Regeling vervallen per 01-01-2024

Verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing 2023

Geldend van 01-01-2023 t/m 31-12-2023

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing 2023

Nummer 2022R0084a

De raad van de gemeente Veendam;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 18 oktober 2022;

gelet op artikel 15.33 van de Wet milieubeheer;

besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing 2023

(Verordening afvalstoffenheffing 2023)

Artikel 1 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder ‘gebruikmaken’: gebruikmaken in de zin van artikel 15.33 Wet milieubeheer.

Artikel 2 Aard van de belasting en belastbaar feit

1. Onder de naam ‘afvalstoffenheffing’ wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.

2. De afvalstoffenheffing bedoeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

Artikel 3. Voorwerp van de belasting

1. Voorwerp van de belasting is een perceel.

2. Als perceel wordt aangemerkt:

a. de onroerende zaak, bedoeld in artikel 16, onder a, c, d en f, van de Wet waardering

onroerende zaken;

b. de roerende zaak, welke duurzaam aan een plaats gebonden is;

c. een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is

bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

d. een samenstel van twee of meer in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c.

Artikel 4. Belastingplicht

De belasting wordt geheven van degene die al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van een perceel.

Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief

De belasting wordt geheven naar de maatstaven en de tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

Artikel 6 Vrijstellingen

1. Een belastingplichtige aan wie een extra container in bruikleen is gegeven, die middels een medische verklaring kan aantonen dat ten gevolge van een ziekte of een lichamelijk ongemak op zijn of haar perceel permanent beduidend meer restafval wordt geproduceerd dan op een perceel waar geen sprake is van deze ziekte of dat lichamelijk ongemak, wordt op schriftelijk verzoek vrijstelling verleend voor het in de tarieventabel onder 1.2.3 genoemde bedrag voor de extra container.

2. De vrijstelling kan worden aangevraagd binnen zes weken na dagtekening van de aanslag dan wel de in lid 1 genoemde medische verklaring.

3. Indien de ziekte of het lichamelijk ongemak is ontstaan in de loop van het belastingtijdvak is het bedrag van de vrijstelling gelijk aan zoveel twaalfde gedeelten van het in de tarieventabel onder 1.2.3 genoemde bedrag, als de belastingplichtige of de medebewoner van het perceel waarvoor hij belastingplichtig, is in dat belastingtijdvak volle maanden een ziekte of lichamelijk ongemak heeft als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7 Belastingjaar

Met betrekking tot de belasting die per jaar wordt geheven is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

1. De belasting bedoeld in hoofdstuk 1 van de tarieventabel wordt geheven bij wege van aanslag.

2. De belasting bedoeld in hoofdstuk 2 van de tarieventabel wordt geheven door middel van een mondelinge dan wel een schriftelijke gedagtekende kennisgeving. Het gevorderde bedrag wordt mondeling, dan wel door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekendgemaakt.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1. De belasting bedoeld in hoofdstuk 1 van de tarieventabel is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting bedoeld in hoofdstuk 1 van de tarieventabel verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing van de belasting bedoeld in hoofdstuk 1 van de tarieventabel voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

4. Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar van een ander perceel gebruikmaakt.

5. De belasting bedoeld in hoofdstuk 2 van de tarieventabel is verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening.

Artikel 10 Termijnen van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet moeten de aanslagen voor de belasting bedoeld in hoofdstuk 1 van de tarieventabel worden betaald in drie gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

2. In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde belastingbedragen, of als het aanslagbiljet maar één aanslagregel bevat het bedrag daarvan, minder is dan € 15.000,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens één maand later.

3. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet de belasting bedoeld in hoofdstuk 2 van de tarieventabel worden betaald op het moment van het doen, dan wel op het moment van uitreiking, van de in artikel 6, lid 2 bedoelde kennisgeving en ingeval van toezending van die kennisgeving, binnen 30 dagen na dagtekening daarvan.

4. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11 Kwijtschelding

Voor de belasting bedoeld in hoofdstuk 1 onder nummer 1.2 en voor de belasting bedoeld in hoofdstuk 2 van de tarieventabel wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 12 Overgangsrecht

De ‘ Verordening afvalstoffenheffing 2022’ van 8 november 2021 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2023, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 13 Inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2023.

2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2023.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening afvalstoffenheffing 2023”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 7 november 2022.

De voorzitter, B.H.M. Link

De griffier, A.A. Swart

Tarieventabel

behorende bij de ‘Verordening afvalstoffenheffing 2023’.

Hoofdstuk 1 Maatstaven en jaarlijkse tarieven afvalstoffenheffing

1.1 De belasting bedraagt per perceel per belastingjaar:

1.1.1 indien het perceel wordt gebruikt door één persoon € 271,70

1.1.2 indien het perceel wordt gebruikt door twee of meer personen € 333,60

1.2 Voor het op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belastingplicht in bruikleen hebben van extra (= boven hetgeen aan het perceel is verstrekt) containers, bedraagt het tarief voor een extra container:

1.2.1 bestemd voor groente-, fruit- en tuinafval, per extra container: € 81,60

1.2.2 bestemd voor plastic, metalen verpakkingen en drankenkartons (PMD),

per extra container: € 81,60

1.2.3 bestemd voor de overige huishoudelijke afvalstoffen,

per extra container: € 168,60

Hoofdstuk 2 Maatstaven en overige tarieven afvalstoffenheffing

2.1 Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 bedraagt de belasting voor het achterlaten van grof huishoudelijke afvalstoffen op een daartoe van gemeentewege ter beschikking gestelde plaats van een

2.1.1 hoeveelheid tot 0,5 m3

(dit is veelal een auto zonder aanhangwagen) € 5,00

2.1.2 hoeveelheid van 0,5 m3 tot 1,5 m3

(dit is veelal een auto met een kleine aanhangwagen c.q.

een zwaarbeladen auto zonder aanhangwagen) € 10,00

2.1.3 hoeveelheid vanaf 1,5 m3 tot 2,5 m3

(dit is veelal een auto met een grote (meerassige) aanhangwagen

of een kleine aanhangwagen met een “kop” erop) € 20,00

2.1.4 hoeveelheid vanaf 2,5 m3 tot 3,5 m3 € 30,00

2.1.5 voor iedere hoeveelheid van 1 m3 extra per m3 € 10,00

2.2 De belasting bedraagt voor het achterlaten van bouw- en sloopafval op een daartoe van gemeentewege ter beschikking gestelde plaats van een

2.2.1 hoeveelheid tot 1,5 m3

(dit is veelal een auto met een kleine aanhangwagen c.q.

een zwaarbeladen auto zonder aanhangwagen) € 15,00

2.2.2 hoeveelheid vanaf 1,5 m3 tot 2,5 m3

(dit is veelal een auto met een grote (meerassige) aanhangwagen

of een kleine aanhangwagen met een “kop” erop) € 30,00

2.3 De belasting bedraagt voor het achterlaten van grof groenafval op een daartoe van gemeentewege ter beschikking gestelde plaats van een

2.3.1 hoeveelheid tot 0,5 m3 € 5,00

2.3.2 hoeveelheid vanaf 0,5 m3 tot 2,5 m3 € 7,50

2.3.3 hoeveelheid vanaf 2,5 m3 € 10,00

Behoort bij raadsbesluit van 7 november 2022,

De griffier van Veendam,

A.A. Swart