Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning 2023

Geldend van 07-06-2023 t/m 11-04-2024 met terugwerkende kracht vanaf 01-04-2023

Intitulé

Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning 2023

Burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo;

besluiten vast te stellen:

Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2023

Intitulé

Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2023

Burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo;

gelezen het voorstel van 28 februari 2023;

  • gelet op de artikelen 4, zesde lid, 5 achtste lid, 6 vijfde lid, negende lid, 7 vierde lid 9, achtste lid, 9, veertiende lid, 10 tweede lid, derde lid, 11, eerste lid, 12, vijfde lid 13, vijfde lid, 15, tweede lid, 16, 17, 18, zevende lid en 21 van de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2022;

  • overwegende dat ter uitvoering van de Verordening nadere regels dienen te worden vastgesteld;

  • overwegende dat deze nadere regels duidelijkheid moeten bieden aan inwoners en professionals bij de beoordeling van de benodigde hulp en ondersteuning om te komen tot een arrangement aan oplossingen;

Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    aanbieder: de organisatie of persoon die hulp of ondersteuning levert in de vorm van een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening, zoals bedoeld in artikel 1.1.1 Wmo 2015, en waaronder in dit besluit tevens worden verstaan de instellingen en accommodaties zoals bedoeld in de Jeugdwet;

  • b.

    adviseur: deskundige aan wie specialistisch advies kan worden gevraagd, bijvoorbeeld een huisarts, (medisch) specialist, ergotherapeut of bouwkundig adviseur;

  • c.

    besluit: Besluit nadere regels jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2023;

  • d.

    bijstandsnorm: de van toepassing zijnde normen, inclusief gemeentelijke toeslagen c.q. verlagingen en inclusief vakantietoeslag, zoals bedoeld in de artikelen 20 t/m 28 van de Participatiewet;

  • e.

    budgethouder: de persoon aan wie het college, of de instantie die hiervoor door het college is gemandateerd, een pgb heeft toegekend;

  • f.

    collectieve voorziening: een voorziening die wordt ingezet als oplossing voor een individuele zorgvraag, in eigendom van een derde die door meerdere mensen gebruikt kan worden.

  • g.

    keukentafelgesprek: gesprek zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, van de verordening dat bij voorkeur bij de cliënt thuis plaatsvindt en tot doel heeft om naar aanleiding van een ondersteuningsvraag de persoonlijke situatie van de cliënt in kaart te brengen;

  • h.

    leefeenheid: een leef- of woongemeenschap: van in een pand wonende zelfstandige personen die gezamenlijk een duurzaam huishouden voeren;

  • i.

    mantelwerker: een (voormalige) mantelzorger die op basis van een bestaande sociale relatie hulp of ondersteuning verleent aan een chronisch ziekte, gehandicapte of hulpbehoevende naaste, die redelijkerwijs de inzet van mantelzorg overstijgt, en waarvoor een pgb wordt ingezet;

  • j.

    norm persoonlijke uitgaven: de van toepassing zijnde normen ingevolge artikel 23 lid 1 en 2 van de Participatiewet bij verblijf in een inrichting, namelijk zak- en kleedgeld vermeerderd met de netto kosten zorgverzekering (premie minus zorgtoeslag);

  • k.

    primaat: de oplossingsrichting die als eerste overwogen wordt en die de voorkeur heeft indien deze oplossing goedkoopst adequaat en passend is.

  • l.

    programma van eisen: technische omschrijving waar een maatwerkvoorziening aan moet voldoen in verband met de persoonlijke en medische kenmerken van de cliënt;

  • m.

    sociaal wijkteam: team van professionals uit verschillende disciplines dat de toegang vormt voor de individuele voorzieningen van de Wmo en de Jeugdwet;

  • n.

    uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 zoals vastgesteld door het Rijk;

  • o.

    Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015.

Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet (in het bijzonder artikel 1.1), de Wmo 2015 (in het bijzonder artikel 1.1.1), het Uitvoeringsbesluit (in het bijzonder artikel 1.1) en de Verordening (in het bijzonder artikel 1).

Artikel 1.2 Besluit beschermd wonen en opvang Venlo 2022

Indien de cliënt een voorziening voor beschermd wonen of opvang aanvraagt zijn voor die aanvraag de bepalingen van het Besluit beschermd wonen en opvang Venlo 2022 voorliggend op die van dit besluit.

Artikel 1.3 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

De jaarlijkse blijk van waardering bestaat tenminste uit:

  • a.

    een waardering, in de vorm een stadspas of cadeaubon,

  • b.

    een attentie tijdens de dag van de mantelzorg, en

  • c.

    activiteiten die aansluiten bij de behoefte van mantelzorgers.

Hoofdstuk 2 – Procedurebepalingen

Artikel 2.1 Toegang

  • 1.

    Wanneer er door de cliënt of zijn vertegenwoordiger melding voor een ondersteuningsvraag wordt ingediend, zoals bedoeld in artikel 3, lid 1 van de verordening, wordt deze in behandeling genomen door het sociaal wijkteam.

  • 2.

    Het sociaal wijkteam coördineert de behandeling van de ondersteuningsvraag, in elk geval totdat er een leefzorgplan is opgesteld.

  • 3.

    Van spoedeisende gevallen of crisissituaties is sprake wanneer er onverwijld, in elk geval binnen 48 uur, moet worden gehandeld omdat er sprake is van een acute zorgbehoefte, medische noodzaak of omwille van veiligheid.

  • 4.

    In spoedeisende gevallen:

    • a.

      draagt de aanbieder voor jeugdhulp onverwijld zorg voor de inzet van een tijdelijke maatwerkvoorziening voor jeugdhulp,

    • b.

      neemt de aanbieder binnen vijf werkdagen na de inzet van een tijdelijke maatwerkvoorziening zoals bedoeld onder a contact op met het college over de vervolgprocedure,

    • c.

      wordt door het college onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening georganiseerd in overleg met de aanbieder zoals bepaald in artikel 2.3.3 Wmo 2015. Daarnaast wordt er een regulier onderzoek gestart naar de ondersteuningsvraag, zoals bepaald in artikel 2.3.2, lid 1 Wmo 2015,

    • d.

      neemt het sociaal wijkteam binnen vijf werkdagen na de inzet van een tijdelijke maatwerkvoorziening zoals bedoeld onder c contact op met de aanbieder om afspraken te maken over de vervolgprocedure.

  • 5.

    Na een verwijzing naar jeugdhulp door de huisarts, medisch specialist, jeugdarts, kinderrechter, gecertificeerde instelling of de directeur van een justitiële inrichting, zoals bedoeld in artikel 5 van de verordening, dient de aanbieder waarnaar is verwezen binnen tien werkdagen na het ontvangen van de verwijzing hiervan een melding te doen aan het college.

Artikel 2.2 Onderzoek

  • 1.

    Het sociaal wijkteam verzamelt de voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn omgeving.

  • 2.

    In het geval van jeugdhulp kan (een deel van) het onderzoek worden uitgevoerd door de Specialist Ondersteuner Jeugd (SOJ).

  • 3.

    Het keukentafelgesprek maakt deel uit van het onderzoek en vindt plaats binnen twee weken na de datum van ontvangst van de ondersteuningsvraag, tenzij er sprake is van spoedeisende gevallen, of tenzij hier in overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordiger van wordt afgeweken. Het wijkteamlid is bevoegd te besluiten dat een derde zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, van de Verordening, niet mag deelnemen aan het keukentafelgesprek.

  • 4.

    Tijdens de fase van het onderzoek vindt er afstemming plaats met de aanbieder, voor zover deze op dat moment bekend is.

  • 5.

    In geval van jeugdhulp of spoedeisende inzet van een maatwerkvoorziening zoals bedoeld in dit besluit, wordt aan de aanbieder gevraagd om voor zover mogelijk de in het plan van aanpak afgesproken resultaten te betrekken bij het onderzoek door het sociaal wijkteam.

  • 6.

    Het lid van het sociaal wijkteam legitimeert zich bij aanvang van het keukentafelgesprek aan de cliënt en zijn vertegenwoordiger.

  • 7.

    Tijdens het keukentafelgesprek worden alle voor het onderzoek van belang zijnde aspecten over onder andere de mogelijkheden, de persoonlijke situatie en leefomgeving van de cliënt, zijn gezin en/of mantelzorger besproken, zoals bedoeld n artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015, om te komen tot een afweging voor de noodzaak, type en duur van de ondersteuning.

  • 8.

    De cliënt, en indien van toepassing zijn vertegenwoordiger, worden geïnformeerd over de toestemmingsverklaring voor het uitwisselen van gegevens en verzocht om deze te ondertekenen.

  • 9.

    Wanneer de cliënt een jeugdige van 12 jaar of ouder is, wordt de jeugdige over de toestemmingsverklaring zoals bedoeld in lid 8 geïnformeerd, en kan de jeugdige deze mede ondertekenen, tenzij hij niet in staat is om zijn eigen belangen te vertegenwoordigen.

  • 10.

    Wanneer de cliënt een jeugdige van 16 jaar of ouder is, wordt de jeugdige over de toestemmingsverklaring zoals bedoeld in lid 8 geïnformeerd, en wordt de jeugdige verzocht om deze te ondertekenen.

  • 11.

    Indien blijkt dat nader (medisch) advies nodig is, wordt er een adviseur ingeschakeld, nadat de cliënt tijdens of zo spoedig mogelijk na het keukentafelgesprek door het sociaal wijkteam is geïnformeerd welk advies er aan welke deskundige moet worden opgevraagd om tot een beoordeling van de ondersteuningsvraag te komen.

  • 12.

    Indien tijdens het onderzoek blijkt, dat de cliënt en zijn vertegenwoordiger het niet eens zijn met de (voorlopige) uitkomst van het onderzoek, of dat er onduidelijkheid is over afspraken, vindt er overleg plaats tussen de cliënt of zijn vertegenwoordiger en het sociaal wijkteam.

Artikel 2.3 Leefzorgplan

  • 1.

    Het leefzorgplan bevat per leefgebied de bevindingen en afspraken van het keukentafelgesprek.

  • 2.

    De leefgebieden, waarop het keukentafelgesprek en leefzorgplan zijn gebaseerd, zijn:

    • a.

      financiën en inkomen,

    • b.

      werk en opleiding,

    • c.

      wonen en huisvesting,

    • d.

      persoonlijke verzorging en huishouden,

    • e.

      mobiliteit,

    • f.

      sociale participatie (huiselijke relaties, sociaal netwerk, maatschappelijke participatie en justitie),

    • g.

      fysieke gezondheid,

    • h.

      mentale gezondheid (geestelijke gezondheid en verslaving),

    • i.

      regie en

    • j.

      opvoeden (scholing, lichamelijke verzorging en ontwikkeling, opvang en sociaal-emotionele ondersteuning en ontwikkeling aangaande de kinderen in het gezin).

  • 3.

    Het ingevulde leefzorgplan wordt door het sociaal wijkteam binnen zes weken na de datum van de ondersteuningsvraag aan de cliënt, of indien van toepassing zijn vertegenwoordiger, bekend gemaakt ter ondertekening voor gezien en akkoord, of voor gezien en niet akkoord.

  • 4.

    Wanneer de cliënt een jeugdige van 12 jaar of ouder is, wordt het leefzorgplan aan deze jeugdige bekend gemaakt, en kan deze jeugdige tekenen voor gezien en akkoord, of voor gezien en niet akkoord, tenzij de jeugdige niet in staat is de eigen belangen te vertegenwoordigen.

  • 5.

    Wanneer de cliënt een jeugdige van 16 jaar of ouder is, wordt het leefzorgplan tevens aan deze jeugdige bekend gemaakt ter ondertekening voor gezien en akkoord, of voor gezien en niet akkoord.

  • 6.

    Een akkoord of niet akkoord van de cliënt, of indien van toepassing zijn vertegenwoordiger, op het leefzorgplan per e-mail heeft dezelfde status als de ondertekening voor gezien en akkoord of voor gezien en niet akkoord zoals bedoeld in lid 3 en wordt bij het dossier gevoegd.

Artikel 2.4 Aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Een aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning wordt bij het college ingediend via het bij het leefzorgplan gevoegde aanvraaggedeelte voor een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Ook indien een cliënt op basis van het onderzoek en het leefzorgplan niet in aanmerking zou komen voor een maatwerkvoorziening, is aan de cliënt en zijn vertegenwoordiger het recht voorbehouden om alsnog een aanvraag voor een maatwerkvoorziening in te dienen zoals bedoeld in lid 1.

  • 3.

    De aanvraag dient in alle gevallen te worden ondertekend door de cliënt, of indien van toepassing diens vertegenwoordiger.

  • 4.

    Wanneer de cliënt een jeugdige van 12 jaar of ouder is dient hij, met inachtneming van artikel 7.3.4, lid 2 Jeugdwet, de aanvraag zoals bedoeld in lid 3 te ondertekenen, tenzij hij niet in staat is om zijn eigen belangen te vertegenwoordigen.

  • 5.

    De dag waarop de in lid 1 genoemde aanvraag is ontvangen door het college geldt als aanvraagdatum.

  • 6.

    Indien een aanvraag later dan vier weken nadat het leefzorgplan bekend is gemaakt, zoals bedoeld in artikel 2.3 lid 3 tot en met 6 van dit besluit, ondertekend wordt geretourneerd aan het college, dan is aan het college het recht voorbehouden om, indien het aannemelijk is dat er sprake is of kan zijn van nieuwe feiten en/of gewijzigde omstandigheden, een nieuw onderzoek te laten starten.

Artikel 2.5 Beschikking

  • 1.

    Gelet op artikel 2.6, lid 1 onder g Jeugdwet, geeft het college een beschikking af nadat het sociaal wijkteam en de aanbieder van jeugdhulp waar naar is verwezen, gezamenlijke afspraken hebben gemaakt over de in te zetten maatwerkvoorziening, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 4, tenzij er sprake is van een uitspraak door de kinderrechter, of een verwijzing door een gecertificeerde instelling of de directeur van een justitiële inrichting.

  • 2.

    Gelet op artikel 2.3.3 Wmo 2015 geeft het college zo spoedig mogelijk een beschikking af na een tijdelijke inzet van een maatwerkvoorziening, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 en 4, voor maatschappelijke ondersteuning om spoedeisende redenen.

  • 3.

    De ingangsdatum van een maatwerkvoorziening is de datum waarop het college van oordeel is dat de maatwerkvoorziening noodzakelijk is.

  • 4.

    Het college neemt als nadere uitwerking van artikel 8 van de verordening, als dit van toepassing is, eveneens in de beschikking op dat er sprake is van een bruikleen-, huur- of dienstverleningsovereenkomst die aan de te verstrekken maatwerkvoorziening gekoppeld is.

  • 5.

    Indien de periode waarvoor een maatwerkvoorziening is toegekend afloopt, dient de cliënt of zijn vertegenwoordiger zelf het initiatief te nemen om tijdig een nieuwe ondersteuningsvraag in te dienen, indien dit aan de orde is.

Hoofdstuk 3 – Algemene bepalingen over voorzieningen

Artikel 3.1 Criteria voor maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    De volgende voorzieningen zijn voorliggend op een maatwerkvoorziening voor zover zij passend en toereikend zijn:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen, waarvan een niet-limitatief overzicht is opgenomen in de beleidsregels bij dit besluit,

    • b.

      algemene voorzieningen,

    • c.

      Collectieve voorzieningen

  • 2.

    Een maatwerkvoorziening wordt toegekend voor de duur waarvoor deze noodzakelijk is.

  • 3.

    Een maatwerkvoorziening kan eveneens worden verstrekt:

    • a.

      ter preventie, om te voorkomen dat opvoeden, opgroeien, zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt voor problemen (dreigen te) zorgen,

    • b.

      ter ondersteuning van de mantelzorger.

  • 4.

    Er wordt geen maatwerkvoorziening toegekend indien de cliënt om hetzelfde resultaat te bereiken aanspraak kan maken op enige andere voorziening of dienst op grond van andere wet- of regelgeving om de noodzaak voor compensatie in te vullen.

  • 5.

    Een cliënt is verplicht om zorgvuldig met de aan hem in bruikleen of eigendom verstrekte voorziening om te gaan, zodat dit de levensduur van de voorziening ten goede komt.

  • 6.

    Na overlijden van de cliënt of verhuizing naar een instelling voor langdurig verblijf;

    • a.

      kan de toekenning door tussenkomst van het sociaal wijkteam voor een maatwerkvoorziening, indien er een huisgenoot is, gedurende maximaal vier weken doorlopen, en

    • b.

      kan de toekenning aansluitend op deze vier weken worden verlengd indien de achtergebleven huisgenoot voor dezelfde maatwerkvoorziening in aanmerking komt, binnen de in sub a genoemde vier weken door of namens de achtergebleven huisgenoot een eigen ondersteuningsvraag is ingediend, tot het moment dat er een besluit is genomen op deze ondersteuningsvraag.

  • 7.

    Maatwerkvoorzieningen in natura, in de vorm van hulpmiddelen en woonvoorzieningen, worden in bruikleen verstrekt;

    • a.

      tenzij de aard van de maatwerkvoorziening zich daar niet toe leent.

    • b.

      bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in bruikleen dient de cliënt een bruikleenovereenkomst aan te gaan.

    • c.

      de voorwaarde van de bruikleenovereenkomst welke zien op de op cliënt rustende verplichtingen, zijn tevens de voorwaarden en maken integraal onderdeel uit, van het besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening.

    • d.

      het niet willen aangaan van de bruikleenovereenkomst leidt na een herhaald verzoek daartoe, tot intrekking van het besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening.

    • e.

      beëindiging van de bruikleenovereenkomst op welke wijze dan ook, leidt tot intrekking van het besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening.

  • 8.

    Een besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening kan, naast de relevante bepalingen in Jeugdwet, Wmo 2015 en de verordening, worden geweigerd, herzien of ingetrokken indien:

    • a.

      de cliënt na verzoek daartoe kenbaar maakt de bruikleen-, huur- of dienstverleningsovereenkomst zoals bedoeld in lid 7b niet te willen te tekenen

    • b.

      de cliënt niet langer meewerkt of niet zal meewerken aan het goed functioneren van een maatwerkvoorziening, of

    • c.

      er verwijtbaar niet zorgvuldig mee omgaat, of

    • d.

      de cliënt niet langer meewerkt of niet zal meewerken aan het komen tot de in het leefzorgplan vastgelegde resultaten, of

    • e.

      de maatwerkvoorziening niet langer wordt gebruikt in overeenstemming met de voorwaarden die aan de maatwerkvoorziening zijn verbonden, zoals die, indien van toepassing, in de bruikleenovereenkomst zijn vastgelegd.

  • 9.

    Indien een cliënt of zijn vertegenwoordiger, die een toekenning voor een maatwerkvoorziening heeft, een (voornemen tot) verhuizing naar een andere gemeente mededeelt aan het sociaal wijkteam, zoals bedoeld in artikel 7.1 van dit besluit, dan neemt het sociaal wijkteam na overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordiger contact op met de gemeente van nieuwe vestiging om een goede overdracht te organiseren

  • 10.

    Indien een cliënt of zijn vertegenwoordiger, die in een andere gemeente een toekenning voor een maatwerkvoorziening heeft ontvangen, een (voornemen tot) verhuizing naar de gemeente Venlo mededeelt aan het sociaal wijkteam, dan neemt het sociaal wijkteam na overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordiger contact op met de gemeente van herkomst om een goede overdracht te organiseren.

  • 11.

    Indien de cliënt, die een toekenning voor een maatwerkvoorziening voor jeugdhulp heeft, 18 jaar wordt en vanaf die leeftijd onder een andere regeling komt te vallen buiten de bevoegdheid van het college, dan neemt het sociaal wijkteam na overleg met de cliënt of zijn vertegenwoordiger contact op met de instantie die verantwoordelijk wordt voor de cliënt, om een goede overdracht te organiseren.

Artikel 3.2 Gebruikelijke hulp

  • 1.

    Iedere huisgenoot wordt geacht om gebruikelijke hulp te verlenen met inachtneming van wat is bepaald in de beleidsregels.

  • 2.

    Wanneer door de persoonlijke situatie van een huisgenoot redelijkerwijs geen gebruikelijke hulp kan worden verwacht, kan gemotiveerd worden afgeweken van wat is bepaald in lid 1, en zoals bedoeld in de beleidsregels.

Artikel 3.3 Vergroten van draagkracht van mantelzorgers

  • 1.

    Algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen kunnen dienen om de draagkracht van mantelzorgers te behouden of te vergroten, zoals beschreven in de beleidsregels.

  • 2.

    Er kan een tijdelijke maatwerkvoorziening ter vervanging van de mantelzorg worden toegekend als de zorg voor de cliënt tijdelijk moet worden overgedragen aan een ander indien:

    • a.

      de cliënt is aangewezen op ondersteuning in combinatie met toezicht in de nabijheid,

    • b.

      de mantelzorger tijdelijk ondersteund moet worden, al dan niet doordat de mantelzorg het gebruikelijke, redelijkerwijs te verwachten niveau van zorg overstijgt.

  • 3.

    De tijdelijke maatwerkvoorziening zoals bedoeld in lid 2 kan bijvoorbeeld worden verstrekt in de vorm van logeren als vorm van respijtzorg gedurende maximaal 104 etmalen per jaar.

Hoofdstuk 4 – Bijzondere bepalingen over voorzieningen

Artikel 4.1 Resultaatgericht werken

Een aantal voorzieningen worden resultaatgericht geïndiceerd. Het betreft de ondersteuning bij het invullen van de dag en/of het aanleren van dagelijkse activiteiten en de huishoudelijke hulp. Het college bepaalt welk resultaat behaald moet worden (wat) en de aanbieder in samenspraak met de cliënt, bepaalt hoe dat resultaat bereikt gaat worden (hoe). De aanbieder werkt dit uit in een plan van aanpak. Dit biedt ruimte aan de professional die maatwerk kan bieden op basis van de ondersteuningsbehoefte.

Artikel 4.2 Jeugdhulp

Bij de toekenning van een maatwerkvoorziening voor jeugdhulp wordt toepassing gegeven aan de criteria zoals opgenomen in de Jeugdwet.

Artikel 4.3 Ondersteuning bij het invullen van de dag en/of het aanleren van dagelijkse activiteiten

  • 1.

    Ter ondersteuning van de dag invulling is er een algemene voorziening beschikbaar in de vorm van de open inloop die in elk geval de volgende kenmerken bevat:

    • a.

      er is sprake van een integrale, laagdrempelige en toegankelijke dagbesteding in de wijk;

    • b.

      er worden activiteiten georganiseerd onder begeleiding van zowel vrijwilligers als een beroepskracht die bijdragen aan het structureren van de dag en het welzijn van de deelnemer;

    • c.

      de activiteiten zijn voor iedereen toegankelijk.

  • 2.

    Ter ondersteuning bij het invullen van de de dag en of het aanleren van dagelijkse activiteiten kunnen maatwerkvoorzieningen ingezet worden. Dit wordt bepaald op basis van de doelgroep waar de cliënt toe behoort en de resultaten die bereikt moeten worden. Hierbij onderscheiden we de volgende trajecten:

  • I.

    Traject volwassenen met een complexe en meervoudige ondersteuningsvraag

  • 1.

    Doelgroep: volwassenen die vanwege psychische of psychosociale problemen niet in staat zijn, op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van zijn sociale netwerk of gebruikmakend van voorliggende voorzieningen, zich te handhaven in de samenleving.

    • a.

      Bij deze doelgroep is sprake van perspectief op het vergroten van de zelfstandigheid.

    • b.

      Het traject begeleiding omvat ondersteuning die wordt geboden aan cliënten met uiteenlopende problematieken, zoals:

      • i.

        psychische of psychiatrische klachten;

      • ii.

        verslavingsproblematiek;

      • iii.

        verstandelijke beperkingen.

Een combinatie van bovenstaande problematieken komt vaak voor.

  • 2.

    Resultaten:

    • a.

      De cliënt leert/versterkt (sociale) vaardigheden die nodig zijn om zo zelfstandig mogelijk te functioneren en participeren;

    • b.

      De cliënt leert omgaan met zijn/haar psychische beperkingen/probleemgedrag;

    • c.

      De cliënt maakt minder gebruik van professionele zorg en zoveel mogelijk gebruik van het voorliggend veld/sociaal netwerk;

    • d.

      Structuur in het dagelijks leven en zelfregie (planning en uitvoering van taken);

    • e.

      Participeren en integreren in de samenleving op gebied van werk en dag invulling;

    • f.

      Specifiek doel voor product dagbesteding (1A2): de cliënt heeft een dagritme en zinvolle dag invulling.

  • II.

    Traject volwassenen met een kortdurende en enkelvoudige ondersteuningsvraag

  • 1.

    Resultaten:

    • a.

      Structuur in het dagelijks leven en zelfregie (planning en uitvoering van taken);

    • b.

      Stabiliseren en op orde brengen van de situatie;

    • c.

      Ondersteunen bij het regelen van dagelijkse praktische bezigheden, zoals

      • i.

        Financiën

      • ii.

        Dagstructuur

      • iii.

        zelfstandig wonen

      • iv.

        sociale contacten

      • v.

        opbouwen netwerk

samen met de inwoner zodat de inwoner de zelfregie weer kan oppakken;

  • d.

    Oefenen en inslijpen/toepassen van praktische vaardigheden, samen met de inwoner, zodat de inwoner de zelfregie weer op kan pakken;

  • e.

    Activering naar (vrijwilligers)werk of een zinvolle daginvulling;

  • f.

    Aanleren of versterken van vaardigheden die nodig zijn om zo zelfstandig mogelijk te functioneren en participeren;

  • g.

    Snel herstel van de zelfredzaamheid en het normaliseren van de situatie;

  • h.

    Versterken van de draagkracht, zodat professionele ondersteuning (in de toekomst) niet meer nodig is;

  • i.

    De cliënt maakt minder gebruik van professionele zorg en zoveel mogelijk gebruik van het voorliggend veld /sociaal netwerk.

  • III.

    Traject volwassenen met een langdurige ondersteuningsvraag

  • 1.

    Doelgroep: Volwassenen die door de aard van hun beperking of vraagstukken, langdurige minimale ‘professionele’ ondersteuning nodig hebben op één of meer levensdomeinen. Ondersteuning is gericht op het stabiel krijgen en houden van de situatie in de eigen woonomgeving. In de praktijk kan tijdelijk geen ondersteuningsbehoefte zijn, een intensievere, ondersteuningsbehoefte of juist een beperkte ondersteuningsbehoefte (waakvlamcontact). Inzet van ondersteuning is sterk onderhevig aan de behoefte van de volwassene. Aanleren is in de meeste situaties niet meer mogelijk. Vaker is sprake van het overnemen van taken.

  • 2.

    Resultaten:

    • a.

      Leren omgaan met de chronische beperking;

    • b.

      Stabiel krijgen en houden van de situatie in de eigen woonomgeving;

    • c.

      Bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid;

    • d.

      Structuur in het dagelijks leven en zelfregie (planning en uitvoering van taken);

    • e.

      De cliënt leert/versterkt (sociale) vaardigheden die nodig zijn om zo zelfstandig mogelijk te functioneren en participeren;

    • f.

      Het voeren van een (financiële) administratie en het omgaan met geld;

    • g.

      Het zelfstandig wonen;

    • h.

      Het leggen en onderhouden van contacten met officiële instanties;

    • i.

      Het ondersteunen bij of oefenen met vaardigheden of handelingen of het aanleren hiervan;

    • j.

      De cliënt ervaart een zinvolle dag invulling en participeert naar vermogen;

    • k.

      Afschalen naar een waakvlamcontact;

    • l.

      De cliënt maakt minder gebruik van professionele zorg en zoveel mogelijk gebruik van het voorliggend veld/sociaal netwerk.

  • IV.

    Traject volwassenen met ouderdom gerelateerde beperkingen

  • 1.

    Doelgroep: Inwoners met ouderdom gerelateerde klachten, waarvan de ondersteuning is gericht op stabilisatie van de situatie thuis. Doelstelling is deze inwoners zo lang als mogelijk verantwoord en zelfstandig thuis te laten wonen. Het gaat daarbij om psycho-geriatrische en/of somatische problematieken.

  • 2.

    Resultaten:

    • a.

      Stabiel krijgen en houden van de steeds verslechterende medische situatie;

    • b.

      De cliënt ervaart een zinvolle dag invulling en participeert naar vermogen;

    • c.

      De cliënt ervaart een goede kwaliteit van leven;

    • d.

      De mantelzorger is ontlast;

    • e.

      De cliënt leert omgaan met zijn/haar fysieke en/of cognitieve beperkingen;

    • f.

      De cliënt is en/of wordt geactiveerd om verdere fysieke en/of cognitieve problemen te voorkomen;

    • g.

      De cliënt ontvangt ondersteuning op zelfregie wanneer hij/zij tekortschietende vaardigheden heeft op zelfregelend vermogen.

Artikel 4.4 Traject hulp bij het huishouden

  • 1.

    Doelgroep: Dit segment richt zich op het product hulp bij het huishouden. Inwoners die door de aard van hun beperkingen hun eigen huishouden niet meer kunnen doen en ook niet meer kunnen regelen dat het huishouden gedaan wordt. Hulp bij het huishouden kan slechts worden ingezet in de woning waar de inwoner zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    Resultaten:

    • a.

      Schoon en leefbaar huis;

    • b.

      Wasverzorging;

    • c.

      Aanleren van huishoudelijke taken;

    • d.

      Signaleren van veranderingen die invloed hebben op de zelfredzaamheid en hier actie op ondernemen passend bij de verandering.

  • 3.

    Indien de cliënt kiest voor een persoonsgebonden budget: Wordt het pgb toegekend voor een maximaal aantal uur. Hierbij wordt uitgegaan van de specifieke uitgangspunten benoemd in het ‘Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019’ van onderzoeksbureau HHM:

    • a.

      Definitie van dit resultaat: Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen.

    • b.

      Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen.

    • c.

      Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.

    • d.

      De afbakening van de ruimtes waarop de voorziening betrekking heeft: De inwoner moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, slaapvertrekken, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap.

    • e.

      Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maakt geen onderdeel uit van hulp bij het huishouden.

    • f.

      De normering van de voorziening: Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp, maken we gebruik van het HHM-normenkader.

    • g.

      We gaan uit van de doelstellingen ‘schoon en leefbaar huis’ en ‘wasverzorging’. De doelstellingen ‘boodschappen en regie/organisatie’ zijn geen ondersteuningsvormen die onderdeel uitmaken van de voorziening hulp in het huishouden.

    • h.

      Er is de mogelijkheid om wegens bijzondere situaties af te wijken van het normenkader. Wanneer cliënten als gevolg van hun (medische) beperkingen onvoldoende ondersteund worden door de basisvoorziening schoon huis, kunnen aanvullende maatwerkmodules ingezet worden.

    • i.

      De minuten opbouw per week is dan als volgt opgebouwd:

Schema invoegen

afbeelding binnen de regeling

Artikel 4.5 Zelfstandig blijven wonen in de eigen leefomgeving

  • 1.

    Er kan een maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening voor het hoofdverblijf van de cliënt worden toegekend als dit nodig is voor het zelfstandig blijven wonen in de eigen leefomgeving, zodat de cliënt zijn woning kan bereiken, naar binnen kan gaan en de basisruimtes in huis kan gebruiken.

  • 2.

    Er kan een woonvoorziening voor één woning in de gemeente Venlo, anders dan waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft, worden toegekend indien het noodzakelijk is om:

    • a.

      deze woning aan te passen in geval van gescheiden ouders, wanneer er sprake is van co-ouderschap en de cliënt een jeugdige is die bij beide ouders woonachtig is,

    • b.

      deze woning bezoekbaar te maken indien de cliënt een jeugdige is die verblijft in een instelling en het gaat om de woning van zijn ouder(s) waar de cliënt regelmatig op bezoek komt. Een woning is bezoekbaar wanner de cliënt de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken

  • 3.

    Bij een standaardwoningaanpassing is de maximale hoogte van het pgb het in bijlage 2 van dit besluit opgenomen bedrag voor die voorziening, tenzij er aantoonbaar sprake is van kosten voor meerwerk bij de inbouw van de woningaanpassing.

  • 4.

    Bij een complexe woningaanpassing wordt de hoogte van het pgb bepaald doormiddel van een onafhankelijk bouwkundige advies

  • 5.

    Een woningaanpassing zoals bedoeld in lid 3 en 4 wordt in de vorm van een pgb toegekend.

  • 6.

    In geval van tijdelijke dubbele woonlasten kan er gedurende een beperkte periode een voor deze dubbele woonlasten een tegemoetkoming worden verleent, indien de cliënt gedurende de uitvoering van bouwwerkzaamheden voor de woningaanpassing niet in de eigen woning kan wonen.

  • 7.

    Het primaat voor een woonvoorziening ligt bij verhuizen, tenzij verhuizen naar een geschikte woning niet de goedkoopst passende oplossing biedt voor de cliënt, zoals bedoeld in artikel 6, lid 7 van de verordening.

  • 8.

    Voor de kosten van een verhuizing kan slechts een financiële tegemoetkoming worden verstrekt in de vorm van een pgb.

  • 9.

    Wanneer een eigenaar een woonvoorziening heeft gerealiseerd in de vorm van een aan-, op- of bijbouw, en het voornemen heeft om de woning te verkopen in een periode van twintig jaar na het realiseren van deze woonvoorziening, dan dient hij dit te melden aan het college zodat kan worden beoordeeld of de ontvangen woonvoorziening leidt tot waardestijging van de woning.

  • 10.

    De eigenaar betaalt de meerwaarde van de woning als gevolg van een maatwerkvoorziening in geval van verkoop, zoals bedoeld in lid 9, op verzoek van het college terug als er sprake is van een woonvoorziening in de vorm van uitbreiding van de woning door een aan,- op- of bijbouw, al dan niet gepaard gaande met verwerving van de voor de bouw benodigde grond. De berekening van de meerwaarde vindt als volgt plaats:

    • a.

      de meerwaarde wordt bepaald door een door de gemeente aan te wijzen beëdigd taxateur,

    • b.

      het terug te betalen bedrag bedraagt 100% van de meerwaarde, waarbij het bedrag op basis van een afschrijvingstermijn van twintig jaar jaarlijks met 5% afneemt,

    • c.

      het terug te betalen bedrag bedraagt nooit meer dan het bedrag dat ten laste van de gemeente is gekomen in verband met de getroffen voorziening(en),

    • d.

      wanneer er over de woonvoorziening een eigen bijdrage is betaald, kan op verzoek van de cliënt het bedrag dat aan eigen bijdrage is betaald, in mindering worden gebracht op het totale bedrag.

Artikel 4.6 Ondersteuning bij het verplaatsen in de eigen leefomgeving

  • 1.

    Indien de cliënt beperkingen ervaart waardoor hij zich niet of nauwelijks in en om de woning en/of lokaal in de eigen leefomgeving kan verplaatsen, kan er een maatwerkvoorziening in de vorm van een vervoersvoorziening worden verstrekt.

  • 2.

    Bij het toekennen van een maatwerkvoorziening voor vervoer:

    • a.

      ligt het primaat bij een collectief vraagafhankelijk vervoer waarvoor de criteria in de beleidsregels richtinggevend zijn,

    • b.

      kan worden bepaald dat de cliënt een begeleider gratis mee kan laten reizen in het collectief vraagafhankelijk vervoer indien daar een aangetoonde medische noodzaak toe bestaat bij de cliënt,

    • c.

      zal de cliënt in geval van aanpassing van een bestaand voertuig worden gevraagd om:

      • minimaal één offerte te overleggen die door het college wordt beoordeeld op basis van het programma van eisen,

      • aan te tonen dat de kosten van de aanpassing reëel zijn in verhouding tot de dagwaarde,

    • d.

      maken in geval van een individuele vervoersvoorziening die elektrisch wordt aangedreven de vergoeding van de wettelijk verplichte aansprakelijkheidsverzekering en onderhoudskosten onderdeel uit van deze maatwerkvoorziening.

Artikel 4.6 Ondersteuning bij sporten

  • 1.

    Indien de zorgplicht daartoe aanleiding geeft, zijn ter ondersteuning bij het sporten maatwerkvoorzieningen beschikbaar in de vorm van sporthulpmiddelen.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening wordt verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget en is bedoeld als een bijdrage in de kosten van aanschaf, onderhoud en eventueel verzekering.

  • 3.

    De in 1. bedoelde maatwerkvoorzieningen kunnen worden toegekend indien:

    • a.

      het sporthulpmiddel noodzakelijk is om sport te beoefenen en de daarmee gemoeide kosten aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten voor iemand zonder beperkingen voor dezelfde sport;

    • b.

      de cliënt kan aantonen dat hij aan actieve sportbeoefening doet.

    • c.

      de cliënt kan aantonen dat de sportbeoefening verenigbaar is met de beperking.

    • d.

      de cliënt langdurig afhankelijk is van het sporthulpmiddel om de gewenste sport te kunnen uitoefenen;

    • e.

      de cliënt gedurende de afgelopen 3 jaar of 6 jaar geen financiële bijdrage heeft ontvangen op basis van dit besluit;

  • 4.

    In het geval van een sportprothese wordt verstrekking door de zorgverzekeraar voorliggend geacht. Indien de cliënt kan aantonen dat de zorgverzekeraar niet over gaat tot vergoeding wordt een sportprothese gelijk gesteld aan een sporthulpmiddel als bedoeld in lid 1 mits aan de criteria van lid 2 is voldaan.

  • 5.

    De maatwerkvoorziening kan naast de algemene weigeringsgronden worden geweigerd indien:

    • a.

      niet wordt voldaan aan een of meerdere criteria, als genoemd in lid 2;

    • b.

      een sporthulpmiddel nodig is voor de sportbeoefening op (semi-)professioneel niveau.

Hoofdstuk 5 – Persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 5.1 Nadere voorwaarden

  • 1.

    Het door de cliënt en zijn eventuele vertegenwoordiger opgestelde plan zoals bedoeld in artikel 9, lid 4 onder a van de verordening, dient een motivering te bevatten:

    • a.

      op welke wijze een pgb leidt tot het bereiken van de voor cliënt gewenste doelen en resultaten,

    • b.

      welke vorm van ondersteuning hierbij passend is,

    • c.

      op welke wijze het budget besteed gaat worden,

    • d.

      hoe de cliënt, op eigen kracht of met zijn vertegenwoordiger, de bij een pgb behorende taken en verplichtingen uit kan voeren zoals bedoeld in Jeugdwet artikel 8.1.1, lid 3 onder a en artikel 2.3.6, lid 2 onder a van de Wmo 2015.

  • 2.

    Voor de beoordeling of sprake is van pgb vaardigheid zoals bedoeld in sub d., worden de criteria gehanteerd van het ministerie van VWS opgenomen in “10 punten pgb-vaardigheid, zijnde:

    • a.

      Het kunnen overzien van de situatie.

    • b.

      Op de hoogte zijn van de regels en verplichtingen die horen bij een pgb.

    • c.

      In staat zijn om een pgb administratie bij te houden.

    • d.

      Voldoende vaardig zijn om te communiceren met diverse partijen.

    • e.

      Zelfstandig te handelen en voor een zorgverlener te kiezen.

    • f.

      In staat zijn afspraken te maken en vast te leggen.

    • g.

      Beoordelen en beargumenteren of de geleverde zorg passend en kwalitatief goed is.

    • h.

      Het coördineren van de inzet van zorgverleners.

    • i.

      Als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aan te sturen.

    • j.

      Beschikken over voldoende juridische kennis over het werk- en opdrachtgeverschap, of weten deze kennis te vinden.

  • 3.

    Bij de beoordeling van de kwaliteit van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb, wordt uitgegaan van wettelijke kwaliteitseisen en de eisen zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit voor de maatwerkvoorzieningen waarvoor het pgb bedoeld is.

  • 4.

    De met een pgb aan te schaffen maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing dient te voldoen aan het programma van eisen dat in het kader van het onderzoek is opgesteld.

  • 5.

    Indien bij een maatwerkvoorziening in de vorm van een sporthulpmiddel een sportclub, sponsor of fonds bijdraagt aan (een deel van) de kosten is dit voorliggend en wordt deze bijdrage in mindering gebracht op het pgb voor het sporthulpmiddel. De cliënt toont aan dat hij een dergelijk verzoek heeft ingediend en wat het besluit daarop is.

  • 6.

    Het pgb wordt geacht in ieder geval toereikend te zijn voor een periode overeenkomend met de normale afschrijvingstermijn, die voor zover van toepassing, geldt voor de met het pgb te bekostigen maatwerkvoorziening.

  • 7.

    Het college kent, met inachtneming van het bepaalde in de Jeugdwet en Wmo 2015, geen pgb toe als:

    • a.

      er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie,

    • b.

      aan de cliënt eerder een pgb is verleend en de cliënt zich niet gehouden heeft aan de bij de verlening van dat eerdere pgb gemaakte afspraken.

  • 8.

    Het college kan aan een pgb voor hulp uit het sociaal netwerk de nadere voorwaarden stellen:

    • a.

      Dat de behandelaar of een ander ten aanzien van de aard van de problematiek van de cliënt deskundig professional, ten aanzien hiervan positief adviseert.

    • b.

      De ondersteuner of hulpverlener onder supervisie te stellen van een voor de aard van de te verlenen ondersteuning of hulp gekwalificeerde professional.

    • c.

      Aanvullende en nader te benoemen voorwaarden waaraan voldaan dient te worden.

Hoofdstuk 6 – Bijdrage in de kosten

Artikel 6.1 Vaste bijdrage voor algemene voorzieningen

  • 1.

    De wijze van innen en afdragen van de vaste bijdrage kan verschillen per algemene voorziening of per type algemene voorziening.

  • 2.

    Voor de open inloop is een vaste bijdrage in de kosten verschuldigd, welke per activiteit wordt vastgesteld.

Artikel 6.2 Eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Geen eigen bijdrage is verschuldigd voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      in de vorm van automatische deuropeners in een gemeenschappelijke ruimte;

    • b.

      een maatwerkvoorziening ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt;

Hoofdstuk 7 – Tegemoetkoming vervoerskosten

Artikel 7 Tegemoetkoming vervoerskosten

  • 1.

    Naast maatwerkvoorzieningen in natura of in de vorm van een pgb, kan op aanvraag ook een financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik of de aanschaf van een aangepast vervoermiddel toegekend worden, waaronder inbegrepen een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een auto/taxi/rolstoeltaxi.

  • 2.

    De tegemoetkoming kan worden toegekend indien de cliënt om aantoonbare medische redenen geen gebruik kan maken van het collectief vervoersysteem en de tegemoetkoming vervolgens de goedkoopst passende oplossing is.

  • 3.

    De tegemoetkoming is een vast bedrag, en is daarom niet per definitie kostendekkend.

  • 4.

    De tegemoetkoming wordt maandelijks in gelijke bedragen aan de cliënt betaald.

  • 5.

    De tegemoetkoming taxi en rolstoeltaxi is € 89,51 per maand en wordt niet automatisch geïndexeerd.

  • 6.

    Wanneer echtgenoten beiden in aanmerking komen voor de tegemoetkoming, bedraagt is de tegemoetkoming in afwijking van lid 5, per persoon 75% van het vaste bedrag.

  • 7.

    De cliënt ontvangt een beschikking waarin in ieder geval is vastgelegd:

    • a.

      de hoogte van de tegemoetkoming,

    • b.

      voor welke te treffen voorziening de tegemoetkoming bestemd is,

    • c.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is,

    • d.

      welke voorwaarden er aan de tegemoetkoming worden verbonden.

Hoofdstuk 8 – Toetsing en aanvullend onderzoek

Artikel 8.1 Aanvullende voorwaarden

Onverminderd het bepaalde in artikel 12 van de verordening doet een cliënt aan het college, op verzoek of onverwijld uit eigen beweging, mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3 en 8.1.1 Jeugdwet en artikel 2.3.5 of 2.3.6 Wmo 2015.

Artikel 8.2 Onderzoek naar kwaliteit en resultaten

  • 1.

    Het college kan via een gerichte controle, mede vanuit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, onderzoek doen naar de uitvoering en bereikte resultaten bij de ingezette maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Na afloop van elk kwartaal kan via een aselecte steekproef onder cliënten met een maatwerkvoorziening, uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, door of namens het college onderzoek worden gedaan naar de uitvoering en bereikte resultaten bij de ingezette maatwerkvoorziening.

  • 3.

    Indien uit onderzoek blijkt dat de met een pgb ingekochte maatwerkvoorziening niet voldoet aan de kwaliteitscriteria, zoals bedoeld in artikel 5.1, lid 2 van dit besluit:

    • a.

      krijgt de budgethouder vier weken de gelegenheid om hiervoor aanpassingen door te voeren,

    • b.

      vindt er na deze periode van vier weken een nieuw onderzoek plaats,

    • c.

      kan het college besluiten tot wijziging of intrekking van de betreffende maatwerkvoorziening, indien uit het nieuwe onderzoek blijkt dat de met het pgb ingekochte maatwerkvoorziening nog steeds niet voldoet aan de kwaliteitscriteria.

Artikel 8.3 Verantwoording PGB

  • 1.

    De financiële toets van het pgb wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank zoals omschreven in artikel 5.3.

  • 2.

    Indien blijkt dat het pgb niet of niet volledig wordt ingezet ten behoeve van de maatwerkvoorziening, kan het college besluiten tot het voeren van een nieuw onderzoek, zoals bedoeld in artikel 2.3, om de situatie opnieuw in kaart te brengen.

  • 3.

    Een op uurbasis toegekend Pgb dient te worden verantwoord op basis van nota’s op uurbasis indien dit in de toekenningsbeschikking is aangegeven

  • 4.

    Indien een cliënt voor meerdere voorzieningen een pgb ontvangt moet uit de ingediende nota’s blijken voor welke voorziening de nota is.

  • 5.

    Indien blijkt dat het pgb geheel of gedeeltelijk onterecht is uitbetaald vanwege een foutieve declaratie dan kan dit, naast wat is bepaald bij artikel 2.4.1 Wmo 2015, indien mogelijk worden verrekend met het beschikbaar gestelde budget, of teruggevorderd bij de cliënt die de declaratie heeft ingediend.

  • 6.

    Het college kan besluiten tot een aanvullend onderzoek naar de rechtmatigheid, indien op grond van de ingediende verantwoording niet kan worden vastgesteld of het pgb rechtmatig is besteed.

  • 7.

    Bij ernstige twijfel over de rechtmatige besteding kan het college opdracht geven om, in afwachting van de uitkomst van het aanvullend onderzoek, de betaling van het pgb per direct stopzetten.

  • 8.

    De uitkomst van het aanvullend onderzoek wordt meegenomen in het oordeel over de verantwoording.

  • 9.

    Het niet-geaccepteerde deel van de verantwoording wordt verrekend met het beschikbaar gestelde budget waarna de budgethouder binnen acht weken na verantwoording een besluit tot verrekening ontvangt.

  • 10.

    Als de verrekening een gezamenlijke verantwoording van een leefeenheid betreft, vindt verrekening evenredig over alle leden van de leefeenheid plaats.

  • 11.

    Er vindt elk kwartaal aanvullend onderzoek plaats naar de besteding van het pgb bij elke budgethouder die in het vorige kwartaal een besluit tot verrekening heeft ontvangen.

Hoofdstuk 9 – Toezicht en handhaving

Artikel 9.1 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de uitvoering van een voorziening onverwijld:

    • a.

      in geval van jeugdhulp aan de Inspectie Jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 4.1.8 Jeugdwet;

    • b.

      in geval van maatschappelijke ondersteuning aan de toezichthoudende ambtenaar zoals bedoeld in artikel 6.1 Wmo 2015.

  • 2.

    De toezichthouder doet onafhankelijk en steekproefsgewijs onderzoek bij aanbieders om klachten, calamiteiten en (gewelds)incidenten zoveel mogelijk te voorkomen.

  • 3.

    De toezichthouder kwaliteit Wmo adviseert het college jaarlijks over het voorkomen van (verdere) calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 9.2 Nadere regels betreffende de bevoegdheden van toezichthouders Wmo en rechtmatigheid Jeugdwet en Wmo

  • 1.

    • a.

      De toezichthouder kwaliteit Wmo en de toezichthouder rechtmatigheid Jeugdwet en Wmo zijn bevoegd om met gebruikmaking van de aan hen toegekende bevoegdheden ingevolge de artikelen 5:15 t/m 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 6.1 van de Wmo, onafhankelijk onderzoek te doen naar de kwaliteit en de rechtmatigheid van de ondersteuning. Zij kunnen onderzoek doen op basis van signalen, meldingen of klachten, danwel proactief, op basis van een steekproefsgewijze aanpak.

    • b.

      De toezichthouders zijn bevoegd om in het kader van een onderzoek als bedoeld onder a. van de aanbieder te verlangen dat hij een VOG overlegt als bedoeld in de kwaliteitseisen, opgenomen in Bijlage 2 bij het Besluit Jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning, welke niet ouder is dan 3 maanden

  • 2.

    De toezichthouders zijn bevoegd om het college onafhankelijk te adviseren om op basis van de bevindingen van een onderzoek:

    • a.

      de betreffende aanbieder tijdelijk uit te sluiten van overleggen in het kader van inkoop of van verlengen van overeenkomsten voor zorg in natura;

    • b.

      tijdelijk geen Pgb’s te verstrekken ten behoeve van het verlenen van hulp, ondersteuning of hulpmiddelen door de betreffende aanbieder;

    • c.

      tijdelijk geen cliënten toe te wijzen aan de betreffende aanbieder;

    • d.

      tijdelijk de betalingen op te schorten;

    • e.

      een aanwijzing met hersteltermijn te bieden;

    • f.

      indien er sprake is van ernstige en/of herhaalde overtredingen de overeenkomsten met de betreffende aanbieder voor zorg in natura te beëindigen, danwel het Pgb waarmee de betreffende aanbieder wordt bekostigd, te beëindigen;

    • g.

      aangifte te doen;

    • h.

      andere maatregelen te treffen.

  • 3.

    De maatregelen zoals bedoeld in lid 2 dienen in alle gevallen proportioneel te zijn naar de aard van de overtreding of melding.

  • 4.

    Indien het onderzoek als bedoeld in lid 1. betrekking heeft op een aanbieder die namens de gemeente door de Modulaire gemeenschappelijke regeling sociaal domein Limburg-Noord, hierna te noemen MGR, is gecontracteerd voor de levering van voorzieningen in het kader van de Wmo of de Jeugdwet, adviseert de toezichthouder ook aan de MGR.

  • 5.

    De toezichthouders zijn voorts bevoegd om op basis van de bevindingen in hun onderzoekspraktijk, aanbevelingen aan het college dan wel de MGR te doen ten aanzien van aanpassing van beleid of van werkwijzen.

Hoofdstuk 10 – Overgangs- en slotbepalingen

1.10 Overgangs- en slotbepalingen

  • 1.

    Het Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2022, wordt ingetrokken per 1 maart 2023.

  • 2.

    Op aanvragen die zijn ingediend voor 1 maart 2023 en waarop nog geen besluit is genomen, is het Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2022 van toepassing.

  • 3.

    Dit besluit treedt in werking per 1 maart 2023.

  • 4.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2023.

Toelichting

Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2023

Het besluit geeft uitvoering aan de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), het beleidsplan Fier op Venlo ‘en de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2022 (hierna: verordening). In dit besluit zijn de bevoegdheden ingevuld die via wetgeving en vooral verordening bij het college van burgemeester en wethouders zijn neergelegd.

In de lijn van de verordening staat ook in dit besluit een integrale aanpak van de Jeugdwet en de Wmo 2015 centraal. Op die manier is er zoveel mogelijk duidelijkheid en uniformiteit in regelgeving voor de inwoners van de gemeente Venlo als nodig wordt geacht. Het besluit bevat meer details dan de verordening maar behoudt ruimte voor de professionals in het sociaal wijkteam om vanuit hun professionaliteit zelf een afweging te maken samen met de cliënt over het in te zetten arrangement. Die ruimte is nodig om verder te ontwikkelen en daadwerkelijk te komen tot maatwerkoplossingen.

Deze nadere regels geven, zijn aanvullend op de regels uit de verordening. Dit besluit biedt samen met de Jeugdwet, de Wet Maatschappelijke ondersteuning en de verordening de juridische basis waarmee de professionals in het sociaal wijkteam aan de slag kunnen. Als het nodig is, kan er van de nadere regels gemotiveerd worden afgeweken, wanneer dit leidt tot onredelijke of onbillijke situaties.

In deze toelichting zal kort worden ingegaan op de uitgangspunten van deze nadere regels en op de onderwerpen die hierin aan bod komen.

Reikwijdte

In dit besluit zijn enkele hoofdlijnen verder uitgewerkt zonder dat de handelingsvrijheid voor de professionals van het sociaal wijkteam wordt aangetast. De kern van dit besluit is de zorgvuldige toegangsprocedure die wordt doorlopen om de ondersteuningsvraag van inwoners, hun behoeften en gewenste resultaten helder te krijgen. Daarnaast zijn er in dit besluit op hoofdlijnen enkele criteria voor maatwerkvoorzieningen uitgewerkt, maar is het aan de professional om de afweging te maken welke ondersteuning er in welk geval moet komen. Op die manier kan er ook daadwerkelijk maatwerk worden geleverd. Om hen op weg te helpen zijn samen met dit besluit beleidsregels opgesteld waarin nadere richtlijnen staan voor de beoordeling van de ondersteuningsbehoefte. Hiermee is de balans gevonden om het sociaal wijkteam handvaten te bieden om op terug te kunnen vallen, duidelijkheid te bieden aan de inwoners hoe tot een besluit wordt gekomen en gronden te hebben om op terug te kunnen vallen vanuit juridisch oogpunt.

De uitvoering van dit besluit zal in de praktijk meestal namens het college worden gedaan in mandaat door ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb en met inachtneming van de beperkingen in de Jeugdwet en Wmo 2015. Wat betreft de toegang en onderzoek zal dit worden uitgevoerd door leden van het sociaal wijkteam en wat betreft de besluitvorming zal dit ambtelijk worden uitgevoerd.

Voor een algemene toelichting op het proces in Venlo wordt hier volstaan met een verwijzing naar de toelichting op de verordening.

Wanneer de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt, of dat deze maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de doelen zoals omschreven in de Jeugdwet, de Wmo 2015 en de lokale regelgeving, is er vanzelfsprekend rechtsbescherming op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen

.

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

De begripsbepalingen sluiten aan op artikel 1.1 van de Jeugdwet, artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 en artikel 1 van de verordening.

sociaal wijkteam

Een collectieve voorziening is bijvoorbeeld een deuropener in een algemene ruimte die in eigendom aan de verhuurder (of VvE) wordt verstrekt. De term collectieve voorziening wordt gebruikt voor alle voorzieningen die voor meerdere mensen te gebruiken zijn (maar niet voor iedereen). Ook een scootmobielpool is een voorbeeld van een collectieve voorziening.

De definitie van mantelwerker is ten dele ontleend aan het rapport De praktijk van het mantelwerk (Movisie, 2009). Een kenmerk van een mantelwerker is dat hij in plaats van reguliere arbeid hulp of ondersteuning biedt aan de naaste zoals bedoeld in de definitie, waarbij het pgb feitelijk tegemoet komt aan het inkomensverlies. Mantelwerkers kunnen met een pgb gepaste emotionele afstand nemen van de zorg en voelen meer de noodzaak om zich te professionaliseren, wat weer ten goede komt aan de zorg.

Daar waar in het besluit wordt gesproken over de cliënt wordt, voor zover niet vermeld, indien van toepassing ook zijn vertegenwoordiger verstaan. Daar waar wordt gesproken over vertegenwoordiger wordt de wettelijk benoemde of aangewezen vertegenwoordiger verstaan of een persoon die door de cliënt is gemachtigd om namens hem te handelen. Bijvoorbeeld ouder(s) in geval van een jeugdige. Wanneer er wordt gesproken over een ondersteuningsvraag, wordt met inachtneming van artikel 1 van de verordening bedoeld: een melding op grond van de Wmo 2015 of een aanvraag op grond van de Jeugdwet.

Artikel 1.2 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Dit is een nadere uitwerking van artikel 2.1.6 van de Wmo 2015 en artikel 14 van de verordening. Hierin wordt de jaarlijkse waardering omschreven.

Hoofdstuk 2 – Procedurebepalingen

Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van artikel 4,5 en 6 van de verordening.

Artikel 2.1 Toegang

De ondersteuningsvraag, die leidt tot een onderzoek inclusief gesprek en leefzorgplan, kan slechts plaatsvinden met medeweten en bij voorkeur met toestemming van de cliënt. Dat sluit echter niet uit dat een andere naaste, zoals buren, of een professional wel gewoon een signaal kan afgeven aan het college. Een jeugdige heeft vanaf 16 jaar het recht om zelf een ondersteuningsvraag in te dienen. In de screening die volgt op het eerste contact, wordt bepaald dit als signaal of als ondersteuningsvraag dient te worden beschouwd, en of daardoor nog contact dient te worden gezocht met de cliënt.

De coördinatie van de ondersteuningsvraag, zoals bedoeld in lid 2, vindt bij voorkeur plaats door één professional uit het sociaal wijkteam. Deze regisseur treedt zoveel mogelijk op als vaste contactpersoon.

Daar waar in dit en andere artikelen de vertegenwoordiger wordt genoemd, geldt dit in elk geval voor de wettelijk vertegenwoordiger. Zolang er geen wettelijk vertegenwoordiger is, geldt deze bepaling voor degene aan wie de cliënt een volmacht heeft gegeven om zijn belangen te behartigen.

Spoedeisende gevallen en crisissituaties, zoals bedoeld in lid 3, zijn bijvoorbeeld crisisopvang bij huiselijk geweld in geval van veiligheidsrisico’s. Dat geldt ook voor huishoudelijke ondersteuning na ziekenhuisopname waarbij zorg voor kleine kinderen nodig is en kortdurend eerstelijns verblijf zonder medische zorg die niet onder voorliggende wetgeving valt. Jeugdhulp moet altijd direct bereikbaar en beschikbaar zijn als dat nodig is. Voor hulpverleners is er een meldpunt bij crisissituaties in de vorm van Spoedeisende Hulp (SEH).

Bij jeugdigen komt de melding binnen bij de SEH of bij Veilig Thuis, waarna er direct een interventie nodig is om tijdelijk specialistische hulp of ondersteuning in te schakelen. Het kan ook gaan om een tijdelijke opname in een residentiële instelling of om detentie. Ook wanneer er door een acuut probleem een dak boven het hoofd geregeld moet worden of begeleiding ingezet moet worden om een situatie op te lossen kan er sprake zijn van spoed waardoor er tijdelijk een maatwerkvoorziening wordt ingezet. Als de aanbieder zelf de mogelijkheid heeft om een crisisplaatsing te doen dan is dat toegestaan. Een melding bij de SEH wordt volgens werkafspraken normaliter binnen 24 uur gemeld bij het college.

Het doel is om bij inzet om spoedeisende reden, en indien nodig ook in geval van een verwijzing, in het reguliere werkproces in te stromen zodat de situatie van de cliënt en zijn gezin volledig in kaart kan worden gebracht. Voor jeugdhulp is hier niet automatisch in voorzien vanuit dit besluit, in plaats daarvan is in samenwerkingsafspraken met zorgaanbieders geregeld dat crisiszorg maximaal twee maal zes weken mag duren. Binnen die termijn wordt al veel opgelost. Wel is het mogelijk om ter aanvulling op lid 4, sub b in het kader van een vervolgprocedure alsnog een (nieuw) onderzoek te starten zoals bedoeld in dit besluit.

De wettelijke verwijzing uit de Jeugdwet maakt onderscheid tussen een verwijzing door een medicus of de kinderrechter enerzijds, waarna de gemeente een beslissing neemt, en het gedwongen kader anderzijds. In lid 5 zijn deze gelijk getrokken ten aanzien van de meldingsplicht aan de gemeente, zodat de gemeente geïnformeerd is over de ingezette hulp en indien aan de orde het vervolgproces kan bepalen.

Artikel 2.2 Onderzoek

Dit artikel sluit aan op artikel 4 van de verordening. In lid 3 van dat artikel is geregeld dat de rechten en plichten op tijd worden besproken met de cliënt. Deze zijn in het bijzonder geregeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015. De cliënt heeft bijvoorbeeld het recht om gratis cliëntondersteuning in te schakelen om hem gedurende het onderzoek te begeleiden. Ook heeft de cliënt het recht om zelf een persoonlijk plan in te dienen.

Het sociaal wijkteam verzamelt zoveel mogelijk informatie om te komen tot een goede afweging tijdens het gesprek met de cliënt. Dat betekent ook contact met de aanbieder als die tijdens het onderzoek bekend is. In het bijzonder is in lid 5 opgenomen dat in geval van jeugdhulp ook de resultaten worden gedeeld, die door de aanbieder na overleg met de cliënt zijn vastgelegd behandelplan of plan van aanpak. Uiteraard voor zover dit wettelijk en door de cliënt is toegestaan. Doel hiervan is dat het college, voor zover zij daarvoor zelf de toekenning moet doen, op die manier gericht andere maatwerkvoorzieningen kan inzetten.

De toestemmingsverklaring voor het uitwisselen van gegevens moet de privacy van de cliënt waarborgen. Daarom is een duidelijke uitleg hierover nodig zoals verwoord in lid 7. Deze verklaring is belangrijk omdat het sociaal wijkteam na het gesprek de ontbrekende gegevens kan verzamelen en zo snel mogelijk het leefzorgplan kan afronden. Zoals bepaald in artikel 7.3.4 Jeugdwet is een jeugdige van 12 jaar of ouder verplicht om, samen met zijn ouderlijk gezag, de stukken te tekenen die betrekking hebben op zijn ondersteuningsvraag. Daarnaast is een jeugdige van 16 jaar of ouder op grond van artikel 7.3.5 Jeugdwet bevoegd om zelfstandig, zonder zijn vertegenwoordiger(s), de stukken te tekenen die betrekking hebben op zijn ondersteuningsvraag. Vanaf 16 jaar is de ondertekening weliswaar altijd vrijwillig, maar niet vrijblijvend. Deze bepalingen zijn ook nader uitgewerkt in artikel 2.3 en 2.4 van dit besluit.

Wanneer tijdens of na het onderzoek blijkt dat cliënt en sociaal wijkteam het niet eens zijn met de (voorlopige) uitkomst van het onderzoek of dat er onduidelijkheid is, zal in eerste instantie onderling naar een oplossing worden gezocht. Indien nodig vindt er een vervolggesprek plaats tussen de cliënt en het sociaal wijkteam. Dat is een vorm van ‘second opinion’ waarin de situatie van de cliënt nogmaals kan worden besproken. Dat neemt niet weg dat met inachtneming van de wettelijke termijnen tijdig het leefzorgplan bekend moet worden gemaakt en wanneer er een aanvraag ligt ook tijdig het besluit moet worden genomen, in de vorm van een beschikking.

Artikel 2.3 Leefzorgplan

In dit artikel worden de leefdomeinen (oftewel thema’s) benoemd die zowel tijdens het keukentafelgesprek als in het leefzorgplan terugkeren. Wanneer er een ondersteuningsvraag wordt ingediend en er al een bestaand leefzorgplan is, zal dit leefzorgplan opnieuw worden besproken en worden aangepast voor zover de situatie is gewijzigd. Op die manier hoeft de cliënt niet bij elke nieuwe ondersteuningsvraag van voren af aan zijn verhaal te vertellen. Bij het leefzorgplan wordt de gezinssituatie in beeld gebracht, en via een beschikking worden indien van toepassing de maatwerkvoorzieningen per persoon toegekend.

Wanneer er sprake is van een door de cliënt ingediend persoonlijk plan zal dit als basis dienen voor het leefzorgplan. Als er jeugdhulp wordt ingezet, heeft de cliënt de mogelijkheid om samen met zijn vertegenwoordiger en de aanbieder een familiegroepsplan op te stellen zoals bedoeld in artikel 1.1 en 4.1.2 van de Jeugdwet. Het doel daarvan is om de hulp en ondersteuning verder vorm te geven.

Artikel 2.4 Aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning

Indien de cliënt na afloop van het keukentafelgesprek in aanmerking wil komen voor een maatwerkvoorziening voor maatschappelijke ondersteuning, wordt hij gevraagd om behalve het leefzorgplan ook de daarbij gevoegde aanvraag te ondertekenen. Dit sluit aan op artikel 2.3.2, lid 9 Wmo 2015 waarin is opgenomen dat een aanvraag pas kan worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, uiteraard binnen de wettelijke termijn van zes weken. In geval van jeugdhulp is dit niet aan de orde omdat de aanvraag al voor aanvang van het onderzoek is ingediend.

Vanaf 12 jaar mag een jeugdige zelf de stukken behorende bij zijn ondersteuningsvraag, dus ook de aanvraag, tekenen. Dat neemt echter niet weg dat het ouderlijk gezag mee moet tekenen totdat de jeugdige 16 jaar is. Vanaf 16 jaar is dat niet meer verplicht. Wanneer de cliënt het getekende leefzorgplan niet binnen vier weken na bekendmaking terug stuurt naar het college, en er is (mogelijk) sprake van gewijzigde omstandigheden, dan behoudt het college zich via lid 6 het recht voor om een nieuw onderzoek te starten. Het doel van een maatwerkvoorziening is immers dat deze wordt ingezet zodra de cliënt deze nodig heeft. Wanneer een aanvraag te lang op zich laat wachten kan het zo zijn dat het afgesproken arrangement niet meer aansluit op de behoefte van de cliënt. Dat laat echter onverlet dat er wel een besluit moet worden genomen als er een ondertekende aanvraag is ingediend.

Artikel 2.5 Beschikking

Dit is een aanvulling op artikel 8 van de verordening. Voordat wordt overgegaan tot intrekking van een beschikking, zoals bedoeld in lid 5, wordt dit aan de inwoner kenbaar gemaakt en wordt de inwoner in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren.

Met lid 5 wordt het initiatief bij de cliënt gelegd om, wanneer een toekenning voor een maatwerkvoorziening afloopt, tijdig een nieuwe ondersteuningsvraag in te dienen wanneer dat aan de orde is. Hiermee wordt bedoeld minimaal acht weken voor het einde van de toekenning, gelet op de termijn voor het doorlopen van het onderzoek naar een nieuwe ondersteuningsvraag. Dat neemt niet weg dat het sociaal wijkteam in overleg met de cliënt altijd andere afspraken kan maken om te komen tot een nieuwe beoordeling van het leefzorgplan. Het sociaal wijkteam kan zelf initiatief nemen als de situatie daarom vraagt. Bijvoorbeeld als er sprake is van een kortdurende toekenning of van complexe problematiek. In dat geval kunnen er afspraken worden gemaakt dat het sociaal wijkteam zelf contact opneemt met de cliënt om de situatie opnieuw te beoordelen.

Hoofdstuk 3 – Algemene bepalingen over voorzieningen

Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van artikel 5 en 6 van de verordening.

Artikel 3.1 Criteria voor maatwerkvoorzieningen

In lid 3 staan bijzondere criteria om maatwerkvoorzieningen toe te kennen. Hoewel niet expliciet in verordening en besluit genoemd, kan het aanleren van vaardigheden onder professionele begeleiding vallen. Dat is een vorm van preventieve inzet zoals bedoeld in lid 3. In de lijn van de Wmo 2015 kan een voorziening voor participatie in allerlei, niet nader benoemde vormen, worden toegekend indien dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de maatwerkoplossing in het arrangement. Een voorbeeld daarvan is een voorziening zonder welke de cliënt niet in staat is om een sport te beoefenen die belangrijk is voor zijn participatie.

Er is in lid 6 en 7 geregeld dat in geval van overlijden of verhuizing van de cliënt, op wiens naam de maatwerkvoorziening is toegekend, een tijdelijke oplossing mogelijk is wanneer er sprake is van (een) achtergebleven huisgeno(o)t(en). Hoewel het leefzorgplan uit gaat van ‘1 gezin, 1 plan’, kan een beschikking namelijk alleen op naam van één persoon worden gezet. Voor zover daar behoefte aan is bij het sociaal wijkteam en de cliënt, creëren deze bepalingen de ruimte om een tijdelijke oplossing te organiseren in afwachting van een beoordeling van de ondersteuningsvraag van de achtergebleven huisgen(o)t(en). Wanneer in het verleden in het leefzorgplan de gezinssituatie al goed in kaart is gebracht door het sociaal wijkteam, kan dat ook relatief eenvoudig zonder uitgebreid onderzoek. De oorspronkelijke toekenning wordt in alle gevallen via een intrekkingsbesluit beëindigd, als er geen ondersteuningsvraag van de huisgenoot is of maar ook als uit het onderzoek blijkt dat de huisgenoot niets nodig heeft.

Bij een verhuizing van een cliënt naar of vanuit de gemeente Venlo, wordt via lid 9 en 10 aan het sociaal wijkteam gevraagd om een warme overdracht met de gemeente van herkomst of van vestiging te waarborgen. In geval van vestiging zal aan de cliënt wel worden gevraagd om een nieuwe ondersteuningsvraag in te dienen. De situatie zal, voor zover mogelijk met reeds beschikbare informatie, namelijk wel opnieuw in een keukentafelgesprek besproken moeten worden aan de hand van het beleid van de gemeente Venlo. Dat geldt in lid 11 ook voor jeugdigen die vanaf de 18 jaar onder een andere wettelijke bevoegdheid komen te vallen.

Artikel 3.2 Gebruikelijke hulp

Dit is een uitwerking van artikel 6, lid 2 onder d van de verordening. In de beleidsregels wordt hier verder op in gegaan.

Artikel 3.3 Vergroten van draagkracht van mantelzorgers

In lijn met het beleid is er speciale aandacht voor mantelzorgers. Om overbelasting te voorkomen of te verhelpen kunnen maatwerkvoorzieningen worden ingezet om de draagkracht van mantelzorgers te vergroten. De norm van maximaal 104 etmalen per jaar voor logeren, zoals bedoeld in lid 3, is in lijn met de inkoopafspraken met aanbieders.

Met respijtzorg, zoals vermeld in lid 3, wordt de inzet van professionele hulp of ondersteuning bedoeld via een maatwerkvoorziening, om mantelzorgers gedurende een korte periode te ontlasten voor de gebruikelijke hulp die zij verlenen. Een reden daarvoor kan bijvoorbeeld overbelasting zijn. De respijtzorg heeft tot doel om de mantelzorger op adem te laten komen zodat hij daarna de hulp weer op zich kan nemen.

Hoofdstuk 4 – Bijzondere bepalingen over voorzieningen

Dit hoofdstuk is een nadere uitwerking van artikel 5 en 6 van de verordening.

Artikel 4.1 Resultaatgericht werken

De ondersteuning bij het invullen van de dag en/of het aanleren van dagelijkse activiteiten en de huishoudelijke hulp worden resultaatgericht geïndiceerd. De aanbieder en de cliënt maken samen afspraken over de wijze waarop deze resultaten bereikt worden.

Artikel 4.2 Jeugdhulp

Voor maatwerkvoorzieningen voor jeugdhulp wordt volstaan met de criteria uit de Jeugdwet.

Artikel 4.3 Ondersteuning bij het invullen van de dag en/of het aanleren van dagelijkse activiteiten

Dit artikel benoemt de doelgroepen waarvoor de voorzieningen ingezet worden. De voorzieningen worden ingezet in de vorm van trajecten en zijn gericht op het behalen van de resulten die in het artikel omschreven worden.

Een waakvlamcontact, zoals genoemd in artikel 4.3.2.3.1 is een laagdrempelig/preventief contact naar behoefte en inzicht van de inwoner of de aanbieder om escalatie of erger te voorkomen. De inwoner kan terugvallen op de aanbieder als het wat minder gaat (hoe vaak een waakvlamcontact gaat plaatsvinden is dus afhankelijk van de vraag van de inwoner of de noodzaak die de aanbieder ziet).

Artikel 4.5 Zelfstandig blijven wonen in de eigen leefomgeving

Het bezoekbaar maken van een in de gemeente Venlo gelegen woning van ouders, van een jeugdige die in een instelling verblijft (zoals bedoeld in lid 2 onder b), past binnen de doelstellingen van de jeugdhulp aangezien de opname in een instelling tijdelijk is gericht op normalisering op lange termijn. Het primaat van verhuizen zoals bedoeld in lid 7, geldt indien dit de goedkoopst passende voorziening is, zoals bedoeld in artikel 6, lid 7 van de verordening. Daarbij dient ook rekening te worden gehouden met onder andere de aanwezigheid van het sociaal netwerk en van voorzieningen in de nabijheid van een geschikte nieuwe woning ten opzichte van de huidige woning.

In lid 9, wordt gesproken over het terugbetalen van de meerwaarde nadat een woonvoorziening is gerealiseerd in de vorm van bijvoorbeeld een aanbouw. Het verzoek dat hier wordt bedoeld is een schriftelijk verzoek aan de cliënt met het terug te betalen bedrag, op basis van de berekening zoals opgenomen in lid 10 van dit artikel. Behalve een meldingsplicht voor de eigenaar zal ook een koppeling gelegd moeten worden met de Basisregistratie personen (BRP, voorheen gemeentelijke basisadministratie) om de verhuizingen van cliënten met een woningaanpassing te kunnen monitoren. Dit is alleen van toepassing op koopwoningen omdat het gaat over de meerwaarde bij verkoop. Voor huurwoningen zijn de prestatieafspraken met woningcorporaties van toepassing over het beschikbaar houden van aangepaste woningen voor cliënten met maatschappelijke ondersteuning. Ten aanzien van lid 10, sub d geldt dat de cliënt aan moet geven dat hij het bedrag dat aan eigen bijdrage is betaald, in mindering gebracht wil zien op het totale terug te betalen bedrag. Indien het om een relatief klein bedrag gaat, is het denkbaar dat daarover in overleg afspraken worden gemaakt. Indien de cliënt meerdere voorzieningen heeft gehad waarover een eigen bijdrage was verschuldigd, dient het aandeel van de betaalde eigen bijdrage naar rato te worden berekend op basis van de totale bedragen die door de gemeente zijn doorgegeven aan het CAK. Vanwege de stapeling, in combinatie met de berekening op basis van inkomen en vermogen, is het niet mogelijk om in dat geval een exact bedrag te achterhalen.

Artikel 4.6 Ondersteuning bij het verplaatsen in de eigen leefomgeving

De vervoersvoorzieningen in artikel 4.4 zijn bijvoorbeeld het collectief vraagafhankelijk vervoer, een rolstoel of een scootmobiel. Behalve de medische noodzaak in lid 2, sub b kan er ook sprake zijn van een sociale noodzaak, maar in dat geval dient de oplossing in voorliggende voorzieningen te worden gezocht of via de begeleiderspas voor het openbaar vervoer. In lid 2 onder c wordt gesproken van een aanpassing van een bestaand voortuig. In het bedoelde programma van eisen dient te worden opgenomen welke aanpassingen reëel zijn, in relatie tot de dagwaarde van het voertuig. Dat laatste kan worden bepaald via berekeningen van bijvoorbeeld de ANWB of de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW). Op de websites van deze organisaties zijn hiervoor rekenhulpmiddelen te vinden.

Hoofdstuk 5 – Persoonsgebonden budget (pgb)

De regels van artikel 8 van de verordening worden in dit hoofdstuk nader uitgewerkt.

Artikel 5.1 Nadere voorwaarden

Het door de cliënt op te stellen plan, zoals bedoeld in lid 1, dient niet te worden verward met het persoonlijk plan. Hier wordt een pgb (budget)plan genoemd als vervolg op het leefzorgplan en zoals bedoeld in artikel 3 van de verordening. Dit plan helpt de cliënt om goed na te denken over de wijze van inzetten en besteding van het pgb, maar ook om de kwaliteit van het pgb te bespreken. Wanneer er sprake is van een spoedeisende situatie kan er zoals omschreven in lid 5 om praktische redenen geen pgb worden verstrekt, omdat er direct een oplossing noodzakelijk is en het daardoor ook niet mogelijk is de kwaliteit van een te verstrekken pgb te beoordelen. Bij lid 6 wordt onder het sociaal netwerk verstaan (zoals bedoelt in de verordening JMO 2015, Artikel 1, lid m): sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.

Bij de beoordeling van de bekwaamheid om op verantwoorde wijze een PGB te voeren (artikel 5.1, lid 1 sub d) wordt gekeken of:

  • de aanvrager, al dan niet ondersteund vanuit zijn sociaal netwerk, of diens (wettelijke) vertegenwoordiger in staat is de situatie en de aanwezige problematiek te overzien;

  • de aanvrager, al dan niet ondersteund vanuit zijn sociaal netwerk, of diens (wettelijke) vertegenwoordiger in staat is de vereiste hulp te kiezen, te regelen en te sturen;

  • de aanvrager, al dan niet ondersteund vanuit zijn sociaal netwerk, of diens (wettelijke) vertegenwoordiger in voldoende mate op de hoogte is van rechten en plichten die aan een PGB zijn verbonden;

  • de aanvrager, al dan niet ondersteund vanuit zijn sociaal netwerk, of diens (wettelijke) vertegenwoordiger in staat is om het opdrachtgeverschap en de daarbij bijbehorende taken op zich te nemen;

  • of er overwegende bezwaren, contra indicaties, aanwezig waardoor dient te worden getwijfeld aan het correct kunnen aanwenden c.q. beheren van het PGB door de aanvrager, al dan niet ondersteund vanuit zijn sociaal netwerk, of diens (wettelijke) vertegenwoordiger.

Bij de beoordeling van de motivatie om een PGB te voeren (artikel 5.1, lid 1) wordt gekeken of:

  • de aanvrager, al dan niet ondersteund vanuit zijn sociaal netwerk, of diens (wettelijke) vertegenwoordiger bekend is met ons aanbod ZIN en zo ja, waarom hier niet voor wordt gekozen;

  • het uitdrukkelijk de eigen wens van de aanvrager is om een PGB te ontvangen;

  • de aanvrager, al dan niet ondersteund vanuit zijn sociaal netwerk, of diens (wettelijke) vertegenwoordiger kan aangeven waarom deze een PGB wil.

Bij de beoordeling of de kwaliteit gewaarborgd is (artikel 5.1, lid 2) wordt gekeken of:

  • de in te kopen zorg bijdraagt aan het doel / beoogde resultaat zoals opgenomen in het leefzorgplan;

  • de zorg is afgestemd op voorkeuren en behoeften van de aanvrager;

  • rekening wordt gehouden en afgestemd met andere zorg/hulp die wordt ontvangen van professionals, vrijwilligers en mantelzorgers;

  • de aanvrager in staat is om te beoordelen of de beoogd zorgverlener aan de in bijlage 2 bij dit besluit opgenomen kwaliteitseisen kan voldoen.

De kwaliteitseisen zoals opgenomen in bijlage 2 bij het besluit gelden als minimumeisen aan de pgb aanbieder. De aanvrager kan gemotiveerd verzoeken in voorkomend geval niet te hoeven voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen (niet zijnde vakbekwaamheidseisen). Bij het besluit op de aanvraag zal gezien ook het advies op dit vlak van het sociaal wijkteam, dit verzoek betrokken worden.

Hoofdstuk 6 – Bijdrage in de kosten

In dit hoofdstuk wordt artikel 10 van de verordening verder uitgewerkt.

Artikel 6.1 Vaste bijdrage voor algemene voorzieningen

De vaste bijdrage wordt per algemene voorziening per wijk, of per activiteit, door het college apart vastgesteld, zoals bepaald in artikel 10 van de verordening. Voor de open inloop zoals bedoeld in dit artikel, wordt apart vastgesteld en gecommuniceerd zodat flexibiliteit in de tarieven mogelijk is. Dit met inachtneming van de voorwaarden in de verordening. Het college heeft de mogelijkheid om aanvullende regels vast te stellen indien een vaste bijdrage (alsnog) een belemmering is voor deelname aan een algemene voorziening.

Artikel 6.2 Eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen

De gemeenschappelijke ruimte zoals bedoeld in lid 1 onder a is een tot een gebouw behorende ruimte waarop twee of meerdere woningen zijn aangewezen, zoals de hal en het trapportaal van een appartementencomplex.

Hoofdstuk 8 – Toetsing en aanvullend onderzoek

Dit hoofdstuk is een uitwerking van artikel 9 en 10 van de verordening.

Artikel 8.1 Aanvullende voorwaarden

Via dit artikel wordt het melden van feiten en omstandigheden, die kunnen leiden tot heroverweging van een beslissing, gelijk getrokken voor jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 8.2 Onderzoek naar kwaliteit en resultaten

In dit artikel wordt verwezen naar de kwaliteit van geleverde zorg. Dat is met inachtneming van de voorwaarden die hierover zijn opgenomen in de raamcontracten met zorgaanbieders.

De gerichte controle zoals bedoeld in lid 1 kan bijvoorbeeld plaatsvinden op basis van een signaal aan het college, of omdat het college zelf in een bepaalde situatie een (tussentijdse) controle nodig acht.

Artikel 8.3 Verantwoording PGB

Er wordt in lid 4 gesproken over aanvullend onderzoek. In sommige gevallen zal niet kunnen worden vastgesteld of het pgb rechtmatig is besteed. Bijvoorbeeld als een budgethouder onvoldoende meewerkt aan gemaakte afspraken. Ook wanneer er een vermoeden is dat een budgethouder op grond van de door hem ingediende verantwoording onvoldoende wordt gecompenseerd kan er een aanvullend onderzoek worden ingesteld.

Hoofdstuk 9 – Toezicht en handhaving

In dit hoofdstuk wordt aangehaakt bij de verplichtingen en bevoegdheden zoals opgenomen in artikel 15 tot en met 18 van de verordening.

Artikel 9.1 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Het is belangrijk dat meldingen van calamiteiten en geweld direct bij de toezichthouder worden gemeld, zodat deze kunnen worden onderzocht en problemen kunnen worden opgelost. Dat wordt in dit artikel beschreven. De toezichthouder die het onderzoek zoals bedoeld in lid 2 uitvoert wordt zo onafhankelijk mogelijk georganiseerd, om ook de onafhankelijkheid van dat onderzoek te waarborgen.

Wanneer zich een incident voordoet tussen een lid van het sociaal wijkteam of uitvoeringsteam en een cliënt, dient eerstgenoemde het agressieprotocol te volgen. Dat wil zeggen een melding aan de wijkcoördinator en de agressiecoördinator van de gemeente Venlo.

Artikel 9.2 Bevoegdheden toezichthouder

In artikel 6.1 van de Wmo 2015 is bepaald dat gemeenten een toezichthouder aan moeten stellen, die belast is met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wmo 2015. Gelet op deze bepaling zijn in dit artikel enkele bevoegdheden nader uitgewerkt. In 2015 is door de colleges van de gemeenten in Noord-Limburg besloten om dit toezicht regionaal te organiseren door samen een toezichthouder aan te stellen. Deze toezichthouder heeft zowel een (pro)actieve als reactieve taak. Onafhankelijk en deskundig onderzoek staat centraal bij de werkzaamheden van de toezichthouder.

Op de eerste plaats heeft de toezichthouder de opdracht om (pro)actief, via een steekproefsgewijze aanpak, onderzoek te doen bij aanbieders naar het naleven van kwaliteitseisen en de in dit hoofdstuk opgenomen taken. De toezichthouder kan ook meldingen in behandeling nemen over klachten door aanbieders (reactief) die niet zijn afgehandeld met inachtneming van de bij verordening vastgelegde voorschriften. Daarnaast kan de toezichthouder ook andere taken vervullen die voortvloeien uit artikel 6.1 van de Wmo 2015.

Hoofdstuk 10 – Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 10.1 Intrekking oude besluit en overgangsbepalingen

Als aanvulling op artikel 22 van de verordening regelt dit artikel de overgangsbepalingen op grond van het Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2023.

Artikel 10.2 Inwerkingtreding en citeertitel

Het besluit treedt in werking per maart 2023

Bijlage 1: Kwaliteitseisen niet-gecontracteerd aanbod en pgb jeugdhulp en Wmo.

Kwaliteitseisen niet-gecontracteerd aanbod en pgb jeugdhulp en Wmo, als bedoeld in artikel 5.1, lid 3 van het besluit.

Voor het inzetten van maatwerkdiensten via niet-gecontracteerd aanbod of een persoonsgebonden budget gelden, voor zowel jeugdhulp als maatschappelijke ondersteuning (Wmo), dezelfde kwaliteitseisen als voor de regulier ingekochte maatwerkdiensten jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De kwaliteitseisen zoals gepubliceerd op de website van de Modulaire Gemeenschappelijke Regeling Sociaal Domein Limburg-Noord zijn hierop van toepassing. Deze zijn te vinden op de volgende webpagina: https://www.sociaaldomein-limburgnoord.nl/uitvoering/niet-gecontracteerd-aanbod-en-pgb

Voor de kwaliteitseisen zijn de volgende documenten van toepassing:

  • Kwaliteitseisen en tarieven Jeugd en Wmo 2022 Noord-Limburg NGA & PGB (versie januari 2022).

  • Algemeen Programma van Eisen, van toepassing op de domeinen Jeugd, Participatie en Wmo (versie 2.0, 25 februari 2021).

  • Opleidingseisen jeugdhulp, specifiek voor de maatwerkdiensten jeugdhulp (zonder versiedatum).

Bijlage 2: Prijslijst voor standaardwoningaanpassingen Wmo gemeente Venlo

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Calculaties en uren

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Projecten en uren

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3 Tarievenoverzicht PGB 2023

Tarievenoverzicht PGB 2023 - Gemeente Venlo - Jeugdwet en Wmo 2015

Bijlage 3 Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2023

Wmo

Omschrijving product (maatwerkdienst)

Wet

Tarief 1 (100% = professionele hulp) 2023

Tarief 2 (90% = ZZP'er) 2023

Tarief 3 (75% = eigen sociaal netwerk / max. € 20 p./u.) 2023

Eenheid

1a Dagbesteding

Wmo

€ 10,87

€ 9,78

€ 8,15

Uur

1a Begeleiding

Wmo

€ 69,84

€ 62,86

€ 20,00

Uur

1b Ondersteuning

Wmo

€ 66,16

€ 59,54

€ 20,00

Uur

2a Ondersteuning

Wmo

€ 68,45

€ 61,61

€ 20,00

Uur

2a Dagbesteding

Wmo

€ 11,04

€ 9,94

€ 8,28

Uur

2b Dagbesteding

Wmo

€ 9,65

€ 8,69

€ 7,24

Uur

2b Begeleiding

Wmo

€ 62,81

€ 56,53

€ 20,00

Uur

3a Hulp in de huishouding

Wmo

€ 32,55

€ 29,30

€ 20,00

Uur

3b Logeren

Wmo

€ 168,88

€ 151,99

€ 126,66

Etmaal

Eigen vervoer (door aanbieder)*

Wmo

€ 13,73

€ 12,36

€ 10,30

Etmaal

Gecontracteerd vervoer*

Wmo

19,06

€ 17,15

n.v.t.

Etmaal

Rolstoelvervoer*

Wmo

€ 22,56

€ 20,30

€ 16,92

Etmaal

* Vervoer is alleen mogelijk bij dagbesteding en alleen als de gemeente vervoer heeft geïndiceerd

 
 
 
 
 

Jeugd

Omschrijving product (maatwerkdienst)

Wet

Tarief 1 (100% = professionele hulp 2023)

Tarief 2 (90% = ZZP'er) 2023

Tarief 3 (75% = eigen sociaal netwerk / max. € 20 p./u.) 2023

Eenheid

 

Micro aanbieder

Reguliere aanbieder

 

Segment 2

Pleegzorg (incl. toeslag pleegzorgvergoeding)

Jeugd

€ 50,20

€ 54,31

€ 48,88

n.v.t.

Etmaal

Gezinshuizen

Jeugd

n.v.t.

€ 152,18

€ 136,96

n.v.t.

Etmaal

Zelfstandig wonen training

Jeugd

€ 105,15

€ 115,42

€ 103,88

€ 86,57

Etmaal

Kleinschalige woongroepen

Jeugd

€ 188,90

€ 209,79

€ 188,81

€ 157,34

Etmaal

Logeren etmaal (licht/midden)

Jeugd

€ 208,26

€ 232,53

€ 209,28

€ 174,40

Etmaal

Logeren etmaal (zwaar)

Jeugd

€ 291,97

€ 330,79

€ 297,71

€ 248,09

Etmaal

Dagdeeltarieven

Logeren dagdeel (licht/midden)

Jeugd

€ 48,70

€ 55,65

€ 50,09

€ 41,74

Dagdeel

Logeren dagdeel (zwaar)

Jeugd

€ 72,70

€ 83,84

€ 75,45

€ 62,87

Dagdeel

Segment 3

 

Dagdeeltarieven

 
 
 

Micro aanbieder

Reguliere aanbieder

 
 
 

Ernstig meervoudige beperking

Jeugd

€ 83,60

€ 96,63

€ 86,97

€ 72,47

Dagdeel

Opgroeiproblematiek kind

Jeugd

€ 83,60

€ 96,63

€ 86,97

€ 72,47

Dagdeel

Uurtarieven

 

Terug naar school

Jeugd

€ 22,05

€ 25,51

€ 22,96

€ 19,13

Uur

Duurzame daginvulling respijtzorg dagbesteding

Jeugd

€ 15,68

€ 18,18

€ 16,36

€ 13,64

Uur

Duurzame daginvulling groepsleiding midden (schoolvervangend)

Jeugd

€ 16,88

€ 19,43

€ 17,49

€ 14,57

Uur

Duurzame daginvulling groepsleiding midden (naschools)

Jeugd

€ 13,94

€ 15,98

€ 14,38

€ 11,99

Uur

Segment 4

Uurtarieven

 
 

Micro aanbieder

Reguliere aanbieder

 
 
 

GGZ maatwerk

Jeugd

€ 99,61

€ 116,94

€ 105,25

n.v.t.

Uur

Ambulante hulp duurzaam

Jeugd

€ 68,05

€ 79,89

€ 71,90

€ 20,00

Uur

Ambulante hulp perspectief 1

Jeugd

€ 74,18

€ 87,08

€ 78,37

€ 20,00

Uur

Ambulante hulp perspectief 2

Jeugd

€ 111,35

€ 130,72

€ 117,65

€ 20,00

Uur

EED Diagnostiek

Jeugd

€ 84,50

€ 99,20

€ 89,28

n.v.t.

Uur

EED Behandeling

Jeugd

€ 82,98

€ 97,40

€ 87,66

n.v.t.

Uur

Vervoer jeugdhulp enkele reis

Jeugd

€ 11,79

€ 11,79

€ 10,61

€ 8,84

Stuks

Segment 1

Omschrijving product (maatwerkdienst)

Wet

Tarief 1 (100% = professionele hulp) 2023

Tarief 2 (90% = ZZP'er) 2023

Tarief 3 (75% = eigen sociaal netwerk / max. € 20 p./u.) 2023

Eenheid

2 LVG incl. BH incl. DB

Jeugd

€ 196,16

€ 176,54

n.v.t.

Etmaal

Behandelgroep verblijf

Jeugd

€ 200,14

€ 180,12

n.v.t.

Etmaal

3LVG incl. BH incl. DB

Jeugd

€ 280,90

€ 252,81

n.v.t.

Etmaal

4LVG incl. BH incl. DB

Jeugd

€ 315,52

€ 283,97

n.v.t.

Etmaal

Behandelgroep verblijf zwaar

Jeugd

€ 221,34

€ 199,20

n.v.t.

Etmaal

Behandelgroep verblijf zwaar (oud-provinciaal)

Jeugd

€ 306,10

€ 275,49

n.v.t.

Etmaal

Jeugd-GGZ Verblijf tariefklasse D (Gemiddelde verzorgingsgraad)

Jeugd

€ 273,14

€ 245,83

n.v.t.

Etmaal

Jeugd-GGZ Verblijf tariefklasse E (Gemiddelde verzorgingsgraad)

Jeugd

€ 349,66

€ 314,70

n.v.t.

Etmaal

Jeugd-GGZ Verblijf tariefklasse F (Extra intensieve verzorgingsgraad)

Jeugd

€ 397,94

€ 358,14

n.v.t.

Etmaal

Jeugd-GGZ Verblijf tariefklasse G (Zeer intensieve verzorgingsgraad)

Jeugd

€ 563,94

€ 507,55

n.v.t.

Etmaal

GGZ-behandeling specialistisch bij GGZ-verblijf

Jeugd

€ 123,80

€ 111,42

n.v.t.

Uur

GGZ diagnostiek bij GGZ-verblijf

Jeugd

€ 123,80

€ 111,42

n.v.t.

Uur

Toelichting micro-aanbieder: Micro-aanbieders zijn organisaties die voldoen aan ten minste twee van de volgende drie criteria:

  • 1.

    Balanstotaal van maximaal 350.000 EUR.

  • 2.

    Netto omzet van maximaal 700.000 EUR.

  • 3.

    Maximaal 10 fte personeel.

Bovenstaande criteria worden gewogen aan de hand van de gemiddelde omzet van de afgelopen drie boekjaren.

Ondertekening

Venlo, 28 februari 2023

Burgemeester en wethouders van Venlo

de secretaris, de burgemeester

Twan Beurskens, Antoin Scholten