Beleidsregels Parkeerexcessen

Geldend van 20-01-2023 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Parkeerexcessen

1 Inleiding

1.1 Achtergrond

Zowel door de gemeente als door de politie worden op de openbare weg binnen de gemeente Veendam met regelmaat voertuigen, waaronder defecte voertuigen, autowrakken, reclamevoertuigen en caravans/aanhangwagens aangetroffen, die de parkeerruimte onnodig lang bezet houden. Dit leidt ook bij inwoners tot irritatie, zo blijkt uit klachten en meldingen die hierover binnenkomen bij de gemeente en/of politie.

1.2 Uitgangspunten

In de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Veendam zijn in hoofdstuk 5, afdeling 1, regels opgenomen ter voorkoming van de hiervoor omschreven “parkeerexcessen”. Bij het overtreden van de betreffende bepalingen zullen de beschikbare bestuursrechtelijke dwangmiddelen als bedoeld in afdeling 5.3.1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden ingezet. In de praktijk betekent dit dat het voertuig, als deze na aanmaning daartoe niet door de eigenaar verwijderd wordt, (uiteindelijk) op kosten van de eigenaar door de gemeente zal worden verwijderd.

1.3 Doel en inhoud

Het doel van deze beleidsregels is: zorgen voor een duidelijk en inzichtelijk proces. Ook wordt de toe te passen (bestuursrechtelijke) handhavingsprocedure beschreven, waarbij ook wordt aangegeven wie welke taken uitvoert.

In deze beleidsregels wordt het handhavingsbeleid beschreven voor het verwijderen van voertuigen (defecte voertuigen, voertuigwrakken, kampeermiddelen, aanhangwagens en reclamevoertuigen) op grond van hoofdstuk 5, afdeling 1 van de APV.

Het team VTH is belast met de coördinatie en uitvoering van de in dit stuk beschreven handhavingsprocedure. De daadwerkelijke verwijdering zal worden uitgevoerd door een specialistisch bedrijf dat hiervoor door VTH wordt ingehuurd.

2 Wettelijk kader voor de handhaving van parkeerexcessen

2.1 Bevoegdheid tot regeling van parkeerexcessen

De bevoegdheid tot regeling van parkeerexcessen vloeit voort uit artikel 2 lid 2 en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994 (WvW1994). De bevoegdheid tot het opstellen van een verordening is neergelegd in artikel 149 van de Gemeentewet. De gemeentelijke verordening die regels stelt over parkeerexcessen, is de APV.

2.2 Algemene plaatselijke verordening (APV)

In hoofdstuk 5, afdeling 1 “Parkeerexcessen en stopverbod” van de APV is het onderwerp parkeerexcessen geregeld. In het kader van deze beleidsregels zijn de volgende bepalingen uit het genoemde hoofdstuk van belang:

• artikel 5:4: verbod op het langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg parkeren van defecte voertuigen;

• artikel 5:5: verbod op de weg parkeren van voertuigwrakken

• artikel 5:6: verbod op het langer dan drie óf zeven achtereenvolgende dagen op de weg parkeren van kampeermiddelen, aanhangwagens e.d.

• artikel 5:7: verbod op de weg parkeren van reclamevoertuigen (met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken).

Ontheffingen

Om onnodig beslag op de beschikbare parkeerruimte tegen te gaan en/of het straatbeeld overzichtelijk te houden, wordt terughoudend omgegaan met het verlenen van ontheffingen, waarvoor in de APV de mogelijkheid wordt geboden. Een eventuele ontheffing is in de eerste plaats alleen mogelijk als er geen mogelijkheid is om op eigen grond te parkeren. In uitzonderlijke gevallen kan een tijdelijke ontheffing worden verleend zoals bijvoorbeeld in het geval dat een inwoner een caravan wil verbouwen (en daarvoor geen mogelijkheid op eigen grond heeft) of als een burger regelmatig een aanhangwagen nodig heeft ten behoeve van het dagelijkse leven / werk.

2.3 Algemene wet bestuursrecht (Awb)

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) regelt in afdeling 5.3.1 (artikel 5.21 e.v.) de last onder bestuursdwang.

De last onder bestuursdwang wordt in artikel 5:21 Awb als volgt gedefinieerd:

“de herstelsanctie, inhoudende:

a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en

b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.”

Voor het toepassen van de “last onder bestuursdwang” zijn in dit kader de volgende bepalingen van afdeling 5.3.1 van de Awb van belang:

• art. 5:21: begrip last onder bestuursdwang;

• art. 5:24: de inhoud en bekendmaking van de last onder bestuursdwang;

• art. 5:25: kostenverhaal;

• art. 5:30: verkoop, overdracht of vernietiging;

• art. 5:31: toepassing bestuursdwang in spoedeisende situaties;

• art. 5:31a: verzoek tot toepassing bestuursdwang.

3. Begripsbepalingen

3.1 Parkeerexces

In de WvW 1994 wordt nergens aangegeven wat het begrip “parkeerexces” precies inhoudt. Uit (vaste) jurisprudentie blijkt dat onder dit begrip ieder excessief parkeren op de weg wordt begrepen. Dat houdt in: het parkeren op de weg, dat met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte, ten opzichte van andere weggebruikers die ook parkeerruimte nodig hebben, buitensporig en daarom niet toelaatbaar is. Onder parkeerexces kan ook vallen: zodanig parkeren dat de openbare orde of veiligheid wordt aangetast, dat het uiterlijk aanzien van de gemeente wordt aangetast of wanneer er sprake is van belemmering van uitzicht of stankoverlast.

Uit de (vaste) jurisprudentie blijkt verder dat (in de eerste plaats) sprake is van een parkeerexces als de weg wordt gebruikt op een manier die strijdig is met de bestemming. Wegen zijn in de eerste plaats bestemd om zich daarover te kunnen verplaatsen en daarop tijdelijk een voertuig te kunnen laten staan. Het bestuur mag strenge eisen stellen en scherpe grenzen trekken ten aanzien van bepaalde (categorieën van) voertuigen die de weg in strijd met deze bestemming gebruiken.

3.2 Weg

Artikel 1:1, onder b, van de APV definieert het begrip “weg”als: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (WvW 1994). Concreet gaat het om alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot de wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

Parkeerterreinen die voor openbaar verkeer openstaan, vallen ook onder de definitie van “weg”. Dat blijkt uit de bedoeling van de WvW1994 (de zgn “considerans”) en het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990).

3.3 Voertuigen

Om te voorkomen dat over de inhoud van het begrip “voertuigen” onzekerheid zal bestaan, is in artikel 5:1, onder a, van de APV een definitie van dit begrip opgenomen. Als uitgangspunt is de definitie van “voertuigen” uit artikel 1, onder al, van het RVV 1990 gebruikt. Voertuigen in de zin van dit artikel zijn: fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen, trams en wagens. Voor kleine voertuigen, zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen is een uitzondering gemaakt.

3.4 Parkeren

De omschrijving van het begrip “parkeren” is dezelfde als de omschrijving in artikel 1 van het RVV 1990: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

De bepalingen in de APV richten zich ook tot niet-bestuurders die op een andere manier belanghebbend zijn bij een voertuig, zoals de eigenaar of huurder. Deze bepalingen hebben dus een ruimere strekking.

3.5 Defecte voertuigen

Het gebeurt regelmatig dat een niet-rijklaar (defect) voertuig op de weg wordt geplaatst. Als het voertuig niet wordt opgeknapt, zal het na verloop van tijd degenereren tot een autowrak (zie hieronder). Artikel 5:4 APV gaat in het bijzonder over dit soort situaties.

3.6 Voertuigwrakken

Artikel 5:5 APV gaat over voertuigwrakken. Een voertuigwrak is ontsierend in het straatbeeld en kan een gevaar opleveren voor spelende kinderen en weggebruikers. Het op de weg plaatsen of hebben van een wrak is dus primair om die reden excessief.

Een wrak zal vaak niet meer kunnen worden beschouwd als voertuig in de zin van de wegenverkeerswetgeving, maar de bepaling is gelet op de strekking en het verband met de andere bepalingen wel als parkeerexcesbepaling aan te merken.

De bepaling heeft betrekking op het plaatsen en hebben van wrakken op de weg. Het verbod richt zich op degene die het wrak op de weg plaatst of heeft. Dat betekent dat ook andere belanghebbenden dan de bestuurder onder deze bepaling vallen.

3.7 Kampeermiddelen / aanhangwagens

Artikel 5:6 APV richt zich tegen het langer dan drie achtereenvolgende dagen parkeren van voertuigen die voor recreatie worden gebruikt. Hieronder vallen in ieder geval: caravans, campers, kampeerwagens, aanhangwagens, magazijnwagens, keetwagens e.d. op een openbare plaats. In deze bepaling is de term parkeren gebruikt om de handhaving van deze bepaling eenvoudiger te maken. Met het steeds een paar meter verplaatsen van een caravan, aanhangwagentje e.d. op de openbare weg wordt overtreding van deze bepaling niet voorkomen.

Het plaatsen of hebben gedurende ten hoogste drie (achtereenvolgende) dagen wordt niet verboden, opdat de betrokkene de gelegenheid zal hebben zijn kampeerwagen, caravan of camper voor een te ondernemen reis gereed te maken, respectievelijk na de reis op te ruimen.

3.8 Reclamevoertuigen

Artikel 5:7 van de APV richt zich tegen degenen die voor een beroep of bedrijf reclame maken door één of meer voertuigen, voorzien van handelsreclame, op de weg te parkeren. Hierbij staat het maken van reclame voorop. De vermelding van een bedrijfsnaam valt niet onder deze bepaling; het voertuig wordt dan immers niet primair gebruikt met het doel om reclame te maken, maar vooral als vervoersmiddel.

4.Handhavingsprocedure “parkeerexcessen”

4.1 Inleiding

Zoals in paragraaf 1 aangegeven is het team VTH belast met de coördinatie en uitvoering van deze beleidsregels. De voertuigen worden na verwijdering door een ingehuurd gespecialiseerd bedrijf, opgeslagen op de gemeentewerf.

Deze handhavingprocedure beschrijft het verwijderen, opslaan, teruggeven en zo nodig verkopen c.q. vernietigen van voertuigen die in strijd met de APV worden aangetroffen.

4.2 Constatering

De boa’s van de gemeente Veendam voeren actief controles uit in het kader van “parkeerexcessen” conform de bepalingen van de APV. De controles richten zich op de hiervoor genoemde verboden, die zijn geregeld in de artikelen 5:4 tot en met 5:7 van de APV. De boa’s kunnen ook controles uitvoeren naar aanleiding van een melding/klacht bij de gemeente of op aanwijzing van de politie.

Wordt een voertuig in strijd met de artikelen 5:4 t/m 5:7 van de APV aangetroffen, dan wordt er door de boa een rapportage met (een) foto(‘s) opgemaakt. Bij een autowrak wordt ook de staat van het voertuig vastgelegd/omschreven.

Tijdens het handhavingsproces zal de boa tussentijdse hercontroles uitvoeren om te zien of het voertuig na aanmaning daartoe, door de eigenaar is verwijderd. (Zie hieronder).

4.3 Verwijdering door eigenaar

Als een voertuig in strijd met de APV wordt aangetroffen, dan moet deze door de eigenaar van het betreffende voertuig worden verwijderd. De eigenaar krijgt hierover een brief en wordt in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken.

De termijn waarbinnen het voertuig door de eigenaar verwijderd moet worden, bedraagt maximaal 14 dagen, te rekenen vanaf de dag van de aanschrijving (in het geval van een bekende eigenaar), dan wel vanaf de datum van publicatie van de verwijdering op de gemeentelijke website (in het geval de eigenaar niet bekend is). In het laatste geval zal ook een waarschuwingsbrief op het voertuig worden geplakt.

4.4 Verwijdering door de gemeente

Als de eigenaar het voertuig niet binnen de gestelde termijn verwijderd, word het voertuig door de gemeente verwijderd. De eigenaar wordt hierover met een besluit (met bezwaarclausule) op de hoogte gesteld. Als de eigenaar van het voertuig niet bekend is, wordt het besluit gepubliceerd op de website.

Het daadwerkelijk verwijderen van het voertuig wordt door een hiervoor ingehuurd gespecialiseerd bedrijf uitgevoerd.

Komt de eigenaar tijdens het verwijderen ter plaatse en wil hij/zij alsnog het voertuig direct zelf verwijderen, dan worden de kosten van het ingehuurde bedrijf aan de eigenaar in rekening gebracht. Deze kosten moeten direct worden voldaan, anders zal het voertuig alsnog worden verwijderd.

Van de daadwerkelijke verwijdering wordt een proces-verbaal van bevindingen (met foto’s) opgemaakt en aan de eigenaar bekend gemaakt (artikel 5:29 Awb).

Verwijderen door de gemeente in geval van spoed (toepassen spoedeisende bestuursdwang)

Het kan voorkomen dat een voertuig op (zeer) korte termijn of direct verwijderd moet worden. In zo’n geval kan de gemeente gebruik maken van de mogelijkheid om het besluit last onder bestuursdwang pas na de toepassing ervan te nemen. Dit kan bijvoorbeeld in het geval er gevaar is voor (verder) vandalisme, brandstichting of onveilige situaties. De gemeente kan dan op basis van artikel 5:31 Awb het voertuig (laten) verwijderen en vervolgens de eigenaar daarvan op de hoogste stellen met een aanschrijving. Als de eigenaar van het voertuig niet bekend is moet het besluit worden gepubliceerd op de website van de gemeente.

4.5 Opslag

De opslag van het verwijderde voertuig vindt plaats op de gemeentewerf.

De opslagtermijn bedraagt maximaal dertien weken (artikel 5:30 Awb). Als de kosten voor verwijdering, opslaan en vernietiging van het voertuig in verhouding tot de waarde van het voertuig (door een taxateur vast te stellen) onevenredig hoog worden, kan de opslagtermijn worden verkort.

De minimale opslagtermijn bedraagt 14 dagen (artikel 5:30 Awb), te rekenen vanaf de datum waarop de verwijdering van het voertuig bekend is gemaakt aan de eigenaar of vanaf de datum van publicatie van de verwijdering in het plaatselijke nieuwsblad.

Aan de hand van de kostenafweging (hiervoor zullen de kosten van opslag en de waarde van het (getaxeerde) voertuig bepalend zijn) wordt per geval bekeken hoe lang de opslagtermijn dient te duren.

4.6 Teruggave

Meldt de eigenaar van het voertuig zich binnen de (vastgestelde) opslagtermijn en vraagt deze om teruggave van het voertuig, dan wordt het voertuig teruggegeven. Deze kan dan worden opgehaald van de Gemeentewerf. De eigenaar moet hierbij wel de door de gemeente gemaakte kosten vergoeden.

De verschuldigde kosten voor het verwijderen van het voertuig bedragen de kosten die het ingehuurde bedrijf hiervoor in rekening brengt.

De verschuldigde kosten worden per factuur in rekening gebracht wanneer de eigenaar van het voertuig zich meldt. Na betaling van de factuur, kan het voertuig worden opgehaald.

4.7 Verkoop c.q. vernietiging

Als de eigenaar van het voertuig zich niet binnen de (vastgestelde) opslagtermijn meldt of niet om teruggave van het voertuig verzoekt, wordt het voertuig na het verstrijken van de opslagtermijn verkocht of vernietigd (art. 5:30 Awb).

4.8 Terugvorderen gemaakte kosten

De kosten voor het verwijderen, opslaan en verkopen c.q. vernietigen van het betreffende voertuig worden bij de (bekende) eigenaar in rekening gebracht, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijner lasten behoren te komen (artikel 5:25 Awb)

4.9 Bezwaar

Nadat een besluit tot verwijdering van het voertuig is genomen en aan de eigenaar bekend is gemaakt, kan daartegen door belanghebbenden bezwaar worden gemaakt binnen zes weken, na de dag van verzending van de aanschrijving dan wel publicatie daarvan in het plaatselijke nieuwsblad, bij het college van Burgemeester en Wethouders van Veendam, Postbus 20004, 9640 PA Veedam.

Het bezwaar moet op grond van artikel 6:5 van de Awb zijn ondertekend en dient ten minste te bevatten: de naam en adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht en de gronden waarop het bezwaarschrift rust. Zo mogelijk dient een kopie van het bestreden besluit bijgevoegd te worden.

Let op: de uitvoering van het besluit gaat gewoon door, ook al is er bezwaar gemaakt.

Uitstel van de gevolgen van het besluit: voorlopige voorziening

Als de eigenaar van mening is dat de uitvoering van het besluit moet worden uitgesteld tot het moment waarop op het bezwaarschrift is beslist, kan deze aan de voorzieningenrechter vragen een voorlopige voorziening te treffen.

Een verzoek om een voorlopige voorziening kan alleen worden ingediend als ook een bezwaarschrift is ingediend. Het verzoek kan worden gestuurd naar de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord Nederland, afdeling bestuursrecht, Postbus 150, 9700 AD Groningen. Voor de behandeling van een verzoek om voorlopige voorziening moet griffierecht worden betaald.

Er kan ook digitaal een verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank worden ingediend, via http://loket.rechtspraak.nl/bestuursrecht. (Onder het kopje “In (hoger) beroep tegen een beslissing van de overheid”). Hiervoor is een DigiD (elektronische handtekening) nodig.

Ondertekening