Besluit van de burgemeester van de gemeente Amstelveen tot vaststelling van het Beleid toepassing artikel 13b Opiumwet Amstelveen 2022

Geldend van 30-12-2022 t/m heden

Intitulé

Besluit van de burgemeester van de gemeente Amstelveen tot vaststelling van het Beleid toepassing artikel 13b Opiumwet Amstelveen 2022

De burgemeester van de gemeente Amstelveen;

besluit vast te stellen het:

Beleid toepassing artikel 13b Opiumwet Amstelveen 2022

Hoofdstuk 1 Aanleiding

Drugscriminaliteit zoals de handel, productie en teelt van soft- en harddrugs heeft een sterk ondermijnend karakter. Deze illegale en criminele activiteiten tasten de rechtstaat en de samenleving in brede zin aan door de sterke verwevenheid van onder- en bovenwereld, corruptie en de innesteling in lokale gemeenschappen en maatschappelijke sectoren. Drugshandel gaat veelal gepaard met overlast, criminaliteit en verstoring van de openbare orde.

Handel in drugs vormt een ernstige aantasting van de openbare orde, veiligheid en volksgezondheid. Het woon- en leefklimaat en de sociale en/of fysieke veiligheid van burgers worden er door aangetast. Hennepplantages en drugslaboratoria vormen een groot gevaar voor de woon- en leefomgeving, vanwege het risico van brandgevaar, ontploffing en waterschade. De volksgezondheid is in het geding, omdat ongecontroleerd gebruik van drugs een bedreiging vormt voor de gezondheid. Door de in- en uitloop van dealers, gebruikers en andere aan illegale activiteiten gerelateerde personen ervaren omwonenden hinder van deze activiteiten en krijgt de omgeving een slechte reputatie.

Het is om deze redenen dat de burgemeester handhavende bevoegdheden heeft wanneer de Opiumwet wordt overtreden. Als in een pand (een lokaal of een woning) drugs wordt aangetroffen, of voorbereidingen voor drugshandel plaatsvinden, heeft de burgemeester de bevoegdheid om een bestuurlijke maatregel te treffen. Dat kan zowel een sluiting van het pand zijn, een last onder dwangsom of een waarschuwing. Op deze manier wordt een einde aan de situatie gemaakt om de openbare orde te herstellen.

In deze beleidsregel staat beschreven onder welke omstandigheden en op welke wijze in Amstelveen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden om een bestuurlijke maatregel op te leggen indien de Opiumwet is overtreden.

Hoofdstuk 2 Doelstelling

Artikel 13b Opiumwet geeft de burgemeester de bevoegdheid op te treden in situaties waarin drugs verkocht, afgeleverd, verstrekt of daartoe aanwezig is in een woning of lokaal. Ook als er voorbereidingshandelingen worden gepleegd voor drugshandel kan de burgemeester op basis van dit artikel optreden.

Dat houdt in dat de burgemeester een pand waar drugs is aangetroffen kan sluiten. Het doel van het toepassen van artikel 13b Opiumwet is primair de bescherming van de openbare orde door het beëindigen van de openbare ordeverstoring, het voorkomen van herhaling (de loop eruit), het terugbrengen van rust in de buurt en het tegengaan van nadelige effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden.

Hieruit voorkomende nevendoelstellingen (niet limitatief) zijn dat:

  • De kwaliteit van het woon- en leefklimaat verbetert/herstelt;

  • De burgemeester laat zien dat er tegen drugscriminaliteit wordt opgetreden;

  • Aan de overtreder en/of rechthebbende op het gebruik van de zaak kenbaar is welke herstelmaatregel van de overheid verwacht kan worden na een overtreding, hetgeen een preventief effect sorteert, in die zin dat pandeigenaren zich bewust worden van de verantwoordelijkheden die zij hebben met betrekking tot het verhuren van hun panden;

  • De illegale activiteiten rondom drugs effectiever worden bestreden.

Hoofdstuk 3 Toepassing sluitingsbevoegdheid

Op het moment dat een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen in een pand heeft de burgemeester de bevoegdheid om dit pand voor enige tijd te sluiten. Van deze bevoegdheid wordt echter niet altijd gebruik gemaakt. In bepaalde situaties is een sluiting niet de geschikte maatregel, of is deze niet noodzakelijk of evenredig. In elk concreet geval maakt de burgemeester een afweging, waarin deze drie onderdelen naar voren komen.

De onderdelen geschiktheid, noodzaak en evenredigheid en de wijze waarop deze afgewogen worden, worden in dit hoofdstuk verder uitgewerkt.

Paragraaf 3.1 Geschiktheid

Met de sluiting van een pand wordt de overtreding beëindigd en herhaling van de overtreding voorkomen. Bij de locatie kunnen geen criminele activiteiten meer plaatsvinden en daarmee wordt een situatie die schadelijk is voor de woon- en leefomgeving beëindigd. Daarnaast wordt de loop naar de locatie definitief doorbroken, de bekendheid van de locatie in kringen van handelaren en gebruikers beëindigd en kan de rust terugkeren in de buurt.

Met de sluiting van een pand wordt een barrière opgeworpen en wordt het criminele ondernemingsproces verstoord. Bovendien gaat van deze pandgerichte aanpak een sterke signaalfunctie uit die, naast een preventieve werking (anderen afschrikken en het voorkomen van herhaling) ook de aantrekkingskracht op andere criminele activiteiten tegengaat. Duidelijk wordt dat het pand niet langer als verkoop- , aflever-, teelt- of opslagruimte voor drugs kan worden gebruikt en dat Amstelveen onaantrekkelijk is als vestigingsplaats voor drugshandel en productie.

In de meeste gevallen is een sluiting om deze redenen het meest geschikte middel om dit doel te bereiken. In sommige gevallen kan dit doel echter ook worden bereikt met een lichtere maatregel die de burgemeester ter beschikking staat: een waarschuwing of een last onder dwangsom. Omdat hiermee minder goed de doelen van artikel 13b Opiumwet wordt behaald, zijn dat niet de maatregelen die de voorkeur hebben. Per geval maakt de burgemeester een afweging.

Paragraaf 3.2 Noodzaak

Zodra is vastgesteld of de maatregel geschikt is om het doel te bereiken, wordt gekeken of deze ook noodzakelijk is om op te leggen. Een maatregel wordt alleen opgelegd als deze noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en ter bescherming van de openbare orde. Er kunnen verschillende omstandigheden van belang zijn bij het bepalen van de noodzaak van een maatregel. Kort gezegd dragen al deze omstandigheden bij aan de impact van de situatie op de openbare orde: hoe meer van onderstaande omstandigheden aan de hand zijn, hoe groter de impact van de situatie op de openbare orde en hoe meer de noodzaak van de maatregel vast komt te staan.

De belangrijkste omstandigheden die de noodzaak van een maatregel bepalen worden hieronder toegelicht:

Paragraaf 3.2.1 De soort en hoeveelheid drugs

De burgemeester is bevoegd op te treden, zodra er een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen. Om te bepalen wanneer sprake is van een handelshoeveelheid wordt aangesloten bij de door het OM toegepaste criteria (Aanwijzing Opiumwet). Volgens die criteria wordt een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram, een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram en 5 cannabisplanten als hoeveelheden voor eigen gebruik aangemerkt1. Bij overschrijding van de hoeveelheid die bestemd is voor eigen persoonlijk gebruik, wordt aangenomen dat de drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking.

Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking, indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt. De enkele stelling dat de drugs voor eigen gebruik waren, is daarvoor onvoldoende2. Onder omstandigheden kan het aannemelijk zijn dat een grotere hoeveelheid bestemd is voor eigen gebruik indien: het slechts een geringe overschrijding is van de toegestane gebruikershoeveelheid, door betrokkene een helder en consistent betoog wordt gehouden, er in het pand geen andere zaken zijn aangetroffen die duiden op handel en er geen andere relevante feiten en omstandigheden zijn.

Aangenomen wordt dat hoe groter de hoeveelheid drugs, hoe groter de noodzaak voor een sluiting is, vanwege het gevaar voor de openbare orde. Immers, bij de aanwezigheid van veel drugs, is er voor criminelen meer te halen in het pand. Daarnaast geldt dat harddrugs een grotere impact hebben op de openbare orde dan softdrugs. Ook in de Opiumwet wordt onderscheid gemaakt tussen verdovende middelen met een onaanvaardbaar risico voor de volksgezondheid (harddrugs) en andere middelen (softdrugs). De wetgever heeft dat onderscheid gemaakt met het oog op de gebruiksrisico’s van de onderscheiden drugs en om een duidelijke scheiding tussen beide markten aan te brengen. Als er harddrugs worden aangetroffen zal in beginsel de impact groter zijn en er eerder (bij een kleinere hoeveelheid) een noodzaak zijn tot een sluiting van een pand.

Ook in een pand waarin geen drugs worden aangetroffen, maar wel voorbereidingshandelingen voor drugshandel plaatsvinden, wordt de Opiumwet overtreden. De sluitingsbevoegdheid van de burgemeester is alleen van kracht als deze handelingen strafbaar zijn op grond van de Opiumwet. De strafbaarheid blijkt uit de aard en hoeveelheid van de aangetroffen stof of de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie. De combinatie van goederen is hierbij cruciaal, omdat in de hennepteelt vaak gebruik wordt gemaakt van materialen die ook legaal gebruikt kunnen worden. De situatie zal van dien aard moeten zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het om strafbare voorbereidingshandelingen gaat3. Onder de reikwijdte van dit artikel valt ook de sluitingsbevoegdheid bij grow- en smartshops.

Paragraaf 3.2.2 Recidive

Het is relevant voor de noodzaak van de maatregel of er sprake is van een eerste overtreding van de Opiumwet of er al meerdere zijn geweest. Hierbij speelt ook mee of de overtreder een recidivist is of niet (oftewel: of de overtreder eerder strafbare feiten heeft gepleegd mbt drugs). Dit gegeven draagt bij aan de gevaren waar de buurt aan is blootgesteld.

Paragraaf 3.2.3 Geconstateerde handel

Gelet op de tekst van artikel 13b van de Opiumwet is voor het ontstaan van de hierin neergelegde bevoegdheid niet noodzakelijk dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de aanwezigheid van drugs overlast heeft veroorzaakt4 . Door de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs, wordt de aantasting van de openbare orde zonder meer aangenomen. De openbare ordeverstoring, in de vorm van druggerelateerde overlast in de omgeving, hoeft niet door middel van feiten en omstandigheden te worden aangetoond. Dat komt mede omdat de buurt, ook als ze geen overlast hebben ervaren van de (drugs)handel, blootstaat aan gevaren zoals ripdeals of geweld.

Echter, bij de vaststelling van de noodzakelijkheid voor een maatregel, wordt wel betrokken of feitelijke handel is geconstateerd. Deze omstandigheid kan bijdragen aan de inschatting van het openbare ordegevaar, de overlast en of het aannemelijk is dat de drugshandelaren opnieuw langs zullen gaan bij het pand (een ‘loop naar de woning’). Hiermee kan het gevaar voor de omgeving en risico’s voor de omwonenden mede worden ingeschat.

Paragraaf 3.2.4 Ligging van het pand

Indien het pand in een straat of buurt ligt die vaker aan openbare ordeverstoringen heeft blootgestaan, kan dit de noodzaak voor een maatregel benadrukken. Hierbij wordt meegenomen wat het tijdsverloop is tussen de eerdere verstoringen en van welk type die waren.

Paragraaf 3.2.5 Gevaar voor de openbare orde

Ook overige omstandigheden naast de (handel in) drugs die een gevaar vormen voor de openbare orde worden meegenomen in de afweging of er een noodzaak is tot het opleggen van een maatregel. Dit kan bijvoorbeeld het aantreffen van andere, illegale, goederen zijn (bijvoorbeeld wapens).

Paragraaf 3.2.6 Het professionele karakter van de overtreder of overtreding

Daarnaast wordt meegenomen in hoeverre sprake is van een professionele overtreder of overtreding. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit de andere goederen die worden aangetroffen die zijn te relateren aan drugshandel, zoals weegschalen, verpakkingsmaterialen, assimilatielampen, diefstal van energie of een grote hoeveelheid contant geld. Ook als er bijvoorbeeld aanwijzingen zijn dat er meer dan één oogst is geweest kan dit bijdragen aan de inschatting van de professionaliteit van de overtreder of overtreding5.

Paragraaf 3.2.7 Het tijdsverloop

Hoe langer een situatie bekend is, hoe kleiner de noodzaak wordt tot het opleggen van een maatregel. Als startdatum voor het tijdsverloop geldt het moment dat de burgemeester door de politie is geïnformeerd over een overtreding van de Opiumwet. Van enig tijdsverloop zal altijd sprake zijn. De burgemeester heeft enige tijd nodig om een zorgvuldige afweging te maken. Daarbij moeten de resultaten van drugsonderzoek van de politie worden afgewacht. Ook krijgt een betrokkene, indien mogelijk, tijd om een (mondelinge) zienswijze te geven op het voornemen van de maatregel.

Het uitgangspunt is om binnen zes weken na de bestuurlijke rapportage van de politie een besluit te nemen over een maatregel. Na die tijd moet in het besluit worden onderbouwd waarom er na dit tijdsverloop alsnog sprake is van een noodzaak tot het opleggen van de maatregel.

Hoofdstuk 3.3 Evenredigheid

Indien de maatregel geschikt en noodzakelijk wordt bevonden, wordt vervolgens de evenredigheid van de maatregel bepaald. Hiermee wordt een oordeel gegeven of het besluit nadelige gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot het doel van de maatregel. Het gaat er hierbij niet om dát een betrokkene nadeel ondervindt van de maatregel, dat is verdisconteerd (rekening mee gehouden) bij het vaststellen van de Opiumwet. Echter, een besluit mag geen onnodig nadelige gevolgen hebben, in verhouding tot het doel dat gediend is met de maatregel.

Een aantal omstandigheden komen in deze afweging met regelmaat terug en worden hieronder toegelicht.

Paragraaf 3.3.1 Verwijtbaarheid

Voor het opleggen van een maatregel op grond van de Opiumwet is persoonlijke verwijtbaarheid in beginsel niet vereist. De vraag of de rechthebbende op een lokaal of woning (een huurder of een verhuurder) een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, komt daarentegen wel aan de orde in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat er niet in redelijkheid van de sluitingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Van degene die een woning verhuurt, wordt verwacht dat hij concreet toezicht houdt op het gebruik van het pand dat hij verhuurt. De verhuurder moet daarbij controles uitvoeren, die zijn gericht op het gebruik van het pand. Om niet als overtreder aangemerkt te worden, dient de verhuurder aantoonbaar invulling hebben gegeven aan zijn zorgplicht op grond van artikel 1A van de Woningwet6.

Paragraaf 3.3.2 Gevolgen van de sluiting (woning of lokaal)

Dat een betrokkene nadelige gevolgen ondervindt van een maatregel, is op zichzelf geen bijzondere reden om hiervan af te zien. Wel moet worden bepaald in welke mate een betrokkene nadelen ondervindt en of er sprake is van bijzondere omstandigheden. Ook wordt in die afweging bekeken of er grondrechten van een betrokkene in het geding zijn, het belang van de betrokkene weegt in zo’n geval extra zwaar.

Om deze inschatting te kunnen maken is het noodzakelijk om vast te stellen of er sprake is van een drugsvondst in een feitelijk bewoonde woning. In die gevallen is immers het huisrecht (artikel 8 EVRM) van toepassing. In de wet is het begrip woning niet verder gedefinieerd. In deze beleidsregel wordt onder een woning het volgende verstaan:

“Een woning is een verblijf dat in hoofdzaak dient tot woning dan wel dienstbaar is aan het wonen. Het is een plaats waar een persoon zijn private huishoudelijke leven leidt. Dit wordt niet zonder meer bepaald door uiterlijke kenmerken, zoals de bouw en de aanwezigheid van een bed en andere huisraad, maar ook de daadwerkelijk, feitelijk daaraan gegeven bestemming. Zo zal iemand die incidenteel overnacht in een woning niet aangemerkt worden als bewoner. Een inschrijving in de Basisregistratie Personen is een indicatie voor bewoning, maar hoeft niet doorslaggevend te zijn.”

Voor de vaststelling van bewoning wordt uitgegaan van het moment van de instap (de drugsvondst). Soms is sprake van schijnbewoning. Er wordt dan de indruk van bewoning gesimuleerd, bijvoorbeeld door het plaatsen van wat schaars meubilair in de woonkamer. Dat in de woning wordt geslapen, bij- voorbeeld blijkende uit de aanwezigheid van een slaapzak en gebruikte kleding, maakt niet dat sprake is van bewoning. Gebruik voor woondoeleinden met een meer dan incidenteel karakter is dan niet aannemelijk7.

Dat de bewoner de woning, in geval van sluiting, moet verlaten, is geen bijzondere omstandigheid; dit vloeit immers voort uit de maatregel van sluiting. Bij een bedrijfspand kan er geen gebruik meer worden gemaakt van het pand voor de bedrijfsvoering. Ook daarvoor geldt dat dit geen bijzondere omstandigheid is. Bij de uitoefening van de bevoegdheid wordt wel gekeken of de bewoner een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld in verband met medische redenen.

Paragraaf 3.3.3 Minderjarige kinderen

Sluiting van een woning waar kinderen wonen, gebeurt alleen als de kinderen volwaardige alternatieve woonruimte hebben, zoals bij een ex-partner of familielid. Als dit niet bestaat, maar een sluiting wel noodzakelijk is, kan de gemeente onderdak regelen en worden de jeugdinstanties ingeschakeld.

Paragraaf 3.4 Type maatregel

Zoals beschreven wordt per geval de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenredigheid afgewogen. Omdat er veel verschillende omstandigheden relevant zijn, is het niet mogelijk om schematisch weer te geven in welk geval, welke maatregel wordt opgelegd. Hieronder wordt voor zover mogelijk een toelichting gegeven op de afweging per maatregel.

Kort gezegd geldt dat hoe meer van de omstandigheden zoals bedoeld onder 3.2 aanwezig zijn, hoe groter de noodzaak van een sluiting. En hoe groter de effecten, bedoeld onder 3.3, hoe eerder een sluiting niet evenredig is, in welk geval voor een andere maatregel moet worden gekozen. In het besluit wordt deze afweging toegelicht.

Paragraaf 3.4.1 Sluiting lokaal of onbewoonde woning

Als wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 13b van de Opiumwet volgt in beginsel een sluiting van drie maanden. Dit betekent dat als er een handelshoeveelheid drugs (> 0,5 gram harddrugs en/of éen pil etc. en/of > 5 gram softdrugs en/of > 5 hennepplanten) wordt aangetroffen er sprake is van een ernstige situatie en dat een directe sluiting gerechtvaardigd is. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als een langere sluiting noodzakelijk is (zie onder 3.2).

Paragraaf 3.4.2 Sluiting feitelijk bewoonde woning

Op het moment dat sprake is van een feitelijk bewoonde woning en er wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 13b van de Opiumwet volgt in beginsel alleen een sluiting van drie maanden, als naast het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs zich ook een of meer van de andere omstandigheden voordoen die onder 3.2 zijn beschreven. Hoe groter de noodzaak voor een maatregel, hoe eerder dit opweegt tegen de belangen van de betrokken bewoner. Dit is in lijn met de toelichting op de totstandkoming van de Opiumwet8 .

Paragraaf 3.4.3 Sluiting corporatiewoning

De burgemeester heeft oog voor zowel het belang van de bestrijding van drugshandel als voor het belang van de beschikbaarheid van voldoende betaalbare woonruimte. Het belang om de schaarse sociale huurwoningen zo min mogelijk aan de woningmarkt te onttrekken is groot. Het sluiten van een huurwoning betekent immers dat, in de huidige tijd van grote krapte op de (sociale) huurmarkt, een gesloten woning gedurende een aantal maanden niet beschikbaar is voor bewoning.

Tegelijkertijd moet de invloed van drugshandel niet worden onderschat. Om die reden is de signaalfunctie die van een sluiting uitgaat in de sociale huursector even belangrijk als in de particuliere huursector. Dit betekent dat, ondanks het maatschappelijk belang bij volkshuisvesting, niet zomaar van de sluiting van sociale huurwoningen kan worden afgezien.

Paragraaf 3.4.4 Last onder dwangsom

Het komt voor dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een sluiting, maar deze maatregel niet evenredig is. In sommige gevallen kan dan (deels) worden voldaan aan de doelstelling genoemd in hoofdstuk 2 door het opleggen van een last onder dwangsom. Er kan dan een last worden opgelegd, pandgebonden, waarbij een dwangsom wordt verbeurd per geval dat opnieuw een overtreding van de Opiumwet wordt geconstateerd.

Deze maatregel verdient vooral de voorkeur in gevallen waarbij een sluiting niet evenredig is en de verwachting is dat deze ook bij recidive niet evenredig zal zijn. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een woning die is aangepast wegens medische omstandigheden, of bij inwonende kinderen. In de meeste gevallen zal een waarschuwing de voorkeur hebben (zie hieronder). Immers, de doelen van het beleid worden het beste behaald met een sluiting. Na oplegging van een dwangsom kan bij een tweede overtreding alleen de dwangsom worden ingevorderd en niet over worden gegaan tot een sluiting. Het instrument van de dwangsom is minder geschikt om de doelen te bereiken dan de waarschuwing en de sluiting (bestuursdwang).

Paragraaf 3.4.5 Waarschuwing

Indien na een overtreding van de Opiumwet een sluiting niet geschikt, noodzakelijk dan wel evenredig is, wordt een waarschuwing gegeven. Met een waarschuwing wordt duidelijk gemaakt dat de aangetroffen situatie niet acceptabel is en welke maatregel er bij recidive kan volgen.

Hoofdstuk 4 Procedure

Paragraaf 4.1 Zienswijze

Voordat de burgemeester daadwerkelijk overgaat tot sluiting van een lokaal of woning of voordat een last onder dwangsom wordt opgelegd, wordt het voornemen bekend gemaakt aan betrokkene(n). Vanwege de spoedeisendheid van de situaties, kan mondeling om een zienswijze worden gevraagd en wordt de termijn van het indienen van een zienswijze kort gehouden (maximaal een aantal dagen). Tegen het voornemen kan een mondelinge of schriftelijke zienswijze worden ingediend. Van de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze wordt afgezien, indien de vereiste spoed zich hiertegen verzet (artikel 4:11, onder a van de Awb). Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij direct gevaar voor de omwonenden.

Paragraaf 4.2 Besluit (bekendmaking)

Wanneer wordt overgegaan tot het opleggen van een last onder dwangsom, wordt het besluit op schrift gesteld en bekendgemaakt aan de overtreder(s) (artikel 5:32 van de Awb). Wanneer wordt overgegaan tot sluiting van een woning of lokaal (last onder bestuursdwang), wordt het besluit op schrift gesteld en bekendgemaakt aan de overtreder(s) en de rechthebbende(n) op het gebruik (artikel 5:24 van de Awb).

Paragraaf 4.3 Last onder bestuursdwang; effectuering van de sluiting

Aan de betrokkene(n) wordt een termijn gegeven van twee kalenderdagen voordat het pand gesloten wordt, waarbinnen zelf het lokaal/ de woning ‘sluit klaar’ gemaakt kan worden. Dit wil zeggen dat betrokkene(n) de gelegenheid krijgt (krijgen) om voor de sluiting persoonlijke eigendommen uit het pand te (laten) halen en afsluitingsmaatregelen te (laten) nemen. Voordat tot verzegeling wordt overgegaan, wordt een inspectie uitgevoerd in het te sluiten pand. Bekeken wordt of er al dan niet nog personen en/of dieren verblijven in het pand. Verder wordt een controle uitgevoerd op de nutsvoorzieningen en bekeken of ramen en (achter)deuren deugdelijk zijn afgesloten en of er geen bederfelijke waren in het pand aanwezig zijn. De sloten van de toegangsdeuren worden op kosten van de overtreder vervangen. Op deze manier is verzekerd, dat bijvoorbeeld gebruikers na de sluiting niet op normale wijze het pand kunnen betreden. De sleutels worden in bewaring genomen door de gemeente.

Tijdens de periode van de sluiting heeft niemand toegang tot het pand. Als het gesloten pand toch wordt betreden, is sprake van een strafbaar feit (artikel 2:41 van de Algemene Plaatselijke Verordening Amstelveen); artikel 199 van het Wetboek van Strafrecht stelt het verbreken van het zegel strafbaar). Alleen personen wier aanwezigheid wegens dringende redenen in het pand noodzakelijk is, mogen het pand betreden na voorafgaande toestemming van de burgemeester.

Paragraaf 4.4 Aanbrengen kennisgeving

Nadat het pand is verzegeld, wordt een kennisgeving aangebracht dat dit pand op last van de burgemeester is gesloten. Op deze wijze is duidelijk kenbaar voor eenieder dat het pand is gesloten, waardoor de bekendheid van het pand als drugspand bij kopers, exploitanten en faciliteerders teniet wordt gedaan. Voor omwonenden is zo duidelijk dat tegen de productie van en de handel in drugs wordt opgetreden.

Paragraaf 4.5 Aanzegging tot kostenverhaal

In het besluit tot opleggen van een last onder bestuursdwang kan tegelijk een aanzegging tot kosten- verhaal worden opgenomen. De kosten van bestuursdwang kunnen op basis van het bepaalde in de Awb (artikel 5:25 van de Awb) verhaald worden op de overtreder(s).

Paragraaf 4.6 Bekendmaking en registratie van het besluit

Het besluit tot sluiting van een woning of een lokaal op grond van artikel 13b van de Opiumwet wordt geregistreerd in de zin van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (WKPB). Het WKPB-register houdt deze publiekrechtelijke beperking betreffende de onroerende zaak bij. Op deze wijze wordt bewerkstelligd dat de sluiting zijn werking behoudt bij rechtsopvolging (verkoop van het pand of lokaal). Indien de sluiting wordt opgeheven, wordt de inschrijving doorgehaald in het WKPB-register.

Paragraaf 4.7 Controle verzegeling

Met regelmaat wordt gecontroleerd of de verzegeling intact is. Indien een zegel is verbroken, wordt daarvan aangifte gedaan bij de politie en wordt de verzegeling vervangen. Het verbreken van een zegel is strafbaar gesteld in artikel 199, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht en is een misdrijf tegen het openbaar gezag.

Paragraaf 4.8 Superspoed sluitingen

Indien zich een zeer spoedeisende situatie voordoet, kan een bevel tot sluiting worden gegeven voor een periode van ten hoogste twee weken. Het bevel van de burgemeester kan mondeling worden bekendgemaakt en wordt daarna zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd. Deze maatregel is bedoeld om de situatie te bevriezen, zodat gelegenheid ontstaat om gedegen onderzoek te doen naar de exacte feiten en omstandigheden van het geval. Voorts kan de politie deze periode benutten om een bestuurlijke rapportage op te stellen, aan de hand waarvan de burgemeester een definitieve maatregel kan bepalen.

Paragraaf 4.9 Verzoek opheffen sluiting

Door een belanghebbende kan aan de burgemeester tussentijds schriftelijk worden verzocht de sluiting op te heffen. Als vereiste geldt dat in de regel alleen tot opheffing van een sluiting kan worden besloten indien sprake is van een verzoek van een belanghebbende, waarbij gemotiveerd wordt aangegeven dat het op basis van nieuwe feiten en omstandigheden aannemelijk is dat er niet opnieuw overtredingen van de Opiumwet zullen worden gepleegd in of vanuit de desbetreffende woning of lokaal. Bij zijn beslissing op een dergelijk verzoek neemt de burgemeester onder meer in overweging of de te realiseren doelen van de sluiting zijn behaald. Deze afweging wordt mede gemaakt op basis van een door de politie te overleggen bestuurlijke rapportage met een advies over een eventuele opheffing.

Hoofdstuk 5 Afwijkingsbevoegdheid

In beginsel wordt er overeenkomstig de bovenstaande beleidsregel besloten. De burgemeester kan echter op basis van feiten en omstandigheden in bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de maatregelen, zoals deze zijn vastgesteld in het onderhavige beleid. Deze afwijkingsbevoegdheid is geregeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 6 Citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als: “Beleid toepassing artikel 13b Opiumwet gemeente Amstelveen 2022”.

Hoofdstuk 7 Besluit

Paragraaf 7.1 Intrekking

De Beleidsregel ex artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht met betrekking tot de toepassing van artikel 13b Opiumwet (drugs-overtredingen/hennepteelt) en artikel 174 Gemeentewet (voorbereidende handelingen/growshops), zoals gepubliceerd op 14 april 2017, in te trekken.

Paragraaf 7.2 Vaststelling

Het ‘Beleid toepassing artikel 13b Opiumwet gemeente Amstelveen 2022’ vast te stellen.

Paragraaf 7.3 Inwerkingtreding

Te bepalen dat dit besluit in werking treedt op de dag na bekendmaking.

Ondertekening

Amstelveen, 6 december 2022.

De burgemeester van de gemeente Amstelveen,

Tjapko Poppens


Noot
1

Ook één bolletje, ampul, wikkel, pil/tablet (tot 0,5 gram) of een consumptie-eenheid van maximaal 5 ml GHB is met een gebruikershoeveelheid gelijkgesteld. Overschrijding daarvan is een handelshoeveelheid volgens de Aanwijzing Opiumwet. Voor hennepstekken geldt dat vijf stekken gelijkstaan aan één plant.

Noot
2

Zie: ABRvS 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362; ABRvS 9 juli 2014 ECLI:NL:RVS:2014:2562; ABRvS 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:130

Noot
3

24 februari 2021 ECLI:NL:RVS:2021:368.

Noot
4

zie onder andere: ABRvS 24 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ8430; ABRvS 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2562; ABRvS 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:185

Noot
5

Zie ook hiervoor de Aanwijzing Opiumwet

Noot
6

ABRS 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2251

Noot
7

ABRvS 6 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1447

Noot
8

“In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) is in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, doch dat dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken.”