Beleidsregels Vaststelling bijstand in verband met de woonsituatie gemeente Heumen 2023

Geldend van 01-01-2023 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2023

Intitulé

Beleidsregels Vaststelling bijstand in verband met de woonsituatie gemeente Heumen 2023

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heumen;

gelet op artikel 18, 19a, 21, 24 en 27 van de Participatiewet en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht

overwegende dat,

overwegende dat de bijstandsnorm bedoeld in de artikelen 20 en 21 van de Participatiewet, lager vastgesteld kan worden voor zover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie.

besluit vast te stellen de volgende beleidsregel(s):

Beleidsregels Vaststelling bijstand in verband met de woonsituatie.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze beleidsregel(s) wordt verstaan onder:

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a. de wet: de Participatiewet;

    b. woning: een woning een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte is bewoond, alsmede de onroerende aanhorigheden, een woonwagen of een woonschip;

    c. woonkosten:

  • I.

    indien een huurwoning wordt bewoond: de op de aanvraagdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag;

  • II.

    indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

  • III.

    onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsdeel van de onroerend-zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten;

  • IV.

    indien een woonwagen in huur dan wel in eigendom wordt bewoond, de tot een bedrag per maand herleide op 1 juli geldende woonkosten, als beschreven in de Wet op de huurtoeslag en de Regeling jaarlijkse bijdragen eigen woonwagens.

    d.. kostendelende medebewoner: de persoon als bedoeld in artikel 19 a van de wet.

    e. Basishuur: de kale huur als bedoeld in artikel 16 van de Wet op de huurtoeslag.

  • 3. De in deze beleidsregels genoemde percentages worden berekend over de norm voor gehuwden als bedoeld in artikel 21 aanhef onder b. van de wet.

Hoofdstuk 2 Vaststellen van de bijstandsnorm

Artikel 2. Lager vaststellen van de bijstandsnorm in verband met het ontbreken van woonkosten en energielasten

  • 1. De bijstandsnorm van een alleenstaande of een alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder, zonder kostendelende medebewoners, die een woning bewoont waaraan géén woonkosten zijn verbonden, wordt verlaagd met 20 %.

  • 2. De bijstandsnorm van gehuwden, beide ouder dan 21 jaar, zonder kostendelende medebewoners, die een woning bewonen waaraan géén woonkosten zijn verbonden, wordt verlaagd met 20 %.

Artikel 3. Afstemming van de bijstandsnorm in verband met het níet zelfstandig bewonen van een woning

  • 1. De bijstandsnorm van de alleenstaande of de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder in wiens woning een andere meerderjarige zijn hoofdverblijf heeft, niet zijnde een kostendelende medebewoner, wordt verlaagd met 10%.

  • 2. De bijstandsnorm van de gehuwden die beide 21 jaar of ouder zijn in wiens woning een ander meerderjarige zijn/hun hoofdverblijf heeft, niet zijnde kostendelende medebewoners, wordt verlaagd met 10%.

  • 3. De van toepassing zijnde bijstandsnorm van het gezin met een of meer ten laste komende kinderen dat naast de woonkosten voor alle gezinsleden afzonderlijk een bijdrage betaald voor de levering van maaltijden wordt afgestemd tot het bedrag vergelijkbaar met de norm inrichting zoals bedoeld in artikel 23 van de wet.

  • 4. Artikel 1 en 2 is niet van toepassing als de woonkosten per bewoner hoger zijn dan 150% van de basishuur.

Artikel 4. Anti-cumulatie van verlagingen

  • 1. Indien artikel 24 van de wet van toepassing is, worden artikel 2 en artikel 3 niet meer toegepast, tenzij het gezamenlijk inkomen van de partners hoger is dan bijstandsnorm voor gehuwden.

  • 2. Indien artikel 2 van toepassing is, wordt artikel 3 niet meer toegepast.

Artikel 5. Bijzondere bijstand jongeren

Indien aan de belanghebbende van 18 tot 21 jaar bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de wet wordt verleend, wordt de hoogte van de bijstand op die wijze vastgesteld, dat de belanghebbende in een zelfde uitgangspositie wordt gebracht als de persoon van 21 jaar en ouder in een vergelijkbare woonsituatie.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 6. Afwijken van de beleidsregels

Daar waar toepassing van deze beleidsregels tot onbillijke situaties leidt kan met toepassing van artikel 18 eerste lid van de wet gemotiveerd van de regels worden afgeweken.

Artikel 7. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van één januari 2023 en worden bekendgemaakt in het Gemeenteblad dat is te vinden via Officiële publicaties op de website van Overheid.nl.

  • 2. Deze beleidsregel(s) worden aangehaald als: Beleidsregels vaststelling bijstand in verband met de woonsituatie.

Aldus vastgesteld op 20 december 2022

Ondertekening

de gemeentesecretaris, de burgemeester,

Garmt Kolhorn Joerie Minses

Algemene toelichting

Naast het kunnen delen van de algemene bestaanskosten met een ander kunnen er aanzienlijke lagere algemene bestaanskosten zijn als gevolg van het ontbreken van bepaalde kosten. Bij de bijstandsverlening moet met deze lagere bestaanskosten rekening kunnen worden gehouden. In artikel 27 van de wet is de mogelijkheid opgenomen om de bijstand af te stemmen op lagere bestaanskosten in verband met de woonsituatie.

Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn bij de bewoning van een woning waaraan geen of beperkte woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers resp. kamerbewoners. Hiervan is echter ook sprake ingeval een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten betaalt van de woning. Er wordt dan een woning bewoond waaraan voor de bijstandsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden. Het financiële voordeel van lagere of geen woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan algemene bijstand.

In deze beleidsregels wordt op grond van artikel 27 van de wet het volgende geregeld:

  • of een verlaging echt moet worden toegepast; en

  • tot welk bedrag of percentage.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Onderdeel e.

De hoogte van de basishuur is afhankelijk van de samenstelling van het huishouden. De basishuur (2022) bedraagt voor:

  • eenpersoons-/meerpersoonshuishouden: € 237,62

  • eenpersoonsouderenhuishouden: € 235,80

  • meerpersoonsouderenhuishouden: € 233,99

De basishuur is dat deel van de huur dat iemand zelf geacht wordt te kunnen betalen. De basishuur is het deel van de rekenhuur waarover geen huurtoeslag wordt toegekend en dat te allen tijde voor rekening van de huurder blijft (artikel 16 WHT).

Lid 3

Voor het verlagen van de bijstandsnormen wordt dezelfde rekennorm gebruikt als voor de kostendelersnorm. Dit is de bijstandsnorm voor gehuwden van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. Deze norm is vastgelegd in artikel 21 aanhef onderdeel b. dit normbedrag is inclusief vakantietoeslag.

Artikel 2

Er wordt in deze situatie een woning bewoond waaraan voor de bijstandsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden (huur of hypotheek). Het financiële voordeel van lagere of geen woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan algemene bijstand op grond van artikel 27 van de wet. Der bijstand wordt verlaagd met 20% van de norm voor gehuwden.

Artikel 3

Lid 1 en 2

Het gaat om bijstandsgerechtigden die voor de wet niet worden gezien als kostendelers waarvoor de kostendelersnorm van toepassing is, maar in verband met hun woningsituatie lagere woonlasten hebben. Dit zijn bijvoorbeeld familieleden tot 27 jaar (broers en zussen) die gezamenlijk een woning bewonen en waarvoor de kostendelersnorm niet van toepassing is en kamerhuurders.

Lid 3

Volgens de wet wordt onder gezin verstaan:

  • 1° de gehuwden tezamen;

  • 2° de gehuwden met de tot hun last komende kinderen;

  • 3° de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen;

Het betreft in de gemeente Heumen de personen die verblijven in het Tweede Huis. Per persoon wordt betaald en er geen rekening wordt gehouden met schaalvoordelen van een gezin, het is een vorm van kostgangerschap in het Tweede Huis. De verblijfskosten voor het tweede huis voor het gezin worden ingehouden op de bijstand en doorbetaald aan het Tweede Huis. De bijstandsnorm van de belanghebbende wordt afgestemd op de leef- en woonsituatie op die wijze dat er in ieder geval een bedrag overblijft dat vergelijkbaar is met de norm inrichting (incl ophoging) zoals bedoeld in art 23 PW.

Lid 4

Het komt voor dat de woonkosten hoger zijn. Dan kan de afstemming op uitsluitend de woonsituatie ertoe leiden dat belanghebbende onder het bestaansminimum komt. Dat is het geval als bijvoorbeeld de kale huur hoog is. Vaak zit in de (kamer)huur begrepen een bepaalde vergoeding voor energie- en internetgebruik. Een commercieel huurder zal inzicht moeten kunnen geven welk deel van de huuropbrengst de kale huur is en welk deel van de huuropbrengst betrekking heeft op een kostenvergoeding. Is de kale huur meer dan 150% van de basisbuur dan wordt er geen verlaging toegepast.

Wordt er een huurcontract gedeeld dan worden de totale woonkosten verdeeld over de personen die de woning delen. Komt dan dat het individuele deel boven de 150% van de basishuur uit dan wordt er geen verlaging toegepast. Dit is van toepassing op kamerbewoners en andere woningdelers (bv broers en zussen op een hoofdverblijf). Belanghebbende wordt geacht uit zijn inkomen de woonkosten tot de basishuur (zie Basishuur) te kunnen betalen.

Artikel 4

Lid 1

In deze situatie gaat het om een belanghebbende met een niet-rechthebbende partner. De belanghebbende heeft dan al een lagere norm, te weten 50% van de gehuwdennorm. Hierop wordt geen verlaging op de woonsituatie toegepast, tenzij de partner inkomsten heeft. Als de gezamenlijke inkomsten daarmee boven de gehuwdennorm uitkomt wordt de algemene bijstand van de rechthebbende partner afgestemd conform artikel 2 en 3 van deze beleidsregels.

Lid 2

Kan de verlaging wegens het hebben van lagere woonkosten samen met de kostendelersnorm worden toegepast? Nee. Het is formeel niet mogelijk de norm van een belanghebbende op wie de kostendelersnorm van toepassing is te verlagen wegens het hebben van lagere woonkosten. Op grond van artikel 27 Participatiewet kan uitsluitend de norm, bedoeld in de artikelen 20 en 21 Participatiewet, worden verlaagd. In een situatie waarbij sprake is van een of meer kostendelende medebewoners, dient de van toepassing zijnde bijstandsnorm berekend te worden op grond van artikel 22a Participatiewet. Nu de verlaging van artikel 27 Participatiewet niet verwijst naar artikel 22a Participatiewet, is het naar de letter van de wet niet mogelijk om een verlaging toe te passen op de kostendelersnorm. Hoewel het in de wet is geregeld is dit artikellid volledigheidshalve toegevoegd.

Artikel 5

Personen van 18 t/m 20 jaar die niet in een inrichting verblijven, kunnen recht hebben op algemene bijstand. Van deze jongeren wordt verwacht dat zij een beroep doen op hun ouders. Daarom zijn de normen algemene bijstand voor deze personen afgestemd op de niveaus van de Algemene Kinderbijslagwet. De belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar kan een aanvraag indienen voor bijzondere bijstand voor levensonderhoud op grond van artikel 12 Participatiewet, als belanghebbende géén beroep kan doen op zijn ouders. Als uit onderzoek blijkt dat betreffende ouders niet aan hun onderhoudsplicht kunnen voldoen, wordt de te verstrekken bijzondere bijstand op die wijze afgestemd dat de belanghebbende in een gelijkwaardige uitgangspositie wordt gesteld als persoon van 21 jaar of ouder in een vergelijkbare woonsituatie.