Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2023

Geldend van 24-10-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2023

De raad van de gemeente Rozendaal, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders

d.d. 15 november 2022, gelet op de artikelen 2.1.3, artikel 2.1.4 eerste, tweede, derde, vierde en zesde lid en artikel 2.1.4a eerste, tweede, derde, vijfde en zesde lid, 2.1.4b tweede lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 3.8 eerste lid en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

Besluit:

Onder gelijktijdige intrekking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2019, vast te stellen de navolgende

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2023

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die:

      • niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

      • daadwerkelijk beschikbaar is;

      • een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en;

      • financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

    • b.

      Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

    • c.

      Bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4 en 2.1.4a van de wet.

    • d.

      Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft; en

      • in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel;

      • het feitelijke woonadres indien de persoon met beperkingen met een briefadres is ingeschreven.

    • e.

      Ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Rozendaal.

    • f.

      Melding: kenbaar maken van de hulpvraag om maatschappelijke ondersteuning aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet.

    • g.

      Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet.

    • h.

      Uitvoeringsbesluit: uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

    • i.

      Uitvoeringsregeling: uitvoeringsregeling Wmo 2015.

    • j.

      Voorziening in natura: een voorziening die bestaat uit goederen of diensten, niet uit geld.

    • k.

      Wet: wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het uitvoeringsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Melding

  • 1. Een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld. Als de cliënt daarom verzoekt, zorgt het college voor ondersteuning bij het verhelderen van de ondersteuningsbehoefte.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk en wijst de cliënt op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning en op de mogelijkheid om gedurende zeven dagen na de melding een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 van de wet te overhandigen. Als de cliënt daarom verzoekt, zorgt het college voor ondersteuning bij het opstellen van een persoonlijk plan.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3 Onderzoek

  • 1. Het college onderzoekt in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger(s) danwel zijn vertegenwoordiger en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 en artikel 2.1.4a van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 3. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2 lid 2 aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek.

  • 4. Het college informeert de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

Artikel 4 Verslag

Het college verstrekt aan de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek (het verslag). Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 5 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om een maatwerkvoorziening wordt door een cliënt of diens gemachtigde of wettelijk vertegenwoordiger schriftelijk ingediend bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van:

    • a.

      een door het college vastgesteld aanvraagformulier, of

    • b.

      een door of namens de cliënt ondertekend verslag als bedoeld in artikel 4.

  • 2. Als een cliënt zelf hulp en ondersteuning wenst in te kopen met een pgb, dient de cliënt daartoe naast hetgeen onder lid 1 vermeld een pgb-plan in zoals bedoeld in artikel 10 van deze verordening.

Artikel 6 Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college neemt het verslag als bedoeld in artikel 4 als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 3 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 3. Een cliënt met psychische of psychosociale problemen en een cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 3 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate tijdig beschikbare voorziening.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de vorm waarin en de duur waarvoor voorzieningen worden verstrekt.

  • 7. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving met een maximum van 1.500 kilometer op jaarbasis.

  • 8. Een maatwerkvoorziening in de vorm van een autoaanpassing of een pgb hiervoor, wordt alleen verstrekt als de aan te passen auto niet ouder is dan 36 maanden op de datum van aanvraag voor een autoaanpassing.

  • 9. Het college verstrekt de voorzieningen opvang en beschermd wonen conform het daartoe vastgesteld beleid van de (centrum)gemeente Arnhem, de geldende verordening maatschappelijke ondersteuning en de daarop gebaseerde nadere regels en/of beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van deze centrumgemeente.

Artikel 7 Weigeringsgronden

  • 1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien:

    • a.

      voor de problematiek die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van andere wet- of regelgeving bestaat;

    • b.

      er geen geobjectiveerde beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie kunnen worden vastgesteld aan de hand van reguliere onderzoeksmethoden;

    • c.

      de gevraagde maatwerkvoorziening een anti-revaliderende werking heeft, niet veilig voor cliënt of zijn omgeving is, gezondheidsrisico’s met zich meebrengt of het effect op de beperkingen van cliënt onvoldoende vaststaat;

    • d.

      cliënt de gevraagde voorziening voor de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij er sprake is van een acute noodsituatie waardoor het voor de cliënt dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen;

    • e.

      cliënt de gevraagde voorziening na de melding als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet en vóór datum van besluit als bedoeld in artikel 2.3.5 lid 2 van de wet heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan vaststellen;

    • f.

      deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

    • g.

      de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan, niet verband houdende met de overgang naar een volgende levensfase.

  • 2. Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt:

    • a.

      indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Rozendaal;

    • b.

      indien deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om hulp bij het huishouden of begeleiding.

  • 3. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing;

    • c.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • d.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • e.

      de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

    • f.

      indien cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen, tenzij er sprake is van co-ouderschap;

    • g.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte. Er kan dan wel een voorziening voor verhuizing en inrichting worden verstrekt;

    • h.

      als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden.

  • 4. Geen vergoeding voor verhuiskosten wordt verstrekt indien:

    • a.

      een persoon met beperking voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • b.

      een persoon met beperking verhuist naar een instelling op grond van de Wet langdurige zorg.

Artikel 8 Advisering

Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

Artikel 9 Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat de omvang en het beoogde resultaat daarvan zijn;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    • e.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4. Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 10 Pgb-plan

  • 1. Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen met een pgb, dient de cliënt daartoe een pgb-plan in volgens een door het college ter beschikking gesteld format.

  • 2. Het college kan bij nadere regels bepalen welke eisen er gesteld worden aan de inhoud van een pgb-plan.

Artikel 11 Regels voor pgb

  • 1. Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen met een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6. lid 2 van de wet opgenomen voorwaarden. Het college maakt daarbij gebruik van het pgb-plan zoals bedoeld in artikel 10.

  • 2. De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

    • a.

      kosten voor bemiddeling;

    • b.

      kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • c.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • d.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • e.

      kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

  • 3. het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel;

  • 4. het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode anders ten onrechte kan inzetten.

Artikel 12 Hoogte pgb

  • 1. De hoogte van het pgb voor een zaak wordt maximaal vastgesteld op:

    • a.

      Het bedrag van de goedkoopst compenserende voorziening in natura bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten, zo nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering of;

    • b.

      Het bedrag van de kosten volgens de door het college geaccepteerde offerte indien de gemeente voor de betreffende zaak geen overeenkomst heeft gesloten.

  • 2. Indien een cliënt, die gebruik kan maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer, in plaats daarvan aanspraak maakt op een pgb, dan wordt de hoogte berekend aan de hand van de kosten die de gemeente zou maken als de cliënt met het collectief vraagafhankelijk vervoer zou reizen.

  • 3. Het tarief voor individuele taxikosten bedraagt maximaal het geldende tarief op basis van de Regeling maximumtarief en bekendmaking tarieven taxivervoer, waarbij het uitgangspunt geldt dat in totaal 1500 kilometer op jaarbasis binnen de eigen leef- en woonomgeving moet kunnen worden gereisd.

  • 4. Het tarief voor dienstverlening bedraagt maximaal het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura, als het gaat om personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de uit het pgb te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken;

  • 5. Het tarief voor dienstverlening bedraagt maximaal 85% van het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura, als het gaat om personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de uit het pgb te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken;

  • 6. De hoogte van het pgb voor hulp uit het sociaal netwerk zoals bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 bij het bestaan van een dienstbetrekking is gelijk aan de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de desbetreffende CAO, vermeerderd met de vakantiebijslag en tegenwaarde van de verlofuren.

  • 7. [vervallen]

  • 8. Indien op basis van het pgb-plan als bedoeld in artikel 10 een passende en toereikende voorziening voor een lager tarief kan worden ingekocht, wordt het in lid 1 t/m lid 5 bedoelde tarief hierop aangepast.

  • 9. Indien het op basis van lid 1 t/m lid 5 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen voorziening te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.

Artikel 13 Financiële tegemoetkoming

Een cliënt komt in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming als dit een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie en het om de kosten voor verhuizen en herinrichting gaat. De hoogte is gebaseerd op marktonderzoek naar de kosten voor verhuizing en de Nibud-normen voor stoffering. Het college legt de hoogte vast in de nadere regels.

Artikel 14 Abonnementstarief voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura of via een pgb zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor de algemene voorziening Hulp bij het huishouden.

  • 3. De hoogte van de bijdrage voor de in lid 1 en lid 2 genoemde voorzieningen bedraagt voor één of meerdere voorzieningen tezamen het bedrag genoemd in artikel 2.1.4 lid 3 en artikel 2.1.4a lid 4 Wet maatschappelijke ondersteuning per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënt tezamen.

  • 4. In afwijking van lid 1 is geen eigen bijdrage verschuldigd voor de volgende maatwerkvoorzieningen:

    • a.

      rolstoelvoorzieningen;

    • b.

      kindvoorzieningen, uitgezonderd woningaanpassingen;

    • c.

      voorziening in de verhuis- en herinrichtingskosten;

    • d.

      bemoeizorg

  • 5. In afwijking van artikel 2.1.4a lid 4 van de wet is voor deelname aan het collectief vervoer een reizigersbijdrage verschuldigd. De hoogte is gelijk aan het openbaar vervoer tarief voor vervoer met een OV-chipkaart.

  • 6. De hoogte van de bijdrage voor een hulpmiddel, woningaanpassing, de in lid 5 genoemde maatwerkvoorziening voor vervoer en de in lid 2 genoemde algemene voorziening, overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

  • 7. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura of een pgb is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening of het pgb zelf maakt.

  • 8. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 9. De kostprijs van de in lid 2 genoemde algemene voorziening is gelijk aan de kosten die het college voor de betreffende voorziening per cliënt maakt.

  • 10. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

Artikel 15 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken;

    • e.

      de zelfredzaamheid van de cliënt en het vermogen om te participeren te stimuleren, en aldus zorgafhankelijkheid te verminderen.

  • 2. Het college kan bij nadere regels bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 4. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden wijst het college aanbieders van een voorziening erop om overeenkomst, de betreffende privacywetgeving zorg te dragen voor de bescherming van cliënten afkomstig uit de gemeente Rozendaal.

Artikel 16 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij verstrekking van een voorziening.

Artikel 17 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

  • 1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. De cliënt heeft een inlichtingenplicht richting het college zoals bedoeld in artikel 2.3.8 van de wet.

  • 3. Het college kan een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als sprake is van een of meerdere omstandigheden als bedoeld in artikel 2.3.10 van de wet.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen drie maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Het college kan op basis van artikel 2.4.1 van de wet de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6. Het college kan een terug te vorderen bedrag als bedoeld in lid 5 verrekenen met betalingen op grond van de wet, die nog uitgekeerd moeten worden.

  • 7. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode anders ten onrechte kan inzetten. Het college stelt de cliënt aan wie het pgb is verstrekt schriftelijk op de hoogte van dit verzoek.

Artikel 18 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

  • 1. Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot deze controle.

Artikel 19 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

  • 2. De jaarlijkse blijk van waardering bestaat uit: een uitnodiging voor de dag van de mantelzorger, die jaarlijks georganiseerd wordt.

Artikel 20 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

  • 1. Het college kan ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie op aanvraag een financiële tegemoetkoming voor medisch afval en/of voor een maaltijdservice verstrekken aan ingezetenen die als gevolg van een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen aannemelijke meerkosten hebben en beschikken over een Gelrepas.

  • 2. Het college stelt nadere regels over de gevallen waarin een financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt, de berekening van de hoogte en de wijze van verstrekking van de tegemoetkoming.

Artikel 21 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • ii.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, als bedoeld in lid 1, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5 lid 2 van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs onder andere op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college kan lid 1 onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in lid 2 en lid 3. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in lid 1 hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 22 Afstemming met de Jeugdwet

  • 1. Het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen op grond van de Jeugdwet.

  • 2. In het kader van deze voorgenoemde verantwoordelijkheden van het college wisselen consulenten jeugd en consulenten Wmo persoonsgegevens uit indien dat noodzakelijk is en cliënt daar ondubbelzinnige toestemming voor geeft.

  • 3. Het college draagt zorg voor de continuïteit van de zorg onder zijn verantwoordelijkheid wanneer de jeugdige de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.

Artikel 23 Afstemming met de Participatiewet

  • 1. Het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en (re-integratie) voorzieningen op grond van de Participatiewet, waaronder leerwerktrajecten.

  • 2. In het kader van de voorgenoemde verantwoordelijkheden van het college wisselen consulenten Wmo en consulenten Werk en Inkomen persoonsgegevens uit indien dat noodzakelijk is en cliënt daar ondubbelzinnige toestemming voor geeft.

Artikel 24 Klachtregeling

  • 1. Het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen, verzoeken en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 25 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 26 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van lid 1 en lid 2.

Artikel 27 evaluatie

  • 1. Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

  • 2. Indien hier aanleiding toe bestaat, kan het beleid en/of de beleidsregels, en/of de nadere regels en/of het financieel besluit met inachtneming van de bevinden van de evaluatie worden aangepast.

Artikel 28 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 29 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2019 wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2019, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2019 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld conform deze verordening.

  • 4. Het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2019, gebeurt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2019 die daarvoor zijn geldigheid behoudt.

  • 5. Van lid 4 kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 30 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking de dag na bekendmaking.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rozendaal 2023.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Rozendaal d.d. 13 december 2022

Klaas Schaap,

griffier

Ester Weststeijn,

burgemeester

Toelichting op de Verordening

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: wet). Uitgangspunt van deze wet is dat er steeds wordt bekeken wat verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociale netwerk. Als dat nodig is stelt de gemeente de cliënt in aanvulling hierop in staat gebruik te maken van een algemene voorziening of -als hekkensluiter- een maatwerkvoorziening. De voorzieningen zijn bedoeld om eraan bij te dragen dat ingezetenen ondanks een beperking mee kunnen blijven doen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig kunnen functioneren.

Er moet steeds een zorgvuldige toegangsprocedure worden doorlopen. De wet en deze verordening leggen deze toegangsprocedure [in hoofdlijnen] vast. Wanneer de toegangsprocedure goed wordt uitgevoerd, moet dit steeds tot een juist besluit leiden: ondersteuning waar ondersteuning nodig is.

Als de cliënt het niet eens is met het besluit, kan de cliënt daartegen natuurlijk bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures. Ook kijkt de rechter of het onderzoek naar de omstandigheden van cliënt goed is uitgevoerd. En of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid of participatie van cliënt en hij of zij daardoor zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

De wet en deze verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan gebeurt in de praktijk namens het college door deskundige consulenten, ambtenaren of bijvoorbeeld aanbieders.

Deze verordening kan niet los worden gezien van de Nadere regels Wmo en Jeugdwet en de Beleidsregels Wmo en Jeugdwet.

Artikelsgewijs

Hieronder worden de artikelen waar dat nodig is verder toegelicht.

Artikel 1 Definities

In artikel 1 staat een beperkt aantal definities. Veel definities staan namelijk al in de wet (in artikel 1.1.1) en gelden ook voor deze verordening. Voor de duidelijkheid staan hieronder een aantal belangrijke wettelijke definities:

aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;

algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven;

cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid;

cliёntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

maatschappelijke ondersteuning:

  • bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

  • ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psycho-sociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;

  • bieden van beschermd wonen en opvang;

maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

  • ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;

  • ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;

  • ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

sociale netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliёnt een sociale relatie onderhoudt;

vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;

voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening;

zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kent een aantal definities die voor deze verordening van belang zijn. Zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3 lid 3 Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:3 lid 2 Awb).

Artikel 2 Melding

Dit artikel legt vast dat bij het college een melding kan worden gedaan en door wie. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het Sociaal Meldpunt van de gemeente Rheden. De melding kan verder ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.

Een persoon met een hulpvraag die vanuit een andere wet kan worden beantwoord, wordt direct en gericht doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw), de Participatiewet en de Wet langdurige zorg (hierna: WLZ). Als een cliënt behoefte heeft aan ondersteuning bij het verhelderen van zijn ondersteuningsbehoefte, dan wordt de cliënt hierbij ondersteund.

Als uit een ‘lichte toets’ op de inhoud van de melding bij het sociaal meldpunt blijkt dat er passende hulp en ondersteuning geboden kan worden vanuit een in de gemeente beschikbare algemene voorzieningen, dan zal de persoon met een hulpvraag eveneens direct en gericht worden doorverwezen naar deze vorm van hulp en ondersteuning. Denk bijvoorbeeld aan aanbod vanuit de ‘Sociale Basis’ (Incluzio 2022). Dit geldt ook voor de algemene voorziening hulp bij het huishouden waarbij eveneens een ‘lichte toets’ door de gemeente zelf wordt uitgevoerd en dus niet door de aanbieder. Tenzij het college hierover in de toekomst anders besluit.

In lid 2 is de verplichte ontvangstbevestiging vastgelegd (artikel 2.3.2 lid 1 van de wet). Registratie is ook belangrijk, omdat het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag duren.

Het college moet ervoor zorgen dat er voor alle ingezetenen cliëntondersteuning beschikbaar is (artikel 2.2.4 lid 1 van de wet). De cliënt en zijn mantelzorger moeten voor het onderzoek gewezen worden op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning (artikel 2.3.2 lid 3 van de wet).

In lid 3 staat een uitzondering voor spoedeisende gevallen. Het college is verplicht in die gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.

Artikel 3. Onderzoek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het belangrijk dat alle relevante feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de cliënt of diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger(s) wordt gedaan. Voor een zorgvuldig onderzoek is meestal persoonlijk contact nodig om een goed beeld van de cliënt en de thuissituatie te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat er één of meerdere gesprekken gevoerd worden met de cliënt of diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger(s).

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in een aantal uitspraken uiteengezet welke stappen de gemeente hierbij moet zetten (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2018:819). Allereerst onderzoekt de consulent met de cliënt wat de hulpvraag is (stap 1). Daarna wordt vastgesteld welke problemen cliënt ondervindt bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie (stap 2). Als dit in kaart is gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie (stap 3). Er wordt onderzocht wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen, mantelzorg of met hulp van zijn sociale netwerk kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of te verbeteren (stap 4). Zijn de problemen hiermee niet (helemaal) opgelost? Dan beoordeelt de consulent welke maatwerkvoorziening de beperkingen adequaat kan compenseren (stap 5).

Artikel 4. Verslag

Doordat de gemeente aan de cliënt een schriftelijk verslag van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt, wordt deze in staat gesteld een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Een verslag bevat geen volledige weergave van de gesprekken die tijdens het onderzoek zijn gevoerd. Alleen gegevens die noodzakelijk zijn voor het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van cliënt, zijn opgenomen. Een goede weergave hiervan maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag. En het draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. De weergave van de uitkomsten van het onderzoek kan verschillen. Zo kan het verslag bijvoorbeeld heel beperkt zijn als de cliënt vindt goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn.

Als een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag. Het verslag is op zichzelf geen besluit. Dit betekent dat tegen het verslag geen bezwaar of beroep openstaat.

Artikel 5 Aanvraag

Een aanvraag kan niet worden gedaan voordat het onderzoek naar de melding is afgerond, tenzij dit niet binnen zes weken is gebeurd (artikel 2.3.2 lid 9 van de wet). Het college moet binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag een besluit nemen (artikel 2.3.5 lid 2 van de wet).

In lid 1 staat eerst dat een aanvraag door of namens een cliënt of diens gemachtigde of wettelijk vertegenwoordiger kan worden gedaan. Bij een wettelijk vertegenwoordiger gaat het bijvoorbeeld om een mentor of om een ouder of voogd bij een minderjarige. De formele eis van machtiging of vertegenwoordiging is gesteld, omdat het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb.

Een aanvraag die niet is ingediend met gebruikmaking van een aanvraagformulier of in de vorm van een door de cliënt ondertekend verslag, kan het college buiten behandeling laten. Cliënt krijgt wel eerst de kans zijn aanvraag aan te vullen.

In lid 2 staat dat als een cliënt een aanvraag wil doen voor een persoonsgebonden budget (pgb) dat deze naast een aanvraagformulier of een ondertekend verslag (zie lid 1), ook een pgb-plan moet indienen bij de aanvraag. Het pgb-plan moet worden opgesteld aan de hand van het door het college ter beschikking gestelde format zoals bedoeld in artikel 10 van deze verordening en in artikel 2 van de nadere regels Wmo en jeugdwet. Een aanvraag die niet is ingediend met een pgb-plan en gebruikmaking van een aanvraagformulier of in de vorm van een door de cliënt ondertekend verslag, kan het college buiten behandeling laten. Cliënt krijgt wel eerst de kans zijn aanvraag aan te vullen.

Artikel 6 Criteria voor een maatwerkvoorziening

In dit artikel zijn de algemene criteria beschreven die gelden om een maatwerkvoorziening te kunnen krijgen. Allereerst moet duidelijk zijn dat sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie. Daarnaast moet duidelijk zijn dat oplossingen die de cliënt zelf kan inzetten om zijn zelfredzaamheid en participatie te verbeteren, zoals eigen kracht, gebruikelijke hulp en algemeen gebruikelijke voorzieningen, niet toereikend zijn om de beperkingen te compenseren.

Het college verstrekt geen voorziening die al eerder zijn verstrekt als de cliënt verweten kan worden dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onoplettendheid (lid 4). Dus niet als de cliënt geen schuld treft. Hier speelt de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt een rol. Als bijvoorbeeld in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht, heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico moet in de opstalverzekering gedekt worden. Als vervolgens brand uitbreekt en blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, kan op dat moment geen beroep op de Wmo worden gedaan.

Voorzieningen die het college op grond van deze verordening verstrekt, moeten zowel adequaat als de goedkoopste voorziening zijn (lid 5). Met adequaat wordt bedoeld: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat ze de voorziening meer adequaat maken, vergoedt het college niet. De bruikbaarheid van een voorziening wordt niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald, maar is ook afhankelijk van de gebruiker. Ook is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is.

Voor het kwaliteitsniveau wordt aangesloten bij een verantwoord niveau, maar ook niet meer dan dat. Als de cliënt een adequate voorziening wil die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, kan de cliënt eventueel kiezen voor een pgb en de extra kosten van de duurdere voorziening zelf te betalen.

Uit lid 7 volgt dat de te verstrekken maatwerkvoorziening voor vervoer voldoende passend is als deze de cliënt in staat stelt tot lokale verplaatsingen (zie CRvB 27-6-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1961 en CRvB 27-6-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1972). Het college hoeft dus geen rekening te houden met een bovenregionale vervoersbehoefte (CRvB 9-5-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1487). Het college mag volstaan met een voorziening of een combinatie van voorzieningen, waarmee een cliënt 1.500 kilometer per jaar kan reizen (CRvB 29-02-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7463, CRvB 06-06-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7705, Rechtbank Noord-Nederland 25-7-2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:3496). Als de cliënt een hogere vervoersbehoefte heeft, dan is het aan de cliënt om dit aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aan te tonen.

Artikel 7 Weigeringsgronden

Dit artikel noemt de situaties waarin het college kan besluiten om geen maatwerkvoorziening te verstrekken. Enkele weigeringsgronden worden hieronder verder toegelicht.

Lid 1 onderdeel a

Uit de wet blijkt niet dat andere wetten voorliggend zijn of dat de aanspraak op een andere wettelijke regeling kan leiden tot een afwijzing van de Wmo aanvraag. Wel is in de wet geregeld dat de maatwerkvoorziening, als daartoe aanleiding bestaat, wordt afgestemd op andere wetten (artikel 2.3.5 lid 5 van de wet). Ook verstrekt het college alleen een maatwerkvoorziening als de cliënt niet op eigen kracht in staat is tot zelfredzaamheid en participatie of kan voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang (artikel 2.3.5 lid 3 en 4 van de wet).

Als cliënt een andere wettelijke regeling kan aanspreken, wordt dit gezien als een vorm van eigen kracht. Vandaar dat in deze bepaling expliciet is geregeld dat het college geen maatwerkvoorziening toekent als een andere wettelijke regeling in de ondersteunings-behoefte kan voorzien.

Het college kan alleen rekening houden met een voorziening op grond van een andere wet (een voorliggende voorziening), als de cliënt daar echt aanspraak op heeft. Er is geen sprake van een voorliggende voorziening als de voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling is afgewezen of als vaststaat dat cliënt daarvoor niet in aanmerking komt (zie ook CRvB 03-08-2011, nr. 11/517 WMO en CRvB 19-04-2010, nr. 09/1082 WMO).

Lid 1 onderdeel b en c

Een voorziening wordt alleen verstrekt wanneer deze noodzakelijk is. Alleen als vastgesteld is dat er sprake is van een medische en/of psychische beperking waardoor een cliënt niet kan deelnemen aan het leven van alle dag kan vanuit de Wmo een voorziening worden toegekend. Hierbij speelt de medisch adviseur (arts in dienst van een door de gemeente gecontracteerd bureau) een belangrijke rol om te bepalen of voorzieningen medisch noodzakelijk zijn. Ook anti-revaliderende werking van een gevraagde voorziening kan een afwijzingsgrond zijn. Dit is het geval als de gevraagde voorziening niet als doeltreffend kan worden aangemerkt, omdat deze voorziening niet is gericht op het opheffen of verminderen van de beperkingen.

Lid 1 onderdeel d en e

Hier wordt gedoeld op de situatie dat de cliënt een voorziening realiseert of aankoopt en daarna pas een beroep op de gemeente doet. Als de voorziening is gerealiseerd voor de melding, dan bestaan er eigenlijk geen beperkingen meer die het college moet compenseren. Er wordt alleen een uitzondering gemaakt als er sprake was van een acute noodsituatie, waardoor cliënt niet in staat was om eerst contact te zoeken met de gemeente. Is de voorziening na de melding, maar voor de aanvraag of het besluit daarop gerealiseerd, dan kan het college de voorziening weigeren als de noodzaak, adequaatheid en passendheid van die voorziening en de gemaakte kosten achteraf niet meer beoordeeld kan worden. Dat is alleen anders als van tevoren contact is gezocht en het college expliciet toestemming heeft gegeven voor de aankoop/realisering van de gevraagde voorziening.

Lid 1 onderdeel g

Van een cliënt mag verwacht worden dat hij bij verhuizingen of de aanschaf van voorzieningen rekening houdt met zijn beperkingen. Doet hij dat niet, dan kan het college een voorziening om die reden afwijzen. Bijvoorbeeld als een cliënt gaat verhuizen en het door zijn medische situatie op dat moment voorzienbaar is dat hij beperkingen gaat ondervinden bij het normale gebruik van de woning. Deze bepaling biedt dan een grond om geen voorziening toe te kennen. Er mag niet van een cliënt gevraagd worden dat hij reserveert of andere maatregelen treft om te voorkomen dat toekomstige onzekere gebeurtenissen in zijn gezondheidstoestand door het ouder worden, leiden tot een beroep op de Wmo (CRvB 22-08-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2603).

Lid 2 onderdeel b

Het college kan alleen een maatwerkvoorziening toekennen als deze langdurig noodzakelijk is. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen in een terminaal ziektestadium. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerkend is in beide situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap, op het moment van de aanvraag onomkeerbaar is. Er is dus geen verbetering te verwachten in de situatie van de cliënt. Hierbij is de prognose dus van groot belang. Zegt de prognose dat de cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen kan functioneren, dan mag het college meestal van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, met periodes van verbetering en terugval, kan meestal uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt een belangrijke rol bij de vraag of er een langdurige noodzaak is voor de betreffende voorziening. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat als vaststaat dat de beperkingen tijdelijk zijn, bijvoorbeeld door een ongeluk, geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt. Cliënt kan dan meestal een beroep doen op hulpmiddelen via de zorgverzekeraar in het kader van de Zorgverzekeringswet. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig verschilt per situatie. Het is, afhankelijk van de situatie, wel mogelijk om kortdurend huishoudelijke ondersteuning of begeleiding in te zetten.

Lid 3 onderdeel a

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen. Of als de ondervonden problemen komen door achterstallig onderhoud of doordat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als de cliënt goede pogingen heeft ondernomen om de gebreken door de verhuurder weg te laten nemen.

Lid 3 onderdeel b

Op basis van deze bepaling hoeft het college geen woningen aan te passen aan de beperkingen van een tijdelijk verblijvende bewoner. Wel moet de gemeente in deze situaties voldoen aan haar compensatieplicht. Dit kan door het bieden van een alternatieve oplossing, zoals een verhuiskostenvergoeding. Het categorisch uitsluiten van aanpassingen in woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning, is toegestaan volgens rechtbankuitspraken (ECLI:NL:RBARN:2008:BH0126 en ECLI:NL:RBROE:2010:BM6304).

Lid 3 onderdeel c

Als er in de verlaten woning geen problemen werden ervaren, is de verhuizing naar de nieuwe woning kennelijk de oorzaak van de problemen. Cliënt is dan dus verhuisd naar een ongeschikte woning. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de belangrijkste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling is vooral van toepassing op situaties de cliënt verhuist zonder specifieke reden. Er wordt een uitzondering gemaakt als er een belangrijke reden voor de verhuizing is. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het accepteren van werk in een andere regio. De beoordeling of er een belangrijke reden is, is afhankelijk van een afweging van alle belangrijke feiten en omstandigheden. Bij een belangrijke reden kan er alleen een voorziening worden toegekend, als cliënt in redelijkheid niet zelf voor een oplossing had kunnen zorgen (zie ook ECLI:NL:CRVB:2012:BW6810).

Lid 3 onderdeel d

Als een cliënt verhuist, moet hij zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat cliënt een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Voor de toepassing van deze weigeringsgrond is het belangrijk dat de gemeente zicht heeft op de aangepaste of eenvoudig aan te passen woningvoorraad. Daarnaast moet de gemeente inwoners goed informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat cliënt wel/niet is verhuisd naar de meest geschikte woning. De bewijslast keert om als cliënt al is verhuisd en dan pas contact met de gemeente opneemt over mogelijke aanpassingen. Het is dan aan de cliënt om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat er geen geschikte woning beschikbaar was (zie ook ECLI:NL:CRVB:2019:2951).

Artikel 8 Advisering

Het college moet zorgvuldig onderzoek doen. Soms zal hiervoor specifieke deskundigheid nodig zijn en mag een specifiek deskundig oordeel en advies niet ontbreken. Denk bijvoorbeeld aan een medisch of ergonomisch advies. Het college moet ervoor zorgen dat die deskundigheid gewaarborgd is. Ook als er verschil van mening tussen het college en de cliënt bestaat over de medische beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie, is door een onafhankelijk medisch deskundig adviseur noodzakelijk.

Artikel 9 inhoud beschikking

De cliënt moet op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. In dit artikel staat wat in ieder geval in de beschikking moet worden opgenomen.

Artikel 10 Ppb-plan

Wanneer een client in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen met een pgb, stelt de cliënt hier een pgb-plan voor op. In de Nadere regels staat aan welke eisen dit plan moet voldoen.

Artikel 11 Regels voor pgb

De wet noemt in artikel 2.3.6. een aantal criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb. Het college toetst of aan deze criteria is voldaan. Daarbij maakt het college gebruik van het in artikel 10 genoemde budgetplan. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt als de cliënt dit gemotiveerd vraagt (zie artikel 2.3.6 lid 2 onderdeel b van de wet).

In lid 2 zijn een aantal kostenposten genoemd die niet uit het pgb gefinancierd mogen worden. Het pgb is namelijk alleen bedoeld voor financiering van de noodzakelijke voorziening.

In Lid 3 staat aangegeven dat alles wat vanuit het pgb door de pgb houder betaald wordt ook verantwoord dient te worden. Dit betekent ook dat er alleen uitbetalingen vanuit het toegekende pgb gedaan mogen worden welke zijn afgesproken in de beschikking zoals die is toegekend vanuit de gemeente.

Lid 4 bepaalt dat het mogelijk is voor het college om de SVB te vragen om tijdelijk geen of gedeeltelijk geen pgb uit te laten betalen aan een budgethouder. Dat kan het college alleen doen als het college vermoed dat geld uit het pgb ten onrechte besteed wordt aan iets wat niet mag.

Artikel 12 Hoogte pgb

In dit artikel staat hoe het college de hoogte van een pgb vaststelt (zoals verplicht op basis van artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel b van de wet). Een op basis van deze berekeningswijze vastgesteld budget moet de cliënt in staat stellen de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren van derden te betrekken (artikel 2.3.6 lid 1 van de wet). Daarbij geldt dat het college een pgb kan weigeren voor zover de kosten hiervan hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening in natura (artikel 2.3.6 lid 5 onderdeel a van de wet).

Met de berekeningswijze in deze verordening wordt de hoogte van een pgb voor een groot deel bepaald door wat het de gemeente zou kosten als het de betreffende maatwerkvoorziening in natura zou verstrekken. Als in een individueel geval aantoonbaar is dat de berekeningswijze leidt tot een pgb-hoogte waarmee de cliënt niet in staat is de benodigde maatschappelijke ondersteuning van derden te betrekken, wordt er in dat geval van de tarieven afgeweken (lid 9). Als op basis van het pgb-plan vaststaat dat de benodigde voorziening voor een lager tarief kan worden ingekocht, wordt het tarief juist naar beneden vastgesteld (lid 8).

Voor zzp’ers (lid 5) wordt een lager tarief gehanteerd dan voor een instelling (lid 4), vanwege de lagere overheadkosten.

Ook voor hulp uit het sociale netwerk kan de gemeente in de verordening voorwaarden stellen aan het tarief (artikel 2.3.6 lid 4 van de wet). Bij hulp uit het sociale netwerk kan sprake zijn van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. Welke personen aangemerkt mogen worden als behorende tot het sociaal netwerk is vastgelegd in artikel 1.1.1 van de wet (Wmo 2015). In veel gevallen gaat het om personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt. Er is geen sprake van hulp uit het sociale netwerk als er voorafgaand aan de hulpverlening geen contacten waren tussen cliënt en de hulpverlener. Dat de hulpverlener in afwachting van het besluit van het college tegen zeer geringe betaling hulp heeft verleend en niet staat ingeschreven bij de KvK, maakt niet dat sprake is van sociale contacten en dus hulp uit het sociale netwerk.

Als er een arbeidsovereenkomst bestaat tussen de budgethouder en de hulpverlener uit het sociaal netwerk die diensten verleend dan is het sociaal netwerktarief hiervoor sinds 1 oktober 2023 gebaseerd op de uurlonen uit de CAO waarvoor beroepsmatige zorg of dienstverleners betaald worden. Bijvoorbeeld bij hulp in de huishouding of begeleiding is dit de CAO VVT. Naast een uurloon wordt er ook in de berekening uurtarief pgb meegenomen het vakantiegeld en betaling van vakantie uren volgens de betreffende CAO.

Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar. Als ook hiervoor een pgb wordt aangevraagd, is voor het college van belang dat gewaarborgd is dat de in te kopen voorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt (artikel 2.3.6 lid 2 onderdeel c van de wet). Hierbij weegt het college mee of de voorziening in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt (artikel 2.3.6 lid 3 van de wet).

Artikel 13 Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat een cliënt krijgt als tegemoetkoming in de kosten die gemaakt worden om een voorziening aan te schaffen of hulp te organiseren. De financiële tegemoetkoming hoeft niet kostendekkend te zijn, maar moet wel in de buurt komen van de daadwerkelijk gemaakte kosten. Het college hanteert een financiële tegemoetkoming voor de kosten voor verhuizing en herinrichting. De exacte hoogte hiervan is vooraf lastig bepalen. Een financiële tegemoetkoming is voor deze voorziening dan ook een geschikt instrument.

Artikel 14 Abonnementstarief voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

Het college mag van cliënten een bijdrage in de kosten vragen voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen. In dit en het volgende artikel zijn de regels over deze bijdrage in de kosten opgenomen.

Lid 1

Hierin is vastgelegd dat een eigen bijdrage verschuldigd is voor Wmo voorzieningen die vanuit de gemeente verstrekt worden via een beschikking. Deze bijdrage is verschuldigd zolang er gebruik wordt gemaakt van de voorziening. Hier wordt mee bedoeld dat een eigen bijdrage verschuldigd is gedurende de tijd dat een cliënt 'in zorg' gemeld staat bij de aanbieder. De eigen bijdrage is niet langer meer verschuldigd op het moment dat de gemeente een 'einde zorg' bericht heeft ontvangen van de aanbieder.

Lid 2

Het college kan ook voor het gebruik van een algemene voorziening (behalve voor cliëntondersteuning) een bijdrage in de kosten van de gebruiker vragen. Als de gemeente dit wenst, dan moet dit in de verordening worden geregeld. Dit lid benoemd een algemene voorziening waarbij een financiële eigen bijdrage gevraagd wordt. Uit de wet volgt dat het abonnementstarief verplicht is voor algemene voorzieningen waarbij een duurzame hulpverleningsrelatie wordt aangegaan tussen de cliënt en de hulpverlener. Bij een duurzame hulpverleningsrelatie gaat het in belangrijke mate om persoonlijke hulpverlening, is arbeid verreweg de grootste kostencomponent, is de continuïteit van de band tussen cliënt en hulpverlener belangrijk voor de ondersteuning van de cliënt en wordt er langdurig gebruik gemaakt van de voorziening. Bij de algemene voorziening Hulp bij het huishouden is sprake van een duurzame hulpverleningsrelatie en heeft de gemeente ervoor gekozen het abonnementstarief te hanteren.

Lid 3

Voor maatwerkvoorzieningen in natura en pgb’s en voor bij verordening aangewezen algemene voorzieningen geldt het abonnementstarief. De hoogte van dit tarief is landelijk vastgesteld en is te vastgelegd in artikel 2.1.4 lid 3 en artikel 2.1.4a lid 4 Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). Het CAK stelt de eigen bijdrage vast en int deze.

Lid 4

Op grond van de wet en het uitvoeringsbesluit is er voor een rolstoel en kindvoorzieningen met uitzondering van woningaanpassingen geen bijdrage verschuldigd. De gemeente heeft daarnaast besloten ook voor een voorziening in de verhuis- en herinrichtingskosten en voor bemoeizorg geen bijdrage te vragen. 

Lid 5

Vervoer kan op grond van het uitvoeringsbesluit worden uitgezonderd van het abonnementstarief. In dit artikel is dit geregeld voor collectief vervoer. Reden voor deze uitzondering is dat er bij deze vorm van vervoer per rit lage prijzen worden gevraagd en het gebruik in veel gevallen incidenteel is. Er is daarom een afzonderlijke bepaling opgenomen over de hoogte van de bijdrage in de kosten voor het vervoer.

Lid 6 t/m 9

Sinds de invoering van het abonnementstarief, hoeft er niet meer voor alle voorzieningen gecontroleerd te worden of de bijdrage de kostprijs te boven gaat. In lid 6 is geregeld voor welke voorzieningen deze controle nog wel geldt. In lid 7, lid 8 en lid 9 is uitgelegd hoe de kostprijs tot stand komt.

Lid 10

Aan jeugdigen tot 18 jaar kan alleen een bijdrage in de kosten worden opgelegd voor een woningaanpassing. Voorwaarde voor het kunnen vragen van deze bijdrage, is dat dit door de gemeenteraad in de verordening is bepaald.

Artikel 15. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen ligt bij de gemeente en de aanbieders. De gemeente moet in de verordening regelen welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, waaronder eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten (artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de wet). Deze bepaling geeft hier uitvoering aan. In lid 1 staan een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen. Het in lid 3 genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1 lid 1 van de wet.

Artikel 16. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

In artikel 3.4 lid 1 van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, direct melding doet van iedere calamiteit en geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet staat dat het college personen aanwijst die toezicht houden op de naleving van de wet. In aanvulling hierop regelt dit artikel dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 17 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

Om niet-gebruik, misbruik en oneigenlijk gebruik van een maatwerkvoorziening in natura of een pgb te voorkomen is het allereerst van belang dat de cliënt op de hoogte is van zijn rechten en plichten. Op basis van dit artikel wordt de cliënt hier op een begrijpelijke manier over geïnformeerd. Een cliënt moet het college informeren over veranderingen die van invloed kunnen zijn op de toegekende voorziening.

Het college heeft ook daarnaast de mogelijkheid om periodiek te onderzoeken of er aanleiding is om de beslissing om een maatwerkvoorziening in natura of een pgb te verstrekken te heroverwegen (artikel 2.3.9 van de wet). Als hier aanleiding toe is, kan het college op grond van artikel 2.3.10 van de wet de beslissing vervolgens herzien of intrekken. Als het college een beslissing intrekt omdat de cliënt opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, dan kan het college overgaan tot het vorderen van geldswaarde van de ten onrechte ontvangen maatwerkvoorziening in natura of pgb (artikel 2.4.1 lid 1 van de wet).

Het vierde lid is een ‘kan’-bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als drie maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, kan het college de toekenning van het pgb geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in lid 3 onderdeel f (dat ook voor maatwerkvoorzieningen in natura geldt).

Op basis van lid 7 is het mogelijk om de SVB te verzoeken om betalingen uit het pgb tijdelijk op te schorten, bijvoorbeeld in situaties waarbij de cliënt tijdelijk in het ziekenhuis is opgenomen of voor langere tijd in het buitenland verblijft. De voorziening hoeft dan niet direct te worden beëindigd, maar kan tijdelijk worden stop gezet.

Artikel 18. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb's

Het college moet periodiek onderzoeken of er aanleiding is om een besluit tot verstrekking van een maatwerkvoorziening te heroverwegen (artikel 2.3.9 van de wet). Soms bestaat er ook twijfel over de kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van geleverde ondersteuning. Op basis van dit artikel moet het college ook periodiek onderzoeken of de verstrekte maatwerkvoorzieningen in natura en pgb’s worden gebruikt of besteed voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt, of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt en of de geleverde ondersteuning van goede kwaliteit is. Er kan onderzoek worden gedaan naar het handelen van een cliënt, maar ook naar de aanbieder. Het onderzoek kan bijvoorbeeld bestaan uit dossieronderzoek, bezoek aan de cliënt, bezoek aan de locatie waar de cliënt ondersteuning krijgt en gesprekken met de aanbieder.

Artikel 19. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Mantelzorgers van cliënten in de gemeente komen in aanmerking voor een jaarlijkse blijk van waardering (artikel 2.1.6 van de wet). Een cliënt is een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan (artikel 1.1.1 van de wet). Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning hebben gemeld, ook al is daar geen Wmo voorziening uitgekomen. Verder is de woonplaats van de cliënt bepalend. Het kan dus ook gaan om mantelzorgers die in andere gemeenten wonen.

Artikel 20 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.1.7 van de wet. Daarin staat dat bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daardoor aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

De tegemoetkoming kan op aanvraag worden verstrekt. De beslissing op een dergelijke aanvraag is een (subsidie)beschikking. De bepalingen in de Awb, onder andere over bezwaar en beroep en subsidies, zijn hierop van toepassing.

Verstrekking van de tegemoetkoming is mogelijk voor kosten voor medisch afval en voor een maaltijdservice. Een tegemoetkoming is alleen mogelijk voor ingezetenen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen en een minimuminkomen (aan te tonen met de Gelrepas). Het college heeft de verstrekking van de tegemoetkoming in de meerkosten uitgewerkt in de nadere regels.

Artikel 21 verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

Voor een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan, moet de gemeente in de verordening hierover regel stellen (artikel 2.6.6 lid 1 van de wet). In artikel 5.4 van het uitvoeringsbesluit is uitgewerkt wat hierin van de gemeente wordt verwacht. Doel is dat een vaste of reële prijs wordt vastgesteld voor diensten die derden verlenen in opdracht van het college. In dit artikel is dit uitgewerkt.

Artikel 22 Jeugdwet en artikel 23 Participatiewet

Het college vindt goede samenhang en integrale dienstverlening belangrijk. Dit artikel regelt de afstemming tussen de dienstverlening op basis van de Wmo met de Jeugdwet en met de Participatiewet.

Artikel 24. Klachtregeling

De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of een gebrek aan deskundigheid. Daarvoor staat de klachtenprocedure van de gemeente open. In de Awb staan regels over hoe het college moet omgaan met klachten tegen hem of zijn medewerkers (titel 9.1 Awb).

Lid 2 gaat over de afhandeling van klachten door aanbieders. De gemeente is verplicht in de verordening te bepalen voor welke voorzieningen een klachtenregeling voor zorgaanbieder is vereist (artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel e van de wet). Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder indienen. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Als de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.

Artikel 25. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

In de verordening moet staan voor welke voorzieningen een regeling vereist is voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn (artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel f van de wet). Dit is uitgewerkt in lid 1. In lid 2 staan een aantal instrumenten die het college kan inzetten om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 26. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 3 van de wet. Daarin staat dat in de verordening wordt bepaald hoe ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de wet. Met lid 3 wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

Artikel 27. Evaluatie

Geen verdere toelichting nodig.

Artikel 28. Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen kan het college in het voordeel van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening. Afwijken van de in de wet zelf genoemde bepalingen kan niet. Voor toepassing van de hardheidsclausule wordt zo nodig advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar in het voordeel, en nooit in het nadeel van de betrokken cliënt. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule is een uitzondering en geen regel. Het college moet dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken. Dan is ook duidelijk waarom dat in andere situaties niet gebeurt.

Artikel 29. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

Geen verdere toelichting nodig.

Artikel 30. Inwerkingtreding en citeertitel

Geen verdere toelichting nodig.