswet. Ook is het mogelijk om daar af en toe een rolstoel te lenen voor het maken van een uitstapje.

Woont een inwoner in een verpleeghuis op grond van de Wlz, dan is de instelling verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van een rolstoel.

Een rolstoel wordt alleen verstrekt als het dagelijks zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk is.

De gemeente verstrekt geen rolstoel als het gebruik van een rolstoel in strijd is met een behandelplan van de inwoner en nadelig is voor de revalidatie (oftewel: de voorziening mag niet anti-revaliderend werken).

7.3 Type rolstoel

7.3.1Programma van eisen

Er zijn verschillende soorten rolstoelen beschikbaar. Bij de selectie van het type rolstoel wordt onder andere gekeken naar:

  • Hoe vaak en voor welk doel de rolstoel wordt gebruikt

  • Wat de fysieke mogelijkheden zijn van de inwoner om de rolstoel zelf voort te bewegen

  • Of de inwoner de rolstoel zelf moet kunnen voortbewegen of dat het volstaat als iemand anders de rolstoel voortbeweegt

  • Of de inwoner in staat is om de rolstoel veilig zelf te besturen, als het gaat om een elektrische rolstoel.

Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel, kan via een medisch en/of ergotherapeutisch advies door de gemeente een programma van eisen worden opgesteld. In het programma van eisen kan informatie worden opgenomen over:

  • Lichaamsmaten;

  • Benodigd zitkussen;

  • Elektrisch of handbewogen;

  • Wijze van bediening;

  • Opvouwbaar of niet.

7.3.2Aanpassingen en accessoires

Als het medisch noodzakelijk is, worden aanpassingen en accessoires aan de rolstoel aangebracht. Bijvoorbeeld zit-, rug- of ondersteuningsdelen. Aanpassingen of accessoires die niet medisch noodzakelijk zijn, maar die de inwoner wel wenst, kunnen eventueel door de inwoner zelf worden aangeschaft.

Er wordt rekening gehouden met de belangen van eventuele mantelzorgers. Dat betekent bijvoorbeeld dat er duwondersteuning kan worden verstrekt, als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen.

Voor kinderen die niet in een gewone kinderrolstoel kunnen zitten, zijn er diverse soorten aangepaste zitvoorzieningen. Zitvoorzieningen die op school worden gebruikt worden gezien als een onderwijsvoorziening. Hiervoor kan de inwoner terecht bij het UWV.

7.3.3Onderhoud en reparatie

De kosten van onderhoud en reparatie zijn bij de verstrekking van een rolstoel voor permanent en semipermanent gebruik inbegrepen. De gemeente sluit hiervoor een onderhoudscontract af bij de leverancier of verhoogt het pgb met een bedrag hiervoor. Voor rolstoelen voor incidenteel gebruik sluit de gemeente geen onderhoudscontract af, omdat deze rolstoelen relatief weinig gebruikt worden en eenvoudig van constructie zijn.

7.3.4Verzekering

De gemeente verzekert gemotoriseerde rolstoelen en andere gemotoriseerde vervoermiddelen die in het kader van de Wmo worden verstrekt via een verzekeringscontract bij de leverancier. Dat is een verzekering tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid. Niet gemotoriseerde rolstoelen en andere niet gemotoriseerde vervoermiddelen vallen onder de particuliere wettelijke aansprakelijkheidsverzekering van de bruiklener. Bij rolstoelen die in de vorm van een pgb worden verstrekt, wordt het afsluiten van een verzekering aan de inwoner overgelaten. In het totale pgb is een bedrag opgenomen voor de kosten van een verzekering.

8 VERVOER EN VERVOERMIDDELEN

8.1 Wat verstaan we hieronder?

Dit hoofdstuk gaat over vervoer, dus het zich verplaatsen per vervoermiddel. Voor het verstrekken van een vervoersvoorziening vanuit de Wmo moet het gaan om vervoer binnen een straal van ongeveer 25 kilometer rondom de eigen woning. Verder moet het vervoer nodig zijn voor het aangaan van sociale contacten, het deelnemen aan recreatieve en maatschappelijke activiteiten of het bezoeken van artsen, het ziekenhuis en dergelijke.

Voor vervoer naar school of naar werk wordt geen vergoeding vanuit de Wmo toegekend. Mogelijk kan de inwoner daarvoor een voorziening krijgen via het leerlingenvervoer of het UWV.

8.2 Afwegingskader

8.2.1Mogelijkheid om met het openbaar vervoer te reizen

Bij een hulpvraag voor vervoer kijkt de gemeente eerst of de inwoner met het openbaar vervoer kan reizen. Redenen waarom iemand dat niet zou kunnen, kunnen zijn: de halte kan niet bereikt worden, het wachten is een probleem, het in- en uitstappen is een probleem, het reizen met anderen is een probleem, de langere duur van de reis is een probleem, het overstappen is een probleem.

Hierbij kijkt de gemeente ook of de inwoner het probleem bij het reizen met openbaar vervoer zelf kan oplossen. Bijvoorbeeld door het gebruik van een OV-begeleiderskaart, waarmee een begeleider gratis meekan. Of door middel van het oefenen van veelgebruikte routes. Ook kan behandeling, bijvoorbeeld bij angstklachten, een optie zijn.

8.2.2Voorliggende en gebruikelijke voorzieningen

Voor het oplossen van vervoersproblemen zijn er diverse voorliggende en gebruikelijke oplossingen:

  • het blijven gebruiken van de eigen auto, als dat gezien de beperkingen en de financiën nog haalbaar is;

  • de belbus of vervoer door vrijwilligers;

  • taxivervoer of vervoer via familie en vrienden;

  • fiets met lage instap en/of hulpmotor;

  • tandem;

  • gebruik van loophulpmiddelen, om bijvoorbeeld bij de bushalte te komen;

  • leerlingenvervoer en vervoer via het UWV (school en werk);

  • vervoer via de ziektekostenverzekering bij bepaalde behandelingen.

Als de inwoner begeleiding nodig heeft bij het vervoer, verwacht de gemeente dat hij dit zoveel mogelijk oplost via zijn eigen netwerk of vrijwilligers.

8.2.3Niet anti-revaliderend en verkeersveilig

De gemeente verstrekt geen vervoersvoorziening als het gebruik daarvan in strijd is met een behandelplan van de inwoner en/of nadelig is voor de revalidatie. De gemeente stimuleert inwoners om zoveel mogelijk actief en in beweging te blijven.

Verder moet de inwoner het vervoermiddel veilig kunnen besturen. Dit kan o.a. worden beoordeeld aan de hand van het verkeersverleden van de inwoner en de huidige beperkingen. Als het niet duidelijk is of de inwoner verkeersveilig is, dan kan de gemeente een aantal observatielessen laten plaatsvinden, onder leiding van een ergotherapeut.

8.2.4 Gericht op vervoer binnen de regio

De vervoersvoorzieningen zijn gericht op het vervoer binnen de regio. Voor buiten de regio zijn er voorzieningen zoals Valys. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente wel een vervoersvoorziening voor bestemmingen buiten de regio verstrekken. Bijvoorbeeld voor het bezoeken van ‘thuis’ door kinderen en jongeren die in een instelling wonen.

8.3 Vervoersvoorzieningen

De gemeente kent de volgende vervoersvoorzieningen:

  • collectief taxivervoer;

  • individueel taxivervoer;

  • vervoerskostenvergoeding;

  • een aangepast vervoermiddel (bijvoorbeeld aangepaste fiets of scootmobiel).

8.3.1Collectief en individueel vervoer per regiotaxi

Regiotaxi is een collectief vervoerssysteem voor deur-tot-deurvervoer. Reizen met een regiotaxi lijkt op reizen met een gewone taxi of rolstoeltaxi, met een paar verschillen:

  • ritten van Regiotaxi kunnen gecombineerd worden, dus het kan zijn dat de inwoner met andere reizigers een taxi deelt en de taxi daarom misschien een stukje omrijdt;

  • de regiotaxi's rijden van 6.00 uur tot 24.00 uur en op vrijdag en zaterdag tot 1.30 uur;

  • de inwoner moet een rit met een regiotaxi minimaal een uur van te voren reserveren;

  • De regiotaxi mag in de periode van een kwartier voor tot een kwartier na de ingeplande vertrektijd vertrekken.

De regiotaxi is voor iedere inwoner, dus ook voor inwoners zonder beperkingen, beschikbaar. Er kan vanuit de Wmo een vervoerspas worden toegekend als hulp op maat voor vervoer. Met deze pas kunnen inwoners met een beperking tegen een gereduceerd tarief reizen met de Regiotaxi.

Voor iedere Wmo-pashouder is een vervoersbudget van maximaal 2400 kilometers per jaar ingesteld. Dit betekent dat iedere Wmo-pashouder maximaal 2400 kilometers voor het gereduceerde tarief kan reizen. Reist iemand meer, dan geldt het OV-tarief van de Regiotaxi. Dit is ook het tarief wat niet-pashouders betalen voor het reizen met de Regiotaxi.

De hoogte van het gereduceerde tarief is opgenomen in bijlage 2 en is vergelijkbaar met de kosten die iemand maakt bij gebruik van regulier openbaar vervoer.

Hulpmiddelen, zoals rolstoelen, rollators en scootmobielen kunnen mee met de regiotaxi. Ook rolstoelvervoer is mogelijk.

Regiotaxi Utrecht biedt de mogelijkheid voor individueel vervoer. Dit houdt in dat inwoners op medische gronden of andere zwaarwegende redenen alleen vervoerd kunnen worden. De ritten van deze Wmo-pashouders met een indicatie “individueel vervoer” mogen niet gecombineerd worden met andere ritten.

8.3.2Vervoerskostenvergoeding

Aan inwoners voor wie zowel het openbaar vervoer als het collectief of individueel vervoer via de regiotaxi geen passende oplossing is voor hun vervoersprobleem, kan de gemeente een vergoeding voor individueel taxivervoer of vergoeding voor vervoer met de eigen auto toe kennen als dit de meest geschikte en goedkoopste oplossing is.

De hoogte van de vergoeding per kilometer is opgenomen in bijlage 2. De gemeente onderzoekt de vervoersbehoefte van de inwoner en bepaalt aan de hand daarvan voor hoeveel kilometer per jaar vergoeding nodig is. Daarbij geldt een maximum van 2000 kilometer per jaar.

8.3.3Vervoermiddelen

De meeste vervoermiddelen worden in bruikleen verstrekt. Dat betekent dat ze in eigendom blijven van de gemeente. De gemeente heeft afspraken geamaakt met de leveranciers van vervoermiddelen over onderhoud, reparatie en verzekering van de vervoermiddelen.

8.3.3.1Scootmobiel

Een scootmobiel kan een goede oplossing zijn voor een inwoner die vanwege loopbeperkingen of een beperkt uithoudingsvermogen problemen heeft met vervoer. Een scootmobiel is alleen geschikt als de gebruiker zelfstandig op en van de scootmobiel stappen en veilig aan het verkeer kan deelnemen.

De mogelijkheid bestaat om lessen voor de scootmobiel toe te kennen. Er zijn twee soorten lessen:

  • observatielessen om te bekijken of een scootmobiel geschikt is voor de gebruiker. Deze lessen vinden plaats voordat de scootmobiel is toegekend;

  • gewenningslessen om te leren omgaan en oefenen met de scootmobiel. Deze lessen vinden plaats nadat de scootmobiel is toegekend en voornamelijk in de eigen omgeving.

Essentieel verschil met de observatielessen is dat bij de gewenningslessen al een scootmobiel is toegekend en de inwoner met die scootmobiel gaat oefenen. Bij observatielessen is er twijfel over toekenning en worden de lessen gebruikt om daar een advies over te geven.

Ook nadat een scootmobiel is toegekend, kan tussentijds getoetst worden of de gebruiker nog veilig aan het verkeer kan deelnemen.

Belangrijk is dat er een stallingmogelijkheid voor de scootmobiel is met een elektriciteitspunt voor het opladen van de accu’s. Als dit niet het geval is, komen ook de kosten voor de aanleg van een stalling of elektriciteitspunt voor vergoeding in aanmerking. Als deze kosten erg hoog zijn, kunnen andere vervoersvoorzieningen worden overwogen. Als de stalling niet te realiseren is, kan aan de inwoner eventueel een verhuisadvies worden gegeven.

8.3.3.2Aangepaste fiets

Een aangepaste fiets is speciaal ontworpen en bestemd voor mensen met een beperking, zoals een duofiets of een driewielfiets. Dit kan ingezet worden als blijkt dat een standaardfiets in de situatie van de inwoner niet volstaat en dat de inwoner in staat is om de aangepaste fiets veilig te gebruiken.

Eem standaardfiets kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Dit geldt ook voor de bromfiets, de fiets met hulpmotor en de tandem.

8.3.3.3Handbike

Een handbike is een soort aankoppelfiets aan de rolstoel, waarmee iemand met behulp van armkracht de rolstoel kan voortbewegen. Een handbike kan gebruikt worden voor afstanden die normaal met de fiets afgelegd zouden worden.

8.3.3.4Autoaanpassingen, bruikleenauto en Canta

Iemand komt voor een autoaanpassing in aanmerking als blijkt dat hij geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer en de verstrekking van de autoaanpassing de goedkoopste of enige oplossing is om het vervoersprobleem op te lossen. Algemeen gebruikelijke aanpassingen, zoals airco, een automaat en stuurbekrachtiging komen niet voor vergoeding via de Wmo in aanmerking.

Het verstrekken van een bruikleenauto of een Canta in bruikleen is een dure oplossing. De gemeente verstrekt een dergelijke voorziening alleen als andere oplossingen niet passend zijn.

8.3.4Verplaatsen voor kinderen

Kinderen met een lichte beperking worden vaak vervoerd in een aangepaste buggy. De gemeente kan een aangepaste buggy verstrekken vanuit de Wmo. Aangepaste buggy’s zijn breder en groter dan de buggy’s voor niet-gehandicapte kinderen. Ze bieden meer ondersteuning voor kinderen met bijvoorbeeld een minder goede zitfunctie. Voor kinderen met een zwaardere beperking zijn er diverse soorten duwwandelwagens die in meer of mindere mate ondersteuning bieden.

Kinderrolstoelen en driewielfietsen voor wat grotere kinderen wijken in essentie niet af van rolstoelen en driewielfietsen voor volwassenen. Alleen de maatvoering is anders.

Bij het beoordelen van de noodzaak voor een vervoersvoorziening van kinderen gaat de gemeente uit uitvan de zelfstandige vervoersbehoefte van het kind. Bij jongere kinderen zal de zelfstandige vervoersbehoefte kleiner zijn dan bij oudere kinderen.

De Wmo biedt geen voorziening voor het vervoer naar en van school. Hier is een voorliggende voorziening voor, het leerlingenvervoer. Ook vervoer naar en van de jeugdinstelling is geen onderdeel van de Wmo, daarvoor wordt vanuit de Jeugdwet vervoer ingezet.

Voor vervoer van kinderen is een apart auto- of fietszitje nodig. Voor kinderen met een beperking kan de gemeente een aangepast auto- of fietszitje verstrekken, voor zover deze voorzieningen niet algemeen gebruikelijk zijn.

Aan wat oudere kinderen kan de gemeente ook aangepaste fietsen, scootmobielen en andere vervoersmiddelen toegkennen als een gewone (elektrische) fiets of bromfiets niet geschikt is.

9 OVERIGE HULP OP MAAT

In dit hoofdstuk staat een aantal mogelijke vormen van hulp op maat beschreven die niet in de voorgaande hoofdstukken staan beschreven.

9.1 Sportvoorzieningen

Ook personen met een beperking moeten de gelegenheid hebben om aan sport deel te nemen. Als iemand bijvoorbeeld een rolstoel nodig heeft om te kunnen sporten, dan kan de gemeente hem een sportrolstoel toekennen. De gemeente kan ook andere sporthulpmiddelen verstrekken, als dat voor de inwoner nodig is om te kunnen sporten.

Veel sportverenigingen lenen sportrolstoelen en/of andere hulpmiddelen uit aan personen met een beperking die de sport wil beoefenen of wil uitproberen. Die mogelijkheid is voorliggend en de gemeente kent dan geen voorziening toe.

Sportrolstoelen en andere sporthulpmiddelen worden niet in natura verstrekt. De gemeente biedt een budget aan voor de aanschaf. De inwoner krijgt dit budget alleen wanneer hij kan aantonen dat hij:

  • de sport beoefent waarvoor de voorziening is aangevraagd;

  • zonder de sportrolstoel of het sporthulpmiddel niet kan sporten door zijn of haar beperkingen.

Het budget voor een sportrolstoel of -hulpmiddel is bedoeld voor de aanschaf, het onderhoud, de benodigde aanpassingen en andere kosten die samenhangen met het gebruik van de sportrolstoel of -hulpmiddel. Voor een sportrolstoel of -hulpmiddel houdt de gemeente een afschrijvingstermijn van drie jaar aan.

De hoogte van het budget is opgenomen in bijlage 2.

9.2 Beschermd wonen

Een beschermde woonvorm biedt mensen met langdurige psychiatrische of verslavingsproblemen een combinatie van begeleiding en wonen. De bewoners krijgen ondersteuning om de draad van het gewone leven weer op tepakken.

Centrumgemeente verantwoordelijk

Voor inwoners met langdurige psychiatrische, psychosociale of verslavingsproblemen is de centrumgemeente verantwoordelijk voor beschermd wonen.

Utrecht is centrumgemeente voor de gemeente Zeist. Voor beschermd wonen gelden de verordening en beleidsregels van Utrecht.

Gemeente Zeist verantwoordelijk

De gemeente Zeist is verantwoordelijk voor beschermd wonen voor volwassen inwoners met een licht verstandelijke beperking.

Toegang

Beschermd wonen is landelijk toegankelijk. Dat betekent dat inwoners zich in principe bij iedere gemeente kunnen melden voor beschermd wonen.

Als tijdens het gesprek met de gemeente blijkt dat de inwoner met langdurige psychiatrische, psychosociale of verslavingsproblemen, beschermd wonen nodig heeft, dan wordt de aanvraag voor het beschermd wonen doorgezet naar centrumgemeente Utrecht.

Beschermd wonen is een tijdelijke voorziening. Als een inwoner in aanmerking komt voor beschermd wonen, dan wordt ook besproken op welke termijn de inwoner weer zelfstandig kan gaan wonen.

Beschermd wonen kent 2 varianten:

  • 1.

    Beschermd thuis is bedoeld voor mensen die zelfstandig wonen in een eigen woning of instellingswoning, waarbij er scheiding is tussen wonen en zorg. De inwoner betaalt zelf de woonlasten.

  • 2.

    Beschermd verblijf is bedoeld voor mensen die (nog) niet in staat zijn om zelfstandig te wonen. Betrokkene woont op een locatie van een instelling met 24-uurszorg, waarbij er geen sprake is van het scheiden van wonen en zorg. De inwoner betaalt zelf geen woonlasten.

10 WIJZE VAN VERSTREKKEN

Er zijn vier vormen waarin de gemeente hulp op maat kan verstrekken:

  • in natura: de gemeente levert hulp of een hulpmiddel. In de meeste gevallen verstrekt de gemeente een hulpmiddel in bruikleen, het hulpmiddel blijft dan in eigendom van de gemeente of van de leverancier;

  • als persoonsgebonden budget (pgb): de gemeente verstrekt een geldbedrag, zodat de inwoner zelf hulp of een hulpmiddel kan inkopen;

  • als financiële tegemoetkoming: de gemeente geeft een geldbedrag als bijdrage in de kosten. Het bedrag is niet kostendekkend;

  • als collectieve voorziening: de inwoner krijgt het recht om van een collectieve voorziening gebruik te maken.

Bij de meeste voorzieningen kan er gekozen worden tussen natura of pgb. Dat geldt onder andere voor: huishoudelijke hulp, begeleiding, kortdurend verblijf, rolstoelen, woningaanpassingen vervoersmiddelen en beschermd wonen.

Verhuiskosten en vervoerskostenvergoeding worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.

Sporthulpmiddelen worden alleen in pgb-vorm verstrekt.

Regiotaxivervoer is een collectieve voorziening.

Als er een keuzemogelijkheid is, wordt de inwoner geïnformeerd over de voor- en nadelen van de keuze. Tot aan het moment van beschikken heeft de inwoner de mogelijkheid om zijn keuze bij te stellen.

De voorwaarden en regels voor het persoonsgebonden budget zijn uitgewerkt in hoofdstuk 6 van de Verordening Sociaal Domein Zeist.

Ondertekening

BIJLAGE 1 - RICHTLIJNEN INDICEREN HUISHOUDELIJKE ONDERSTEUNING

Huishoudelijke Ondersteuning wordt geïndiceerd in minuten en uren. Voor de onderbouwing van de in te zetten hoeveelheid ondersteuning, wordt gebruik gemaakt van het normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 van bureau HHM. In deze bijlage is niet het volledige normenkader van bureau HHM overgenomen, maar slechts een schematisch overzicht van de manier waarop de in te zetten minuten en uren worden berekend. Het volledige normenkader is op te vragen bij de gemeente.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

BIJLAGE 2 – TEGEMOETKOMING KOSTEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING

Voor een aantal vormen van hulp op maat die in deze beleidsregels zijn beschreven, geldt een tegemoetkoming voor de kosten.

1. Wonen

1.1 Woningsanering (vervanging vloerbedekking)

De inwoner komt alleen in aanmerking voor een vergoeding voor het vervangen van de vloerbedekking als de te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Als het artikel ouder dan acht jaar is, dan krijgt de inwoner geen vergoeding. Binnen de acht jaar worden de volgende afschrijvingen gehanteerd:

  • 0% als het te vervangen artikel nieuwer is dan twee jaar;

  • 25% als het te vervangen artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

  • 50% als het te vervangen artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

  • 75% als het te vervangen artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

De financiële tegemoetkoming voor zeil of linoleum is € 50,- per meter, uitgaande van een gemiddelde breedte van 4 meter en inclusief legkosten en egalisatie.

1.2 Verhuiskosten

Het standaardbedrag voor de verhuiskostenvergoeding bedraagt € 3.000,- (prijspeil 2023). Per situatie wordt onderzocht of hiervan naar boven of naar beneden moet worden afgeweken.

1.3 Bezoekbaar maken woning

De hoogte van de financiële vergoeding om een woning bezoekbaar te maken bedraagt maximaal € 3.000,- (prijspeil 2023). Per situatie wordt onderzocht of hiervan naar boven of naar beneden moet worden afgeweken.

2. Sport

Het standaardbedrag voor de aanschaf van een sportrolstoel of sporthulpmiddel bedraagt € 2.850,- (prijspeil 2023). Dit is bedoeld als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf, onderhoud en verzekering voor een periode van drie jaar. Per situatie wordt onderzocht of dit voldoende is.

3. Vervoer

De gemeente onderzoekt de vervoersbehoefte van de inwoner en bepaalt aan de hand daarvan voor hoeveel kilometer per jaar vergoeding nodig is. Daarbij geldt een maximum van 2000 kilometer per jaar.

3.1 Taxikosten

Voor taxivervoer wordt uitgegaan van de volgende kilometerprijzen:

  • i.

    Taxivervoer: € 2,46 per kilometer

  • ii.

    Rolstoeltaxivervoer: € 3,35 per kilometer

Uitbetaling vindt plaats op declaratiebasis.

3.2 Eigen auto

Voor compensatie van vervoer met de eigen auto, wordt uitgegaan van de auto die de inwoner bezit of voor zijn vervoer gebruikt. Via de ANWB autokostentabel (www.anwb.nl/auto/autokosten) wordt via het kenteken de prijs per kilometer (vaste en variabele kosten) voor die specifieke auto berekend. De cliënt moet hiervoor de volgende gegevens overleggen:

  • i.

    kenteken

  • ii.

    type uitvoering en opties

  • iii.

    aankoopdatum

  • iv.

    aankooprijs

  • v.

    kilometerstand

  • vi.

    verwachte bezitsduur

  • vii.

    verwacht aantal kilometers per jaar.

De kosten voor een autoaanpassing worden bepaald door het (medisch) noodzakelijke programma van eisen en goedkoopst compenserende oplossing in relatie tot de maatwerkvoorziening.

3.3 Regiotaxi

Voor iedere Wmo-pashouder is een vervoersbudget van maximaal 2400 kilometers per jaar ingesteld. Dit betekent dat iedere Wmo-pashouder maximaal 2400 kilometers voor het Wmo tarief van € 0,28 (prijspeil 2023) kan reizen. Reist iemand meer, dan geldt het OV-tarief van de Regiotaxi van € 0,80 per kilometer. Dit is ook het tarief wat niet-pashouders betalen voor het reizen met de Regiotaxi.

2023

opstaptarief

kilometertarief

Openbaar Vervoer

€ 1,08

€ 0,188

Regiotaxi

€ 1,12

0,28