Verordening Leerlingenvervoer gemeente Maassluis 2023

Geldend van 17-02-2023 t/m heden

Intitulé

Verordening Leerlingenvervoer gemeente Maassluis 2023

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aangepast vervoer: door de gemeente verzorgd vervoer per taxi, taxibus of touringcar;

  • b.

    afstand: afstand tussen de woning en de school, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg;

  • c.

    begeleider: ouder of persoon die door de ouder(s) wordt ingezet om de leerling tijdens het vervoer te begeleiden;

  • d.

    BSO: buitenschoolse opvang;

  • e.

    college: burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis;

  • f.

    crisissituatie: (psychische) noodtoestand van de ouder(s) / verzorger(s) van een leerling of de leerling zelf waardoor de leerling tijdelijk niet in de woning kan verblijven;

  • g.

    deskundige: een professional van de school, samenwerkingsverband of het wijkteam die bekend is met de situatie van de leerling en zijn ouders;

  • h.

    eigen vervoer: vervoer per eigen motorvoertuig;

  • i.

    gehandicapte leerling: een leerling als bedoeld in dit artikel, die door een structurele - langer dan drie maanden - lichamelijke, verstandelijke, zintuigelijke of psychische handicap niet, of niet zelfstandig van de fiets of het openbaar vervoer gebruik kan maken;

  • j.

    inkomen: inkomensgegevens als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in het peiljaar, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs;

  • k.

    leerling: leerling van een school als bedoeld in dit artikel;

  • l.

    openbaar vervoer: een voor eenieder openstaand personenvervoer;

  • m.

    opstapplaats: plaats aangewezen door het college, vanaf waar de leerling gebruik kan maken van het vervoer;

  • n.

    opvangadres: adres waar de leerling (tijdelijk) verblijft anders dan de woning;

  • o.

    ouders: ouder(s), pleegouder(s), voogd(en) of verzorger(s) van de leerling;’

  • p.

    persoonlijk vervoersontwikkelingsplan (PvP): een plan op maat om een leerling te leren zelfstandig naar school te laten gaan en niet afhankelijk te laten zijn van het aangepast vervoer;

  • q.

    reistijd: de tijdsduur tussen het vertrek van de woning en de aankomst op school, volgens de reisplanner OV, www.9292ov.nl;

  • r.

    samenwerkingsverband:

    • 1.

      voor primair onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a van de Wet op het primair onderwijs;

    • 2.

      voor het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 28a van de Wet op de expertisecentra; of

    • 3.

      voor het voortgezet onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • s.

    school:

    • 1.

      basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;

    • 2.

      school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra; of

    • 3.

      school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • t.

    toegankelijke school: school waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school;

  • u.

    vervoersvoorziening:

    • 1.

      gehele of gedeeltelijke vergoeding van de kosten voor het openbaar vervoer van de leerling of de jeugdige en zo nodig diens begeleider;

    • 2.

      gehele of gedeeltelijke vergoeding van de kosten voor het reizen met de fiets van de leerling of de jeugdige en zo nodig diens begeleider;

    • 3.

      gehele of gedeeltelijke vergoeding van de kosten voor het reizen met eigen vervoer;

    • 4.

      door de gemeente verzorgd (aangepast) vervoer.

  • v.

    woning: plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft;

Paragraaf 2. Aanvraag van de vervoersvoorziening

Artikel 2. Aanvraagprocedure

  • 1. De ouders van een leerling (of de handelingsbekwame leerling van 18 jaar of ouder) kunnen een aanvraag indienen voor een vervoersvoorziening bij het college in de gemeente waar de leerling verblijft.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend door middel van een volledig ingevuld, door het college vastgesteld, aanvraagformulier en voorzien van de op het formulier vermelde gegevens.

  • 3. Als dit voor een juiste beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is, kan het college de ouders verzoeken aanvullende gegevens te verstrekken.

  • 4. De persoonsgegevens uit de aanvraag voor een vervoersvoorziening worden slechts gebruikt om de aanvraag te kunnen beoordelen en uitvoering te kunnen geven aan de vervoersvoorziening van de leerling.

  • 5. Het college neemt een besluit op de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag voor een vervoersvoorziening.

  • 6. Het college kan het in het vorige lid bedoelde beslistermijn met ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

  • 7. Als een vervoersvoorziening wordt toegekend geldt deze:

    • a.

      wanneer het een vergoeding betreft, met ingang van de door de ouders verzochte datum, met dien verstande dat de datum niet ligt vóór de datum van ontvangst van de aanvraag;

    • b.

      wanneer het aangepast vervoer betreft, met ingang van een datum die zo mogelijk aansluit bij de door de ouders verzochte datum.

Artikel 3. Toekenning van een vervoersvoorziening

  • 1. Ten behoeve van het schoolbezoek kent het college aan ouders van de in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag een vervoersvoorziening toe met inachtneming van het bepaalde in deze verordening.

  • 2. Het college gaat bij het verstrekken van een vervoersvoorziening uit van de goedkoopst adequate mogelijkheid van vervoer. Dit kan bestaan uit een combinatie van verschillende vormen van vervoer als dit voor de leerling passend is.

  • 3. Indien het college toepassing geeft aan het eerste lid, verlangt zij van de ouders aan wie slechts een gedeeltelijke bekostiging van de vervoerskosten toekomt, betaling van een bijdrage tot ten hoogste het bedrag dat de ouders volgens het bepaalde in deze verordening moeten bijdragen aan de kosten van het vervoer. Weigering tot of nalatigheid in de betaling van de in de vorige volzin bedoelde bijdrage doet de aanspraak op de vervoersvoorziening vervallen.

  • 4. De bepalingen in deze verordening laten onverlet de verantwoordelijkheid van de ouders voor het schoolbezoek van hun kinderen.

  • 5. Als de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, wordt de vervoersvoorziening op aanvraag verstrekt aan de leerling.

  • 6. Het college bepaalt bij de toekenning van een vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de verstrekking dan wel de uitbetaling, alsmede de tijdsduur van de vervoersvoorziening.

  • 7. Het college kan aan de toekenning van een vervoersvoorziening nadere voorwaarden verbinden.

  • 8. Het college verstrekt een vervoersvoorziening voor het vervoer van de leerling van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school en terug.

  • 9. Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere regels stellen.

Paragraaf 3. Beoordeling van de aanspraak op een vervoersvoorziening

Artikel 4. Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school

  • 1. Een vervoersvoorziening wordt toegekend over de afstand tussen de woning van de leerling dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.

  • 2. De dichtstbijzijnde toegankelijke school voor speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs is een school die de onderwijssoort biedt waarop de leerling is aangewezen:

    • de school waarvoor een toelaatbaarheidsverklaring is afgegeven door het regionale samenwerkingsverband (cluster 3 en 4), of

    • de onderwijsinstelling waarvan de Commissie van onderzoek van de instelling heeft beoordeelt dat het kind in aanmerking komt voor onderwijs aan slechtziende/blinde kinderen of slechthorende/dove kinderen (cluster 1 en 2).

  • 3. Wanneer een leerling een school bezoekt die, met voorbijgaan van een vergelijkbare toegankelijke school van dezelfde richting, verder van de woning van de leerling is verwijderd, blijft de aanspraak beperkt tot de kosten verbonden aan het vervoer naar en van de dichtstbij de woning gelegen school.

Artikel 5. Afstandsgrens

  • 1. Een vervoersvoorziening wordt toegekend als de afstand van de woning of opstapplaats naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor:

    • a.

      basisonderwijs of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs meer bedraagt dan zes kilometer;

    • b.

      speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra meer bedraagt dan zes kilometer.

  • 2. Het college stelt de afstand als bedoeld in het eerste lid vast op basis van de kortste route berekend op basis van de ANWB-routeplanner, www.anwb.nl. Daarbij wordt uitgegaan van de adressen van de woning en de school van de leerling.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt geen afstandsgrens gehanteerd wanneer aan het college genoegzaam is aangetoond dat de leerling vanwege een handicap een vervoersvoorziening nodig heeft.

  • 4. Het college kan over de handicap van de leerling als bedoeld in het vorige lid advies vragen aan een deskundige. De deskundige betrekt in zijn advies de mogelijkheden van de leerling om zelfstandig, al dan niet met begeleiding, met de fiets of het openbaar vervoer te reizen.

Artikel 6. Zelfstandigheid en zelfredzaamheid

  • 1. Bij de beoordeling van de aanvraag voor een vervoervoorziening voor de leerling en eventueel een begeleider, wordt rekening gehouden met de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de leerling en de ouders. Het college kan hierbij het advies van een deskundige betrekken.

  • 2. Wanneer de leerling de leeftijd van negen jaar bereikt, kan het college in overleg met de ouders en desgewenst met de leerling en een deskundige, een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan (PvP) opstellen, waarin het traject naar zelfstandig reizen naar school wordt beschreven alsmede de mogelijkheden van de leerling. Dit plan maakt onderdeel uit van het besluit.

  • 3. In het PvP als bedoeld in het vorige lid kan het college aangeven welke ondersteuning geboden kan worden om de zelfstandigheid en de zelfredzaamheid van de leerling te bevorderen.

Artikel 7. Aanwijzing opstapplaats

  • 1. Het college kan bij het verstrekken van door de gemeente verzorgd aangepast vervoer een opstapplaats aanwijzen van waaruit de leerling gebruik maakt van de vervoersvoorziening.

  • 2. De ouders dragen er zorg voor dat de leerling naar en op de opstapplaats wordt begeleid als dit noodzakelijk is.

Artikel 8. Peildatum leeftijd leerling

Voor het verstrekken van een vervoersvoorziening op basis van artikel 14, derde lid, aanhef en onder a is de leeftijd van de leerling op 1 augustus van het schooljaar waarop de vervoersvoorziening betrekking heeft, bepalend.

Artikel 9. Verrekening met andere vergoedingen

De aanspraak op een toelage of andere financiële bijdrage, voor zover die voor de betreffende leerling betrekking heeft op de reiskosten, wordt op een bekostiging in mindering gebracht, dan wel als eigen bijdrage in rekening gebracht.

Artikel 10. Schooltijden en wachttijden aangepast vervoer

  • 1. Door de gemeente verzorgd aangepast vervoer vindt plaats op standaard schooldagen en schooltijden, zoals deze zijn opgenomen in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.

  • 2. Ingeval binnen een school sprake is van verschillende lesroosters binnen de vaste schooltijden, geldt voor de leerling een wachttijd van één of meerdere lesuren zodat het vervoer aansluit op de reguliere schooltijden.

  • 3. Aangepast vervoer op schooldagen en -tijden die afwijken van de reguliere schooltijden wordt alleen verstrekt als de leerling vanwege een handicap is aangewezen op aangepaste schooldagen en -tijden. De ouders moeten dit aantonen met een verklaring van een deskundige.

Artikel 11. Tijdelijke verblijf buiten de gemeente

Het college kan een tijdelijke vervoersvoorziening voor telkens een periode van maximaal zes weken toekennen aan de ouders van een leerling, die als gevolg van een crisissituatie tijdelijk buiten de gemeente verblijft, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a.

    voor het welzijn van de leerling is het noodzakelijk dat hij de school waar hij staat ingeschreven blijft bezoeken;

  • b.

    de leerling zal na de crisissituatie weer terugkeren naar de oorspronkelijke gemeente.

Artikel 12. Vervoersvoorziening naar stageadres

  • 1. Als er aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening naar een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet onderwijs, kan op verzoek een vervoersvoorziening worden toegekend voor vervoer naar het stageadres. Hiervoor wordt een afzonderlijke aanvraag ingediend.

  • 2. De vervoersvoorziening naar een stageadres wordt slechts toegekend als er wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de stage is onderdeel van het onderwijsprogramma zoals opgenomen in de schoolgids van de school of in het stagecontract;

    • b.

      de stagetijden komen overeen met de reguliere schooltijden;

    • c.

      de stage vindt plaats op één stageadres; en

    • d.

      het stageadres is gelegen binnen een straal van 20 kilometer van de woning of de school.

  • 3. Een vervoersvoorziening wordt slechts toegekend over de afstand tussen de woning van de leerling dan wel de opstapplaats en het dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke stageadres.

  • 4. Op verzoek van het college wordt het stagecontract door de ouders verstrekt.

Paragraaf 4. Verstrekking aard en omvang van de vervoersvoorziening

Artikel 13. Verstrekking van de vervoersvoorziening

  • 1. Het college betrekt bij de beoordeling van de aanvraag het eventuele persoonlijk vervoersontwikkelingsplan als genoemd in artikel 6 of vervoersadviezen van deskundigen die van belang zijn voor het bepalen van de aard en omvang van de vervoersvoorziening.

  • 2. Als begeleiding in het vervoer vereist is, vergoedt het college geen andere kosten dan de vervoerskosten die verbonden zijn aan de begeleiding van de leerling in het vervoer.

Artikel 14. Vergoeding van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets

  • 1. Als voldaan is aan de afstandsgrens genoemd in artikel 5, eerste lid, verstrekt het college aan de ouders van de leerling die een school voor primair onderwijs of speciaal onderwijs bezoekt, een vergoeding op basis van de kosten van het openbaar vervoer.

  • 2. Als aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in het eerste lid en de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets, verstrekt het college € 0,09 per kilometer gemeten over de kortste afstand tussen de woning en de school.

  • 3. Het college verstrekt een vergoeding op basis van de kosten van het openbaar vervoer of de fiets voor een volwassene die de leerling begeleidt indien:

    • a.

      de leerling genoemd in het eerste lid, jonger is dan negen jaar en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam is aangetoond dat de leerling niet zelfstandig met het openbaar vervoer of fiets kan reizen; of

    • b.

      de leerling, van negen jaar of ouder, vanwege zijn handicap niet zelfstandig kan reizen met het openbaar vervoer of de fiets.

  • 4. Als een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het vervoer ten behoeve van één begeleider voor bekostiging in aanmerking.

  • 5. Het college verstrekt geen vergoeding op basis van de kosten van openbaar vervoer of de fiets voor een leerling die het voortgezet onderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs bezoekt en die zelfstandig met het openbaar vervoer of fiets kan reizen.

Artikel 15. Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

  • 1. Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school bezoekt, indien:

    • a.

      aanspraak bestaat op grond van artikel 14 en de leerling met gebruikmaking van het openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is;

    • b.

      aanspraak bestaat op grond van artikel 14 en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is; of

    • c.

      de leerling, naar het oordeel van het college, vanwege zijn handicap, ook niet onder begeleiding in staat is van het openbaar vervoer of fiets gebruik te maken.

  • 2. Onder ‘ernstige benadeling van het gezin’ als genoemd in het eerste lid aanhef en onder b wordt verstaan:

    • a.

      de ouders kunnen aantoonbaar niet langer het werk uitoefenen of een (voltijds)opleiding volgen als zij zorg moeten dragen voor de begeleiding van hun kind naar school. Dit moeten zij aantonen met een werkgeversverklaring of inschrijfbewijs van de school;

    • b.

      er is sprake van een éénoudergezin – of vergelijkbare situatie – waar nog een ander kind jonger dan 9 jaar naar school moet worden gebracht op hetzelfde tijdstip;

    • c.

      de reisduur van de begeleiding neemt meer dan vier uur per dag in beslag; of

    • d.

      de begeleiding kan om andere dan de hiervoor genoemde redenen in redelijkheid niet van ouders worden verwacht. Dit moet worden aangetoond met een verklaring van een deskundige.

  • 3. Het college kan op verzoek van de ouders een BSO of opvangadres als woning aanmerken indien:

    • sprake is van een vast patroon, dat wil zeggen, één vast adres alsook op vaste dagen in de week;

    • de BSO of het opvangadres “op de route is gelegen” en niet leidt tot een langere reistijd; en

    • er geen meerkosten aan verbonden zijn, tenzij ouders de meerkosten aan het college

    • vergoeden.

Artikel 16. Vergoeding van de kosten op basis van het eigen vervoer

  • 1. Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college de ouders op aanvraag toestaan een of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren.

  • 2. Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, vergoedt het college aan de ouders die een leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, een kilometervergoeding op basis van de hoogte van de belastingvrije kilometervergoeding voor reiskosten, over de kortste afstand tussen de woning en de school. Voor het bepalen van de afstand wordt uitgegaan van de kortste route berekend op basis van de ANWB-routeplanner, www.anwb.nl.

  • 3. Er wordt geen vergoeding verstrekt voor het vervoer tussen de middag.

  • 4. Ouders die meer dan één leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, ontvangen de vergoeding zoals bedoeld in het tweede lid, voor slechts één leerling.

  • 5. Aan de ouders die één of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die van gemeentewege voor het vervoer van een of meer leerlingen een vergoeding ontvangen, wordt door het college geen vergoeding verstrekt.

Artikel 17. Bekostiging andere passende vervoersvoorziening

Als aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening kan het college na overleg met de ouders een bekostiging verstrekken voor een andere passende voorziening die goedkoper is dan de kosten van het vervoer waarop op grond van deze verordening aanspraak kan worden gemaakt.

Artikel 18. Vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie

  • 1. Met inachtneming van artikel 4 kent het college een vervoersvoorziening aan de ouders toe voor het weekeinde- en vakantievervoer van de leerling die, met het oog op het volgen van voor de leerling passend (voortgezet) speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft.

  • 2. Vervoer in de weekeinden als bedoeld in het vorige lid wordt niet toegekend voor de weekeinden die vallen binnen de schoolvakanties.

  • 3. Vakantievervoer van de leerling als bedoeld in het eerste lid wordt slechts toegekend voor zover de vakanties voorkomen in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.

Artikel 19. Eigen bijdrage in de vorm van een drempelbedrag

  • 1. Aan de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs, als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs bezoekt, van wie het inkomen tezamen meer bedraagt dan € 27.900 wordt slechts een vergoeding verstrekt voor zover de kosten van het vervoer van die leerling de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 5 bepaalde afstand te boven gaan.

  • 2. In geval het college in plaats van een vergoeding toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen, betalen de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, per leerling per schooljaar een eigen bijdrage die gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 5 bepaalde afstand, indien het inkomen van de ouders meer bedraagt dan € 27.900.

  • 3. De kosten voor openbaar vervoer, genoemd in het eerste en tweede lid, betreffen de kosten van openbaar vervoer die bij gebruik van de OV-chipkaart of een andere binnen de gemeente geldende OV-betaalmogelijkheid voor de in artikel 5 bepaalde afstand redelijkerwijs zouden worden gemaakt, ongeacht de aanwezigheid van openbaar vervoer of het daadwerkelijk gebruik ervan. Bij het bepalen van de kosten wordt rekening gehouden met de kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.

  • 4. Het bedrag van € 27.900 genoemd in het eerste en tweede lid, wordt met ingang van 1 januari 2023 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorafgaande jaar en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 450. Het aangepaste bedrag treedt in plaats van het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag van € 27.900.

  • 5. Deze bepaling is niet van toepassing op leerlingen die vanwege hun handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

  • 6. Wanneer de aanvraag voor een vervoersvoorziening wordt gedaan door een voogdijinstelling die als ‘ouder’ kan worden aangemerkt, geldt geen drempelbedrag omdat zij geen natuurlijk persoon zijn en derhalve geen inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting hebben.

Artikel 20. Financiële draagkracht

  • 1. Indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs meer dan 20 kilometer bedraagt, wordt de vastgestelde vergoeding verminderd met een van de financiële draagkracht van de ouders afhankelijk bedrag.

  • 2. In geval het college in plaats van een vergoeding toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen, en de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs meer dan 20 kilometer bedraagt, betalen de ouders een van de financiële draagkracht afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer.

  • 3. De hoogte van het bedrag als bedoeld in het eerste lid en de bijdrage als bedoeld in het tweede lid worden berekend per gezin en zijn afhankelijk van de hoogte van het inkomen van de ouders.

    Inkomen in euro’s

    Eigen bijdragen in euro’s

    0 – 36.900

    Nihil

    36.900 – 43.650

    145

    43.650 – 50.400

    630

    50.400 – 56.700

    1.170

    56.700 – 64.800

    1.715

    64.800 – 71.100

    2.300

    71.000 en verder voor elke 5.000 extra

    550 erbij

  • 4. De inkomensbedragen, genoemd in het derde lid, worden met ingang van schooljaar 2023 – 2024 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzicht van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 500.

  • 5. De bedragen van de eigen bijdrage, bedoeld in het derde lid, worden met ingang van schooljaar 2023 – 2024 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het consumentenprijsindexcijfer van de reeks alle huishoudens op het onderdeel vervoersdiensten heeft ondergaan ten opzichte van het voorafgaande schooljaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 5.

  • 6. Deze bepaling is niet van toepassing op leerlingen die wegens hun beperking op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige beperking niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

Paragraaf 5. Herziening, opschorting en intrekking of terugvordering van de vervoersvoorziening

Artikel 21. Herziening, opschorting, intrekking of terugvordering van de vervoersvoorziening

  • 1. De ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling zijn verplicht wijzigingen, die van invloed kunnen zijn op de toegekende vervoersvoorziening, onder vermelding van de datum van wijziging, direct schriftelijk mede te delen aan het college.

  • 2. Als sprake is van een wijziging die van invloed is op de toegekende vervoersvoorziening, vervalt de aanspraak daarop en kent het college al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening toe.

  • 3. Als de ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling niet voldoen aan het bepaalde in het eerste lid, en het college een wijziging als bedoeld in het tweede lid vaststellen, waardoor blijkt dat ten onrechte een vervoersvoorziening is verstrekt, vervalt de aanspraak op de vervoersvoorziening direct en wordt de ten onrechte genoten bekostiging teruggevorderd, dan wel verrekend bij een eventuele nieuw verstrekte vervoervoorziening.

  • 4. Het college kan een besluit als bedoeld in deze verordening herzien, opschorten dan wel intrekken, als het college vaststelt dat:

    • a.

      niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen gesteld bij of krachtens deze verordening of opgenomen in het besluit op de aanvraag;

    • b.

      een vervoersvoorziening is verstrekt op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een ander besluit zou zijn genomen;

    • c.

      de verstrekte vervoersvoorziening niet meer de meest passende vervoersvoorziening is;

    • d.

      sprake is van onaanvaardbaar wangedrag door de leerling of de ouders gedurende het verblijf in het aangepast vervoer of tijdens het ophalen en afzetten van de leerling; of

    • e.

      het vervoeren van de leerling leidt tot een onveilige situatie in het aangepast vervoer.

Paragraaf 6. Slotbepalingen

Artikel 22. Evaluatie

Deze verordening wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd.

Artikel 23. Afwijken van bepalingen

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ouders afwijken van artikel 2, zevende lid, artikel 4 en de artikelen 10 tot en met 16 in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.

Artikel 24. Inwerkingtreding en intrekking oude verordening

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2023 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Leerlingen- en Jeugdhulpvervoer Maassluis 2020.

Artikel 25. Overgangsbepaling

  • 1. De Verordening Leerlingen- en Jeugdhulpvervoer gemeente Maassluis 2020 blijft van toepassing op vervoersvoorzieningen die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn toegekend.

  • 2. Aanvragen die na de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend of aanvragen waarop nog geen besluit is genomen voor de inwerkingtreding van deze verordening, vallen onder de werking van deze verordening.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Maassluis, gehouden op 31 januari 2023,

de griffier,

mr. R. van der Hoek

de voorzitter,

dr. T.J. Haan

TOELICHTING

Algemeen

Ieder kind heeft recht op passend onderwijs. In sommige gevallen is de afstand naar de school groot, of kan het kind wegens zijn structurele handicap niet zelfstandig naar school reizen. Ouders kunnen dan een beroep doen op de Verordening Leerlingenvervoer.

Wettelijke plicht

De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het Leerlingenvervoer berust bij de gemeente. Artikel 4 van de Wet op het primair onderwijs (Wpo), artikel 4 van de Wet op het voortgezet onderwijs (Wvo) en artikel 4 van de Wet op de expertisecentra (Wec) leggen de opdracht tot het regelen van Leerlingenvervoer neer bij de gemeenten. De gemeenteraad moet in een verordening de voorwaarden en criteria vastleggen op grond waarvan ouders in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening. De gemeente heeft binnen de kaders van de onderwijswetgeving beleidsvrijheid bij de uitvoering van het Leerlingenvervoer. De gemeente kan bijvoorbeeld een kilometergrens en/of een leeftijdsgrens hanteren en een eigen bijdrage heffen. Ook kunnen afwegingen gemaakt worden tussen eigen vervoer, openbaar vervoer, al dan niet met begeleiding en aangepast vervoer. Uitgangspunt is dat het vervoer voor de individuele leerling passend is. Daarbij moet de godsdienst of levensovertuiging van de ouders worden gerespecteerd.

Het vervoer naar het middelbaar beroepsonderwijs, het hoger beroepsonderwijs en het universitair onderwijs valt niet onder de verordening.

Vervoersvoorziening

In de Verordening wordt het begrip ‘vervoersvoorziening’ gehanteerd. Dat houdt in dat er niet altijd sprake is van een kostendekkende betaling. Zo is ook een voorziening mogelijk in de vorm aangepast vervoer, dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen. Het college van burgemeester en wethouder (hierna: het college) bepaalt in welke vorm de voorziening wordt verstrekt. Het vervoer dient echter te allen tijde passend te zijn.

Uitgangspunt van de regeling is bekostiging van het openbaar vervoer. Wanneer de leerling door zijn structurele handicap geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, zelfs niet met begeleiding, komt hij in aanmerking voor aangepast vervoer. Als ouders aangeven hun kind zelf te willen vervoeren dienen ze hiervoor toestemming te vragen aan het college. De bekostiging van het vervoer is vervolgens gebaseerd op de vervoersvoorziening waar de ouders voor in aanmerking komen. Het college kan toestemming weigeren op grond van de kosten.

Drempelbedrag en draagkrachtafhankelijke bijdrage

Het college kan ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt een drempelbedrag in rekening brengen. De ouderlijke bijdrage is hierbij gekoppeld aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens, dat wil zeggen de afstand van de woning tot de dichtstbijzijnde toegankelijke school waarboven aanspraak kan bestaan op Leerlingenvervoer. In de Verordening is deze grens vastgesteld op zes kilometer. De ouderlijke bijdrage is dan gelijk aan de kosten van het openbaar vervoer over deze afstand. Het drempelbedrag wordt per leerling in rekening gebracht. Daarnaast kan het college een bijdrage vragen aan ouders van leerlingen die een school voor basisonderwijs bezoeken die meer dan twintig kilometer van de woning is gelegen. Deze bijdrage is afhankelijk van de financiële draagkracht en wordt per gezin geheven.

Zelfstandigheid en zelfredzaamheid

Ouders zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het vervoer van hun kind naar school. Wanneer vanwege de afstand of de handicap van de leerling een vervoersvoorziening nodig is, kan aanspraak bestaan op Leerlingenvervoer. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een vervoersvoorziening wordt rekening gehouden met de zelfstandigheid en de zelfredzaamheid van de leerling en de ouders, ook wel ‘eigen kracht’ genoemd. Door gebruik te maken van reguliere vervoersmiddelen zijn mensen zelfredzamer en flexibeler en kunnen daardoor beter meedoen in de samenleving. Met een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan (PVP) willen we stimuleren dat leerlingen zelfstandig leren reizen en niet langer dan noodzakelijk afhankelijk zijn van aangepast vervoer. Een training ‘zelfstandig leren reizen’ kan onderdeel uitmaken van het PVP.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Begeleider

Wanneer een leerling begeleiding nodig heeft tijdens het vervoer, is dat een verantwoordelijkheid van de ouders. Zij zijn en blijven verantwoordelijk voor de schoolgang van hun kind. Werk van ouders of anderszins ontslaat ouders niet van deze verantwoordelijkheid. Wanneer ouders zelf niet in staat zijn om begeleiding te bieden, is het hun verantwoordelijkheid iemand te zoeken, die deze taak van hen hetzij tijdelijk en/of deeltijds overnemen.

Gehandicapte leerling

Een leerling die door een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet of niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken, wordt aangemerkt als een gehandicapte leerling in de zin van de Verordening.

Wanneer een leerling, ondanks zijn handicap wél zelf kan reizen met het openbaar vervoer, is deze in de zin van de Verordening géén gehandicapte leerling. De beperking die de leerling door de handicap ervaart moet structureel van aard zijn, in ieder geval langer dan drie maanden duren. Wanneer de beperking met medicijnen te verbeteren is, is er geen sprake van een beperking in de zin van deze Verordening. Van een beperking in deze Verordening is dus alleen sprake wanneer deze structureel en niet behandelbaar is.

Inkomen

Als peiljaar voor het inkomen moet op grond van de Wpo (artikel 4, zevende lid) worden aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor de vervoersvoorziening wordt gevraagd, begint. Bepalend is het verzamelinkomen van het huishouden waarin de leerling leeft, dat af te lezen is van de aanslag inkomstenbelasting. Bij het ontbreken van een aanslag inkomstenbelasting wordt uitgegaan van het bij de Belastingdienst geregistreerde inkomen. Bij het opvragen van de Inkomstenbelastingverklaring vermeldt de Belastingdienst het bij de Belastingdienst geregistreerde inkomen, dan wel het verzamelinkomen ingeval er aangifte is gedaan.

Leerling

Voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs geldt dat kinderen de leeftijd van vier jaar moeten hebben bereikt om als leerling te worden toegelaten (artikel 39, eerste lid, van de Wpo). In het derde lid van artikel 39 van de Wpo is bepaald dat kinderen vanaf drie jaar en tien maanden ten hoogste vijf dagen (schoolgewenningsdagen) de basisschool mogen bezoeken. Deze kinderen zijn echter geen leerlingen in de zin van de wet, en de ouders kunnen dan ook geen aanspraak maken op een vervoersvoorziening.

Voor het (voortgezet) speciaal en voortgezet onderwijs geldt dat ouders van leerlingen die zijn toegelaten tot scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs aanspraak kunnen maken op een vervoersvoorziening indien wordt voldaan aan de voorwaarden van de Verordening. De leeftijd van de leerling is hierbij niet van belang.

Een belangrijke uitzondering vormen leerlingen die rijdende scholen bezoeken voor kinderen van kermisexploitanten of van circusmedewerkers (Titel B van het Besluit trekkende bevolking Wpo). Ouders van leerlingen die deze scholen bezoeken kunnen geen aanspraak maken op een vervoersvoorziening. De kosten voor noodzakelijk vervoer van deze leerlingen ten behoeve van het schoolbezoek vormen onderdeel van de materiële instandhouding van die scholen.

Openbaar vervoer

Bij de definiëring van het begrip ‘openbaar vervoer’ is aangesloten bij de begripsomschrijving zoals deze is vastgelegd in artikel 1 van de Wet personenvervoer 2000, met uitzondering van de zinsnede ‘volgens een dienstregeling’; zodoende kan ook de regiotaxi desgewenst als een vorm van openbaar vervoer worden beschouwd.

Opstapplaats

Eén van de mogelijkheden om het vervoer efficiënter en daardoor goedkoper te organiseren, is het instellen van centrale opstapplaatsen, van waar de leerlingen met de taxi of bus worden vervoerd. Met een dergelijk systeem worden de leerlingen niet thuis voor de deur opgehaald, maar dienen zij zich, al dan niet onder begeleiding van de ouders, te begeven naar de door de gemeente aangewezen opstapplaats.

Ouders

De omschrijving volgt de begripsbepalingen van de Wpo en de Wec. Ook pleegouders zijn aan te merken als verzorgers en vallen daarmee onder het begrip ‘ouders’.

Samenwerkingsverband

Onder 1°

Een samenwerkingsverband primair onderwijs omvat volgens artikel 18a van de Wpo alle binnen een bepaald aaneengesloten gebied gelegen vestigingen van basisscholen, speciale scholen voor basisonderwijs, scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en cluster 4. Een uitzondering vormen vestigingen van scholen waarvoor het bestuur is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband.

Scholen voor speciaal onderwijs of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en cluster 4, die geen vestigingen hebben in het gebied van het samenwerkingsverband, kunnen toch deelnemen aan dit samenwerkingsverband.

Instellingen behorend tot cluster 1 en cluster 2 behoren niet tot het samenwerkingsverband.

Onder 3°

Een samenwerkingsverband voortgezet onderwijs omvat volgens artikel 17a van de Wvo alle binnen een bepaald aaneengesloten gebied gelegen vestigingen van scholen voor voortgezet onderwijs, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan voortgezet speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en cluster 4. Een uitzondering vormen vestigingen van scholen waarvoor het bestuur is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband.

Scholen voor voortgezet speciaal onderwijs of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en cluster 4, die geen vestigingen hebben in het gebied van het samenwerkingsverband, kunnen toch deelnemen aan dit samenwerkingsverband.

Instellingen behorend tot cluster 1 en cluster 2 behoren niet tot het samenwerkingsverband.

School

Onder 1°

In de Wpo gaat het om basisscholen en scholen voor speciaal basisonderwijs.

Onder 2°

In de Wec gaat het om onderwijs aan dove kinderen of slechthorende kinderen, kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden, visueel gehandicapte kinderen, lichamelijk gehandicapte kinderen, langdurig zieke kinderen, zeer moeilijk lerende kinderen, zeer moeilijk opvoedbare kinderen, meervoudig gehandicapte kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.

De Wec onderscheidt de volgende clusters:

Cluster 1: onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met deze handicap,

Cluster 2: onderwijs aan dove kinderen, slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps,

Cluster 3: onderwijs aan langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap, lichamelijk gehandicapte kinderen en zeer moeilijk lerende kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps en

Cluster 4: onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.

Het onderwijs van cluster 1 en cluster 2 wordt gegeven in instellingen. Deze instellingen vallen ook onder het begrip ‘school’.

Onder 3°

In de Wvo gaat het om scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (hierna: vwo), hoger algemeen vormend onderwijs (hierna: havo), voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (hierna: vmbo) en pro.

Leerwegondersteunend onderwijs is geen aparte schoolsoort, maar betreft extra ondersteuning aan leerlingen in het vmbo.

Toegankelijke school

Leerlingen kunnen op grond van hun lichamelijke of geestelijke toestand zijn aangewezen op een bepaalde school.

In de Wpo is bepaald dat het samenwerkingsverband primair onderwijs beoordeelt of een leerling toelaatbaar is tot een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs van cluster 3 en cluster 4 (artikel 18a, zesde lid, van de Wpo). Het samenwerkingsverband laat zich daarbij adviseren door deskundigen.

De Wvo kent een dergelijke bepaling: het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs beoordeelt of een leerling toelaatbaar is tot het voortgezet speciaal onderwijs (artikel 17a, zesde lid, van de Wvo). Ook hier geldt dat het samenwerkingsverband zich daarbij laat adviseren door deskundigen.

Vooralsnog bepaalt de regionale verwijzingscommissie de toelaatbaarheid tot het praktijkonderwijs (artikel 10g van de Wvo) en beslist of een leerling op leerwegondersteunend onderwijs is aangewezen (artikel 10e van de Wvo). Met ingang van 1 augustus 2015 wordt het praktijkonderwijs en het leerwegondersteunend onderwijs in het passend onderwijs geïntegreerd; dan beslist het samenwerkingsverband of een leerling toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs of is aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs.

Voor instellingen voor cluster 1 en cluster 2 geldt een afwijkende procedure. In de WEC is bepaald dat de commissie van onderzoek beoordeelt of een leerling in aanmerking komt voor het onderwijs op de instelling óf op begeleiding vanuit de instelling, waarbij de leerling dan is ingeschreven op een andere school (artikel 41, tweede lid, van de Wec).

Vervoersvoorziening

De wet bepaalt dat de gemeenten het vervoer zelf kunnen verzorgen, dan wel doen verzorgen. In de begripsbepaling ‘vervoersvoorziening’ is nader uitgewerkt welke vervoersvoorzieningen mogelijk zijn.

Woning

Onder ‘woning’ wordt verstaan: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Hierbij is het niet relevant in welke gemeente de ouders en/of het kind staan ingeschreven.

Wanneer de leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft, bijvoorbeeld in verband met noodzakelijke opvang, dient een aanvraag voor een vervoersvoorziening bij die gemeente ingediend te worden. Vakantie van de ouders geldt overigens niet als reden voor noodzakelijke opvang van de leerling elders.

Het adres waar kinderen een bepaalde tijd vóór aanvang en/of na afloop van de schooldag worden opgevangen (de buitenschoolse opvang) valt in beginsel niet onder het begrip ‘woning’.

Een kind van gescheiden ouders kan twee woningen hebben, wanneer er bijvoorbeeld sprake is van co-ouderschap waarbij het kind evenveel bij de ene als bij de andere ouder verblijft. Het kind heeft dan twee hoofdverblijven. Om aanspraak te maken op een vervoersvoorziening moeten beide ouders afzonderlijk, voor de dagen dat de leerling doordeweeks bij hen verblijft, een aanvraag indienen bij de gemeente waar de leerling op die dagen verblijft.

In bepaalde gevallen kan een BSO of opvangadres als woning worden aangemerkt.

Paragraaf 2. Aanvraag van de vervoersvoorziening

Artikel 2. Aanvraagprocedure

Eerste lid

Indien ouders menen voor een vervoersvoorziening voor hun kind in aanmerking te komen, dienen zij een aanvraag in bij het college. De meerderjarige en handelingsbekwame leerling kan dit zelf doen. De aanvraag wordt gedaan in de gemeente waar de feitelijke en structurele verblijfplaats (woning) van de leerling is. Dit kan ook een vast logeeradres zijn, waar de leerling op vaste dagen verblijft. De gemeente stelt hiervoor een digitaal aanvraagformulier beschikbaar (tweede lid).

Tweede en derde lid

Onder gegevens moet ook worden verstaan eventuele toevoeging van verklaringen (bewijsstukken), bijvoorbeeld een (medische) verklaring van een deskundige of werkgeversverklaring. Huisartsen mogen geen medische verklaringen afgeven, omdat de Landelijke Huisartsen Vereniging in haar richtlijn heeft opgenomen, dat huisartsen deze verklaringen niet mogen verstrekken. Het schaadt mogelijk de relatie met de patiënt en daar werken huisartsen liever niet aan mee. Een advies is wel op te vragen bij de Gemeentelijke Gezondheidsdienst. Bij twijfel wordt dan ook een onafhankelijke deskundige van de GGD of Argonaut ingeschakeld.

Ouders zijn op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verplicht deze gegevens te overleggen, als deze van belang zijn voor de beslissing op de aanvraag. De gegevens dienen juist en volledig ingevuld te zijn. Het college bepaalt of dat daadwerkelijk het geval is.

Als het aanvraagformulier aanvulling behoeft of gecorrigeerd dient te worden, stuurt het college het aanvraagformulier terug. Ouders worden dan in de gelegenheid gesteld om de verlangde gegevens binnen een door het college te bepalen termijn (bijvoorbeeld vier weken) aan te vullen of te verbeteren. Wordt hiervan geen gebruik gemaakt, dan dient het college de afweging te maken of de aanvraag in behandeling wordt genomen (artikel 4:5, eerste lid, van de Awb). Op grond van artikel 4:5, vierde lid, van de Awb dient in een voorkomend geval aan de aanvrager bekend te worden gemaakt dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.

Uit jurisprudentie blijkt dat gemeenten zich bij een afwijzende beschikking niet louter kunnen beroepen op een onjuist dan wel onvolledig ingevuld aanvraagformulier, maar dat zij bij hun beoordeling mede moeten betrekken wat de kennelijke bedoeling van de aanvrager is, zoals die uit aanvragen van de voorafgaande jaren gebleken is (zie ABRvS 9 november 1989, nr. R03.89.5831/S6535).

Artikel 4:15 van de Awb bepaalt dat de beslistermijn wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. In artikel 3, vierde lid, is daarom bepaald dat het college binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens een beslissing neemt.

Vierde lid

Op de voor het verkrijgen van een vervoervoorziening verstrekte gegevens is de Algemene verordening gegevensbescherming van toepassing. Dit houdt in, dat de verstrekte persoonsgegevens slechts mogen worden gebruikt voor het kunnen behandelen van een aanvraag en het organiseren van het vervoer. Daarbij moet het gaan om de daarvoor noodzakelijke gegevens.

Vijfde en zesde lid

Artikel 4:13 van de Awb bepaalt dat een redelijke termijn waarbinnen een beschikking dient te worden gegeven in ieder geval is verstreken indien het college binnen acht weken geen beschikking heeft gegeven, of aan de aanvrager een bericht van verdaging heeft gezonden. In de verordening is daarbij aangesloten.

Het kan voorkomen dat de gestelde afwikkelingstermijn niet haalbaar is. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer het gevraagde oordeel van deskundigen uitblijft, of indien er sprake is van een bijzondere situatie. In dergelijke gevallen kan het college de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Uiterlijk een dag vóór het verstrijken van de tweede termijn dient een beschikking op de ingediende aanvraag door het college te zijn gegeven. Als blijkt dat ook de verdagingstermijn onvoldoende is, bijvoorbeeld als gevolg van het uitblijven van het advies van deskundigen, kan de termijn met instemming van de aanvrager worden opgeschort. Indien de aanvrager hiermee niet instemt moet er een beschikking worden afgegeven.

Als het college niet tijdig beschikt op de aanvraag, kan de aanvrager de gemeente in gebreke stellen en verbeurt het college een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is (artikel 4:17 Awb). De aanvrager kan dan ook, zonder voorafgaand bezwaar, in beroep gaan tegen het niet tijdig nemen van een besluit (artikel 6:12 Awb).

Een beschikking treedt niet in werking voordat deze bekend is gemaakt (artikel 3:44 van de Awb). De termijnen die in artikel 2 zijn opgenomen zijn inclusief de tijd die het college nodig heeft om een genomen beschikking aan de aanvragers bekend te maken. Bekendmaking geschiedt door het verzenden van de beschikking aan de aanvrager.

Bezwaar en beroep

Er kan bezwaar gemaakt worden tegen een besluit van het college, tegen het feit, dat het college te laat beslist en tegen het verdagen van een besluit. Dit moet wel op tijd worden ingediend, namelijk binnen zes weken.

Zesde lid

Een toegekende vervoersvoorziening kan bestaan uit een bekostiging aan de ouders, óf aanbieding van aangepast vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen, in de vorm van busvervoer of een taxi(busje). In het geval van een bekostiging zal de ingangsdatum van deze bekostiging in principe samenvallen met de in het aanvraagformulier verzochte datum van ingang, maar niet zijn gelegen vóór de datum waarop de aanvraag door de gemeente werd ontvangen (onder a). Er vindt dus geen bekostiging met terugwerkende kracht plaats.

Wanneer de leerling aangepast vervoer krijgt aangeboden dat verzorgd wordt door de gemeente zal de datum van ingang zo veel mogelijk aansluiten bij de door de ouders verzochte datum. Deze ligt dan uiteraard niet vóór de datum waarop de aanvraag door de gemeente werd ontvangen. Bovendien dient rekening te worden gehouden met het feit dat het inschakelen van een vervoerder enige tijd kan kosten alsmede het inplannen van het vervoer door de vervoerder (onder b).

Artikel 3. Toekenning van een vervoersvoorziening

Eerste lid

In het eerste lid is bepaald dat het college, met inachtneming van het bepaalde in de verordening, een vervoersvoorziening toekent aan in de gemeente verblijvende leerlingen. De gemeente waar een leerling verblijft is dus verantwoordelijk voor het Leerlingenvervoer. Daarbij is het niet relevant of de leerling in de gemeentelijke basisregistratie personen (BRP) staat ingeschreven.

Tweede lid

Bij het verstrekken van een vervoersvoorziening wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate mogelijkheid van vervoer. Het vervoer moet passend zijn en kan bestaan uit een combinatie van verschillende vormen van vervoer. Bijvoorbeeld eigen vervoer in combinatie met aangepast vervoer wanneer de ouders de leerling gedeeltelijk met de eigen auto kunnen vervoeren.

Derde lid

Ook als het college het vervoer zelf verzorgt of laat verzorgen, kan het van ouders aan wie slechts een gedeeltelijke bekostiging van de vervoerskosten toekomt, verlangen een eigen bijdrage te betalen voor het vervoer van hun leerlingen. De hoogte van deze eigen bijdrage, die slechts van toepassing is op ouders van leerlingen die scholen voor basisonderwijs of speciale scholen voor basisonderwijs bezoeken, is afhankelijk van het inkomen van de ouders en de afstand tussen de woning en de te bezoeken school. Indien de ouders weigeren de bijdrage te betalen of nalatig hierin zijn leidt dit tot het vervallen van de aanspraak op de bekostiging dan wel, indien gebruik wordt gemaakt van bijvoorbeeld een taxi (busje), tot stopzetting van het vervoer.

Vierde lid

De verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek blijft ingevolge de Leerplichtwet in alle gevallen bij de ouders liggen. In het vierde lid is deze verantwoordelijkheid nog eens expliciet vastgelegd. Deze verantwoordelijkheid kan door de ouders niet op- of overgedragen worden aan de gemeente. De wettelijke regeling, noch de gemeentelijke verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de ouders.

Vijfde lid

Het vijfde lid bepaalt dat een leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is zelf een aanvraag voor Leerlingenvervoer kan indienen, in plaats van de ouders / verzorgers.

Zesde lid

Om enige beleidsruimte te creëren is in het zesde lid bepaald, dat het college bij de toekenning van de vervoersvoorziening tevens de termijn van de verstrekking vastlegt. In de beschikking dient deze termijn aangegeven te worden. Per geval wordt de termijn bepaald. Dit biedt de mogelijkheid om voor

een langere periode dan één schooljaar de vervoersvoorziening toe te kennen. Wanneer te verwachten valt dat er geen verandering zal optreden in de lichamelijk of geestelijke toestand van de leerling en deze dus aan de geldende criteria blijft voldoen, is het wenselijk te kiezen voor een periode van enkele jaren, of zelfs voor de hele schoolperiode.

Als er in de situatie van de leerling echter verandering valt te verwachten, bijvoorbeeld een verbetering in de lichamelijke of geestelijke toestand of als de leerling bijvoorbeeld zelfstandig kan leren reizen, dient te worden gekozen voor een verstrekking over een termijn van één schooljaar of korter.

Deze bepaling biedt ook de mogelijkheid om de wijze en het tijdstip van de bekostiging te bepalen. Indien redenen bestaan om aan te nemen dat de bekostiging anders dan aan het vervoer van de leerling of jeugdige wordt besteed (bijv. vanwege schulden), kan het college een abonnement verstrekken aan de ouders van de leerling.

Zevende lid

Aan de verstrekking van een vervoersvoorziening kan het college voorwaarden verbinden. Zo kan het college bepalen, dat, bijvoorbeeld in het kader van het streven naar zelfredzaamheid, in de winterperiode een vergoeding van de kosten van het aangepast vervoer wordt verstrekt, onder de voorwaarde dat in de andere maanden met de fiets of het openbaar vervoer wordt gereisd en dat hiervoor wordt geoefend en/of wordt deelgenomen aan een training ‘zelfstandig leren reizen’.

Achtste lid

De vervoersvoorziening heeft betrekking op het vervoer tussen de woning en de school. Een vergoeding van het vervoer naar een opvanglocatie, zorglocatie, buitenschoolse voorziening of andere instelling anders dan een school zijn in principe uitgesloten voor een vergoeding. In artikel 15, derde lid is de mogelijkheid opgenomen om onder voorwaarden een opvangadres of BSO als woning aan te merken.

Negende lid

In het negende lid delegeert de gemeenteraad de bevoegdheid om algemeen verbindende voorschriften (nadere regels) vast te stellen aan het college wanneer dit nodig is voor de uitvoering van de verordening.

Paragraaf 3. Beoordeling van de aanspraak op een vervoersvoorziening

Artikel 4. Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school

Eerste en tweede lid

In de artikelen 4 van de Wpo, de Wec en de Wvo is bepaald dat de gemeenteraad bij het vaststellen van de verordening de “op godsdienst of levensbeschouwing van ouders berustende keuze van een school dient te eerbiedigen”. Tevens is in genoemde artikelen bepaald dat in de verordening geen onderscheid wordt gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Als toegankelijke school is dan aan te merken de school van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school. Daar komt een tweede criterium bij, namelijk de school van de soort waarop de leerling is aangewezen op grond van zijn lichamelijke of geestelijke toestand.

Als dichtstbijzijnde school kan worden aangemerkt de school die naar afstand het dichtstbij gelegen is, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende (meest) begaanbare, veilige weg.

Indien de situatie zich zou voordoen dat vervoer naar een verder van de woning van de leerling gelegen school van dezelfde richting voor de gemeente goedkoper zou zijn (of niet meer kosten met zich brengt), kan het college aan de ouders vragen ermee in te stemmen dat de leerling naar die school wordt vervoerd. Voor een openbare school geldt hetzelfde.

Richting

Als erkende richtingen binnen het bijzonder onderwijs gelden het (rooms) katholiek onderwijs, protestants-christelijk onderwijs (gereformeerd, hervormd), onderwijs naar de leer van de Gereformeerde kerk (vrijgemaakt), reformatorisch onderwijs en het evangelisch onderwijs; voorts het joods onderwijs, (orthodox) islamitisch onderwijs en het hindoe onderwijs, en ten slotte het algemeen bijzonder of neutraal bijzonder onderwijs en het onderwijs op antroposofische grondslag (vrijescholen).

Een bepaalde onderwijskundige methode wordt niet tot het begrip ‘richting’ gerekend. Hiermee worden onder andere bedoeld: Jenaplanscholen, Montessorischolen, Daltonscholen, Iederwijsscholen, etc.

Van 2007 tot de vorming van het kabinet in 2017 is er in de Tweede Kamer discussie gevoerd over het al dan niet behouden van de verplichting aan gemeenten om het Leerlingenvervoer te vergoeden ingeval van een richtingskeuze bij een school. Bij de kabinetsformatie in 2017 is in het Regeerakkoord opgenomen: “Het toelatingsbeleid van scholen en het Leerlingenvervoer op basis van denominatie blijven ongewijzigd.”

Hoogbegaafde kinderen

Ouders van hoogbegaafde kinderen kiezen er soms voor om hun kind een school te laten bezoeken die gespecialiseerd is in het lesgeven aan hoogbegaafde kinderen, bijv. Leonardoscholen. Uit jurisprudentie komt naar voren dat zelfs als bewezen zou zijn dat dichterbij gelegen scholen ongeschikt zijn, dit nog niet meebrengt dat er aanspraak op een vervoersvoorziening zou kunnen zijn naar de verder weg gelegen school. Het staat immers niet objectief vast dat deze school voor de leerlingen wel geschikt is en of dit dan de dichtstbijzijnde toegankelijke school is. De rechter vindt het dan wel mede op de weg van de gemeente liggen om aan te geven welke dichterbij gelegen school geschikt is.

Passend onderwijs

De zorgplicht van de school waar de leerling wordt aangemeld is een van de kernpunten van het passend onderwijs. Wanneer de school waar de leerling is aangemeld niet zelf in de benodigde onderwijsondersteuning kan voorzien, is het de verantwoordelijkheid van deze school om een andere school te vinden die wel een passende onderwijsplek kan bieden. Is het niet haalbaar om de leerling binnen het reguliere onderwijs te plaatsen, dan kan een de leerling op een speciale school voor basisonderwijs of het (voortgezet) speciaal onderwijs worden geplaatst. Bij de beoordeling of een school zelf in de benodigde ondersteuning kan voorzien vormt het schoolondersteuningsprofiel het uitgangspunt. In dit profiel wordt aangegeven welke ondersteuning deze school kan bieden.

Het samenwerkingsverband stelt een ondersteuningsplan op waarin – onder meer – wordt aangegeven welk niveau van basisondersteuning voor elke school geldt, hoe de scholen met elkaar een samenhangend geheel aan ondersteuningsvoorzieningen hebben gecreëerd, op welke wijze verwijzingen naar het (voortgezet) speciaal onderwijs plaatsvindt en hoe zij ouders informeren. Uit het ondersteuningsplan blijkt welke scholen bepaalde ondersteuning kunnen bieden.

Instellingen voor cluster 1 en cluster 2

Voor instellingen voor cluster 1 en cluster 2 geldt het volgende: De instelling of de reguliere school waar de leerling is aangemeld of staat ingeschreven vraagt de toelaatbaarheid tot een instelling aan bij de commissie van onderzoek. Deze commissie beoordeelt aan de hand van criteria of een leerling is aangewezen op onderwijs op de instelling of op begeleiding vanuit de instelling.

Als de leerling niet toelaatbaar is tot de instelling, kunnen ouders hun kind inschrijven bij een reguliere school of, als daar reden voor is, bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs. De ouders kiezen zelf voor een school, maar kunnen daarbij advies krijgen van de commissie van onderzoek van de instelling. Bepaalt deze commissie dat de leerling extra ondersteuning nodig heeft op een reguliere school, dan krijgt de leerling begeleiding vanuit de instelling.

De school is vol

Het spreekt voor zich dat op een voor de leerling geschikte school wel ruimte voor de leerling moet zijn en dat de leerling moet zijn/worden toegelaten. Een school die vol is heeft geen zorgplicht voor de leerling.

Indien de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is voor een leerling omdat de school vol is, wordt een vervoersvoorziening toegekend naar de eerstvolgende dichtstbijzijnde, toegankelijke school. De aanspraak op vervoer naar deze verder weg gelegen school blijft bestaan, zolang er een wachtlijst is voor de dichtstbijzijnde school. Als de wachtlijst is opgelost en de leerling kan worden geplaatst op de dichtstbijzijnde school – de gemeente dient naar de duur van de wachtlijst te informeren – kan de vervoersvoorziening beperkt worden tot aan de dichtstbijzijnde school, aangezien deze weer toegankelijk is geworden. Dit ongeacht het feit of de leerling vanaf dat moment ook daadwerkelijk de dichtstbijzijnde school gaat bezoeken. Ouders zijn vrij om hun kind naar elke school van hun keus te laten gaan, maar in het kader van het Leerlingenvervoer hoeft slechts een vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde, toegankelijke school te worden verstrekt.

Dislocaties en nevenvestigingen

Als een school die een leerling bezoekt meer dan een locatie heeft, rijst de vraag of slechts de hoofdvestiging dan wel alle onderwijslocaties als school in de zin van de Verordening moeten worden beschouwd. Aansluitend bij de regelgeving inzake de huisvesting en materiele instandhouding geldt dat de feitelijke locatie die door de leerling wordt bezocht kan worden aangemerkt als ‘school’.

Derde lid

Wanneer een leerling een school bezoekt die, met voorbijgaan van een vergelijkbare school van dezelfde gewenste richting, verder van de woning van de leerling is verwijderd, blijft de aanspraak in principe beperkt tot de kosten verbonden aan het vervoer naar en van de dichtst bij de woning gelegen school. Het college is echter niet verplicht in dat geval deze kosten te vergoeden. Het college kan besluiten om in het geheel geen bekostiging te verstrekken, als vervoer aanwezig is waarvan de kosten voor de gemeente gelijk blijven, ongeacht het feit of de leerling van dat vervoer gebruik maakt. Bijvoorbeeld in het geval de gemeente busjes laat rijden naar de dichtstbij gelegen school.

Artikel 5. Afstandsgrens

Eerste lid

Artikel 4, achtste lid, van de Wpo en artikel 4, zevende lid, van de Wec stellen dat de verordening kan bepalen dat geen aanspraak op bekostiging bestaat op grond van de afstand. Artikel 4, zevende lid, van de Wpo stelt een afstand van zes kilometer als bovengrens. Deze afstand is in de verordening als criterium aangehouden. De afstand moet per route, zowel voor de heen- als voor de terugweg, worden bepaald.

Een combinatie van afstandscriterium en leeftijdscriterium is op grond van de wet niet mogelijk (artikel 4, achtste en negende lid, van de Wpo en artikel 4, zevende en achtste lid, van de Wec). Met andere woorden: een voor de hand liggend onderscheid in afstand tussen jongere en oudere kinderen is niet toegestaan. Het is wel mogelijk om de afstandsgrens per schoolsoort te laten verschillen.

In het eerste lid is bepaald dat aanspraak kan worden gemaakt op een vervoersvoorziening als de afstand van de woning of opstapplaats naar de dichtstbijzijnde school voor basisonderwijs, speciale school voor basisonderwijs (a) of speciaal onderwijs (b) meer bedraagt dan zes kilometer.

Tweede lid

In het tweede lid is aangegeven hoe de afstand wordt berekend. Het college doet dit op basis van de kortste route berekend op basis van de ANWB-routeplanner.

Derde en vierde lid

In artikel 4, lid 13, Wpo is bepaald dat geen afstandscriterium kan worden gehanteerd voor leerlingen die wegens een handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

Op grond van artikel 4, lid 7, Wec kan in de verordening wel een afstandscriterium worden gehanteerd voor leerlingen die wegens een handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen. Omdat dit rechtsongelijkheid geeft ten opzichte van leerlingen die een school voor basisonderwijs en speciale school voor basisonderwijs bezoeken – dan kan immers geen afstandscriterium worden gehanteerd – wordt in de Verordening geen afstandscriterium gehanteerd voor leerlingen met een beperking die een school voor speciaal onderwijs bezoeken.

Wanneer een vervoersvoorziening noodzakelijk is vanwege een handicap wordt advies gevraagd aan een deskundige. Dit kan de gezinsspecialist, het wijkteam, zorgcoördinator, intern begeleider of andere (medische) deskundige zijn. Naast een advies over het type vervoersvoorziening dat nodig is, kan het advies ook bestaan uit informatie over de mate van zelfredzaamheid van de leerling of jeugdige en wat nodig is om de zelfredzaamheid te vergroten.

Artikel 6. Zelfstandigheid en zelfredzaamheid

Eerste lid

Bij de beoordeling van de aanvraag wordt rekening gehouden met de eigen mogelijkheden van de leerling en de ouders. De vergoedingsstructuur is zodanig opgebouwd, dat, binnen de gestelde criteria, de meest zelfstandige en onafhankelijke manier van reizen door de leerling wordt vergoed. Ouders spelen hierin een belangrijke rol en hebben een eigen verantwoordelijkheid. Het is aan hen om eventueel samen met hun sociale netwerk of met behulp van andere ouders hun kind zelf te (laten) vervoeren of te leren zelf naar school te reizen.

Veel leerlingen hebben door hun ontwikkelachterstand en/of gedragsproblemen extra begeleiding nodig op weg naar zelfstandigheid. Dit is een verantwoordelijkheid van de ouders, maar gemeenten kunnen hierbij ondersteunen door het inzetten van een training ‘zelfstandig leren reizen’.

Uiteraard blijft het maatwerk om te beoordelen hoe een leerling kan reizen. Daarin speelt niet alleen de beperking een rol, maar ook de leeftijd, de route en de behoeften van de leerling. Om het maatwerk te kunnen beoordelen is het van belang om kennis te hebben van de situatie van de leerling, de meest geschikte en haalbare vervoerswijze en de zelfredzaamheid van de leerling en het gezin.

Tweede en derde lid

Het college stelt, in overleg met de ouders, en desgewenst met de leerling en een deskundige, een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan voor de leerling op. In dit plan wordt vastgelegd waar de leerling qua mobiliteit naartoe kan groeien en hoe dit begeleid moet worden. Het doel hiervan is om te beschrijven welke mogelijkheden er zijn om de leerling zelfstandiger te laten reizen, wat hiervoor nodig is, welke periode hiervoor gepland wordt, wat ouders hierin kunnen betekenen en waar de gemeente ondersteunt.

Het moment waarop de leerling de leeftijd van negen jaar bereikt, lijkt een goed moment om het eerste persoonlijke vervoersontwikkelingsplan samen met de ouders en de leerling te maken. Dit plan kijkt twee tot drie jaar vooruit, maar kan jaarlijks naar aanleiding van de nieuwe aanvraag geëvalueerd worden. De ontwikkeling van kinderen staat immers niet stil en maakt, dat een kind zich sneller kan ontwikkelen dan gedacht. Wanneer ouders geen medewerking willen verlenen aan het opstellen van een persoonlijk vervoersontwikkelingsplan voor de leerling kan het college overwegen om een onafhankelijk medisch advies in te winnen, waarmee de vervoersmogelijkheden van de leerling duidelijk worden.

Artikel 7. Aanwijzing opstapplaats

Eerste en tweede lid

Eén van de mogelijkheden om het vervoer efficiënter en daardoor goedkoper te organiseren, is het instellen van centrale opstapplaatsen, van waar de leerlingen met de taxi of bus worden vervoerd. Met een dergelijk systeem worden de leerlingen niet thuis voor de deur opgehaald, maar dienen zij zich, al dan niet onder begeleiding van de ouders, te begeven naar de door de gemeente aangewezen opstapplaats.

In de uitspraak van 26 februari 1992 (nr. R03.89.0419/83-107) acht de Afdeling het redelijk dat de gemeente opstapplaatsen opstelt vanaf waar de leerling van het vervoer gebruik kan maken. De Afdeling vindt de reistijd, die niet meer dan dertig minuten bedraagt, alleszins redelijk. Hiermee is echter nog niet aangegeven wanneer de Afdeling de reistijd niet meer redelijk acht.

Wanneer gekozen wordt voor het aanwijzen van opstapplaatsen, dan is het van belang dat daarbij gelet wordt op de af te leggen afstand van huis naar de opstapplaats. Hierbij kan in ieder geval gedacht worden aan bestaande halteplaatsen binnen een loopafstand van dertig minuten, waar en beschutte halteplaats aanwezig is (mede in verband met de weersomstandigheden). Het feit alleen dat de halte aan een drukke verkeersweg ligt en dus niet veilig genoeg zou zijn voor een leerling, is niet voldoende om af te zien van het aanwijzen van opstapplaatsen. Van ouders mag in dergelijke gevallen verwacht worden, dat zij hun kind begeleiden tot ten minste het moment dat hun kind in het voertuig is gestapt (zie ABRvS 24 augustus 1992, nr. R03.90.1504/83-105).

Artikel 8. Peildatum leeftijd leerling

In artikel 14, derde lid, aanhef en onder a is bepaald dat aanspraak bestaat op een vergoeding van de kosten van openbaar vervoer of fiets ten behoeve van een begeleider indien de leerling jonger dan negen jaar is, en door de ouders is aangetoond dat de leerling niet in staat is zelfstandig te reizen. Als peildatum van de leeftijd van de leerling voor het gehele schooljaar wordt 1 augustus gehanteerd. 1 augustus is de wettelijke start van het schooljaar. De leeftijd van de leerling op 1 augustus geldt als leeftijd voor het gehele schooljaar.

Artikel 9. Verrekening met andere vergoedingen

Als kan worden aangetoond dat een aanvrager van Leerlingenvervoer via een andere weg vergoeding ontvangt voor de kosten van het vervoer naar school mag de gemeente die vergoeding verrekenen met de bekostiging die de aanvrager zou hebben gekregen op basis van de verordening. Ook is het mogelijk om deze vergoeding als bijdrage in rekening te brengen, wanneer het om aangepast vervoer gaat.

Het bovenstaande geldt niet voor vergoedingen die – op aanvraag – aan ouders van schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs wordt verstrekt op basis van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Deze vergoeding is opgebouwd uit verschillende componenten, zoals lesgeld, en is zeker niet uitsluitend bestemd voor reiskosten. Daarom wordt deze vergoeding niet verrekend met de vervoersvoorziening.

Artikel 10. Schooltijden en wachttijden aangepast vervoer

Eerste en derde lid

Het vervoer vindt plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids van de school. Alleen wanneer de leerplichtige leerling door een structurele handicap slechts een deel van het onderwijsprogramma kan volgen, kan er in een voorkomend geval tijdens de schooltijd vervoerd worden. Sociale omstandigheden, lichamelijke problemen van tijdelijke aard of leeftijd zijn geen grond voor het vervoer tijdens schooltijd. De ouders dienen hun verzoek om een vervoersvoorziening op deze afwijkende tijden te onderbouwen door:

  • een verklaring van de leerplichtambtenaar, waaruit een leerplichtakkoord blijkt;

  • een opbouwschema om te komen tot een volledig schoolprogramma/onderwijstijd;

  • een verklaring van de (directie van de) school waaruit de medische noodzaak blijkt; of

  • een verklaring van een deskundige (bijvoorbeeld een arts, psycholoog of orthopedagoog) al dan niet door het college ingewonnen, waaruit de medische onmogelijkheid blijkt om de volledige schooltijden te volgen.

In alle andere situaties zijn ouders zelf verantwoordelijk voor de schoolgang van hun kind.

Vervoer dat nodig is in verband met een activiteit van de school (sportdag, excursie, sinterklaas- of andersoortige feestdagviering) vallen buiten het Leerlingenvervoer.

Tweede lid

In het voortgezet speciaal onderwijs en het regulier voortgezet onderwijs kan het voorkomen, dat er binnen de vaste schooltijden gewerkt wordt met lesroosters. Ook in dat geval vindt het vervoer in principe plaats op het begin en het einde van de schooldag volgens de schoolgids. Het college kan, ingeval van aangepast vervoer, een wachttijd te hanteren, waarbij leerlingen op elkaar wachten, dan wel eerder op school zijn. Hierdoor kan het vervoer toch gecombineerd worden.

Artikel 11. Tijdelijk verblijf buiten de gemeente

Een aanvraag wordt gedaan in de gemeente waar de leerling feitelijk en structureel verblijft. Dit hoeft niet de gemeente te zijn waar de leerling is ingeschreven in de Basisregistratie Personen.

Wanneer de leerling tijdelijk buiten de gemeente verblijft (wordt opgevangen) als gevolg van een crisissituatie is het de vraag welke gemeente verantwoordelijk is. Vanwege het tijdelijke karakter van het verblijf in de andere gemeente kan geen Leerlingenvervoer worden verstrekt omdat het begrip ‘woning’ een structureel karakter heeft of wordt door deze gemeente de aanvraag afgewezen omdat de leerling niet naar de dichtstbijzijnde school gaat.

Voor het welzijn van de leerling kan het belangrijk zijn dat het naar de school blijft gaan waar het staat ingeschreven voor het tijdelijke verblijf in de andere gemeente. Wanneer vaststaat dat de leerling na de crisissituatie weer terugkeert naar de oorspronkelijke gemeente, kan op grond van deze bepaling een vervoersvoorziening worden toegekend voor telkens een periode van zes weken. Wanneer vaststaat dat de leerling niet terugkeert naar de oorspronkelijke gemeente vervalt de aanspraak op een vervoersvoorziening.

Vakantie van de ouders geldt niet als reden voor noodzakelijke opvang van de leerling elders.

Artikel 12. Vervoersvoorziening naar stageadres

Eerste lid

Een stage kan deel uitmaken van het onderwijsprogramma van scholen voor voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. In het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs is voor leerlingen vanaf 14 jaar minstens één stage op ten hoogste vier dagen per week zelfs verplicht (artikel 17, eerste lid, van de Wec). Wanneer de stage is opgenomen in de schoolgids van de school is het stageadres aan te merken als ‘school’. Komt de leerling in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar de school waar hij staat ingeschreven, dan bestaat er in beginsel ook aanspraak op Leerlingenvervoer naar het stageadres.

Voor stagevervoer moet een aparte aanvraag worden ingediend. Stage is een opstap naar deelname in het maatschappelijk verkeer. Bij het onderzoek naar wat passend vervoer is voor de leerling kan voor de stage een andere vervoersvoorziening worden verstrekt, dan naar de school van de leerling. Het doel blijft om zo zelfstandig mogelijk te reizen

Tweede lid

In dit lid zijn de voorwaarden opgenomen om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening naar de stageplek. Zo moeten de stagetijden aansluiten bij de reguliere schooltijden en op een vast adres plaatsvinden. Daarnaast is bepaald dat het stageadres binnen een straal van 20 kilometer van de woning of school moet zijn gelegen.

Derde lid

De vervoersvoorziening wordt toegekend tussen de woning dan wel de opstapplaats en het stageadres.

Vierde lid

In het vierde lid is bepaal dat de ouders op verzoek van het college een stagecontract verstrekken.

Paragraaf 4.Verstrekking aard en omvang van de vervoersvoorziening

Artikel 13. Verstrekking van de vervoersvoorziening

Eerste lid

Bij het onderzoek naar wat passend vervoer is voor een leerling wordt uitgegaan van hoe de leerling zo zelfstandig mogelijk van en naar zijn school kan reizen. Wanneer een leerling van 9 jaar of ouder nog niet zelfstandig kan reizen kan in het persoonlijk vervoersontwikkelingsplan voor de leerling beschreven worden welke mogelijkheden er zijn om de leerling zelfstandiger te laten reizen, wat hiervoor nodig is, welke periode hiervoor gepland is, wat ouders hierin kunnen betekenen en waar de gemeente ondersteunt. Dit vervoersontwikkelingsplan wordt betrokken bij het onderzoek naar de reismogelijkheden. Bij dit onderzoek kan ook het advies van deskundigen van belang zijn.

Tweede lid

Uit het onderzoek naar de zelfstandigste manier van reizen van de leerlingen kan naar voren komen, dat de leerling niet in staat is alleen met de fiets of het openbaar vervoer te reizen. Dit kan te maken hebben met de leeftijd van de leerling en/of de beperkingen, die de handicap van de leerling met zich mee brengt. In dat geval worden ook de vervoerskosten van de begeleider vergoed voor zover de begeleider met de leerling meereist.

Soms is begeleiding in het aangepast vervoer noodzakelijk, bijvoorbeeld wanneer een leerling verzorging nodig heeft, of in het geval een leerling bepaald ongewenst gedrag vertoont. In dit geval worden eveneens alleen de kosten van het vervoer die aan deze begeleiding verbonden zijn vergoed. Ook kan een plaats beschikbaar worden gesteld in het aangepast vervoer. Salariskosten worden niet vergoed.

Voor medische begeleiding tijdens het vervoer is de gemeente niet verantwoordelijk.

Artikel 14. Vergoeding van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets

Eerste lid

Leerlingen die een school voor primair onderwijs (basisschool of speciale school voor basisonderwijs) of speciaal onderwijs bezoeken kunnen een vergoeding op basis van openbaar vervoer of fiets ontvangen als de afstand tussen de woning naar de dichtstbijzijnde school meer dan zes kilometer bedraagt.

De kosten van het openbaar vervoer worden berekend op basis van de kosten van een maandabonnement voor het openbaar vervoer.

Tweede lid

Het tweede lid bepaalt dat een fietsvergoeding kan worden verstrekt. Het college dient dan van oordeel te zijn dat de leerling, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Hierbij worden dan factoren als leeftijd, eventuele beperking, de veiligheid van de route en de afstand in overweging genomen. Het is mogelijk om een fietsvergoeding voor de zomermaanden te verstrekken en een andere vervoersvoorziening voor de overige maanden toe te kennen.

Derde lid

In het derde lid is opgenomen wanneer een vergoeding voor een begeleider kan worden verstrekt. Dat is wanneer:

  • de leerling jonger dan negen jaar niet zelfstandig kan reizen; of

  • de leerling van negen jaar of ouder vanwege zijn handicap niet zelfstandig kan reizen.

Vierde lid

Als een begeleider meer dan één leerling begeleidt, komen slechts de kosten van het vervoer ten behoeve van één begeleider voor bekostiging in aanmerking.

Vijfde lid

Volgens artikel 4, het vierde lid, van de Wec en artikel 4, eerste lid, van de Wvo komen leerlingen slechts voor een vervoersvoorziening in aanmerking als zij wegens hun handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege hun handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

Artikel 15. Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer dient in principe slechts in uitzonderingsgevallen te worden toegekend. Deze uitzonderingen zijn in het eerste lid genoemd. Voor de onderdelen a en b geldt dat er aanspraak moet bestaan op grond van artikel 14.

Eerste lid, onderdeel a: Reistijd met openbaar vervoer is meer dan anderhalf uur

Bij een reisduur tot anderhalf uur met het openbaar vervoer komt de vrijheid van de ouders om voor een bepaalde school te kiezen niet in de knel, zo oordeelde de Raad van state.

Het kan voorkomen dat voor de heenreis (woning – school) de reistijd van anderhalf uur met het openbaar vervoer overschreden wordt, terwijl dit voor de terugreis niet het geval is (of vice versa). In een dergelijk geval wordt er voor de heenreis aangepast vervoer toegekend, en voor de terugreis bekostiging op basis van openbaar vervoer.

De reistijd wordt gedefinieerd als: de tijdsduur tussen het vertrek van de woning en de aankomst op school, volgens de reisplanner OV, www.9292ov.nl.

Eerste lid, onderdeel b: Begeleiding van de leerling in het openbaar onderwijs is niet mogelijk

De ouders dienen op een voor de gemeente bevredigende wijze aan te tonen dat het onmogelijk is om hun kind in het openbaar vervoer te begeleiden, of dat deze begeleiding tot ernstige benadeling van het gezin zou leiden. Van ouders wordt verwacht dat zij allereerst zelf een oplossing zoeken voor het (laten) vervoeren van hun kinderen, wanneer dit nodig is.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel passend onderwijs in de Tweede Kamer op 15 maart 2012 is een amendement van de leden Dijkgraaf en Ferrier aangenomen en overgenomen. Dit amendement heeft betrekking op de positie van de ouders inzake het Leerlingenvervoer. In de toelichting staat:

De positie van de ouders inzake Leerlingenvervoer mag door de invoering van passend onderwijs niet verzwakken. Niet alleen moet het aanbod passend zijn voor de leerling, maar ook moet de inzet die van de ouders wordt gevraagd redelijk zijn. Van ouders mag uiteraard een bepaalde mate van inzet verwacht worden, maar die inzet mag niet zover gaan dat de mogelijkheid van het Leerlingenvervoer illusoir wordt.

In artikel 4 van de Wpo. Wvo en Wec is dit als volgt verankerd:

De regeling houdt rekening met de van ouders redelijkerwijs te vergen inzet en voorziet erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die voor de leerling passend is.

Eerste lid, onderdeel c: Leerling kan door zijn handicap niet van het openbaar vervoer gebruik maken

Als de leerling door zijn structurele handicap niet in staat is, zelfs niet onder begeleiding, van het openbaar vervoer gebruik te maken, verstrekt het college een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer. De vraag hierbij is niet of de leerling een handicap heeft maar of hij vanwege zijn handicap niet in staat is van het openbaar vervoer gebruik te maken.

Tweede lid

In het tweede lid is opgenomen wat onder ‘ernstige benadeling’ ,als bedoeld in het vorige lid, onder b, wordt verstaan en hoe dit aangetoond moet worden.

Derde lid

In het derde lid is de mogelijkheid opgenomen om op verzoek van de ouders een BSO of opvangadres als woning aan te merken. Gebleken is dat door deze mogelijkheid een bijdrage kan leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van ouders.

Artikel 16. Vergoeding van de kosten op basis van het eigen vervoer

Dit artikel geeft nadere regels voor de bekostiging van het eigen vervoer. Hiervan is sprake wanneer ouders de leerling zelf naar school vervoeren of laten vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto, bromfiets, etc.), of wanneer een leerling gebruikmaakt van de fiets.

Als de ouders de leerling zelf wensen te (laten) vervoeren, is toestemming van het college noodzakelijk. Een belangrijke maatstaf voor toestemming kan zijn dat de bekostiging van het vervoer door de ouders voor de gemeente goedkoper is. Daarvan is in ieder geval geen sprake als de leerling in aanmerking komt voor een voorziening in de vorm van aangepast vervoer, en er is plaats in een busje dat toch al rijdt.

Een ander belangrijke reden kan zijn dat vergoeding van het vervoer door de ouders bijdraagt aan de zelfredzaamheid van de leerling en/of de ouders.

Als ouders toestemming krijgen om de leerling zelf te vervoeren, dan wordt een vergoeding per kilometer verstrekt. De hoogte van de vergoeding bedraagt € 0,19 per kilometer over de kortste afstand tussen de woning en de school volgens de ANWB-routeplanner.

De vergoeding geldt voor de auto en wordt niet per leerling verstrekt. Wanneer ouders meerdere kinderen vervoeren wordt dus slechts de vergoeding voor één leerling verstrekt.

Geen vergoeding wordt verstrekt wanneer de leerling ook tussen de middag wordt vervoerd.

Artikel 17. Bekostiging andere passende vervoersvoorziening

Dit artikel biedt de mogelijkheid om maatwerk te leveren aan ouders en de meest passende voorziening te verstrekken waarmee de zelfredzaamheid van de leerling wordt vergroot.

Artikel 18. Vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie

Artikel 4, lid 6, Wec geeft aan in de verordening bepalingen op te nemen voor het weekeinde- en vakantievervoer. In Titel 4 wordt hier invulling aan gegeven. Een vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie wordt alleen verstrekt als het verblijf van de leerling in een internaat of een pleeggezin noodzakelijk is met het oog op het volgen van passend (voortgezet) speciaal onderwijs.

Doorslaggevend is de directe relatie tussen het verblijf in een internaat of pleeggezin en het volgen van passend onderwijs op een school die ver van de woning is gelegen. Dit betekent dat het college geen vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie toekent, als de leerling passend onderwijs kan volgen op een school die redelijkerwijs met dagelijks vervoer vanuit het ouderlijk huis bereikt kan worden.

Het college van de gemeente waar de ouders wonen verstrekt de vervoersvoorziening voor het weekeinde- en vakantievervoer, als de ouders daarvoor in aanmerking komen. Wanneer de leerling in aanmerking komt voor dagelijks vervoer van het internaat of pleeggezin naar de school en terug, verstrekt het college van de gemeente waar de leerling in het internaat of pleeggezin verblijft deze voorziening.

Artikel 19. Eigen bijdrage in de vorm van een drempelbedrag

Artikel 4, lid 7, Wpo biedt gemeenten de mogelijkheid een drempelbedrag bij ouders in rekening te brengen. De wetgever heeft bedoeld de ouders verantwoordelijk te laten zijn voor een bepaald deel van de (werkelijk gemaakte) kosten van het vervoer, de zogenaamde drempel.

Het bedrag wordt per leerling in rekening gebracht. Als een leerling slechts voor een deel van het schooljaar een vervoersvoorziening wordt toegekend, wordt het drempelbedrag naar evenredigheid in rekening gebracht. Dit geldt ook wanneer alleen voor de heen- of terugreis een vervoersvoorziening wordt toegekend, of voor enkele dagen per week.

Kilometergrens

Bij het drempelbedrag is de ouderlijke bijdrage gekoppeld aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens, dat wil zeggen de afstand van de woning tot de school waarboven aanspraak kan bestaan op een vervoersvoorziening. Invoering van het drempelbedrag houdt in dat de kosten van het openbaar vervoer tot aan deze kilometergrens voor rekening van de ouders komen. In de verordening is dat zes kilometer.

Doelgroep

Doelgroep voor het drempelbedrag zijn de ouders van leerlingen van scholen voor basisonderwijs of speciale scholen voor basisonderwijs, die een gezamenlijk inkomen hebben dat boven een bepaalde grens uitkomt. Een uitzondering geldt voor leerlingen die wegens hun structurele beperking op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, of vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken. Aan hun ouders mag geen drempelbedrag gevraagd worden. Voor deze leerlingen geldt ook geen kilometergrens als voorwaarde voor een vervoersvoorziening.

Aan ouders van leerlingen die een school voor speciaal onderwijs bezoeken kan geen drempelbedrag worden opgelegd, aangezien de Wec deze mogelijkheid niet biedt.

Inkomen

Onder inkomen moet worden verstaan: het inkomensgegeven, als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in het peiljaar. De inkomensgrens voor het drempelbedrag en de wijze van indexering zijn bepaald in artikel 4, lid 7, Wpo.

Als peiljaar moet worden aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerskosten wordt gevraagd, begint. Dat betekent dat voor schooljaar 2022/2023 de inkomensgegevens van peiljaar 2020 relevant zijn.

Hoogte drempelbedrag

Voor de hoogte van het drempelbedrag is de gemeente gebonden aan de wet. Er kan niet worden gewerkt met een fictief bedrag. Het gaat om de kosten van het openbaar vervoer die zouden worden gemaakt om de afstand tot aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens (= zes kilometer) te overbruggen. Bij de vaststelling van de hoogte van het drempelbedrag is het niet van belang of de leerling daadwerkelijk gebruikmaakt van het openbaar vervoer. Ook wanneer de leerling gebruikmaakt van aangepast vervoer, of wanneer geen openbaar vervoer aanwezig is, dienen de ouders de kosten van het openbaar vervoer over de afstand tot aan de door de gemeente gestelde kilometergrens zelf te dragen. In dat geval wordt uitgegaan van de meest gangbare, voor de leerling toegankelijke route, en gerekend met een OV-prijs die geldt binnen het betreffende vervoersgebied.

Het drempelbedrag geldt voor ieder kind van het gezin. Wanneer aan meerdere kinderen van een gezin een vervoersvoorziening is toegekend, en daarbij het inkomen van de ouders relatief laag is, kan het drempelbedrag een grote financiële belasting betekenen. In dat geval kan het college op grond van de hardheidsclausule besluiten dat het drempelbedrag een beperkt aantal keer per gezin geheven wordt.

Als de gemeente zelf geen inzage kan verkrijgen in de inkomensgegevens kunnen aanvragers een kopie van de belastingaanslag sturen om het inkomen aan te tonen. Ouders kunnen ook een IB 60-formulier opvragen bij de belastingdienst.

Structurele daling van het inkomen

Wanneer het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door gebruik te maken van de hardheidsclausule. Om te bepalen in welk geval het redelijk is van de peildatum af te wijken, kan artikel 6.12 van de Wet studiefinanciering als richtsnoer dienen.

Pleegouders

Pleegouders kunnen als ‘ouders’ in de zin van de verordening worden aangemerkt. Zij kunnen dus, als zij voldoen aan de voorwaarden, in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening. Volgens een uitspraak van de ABRvS is het redelijk dat als de verzorgers pleegouders zijn, hun ook het drempelbedrag in rekening gebracht kan worden.

Wanneer de aanvraag voor een vervoersvoorziening wordt gedaan door een voogdijinstelling kan geen drempelbedrag in rekening worden gebracht omdat een instelling niet als ouders wordt aangemerkt in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting.

Invordering drempelbedrag

Wanneer de ouders aanspraak maken op aangepast vervoer dienen de ouders het drempelbedrag aan de gemeente over te maken. Wanneer de ouders in gebreke blijven, vervalt de aanspraak en wordt het vervoer stopgezet.

Artikel 20. Financiële draagkracht

Artikel 4, lid 11, Wpo biedt de mogelijkheid een bijdrage te vragen in de kosten van het vervoer, wanneer de afstand tot de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs meer is dan 20 kilometer. De bijdrage is afhankelijk van de financiële draagkracht van de ouders. Er wordt geen bijdrage gevraagd wanneer het gaat om leerlingen die wegens hun structurele beperking op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, of vanwege een zodanige beperking niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

De draagkrachtafhankelijke bijdrage wordt per gezin geheven, in tegenstelling tot het drempelbedrag dat per leerling in rekening wordt gebracht. De verschuldigde bijdragen worden geïndexeerd vastgesteld op een wijze die aansluit bij artikel 4, Wpo.

Zie ook de toelichting bij artikel 19 onder ‘Structurele daling van het inkomen’, ‘Pleegouders’ en ‘Invordering drempelbedrag’.

Drempelbedrag en draagkrachtafhankelijke bijdrage

Wanneer de ouders op grond van dit artikel een draagkrachtafhankelijke bijdrage (per gezin) moeten betalen die nihil is of lager is dan het drempelbedrag als bedoeld in artikel 19, wordt bij de ouders het drempelbedrag (per kind) in rekening gebracht.

Een drempelbedrag en een inkomensafhankelijke bijdrage worden niet cumulatief bij de ouders in rekening gebracht.

Paragraaf 5. Herziening, opschorting en intrekking of terugvordering van de vervoersvoorziening

Artikel 21. Herziening, opschorting, intrekking of terugvordering van de vervoersvoorziening

Eerste lid

Ouders of de meerderjarige en handelingsbekwame leerling zijn verplicht wijzigingen die van directe invloed zijn op de toegekende vervoersvoorziening zo snel mogelijk door te geven aan het college.

Van invloed op de vervoersvoorziening zijn onder andere:

  • wijziging in het woonadres van de leerling, bijvoorbeeld door verhuizing;

  • verandering van school (bijvoorbeeld van speciaal onderwijs naar voortgezet speciaal onderwijs);

  • wijziging van het adres van de school;

  • wijziging van de schooltijden;

  • verandering van de reistijd, bijvoorbeeld door een wijziging in het openbaar vervoer;

  • wijziging in de gezinssituatie, in verband met het al dan niet kunnen begeleiden van leerlingen.

Tweede lid

Als de wijziging daartoe aanleiding geeft trekt het college de verstrekte vervoersvoorziening in, en kent het college al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening toe.

Van ouders van leerlingen die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoeken kan in bepaalde gevallen, afhankelijk van het inkomen, een bijdrage worden gevraagd (zie de artikelen 19 en 20). Deze bijdrage kan worden verrekend met de eventuele bekostiging. Een wijziging in het inkomen van deze ouders heeft in principe geen invloed op de bekostiging van de vervoerskosten voor datzelfde jaar. Indien echter sprake is van een structurele daling in het inkomen van de ouders kan het college, vooruitlopend op een komend schooljaar, de bekostiging aanpassen.

Derde lid

Het college kan, zonder dat ouders of meerderjarige en handelingsbekwame leerling iets hebben doorgegeven, zelf wijzigingen constateren die van invloed kunnen zijn op de vervoersvoorziening. Daarbij kan blijken dat ten onrechte bekostiging is verstrekt. Het derde biedt in dergelijke situaties een kapstok om de ten onrechte betaalde bekostiging terug te vorderen of in mindering te brengen bij eventueel nieuw te verstrekken bekostiging (zie ABRvS 25 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:165).

Vierde lid

Deze bepaling biedt de mogelijkheid om een besluit te herzien, op te schorten dan wel in te trekken.

Vierde lid aanhef en onder d en e

Een leerling aan wie een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer is verstrekt, kan het college de toegang tot dit vervoer tijdelijk of voor de rest van het schooljaar ontzeggen, indien bij herhaling is gebleken dat de leerling door onaangepast gedrag of anderszins de orde in het voertuig verstoort of de veiligheid van het voertuig en inzittenden in gevaar brengt.

Het recht op een vervoersvoorziening is geen absoluut recht. Als de leerling zich onaanvaardbaar gedraagt, kan dit gedrag er uiteindelijk toe leiden dat de vervoersvoorziening beëindigd wordt. Onder onaanvaardbaar gedrag door de leerling of de ouder wordt verstaan het gedrag dat onder de gegeven omstandigheden in het maatschappelijk verkeer onacceptabel is. Gedacht kan worden aan beschadiging van het interieur van de taxi(-bus), mishandeling van medepassagiers, grove belediging of bedreiging van de chauffeur etc. Voordat daar echter consequenties aan worden verbonden dient nagegaan te worden of het gedrag verwijtbaar is. Bepaalde aandoeningen kunnen met zich meebrengen, dat dit niet het geval is. In dat geval zal beoordeeld moeten worden of een andere vervoersvoorziening uitkomst biedt, zoals inzet eigen vervoer.

Paragraaf 6. Slotbepalingen

Artikel 22. Evaluatie

Dit artikel regels dat het college eenmaal per twee jaar de verordening evalueert.

Artikel 23. Afwijken van bepalingen

In dit artikel is bepaald dat het college ten gunste van de ouders kan afwijken van de verordening. Met deze bepaling wordt aangesloten bij artikel 4, lid 12, Wpo, artikel 4, lid 10, Wec en artikel 4, lid 7, Wvo.

De hardheidsclausule heeft tot doel onbillijkheden van overwegende aard, die zich ten aanzien van personen bij strikte toepassing van de bepalingen van de verordening zouden voordoen, weg te nemen. De toepassing ervan is niet aan enige beperking gebonden. Met alle feiten en omstandigheden kan rekening worden gehouden, bijvoorbeeld medische, pedagogische en sociale factoren.

Door middel van toepassing van de hardheidsclausule kan van alle bepalingen van de verordening worden afgeweken. Ter voorkoming van – ongewenste – precedentwerking moet de toepassing van de hardheidsclausule worden onderbouwd met argumenten die op de specifieke, concrete situatie van de ouders en/of de leerling betrekking hebben.

De hardheidsclausule kan niet worden gehanteerd om van bepalingen in de wet af te wijken.

Artikel 24. Inwerkingtreding en intrekking oude verordening

De verordening treedt in werking op 1 januari 2023 onder gelijktijdige intrekking van de verordening Leerlingen- en Jeugdhulpvervoer 2020. De bepalingen omtrent het jeugdhulpvervoer zijn opgenomen in de Verordening Jeugdhulp Maassluis 2023.

Artikel 25. Overgangsbepaling

De verordening treedt 1 januari 2023 in werking. Voor aanvragen die voor 1 januari 2023 zijn toegekend, blijft De Verordening Leerlingen- en Jeugdhulpvervoer 2020 van toepassing. Nieuwe aanvragen en aanvragen waar op 1 januari 2023 nog geen besluit is genomen, vallen onder de werking van deze verordening.