Verordening individuele inkomenstoeslag 2023

Geldend van 03-02-2023 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2023

Intitulé

Verordening individuele inkomenstoeslag 2023

De raad van de gemeente Westland;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 29 november 2022;

gelet op artikel 108 Gemeentewet

  • -

    artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid van de Participatiewet;

  • -

    artikel 36 van de Participatiewet;

  • -

    artikel 147 van de Gemeentewet.

Overwegende:

  • -

    dat het noodzakelijk is het verstrekken van een individuele inkomenstoeslag bij verordening te regelen.

gehoord de beraadslagingen van <commissie Maatschappelijke Omgeving >;

b e s l u i t

De Verordening individuele inkomenstoeslag 2023 vast te stellen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet, en de algemene bijstand;

  • b.

    Peildatum: datum waarop een persoon een aanvraag om individuele inkomenstoeslag heeft ingediend;

  • c.

    Referteperiode: periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum;

  • d.

    WSF 2000: de Wet studiefinanciering 2000;

  • e.

    WTOS: de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 2. Indienen verzoek

Een verzoek tot het verlenen van een individuele inkomenstoeslag, als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend met een formulier dat door het college is vastgesteld.

Artikel 3. Langdurig laag inkomen

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, heeft een langdurig laag inkomen als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2. In perioden waarin geen inkomen is genoten wordt een belanghebbende voor de toepassing van het eerste lid tenminste geacht een inkomen te hebben genoten ter hoogte van 100 procent van de bijstandsnorm.

  • 3. In perioden waarin bij gehuwden één echtgenoot van het recht op bijstand is uitgesloten, worden zij voor de toepassing van het eerste lid geacht tenminste een inkomen te hebben ter hoogte van 100 procent van de gehuwdennorm.

  • 4. In bijzondere gevallen waarbij er naar mening van het college sprake is van het door objectief verifieerbare omstandigheden kwijtraken van financiële reserves of het niet kunnen opbouwen daarvan wordt het inkomen gedurende de referteperiode gelijkgesteld met een inkomen ter hoogte van de van toepassing zijnde bijstandsnorm

Artikel 4. Studenten

De belanghebbende die een opleiding volgt of tijdens de referteperiode heeft gevolgd als bedoeld in de WTOS, of een studie als genoemd in de WSF 2000, komt niet voor een individuele inkomenstoeslag in aanmerking.

Artikel 5. Hoogte individuele inkomenstoeslag

  • 1. Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:

    • a.

      een bedrag € 425 voor een alleenstaande;

    • b.

      een bedrag € 550 voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      een bedrag € 600 voor gehuwden.

  • 2. Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3. Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 4. De bedragen genoemd in het eerste lid worden vanaf 1 januari 2024 geïndexeerd overeenkomstig de indexatie van de bijstandsnorm.

De bedragen worden rekenkundig afgerond op 5 hele euro’s.

Artikel 6. Intrekken oude verordening

De verordening individuele inkomenstoeslag 2015 wordt ingetrokken.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2023.

Artikel 8. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald verordening individuele inkomenstoeslag 2023.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad in zijn openbare vergadering van 25 januari 2023,

de griffier,

A.P.M.A.F. Bergmans

de voorzitter,

B.R. Arends

Toelichting bij Verordening individuele inkomenstoeslag

Algemene toelichting

De Participatie wet regelt, onder andere, een inkomen op minimumniveau voor mensen die niet zelf uit arbeid of een andere uitkering een inkomen kunnen krijgen. De uitkering is bedoeld als tijdelijke voorziening totdat iemand weer zelf voor zijn inkomen kan zorgen. De uitkering is voldoende om in de algemeen noodzakelijke kosten te kunnen voorzien. Uit de praktijk blijkt dat na een langere periode een laag inkomen te hebben genoten, het moeilijker wordt om te kunnen reserveren voor bijvoorbeeld vervangingsuitgaven en onverwachte uitgaven.

Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag een taak voor de gemeente. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 is langdurigheidstoeslag vervangen door de individuele inkomenstoeslag.

Het verlenen van de toeslag is niet langer een verplichting, maar een discretionaire bevoegdheid van het college. Het college kan een individuele inkomenstoeslag verlenen als een persoon aan de voorwaarden voldoet. Bovendien kan ze aangeven welke groepen daarvoor niet in aanmerking komen.

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet).

Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’ en de hoogte van de individuele inkomenstoeslag.

Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 110 % van de toepasselijke bijstandsnorm.

Het college kan in beleidsregels aangeven wanneer er sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

  • -

    de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

  • -

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Wijziging leefvorm

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen.

Artikelsgewijze toelichting

Alleen die bepalingen die nadere toelichting nodig hebben, worden hier behandeld.

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen. Het gaat om de bijstandsnorm en het inkomen inclusief vakantietoeslag.

Bijzondere bijstand wordt niet als inkomen in aanmerking genomen. Een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag wordt niet in aanmerking genomen als inkomen. Zou dit wel gebeuren, dan is er in de referteperiode een te hoog inkomen en zou de aanvraag afgewezen moeten worden.

Peildatum

De peildatum is de datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Om in aanmerking te komen voor individuele inkomenstoeslag heeft een persoon op de peildatum langdurig een laag inkomen, geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering.

De peildatum komt overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet.

Referteperiode

Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van drie jaar voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel 3 onder ‘Langdurig’.

Artikel 2. Indienen verzoek

De Wet maatregelen WWB heeft artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet dusdanig gewijzigd dat een persoon een verzoek tot verlening van individuele inkomenstoeslag kan indienen. Voorheen was de langdurigheidstoeslag alleen op aanvraag verkrijgbaar. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag moet schriftelijk worden ingediend (artikel 4:1 Awb).

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, is bepaald in artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan met een formulier dat door het college is vastgesteld. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb.

Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.

Artikel 3. Langdurig laag inkomen

Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening.

Laag inkomen

Een inkomen, inclusief het vakantiegeld, is laag als het niet hoger is dan 110 % van de toepasselijke bijstandsnorm, ook inclusief vakantiegeld.

Indien er gedurende (een deel van) de referteperiode sprake is van beslag op het inkomen, wordt alleen het inkomen waarover de aanvrager daadwerkelijk kan beschikken in aanmerking genomen

De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 110 % van de toepasselijke bijstandsnorm, zal niet al te rigide mogen worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd. Een overschrijding van € 50,00 per maand wordt als marginaal gezien.

Wanneer mensen door plotselinge objectief verifieerbare omstandigheden hun financiële reserves zijn kwijtgeraakt of niet hebben kunnen opbouwen, dan wordt het inkomen in de voorafgaande drie jaar gelijkgesteld met een inkomen ter hoogte van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Voorbeelden waarbij we er in ieder geval vanuit gaan dat deze omstandigheden aanwezig zijn, zijn onder meer (dus niet-limitatief):

  • -

    Statushouders die vanuit het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) in Westland een huis toegewezen krijgen. Zij hebben een verblijfsstatus die recht geeft op bijstand en hebben bijna altijd plotseling hun vermogen, inkomen enz. moeten achterlaten om te vluchten.

  • -

    Mensen die in de afgelopen drie jaar uit een gewelddadige relatie hebben moeten vluchten (indicatie is een verblijf in een Blijf van mijn lijf huis) onder achterlating van allerlei vermogensbestanddelen.

  • -

    Mensen die uit de crisisopvang komen en opnieuw moeten beginnen of die na een langdurig verblijf in een verzorgings- of verpleegtehuis opnieuw zelfstandig gaan wonen en onvoldoende middelen hebben.

  • -

    Mensen die in een gemeentelijk schuldensaneringstraject of WSNP-traject zitten. Daardoor dienen zij te voldoen aan hoge aflossingsverplichtingen en zijn hun financiële reserves onderdeel gemaakt bij aanvang van de boedel en aangewend voor aflossing van de schulden. Ook zij worden geacht in de referteperiode niet over inkomen te hebben kunnen beschikken dat meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Referteperiode alleen toets langdurig een laag inkomen

Opgemerkt dient te worden dan de referteperiode alleen bepaalt of een belanghebbende voldoet aan het criterium ‘langdurig een laag inkomen’.

In de volgende stap van het onderzoek worden de krachten, bekwaamheden en inspanningen om tot een inkomensverbetering te komen van een belanghebbende beoordeeld. In deze stap wordt bijvoorbeeld beoordeeld of een te lang verblijf in het buitenland of een detentieperiode van invloed is geweest op de inkomensverbetering.

Artikel 4. Studenten

Personen die een opleiding volgen of tijdens de referteperiode hebben gevolgd als bedoeld in de WTOS, of een studie volgen als genoemd in de WSF 2000, komen niet voor een individuele inkomenstoeslag in aanmerking. Zij worden geacht uitzicht te hebben op inkomensverbetering. Door het volgen van een studie en/of het behalen van een diploma nemen de kansen toe op de arbeidsmarkt. Studenten en pas afgestudeerden worden om deze reden uitgesloten voor individuele inkomenstoeslag. Toch zal ook in die gevallen een individuele toetsing moeten plaatsvinden.

In de besluitvorming moeten immers altijd de individuele omstandigheden betrokken worden. Het kan immers voorkomen dat een student, gelet op zijn individuele omstandigheden, geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

Artikel 5. Hoogte individuele inkomenstoeslag

Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden.

Gehuwden

Als personen op de peildatum als gehuwden worden aangemerkt dan kunnen ze beiden of kan één van beiden recht op de toeslag hebben.

We kennen de volgende situaties:

  • -

    De beide gehuwden voldoen aan de vereisten van 11 en 13, eerste lid Participatiewet én voldoen aan de vereisten van artikel 36 eerste lid van de Participatiewet, dan hebben ze recht op de gehuwdennorm conform artikel 5 lid 1 onder c van deze verordening

  • -

    De beide gehuwden voldoen allebei voldoen aan de vereisten van artikel 36 eerste lid van de Participatiewet van deze regeling, maar één van de partners voldoet niet aan de vereisten van 11 en 13, eerste lid Participatiewet (en is dus een zgn. niet -rechthebbende partner), dan heeft de wel rechthebbende partner recht op de alleenstaande(ouder)norm conform artikel 5, tweede lid van deze verordening.

  • -

    Beide of één van de gehuwden voldoen niet artikel 36, eerste lid van de Participatiewet. In dat geval is er voor beiden geen recht.

Met ingang van 1 januari 2023 zijn de bedragen van de individuele inkomenstoeslag verhoogd en zullen deze bedragen vanaf 1 januari 2024 jaarlijks worden geïndexeerd.