Regeling vervallen per 31-12-2029

Regeling Europese landbouw subsidies Zuid-Holland

Geldend van 03-10-2023 t/m 26-03-2024

Intitulé

Regeling Europese landbouw subsidies Zuid-Holland

Gelet op artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013

Gelet op de Regeling uitvoering NSP GLB 2023–2027 waarbij Gedeputeerde Staten zijn aangewezen als intermediaire instantie als bedoeld in artikel 123, vierde lid, van verordening 2021/2115;

Overwegende dat de Europese Commissie op 13 december 2022 het Nederlands Nationaal Strategisch Plan GLB 2023-2027 heeft goedgekeurd;

Besluiten vast te stellen de:

Regeling Europese landbouw subsidies Zuid-Holland

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Awb: Algemene wet bestuursrecht;

bruto jaarloon: bruto jaarsalaris, inclusief een niet-prestatiegebonden eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende CAO of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief (overige) vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten;

Elfpo: Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van verordening 2021/2116;

groep: groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

infrastructuur: wegen, vaarwegen of wandel- of fietspaden;

integrale kostensystematiek: door de Minister van Economische Zaken en Klimaat goedgekeurde integrale kostensystematiek als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;

interventie: een steuninstrument met een reeks subsidiabiliteitsvoorwaarden die in deze regeling nader zijn omschreven op basis van een interventietype waarin verordening 2021/2115 voorziet;

kennisinstelling:

  • a.

    in onderdeel a, b, g of h van de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel j van de bijlage behorende bij die wet;

  • b.

    andere dan in onderdeel a bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

  • c.

    geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

    • 1°.

      openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel a;

    • 2°.

      onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

  • d.

    onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld in onderdelen a tot en met c;

landbouwer: een natuurlijke of rechtspersoon of een groep natuurlijke of rechtspersonen die landbouwproducten produceert als bedoeld in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, bijlage I, met uitzondering van visserijproducten, alsmede hakhout met korte omlooptijd of die landbouwareaal in een staat houdt die begrazing of teelt mogelijk maakt zonder dat daarvoor voorbereidende activiteiten nodig zijn die verder gaan dan activiteiten op basis van de gebruikelijke landbouwmethoden en -machines;

NSP: Nederlands Nationaal Strategisch Plan GLB 2023-2027;

penvoerder: partij bij een samenwerkingsovereenkomst, die door de partijen bij die overeenkomst is aangewezen als de penvoerder van het project waarvoor de subsidie is aangevraagd en die zal optreden als indiener van de subsidieaanvraag en als rechtsgeldige vertegenwoordiger van de samenwerkende partijen in het samenwerkingsverband;

samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, niet zijnde een vennootschap, bestaand uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten;

verordening 2016/1012: Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij (PbEU 2016, L 171);

verordening 2018/1046: Verordening (EU) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PbEU 2018, L 193);

verordening 2021/1060: Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231);

verordening 2021/2115: Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L 435);

verordening 2021/2116: Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PbEU 2021, L 435);

verordening 2022/128: Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128 van de Commissie van 21 december 2021 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft betaalorganen en andere instanties, financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, controles, zekerheden en transparantie;

verordening 2022/129: Uitvoeringsverordening (EU) 2022/129 van de Commissie van 21 december 2021 tot vaststelling van regels voor interventietypes voor oliehoudende zaden, katoen en bijproducten van de wijnbereiding krachtens Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad en voor de vereisten inzake informatie, bekendheid en zichtbaarheid aangaande steun van de Unie en de strategische GLB-plannen (PbEU 2022, L 20);

watersysteem: een samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken.

Artikel 1.2 Openstelling

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen een openstellingsbesluit vaststellen.

  • 2. Gedeputeerde Staten stellen per openstellingsbesluit vast:

    • a.

      één of meerdere deelplafonds;

    • b.

      per plafond een periode waarbinnen een aanvraag om subsidie moet zijn ontvangen.

  • 3. In het openstellingsbesluit kunnen Gedeputeerde Staten tevens nadere regels stellen met betrekking tot:

    • a.

      de categorieën van activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • b.

      de thema’s waarop een activiteit betrekking moet hebben;

    • c.

      de categorieën van aanvragers;

    • d.

      de geografische begrenzing van de openstelling;

    • e.

      een drempel met betrekking tot de subsidiabele kosten;

    • f.

      de kostensoorten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • g.

      de minimale of maximale hoogte van de subsidie;

    • h.

      vaste bedragen;

    • i.

      de verdelingswijze;

    • j.

      de gegevens of bescheiden die bij de aanvraag om subsidie, voorschot en deelbetaling, voortgangsverslag of vaststelling overgelegd moeten worden;

    • k.

      overige verplichtingen die aan een subsidieontvanger kunnen worden opgelegd.

Artikel 1.3 Samenwerkingsverbanden

  • 1. Indien in deze regeling is bepaald dat een subsidie kan worden verstrekt aan een samenwerkingsverband, komen in geval van samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid slechts voor subsidie in aanmerking samenwerkingsverbanden:

    • a.

      waarvan de deelnemers natuurlijke personen of rechtspersonen, ieder met een andere eigenaar en niet in eigendom van een deelnemende natuurlijke persoon, zijn, en

    • b.

      die voldoen aan de concurrentieregels zoals die gelden krachtens de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad

  • 2. Indien een aanvraag namens de deelnemers aan een samenwerkingsverband wordt ingediend bevat de aanvraag om subsidie tevens:

    • a.

      een door alle partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst van de deelnemende partijen, waaruit onder meer blijkt dat de penvoerder door de deelnemende partijen aan het samenwerkingsverband is aangewezen om de aanvraag om subsidie in te dienen en bevoegd is de betaling te ontvangen;

    • b.

      de verdeling van de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen bevattende de baten en de lasten van de deelnemende partijen.

  • 3. Ingeval een subsidie wordt verstrekt aan een samenwerkingsverband worden onverschuldigde betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Awb teruggevorderd bij iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband voor wat betreft het door de deelnemer ontvangen deel van de onverschuldigde betaalde subsidiebedragen.

Artikel 1.4 Nationale cofinanciering

De in deze regeling genoemde subsidiepercentages zijn inclusief nationale overheidsfinanciering, tenzij in een openstellingsbesluit anders is bepaald.

Artikel 1.5 Weigeringsgronden algemeen

Onverminderd het bepaalde in artikel 4:25 en 4:35 van de Awb wordt subsidie geheel of gedeeltelijk geweigerd indien:

  • a.

    door aanvrager voor dezelfde activiteiten reeds subsidie is aangevraagd in dezelfde aanvraagperiode;

  • b.

    voor dezelfde activiteiten en subsidiabele kosten op grond van enige regeling reeds subsidie is verstrekt tot het op grond van deze regeling toegestane maximale subsidiepercentage of -bedrag;

  • c.

    de activiteiten niet overwegend plaatsvinden in provincie Zuid-Holland, tenzij de activiteiten of de resultaten ervan aantoonbaar ten goede komen aan ingezetenen van provincie Zuid-Holland, of de activiteiten of de resultaten daarvan aantoonbaar op enigerlei wijze het belang van de provincie Zuid-Holland dienen;

  • d.

    in het opstellingsbesluit de benodigde nationale overheidsfinanciering als bedoeld in artikel 1.4, niet of niet volledig beschikbaar is gesteld en de aanvraag niet voorzien is van een bijdrageverklaring of een subsidiebeschikking voor de benodigde resterende nationale overheidsfinanciering;

  • e.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in de relevante voorschriften inzake staatssteun van de Europese Unie;

  • f.

    ten aanzien van de subsidieaanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering bestaat, volgend op een eerdere beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard;

  • g.

    de activiteiten een voorziene negatieve uitwerking hebben op het dierenwelzijn van landbouwhuisdieren, te weten dieren die in het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf worden gehouden in verband met de productie van bijvoorbeeld melk, vlees, wol, veren of eieren of in verband met het berijden van dieren;

  • h.

    de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag op de uiterste datum van indiening;

  • i.

    reeds gestart is met de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.

Artikel 1.6 Subsidievereisten aanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie:

    • a.

      wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten;

    • b.

      wordt ingediend met gebruikmaking van de meest recente versie van een door Gedeputeerde Staten beschikbaar gesteld formulier;

    • c.

      bevat voor een onderneming het btw- of fiscaal identificatienummer als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder b tot en met e, van verordening 2022/128, van de aanvrager dan wel iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband en, indien van toepassing, de naam van de moedermaatschappij of iedere dochteronderneming met het daarbij behorende btw- of fiscaal identificatienummer;

    • d.

      wordt voorzien van alle verplichte bijlagen.

  • 2. Onder verplichte bijlagen als bedoeld in het vorige lid worden in ieder geval verstaan:

    • a.

      een begroting van de kosten, tenzij in het openstellingsbesluit anders is bepaald;

    • b.

      een toelichting op de begroting;

    • c.

      een financieringsplan;

    • d.

      een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

  • 3. In aanvulling op het tweede lid bevat een aanvraag om subsidie als bedoel in artikel 1.7, eerste lid, onder b of c, een projectplan waarin tenminste is opgenomen:

    • a.

      een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering van het project te maken kosten blijkt;

    • b.

      een beschrijving van de wijze van uitvoering van het project en de te ondernemen activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • c.

      de doelstellingen van het project ;

    • d.

      de verwachte resultaten van het project;

    • e.

      de verwachte realisatietermijn van het project;

    • f.

      de wijze waarop de resultaten van het project worden getoetst.

  • 4. Indien de verwachte realisatietermijn van het project langer is dan één jaar bevat de aanvraag om subsidie tevens:

    • a.

      een meerjarenbegroting met een declaratieplanning per jaar;

    • b.

      een overzicht in de tijd van de te onderscheiden fasen van het project.

Artikel 1.7 Subsidie-arrangementen

  • 1. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidies op basis van drie arrangementen:

    • a.

      arrangement 1: subsidies tot € 25.000;

    • b.

      arrangement 2: subsidies van € 25.000 tot € 125.000;

    • c.

      arrangement 3: subsidies van € 125.000 of meer.

  • 2. Subsidieverstrekking als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vindt plaats in de vorm van een vast bedrag.

  • 3. Subsidieverstrekking als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, vindt plaats in de vorm van een vast bedrag of een vast bedrag voor een nog te verrichten prestatie-eenheid.

  • 4. In het openstellingsbesluit kan worden bepaald dat de regels inzake een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder a, van toepassing zijn op een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder b, of dat de regels inzake een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder b, van toepassing zijn op een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder c.

  • 5. In het openstellingsbesluit kan worden bepaald dat de regels inzake een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder b, van toepassing zijn op een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder a, of dat de regels inzake een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder c, van toepassing zijn op een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder b.

  • 6. Een vast bedrag als bedoeld in het tweede of derde lid wordt in het openstellingsbesluit vastgelegd.

Artikel 1.8 Subsidiabele kosten algemeen

Voor zover zij direct verbonden zijn met de uitvoering van de desbetreffende subsidiabele activiteiten, komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    loonkosten inclusief overheadkosten;

  • b.

    de kosten van door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid inclusief overheadkosten;

  • c.

    bijdragen in natura in de vorm van door of namens de subsidieontvanger op geld te waarderen inbreng van producten of diensten, waar geen bonnen en betaalbewijzen voor beschikbaar zijn en die voldoen aan de criteria genoemd in artikel 67, eerste lid, van verordening 2021/1060;

  • d.

    afschrijvingskosten als bedoeld in artikel 67, tweede lid, van verordening 2021/1060;

  • e.

    andere kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overlegd

Artikel 1.9 Berekening subsidiabele kosten

  • 1. De subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 1.8 worden berekend door:

    • a.

      berekening van de subsidiabele kosten zonder vereenvoudigde kostenoptie, als bedoeld in artikel 1.9a;

    • b.

      berekening van de subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten, als bedoeld in artikel 1.9b;

    • c.

      berekening van de subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten, als bedoeld in artikel 1.9c.

  • 2. Indien een uurtarief wordt gehanteerd als bedoeld in artikel 1.9a, eerste lid, onder a, subonderdeel i, artikel 1.9a, eerste lid, onder b of artikel 1.9c, eerste lid, onder b, kan het totale aantal voor een bepaald jaar te subsidiëren uren:

    • a.

      in het geval van loonkosten per werknemer niet meer bedragen dan 1.372 uren bij een voltijd dienstverband of een evenredig deel daarvan bij een deeltijd dienstverband;

    • b.

      in het geval van eigen arbeid per werknemer niet meer bedragen dan 1.372 uren.

Artikel 1.9a Berekening subsidiabele kosten zonder vereenvoudigde kostenoptie

  • 1. Voor de berekening van de loonkosten en kosten eigen arbeid als bedoeld in artikel 1.8, onder a en b, geven Gedeputeerde Staten in het openstellingsbesluit één van de volgende berekeningswijzen aan:

    • a.

      de kosten worden berekend door:

      • i.

        in het geval van eigen arbeid, het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met een uurtarief van € 50;

      • ii.

        in het geval van loonkosten, een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend overeenkomstig het tweede lid, te vermenigvuldigen met het aantal door de medewerker aan het project bestede uren, waarna dat bedrag met 15% wordt vermeerderd voor overhead; of

    • b.

      de kosten worden berekend door het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met de volgende uurtarieven:

      • i.

        € 44 voor de kosten van een projectmedewerker;

      • ii.

        € 50 voor de kosten van een landbouwer;

      • iii.

        € 78 voor de kosten van een adviseur;

      • iv.

        € 88 voor de kosten van een projectleider of expert.

  • 2. Het uurtarief, bedoeld in het eerste lid, onder a, subonderdeel ii, wordt berekend door het bruto jaarloon, vermeerderd met 44,2% voor werkgeverslasten, te delen door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek, of, in geval van een niet volledig gewerkt jaar of een medewerker die werkzaam is in deeltijd, een naar rato toegepast aantal uren.

  • 3. De overige subsidiabele kosten worden vastgesteld op basis van een factuur of een document met gelijkwaardige bewijskracht.

Artikel 1.9b Berekening subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten

  • 1. De loonkosten en kosten eigen arbeid als bedoeld in artikel 1.8, onder a en b, worden berekend door de overige subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met 0,23.

  • 2. De overige subsidiabele kosten worden vastgesteld op basis van een factuur of een document met gelijkwaardige bewijskracht.

Artikel 1.9c Berekening subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten

  • 1. Voor de berekening van de subsidiabele kosten geven Gedeputeerde Staten in het openstellingsbesluit één van de volgende berekeningswijzen aan:

    • a.

      de kosten worden berekend door in het geval van loonkosten en kosten eigen arbeid als bedoeld in artikel 1.8, onder a en b, het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met:

      • i.

        voor eigen arbeid, een uurtarief van € 43;

      • ii.

        voor loonkosten, een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend overeenkomstig artikel 1.9a, tweede lid; en

      • iii.

        het totaal van de berekende kosten te vermenigvuldigen met 0,4 voor de overige kosten; of

    • b.

      de kosten worden berekend door het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met de volgende uurtarieven:

      • i.

        € 54 voor de arbeidskosten van een projectmedewerker;

      • ii.

        € 60 voor de arbeidskosten van een landbouwer;

      • iii.

        € 95 voor de arbeidskosten van een adviseur;

      • iv.

        € 107 voor de arbeidskosten van een projectleider of expert.

  • 2. Indien deelnemers aan een samenwerkingsverband de berekeningswijze als bedoeld in het eerste lid, onder a, toepassen, kunnen de overige kosten van een kennisinstelling die gebruik maakt van de integrale kostensystematiek niet worden toegerekend aan het project.

Artikel 1.9d Integrale kostensystematiek

  • 1. In afwijking van artikel 1.9, eerste lid, onder a, kunnen kennisinstellingen gebruik maken van de integrale kostensystematiek.

  • 2. Indien op grond van het eerste lid wordt gekozen voor de integrale kostensystematiek, zijn artikel 12, derde lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV subsidies en artikel 1.2, eerste lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.10 Niet subsidiabele kosten

De volgende kosten komen in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten die niet aantoonbaar rechtstreeks aan de activiteiten waarop de subsidie betrekking heeft zijn toe te rekenen;

  • b.

    kosten van rente, debetrente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, juridische advisering of bijstand ten behoeve van gerechtelijke procedures, boetes en sancties, fooien en geschenken, personeelsactiviteiten, overboekingen en annuleringen, gratificaties en bonussen, outplacementtrajecten en representatiekosten en -vergoedingen;

  • c.

    kosten van handelingen ter voorbereiding van de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd;

  • d.

    vervangingsinvesteringen;

  • e.

    legeskosten, tenzij deze kosten expliciet subsidiabel gesteld worden;

  • f.

    verrekenbare of compensabele BTW;

  • g.

    kosten die naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet voldoen aan de vereisten van goed financieel beheer als bedoeld in artikel 33 van Verordening (EU) 2018/1046;

  • h.

    winstopslagen binnen een groep;

  • i.

    kosten die een deelnemer van het samenwerkingsverband in rekening brengt bij een andere deelnemer van het samenwerkingsverband;

  • j.

    de aankoop van landbouwproductierechten;

  • k.

    de aankoop van betalingsrechten;

  • l.

    investeringen die leiden tot een verslechtering van het dierenwelzijn;

  • m.

    de aankoop van dieren;

  • n.

    de aankoop van zaai- en pootgoed van eenjarige gewassen alsmede het planten daarvan voor een ander doel dan;

    • i.

      herstel van het landbouw- of bospotentieel na natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen,

    • ii.

      de bescherming van vee tegen grote roofdieren of van vee dat in de bosbouw in plaats van machines wordt gebruikt,

    • iii.

      het in het kader van de in artikel 70 van verordening 2021/2115 bedoelde verbintenissen fokken van met uitsterven bedreigde rassen als omschreven in artikel 2, punt 24, van verordening 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad, of

    • iv.

      het in het kader van de in artikel 70 van verordening 2021/2115 bedoelde verbintenissen in stand houden van plantenrassen die worden bedreigd door genetische erosie;

  • o.

    de aankoop van niet-bebouwde en bebouwde grond voor een bedrag van meer dan 10% van de totale subsidiabele uitgaven van de betrokken verrichting, met uitzondering van aankoop van land ten behoeve van milieubehoud en het behoud van koolstofrijke bodems tot een maximum van 30% van de totale subsidiabele uitgaven van de betrokken verrichting

  • p.

    investeringen in grootschalige infrastructuur die geen deel uitmaken van de strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling beschreven in artikel 32 van verordening 2021/1060, met uitzondering van investeringen in breedbandinfrastructuur en van preventieve acties tegen overstromingen ter bescherming van de kust, die gericht zijn op inperking van de gevolgen van mogelijke natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen, investeringen in bebossing die niet verenigbaar zijn met de milieu- en klimaat gerelateerde doelstellingen overeenkomstig de beginselen van duurzaam bosbeheer, zoals ontwikkeld in het kader van de pan-Europese richtsnoeren voor bebossing en herbebossing

  • q.

    kosten van investeringen die worden gedaan om te voldoen aan een wettelijke verplichting;

  • r.

    kosten van investeringen met een negatief effect op de omgeving.

Artikel 1.11 Cumulatie

Onverminderd artikel 63, negende lid, van verordening 2021/1060 en artikel 36 van verordening 2021/2116 wordt, indien reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat volgens de toepasselijke interventie is toegestaan.

Artikel 1.12 Verdelingswijze

  • 1. Gedeputeerde Staten verdelen het subsidieplafond:

    • a.

      op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, waarbij in aanvulling op artikel 1.2 in het openstellingsbesluit wordt bepaald welk minimumaantal punten de aanvraag moet halen;

    • b.

      op volgorde van rangschikking van de aanvragen op basis van selectiecriteria;

    • c.

      op volgorde van rangschikking van de aanvragen op basis van een investeringslijst.

  • 2. Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de volledige aanvragen:

    • a.

      komt de aanvraag die het eerst is binnengekomen, het eerst voor subsidie in aanmerking;

    • b.

      geldt, indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst;

    • c.

      vindt, indien het subsidieplafond op enige dag dreigt te worden overschreden en de volgorde van die aanvragen niet op grond van het tijdstip van binnenkomst kan worden vastgesteld, rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting, in aanwezigheid van een notaris;

    • d.

      wordt de trekking schriftelijk vastgelegd door de notaris, waarbij de aanvragen worden gerangschikt in volgorde van trekking;

    • e.

      wordt de subsidie verdeeld over opeenvolgende aanvragen in de rangschikking die volledig gehonoreerd kunnen worden.

  • 3. Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen op basis van selectiecriteria:

    • a.

      wordt de rangschikking bepaald door het totaal aantal punten dat wordt behaald op basis van de selectiecriteria;

    • b.

      kan per selectiecriterium 0 tot en met 5 punten worden behaald, waarbij Gedeputeerde Staten in aanvulling op artikel 1.2 in een openstellingsbesluit per selectiecriterium een wegingsfactor van 1, 2, 3 of 4 vaststellen;

    • c.

      wordt het aantal punten van een aanvraag bepaald door per selectiecriterium de score te vermenigvuldigen met de aangegeven weging van het criterium en alle zo verkregen punten op te tellen.

  • 4. Tenzij in het openstellingsbesluit een hoger te behalen percentage is bepaald, wordt een aanvraag als bedoeld in het derde lid niet gehonoreerd indien de aanvraag minder dan 60% van het totaal aantal te behalen punten heeft behaald.

  • 5. Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen op basis van een investeringslijst:

    • a.

      stellen Gedeputeerde Staten per interventie in het openstellingsbesluit een investeringslijst vast met het aantal per investeringscategorie te behalen punten;

    • b.

      wordt de rangschikking bepaald door het aantal punten dat wordt behaald op basis van toepassing van de investeringslijst;

    • c.

      wordt bij een aanvraag bestaande uit twee of meer investeringen binnen één van de investeringscategorieën, bedoeld onder a, voor de rangschikking het aan de investeringen toegekende aantal punten opgeteld en vervolgens door het aantal investeringen gedeeld.

  • 6. Indien toepassing van het derde of vijfde lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

  • 7. Indien sprake is van loting als bedoeld in het zesde lid geldt het volgende:

    • a.

      loting vindt plaats middels trekking in aanwezigheid van een notaris;

    • b.

      de trekking wordt schriftelijk vastgelegd door de notaris;

    • c.

      de eerst getrokken aanvraag wordt als hoogste gerangschikt;

    • d.

      de hoogst gerangschikte aanvraag komt het eerst in aanmerking voor subsidie;

    • e.

      subsidie wordt verdeeld over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 1.13 Adviescommissie

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen één of meer adviescommissies instellen.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen worden voorgelegd aan een adviescommissie.

Artikel 1.14 Beslistermijn

Gedeputeerde Staten beslissen binnen 22 weken na afloop van de periode waarbinnen een aanvraag om subsidie ontvangen moet zijn.

Artikel 1.15 Verplichtingen algemeen

  • 1. De subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband de penvoerder, doet onverwijld schriftelijk mededeling aan Gedeputeerde Staten van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband op een deelnemer aan het samenwerkingsverband, van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, of tot verlening van surseance van betaling aan de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband aan een deelnemer in het samenwerkingsverband, of tot faillietverklaring van de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband van een deelnemer in het samenwerkingsverband.

  • 2. De subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband de penvoerder, doet onverwijld schriftelijk mededeling aan Gedeputeerde Staten zodra aannemelijk is dat:

    • a.

      de subsidiabele activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht; of

    • b.

      niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 3. De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

      het materiaal, bedoeld in bijlage III, deel 1, punt 1.7, van verordening 2022/129, op verzoek van Gedeputeerde Staten ter beschikking te stellen;

    • b.

      te voldoen aan de communicatieverplichtingen zoals omschreven in bijlage III, deel 2, van verordening 2022/129;

    • c.

      in geval van investeringen in roerende en onroerende zaken de investering op het moment van indiening van de aanvraag tot vaststelling ten minste gebruiksklaar te hebben;

    • d.

      indien sprake is van een investering in infrastructuur of een productieve investering gedurende vijf jaar na de subsidievaststelling te voldoen aan de instandhoudingsverplichting als bedoeld in artikel 65 van verordening 2021/1060, tenzij sprake is van een investering door een mkb-onderneming of sprake is van een investering die leidt tot door een mkb-onderneming gecreëerde banen, in welk geval de instandhoudingsverplichting drie jaar bedraagt;

    • e.

      zo spoedig als mogelijk, maar uiterlijk op de dag van daadwerkelijke vervreemding, bij Gedeputeerde Staten te melden:

      • i.

        vervreemding van de onderneming waaraan subsidie is verstrekt, of

      • ii.

        vervreemding van grond waarop activiteiten betrekking hebben waarvoor subsidie is verstrekt.

  • 4. De subsidieontvanger of, indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, de penvoerder, voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden:

    • a.

      de aard, inhoud en voortgang van de verrichte activiteiten;

    • b.

      dat de communicatieactiviteiten, bedoeld in het derde lid, onder b, worden uitgevoerd;

    • c.

      welke kosten in het project zijn gemaakt en betaald; en

    • d.

      indien loonkosten of eigen arbeid subsidiabel zijn, het aantal uren dat per persoon is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen.

  • 5. De administratie wordt ten minste vijf jaar na de subsidievaststelling bewaard.

  • 6. In geval van een gerechtelijke procedure wordt de administratie ten minste tien jaar na de datum van de afhandeling van de gerechtelijke procedure bewaard.

Artikel 1.16 Verplichting voortgangsverslag

  • 1. Tenzij in het openstellingsbesluit anders is bepaald, leggen Gedeputeerde Staten bij het verlenen van subsidies van € 25.000 en hoger de verplichting op een voortgangsverslag te overleggen, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt.

  • 2. Tenzij in het openstellingsbesluit of in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald, bevat het voortgangsverslag tenminste een beschrijving van:

    • a.

      de uitgevoerde activiteiten;

    • b.

      de eventuele afwijkingen van het projectplan, alsmede de oorzaak daarvan;

    • c.

      de activiteiten die in het komende jaar uitgevoerd zullen worden;

    • d.

      de eventuele maatregelen die genomen worden om een eventuele achterstand in te lopen;

    • e.

      de financiële voortgang waarin tenminste is opgenomen:

      • i.

        een actueel kostenoverzicht in relatie tot de begroting;

      • ii.

        een financieringsoverzicht alsmede een overzicht van toegezegde financiering van derden;

      • iii.

        de financiële planning voor de resterende looptijd van de activiteiten.

Artikel 1.17 Bevoorschotting

  • 1. Gedeputeerde Staten verstrekken ambtshalve een voorschot zoals bedoeld in artikel 44 van verordening 2021/2116., tenzij in het openstellingsbesluit anders is bepaald.

  • 2. Het voorschot bedraagt ten hoogste 50% van de verleende subsidie.

Artikel 1.18 Deelbetaling

  • 1. Indien sprake is van subsidieverlening van minimaal € 25.000 kunnen Gedeputeerde Staten op aanvraag deelbetalingen verstrekken.

  • 2. Een deelbetaling voor een subsidieverlening van € 25.000 tot € 125.000 wordt verstrekt op basis van de gerealiseerde activiteiten.

  • 3. Een deelbetaling voor een subsidieverlening van € 125.000 of meer wordt verstrekt op basis van gemaakte kosten en betalingen

  • 4. Tenzij in het openstellingsbesluit of de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald, heeft de aanvraag om een deelbetaling betrekking op minimaal 25% van de verleende subsidie of minimaal € 50.000 aan subsidie.

  • 5. Voorschotten als bedoeld in artikel 1.17 en deelbetalingen als bedoeld in het eerste lid bedragen tezamen niet meer dan 90% van de verleende subsidie.

  • 6. Gedeputeerde Staten beslissen binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot deelbetaling.

Artikel 1.19 Vaststelling subsidies arrangement 1

  • 1. Een subsidie tot € 25.000 wordt door Gedeputeerde Staten ambtshalve vastgesteld.

  • 2. Voorafgaand aan het vaststellen van een subsidie als bedoeld in het eerste lid toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat:

    • a.

      de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 3. Gedeputeerde Staten leggen in de interventie bedoeld in Hoofdstuk 2 vast op welke wijze de subsidieontvanger voldoet aan de verplichtingen, genoemd in het tweede lid, tenzij dit in het openstellingsbesluit of verleningsbeschikking is vastgelegd.

  • 4. Gedeputeerde Staten stellen een subsidie als bedoeld in het eerste lid vast binnen 13 weken na de datum waarop de activiteiten uiterlijk verricht moeten zijn, welke datum in de beschikking tot subsidieverlening wordt opgenomen.

Artikel 1.20 Vaststelling subsidies arrangement 2

  • 1. Voor een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling wordt ingediend binnen 13 weken na afloop van de projectperiode.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek een afwijkende termijn geven voor het indienen van de aanvraag tot vaststelling.

  • 4. Bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, toont de subsidieontvanger middels een inhoudelijk verslag aan dat:

    • a.

      de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 5. Gedeputeerde Staten leggen in de interventie bedoeld in Hoofdstuk 2 vast op welke wijze de subsidieontvanger voldoet aan de verplichtingen, genoemd in het vierde lid, tenzij dit in het openstellingsbesluit of verleningsbeschikking is vastgelegd.

  • 6. Gedeputeerde Staten stellen de subsidie vast binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

Artikel 1.21 Vaststelling subsidies arrangement 3

  • 1. Voor een subsidie van € 125.000 en hoger dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling wordt ingediend binnen 13 weken na afloop van de projectperiode.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek een afwijkende termijn geven voor het indienen van de aanvraag tot vaststelling.

  • 4. Bij de aanvraag tot vaststelling toont de subsidieontvanger middels een inhoudelijk en financieel verslag aan dat:

    • a.

      de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 5. Gedeputeerde Staten leggen in de interventie bedoeld in Hoofdstuk 2 vast op welke wijze de subsidieontvanger voldoet aan de verplichtingen, genoemd in het vierde lid, tenzij dit in het openstellingsbesluit of verleningsbeschiking is vastgelegd.

  • 6. De aanvraag tot vaststelling bevat een schriftelijke verantwoording van het aantal uren gebruikt in de berekening, bedoeld in artikel 1.9a, eerste lid, en artikel 1.9c, eerste lid.

  • 7. De aanvraag tot vaststelling omvat een financieel verslag met - indien voorgeschreven - een rapport van feitelijke bevindingen van een (register)accountant of AA-consulent over de in artikel 4:45 van de Awb bedoelde voorschriften.

  • 8. Met betrekking tot het door de subsidieontvanger bij de verantwoording te overleggen rapport van bevindingen, bedoeld in het zevende lid, kunnen Gedeputeerde Staten nadere regels stellen voor wat betreft de gewenste reikwijdte, het object en de diepgang van de controle.

  • 9. Gedeputeerde Staten stellen de subsidie vast binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

Artikel 1.22 Wijzigingsverzoeken

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek de beschikking tot subsidieverlening wijzigen.

  • 2. Indien sprake is van een essentiële wijziging dient het verzoek bedoeld in het eerste lid te worden ingediend voordat gestart is met de uitvoering van de activiteiten waarvoor een wijziging wordt gevraagd.

  • 3. Een verzoek tot wijziging van de beschikking tot subsidieverlening wordt niet gehonoreerd indien de wijziging:

    • a.

      zou leiden tot een activiteit die op grond van het openstellingsbesluit niet subsidiabel is;

    • b.

      zou leiden tot een lager aantal punten dan het minimum aantal punten dat op grond van het openstellingsbesluit noodzakelijk was om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • c.

      zou leiden tot een lagere plaats op de rangschikking dan de plaats waarop het subsidieplafond werd bereikt; of

    • d.

      zou leiden tot een hoger subsidiebedrag dan verleend;

    • e.

      wordt ingediend na afloop van de projectperiode.

Artikel 1.23 Belastingdienst en gegevensverstrekking informatieverplichting openbaarmaking 

  • 1. De Belastingdienst kan voor de uitvoering van deze regeling het btw-nummer van de aanvrager bekend maken aan Gedeputeerde Staten.

  • 2. Over de periode van 16 oktober (jaar t-1) tot en met 15 oktober (jaar t) worden de gegevens openbaar gemaakt over de subsidies van het Elfpo voor toepassing van artikel 98, tweede tot en met vierde lid, van verordening 2021/2116.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde gegevens worden ontleend aan de financiële administratie van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ten behoeve van het Elfpo.

  • 4. De gegevens, bedoeld in het tweede lid, worden uiterlijk 31 mei (jaar t+1) openbaar gemaakt.

Hoofdstuk 2 Interventies

Paragraaf 1 Productieve investeringen voor bedrijfsmodernisering

Artikel 2.1.1 Criteria Jonge landbouwer

  • 1. Een jonge landbouwer is iemand die:

    • a.

      jonger is dan 40 jaar op 31 december van het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      bedrijfshoofd is op het tijdstip van de aanvraag om subsidie, wat betekent dat hij:

      • i.

        als natuurlijk persoon een landbouwbedrijf uitoefent in eigen naam;

      • ii.

        mede belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering, en;

      • iii.

        als natuurlijk persoon langdurige blokkerende zeggenschap heeft als bestuurder van een rechtspersoon, beherende vennoot, maat in de maatschap of als bestuurder van een vereniging of stichting, en;

      • iv.

        een landbouwdiploma of bewijs van vakbekwaamheid heeft, bestaande uit:

        • 1º.

          een diploma of een getuigschrift van een basisopleiding landbouw, tuinbouw of aanverwant op mbo-, hbo- of wo-niveau, of

        • 2º.

          een bewijs van ten minste 2 jaar aantoonbare ervaring met land- en tuinbouwproductie op het tijdstip van de aanvraag om subsidie, aangevuld met een diploma of een getuigschrift van een cursus op het gebied van bedrijfsovername, agrarische bedrijfsvoering of aanverwant.

  • 2. Van langdurige blokkerende zeggenschap als bedoeld in het eerste lid, onder b, subonderdeel iii, is sprake als de jonge landbouwer ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan 25.000 euro.

  • 3. Van langdurige blokkerende zeggenschap als bedoeld in het eerste lid, onder b, subonderdeel iii, is geen sprake als:

    • a.

      de jonge landbouwer een commanditaire vennoot van het betreffende landbouwbedrijf is; of

    • b.

      de door alle maten of vennoten ondertekende schriftelijke overeenkomst door elk der partijen eenzijdig kan worden gewijzigd of opgezegd.

Artikel 2.1.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor productieve investeringen voor bedrijfsmodernisering.

Artikel 2.1.3 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan landbouwers of een samenwerkingsverband van landbouwers.

Artikel 2.1.4 Aanvraagvereisten

  • 1. Als de aanvraag wordt ingediend door een landbouwer met een biologische bedrijfsvoering wordt, in aanvulling op artikel 1.6, de aanvraag vergezeld van een erkend certificaat of kwaliteitskeurmerk waaruit dit blijkt.

  • 2. Als de aanvraag wordt ingediend door een landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw wordt, in aanvulling op artikel 1.6, de aanvraag vergezeld van het inschrijfnummer en documentatie van een certificerende instantie ter onderbouwing dat de bedrijfsomschakeling is gestart.

Artikel 2.1.5 Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 1.8 komen alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder e, voor subsidie in aanmerking.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten in het openstellingsbesluit bepalen dat ook kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a en b, voor subsidie in aanmerking komen.

Artikel 2.1.6 Openstellingsbesluit

In aanvulling op artikel 1.2:

  • a.

    kunnen Gedeputeerde Staten een apart subsidieplafond vaststellen voor jonge landbouwers;

  • b.

    stellen Gedeputeerde Staten een minimum subsidiebedrag vast; en

  • c.

    bepalen Gedeputeerde Staten dat geen extra punt wordt toegekend als bedoeld in artikel 2.1.8, onder 3, als biologische landbouw conflicteert met te bereiken doelen van het openstellingsbesluit.

Artikel 2.1.7 Subsidiepercentage

  • 1. De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten.

  • 2. Indien Gedeputeerde Staten een apart subsidieplafond vaststellen voor jonge landbouwers, bedraagt de subsidie 55% van de subsidiabele kosten als de subsidie wordt verstrekt aan een jonge landbouwer.

Artikel 2.1.8 Rangschikking

  • 1. Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, kunnen worden gerangschikt op basis van selectiecriteria of op basis van een investeringslijst.

  • 2. Als in het openstellingsbesluit is bepaald dat aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen gerangschikt worden op basis van selectiecriteria, worden de aanvragen gerangschikt op basis van de volgende criteria:

    • a.

      mate van effectiviteit;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      de mate van innovatie;

    • d.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

  • 3. Bij de rangschikking wordt aan landbouwers met een biologische bedrijfsvoering en landbouwers die omschakelen naar biologische landbouw een extra punt toegekend, tenzij dit in het openstellingsbesluit anders is bepaald omdat biologische landbouw conflicteert met te bereiken doelen van het openstellingsbesluit.

  • 4. Alleen door middel van een erkend certificaat of kwaliteitskeurmerk kan een landbouwer aantonen dat hij over een biologische bedrijfsvoering beschikt.

  • 5. Een landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw kan dit aantonen door een inschrijfnummer en documentatie van een certificerende instantie te overleggen waaruit blijkt dat hij is gestart met de bedrijfsomschakeling.

Paragraaf 2 Productieve investeringen groen- blauw en dierenwelzijn

Artikel 2.2.1 Criteria Jonge landbouwer

Een jonge landbouwer is iemand die voldoet aan de criteria opgenomen in artikel 2.1.1.

Artikel 2.2.2 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor productieve investeringen groen- blauw of dierenwelzijn.

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de activiteit bijdraagt aan minimaal één van de volgende doelen:

    • a.

      matiging van en aanpassing aan klimaatverandering of bevorderen van duurzame energie;

    • b.

      bevorderen van duurzame ontwikkeling of efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen;

    • c.

      het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterking van ecosysteemdiensten of instandhouding van habitats of landschappen;

    • d.

      verbetering van dierenwelzijn.

Artikel 2.2.3 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan landbouwers of een samenwerkingsverband van landbouwers.

Artikel 2.2.4 Aanvraagvereisten

  • 1. Als de aanvraag wordt ingediend door een landbouwer met een biologische bedrijfsvoering of landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw wordt, in aanvulling op artikel 1.6, de aanvraag vergezeld van een erkend certificaat of kwaliteitskeurmerk waaruit dit blijkt.

  • 2. Als de aanvraag wordt ingediend door een landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw wordt, in aanvulling op artikel 1.6, de aanvraag vergezeld van het inschrijfnummer en documentatie van een certificerende instantie ter onderbouwing dat de bedrijfsomschakeling is gestart.

Artikel 2.2.5 Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 1.8 komen alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder e, voor subsidie in aanmerking.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten in het openstellingsbesluit bepalen dat ook kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a en b, voor subsidie in aanmerking komen.

Artikel 2.2.6 Openstellingsbesluit

In aanvulling op artikel 1.2:

  • a.

    kunnen Gedeputeerde Staten een apart subsidieplafond vaststellen voor jonge landbouwers;

  • b.

    stellen Gedeputeerde Staten een minimum subsidiebedrag vast; en

  • c.

    bepalen Gedeputeerde Staten dat geen extra punt wordt toegekend als bedoeld in artikel 2.2.8, onder 3, als biologische landbouw conflicteert met te bereiken doelen van het openstellingsbesluit.

Artikel 2.2.7 Subsidiepercentage

  • 1. De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten.

  • 2. Indien Gedeputeerde Staten een apart subsidieplafond vaststellen voor jonge landbouwers, bedraagt de subsidie 55% van de subsidiabele kosten als de subsidie wordt verstrekt aan een jonge landbouwer.

Artikel 2.2.8 Rangschikking

  • 1. Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, kunnen worden gerangschikt op basis van selectiecriteria of op basis van een investeringslijst.

  • 2. Als in het openstellingsbesluit is bepaald dat aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen gerangschikt worden op basis van selectiecriteria, worden de aanvragen gerangschikt op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate van effectiviteit;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      de mate van innovatie;

    • d.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

  • 3. Bij de rangschikking wordt aan landbouwers met een biologische bedrijfsvoering en landbouwers die omschakelen naar biologische landbouw een extra punt toegekend, tenzij dit in het openstellingsbesluit anders is bepaald omdat biologische landbouw conflicteert met te bereiken doelen van het openstellingsbesluit.

  • 4. Alleen door middel van een erkend certificaat of kwaliteitskeurmerk kan een landbouwer aantonen dat hij over een biologische bedrijfsvoering beschikt.

  • 5. Een landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw kan dit aantonen door een inschrijfnummer en documentatie van een certificerende instantie te overleggen waaruit blijkt dat hij is gestart met de bedrijfsomschakeling.

Paragraaf 3 Niet-productieve investeringen op landbouwbedrijven

Artikel 2.3.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor niet-productieve investeringen op landbouwbedrijven.

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de activiteit bijdraagt aan minimaal één van de volgende doelen:

    • a.

      matiging van en aanpassing aan klimaatverandering of bevorderen van duurzame energie;

    • b.

      bevorderen van duurzame ontwikkeling of efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen;

    • c.

      het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterking van ecosysteemdiensten of instandhouding van habitats of landschappen.

Artikel 2.3.2 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan landbouwers of een samenwerkingsverband van landbouwers.

Artikel 2.3.3 Aanvraagvereisten

  • 1. Als de aanvraag wordt ingediend door een landbouwer met een biologische bedrijfsvoering of landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw wordt, in aanvulling op artikel 1.6, de aanvraag vergezeld van een erkend certificaat of kwaliteitskeurmerk waaruit dit blijkt.

  • 2. Als de aanvraag wordt ingediend door een landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw wordt, in aanvulling op artikel 1.6, de aanvraag vergezeld van het inschrijfnummer en documentatie van een certificerende instantie ter onderbouwing dat de bedrijfsomschakeling is gestart.

Artikel 2.3.4 Openstellingsbesluit

In aanvulling op artikel 1.2 bepalen Gedeputeerde Staten dat geen extra punt wordt toegekend als bedoeld in artikel 2.3.8, derde lid, als biologische landbouw conflicteert met te bereiken doelen van het openstellingsbesluit.

Artikel 2.3.5 Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 1.8 komen alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder e, voor subsidie in aanmerking.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten in het openstellingsbesluit bepalen dat ook kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a en b, voor subsidie in aanmerking komen.

Artikel 2.3.6 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.10 komen investeringen in het watersysteem waar uitsluitend landbouwers van profiteren niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.3.7 Subsidiepercentage

  • 1. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie 70% van de subsidiabele kosten voor investeringen in het watersysteem.

Artikel 2.3.8 Rangschikking

  • 1. Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, kunnen worden gerangschikt op basis van selectiecriteria of op basis van een investeringslijst.

  • 2. Als in het openstellingsbesluit is bepaald dat aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen gerangschikt worden op basis van selectiecriteria, worden de aanvragen gerangschikt op basis van de volgende criteria:

    • a.

      mate van effectiviteit;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      de mate van urgentie;

    • d.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

  • 3. Bij de rangschikking wordt aan landbouwers met een biologische bedrijfsvoering en landbouwers die omschakelen naar biologische landbouw een extra punt toegekend, tenzij dit in het openstellingsbesluit anders is bepaald omdat biologische landbouw conflicteert met te bereiken doelen van het openstellingsbesluit.

  • 4. Alleen door middel van een erkend certificaat of kwaliteitskeurmerk kan een landbouwer aantonen dat hij over een biologische bedrijfsvoering beschikt.

  • 5. Een landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw kan dit aantonen door een inschrijfnummer en documentatie van een certificerende instantie te overleggen waaruit blijkt dat hij is gestart met de bedrijfsomschakeling.

Paragraaf 4 Niet-productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven

Artikel 2.4.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor niet-productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de activiteit bijdraagt aan minimaal één van de volgende doelen:

    • a.

      matiging van en aanpassing aan klimaatverandering of bevorderen van duurzame energie;

    • b.

      bevorderen van duurzame ontwikkeling of efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen;

    • c.

      het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterking van ecosysteemdiensten of instandhouding van habitats of landschappen.

Artikel 2.4.2 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan:

  • a.

    natuurlijke en rechtspersonen;

  • b.

    samenwerkingsverbanden van natuurlijke en rechtspersonen.

Artikel 2.4.3 Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 1.8 komen alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder e, voor subsidie in aanmerking.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten in het openstellingsbesluit bepalen dat ook kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a en b, voor subsidie in aanmerking komen.

Artikel 2.4.4 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.10 komen investeringen in het watersysteem waar uitsluitend landbouwers van profiteren niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.4.5 Subsidiepercentage

  • 1. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie 70% van de subsidiabele kosten voor investeringen die gericht zijn op de waterkwantiteit.

Artikel 2.4.6 Rangschikking

  • 1. Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, kunnen worden gerangschikt op basis van selectiecriteria of op basis van een investeringslijst.

  • 2. Als in het openstellingsbesluit is bepaald dat aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen gerangschikt worden op basis van selectiecriteria, worden de aanvragen gerangschikt op basis van de volgende criteria:

    • a.

      mate van effectiviteit;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      de mate van urgentie;

    • d.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

Paragraaf 5 Samenwerking EIP Operationele groepen

Artikel 2.5.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

duurzame toegevoegde waardeketen: duurzame keten van activiteiten waarbij waarde aan de producten wordt toegevoegd op het moment dat deze een volgende activiteit in een keten passeren en waarbij de keten als geheel het product toegevoegde waarde geeft;

EIP: een Europees Partnerschap voor innovatie, voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw als bedoeld in artikel 127 van verordening 2021/2115;

GVE: grootvee-eenheden;

ketenpartij: instelling of dienstverlener waarmee de eigen activiteiten worden afgestemd omdat deze een rol speelt in het gezamenlijk te doorlopen traject;

operationele groepen: samenwerkingsverbanden die deel uit maken van een EIP, die bestaan uit minimaal twee actoren, waarvan minimaal één landbouwer deel uitmaakt en is gericht op het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties;

verdienmodel: manier waarop geld verdiend kan worden met een bepaalde activiteit.

Artikel 2.5.2 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een innovatief samenwerkingsproject dat zich richt op het ontwikkelen, doorontwikkelen of praktijkrijp maken van nieuwe concepten, producten of diensten die bijdragen aan de transitie naar een duurzame en toekomstbestendige landbouw en de uitwisseling van kennis hierover.

  • 2. Het innovatieve samenwerkingsproject dient betrekking te hebben op de voortbrenging van landbouwproducten of handel in landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU).

  • 3. Het innovatieve samenwerkingsproject heeft betrekking op één of meerdere van de volgende thema’s:

    • a.

      het ontwikkelen van duurzame verdienmodellen binnen de landbouw, met als resultaat een rendabel inkomen voor landbouwers wat de veerkracht van de landbouwsector in de EU ten goede komt;

    • b.

      vergroten van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven, door meer aandacht voor onderzoek, nieuwe technologieën of digitalisering;

    • c.

      tot een marktrijp concept ontwikkelen van een duurzame toegevoegde waardeketen gericht op landbouwproducten, waarbij de positie van de landbouwer in de waardeketen verbetert;

    • d.

      bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitats en landschappen;

    • e.

      bevorderen van de duurzame ontwikkeling of het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

    • f.

      bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren ofn duurzame energie te bevorderen;

    • g.

      inspelen op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogkwalitatief, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze is geproduceerd, en voorts vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn, of bestrijding van antimicrobiële resistentie.

Artikel 2.5.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2, eerste lid, kan worden verstrekt aan de deelnemers van een samenwerkingsverband.

  • 2. Aan het samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid neemt minimaal één landbouwer deel.

  • 3. In aanvulling op het tweede lid en op artikel 1.2 kunnen Gedeputeerde Staten in het openstellingsbesluit nadere regels stellen omtrent:

    • a.

      de deelnemende partijen in het samenwerkingsverband;

    • b.

      het minimale aantal bij het samenwerkingsverband betrokken partijen.

Artikel 2.5.4 Aanvraagvereisten

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.3 en 1.6 bevat de aanvraag om subsidie:

  • a.

    een aantoonbare oriëntatie op reeds uitgevoerde onderzoeken en bestaande initiatieven omtrent de betreffende innovatie;

  • b.

    een uitwerking van de beoogde activiteiten voor kennisverspreiding met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken, waaronder het nationale en Europese EIP-netwerk;

  • c.

    een toelichting op eventuele investeringen in bedrijfsmiddelen binnen het project;

  • d.

    het verwachte aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP-groep zal profiteren door betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

  • e.

    het verwachte aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn.

Artikel 2.5.5 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen uitsluitend de kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a, b en e voor zover deze betrekking hebben op de operationele kosten van het samenwerkingsverband in aanmerking, tenzij in het openstellingsbesluit anders is bepaald.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten in het openstellingsbesluit bepalen dat investeringen voor bedrijfsmiddelen voor subsidie in aanmerking komen.

  • 3. Indien Gedeputeerde Staten bepalen dat investeringen voor bedrijfsmiddelen voor subsidie in aanmerking komen, kan voor de berekening van de subsidiabele kosten geen gebruik worden gemaakt van de vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten als bedoeld in artikel 1.9c.

Artikel 2.5.6 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.10 komen kosten gericht op de reguliere bedrijfsvoering van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.5.7 Hoogte subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt minimaal € 25.000 en maximaal € 500.000.

  • 2. De hoogte van de subsidie bedraagt:

    • a.

      40% van de subsidiabele kosten voor investeringen;

    • b.

      100% van de overige subsidiabele kosten.

Artikel 2.5.8 Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 1.5 wordt subsidie geweigerd indien de aanvraag wordt gedaan door een reeds bestaand samenwerkingsverband, tenzij de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd nieuw is voor het reeds bestaande samenwerkingsverband.

Artikel 2.5.9 Selectie en rangschikking

Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden door een adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 geselecteerd en gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria:

  • a.

    mate van effectiviteit;

  • b.

    de haalbaarheid van de activiteit;

  • c.

    de mate van innovatie;

  • d.

    de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

Artikel 2.5.10 Verplichting

In aanvulling op artikel 1.15 is de subsidieontvanger verplicht de opgedane kennis en resultaten van het project gedurende de uitvoering van het project openbaar te maken via het Nationale en Europese EIP-netwerk en andere geëigende netwerken.

Artikel 2.5.11 Voortgangsverslag en deelbetaling

In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.16 en 1.18 bevat een voortgangsverslag en deelbetalingsverzoek de volgende gegevens:

  • a.

    Het gerealiseerde en nog te verwachten aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep heeft geprofiteerd/zal profiteren om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

  • b.

    Het gerealiseerde en nog te verwachten aandeel GVE’s vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn.

Artikel 2.5.12 Inhoudelijk verslag

In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.20 en 1.21 bevat een inhoudelijk verslag de volgende gegevens:

  • a.

    Het gerealiseerde aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep heeft geprofiteerd om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

  • b.

    Het gerealiseerde aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn.

Paragraaf 6 Samenwerking integrale gebiedsontwikkeling

(gereserveerd)

Paragraaf 7 Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – Uitvoering projecten LOS

Artikel 2.7.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

LAG: lokale actiegroep als bedoeld in artikel 33 van verordening 2021/1060;

LEADER: vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling als bedoeld in artikel 31 van Verordening (EU) 2021/1060;

LOS: strategie voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel c, en artikel 32 van verordening 2021/1060.

Artikel 2.7.2 Openstellingsbesluit

Gedeputeerde Staten kunnen in het openstellingsbesluit afwijken van artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b.

Artikel 2.7.3 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van projecten die passen binnen een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS en zijn geselecteerd door de LAG.

Artikel 2.7.4 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan:

  • a.

    natuurlijke personen;

  • b.

    rechtspersonen; en

  • c.

    samenwerkingsverbanden van bovenstaande partijen.

Artikel 2.7.5 Subsidievereisten aanvraag

Indien de subsidie wordt aangevraagd door een onderneming bevat de aanvraag in aanvulling op artikel 1.6 gegevens waarmee de subsidieaanvrager kan aantonen dat de onderneming een mkb onderneming is als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard.

Artikel 2.7.6 Subsidiabele kosten

Alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8 die direct verband houden met het uitvoeren van projecten die passen binnen een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS en zijn geselecteerd door de LAG komen voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.7.7 Hoogte subsidie

De hoogte van de subsidie wordt gebaseerd op de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS, waarbij rekening wordt gehouden met eventueel van toepassing zijnde staatssteunbepalingen op grond van de staatssteunregels.

Artikel 2.7.8 Selectie van aanvragen

In afwijking van artikel 1.12 vindt selectie van activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen plaats door de LAG, op basis van selectiecriteria als opgenomen in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS.

Paragraaf 8 Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – kosten voor het beheer, de monitoring en de evaluatie van de LOS en de dynamisering ervan

Artikel 2.8.1 Openstellingsbesluit

In afwijking van artikel 1.2 kunnen Gedeputeerde Staten geen nadere regels stellen met betrekking tot:

  • a.

    de categorieën van activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

  • b.

    de thema’s waarop een activiteit betrekking moet hebben;

  • c.

    de categorieën van aanvragers;

  • d.

    de geografische begrenzing van de openstelling.

Artikel 2.8.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt activiteiten als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onder c, van verordening 2021/1060.

Artikel 2.8.3 Aanvrager

Subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2 kan worden verstrekt aan:

  • a.

    een LAG;

  • b.

    rechtspersonen;

  • c.

    ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.8.4 Subsidiabele kosten

  • 1. Alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8 die direct verband houden met de subsidiabele activiteit komen voor subsidie in aanmerking.

  • 2. In afwijking van artikel 1.5, onder i, wordt subsidie niet geweigerd indien reeds is gestart met de uitvoering van de activiteiten voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.

  • 3. Kosten als bedoeld in het eerste lid kunnen subsidiabel zijn vanaf de datum dat Gedeputeerde Staten de LOS hebben goedgekeurd.

Artikel 2.8.5 Subsidiehoogte

De subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2 bedraagt maximaal 25% van de totale overheidsbijdrage aan de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS.

Artikel 2.8.6 Verdelingswijze

In afwijking van artikel 1.12, eerste lid, onderdeel a, wordt het subsidieplafond verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Paragraaf 9 Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – Voorbereiding LOS GLB 2028-2034

(gereserveerd)

Paragraaf 10 Kennis en informatie

Artikel 2.10.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties en demonstratieactiviteiten aan groepen van landbouwers;

    • b.

      kennisoverdracht in de vorm van een demonstratieproject door een landbouwer op het eigen landbouwbedrijf.

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de activiteit bijdraagt aan minimaal één van de volgende doelen:

    • a.

      ontwikkelen van duurzame verdienmodellen binnen de landbouw, met als resultaat een rendabel inkomen voor landbouwers;

    • b.

      vergroten van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven door meer aandacht voor onderzoek, nieuwe technologieën of digitalisering;

    • c.

      ontwikkelen van een marktrijp concept van een duurzame toegevoegde waardeketen gericht op landbouwproducten, waardoor de positie van de landbouwer in de waardeketen verbetert;

    • d.

      bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;

    • e.

      bevorderen van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

    • f.

      bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten of de instandhouding van habitats of landschappen; 

    • g.

      aantrekken en behouden van jonge landbouwers of nieuwe landbouwers of bevordering van duurzame bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden;

    • h.

      bevorderen van de werkgelegenheid, groei, gendergelijkheid, sociale inclusie of lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden;

    • i.

      inspelen op maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van voedsel en gezondheid of vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn of bestrijding van antimicrobiële resistentie.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.2 kunnen Gedeputeerde Staten in het openstellingsbesluit nadere regels stellen omtrent:

    • a.

      de doelgroep waarop de activiteit gericht is;

    • b.

      het minimale aantal deelnemende landbouwers.

Artikel 2.10.2 Aanvrager

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder a kan worden verstrekt aan een kennisaanbieder of een samenwerkingsverband van kennisaanbieders.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder b, kan worden verstrekt aan een landbouwer of een samenwerkingsverband van landbouwers.

Artikel 2.10.3 Aanvraagvereisten

De aanvraag bevat, in aanvulling op artikel 1.6:

  • a.

    een omschrijving waaruit blijkt dat de aanvrager beschikt over voldoende gekwalificeerde en regelmatig getrainde projectuitvoerders en over middelen om de activiteit succesvol uit te kunnen voeren;

  • b.

    een opgave van het verwachte aantal deelnemende landbouwers.

Artikel 2.10.4 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.10 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    de ontwikkeling van nieuwe kennis;

  • b.

    kennisaanbod dat deel uitmaakt van reguliere programma's of leergangen in het middelbaar- of hoger beroepsonderwijs of het wetenschappelijk onderwijs;

  • c.

    eigen uren door landbouwers om als deelnemer aan de kennisoverdrachtsactiviteit deel te nemen.

Artikel 2.10.5 Subsidiepercentage

  • 1. De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder a, bedraagt 80% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid, onder b, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.10.6 Selectie en rangschikking

  • 1. Voor selectie en rangschikking van aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden de volgende selectiecriteria gehanteerd:

    • a.

      mate van effectiviteit;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

  • 2. Onverminderd het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten besluiten tevens de mate van innovatie als selectiecriterium te hanteren.

Artikel 2.10.7 Voorschot

In afwijking van artikel 1.17 verstrekken Gedeputeerde Staten geen voorschot.

Artikel 2.10.8 Voortgangsverslag, deelbetaling en inhoudelijk verslag

  • 1. In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.16 en 1.18 bevat een voortgangsverslag en deelbetalingsverzoek het totaal aantal deelnemers tot dan toe.

  • 2. In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.19 is de subsidieontvanger verplicht om na afloop van de activiteiten te rapporteren over het totaal aantal deelnemers.

  • 3. In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.20 en 1.21 is de subsidieontvanger verplicht te rapporteren over het totaal aantal deelnemers.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 3.1 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van

het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 3.2 Werkingsduur

Deze regeling vervalt op 31 december 2029.

Artikel 3.3 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Regeling Europese landbouwsubsidies Zuid-Holland.

Ondertekening

Den Haag, 14 maart 2023

Gedeputeerde staten van Zuid-Holland

drs. M.J.A. van Bijnen MBA, secretaris

drs. J. Smit, voorzitter