Regeling vervallen per 01-08-2024

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zandvoort 2023

Geldend van 31-12-2022 t/m 31-07-2024

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zandvoort 2023

Besluit van de raad van de gemeente Zandvoort tot vaststelling van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zandvoort 2023

De raad van de gemeente Zandvoort;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van [datum en nummer];

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste tot en met vierde lid, en zesde lid, 2.1.4a, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, 2.1.4b, tweede lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 3.8, eerste lid en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en artikel 149 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de commissie Samenleving;

gelet op de doelstellingen zoals verwoord in de door de raad vastgestelde beleidskaders:

  • Transformatienota sociaal domein BAZ NR: 2015/060879 ;

  • Beleidskader Opvang, Wonen en Herstel 2022 tot en met 2027

overwegende dat:

  • inwoners ieder op hun wijze hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • inwoners elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • inwoners die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn, onvoldoende in staat zijn tot participatie, of niet in staat zijn zich zelfstandig te handhaven in de samenleving in verband met een beperking, chronisch psychische of psychosociale problemen, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • het noodzakelijk is om regels vast te stellen voor het verlenen van maatschappelijke ondersteuning;

  • dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit vast te stellen de:

“Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zandvoort 2023”.

HOOFDSTUK 1 WAT STAAT ER IN DE VERORDENING?

In deze verordening staan de regels van de gemeente Zandvoort die door de gemeenteraad zijn vastgesteld voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015).

Artikel 1.1 Definities

  • In deze verordening en de daarop gebaseerde regelgeving wordt verstaan onder:

    • adequate voorziening: de meest passende, tijdig beschikbare voorziening;

    • algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen en vanuit een minimuminkomen kunnen worden bekostigd;

    • andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • begeleiding (individueel en groepsbegeleiding): een maatwerkvoorziening gericht op onder andere het leren omgaan met beperkingen of sociaal-maatschappelijke problematiek met als doel het vergroten van de zelfredzaamheid en participatie;

    • cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

    • college: college van burgemeester en wethouders;

    • gemeenschappelijke ruimten: een ruimte die niet tot de woonruimte van een cliënt behoort, maar die door een cliënt, vaak samen met andere bewoners, kan worden gebruikt;

    • hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de Basisregistratie Personen staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres;

    • huisgenoot: de persoon die met de cliënt duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, zonder dat er sprake is van een commerciële huurders- of kostgangersrelatie;

    • inwoner: ingezetene van gemeente Zandvoort;

    • meerkosten: kosten, niet zijnde de kosten als bedoeld in artikel 2.1.7 van de wet, die uitgaan boven de kosten die als algemeen gebruikelijk zijn te beschouwen;

    • ondersteuningsplan: de schriftelijke weergave van de in samenspraak met cliënt vastgelegde doelen en stappen richting zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, gebaseerd op de uitkomsten van het onderzoek volgens artikel 2.3 van de verordening en eventueel het ingebrachte persoonlijk plan. Het ondersteuningsplan wordt door een aanbieder ook wel ‘trajectplan’ genoemd;

    • onderzoeksverslag: een weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3 van de verordening en eventueel het ingebrachte persoonlijk plan. Het onderzoeksverslag kan ook het ondersteuningsplan omvatten;

    • pgb-plan: een door de cliënt opgesteld plan, op basis van een door het college vastgesteld format. In het geval de cliënt een pgb voor diensten wil aanvragen, dient hij dit pgb-plan aan te leveren tijdens het onderzoek. Het pgb-plan wordt betrokken bij het pgb-gesprek om de motivatie, de doelmatigheid van het voorstel en de pgb-vaardigheid van de aanvrager te bepalen;

    • pgb-vaardigheid: de cliënt is pgb-vaardig als de cliënt de aan een pgb verbonden taken, op zowel zorg-inhoudelijk als financieel-administratief gebied, adequaat kan uitvoeren;

    • pgb-vertegenwoordiger: een door de cliënt gemachtigde natuurlijke persoon die – in samenspraak met de cliënt - de aan het pgb verbonden taken (zowel zorginhoudelijk als financieel-administratief) op zich neemt.

    • pgb-gesprek: in het geval de cliënt een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wenst te ontvangen, vindt in de onderzoeksfase (en ook bij heronderzoek) een pgb-gesprek plaats tussen de cliënt, diens eventuele pgb-vertegenwoordiger en een casemanager. In dit gesprek wordt het pgb-plan besproken en de pgb-vaardigheid getoetst;

    • sociaal netwerk: personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

    • wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • zelfstandige woning: een woning met eigen toegang, eigen keuken, toilet en sanitair.

  • 2.

    Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet verder zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de daarop gebaseerde regelgeving of de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 Voor wie is de verordening van toepassing?

  • 1. Deze verordening richt zich op personen:

    • a.

      die hun woonplaats hebben in Zandvoort; en

    • b.

      die hun zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie willen behouden of verbeteren; en

    • c.

      daar ondersteuning bij nodig hebben, of

    • d.

      die als mantelzorger ondersteuning aan een inwoner bieden.

  • 2. Wat betreft opvang en beschermd wonen richt de verordening zich op inwoners en ingezetenen van Nederland die bij de centrumgemeente Haarlem ondersteuning zoeken.

Artikel 1.3 Reikwijdte van de maatschappelijke ondersteuning

  • 1. De door het college aangeboden maatschappelijke ondersteuning levert een belangrijke bijdrage aan het realiseren van een aanvaardbaar niveau van zelfredzaamheid en participatie. Aanvaardbaar niveau betekent dat wat noodzakelijk is op het gebied van zelfredzaamheid en participatie. Dit is niet hetzelfde als wat de persoon noodzakelijk vindt in het kader van smaak, gewoonte of wens.

  • 2. Maatwerkvoorzieningen zijn altijd gericht op de unieke situatie van de cliënt en zijn leefomgeving en de inzet wordt integraal (dus ook vanuit andere domeinen als jeugd, werk en inkomen en wonen) afgewogen.

Artikel 1.4. Beleidsuitgangspunten

  • 1. De gemeente stelt de leefwereld van inwoners centraal, niet de systeemwereld. Uitgangspunt is het dagelijks leven van Zandvoorters en ‘doen wat nodig is’.

  • 2. De gemeente organiseert zorg en ondersteuning zo dicht mogelijk in de leefomgeving van de inwoners.

  • 3. De gemeente wil een aanpak zonder schotten tussen voorzieningen. Dat veronderstelt een goede samenwerking tussen partners, op dorpsniveau of in wijken.

  • 4. De gemeente is opdrachtgever en stuurt op resultaten, de aanbieders zijn de deskundigen.

HOOFDSTUK 2 Toegang tot maatschappelijk ondersteuning

Hoe werkt een melding, onderzoek en aanvraag?

Artikel 2.1 Melding behoefte aan maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Inwoners die hulp nodig hebben kunnen een melding doen. De inwoner of de vertegenwoordiger kan deze melding op de volgende manieren doen: telefonisch, mondeling, schriftelijk of digitaal.

  • 2. Het college zorgt dat inwoners eenvoudig een melding kunnen doen.

  • 3. Na ontvangst van de melding stelt het college vast of het een melding is die past binnen de wet. Als dit niet het geval is wordt de inwoner naar de juiste plek verwezen.

  • 4. Het college informeert de cliënt of de vertegenwoordiger, in duidelijke en begrijpelijke taal, over de rechten, plichten en de vervolgprocedure van de melding.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

  • 1. Het college biedt gratis onafhankelijke cliëntondersteuning aan de inwoner/cliënt of de mantelzorger. Deze cliëntondersteuner biedt hulp bij gesprekken, het aanvragen van voorzieningen en het maken van afspraken met aanbieders

  • 2. Het college wijst de inwoner/cliënt en zijn mantelzorger op de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 2.3 Onderzoek

  • 1. Het college voert binnen zes weken na de melding een onderzoek uit zoals bepaald in de wet. Dit onderzoek is niet nodig als de situatie al voldoende bekend is door eerdere meldingen of onderzoeken.

  • 2. Voor het onderzoek verschaft de cliënt of de vertegenwoordiger alle gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 3. Het college verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie.

  • 4. Een gesprek met de cliënt en zijn eventuele vertegenwoordiger maakt deel uit van het onderzoek. Aan het gesprek kunnen ook de partner, kinderen, mantelzorger en andere personen uit het sociaal netwerk en de cliëntondersteuner deelnemen.

  • 5. Als de cliënt een persoonlijk plan, zoals bepaald in de wet, aan het college heeft overhandigd, wordt dit plan meegenomen in het onderzoek.

  • 6. Tijdens het onderzoek wordt de cliënt in begrijpelijke taal geïnformeerd over de keuze en de gevolgen daarvan tussen een maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) of een financiële tegemoetkoming.

  • 7. Als de cliënt een maatwerkvoorziening voor diensten in de vorm van een pgb wil ontvangen, moet de cliënt een pgb-plan opstellen en tijdens het onderzoek aan het college overhandigen. Dit pgb-plan wordt besproken tijdens het separate pgb-gesprek.

Artikel 2.4 Onderzoeksverslag

  • 1. Het college stuurt een onderzoeksverslag van het gesprek en de uitkomsten van het onderzoek naar de cliënt of de vertegenwoordiger.

  • 2. De cliënt kan opmerkingen of aanvullingen op het onderzoeksverslag aangeven. Deze worden aan het onderzoeksverslag toegevoegd.

  • 3. In het onderzoeksverslag neemt het college ook op of er behoefte is aan maatregelen om de mantelzorger te ondersteunen.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen over de methodiek en de procedure waarmee het onderzoeksverslag tot stand komt.

Artikel 2.5 Aanvraag

  • 1. Na een melding en het gesprek, of zes weken na de melding, kan een cliënt een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indienen. De aanvraag moet schriftelijk of digitaal worden ingediend.

  • 2. De cliënt dient een aanvraag in met een door het college vastgesteld aanvraagformulier of met het door het college opgestelde onderzoeksverslag, mits deze is ondertekend voor het indienen van een aanvraag.

  • 3. Het college kan in het dringende belang van de inwoner besluiten om een maatwerkvoorziening ambtshalve te verstrekken indien het niet mogelijk is dat hiervoor door of namens de inwoner een aanvraag wordt ingediend.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen over de wijze van indiening van een aanvraag.

Artikel 2.6 Advisering

Het college kan ervoor kiezen om, voor afhandeling van een melding of aanvraag, door een externe deskundige een advies uit te laten brengen. Als het nodig is worden ook huisgenoten meegenomen in dit onderzoek. Het advies wordt meegenomen bij de beoordeling van de melding en/of de aanvraag.

Artikel 2.7 De beslissing en de beschikking

  • 1. Het college stelt de beslissing op een aanvraag binnen twee weken per beschikking vast en stuurt deze beschikking naar de cliënt of de vertegenwoordiger. Het doel van de beschikking is dat de cliënt weet of er wel of geen ondersteuning wordt toegekend, en zo ja, onder welke voorwaarden. Als het college ondersteuning toekent, staat in de beschikking ook of de ondersteuning in natura, in de vorm van een pgb of financiële tegemoetkoming wordt toegekend.

  • 2. Als het college ondersteuning in natura toekent wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      wat de ondersteuning inhoudt en waarvoor de ondersteuning bedoeld is;

    • b.

      wat het te behalen resultaat is;

    • c.

      wanneer de ondersteuning ingaat en hoelang deze duurt;

    • d.

      door wie de ondersteuning wordt gegeven; en

    • e.

      welke voorwaarden en verplichtingen er voor de ondersteuning gelden.

  • 3. Als het college ondersteuning toekent in de vorm van een pgb, dan wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welke vorm en omvang van ondersteuning het pgb bedoeld is;

    • b.

      wat het te behalen resultaat is;

    • c.

      hoe hoog het pgb is en hoe dat is bepaald;

    • d.

      welke kwaliteitseisen er gelden voor de met het pgb in te kopen ondersteuning;

    • e.

      wanneer het pgb ingaat en wanneer het eindigt;

    • f.

      hoe de besteding van het pgb verantwoord wordt; en

    • g.

      welke voorwaarden en verplichtingen er voor het pgb gelden.

  • 4. Als het college ondersteuning in de vorm van een financiële tegemoetkoming toekent wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk doel de tegemoetkoming wordt gegeven;

    • b.

      wanneer de tegemoetkoming wordt betaald;

    • c.

      hoe vaak de tegemoetkoming wordt betaald; en

    • d.

      welke voorwaarden en verplichtingen er gelden voor de tegemoetkoming.

  • 5. Als een cliënt een bijdrage moet betalen dan wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

  • 6. Het college kan in nadere regels afwijken van hetgeen is bepaald in het eerste lid ten behoeve van specifieke maatwerkvoorzieningen.

HOOFDSTUK 3 Algemene voorzieningen

Artikel 3.1 Bepalingen rondom de algemene voorzieningen

  • 1. Een algemene voorziening kan beschikbaar zijn voor alle inwoners of voor een specifieke doelgroep, en is toegankelijk voor inwoners die maatschappelijke ondersteuning nodig hebben en tot de doelgroep van de voorziening behoren.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat er algemene voorzieningen beschikbaar zijn die bijdragen aan de zelf- en samenredzaamheid en de participatie van inwoners. Daarbij wordt ook rekening gehouden met mantelzorgers en vrijwilligerswerk.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen omtrent de doelgroep en de procedure voor het gebruik van een algemene voorziening.

Artikel 3.2 Welke ondersteuning is beschikbaar als algemene voorziening?

Algemene voorzieningen zijn er in de vorm van dienstverlening voor:

  • a)

    Welzijnswerk en buurtgerichte (burger)initiatieven;

  • b)

    Duurzaam sociaal contact en ontmoeting;

  • c)

    Recreatieve activiteiten gericht op contact en ontmoeting;

  • d)

    Arbeidsmatige activiteiten voor behoud en ontwikkeling van werknemersvaardigheden;

  • e)

    Mantelzorgondersteuning;

  • f)

    Onafhankelijke cliëntondersteuning;

  • g)

    Informatie, advies en (kortdurende) begeleiding;

  • h)

    Ondersteuning bij de financiële huishouding;

  • i)

    Ondersteuning bij opgroeien en opvoeden;

  • j)

    Versterking van de vrijwillige inzet en informele netwerken;

  • k)

    Informatie en ondersteuning ter bevordering van een gezonde leefstijl;

  • l)

    Ondersteuning bij het zelfstandig leven en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • m)

    Ondersteuning bij het kunnen aangaan en onderhouden van sociale relaties en/of maatschappelijk participeren;

  • n)

    Ondersteuning bij het stabiel functioneren en participeren in de samenleving (meedoen);

  • o)

    Woondiensten gericht op het zelfredzaam zijn in en om het huis;

  • p)

    Mogelijkheden om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen in een andere, beter geschikte woning gelet op het ouder worden;

  • q)

    Huishoudelijke ondersteuning gericht op het ‘schoon en leefbaar houden van de woning’ en het ‘beschikken over schone en draagbare kleding’.

HOOFDSTUK 4 Maatwerkvoorzieningen

Artikel 4.1 Algemene voorwaarden voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college geeft een maatwerkvoorziening als de cliënt niet of niet volledig in staat is tot zelfredzaamheid en/of participatie door gebruik te maken van:

    • a)

      de (versterking van de) eigen kracht; en/of

    • b)

      gebruikelijke hulp; en/of

    • c)

      mantelzorg; en/of

    • d)

      de inzet van het eigen netwerk of vrijwilligers; en/of

    • e)

      een oplossing die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd; en/of

    • f)

      voorliggende voorzieningen; en/of

    • g)

      algemene voorzieningen; en/of

    • h)

      andere voorzieningen.

  • 2. Het college geeft een maatwerkvoorziening in de vorm van opvang of beschermd wonen als:

    • a)

      de cliënt niet of niet volledig in staat is tot zelfredzaamheid en/of participatie; en

    • b)

      de cliënt de thuissituatie heeft verlaten al dan niet vanwege risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld; en

    • c)

      de cliënt deze problemen niet kan wegnemen door gebruik te maken van oplossingen zoals beschreven in lid 1, onder a t/m h; en

    • d)

      wordt voldaan aan de regels voor landelijke toegankelijkheid volgens het Convenant Landelijke Toegankelijkheid van de VNG.

  • 3. Een cliënt komt alleen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming voor zover:

    • a)

      het college vindt dat er een passende bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en

    • b)

      het de volgende voorziening betreft: Verhuis- en herinrichtingskosten voor een verhuizing op verzoek van de aanvrager of voor het op verzoek van de gemeente beschikbaar stellen van de huidige woning.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening nodig is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen met aanvullende criteria voor maatwerkvoorzieningen.

Artikel 4.2 Redenen om een maatwerkvoorziening te weigeren

  • 1. Het college kan een maatwerkvoorziening weigeren, als:

    • a)

      deze, gezien de beperkingen van de cliënt, voor zichzelf of anderen onveilig is, niet passend is en/of gezondheidsrisico’s met zich meebrengt; of

    • b)

      het college van oordeel is dat een cliënt zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning redelijkerwijs van tevoren had kunnen voorzien en met een redelijkerwijs genomen beslissing had kunnen voorkomen; of

    • c)

      er sprake is van een verzoek tot vervanging van een eerder geboden voorziening terwijl deze nog voldoende ondersteuning biedt bij de belemmeringen van de cliënt en de voorziening nog niet technisch is afgeschreven, tenzij:

      • i.

        de eerder verstrekte maatwerkvoorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

      • ii.

        de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten; of

    • d)

      de afschrijvingstermijn van een eerder toegekende passende maatwerkvoorziening, al dan niet aangeschaft met een pgb, is verstreken, maar deze door het verstrekken van instandhoudingskosten nog steeds als goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt; of

    • e)

      de kosten van de maatschappelijke ondersteuning waarvoor een aanvraag is gedaan al zijn gemaakt en/of deze ondersteuning al tot stand is gekomen:

      • i.

        voor de datum van de melding;

      • ii.

        na de melding maar voordat het college heeft beslist op de aanvraag, tenzij het college de cliënt toestemming heeft verleend; of

    • f)

      de cliënt niet of onvoldoende meewerkt aan behandelingen die in redelijkheid gevraagd kunnen worden, en hierdoor onnodig een beroep of een te zwaar beroep op de Wmo doet; of

    • g)

      er ondersteuning is aangevraagd die zal worden verleend buiten Nederland, tenzij het college van oordeel is dat het inzetten van ondersteuning buiten de landsgrenzen een essentiële bijdrage levert aan het behalen van het beoogde resultaat.

HOOFDSTUK 5 Een persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 5.1. Algemene voorwaarden voor een pgb

  • 1. In plaats van ondersteuning in natura kan een cliënt een pgb krijgen als er recht is op een maatwerkvoorziening en voldaan is aan de voorwaarden die de wet stelt.

  • 2. Om in aanmerking te komen voor een pgb voor diensten dient de cliënt een gemotiveerde aanvraag in. Hiervoor maakt de cliënt gebruik van een door het college vastgesteld formulier voor een pgb-plan.

  • 3. Een pgb wordt alleen verstrekt als tijdens het onderzoek naar aanleiding van de melding is vastgesteld dat cliënt en/of zijn pgb-vertegenwoordiger voldoende pgb-vaardig is.

  • 4. Het pgb is bedoeld voor de in de beschikking opgenomen ondersteuning, maar kan niet aan alle kosten die daarmee te maken hebben besteed worden. Het pgb kan niet besteed worden aan:

    • a)

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b)

      het voeren van een pgb-administratie;

    • c)

      ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb-administratie;

    • d)

      eenmalige uitkeringen of feestdagenuitkeringen;

    • e)

      parkeerkosten;

    • f)

      reiskosten los van de ondersteuning.

  • 5. Betaling van de ondersteuning middels een vaste maandvergoeding is niet toegestaan. Een budgethouder mag zijn zorgverlener alleen de daadwerkelijk geleverde ondersteuning bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) laten declareren (facturering achteraf, per uur, tenzij het een pgb voor beschermd wonen in een 24-uursvoorziening betreft. In het laatste geval is een vaste maandvergoeding wel toegestaan.

  • 6. De pgb-vertegenwoordiger mag niet tevens de ondersteuning leveren die met het pgb wordt ingekocht en mag ook niet werkzaam zijn voor de organisatie of anderszins een relatie hebben met de organisatie waar deze ondersteuning wordt ingekocht.

  • 7. Het college kan nadere regels stellen over de vorm en inhoud van het pgb-plan.

Artikel 5.2 Weigeringsgronden voor een pgb

In de volgende situaties verstrekt het college geen pgb:

  • a)

    Als niet is voldaan aan de voorwaarden die de wet stelt.

  • b)

    Als de cliënt, of als de cliënt jonger is dan 18 jaar, één van de ouders of voogden, surseance van betaling heeft aangevraagd of failliet is verklaard.

  • c)

    Als ten aanzien van de cliënt of, indien de cliënt jonger is dan 18 jaar, ten aanzien van één van de ouders of voogden, de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, of een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

  • d)

    Indien er sprake is van een spoedeisend geval, zoals benoemd in de wet.

  • e)

    Indien er sprake is van ondersteuning die door het college ambtshalve is verleend.

  • f)

    Als uit het door de cliënt ingediende pgb-plan en het pgb-gesprek onvoldoende blijkt dat de kwaliteit van de ondersteuning voldoende gewaarborgd is.

  • g)

    Voor de maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang en vrouwenopvang.

  • h)

    Indien het pgb bestemd is voor besteding in het buitenland, tenzij is voldaan aan door het college gestelde voorwaarden.

Artikel 5.3 De hoogte van het pgb

  • 1. De hoogte van het pgb wordt:

    • a)

      vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld en door het college goedgekeurd plan inzake de besteding van het pgb; en

    • b)

      berekend op basis van een tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om een tijdig veilige, doeltreffende en kwalitatief goede maatwerkvoorziening van derden te betrekken. Zo nodig wordt dit aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering; en

    • c)

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura.

  • 2. De hoogte van het pgb voor verplaatsingsvoorzieningen, hulpmiddelen en woningaanpassingen is niet hoger dan de totale huur- of koopprijs van de goedkoopst adequate voorziening die aan de aanbieder voor de standaard productcategorieën verschuldigd zou zijn over een periode van 6 jaar of, in het geval van een traplift, een periode van 10 jaar. In de kosten is ook rekening gehouden met kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering.

  • 3. Indien de maatwerkvoorziening een (roerende) voorziening buiten de standaard productcategorieën van de aanbieder betreft, bestaat het pgb uit twee componenten:

    • i.

      een bedrag, bestemd voor de aanschafkosten van de goedkoopst adequate voorziening;

    • ii.

      een bedrag, bestemd voor de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van de voorziening, dat maximaal 25% van de kosten van aanschaf van de goedkoopst adequate voorziening kan bedragen.

  • Het college stelt aan de hand van de criteria ‘noodzakelijk’ en ‘goedkoopst adequaat’ de omvang van voornoemde bedragen vast aan de hand van de uitkomst van twee offertes, uitgebracht door een leverancier naar keuze. Van deze offertes wordt er één opgevraagd door de gemeente en één door de cliënt. Bij twijfel over het goedkoopst adequate karakter van de offerte van de (gemeentelijke) leverancier, kan het college nog een offerte opvragen bij een andere leverancier.

  • 4. Het is mogelijk om in plaats van het collectief vervoer in aanmerking te komen voor een pgb voor lokaal vervoer. De hoogte van dit pgb stelt de cliënt in staat om 2.000 kilometer op jaarbasis te reizen op basis van een kilometervergoeding ter hoogte van de door de Belastingdienst bepaalde onbelaste kilometervergoeding voor woon-werkverkeer. Gehuwden krijgen naar rato een lager tarief (150 % van het tarief voor één persoon), omdat er sprake is van een samenvallende vervoersbehoefte.

  • 5. De hoogte van het pgb voor huishoudelijke ondersteuning die beroepsmatig wordt geboden wordt gebaseerd op maximaal 85% van het toepasselijke naturatarief.

  • 6. De hoogte van het pgb voor individuele begeleiding die beroepsmatig wordt geboden wordt gebaseerd op maximaal 85% van de hoogte van de reële tarieven zoals die in de omliggende gemeenten worden gehanteerd voor vergelijkbare ondersteuning in natura.

  • 7. De hoogte van het pgb voor groepsbegeleiding wordt gebaseerd op maximaal 100% van het toepasselijke naturatarief.

  • 8. De hoogte van het pgb voor beschermd wonen die beroepsmatig wordt geboden wordt gebaseerd op maximaal 95% van het toepasselijke naturatarief.

  • 9. De hoogte van het pgb (per etmaal) voor kortdurend verblijf is maximaal 100% van het naturatarief.

  • 10. De hoogte van het pgb voor ondersteuning die wordt geboden door een persoon uit het sociaal netwerk, zoals bepaald in artikel 5.4, eerste lid, bedraagt ten hoogste € 20,00 per uur.

  • 11. De tarieven genoemd onder lid 5 t/m 10 zijn all-in tarieven. Dat wil zeggen dat alle kosten zoals salaris, vervanging tijdens ziekte en vakantie, verzekering(en) en reiskosten zijn opgenomen in de tarieven.

  • 12. De cliënt kan kiezen voor een tegemoetkoming voor hulp vanuit het sociale netwerk te betalen vanuit een pgb, ter hoogte van het bedrag zoals bepaald in artikel 2ab van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, voor de invulling van één of meerdere maatwerkvoorziening(-en) met een omvang van tenminste 3 uur per week.

  • 13. De specifieke bedragen van de tarieven voor het pgb worden door het college op basis van dit artikel vastgesteld in het Uitvoeringsbesluit Wet maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Zandvoort.

Artikel 5.4 Pgb informele hulp

  • 1. Een cliënt kan beschermd wonen, individuele begeleiding of huishoudelijke ondersteuning vanuit een pgb betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk onder de volgende voorwaarden:

    • a)

      deze persoon beschikt over een bij de geïndiceerde ondersteuning passend werk- en denkniveau; en

    • b)

      deze persoon heeft aangegeven dat de ondersteuning aan de cliënt hem niet te zwaar valt; en

    • c)

      de relatie tussen deze persoon en de cliënt staat het adequaat werken aan de doelen van de ondersteuning niet in de weg; en

    • d)

      deze persoon beheert niet het pgb behalve met toestemming van het college vanwege bijzondere omstandigheden.

  • 2. Er is sprake van professionele ondersteuning als:

    • a)

      de werkzaamheden beroepsmatig uitgevoerd worden; en

    • b)

      de persoon ingeschreven staat bij de Kamer van Koophandel en de omschrijving van de bedrijfsactiviteiten van de onderneming aansluiten bij de te leveren diensten voor het Pgb en

    • c)

      de professionele ondersteuner in het bezit is van relevante diploma’s en voldoet aan de overige kwaliteitseisen.

  • 3. In het geval dat beschermd wonen wordt geboden vanuit het sociaal netwerk, dient een deel van de ondersteuning conform het pgb-plan in ieder geval door een onafhankelijke professional te worden geboden.

Artikel 5.5 Specifieke voorwaarden bij de inzet van een pgb

  • 1. Een pgb voor beschermd wonen wordt alleen toegekend voor beschermd wonen in een instelling met 24-uurs verblijf.

  • 2. De budgethouder kan het pgb voor begeleiding ten hoogste dertien weken per kalenderjaar inzetten voor ondersteuning tijdens zijn verblijf buiten Zandvoort, elders in Nederland. Het college kan op aanvraag de termijn van dertien weken verlengen.

  • 3. De budgethouder kan het pgb voor beschermd wonen onbeperkt inzetten voor ondersteuning tijdens verblijf buiten Zandvoort.

  • 4. Een pgb voor huishoudelijke ondersteuning mag niet buiten Zandvoort worden besteed.

  • 5. Op besteding buiten Zandvoort van een pgb verstrekt op grond van deze verordening, zijn alle verplichtingen met betrekking tot het pgb zoals die gelden in de gemeente Zandvoort van toepassing.

HOOFDSTUK 6 Bijdrage voor het gebruik van voorzieningen

Artikel 6.1 Eigen bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen of pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

  • 1. Het college vraagt een eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb of bij verordening aangewezen algemene voorziening (artikel 2.1.4, derde lid van de wet).

    • a)

      zolang de cliënt de maatwerkvoorziening gebruikt of in het bezit is van de voorziening;

    • b)

      bij een periodieke verstrekking van een pgb: over iedere periode waarover een pgb is verstrekt;

    • c)

      zolang de cliënt gebruik maakt van de bij verordening aangewezen algemene voorziening.

  • De looptijd van de eigen bijdrage eindigt zodra de kostprijs van een voorziening is voldaan.

  • 2. De bij verordening aangewezen algemene voorziening is de huishoudelijke ondersteuning. Voor de overige algemene voorzieningen geldt geen eigen bijdrage.

  • 3. De eigen bijdrage wordt vastgesteld conform het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 4. Voor de volgende maatwerkvoorzieningen hoeft een cliënt geen eigen bijdrage te betalen:

    • a)

      Individuele begeleiding;

    • b)

      Kortdurend verblijf;

    • c)

      Opvang voor dakloze jongeren van 18 tot 23 jaar;

    • d)

      Trajectbegeleiding als onderdeel van een opvangvoorziening;

    • e)

      Aanpassing in een gemeenschappelijke ruimte;

    • f)

      Een eerste grote schoonmaak bij zwaar vervuilde huishoudens;

    • g)

      Een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en herinrichting;

    • h)

      Een pgb voor lokale verplaatsingen zoals omschreven in artikel 10.1 van de verordening.

  • 5. In overeenstemming met artikel 3.8, eerste lid van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 bestaat de hoogte van de ritbijdrage voor het gebruik van het collectief vervoer uit een starttarief en een tarief per gereden kilometer, gelijk aan het kilometertarief dat in het openbaar busvervoer verschuldigd is. Het college stelt jaarlijks de hoogte van het starttarief vast in het Uitvoeringsbesluit Wmo gemeente Zandvoort.

  • 6. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening in natura of pgb voor een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de in artikel 2.1.5 van de wet genoemde persoon of personen.

  • 7. Het innen van de eigen bijdrage voor opvang gebeurt door de instelling die de opvang verzorgt. Tenzij het college in de afspraken met de instelling of anderszins hiervan nadrukkelijk afwijkt.

Artikel 6.2 Berekening eigen bijdrage maatwerkvoorziening of pgb

  • 1. De hoogte van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb wordt bepaald op de maxima die de wet en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 stellen. De eigen bijdrage is niet hoger dan de kostprijs van de voorziening.

  • 2. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is maximaal gelijk aan de prijs waarvoor het college de voorziening in natura afneemt van een leverancier/ aanbieder, inclusief de reparatie-, verzekerings- en onderhoudskosten.

  • 3. De kostprijs van een eenmalig verstrekte maatwerkvoorziening in natura, anders dan voor dienstverlening, opvang of beschermd wonen wordt als volgt berekend:

    • a)

      als er sprake is van een maatwerkvoorziening in natura die door de gemeente wordt gehuurd, wordt de kostprijs per periode vastgesteld en is die gelijk aan de huur die de gemeente voor de voorziening over die periode verschuldigd is;

    • b)

      als er sprake is van een maatwerkvoorziening in natura die door de gemeente wordt ingekocht, wordt de kostprijs vastgesteld op de vergoeding die de gemeente hiervoor verschuldigd is aan aanbieder.

  • 4. De kostprijs van de maatwerkvoorziening die wordt gebruikt voor de berekening van de eigen bijdrage is gelijk aan de goedkoopste ingekochte adequate voorziening.

  • 5. De kostprijs van een eenmalig pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb dat is verstrekt.

  • 6. De kostprijs van een periodiek verstrekt pgb is per periode gelijk aan de hoogte van het pgb dat over deze periode is verstrekt.

  • 7. De kostprijs van een traplift wordt vastgesteld op de gemiddelde prijs per verstrekking.

  • 8. De kostprijs van dienstverlening of beschermd wonen in natura wordt maandelijks vastgesteld en is gelijk aan de vergoeding die de gemeente voor de dienstverlening of beschermd wonen over die periode verschuldigd is.

  • 9. De hoogte van de eigen bijdrage voor de vrouwenopvang wordt jaarlijks vastgesteld op grond van de geldende bijstandsnormen, waarbij de cliënt minimaal zak- en kleedgeld en geld voor voeding (Nibud norm) plus de nominale premie ziektekosten minus de zorgtoeslag (indien van toepassing) overhoudt.

  • 10. De verschuldigde eigen bijdrage voor maatschappelijke opvang is een vastgesteld bedrag afhankelijk van de soort voorziening.

  • 11. Het college kan nadere regels stellen over de berekening en inning van de eigen bijdrage voor opvang.

Artikel 6.3 Bijdrage algemene voorziening, met uitzondering van de bij verordening aangewezen algemene voorziening.

  • 1. Voor het gebruik van een algemene voorziening kan een bijdrage in de kosten worden gevraagd voor bijvoorbeeld koffie of thee of voor een maaltijd.

  • 2. De cliënt moet de bijdrage in de kosten betalen aan de aanbieder van de algemene voorziening.

  • 3. De bijdrage in de kosten is gelijk aan de kosten die het NIBUD gebruikelijk acht voor de betreffende kostensoort in een normaal huishouden en nooit hoger dan de kostprijs.

HOOFDSTUK 7 Maatwerkvoorzieningen individuele begeleiding en groepsbegeleiding en kortdurend verblijf

Artikel 7.1. Criteria begeleiding

De maatwerkvoorziening individuele- of groepsbegeleiding kan worden ingezet indien (tijdelijk) meer ondersteuning en expertise nodig is in situaties waarin als gevolg van een beperking of dreigende beperking op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie noodzaak is tot ondersteuning bij:

  • a)

    het inzetten van de eigen kracht;

  • b)

    het structureren en uitvoeren van praktische activiteiten en het aanleren van vaardigheden bij het regelen van het dagelijks leven;

  • c)

    het aangaan of onderhouden van sociale contacten en het versterken van het sociale netwerk van de cliënt en/of bij het participeren in de samenleving;

  • d)

    de ondersteuning nodig is ter ontlasting van de persoon die gebruikelijke hulp of mantelzorg levert als er daarbij sprake is van (dreigende) overbelasting, en voor het signaleren van terugval of het voorkomen van escalatie;

  • e)

    er bij het functioneren van de cliënt sprake is van risico voor hemzelf of diens omgeving, of toezicht op de cliënt nodig is.

Artikel 7.2 Criteria kortdurend verblijf

Een cliënt kan in aanmerking komen voor de maatwerkvoorziening kortdurend verblijf, terugkerend met een maximum van 3 etmalen per week of aaneengesloten, als er zonder de inzet hiervan overbelasting van de mantelzorger dreigt of in onverwachte situaties en:

  • a)

    de cliënt langdurig is aangewezen op meer dan gebruikelijke hulp; en

  • b)

    ondersteuning door de sociale basis, het sociaal wijkteam of de maatwerkvoorziening begeleiding niet voldoende oplossing bieden.

HOOFDSTUK 8 HUISHOUDELIJKE ONDERSTEUNING

Artikel 8.1 Criteria huishoudelijke ondersteuning

  • 1. Een cliënt komt in aanmerking voor huishoudelijke ondersteuning indien er aantoonbare beperkingen zijn bij het voeren van een huishouden.

  • 2. Huishoudelijke ondersteuning wordt alleen ingezet in woonruimten die nodig zijn voor het normale gebruik van de woning.

  • 3. Een cliënt komt niet in aanmerking voor huishoudelijke ondersteuning als één of meer huisgenoten, naar oordeel van het college, gebruikelijke hulp kunnen verlenen.

HOOFDSTUK 9 ONDERSTEUNING BIJ HET GEBRUIK VAN DE WONING

Artikel 9.1 Criteria woningaanpassing

  • 1. Een woningaanpassing heeft uitsluitend betrekking op woonruimten die:

    • a)

      langdurig noodzakelijk zijn voor het normale gebruik van de woning, en

    • b)

      die daadwerkelijk in gebruik zijn.

  • 2. Een woningaanpassing kan alleen worden toegekend als:

    • a)

      er aantoonbare beperkingen zijn bij het normaal gebruik van de woning; en

    • b)

      er sprake is van een zelfstandige woning die als hoofdverblijf dient of zal dienen na een noodzakelijke verhuizing; en

    • c)

      de aan te passen woning in de gemeente Zandvoort staat; en

    • d)

      de kosten van noodzakelijke woningaanpassingen onder € 10.000,- blijven.

  • 3. Als er zwaarwegende redenen zijn waarom een verhuizing niet kan plaatsvinden kan ook boven € 10.000, - een woning worden aangepast.

  • 4. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

    • a)

      het toekennen van woningaanpassingen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur.

    • b)

      het toekennen van woningaanpassingen aan woongebouwen en/of instellingen ten behoeve van haar bewoners, die specifiek gericht zijn op ouderen en/of mensen met beperkingen, voor zover het betreft:

      • i.

        voorzieningen die tot de basisoutillage gerekend kunnen worden;

      • ii.

        voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen of hadden kunnen worden meegenomen.

  • 5. De aanvraag voor een woningaanpassing wordt geweigerd indien:

    • a)

      de noodzaak tot het treffen van de woningaanpassing het gevolg is van een verhuizing, die niet noodzakelijk was vanwege belemmeringen in het normale gebruik van de woning als gevolg van beperkingen, en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b)

      de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen -op dat moment beschikbare- meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c)

      het gaat om woningaanpassingen in gemeenschappelijke ruimten, met uitzondering van:

      • i.

        het verbreden van toegangsdeuren;

      • ii.

        het aanbrengen van elektrische deuropeners;

      • iii.

        het aanbrengen van drempelhulpen en vlonders;

      • iv.

        het aanbrengen van een tweede trapleuning in een portiekwoning of;

      • v.

        het realiseren van een stallingsplaats voor hulpmiddelen.

    • tenzij deze om veiligheids- en/of uitvoeringstechnische redenen niet geplaatst kunnen worden;

    • d)

      de cliënt verhuisd is naar een woonruimte die niet bestemd en/of geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden;

    • e)

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning het gevolg zijn van de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • f)

      de noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud of bedoeld is ter renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan een woning mogen worden gesteld in deze tijd;

    • g)

      woningaanpassingen zijn afgeschreven en vervanging daarvan als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt. De afschrijftermijnen woonelementen zoals opgenomen in het ‘Beleidsboek huurverhoging na woningverbetering’ van de huurcommissie wordt hierbij gehanteerd.

Artikel 9.2 Hoofdverblijf in een instelling

  • 1. Aan een cliënt die in een Wet langdurige zorg (Wlz)- instelling verblijft kan een woonvoorziening voor het bezoekbaar maken van één woonruimte in de gemeente Zandvoort toegekend worden, onder de voorwaarde dat deze woonruimte regelmatig wordt bezocht.

  • 2. Onder het bezoekbaar maken van de woonruimte wordt uitsluitend verstaan dat de cliënt deze woning kan betreden en de woonkamer en het toilet kan bereiken en gebruiken.

HOOFDSTUK 10 ONDERSTEUNING GERICHT OP HET VERPLAATSEN

Artikel 10.1 Criteria maatwerkvoorziening voor verplaatsingen

  • 1. Een cliënt kan in aanmerking komen voor collectief vervoer als de cliënt niet of onvoldoende gebruik kan maken van het openbaar vervoer en voorliggende verplaatsingsvoorzieningen.

  • 2. Een cliënt kan in aanmerking komen voor een individuele verplaatsingsvoorziening als deze langdurig noodzakelijk is en het collectief vervoer geen adequate voorziening is.

  • 3. Bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening voor verplaatsingen wordt rekening gehouden met verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag.

  • 4. De te verstrekken maatwerkvoorziening voor verplaatsingen zal maatschappelijke participatie mogelijke maken met een omvang van 2000 kilometer per jaar.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen over het verstrekken van een sportvoorziening.

HOOFDSTUK 11 OPVANG, WONEN EN HERSTEL

Artikel 11.1 Criteria voor maatschappelijke opvang

  • 1. Een cliënt kan in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang als deze:

    • a)

      feitelijk dakloos is; én

    • b)

      geen mogelijkheden heeft om met hulp uit het sociaal netwerk in alternatieve huisvesting te voorzien; én

    • c)

      ondersteuning nodig heeft in het zich op eigen kracht handhaven in de samenleving;

  • 2. Het college geeft voor opvang een beschikking af voor bepaalde tijd, met de mogelijkheid van verlenging van maximaal drie maanden, mits de cliënt aantoonbaar heeft meegewerkt aan het opstellen en uitvoeren van een ondersteuningsplan inzake begeleiding naar zelfredzaamheid.

  • 3. Een hernieuwde toelating tot een maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang kan worden geweigerd als een cliënt in het afgelopen half jaar onvoldoende heeft meegewerkt aan het ondersteuningstraject en de situatie niet of nauwelijks aantoonbaar is gewijzigd.

Artikel 11.2 Criteria voor vrouwenopvang

Een cliënt, al dan niet met kinderen die tot het eigen gezin behoren, heeft toegang tot de maatwerkvoorziening vrouwenopvang indien:

  • a)

    er als gevolg van huiselijk geweld en/of mensenhandel en/of loverboys/jeugdprostitutie, sprake is van risico’s voor de veiligheid van deze persoon als gevolg waarvan de thuissituatie verlaten moet worden; en

  • b)

    de cliënt minimaal 18 jaar is en geen mogelijkheden heeft om met hulp uit het sociale netwerk een veilige situatie te creëren of niet zelfstandig in staat is om in alternatieve huisvesting te voorzien; of

  • c)

    als er sprake is van kindermishandeling, als gevolg waarvan de opvang van kind(eren) met hun beschermende ouder/verzorger en eventuele broers en zussen noodzakelijk is.

Artikel 11.3 Criteria voor beschermd wonen

Een cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd wonen als:

  • a)

    cliënt psychiatrische of psychosociale problematiek heeft, en

  • b)

    er sprake is van noodzaak tot bescherming van zichzelf of zijn omgeving, waarbij die noodzaak direct voortkomt uit de psychiatrische of psychosociale problematiek, en

  • c)

    cliënt niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen op kunnen heffen.

Artikel 11.4 Aanvullende voorwaarden opvang en beschermd wonen

  • 1. Het college verbindt aan de opvang en het beschermd wonen voorwaarden die te maken hebben met het bereiken van een als noodzakelijk vastgesteld doel. Deze voorwaarden hebben in ieder geval betrekking op:

    • a)

      de medewerking van de cliënt aan de verduidelijking van de ondersteuningsbehoefte;

    • b)

      de medewerking van de cliënt aan de uitvoering van het opgestelde ondersteuningsplan;

    • c)

      het door de cliënt naleven van de leef- en gedragsregels binnen de voorzieningen;

    • d)

      het betalen van de eigen bijdrage;

    • e)

      volledige medewerking van de cliënt bij het toewerken naar uitstroommogelijkheden.

  • 2. De maatwerkvoorzieningen maatschappelijke opvang en beschermd wonen kunnen tijdelijk of in een uiterst geval definitief worden beëindigd, indien de cliënt niet voldoet aan een of meer aan de opvang verbonden voorwaarden. Deze voorwaarden betreffen zowel het recht op de indicatie en de wijze van gebruik van de voorziening zoals gesteld in het eerste lid en in artikel 11.1, tweede en derde lid. De voorwaarden worden in de beschikking vermeld, alsmede de mogelijke consequenties bij niet voldoen aan de voorwaarden.

  • 3. De aard van de problematiek van de cliënt kan met zich meebrengen dat er ook sprake is van gedragsproblematiek die gedurende bepaalde periode moeilijk gereguleerd kan worden. Gedragsproblematiek kan aanleiding zijn de indicatie van de verstrekte voorziening opnieuw te beoordelen omdat de voorziening onvoldoende passend blijkt te zijn.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen over de manier en de procedure voor het beoordelen van de noodzaak tot het bieden van beschermd wonen en opvang.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen inzake toelating naar aanleiding van afspraken met andere gemeentes over wederzijdse overdracht van cliënt en inzake prioritering van doelgroepen bij de toegang tot de opvang en beschermd wonen.

HOOFDSTUK 12 KWALITEIT VAN DE ONDERSTEUNING

Artikel 12.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen dat voorzieningen die het college in het kader van deze verordening aanbiedt van goede kwaliteit zijn en dat ondersteuning geboden wordt door deskundig personeel.

  • 2. De voorzieningen die in het kader van deze verordening worden aangeboden:

    • a)

      passen bij de behoefte van de cliënt; en

    • b)

      zijn veilig, geschikt en bruikbaar voor de cliënt; en

    • c)

      voldoen aan normen en eisen die door de beroepsgroep of in het vakgebied algemeen zijn aanvaard; en

    • d)

      respecteren de rechten van de cliënt; en

    • e)

      worden afgestemd op andere diensten of producten die aan de cliënt worden geleverd; en

    • f)

      worden geleverd volgens een bepaalde opzet die op tijd aan de cliënt wordt meegedeeld.

  • 3. Aanbieders zorgen dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 4. Aanbieders zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 5. Het college kan bepalen welke aanvullende eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen. Dit geldt ook voor de voorzieningen die door een cliënt zelf worden ingekocht met inzet van een pgb.

  • 6. Het college controleert op naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, cliëntervaringsonderzoek, en het ter plaatse (laten) controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 7. Het college maakt afspraken met aanbieders op welke wijze zij kunnen signaleren dat de cliënt een veranderde behoefte aan maatschappelijke ondersteuning heeft.

Artikel 12.2 Inkoop en aanbesteding

  • 1. Het college zorgt dat de kwaliteit van de voorzieningen in het kader van deze verordening een belangrijke rol speelt bij het inkopen en contracteren van aanbieders en houdt zich aan de bepalingen in de wet en de geldende Aanbestedingswetgeving.

  • 2. Het college houdt, in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a)

      reële kosten voor beroepskrachten gebaseerd op de geldende Collectieve Arbeidsovereenkomst en andere wettelijke bepalingen;

    • b)

      redelijke overheadkosten;

    • c)

      kosten voor niet productieve-uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d)

      reis- en opleidingskosten;

    • e)

      indexatie van lonen binnen de overeenkomsten;

    • f)

      kosten als gevolg van eisen van het college, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 3. Het college houdt, in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren producten, in ieder geval rekening met:

    • a)

      Een marktconforme prijs; en

    • b)

      De eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de aanbieder worden gevraagd, zoals:

      • i.

        Aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • ii.

        Instructie over gebruik van de voorziening;

      • iii.

        Onderhoud, en keuring van de voorziening.

Artikel 12.3 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening aan de toezichthoudend ambtenaar en aan het college.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar kan onderzoek doen naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4. Het college kan in een nadere regeling bepalen welke eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 12.4 Klachtenregeling

  • 1. Het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen, verzoeken en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle aangeboden voorzieningen in het kader van deze verordening.

  • 3. Het college controleert op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 12.5 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

  • 1. Het college onderzoekt periodiek het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

  • 2. Het college stelt bij nadere regels vast volgens welke procedure deze controle plaats vindt.

HOOFDSTUK 13 TOEZICHT EN HANDHAVING

Artikel 13.1 Voorkoming en bestrijding van ten onrechte ontvangen maatwerkvoorziening of pgb en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 1. Het college informeert de cliënt of zijn vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Het college geeft voorlichting aan inwoners over de wijze waarop misbruik of oneigenlijk gebruik van voorzieningen wordt voorkomen.

  • 3. Het college kan de inzet van een maatwerkvoorziening in natura of de besteding van de persoonsgebonden budgetten controleren.

Artikel 13.2 Beëindiging van een maatwerkvoorziening

Om misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet te voorkomen kan het college een maatwerkvoorziening beëindigen of herzien als:

  • a)

    het college niet kan vaststellen of een maatwerkvoorziening kan worden voortgezet, omdat de cliënt onvoldoende meewerkt aan een onderzoek naar het recht op de maatwerk voorziening;

  • b)

    de cliënt niet binnen drie maanden gebruik heeft gemaakt van de maatwerk voorziening tenzij hem dat niet te verwijten is;

  • c)

    een aanbieder beargumenteerd de bruikleenovereenkomst van een voorziening met een cliënt beëindigt.

Artikel 13.3 Maatregelen bij wangedrag, misbruik en oneigenlijk gebruik van voorzieningen

  • 1. Bij herhaald en/of ernstig wangedrag bij het ontvangen van diensten of bij herhaald onzorgvuldig gebruik van een in bruikleen verstrekte maatwerkvoorziening, treft het college – al dan niet tijdelijk – maatregelen jegens cliënt ter bescherming van de medewerker van een aanbieder of ter voorkoming van (verdere) schade aan de in bruikleen verstrekte maatwerkvoorziening.

  • 2. Bij een herhaling van ernstig wangedrag en/of het onzorgvuldig gebruik zal dit leiden tot beëindiging van de toegekende maatwerkvoorziening.

Artikel 13.4 Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2. Het college stelt de cliënt aan wie het pgb is verstrekt schriftelijk op de hoogte van een verzoek tot opschorting.

HOOFDSTUK 14 MANTELZORGONDERSTEUNING EN TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN

Artikel 14.1 Mantelzorgondersteuning

Het college zorgt dat inwoners die mantelzorg verlenen op een laagdrempelige manier hulp, informatie en advies kunnen krijgen zodat zij in staat zijn om de mantelzorg op een goede manier te combineren met hun dagelijks leven en wordt voorkomen dat zij overbelast raken.

Artikel 14.2 Mantelzorgwaardering

Het college zorgt jaarlijks voor een blijk van waardering voor mantelzorgers en kan daarnaast een jaarlijkse activiteit voor mantelzorgers organiseren.

Artikel 14.3 Respijtzorg

Het college zorgt ervoor dat ter ondersteuning van de mantelzorger respijtzorg kan worden ingezet. Respijtzorg sluit aan bij de situatie van de mantelzorger en kan onder andere bestaan uit kortdurend verblijf, individuele- of groepsbegeleiding.

Artikel 14.4 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

  • 1. Het college kan op aanvraag aan inwoners met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een financiële tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. Deze tegemoetkoming kan ook worden verstrekt via de collectieve gemeentelijke zorgpolis.

  • 2. De financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid is inkomensafhankelijk.

  • 3. Het college kan bij nadere regeling bepalen in welke gevallen en welke tegemoetkoming kan worden verstrekt.

HOOFDSTUK 15 INSPRAAK EN EVALUATIE

Artikel 15.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt inwoners, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid voor maatschappelijke ondersteuning. Hierbij houdt het college zich aan de Gemeentewet.

  • 2. Het college stelt inwoners, waaronder in ieder geval cliënten en of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid voor maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen voor maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat inwoners, waaronder in ieder geval cliënten en of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van alle informatie die nodig is om goed deel te nemen aan het overleg.

Artikel 15.2 Medezeggenschap bij aanbieders

  • 1. Aanbieders zijn verplicht om cliënten die gebruik maken van hun diensten, inspraak te geven en daarover regels te maken.

  • 2. Het college controleert of aanbieders zich houden aan de medezeggenschapsregelingen door periodieke overleggen met de aanbieders.

HOOFDSTUK 16 SLOTBEPALINGEN

Artikel 16.1 Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard en afwijking leidt tot een beter resultaat voor de cliënt.

  • 2. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 16.2 Indexering

Het college kan jaarlijks in het kader van deze verordening en door het college vastgestelde bedragen verhogen of verlagen.

Artikel 16.3 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zandvoort 2020, onder de voorwaarden van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zandvoort 2020, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 2. Aanvragen die zijn ingediend voor inwerkingtreding van deze verordening en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld volgens deze verordening.

  • 3. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zandvoort 2020 wordt beslist met inachtneming van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zandvoort 2020, tenzij de toepassing van deze verordening gunstiger is voor de cliënt.

  • 4. Het college heeft de bevoegdheid om een pgb dat is verstrekt onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zandvoort 2020, terug te vorderen op de gronden genoemd in die verordening.

  • 5. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zandvoort 2020 wordt ingetrokken.

Artikel 16.4 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking de dag na die van bekendmaking.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zandvoort 2023.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 20 december 2022,

De griffier

De voorzitter

Toelichting op de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Zandvoort 2023

ALGEMENE TOELICHTING

Opdracht Wmo 2015 aan de gemeente

De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015, hierna: wet) draagt gemeenten op zorg te dragen voor maatschappelijke ondersteuning en de kwaliteit en continuïteit van voorzieningen. Over een aantal onderwerpen moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen. De Verordening maatschappelijke ondersteuning Zandvoort 2023 bevat deze regels. Ze gaan over de ondersteuning bij het versterken van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking en/of met chronische psychische of psychosociale problemen.

De nu voorliggende verordening is een integrale herziening van de vorige versie en sluit aan op het actuele beleid van de gemeente op het gebied van maatschappelijke ondersteuning en op de actuele jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Deze nieuwe versie is compacter en begrijpelijker dan de vorige versies en geeft helder de kaders rondom de uitvoering van maatschappelijke ondersteuning in de gemeente Zandvoort weer.

Uitgangspunten in het Sociaal Domein

Maatschappelijke ondersteuning is onderdeel van het brede Sociaal Domein in Zandvoort met als uitgangspunten:

Werken vanuit het perspectief van de inwoner

De leefwereld van inwoners staat centraal, niet de systeemwereld. Leidend is het dagelijks leven van de inwoner en ‘doen wat nodig is’. Het college onderschrijft daarom de werkwijze van de ‘omgekeerde toets’ (zie verderop).

De kracht van de wijk

We bieden laagdrempelige en herkenbare ondersteuning in de wijken en buurten van Zandvoort, waar iedereen welkom is. Deze ondersteuning richt zich op het redzaam zijn in het dagelijks leven en op het meedoen in de samenleving en sluit aan bij de leefwereld en de mogelijkheden van inwoners en hun omgeving. Daarbij zetten we ook in op preventieve maatregelen om ervoor te zorgen dat inwoners zelfredzaam blijven en blijven participeren.

De vraag en situatie van de inwoner zijn het vertrekpunt en het beoogde resultaat is leidend. Hierdoor kunnen de oplossingen divers zijn. Er is een breed palet aan ondersteuning beschikbaar, onder meer vanuit de Sociale Basis en het Wijkteam en aansluitend op regelingen vanuit aanpalende wetten zoals de Jeugdwet en de Participatiewet. Er wordt vanuit een brede blik naar vragen en mogelijkheden in de verschillende leefdomeinen, levensfase, gezinssituatie, sociaal netwerk en omgeving gekeken en waar nodig wordt de ondersteuning integraal ingezet.

Door ondersteuning dichtbij en laagdrempelig te organiseren kan ook meer en beter ingespeeld worden op initiatieven van inwoners en sociaal ondernemers.

Samenhangende aanpak zonder schotten of kolommen

De gemeente wil een aanpak zonder schotten tussen voorzieningen. Dat veronderstelt een goede samenwerking tussen partners, op stedelijk niveau of in wijken. Een samenhangende aanpak moet er in resulteren dat inwoners soepel kunnen overstappen als zij meer of juist minder ondersteuning nodig hebben. Ook samenwerking met vrijwilligers en mantelzorgers is daarbij van belang. Een samenhangende aanpak draagt ook bij aan de herkenbaarheid (en bekendheid) van voorzieningen.

Samenwerken met alle betrokkenen, met respect voor ieders rol en belang

De gemeente en haar partners bieden in goede samenwerking maatschappelijke ondersteuning. De gemeente is opdrachtgever en stuurt op resultaten, de aanbieders zijn de deskundigen op het gebied van de daadwerkelijke ondersteuning. Gemeente en partners doen het samen, vanuit het perspectief van de inwoner.

Ondersteuningsstructuur

In de lokale ondersteuningsstructuur onderscheiden we de volgend onderdelen:

Inwoners en hun sociaal netwerk

Uitgangspunt is de redzaamheid en de mogelijkheden van inwoners en hun sociaal netwerk; mensen die zich proberen te redden in hun dagelijks leven, elkaar hulp geven en hierom vragen en samen initiatieven ondernemen. Ook sociaal ondernemers, organisaties en instanties die hulpverlening niet als kerntaak hebben dragen hieraan bij, zoals sportverenigingen, onderwijsinstellingen, religieuze instellingen of de wijkagent. Zij bieden op hun eigen wijze ondersteuning, signaleren en leiden inwoners met problemen waar nodig naar professionele hulp.

Algemene voorzieningen

Voor sommige inwoners is het – tijdelijk of langer durend - moeilijk of niet haalbaar om zichzelf te redden in het dagelijks leven en/of hulp te vragen. Voor hen zijn algemene voorzieningen beschikbaar in de stad en in wijken en buurten. Hier kunnen zij gebruik van maken zonder dat een diepgaand onderzoek naar hun persoonskenmerken, behoeften en mogelijkheden hoeft plaats te vinden. Een beschikking (besluit) van het college is hiervoor niet nodig, een verwijzing soms wel. Deze ondersteuning is vrij toegankelijk; soms voor alle inwoners en soms voor een bepaalde doelgroep. Bij gebruik van een algemene voorziening (met uitzondering van huishoudelijke ondersteuning) kunnen inwoners zich rechtstreeks tot de aanbieder van de ondersteuning wenden. Inwoners kunnen uiteraard ook door derden verwezen worden naar deze algemene voorzieningen. Deze verordening geeft aan welke algemene voorzieningen beschikbaar zijn, wanneer er een eigen bijdrage geldt bij het gebruik van een algemene voorziening en hoe een kostenbijdrage voor een algemene voorziening wordt vastgesteld.

Maatwerkvoorzieningen

Wanneer een cliënt naar het oordeel van het college op bepaalde leefgebieden niet in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en onvoldoende is geholpen met de inzet van gebruikelijke hulp, ondersteuning vanuit het sociaal netwerk of met een algemene of voorliggende voorziening, dan kan het college besluiten een maatwerkvoorziening te verstrekken. Maatwerkvoorzieningen zijn niet rechtstreeks toegankelijk; er is een besluit (beschikking) van het college noodzakelijk. Tegen dit besluit is bezwaar en beroep mogelijk. De toegang tot maatwerkvoorzieningen verloopt – afhankelijk van het type voorziening - via de gemeente, het Wijkteam of de aanbieder in de wijk.

Werkwijze: de ‘omgekeerde toets’

Vanuit landelijke jurisprudentie en lokale bezwaar- en beroepszaken is er een roep om het vastleggen van voldoende (noodzakelijke) criteria rondom toegang tot en gebruik van een Wmo-voorziening in de verordening en onderliggende regelgeving. Deze lijn volgen wij dan ook. Tegelijkertijd willen we vanuit het perspectief van de inwoner en flexibel met de regelgeving omgaan, als en voor zover de individuele omstandigheden daarom vragen. Dit speelt met name daar waar breder moet worden gekeken dan alleen naar de wet, in het bijzonder in situaties met complexe en meervoudige problemen. Landelijk is hiervoor een methode ontwikkeld; de omgekeerde toets. Deze werkwijze is voor ons leidend voor complexe ondersteuningsvragen van cliënten.

De werkwijze van de omgekeerde toets begint met kijken wat (cliënt vindt dat) nodig is in een concreet geval en of dat past binnen de grondwaarden van de wet en het lokale beleid (zoals vastgelegd in lokale regelgeving). Mogelijke effecten van een besluit op alle leefdomeinen worden meegewogen. Er volgt wel een juridische toets, maar tegelijkertijd dienen de wetsartikelen als instrumenten om de grondwaarden van de wetten te realiseren. Zo is maatwerk mogelijk zonder dat het tot willekeur leidt. En omdat de grondwaarden van de verschillende wetten binnen het sociaal domein gelijk zijn maakt dit het integraal werken in de gemeente veel eenvoudiger. Bovendien is het toetsbaar in bezwaar en beroep.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Niet iedere bepaling in de verordening behoeft toelichting; alleen waar nodig is een toelichting opgenomen.

HOOFDSTUK 1 WAT STAAT ER IN DE VERORDENING?

Artikel 1.1 Definities

In de wet, het daarop gebaseerde landelijke Uitvoeringsbesluit en de landelijke Uitvoeringsregeling en in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een groot aantal definities opgenomen. Deze definities herhalen we niet in dit artikel.

Lid 1

Algemeen gebruikelijke voorziening

Deze begripsbepaling is van belang voor beantwoording van de vraag of cliënt zélf zijn beperkingen kan oplossen. Zie nadere uitwerking van dit begrip onder artikel 4.1, eerste lid.

Begeleiding (individueel en groepsbegeleiding)

Begeleiding is beschikbaar voor alle inwoners van 18 jaar of ouder. Waar nodig wordt ingezet op een gezinsgerichte aanpak. De criteria voor de maatwerkvoorziening begeleiding zijn opgenomen in de verordening en worden nader uitgewerkt in de gemeentelijke Uitvoeringsregels.

Gemeenschappelijke ruimte

De begripsbepaling geeft het verschil aan tussen de woonruimte van een cliënt en de delen van het (woon)gebouw waar de cliënt woont, die ook door anderen worden of kunnen worden gebruikt. Een gemeenschappelijke ruimte behoort niet specifiek tot de woonruimte van de cliënt, maar meerdere gebruikers zijn hierop aangewezen. Bijvoorbeeld een galerij bij meerdere appartementen.

Hoofdverblijf

Het begrip is zo geformuleerd dat personen die elders wonen niet de mogelijkheid wordt ontnomen om naar de gemeente Zandvoort te kunnen verhuizen. Wel zal deze persoon bij de keuze van een woning nadrukkelijk rekening moeten houden met zijn beperkingen (zie verder artikel 9.1 van de verordening).

Huisgenoot

Als mensen omwille van hun zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen, dan worden zij ook niet aangemerkt als huisgenoot. Te denken valt hierbij aan woongemeenschappen van ouderen of gehandicapten.

Meerkosten

Een persoon zonder beperkingen heeft de hier bedoelde ‘meerkosten’ van een voorziening niet. Dat betekent dat in voorkomende gevallen het ‘meerdere’ voor verstrekking van een maatwerkvoorziening in aanmerking kan komen als dat noodzakelijk blijkt om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid en participatie.

Onderzoeksverslag

Het onderzoeksverslag is het resultaat van het onderzoek dat het college volgens artikel 2.3.2 van de wet uitvoert. Nadat het onderzoek is afgerond overlegt het college een verslag met de uitkomsten van het onderzoek. In dit verslag, dat bij de beschikking wordt meegestuurd, staat opgenomen wat in samenspraak met de cliënt is besproken. Hierin staan in ieder geval de wettelijk voorgeschreven onderwerpen van artikel 2.3.2 vierde lid van de wet en, afhankelijk van de individuele situatie, eventuele andere onderwerpen. Indien aanwezig betrekt het college ook het persoonlijk plan bij het onderzoek en in het verslag.

Pgb-vaardigheid

De wetgever heeft in artikel 2.3.6, tweede lid onder a van de wet aan het college de opdracht meegegeven te controleren of een cliënt, dan wel met hulp uit zijn sociaal netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is zijn eigen belangen goed te behartigen door de inzet van een pgb. Deze ‘pgb-vaardigheid’ wordt getoetst in het pgb-gesprek, aan de hand van het door de cliënt opgestelde pgb-plan.

Pgb-gesprek

Als een cliënt een maatwerkvoorziening voor een dienst wenst in de vorm van een pgb worden twee gesprekken gevoerd. Het eerste gesprek is gericht op de invulling van de ondersteuningsvraag. Het tweede gesprek is gericht op de pgb-vaardigheid. Dit is een aanpassing ten opzichte van voorgaande jaren. De ervaringen uit eerdere jaren leert dat gesprek over de inhoud van de voorziening én over de pgb-vaardigheid en de vraag of wordt voldaan aan de criteria van de wet en de hieruit voortvloeiende lokale criteria bijdragen aan een zorgvuldige verstrekking van het pgb.

Sociaal netwerk

Tot het sociaal netwerk worden de personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt (zoals buren, familie, vrienden, medeleden van een vereniging, etc.). Daaronder valt ook de mantelzorger. Voor deze personen is het niet verplicht om de cliënt bij te staan. De vraag of er personen in het sociaal netwerk zijn aan wie iemand hulp zou kunnen en mogen vragen, komt aan de orde bij het onderzoek dat volgt nadat een ondersteuningsvraag is gemeld.

Zelfstandige woning

Een zelfstandige woning is een woning met eigen toegang en eigen keuken en toilet. Is er geen sprake van een eigen toegang of wordt de keuken of het toilet gedeeld met de bewoners van andere woningen of kamers, dan is het een onzelfstandige woning.

Voorbeelden van zelfstandige woningen zijn: eengezinswoningen (vrijstaande woningen, hoekwoningen, tussenwoningen), appartementen, portiekwoningen, maisonnettes en galerijflats.

Artikel 1.3 Reikwijdte van de maatschappelijke ondersteuning

De wet richt zich op het bieden van ondersteuning die bijdraagt aan de mogelijkheden van de inwoner om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij. Welke bijdrage van de gemeente nodig is in de vorm van een maatwerkvoorziening, wordt zorgvuldig gewogen in het toegangsproces. Daarbij zijn de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt een onderdeel van het onderzoek, waarbij een aanvaardbaar niveau van zelfredzaamheid en participatie het uitgangspunt is. Zonder afbreuk te doen aan de persoonlijke, unieke situatie van elke cliënt.

HOOFDSTUK 2 TOEGANG TOT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING

Hoe werkt een melding, onderzoek en aanvraag?

In dit hoofdstuk worden de procedureregels beschreven. Het gaat om de manier waarop het college om gaat met de melding van cliënten en hoe het onderzoek wordt gedaan en afgerond. Dit hoofdstuk legt ook uit wat het resultaat van een melding kan zijn. Er zijn vaak meerdere manieren om ondersteuning te bieden, dit hoeft niet altijd een maatwerkvoorziening op grond van de wet te zijn.

Artikel 2.1 Melding behoefte aan maatschappelijke ondersteuning

Lid 1 t/m 4

Het eerste contact van de inwoner met de gemeente kan op verschillende manieren plaatsvinden: persoonlijk, telefonisch, schriftelijk of digitaal. Naar aanleiding van dit eerste contact wordt beoordeeld of kan worden volstaan met informatie en advies of dat een onderzoek nodig is. Als dit laatste het geval is, komt het begrip “melding” in beeld. Is er naar oordeel van het college sprake van een melding, dan wordt deze geregistreerd. Zoals bij wet is voorgeschreven, bevestigt het college de ontvangst van de melding aan de cliënt. Na de melding of gelijktijdig met de melding start het college het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet.

Van belang is dat cliënten worden gewezen op hun recht een persoonlijk plan in te dienen. Hierin kunnen cliënten aangeven hoe zij zelf bij voorkeur hun hulpvraag opgelost willen zien.

Bij het Wijkteam kunnen ook meldingen worden gedaan.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

Cliëntondersteuning is domein overstijgend en heeft dus niet alleen betrekking op de Wmo. Deze ondersteuning helpt de inwoner om hulp te krijgen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, (preventieve) zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen. Dit maakt integrale dienstverlening nog beter mogelijk. Het gaat in alle gevallen om onafhankelijke gratis ondersteuning ten behoeve van de cliënt waarbij zijn belang het uitgangspunt moet zijn.

Het is van belang dat cliënten worden gewezen op de gratis onafhankelijke clientondersteuning, zoals door de gemeente beschikbaar is gesteld.

Artikel 2.3 Onderzoek

Inhoud onderzoek

Lid 1 t/m 5

Na de melding wordt een afspraak gemaakt voor een gesprek. Afhankelijk van de aard van de melding kan het nodig zijn dat het college eerst de haar bekende relevante gegevens verzamelt voor een goede voorbereiding op het gesprek. De cliënt of de vertegenwoordiger zorgt dat deze alle relevante gegevens en bescheiden meeneemt naar het gesprek (zoals ook gewaarborgd in artikel 2.3.2, 7e lid van de wet), en eventueel het persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid van de wet.

In het gesprek wordt in samenspraak met de cliënt bekeken welk resultaat hij wil bereiken met het oog op zijn zelfredzaamheid en participatie en welke oplossingen daarvoor mogelijk zouden kunnen zijn. Daarbij staat het belang van de cliënt voorop. In het geval er een mantelzorger is, wordt deze ook uitgenodigd voor het gesprek. Het is namelijk van belang te weten of de mantelzorger ondersteuning behoeft in verband met het verlenen van mantelzorg. Daarnaast kunnen personen uit het sociaal netwerk bij het gesprek worden betrokken: mogelijk kunnen zij bijdragen aan de nodige ondersteuning.

Het kan voorkomen dat de situatie van de cliënt en zijn ondersteuningsbehoefte voldoende bekend zijn bij het college. In overeenstemming met de cliënt kan dan worden afgezien van een onderzoek en/of een gesprek. Het college kan dan direct na de aanvraag beschikken. Zodoende is de cliënt snel geholpen zonder deze nodeloos te belasten met een gesprek en/of een onderzoek.

Stappenplan Centrale Raad van Beroep voor het Wmo -onderzoek

Om te kunnen beoordelen of een Wmo-voorziening nodig is heeft de Centrale Raad van Beroep een stappenplan gemaakt (ECLI:NL:CRVB:2018:819). Daaruit blijkt dat het college voldoende kennis moet verkrijgen over de voor het nemen van een besluit van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Deze verplichting volgt uit art. 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de wet.

Een zorgvuldig onderzoek vereist het doorlopen van de volgende stappen:

Stap 1 - Inventariseer de hulpvraag.

Uit artikel 3:2 van de Awb in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de wet vloeit voort dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen Belangen. Dit betekent dat het college na de melding allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is.

Stap 2 - Breng de onderliggende problematiek voldoende concreet in kaart.

Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving.

Stap 3 - Stel de aard en de omvang van de noodzakelijke hulp vast.

Als de problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving.

Stap 4 - Kijk wat de discrepantie tussen noodzaak en de eigen mogelijkheden zijn.

Uit artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder b, c en f, van de wet in samenhang met het derde en vierde lid van artikel 2.3.5 van de wet vloeit voort dat het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociaal netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden.

Stap 5 - Stel vast welke voorziening de geconstateerde discrepantie adequaat oplost.

Slechts voor zover die eigen mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen. Pas als het stappenplan doorlopen is en de problemen van de cliënt in kaart zijn gebracht kan het college bepalen welke ondersteuning nodig is. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen.

Voor iedere stap geldt dat het college de deskundigheid inzet die nodig is om de stap goed af te kunnen ronden. Als er bijzondere deskundigheid nodig is, dan moet het college die inhuren (ECLI:NL:CRVB:2017:1477).

De Centrale Raad gebruikt het stappenplan inmiddels als leidend. Het stappenplan moet ook worden gevolgd bij een herindicatie (CRvB:2021:11793) en bij de vraag of een algemene voorziening passend is (stap 4) (CRvB:2022:1430).

De cliënt is verplicht (op grond van artikel 2.3.8 van de wet) de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor uitvoering van de wet.

Tijdelijk maatwerk na de melding, gedurende het onderzoek (artikel 2.3.3 van de wet)

De hoofdregel is dat het college na de melding eerst het onderzoek uitvoert zoals hiervoor beschreven (conform artikel 2.3.2 van de wet). Een uitzondering geldt voor spoedeisende situaties, zoals bepaald in artikel 2.3.3 van de wet. Het college verstrekt in voorkomende gevallen direct een tijdelijke maatwerkvoorziening, in afwachting van de uitkomsten van het gesprek en/of het onderzoek.

Tijdelijk maatwerk is ook van belang voor situaties waar zorgmijding kan optreden als de noodzakelijke processen van onderzoek en de afhandeling van de aanvraag te lang duren voor een individuele cliëntsituatie. Het college weegt dit zorgvuldig af in situaties waar zorgmijding aan de orde kan zijn. Er kan mogelijk sprake zijn van spoedinzet in de volgende gevallen. Bij ontslag uit het ziekenhuis, zorg voor kleine kinderen, (acute) overbelasting van de mantelzorger en terminale situaties.

Artikel 2.4 Onderzoeksverslag

Lid 1 t/m 4

Na het onderzoek wordt een verslag opgesteld. Daarin staan de in samenspraak met de cliënt, en indien aanwezig de mantelzorger en andere personen uit het sociaal netwerk, tot stand gekomen oplossingen. De oplossingen hebben in ieder geval betrekking op de onderwerpen van artikel 2.3.2 vierde lid van de wet.

Het spreekt voor zich dat het persoonlijk plan en de ondersteuningsbehoefte van de mantelzorger onderdeel uitmaken van het verslag. Daarbij wordt gekeken naar de behoeften, mogelijkheden en belastbaarheid van de mantelzorger en het sociaal netwerk.

Het verslag vormt de belangrijkste basis voor de uiteindelijke beslissing op de aanvraag.

Een cliënt krijgt het verslag toegestuurd ter controle en wordt gevraagd deze binnen twee weken te retourneren. De cliënt kan opmerkingen of aanvullingen meegeven. Deze worden verwerkt in het definitieve verslag.

Artikel 2.5 Aanvraag

Lid 1 en 2

Artikel 2.3.5 tweede lid van de wet bepaalt dat het college binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag moet beslissen. Het kan echter voorkomen dat in incidentele situaties het college in verband met de zorgvuldige voorbereiding van het besluit meer tijd nodig heeft. Omdat bijvoorbeeld een deskundigenadvies nodig is, eventueel in aanvulling op een deskundigenadvies uit de onderzoeksfase. De Awb biedt het college mogelijkheden voor een ruimere termijn.

Zo kan het college op grond van artikel 4:14 de beslistermijn verlengen. Hiervan wordt gemotiveerd mededeling gedaan aan de cliënt, waarbij een zo kort mogelijke termijn wordt genoemd waarbinnen het college zal besluiten.

Op grond van artikel 4:15 kan het college de beslistermijn opschorten, als de genoemde situaties aan de orde zijn. De beslistermijn staat dan als het ware tijdelijk stil, waardoor het college deze beslistermijn niet kan overschrijden.

Van belang is dat de cliënt in duidelijke bewoordingen op de hoogte wordt gesteld van het gebruik van deze bevoegdheden, en wat er van de cliënt wordt verwacht.

Lid 3

In dringende gevallen en bij zorgmijdend gedrag kan het college ambtshalve een maatwerkvoorziening verstrekken. Het gaat dan om situaties waarbij noodzaak is gebleken tot (tijdelijke) ondersteuning en de inwoner en/of een vertegenwoordiger niet in staat is om een melding of aanvraag voor tijdelijk maatwerk in te dienen. Bemoeizorg is een mogelijkheid, er kan geen sprake zijn van dwang.

Een ambtshalve beschikking kan ook aan de orde zijn als het recht op een toegekende voorziening wordt beëindigd, omdat iemand is overleden of is verhuisd naar een andere gemeente.

Artikel 2.6 Advisering

De wet vereist een zorgvuldig onderzoek. Daarom zal het college soms advies moeten vragen omdat het zelf niet ter zake (medisch) deskundig is.

Uit de algemene medewerkingsplicht van artikel 2.3.8, derde lid van de wet vloeit voort dat de cliënt medewerking dient te verlenen aan een oproep van een (medisch) adviseur of het - via een machtiging - toestemming verlenen om medische informatie te mogen inwinnen bij de huisarts of specialist.

Het kan onduidelijk zijn of huisgenoten daadwerkelijk in staat zijn om de gebruikelijke zorg te leveren. Ook onderzoek naar de belastbaarheid van de huisgenoot wordt met deze bepaling mogelijk gemaakt.

Artikel 2.7 De beslissing en de beschikking

Lid 1

Er zijn drie leveringsvormen van de maatwerkvoorziening. Een naturaverstrekking, de verstrekking van een persoonsgebonden budget (hierna: pgb) of een financiële tegemoetkoming.

Een financiële tegemoetkoming is een niet-kostendekkende bijdrage voor een maatwerkvoorziening. Daar waar het pgb kostendekkend moet zijn, hoeft de financiële tegemoetkoming dit niet te zijn.

Een pgb kan niet worden verstrekt voor de maatwerkvoorzieningen maatschappelijke opvang en vrouwenopvang.

Inhoud van de beschikking

Lid 3

Als aan de cliënt een pgb is verleend worden daar, afhankelijk van de maatwerkvoorziening die daarmee zal worden aangeschaft, verplichtingen verbonden. Het college moet beoordelen of voldoende is gewaarborgd dat de betreffende maatwerkvoorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt (art. 2.3.6 van de wet). Daarnaast beoordeelt het college of de beoogde resultaten worden behaald waarvoor het pgb wordt verstrekt. Om dat oordeel kracht bij te zetten bepaalt dit lid dat het college hierover aanvullende voorwaarden kan stellen.

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE VOORZIENINGEN

Artikel 3.1 Bepalingen rondom de algemene voorzieningen

Lid 1 en 2

Als in de gemeente een passende algemene voorziening beschikbaar is, is die voorliggend ten opzichte van een individuele maatwerkvoorziening. Uit jurisprudentie blijkt dat iets géén algemene voorziening (in de zin van de wet) is als de gemeente niet zelf de opdracht heeft verstrekt tot de levering van diensten of niet zelf, maar een andere partij, de diensten levert.

Kenmerken van een algemene voorziening zijn:

  • er is een eenvoudige toegangstoets om voor de voorziening in aanmerking te komen;

  • er hoeft geen beschikking afgegeven te worden;

  • de voorziening biedt daardoor een snelle oplossing en

  • er is geen keuzemogelijkheid tussen een naturavoorziening en een pgb.

Een groot deel van de huishoudelijke ondersteuning en individuele begeleiding zijn als algemene voorziening beschikbaar.

Voor zover het begeleiding betreft worden deze voorzieningen geboden vanuit een samenwerkingsverband waar ook het Wijkteam onderdeel van is. Zo worden op wijkniveau laagdrempelig integrale voorzieningen geboden zonder dat daarvoor een beschikking noodzakelijk is.

De huishoudelijke ondersteuning is eveneens als algemene voorziening en als maatwerkvoorziening beschikbaar. Beide voorzieningen worden geleverd door de zorgaanbieders die hiervoor zijn gecontracteerd. Een groot deel van de cliënten zal voldoende ondersteuning ontvangen vanuit de algemene voorziening, omdat hier (op basis van vastgestelde normtijden) wordt uitgegaan van de gemiddelde cliëntsituatie. Waar meer ondersteuning nodig is kan de cliënt een aanvraag indienen voor een maatwerkvoorziening.

Lid 3

Een algemene voorziening is toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek naar behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de inwoners. Omdat een algemene voorziening ook voor een bepaalde doelgroep bestemd kan zijn is een eenvoudige toegangstoets wel mogelijk. Het college is bevoegd nader uit te werken welke algemene voorziening voor welke doelgroep beschikbaar is.

HOOFDSTUK 4 MAATWERKVOORZIENINGEN

Artikel 4.1 Algemene voorwaarden voor een maatwerkvoorziening

Reikwijdte maatwerkvoorziening

De maatwerkvoorziening moet de cliënt in staat stellen tot zelfredzaamheid en participatie. Het begrip ‘zelfredzaamheid’ bevat twee elementen: het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Bij ‘participatie’ gaat het om het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Dit wil zeggen dat iemand ondanks zijn lichamelijke, verstandelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.

Het is aan het college, waar mogelijk rekening houdend met de redelijke wensen van de aanvrager, om te besluiten op welke wijze het de aanvrager ondersteunt en met welk pakket van de op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de persoon afgestemde diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid of participatie wordt geleverd. Jurisprudentie geeft aan dat het college niet alle wensen van een inwoner hoeft in te willigen. Het resultaat moet zijn dat een inwoner in aanvaardbare mate kan deelnemen aan de maatschappij.

Lid 1 onder a t/m h

Andere (voorliggende) oplossingen

Lid 1 is gebaseerd op de algemene criteria van artikel 2.3.5 derde lid van de wet. Het verstrekken van een maatwerkvoorziening komt nadrukkelijk pas in beeld als er geen andere (voorliggende) oplossing mogelijk is volgens de wet.

De (versterking van de) eigen kracht

Onder eigen kracht wordt verstaan: dat wat binnen het vermogen van de cliënt ligt om zelf tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie te komen. De betrokkene zal zich in hoge mate moeten inspannen om datgene aan te wenden wat binnen zijn eigen bereik ligt om in zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning te voorzien. Zo zou iemand bijvoorbeeld maatschappelijk nuttige activiteiten kunnen verrichten om zijn participatieprobleem aan te pakken.

Gebruikelijke hulp

Huishoudelijk werk als gebruikelijke hulp is in de jurisprudentie volledig aanvaard. Gebruikelijke hulp is voorliggend op huishoudelijke ondersteuning. Als de ene persoon uitvalt wordt van de andere personen verwacht dat zij het gewoon overnemen, naast werk of studie. Bij kinderen tot 18 jaar gaat dat naar rato van hun leeftijd. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld een eenpersoons huishouden te kunnen draaien, vanaf 23 jaar een volledig huishouden. Indien men niet in staat is tot huishoudelijk werk (door objectiveerbare lichamelijke problemen of door langdurige afwezigheid) wordt een uitzondering gemaakt op deze regel. Het niet gewend zijn is geen argument om het niet te hoeven doen.

Mantelzorg of de inzet van het eigen netwerk of vrijwilligers

Cliënten vinden het vaak moeilijk om een ander te vragen iets voor hen te doen. Terwijl mensen uit het sociaal netwerk vaak best bereid zijn iets voor de cliënt te betekenen, maar niet weten hoe ze dat moeten aankaarten. Dit kan onderwerp zijn van het gesprek. Het college kan ondersteunen bij het betrekken van personen uit de sociale omgeving.

Een oplossing die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd

Aan de geschiedenis van de totstandkoming van de wet (kamerstukken II 2013/14, 33841, nr. 3, p. 148) kan worden ontleend dat het college niet gehouden is tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening wanneer aan de ondersteuningsbehoefte kan worden voldaan door het gebruik van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard algemeen gebruikelijk zijn (zie ECLI:NL:CRvB:2019:3535). Deze bepaling heeft dan ook als doel te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan -gelet op de omstandigheden van de cliënt met beperkingen- aannemelijk is dat de cliënt daarover zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad.

Een voorziening is algemeen gebruikelijk als:

  • 1.

    deze normaal in de handel verkrijgbaar is; en

  • 2.

    deze niet specifiek is bedoeld voor mensen met beperkingen;

  • 3.

    deze een passende bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid en/of participatie én;

  • 4.

    deze financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

Het is ter beoordeling van het college of er sprake is van een voorziening die naar geldende maatschappelijke opvattingen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een cliënt behoort. Uitzonderingen zijn mogelijk als de voorziening vanwege omstandigheden van de cliënt toch niet algemeen gebruikelijk is. Het gaat dan bijvoorbeeld om een plotseling optredende beperking waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen of het ineens moeten vervangen van verschillende algemeen gebruikelijke voorzieningen.

Voorzieningen die zijn afgeschreven worden algemeen gebruikelijk geacht en als renovatie aangemerkt. Voorbeelden zijn badkamers, sanitair, keukens, kranen, e.d. Mogelijk dat op grond van een privaatrechtelijke verbintenis (waaronder een verbintenis uit overeenkomst) aanspraak op de voorziening kan worden gemaakt. Het college kan en mag van de cliënt vergen dat hij zich in hoge mate inspant door bijvoorbeeld de woningeigenaar van een particuliere huurwoning aan te schrijven of een kort geding aan te spannen om zo te bewerkstelligen dat de woning wordt aangepast aan de eisen die daar aan mogen worden gesteld. Het is algemeen gebruikelijk om dat te doen.

Voorliggende voorzieningen

De Wmo-doelgroep voor maatwerkvoorzieningen zal soms ook een beroep kunnen doen op voorzieningen uit diverse andere wetten. Vaak gaat het dan om wettelijke regelingen met voorzieningen voor een bepaalde doelgroep of voor een bepaald doel. In sommige gevallen kan bijvoorbeeld een beroep worden gedaan op de Zorgverzekering voor een vervoerskostenvergoeding en ook voor bepaalde hulpmiddelen of op de Wet langdurige zorg voor intensieve ondersteuning thuis of zorg met verblijf.

Lid 2

Het gestelde onder het eerste lid geldt eveneens voor een beroep op een maatwerkvoorziening voor opvang of beschermd wonen. Aanvullend gelden de regels voor de landelijke toegankelijkheid.

Lid 4

De maatwerkvoorziening waartoe het college beslist moet een passende bijdrage leveren aan zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt. We gebruiken in de verordening ook de term adequaat. Wanneer sprake is van een adequate voorziening is deze niet alleen de meest passende, maar is deze ook tijdig beschikbaar.

Het college is in voorkomende gevallen slechts gehouden de naar objectieve maatstaven gemeten goedkoopst adequate voorziening te bieden. Maatwerkvoorzieningen die kostenverhogend werken zonder dat zij de maatwerkvoorziening passender maken, komen in principe niet voor toekenning in aanmerking.

Lid 5

Het college legt deze nadere uitwerking vast in de lokale Uitvoeringsregels maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 4.2 Redenen om een maatwerkvoorziening te weigeren

In dit artikel zijn de situaties opgenomen waarbij geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat of kan bestaan. In de meeste van deze bepalingen (criteria) ligt het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt besloten.

Lid 1 onder a

Ingevolge artikel 2.3.5 en artikel 3.1 van de wet is een voorziening passend, doeltreffend en doelmatig. Daarmee is gewaarborgd dat deze voorziening daadwerkelijk bijdraagt aan de zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt en dat de cliënt daarmee zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Of, in het geval van opvang of beschermd wonen, dat de cliënt zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht kan handhaven in de samenleving. Soms levert een voorziening niet de beoogde bijdrage. Specifiek zijn in dit artikel ‘onveilig’, ‘niet passend’ en ‘gezondheidsrisico’s’ benoemd omdat in deze situaties evident geen sprake meer is van een voorziening zoals de wet deze heeft bedoeld. De weigeringsgrond kan worden ingezet op basis van een gedegen onderzoek, dat ook helder heeft gemaakt welke voorziening wél passend is.

Lid 1 onder b

Deze bepaling is gebaseerd op de uitspraak van de CRvB van 22 augustus 2018 (ECLI:NL:2018:2603). Deze uitspraak stelt dat de wet ruimte biedt om van burgers ter verlangen dat ze bij een verhuizing rekening houden met hun beperkingen én met de redelijkerwijs te verwachten progressie daarvan. Maar tot op zekere hoogte. De Raad stelt dat het college niet van een burger kan verlangen om preventief maatregelen te nemen en investeringen te doen. Bijvoorbeeld omdat in de toekomst de gezondheid of psychosociale gesteldheid misschien verslechtert of zich anderszins een situatie kan voordoen waardoor een cliënt maatschappelijke ondersteuning nodig heeft. Het college dient dit artikel dan ook terughoudend toe te passen en enkel in het kader van woningaanpassingen die redelijkerwijs niet nodig waren geweest.

Lid 1 onder c en d

Als de beoordeling van de aanvraag betrekking heeft op al eerder verstrekte voorzieningen en de normale afschrijvingstermijn daarvan nog niet is verstreken, dan wordt de aanvraag afgewezen. In dit artikel worden twee uitzonderingssituaties genoemd.

Daarbij geldt ook dat het verstrijken van de afschrijvingstermijn niet automatisch hoeft te leiden tot verstrekking van een nieuwe voorziening na aanvraag. Als het mogelijk is de voorziening in stand te houden en met instandhoudingskosten nog steeds sprake is van de goedkoopst adequate voorziening dan gaat dit voor op verstrekking van een nieuwe voorziening.

Lid 1 onder e

De wet verplicht het college niet om een maatwerkvoorziening te verstrekken als de (gevraagde) maatwerkvoorziening al vóór de melding of de aanvraag is aangeschaft. Na het zelf (laten) realiseren van (maatwerk)voorzieningen is geen sprake meer van het ondervinden van beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie. Dit is dan ook de afwijzingsgrond. Onbekendheid met de regelgeving is geen reden voor verstrekking, dit komt voor rekening en risico van de aanvrager.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar jurisprudentie bepaald dat deze regel bedoeld is om te voorkomen dat de gemeente voor het blok wordt gezet. Deze bepaling mag echter geen automatisme zijn, er dient te worden afgewogen of er sprake is van bijzondere omstandigheden, waardoor deze bepaling niet kan worden gebruikt als afwijzingsgrond. Dat betekent dat indien:

  • binnen de redelijke termijn (een half jaar) de noodzaak voor de maatwerkvoorziening alsnog vastgesteld kan worden; en

  • deze als de goedkoopst adequate voorziening aangemerkt kan worden; en

  • er sprake was van een (zeer) spoedeisende situatie (bijvoorbeeld doordat cliënt niet naar huis kon vanuit ziekenhuis of verpleeginrichting zonder woningaanpassingen), de aanvraag niet kan worden afgewezen.

Als onderzoek door het college door toedoen van de aanvrager echter onmogelijk is, is dat voor risico van de aanvrager.

Lid 1 onder f

Een behandeling kan voorliggend zijn op een maatwerkvoorziening vanuit de wet. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2019 van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2019:558). Het gaat in dit lid om behandelingen die noodzakelijk zijn om de Wmo-voorziening op een doelmatige en doeltreffende manier te kunnen verstrekken (zie artikel 3.1, tweede lid van de wet). Daarbij speelt ook de medewerkingsplicht van artikel 2.3.8, derde lid van de wet. Dit betreft bijvoorbeeld de situatie waarin een cliënt de keuze maakt om niet te starten met een behandeling.

Dit lid is niet van toepassing in situaties waarin de cliënt wel meewerkt, maar het door bijzondere omstandigheden onmogelijk is om te starten met de behandeling. Dan dient het college in het kader van maatwerk (tijdelijk) een andere oplossing te vinden ter ondersteuning van de cliënt.

Lid 1 onder g

In de wet is niet expliciet bepaald dat een cliënt geen recht heeft op een maatwerkvoorziening, indien hij gedurende een bepaalde periode in het buitenland verblijft. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de wet (TK 2013/2014, 33 841, nr. 3 pag 118 en 150 (MvT Wmo 2015)) valt een dergelijk uitgangspunt ook niet af te leiden. Wel geldt hierbij de voorwaarde dat de cliënt ingezetene is van de gemeente die de maatwerkvoorziening verstrekt. Op grond van artikel 1.2.1 (aanhef) van de wet is het ingezetenschap een vereiste voor het toekennen van een maatwerkvoorziening (zie ECLI:NL:RBDHA:2020:10229).

HOOFDSTUK 5 EEN PERSOONSGEBONDEN BUDGET (pgb)

Artikel 5.1 Algemene voorwaarden voor een pgb

Lid 1

Artikel 2.3.6 van de wet regelt dat een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Het pgb biedt cliënten de mogelijkheid naar eigen inzicht een maatwerkvoorziening in te zetten om daarmee de gestelde doelen/ resultaten te behalen. Het biedt de cliënt keuzevrijheid, wat bijdraagt aan de wens om inwoners die een voorziening nodig hebben meer regie over hun eigen leven te geven.

Daarmee is niet gezegd dat er ook altijd recht bestaat op een pgb. In artikel 2.3.6 van de wet staan de voorwaarden opgenomen waar een cliënt aan dient te voldoen. Naar dit artikel wordt verwezen en deze voorwaarden gelden onverkort. Aanvullend worden in artikel 5.2 een aantal concrete situaties benoemd waarbij geen pgb kan worden verstrekt. Zij volgen uit de voorwaarden die de wet aan de verstrekking van een pgb stelt en waarborgen dat hieraan wordt voldaan.

Lid 2 en 3

De cliënt die een pgb voor diensten (huishoudelijke ondersteuning, begeleiding, kortdurend verblijf en beschermd wonen) wenst, is verplicht om een pgb-plan op te stellen op basis van een door het college vastgesteld en aangereikt format pgb-plan. Het kan zijn dat de cliënt zelf al een pgb-plan opstelt om te motiveren waarom hij een pgb wenst. Deze informatie kan de cliënt in het format pgb-plan overnemen.

Het pgb-plan wordt door het college beoordeeld in verband met de aanspraak op een pgb en dient als hulpmiddel bij het toetsen van de pgb-vaardigheid. Dit gebeurt het pgb-gesprek gedurende het onderzoek na de melding. In het pgb-plan beschrijft de cliënt de motivatie waarom hij een pgb wenst, welke diensten hij met het pgb wil inkopen, hoe de kwaliteit wordt gewaarborgd en welke resultaten daarmee worden bereikt. Het pgb-plan maakt uiteindelijk ook onderdeel uit van de beschikking.

Het college kan vooraf op basis van offertes de kwaliteit van hulpmiddelen, verplaatsingsvoorzieningen of woningaanpassingen genoegzaam vaststellen. De vereiste van het pgb-plan geldt hiervoor niet.

Vertegenwoordiger

Een cliënt kan zich laten ondersteunen door een pgb-vertegenwoordiger als de cliënt zelf niet in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Dit vloeit voort uit artikel 2.3.6, tweede lid van de wet. Volgens de wetsgeschiedenis moet bij ‘aan een persoonsgebonden budget verbonden taken’ gedacht worden aan bijvoorbeeld het sluiten van overeenkomsten en het aansturen van en aanspreken van de hulpverlener op zijn verplichtingen (Tweede kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33841, nr. 3, blz. 38). ‘Op verantwoorde wijze uitvoeren’ betekent ook dat de cliënt in staat is toezicht te houden op de geleverde kwaliteit.

Onder een wettelijke vertegenwoordiger wordt verstaan: curator, bewindvoerder en mentor. Een cliënt kan ook iemand anders machtigen om op te treden als zijn pgb-vertegenwoordiger.

Gemeenten mogen kritisch naar de rol van de vertegenwoordiger kijken. De vertegenwoordiger moet het belang van de cliënt dienen, en geen andere belangen. Zie ook ECLI:NL:CRVB:2019:2803.

Lid 4

Het pgb is bestemd voor de inzet van de in de beschikking opgenomen maatwerkvoorziening. Het pgb is een all-in tarief (zie artikel 5.3, 11e lid). Dat wil zeggen dat alle kosten zoals salaris, vervanging tijdens ziekte en vakantie, verzekering(en) en reiskosten zijn opgenomen in dit tarief. Het kan zijn dat er overige kosten worden gemaakt rondom de voorziening. In dit artikel is bepaald dat de hier genoemde kosten niet uit het pgb betaald kunnen worden.

Lid 4 onder a

Hieronder vallen ook de tussenpersonen zoals pgb-bureaus en administratiekantoren.

Lid 4 onder d

Cliënten mogen zelf bepalen hoe ze het uurtarief besteden via de zorgovereenkomst. Het kan dus wel aan feestdagenuitkeringen of reiskosten besteed worden, maar dan vanuit het pgb-uurtarief.

Lid 4 onder f

Reiskosten die noodzakelijk zijn om tot inzet van de voorziening te komen zijn een onderdeel van het all-in pgb-tarief. Overige reiskosten kunnen nadrukkelijk niet uit het pgb worden betaald.

Lid 7

Het college krijgt de bevoegdheid nadere regels te stellen over de inhoud en vorm van het pgb-plan. Deze zijn in lijn met de definitie van pgb-plan, zoals omschreven in artikel 1.1 van de verordening.

Artikel 5.2 Weigeringsgronden voor een pgb

Een pgb kan ook worden geweigerd als niet is voldaan aan de voorwaarden die in artikel 2.3.6 van de wet zijn vastgelegd. Naar dit artikel wordt verwezen en deze voorwaarden gelden onverkort. Aanvullend zijn in artikel 5.2 een aantal concrete situaties benoemd waarbij geen pgb kan worden verstrekt. Zij volgen uit de voorwaarden die de wet aan de verstrekking van een pgb stelt en waarborgen dat hieraan wordt voldaan.

Onder b en c

Budgethouders die te maken krijgen met surseance van betaling, faillissement of schuldsanering op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (hierna: Wsnp) moeten dat aan het college melden. Als de budgethouder jonger is dan 18 jaar dan gelden deze eisen voor de ouders of de voogd.

De aanvraag voor een pgb door een persoon die in de Wsnp zit, zal door het college worden afgewezen. Volgens de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan het college een pgb aan een minderjarige weigeren te verlenen indien op zijn ouders de Wsnp van toepassing is verklaard.

Onder d en e

In een spoedeisende situatie of als een maatwerkvoorziening ambtshalve wordt verstrekt, is een pgb niet passend. Het college kan dan immers niet beoordelen of de cliënt voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 2.3.6 van de wet.

Onder h

Het is niet toegestaan een pgb buiten Nederland te besteden. Een uitzondering kan gemaakt worden voor een pgb voor begeleiding als voortzetting van de ondersteuning op vakantie vanuit het pgb door ouders of een persoon uit het sociaal netwerk noodzakelijk is. Er moet altijd eerst toestemming van het college worden gevraagd, alvorens het pgb in het buitenland ingezet kan worden. De kosten van de begeleiding moeten opgevangen worden binnen het toegekende pgb.

Artikel 5.3 De hoogte van het pgb

In dit artikel zijn de kaders opgenomen waarmee de pgb-tarieven kunnen worden vastgesteld. Het college legt de pgb-tarieven vast in het lokale Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning.

Lid 1

Dit artikel bepaalt de wijze waarop de hoogte van een pgb door het college wordt vastgesteld (zoals verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet). Het betreft de substantiële materiële norm- en kaderstelling, in de vorm van een berekeningswijze voor het bepalen van de hoogte van pgb’s, die iedere keer als uitgangspunt genomen wordt. Een op basis van deze berekeningswijze vastgesteld budget moet de cliënt in staat stellen de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren van derden te betrekken (artikel 2.3.6, eerste lid, van de wet). Tot maximaal de hoogte van de kosten van de maatwerkvoorziening in natura (artikel 2.3.6, vijfde lid, aanhef en onder a, van de wet).

Het college is ook bevoegd een lager tarief te hanteren, mits dat tarief de cliënt maar in staat stelt om tijdig de noodzakelijke kwalitatief goede maatschappelijke ondersteuning van derden te betrekken. Een grond om een lager tarief te hanteren zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat de maatschappelijke ondersteuning zal worden betrokken van een solistisch (zelfstandig) werkende aanbieder met aanzienlijk lagere overheadkosten dan grotere aanbieders die namens het college de zorg in natura verlenen.

De hoogte van het budget voor diensten wordt gebaseerd op het tarief waarvoor het college (of – daar waar de gemeente lumpsum financiert en voor specifieke voorzieningen geen separate zin-tarieven kent – de gemeenten in de regio) de diensten heeft gecontracteerd. Bij de vaststelling van deze tarieven is rekening gehouden met alle vereisten uit de Algemene Maatregel van Bestuur (zie artikel 12.2)

In alle gevallen geldt dat als de budgethouder met de zorgverlener een lager tarief overeenkomt, de hoogte van het pgb op basis van dat lagere tarief wordt vastgesteld.

Lid 2

Het college kan de hoogte van het pgb ook vaststellen op basis van een offerte. Aan de hand van een programma van eisen wordt vastgesteld welk resultaat met de voorziening bereikt moet worden. Hierbij wordt, conform de verordening, uitgegaan van de verschuldigde huurprijs die de gemeente kwijt zou zijn aan de gemeentelijk leverancier.

Woningaanpassing

Bij een pgb voor een woningaanpassing gaat het om de kosten van de door het college goedgekeurde aanpassingen. Aan de hand van een programma van eisen wordt vastgesteld welk resultaat met de woningaanpassingen bereikt moet worden. Woningaanpassingen kunnen trapliften zijn, maar ook bijvoorbeeld onder meer aanpassingen aan keukens, badkamers, toiletten en de aanpassing van drempels binnen de woning. De hoogte van een pgb ten behoeve van een woningaanpassing wordt vastgesteld aan de hand van het programma van eisen en de tarievenlijst overeengekomen met de door het college gecontracteerde aanbieders dan wel op basis van het bedrag van de door het college geaccepteerde offerte van een erkende aannemer.

Bij de eenvoudige, veel voorkomende kleine woningaanpassingen wordt gebruik gemaakt van een standaard tarievenlijst.

Lid 4

Het pgb voor lokaal vervoer (plv) kan worden verstrekt als alternatief voor de natura-verstrekking van het collectief vervoer. De hoogte van het pgb voor lokaal vervoer staat vermeld in het gemeentelijk uitvoeringsbesluit Wmo. Het pgb biedt de mogelijkheid op jaarbasis 2.000 kilometer regionaal te reizen op basis van de onbelaste kilometervergoeding voor woon-werkverkeer, zoals deze wordt gehanteerd door de Belastingdienst.

Lid 5 en 6

De hoogte van een pgb voor hulp bij het huishouden en individuele begeleiding, die beroepsmatig wordt geboden, wordt vastgesteld op basis van 85% van de reële tarieven van zorg in natura cq. zoals die in de omliggende gemeenten worden gehanteerd voor vergelijkbare ondersteuning in natura. Dit tarief is afdoende omdat de met een pgb in te kopen ondersteuning over het algemeen goedkoper is dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten zijn.

Lid 8

Huisvesting, hotelmatige kosten en voeding maken geen onderdeel uit van het pgb-tarief voor beschermd wonen. Voor eventueel benodigd vervoer naar dagbesteding wordt dit opgehoogd met een tarief per etmaal, zoals dit van toepassing is voor reguliere dagbesteding. Hierbij wordt uitgegaan van het gemiddeld aantal dagen dat de dagbesteding wordt bezocht.

Lid 10

Met het uurtarief van € 20,00 sluiten we aan bij het advies van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) als tarief voor budgethouders waarbij de ondersteuning wordt geboden door een persoon die niet als beroepskracht wordt aangemerkt (informele hulp). Dit tarief ligt boven het wettelijk minimum uurloon.

Hieraan ligt de overweging ten grondslag dat informele zorg (deels) een ander karakter heeft en wordt verleend vanuit een andere motivatie dan formele zorg. Er is sprake van een andere betrokkenheid tussen zorgverlener en cliënt; een betrokkenheid die een andere dan financiële waarde oplevert voor de zorgverlener. Verder kent informele zorg geen overheadkosten (zoals bijvoorbeeld kosten voor organisatie, kosten om te voldoen aan kwaliteitseisen, e.d.).

Lid 11

Dit onderdeel benadrukt dat het tarief een all-in tarief is. Dat wil zeggen dat alle kosten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie en ziekte, verzekeringen(en) en reiskosten zijn opgenomen in dit tarief. Het is dus niet mogelijk om voor deze kosten een aanvullend pgb te ontvangen. De in dit lid genoemde kostenposten zijn opgenomen in de uurtarieven waarop het pgb wordt gebaseerd. Ook overige kosten samenhangend met de ondersteuning moeten uit het pgb worden betaald.

Lid 12

Er wordt hier gebruik gemaakt van de bevoegdheid zoals opgenomen in artikel 2ab van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015.

De regeling ‘Hulp uit het sociaal netwerk’ maakt het mogelijk om vanuit het pgb door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een symbolisch bedrag per maand uit te laten betalen aan personen uit het sociaal netwerk die informele hulp aan de budgethouder verlenen. Er is geen sprake van een arbeidsrelatie en het minimumloon is niet van toepassing. Deze vergoeding kan worden aangevraagd via een modelverklaring die de SVB levert. Het college moet deze verklaring beoordelen.

De regeling houdt in dat maximaal € 141,- per kalendermaand uitbetaald kan worden aan de ondersteuner(s) van cliënt. De ondersteuning maakt altijd deel uit van de maatwerkvoorziening, met een minimale omvang van 3 uur per week.

Het is nadrukkelijk de vrije keuze van de cliënt, om te kiezen voor de reguliere uurtarieven die voldoen aan de Wet minimumloon, (tarief van artikel 5.3, lid 10) of voor deze vergoeding voor het sociaal netwerk.

Artikel 5.4 Pgb Informele hulp

Als de cliënt in aanmerking komt voor een persoonsgebonden budget, dan moet gekozen worden uit één van de volgende twee varianten:

  • a)

    Ondersteuner uit het sociaal netwerk;

  • b)

    Professionele ondersteuner.

Ondersteuner uit het sociaal netwerk

Tot het sociaal netwerk behoren personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt (artikel 1.1.1 van de wet). Dit is ook het geval als de persoon uit het sociaal netwerk een professionele zorgverlener is of in het bezit is van een relevant diploma. Deze persoon kan voor het beroepsmatige tarief in aanmerking komen, als in het pgb-plan aangetoond wordt dat de ondersteuning beroepsmatig wordt verleend en de ondersteuner voldoet aan de vereisten voor beroepsmatig (professionele) ondersteuners.

Professionele ondersteuner:

Er is sprake van professionele ondersteuning als de werkzaamheden beroepsmatig uitgevoerd worden, de persoon ingeschreven staat bij de Kamer van Koophandel en de omschrijving van de bedrijfsactiviteiten van de onderneming aansluiten bij de te leveren diensten voor het Pgb en als de professionele ondersteuner in het bezit is van relevante diploma’s en voldoet aan de overige kwaliteitseisen.

HOOFDSTUK 6 BIJDRAGE VOOR HET GEBRUIK VAN VOORZIENINGEN

Inleiding

De gemeente heeft ervoor gekozen aan haar cliënten een eigen bijdrage te vragen voor het gebruik van een maatwerkvoorziening of pgb. Deze mogelijkheid is opgenomen in de wet. Er is niet gekozen voor een lagere eigen bijdrage of voor een verlaging van de eigen bijdrage voor bepaalde categorieën cliënten. Gezien de hoogte van de eigen bijdrage en overige mogelijkheden op grond van het minimabeleid wordt dit niet nodig geacht.

Voor een aantal voorzieningen geldt het abonnementstarief (ten tijde van de vaststelling van deze verordening bedraagt deze € 19,- per maand). De maatwerkvoorzieningen opvang, beschermd wonen en het collectief vervoer zijn hiervan uitgezonderd. Voor deze voorzieningen vindt de berekening van de eigen bijdrage op andere wijze plaats.

Gemeenten mogen geen eigen bijdrage vragen voor een rolstoel of een voorziening voor kinderen (behalve voor woningaanpassingen). Nu dit in de wet staat benoemd is deze uitzondering niet meer opgenomen in de verordening.

In artikel 6.1 zijn de algemene bepalingen rondom de eigen bijdrage opgenomen. In artikel 6.2 is uitgewerkt hoe de kostprijs van de voorzieningen wordt berekend. In artikel 6.3 is uitgewerkt op welke wijze een kostenbijdrage voor andere voorzieningen kan worden vastgesteld.

Artikel 6.1 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen of pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

Lid 1

Voor de maatwerkvoorziening (zowel in natura als in de vorm van een pgb) en de bij verordening aangewezen algemene voorziening (huishoudelijke ondersteuning) is de cliënt een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd. Als cliënt de beschikking heeft over een maatwerkvoorziening in natura, maar deze niet daadwerkelijk gebruikt, moet hij ook een eigen bijdrage betalen.

De bijdrage in de kosten wordt opgelegd en geïnd door het CAK volgens de regels van het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Lid 2

De gemeente wijst op grond van artikel 2.1.4 van de wet in de verordening de algemene voorzieningen aan waarvoor een eigen bijdrage verschuldigd is. Binnen de gemeente Haarlem geldt dit alleen voor de algemene voorziening huishoudelijke ondersteuning. Bij deze voorziening is sprake van een duurzame hulpverleningsrelatie, zodat is aangesloten bij het bepaalde in artikel 2.1.4, derde lid van de wet. De eigen bijdrage valt hiermee onder het abonnementstarief.

Voor overige algemene voorzieningen kan een aanbieder een kostenbijdrage vragen. Dit is geregeld in artikel 6.3 van de verordening.

Lid 3

De vaststelling van de eigen bijdrage gebeurt op basis van de geldende regelgeving. De grondslag ligt in artikel 2.1.4 en artikel 2.1.4a van de wet en de uitwerking in het landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Lid 5

In lid 5 wordt uitvoering gegeven aan artikel 3.8, eerste lid van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 voor het collectief vervoer. De raad kan voor een voorziening voor vervoer de hoogte van de bijdrage in de verordening bepalen, in een dergelijk geval geldt niet het abonnementstarief.

Lid 6

Voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van een cliënt die jonger is dan 18 jaar mag het college geen bijdrage in de kosten opleggen. Er is een uitzondering voor een woningaanpassing die tot waardevermeerdering van een woning leidt. De bijdrage in de kosten is verschuldigd door de in artikel 2.1.5 van de wet genoemde persoon of personen. De kosten worden aan het adres van de wettelijke ouder(s) of verzorger(s) doorberekend.

Lid 7

Alleen het innen van de eigen bijdrage is neergelegd bij de instelling die de opvang verzorgt.

Artikel 6.2 Berekening eigen bijdrage maatwerkvoorziening of pgb

Lid 1

De hoogte van de eigen bijdrage wordt bepaald op grond van de wet en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Daaruit volgt dat de hoogte van de eigen bijdrage voor één of meerdere maatwerkvoorzieningen, persoonsgebonden budgetten of de aangewezen algemene voorziening (de huishoudelijke ondersteuning) tezamen gelijk is aan het geldende abonnementstarief. Als een cliënt meerdere van deze voorzieningen gebruikt is de totale eigen bijdrage niet hoger dan € 19,- per maand (tarief ten tijde van vaststelling van de verordening). Deze kan wijzigen als gevolg van aanpassing van de wet of hierop gebaseerde regelgeving).

Dit artikel bepaalt wat onder de kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura, een persoonsgebonden budget en een algemene voorziening wordt verstaan. De kostprijs van een voorziening is van belang omdat de bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening nooit hoger mag zijn dan de kostprijs van de voorziening (zie artikel 2.1.4, zesde lid en artikel 2.1.4a zesde lid van de wet). De gemeente is om deze reden verplicht de wijze van berekening van de kostprijs in de verordening vast te leggen.

De maatwerkvoorzieningen beschermd wonen, opvang en het collectief vervoer zijn uitgezonderd van het abonnementstarief en vallen ook niet onder de artikelen 2.1.4, zesde lid en 2.1.4a, zesde lid van de wet. De hoogte van de eigen bijdrage voor deze voorzieningen komt op andere wijze tot stand Artikel 2.1.4a, 7e lid van de wet geeft aan dat voor de bijdragen voor beschermd wonen en opvang regels worden gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015).

Lid 7

Er is bij een traplift gekozen voor een gemiddelde prijs per verstrekking omdat er in de praktijk een aanzienlijk verschil is in de kostprijzen van een traplift. De kostprijs is afhankelijk van het aanbod. Soms kan een tweedehands traplift worden gebruikt en soms is alleen een nieuwe traplift geschikt als passende maatwerkvoorziening. Om het voordeel van herverstrekking aan alle inwoners aan wie een traplift wordt verstrekt ten goede te laten komen, wordt uitgegaan van een gemiddelde prijs.

Voor wat betreft de eigen bijdrage leidt het hanteren van een gemiddelde prijs in geen geval tot nadeel voor de cliënt. De kostprijzen van trapliften, ook bij herverstrekking, zijn zo hoog dat deze het abonnementstarief overstijgen. De cliënt is aan eigen bijdrage voor een traplift, ook in combinatie met andere maatwerkvoorzieningen, maximaal het abonnementstarief verschuldigd.

Lid 9

Voor berekening van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening vrouwenopvang vrouwenopvang wordt uitgegaan van de geldende bijstandsnormen onder toepassing van artikel 3.20 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Hierin is bepaald dat bij berekening van de hoogte van de eigen bijdrage rekening gehouden dient te worden met de zak- en kleedgeldnorm die jaarlijks wordt vastgesteld en het verschil tussen de zorgtoeslag en de standaardpremie zorgverzekering. Aanvullend houden we rekening met geld voor voeding.

Er kunnen zich situaties voordoen waarin de betaling van de eigen bijdrage voor vrouwenopvang problemen geeft. Denk bijvoorbeeld aan een situatie waarin sprake is van dubbele woonlasten. Het college kan op grond van artikel 3.8, derde lid onder g en h van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 besluiten per periode geen eigen bijdrage te vragen. Het gaat dan om situaties waarbij het college van oordeel is dat er voor de vast te stellen bijdrage onvoldoende betalingscapaciteit aanwezig is bij de cliënt of de verschuldigdheid van de bijdrage nadelige gevolgen heeft voor de doelstellingen van een integrale dienstverlening of persoonsgerichte aanpak van een cliënt die gericht is op het zich kunnen handhaven in de samenleving, het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving blijven of de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente.

Lid 10

Voorwaarde voor opvang is dat de cliënt de geldende eigen bijdrage hiervoor betaalt (zie artikel 11.4, eerste lid van de verordening). Als de cliënt geen inkomen heeft bij aanvang van de opvang, wordt een betalingsregeling met de cliënt afgesproken. Heeft de cliënt inkomen en betaalt hij de eigen bijdrage zonder geldende reden niet, dan kan de opvang worden beëindigd.

Artikel 6.3 Bijdrage algemene voorziening, met uitzondering van de bij verordening aangewezen algemene voorziening

De bijdrage in de kosten -bij gebruik van een algemene voorziening- is nooit meer dan een kostendekkende –dus niet commerciële- bijdrage. Het gaat hier om een kostenbijdrage die wordt betaald aan de aanbieder van de voorziening, en niet om de eigen bijdrage zoals geregeld in artikel 6.1 en 6.2.

Instellingen hebben er belang bij de toegang tot hun voorzieningen en activiteiten zo laagdrempelig mogelijk te houden. De instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de kosten die zij in rekening brengen voor deelname aan hun activiteiten. Deze deelnemersbijdragen zijn kostendekkend en betreffen normale ‘gebruikskosten’ (kopje koffie, drankje, gebruik van biljart, materiaalkosten etc.).

HOOFDSTUK 7 Maatwerkvoorzieningen individuele begeleiding en groepsbegeleiding (Aanvullende Ondersteuning) en kortdurend verblijf

Artikel 7.1. Criteria begeleiding

Voor individuele begeleiding is een maatwerkvoorziening beschikbaar als dat - gezien de ondersteuningsbehoefte- nodig is. Het gaat daarbij om complexe ondersteuningsvragen waarvoor meer expertise of een zwaardere vorm van ondersteuning nodig is. De overkoepelende naam van deze maatwerkvoorziening is ‘aanvullende ondersteuning’. Met deze systematiek is gewaarborgd dat de cliënt de ondersteuning krijgt die deze nodig heeft. Voor de maatwerkvoorziening kan een aanvraag worden ingediend waarvoor een beschikking kan worden verstrekt. Een cliënt heeft zo de mogelijkheid rechtsbescherming in te roepen, als de cliënt ondanks een zorgvuldig toegangsproces van mening is niet de juiste ondersteuning te hebben gekregen.

HOOFDSTUK 8 HUISHOUDELIJKE ONDERSTEUNING

Artikel 8.1 Criteria huishoudelijke ondersteuning

Lid 1

In de gemeente Zandvoort is een algemene voorziening en een maatwerkvoorziening beschikbaar voor huishoudelijke ondersteuning. Beiden zijn gebaseerd op het normenkader zoals opgesteld door bureau HHM: Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning juni 2019. Dit normenkader wordt in Zandvoort sinds 1 juli 2021 gehanteerd voor alle maatwerkvoorzieningen huishoudelijke ondersteuning en sinds 1 mei 2022 voor de algemene voorziening huishoudelijke ondersteuning. Volgens de Centrale Raad van Beroep (CRvB) voldoet dit kader voor onderbouwing van normtijden.

Het normenkader gaat uit van ‘de gemiddelde cliëntsituatie’ en er is mogelijkheid tot meer of minder inzet. Per resultaatgebied is uitgewerkt hoeveel professionele inzet nodig is (in uren per jaar) voor de verschillende resultaten in de gemiddelde cliëntsituatie en wat het effect hierop is van verschillende factoren.

De algemene voorziening is op basis van het normenkader ingericht met drie varianten. Deze zijn vastgelegd in de lokale Uitvoeringsregels. Daarnaast blijft de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning beschikbaar die op basis van het normenkader aansluit bij de meer complexere ondersteuningsvraag van de cliënt.

In de praktijk zullen de zorgaanbieder en de cliënt gezamenlijk bepalen hoe de uit te voeren werkzaamheden over de beschikbaar gestelde uren worden verdeeld. Zij leggen dit vast in een ondersteuningsplan. Zo worden alle activiteiten met de overeengekomen frequentie uitgevoerd.

HOOFDSTUK 9 ONDERSTEUNING BIJ HET GEBRUIK VAN DE WONING

Inleiding

Artikel 9.1 Criteria woningaanpassing

Lid 1

Het doel van een woningaanpassing is dat de cliënt de woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft normaal kan gebruiken. Het gaat daarbij om het kunnen gebruiken en bereiken van de elementaire woonruimten voor de dagelijkse levensverrichtingen (het normale gebruik van de woning). Daaronder worden in ieder geval verstaan het kunnen bereiden van maaltijden, verrichten van de persoonlijke hygiëne (wassen en toiletgang) en kunnen slapen (bereiken van de slaapkamer). Maatwerk kan er in een individueel geval toe leiden dat de woningaanpassing ook betrekking heeft op andere ruimten zoals de berging, de toegang tot tuin of balkon van de woning (toegang en doorgang).

Lid 2 onder b

In het geval de cliënt genoodzaakt is vanwege zijn beperking(en) te verhuizen naar een andere woning, kan - vooruitlopend op de verhuizing naar deze woning – daarvoor een woningaanpassing worden toegekend.

Lid 2 onder d en lid 3

In het geval een noodzakelijke woningaanpassing meer dan € 10.000, -- zou bedragen, wordt een verhuizing naar een passender woning als goedkoopst adequate voorziening beschouwd. De CRvB heeft in haar uitspraak van 22-08-2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2602) bevestigd dat dit primaat van verhuizen ook onder de Wmo 2015 kan worden toegepast. Daarbij wordt in een individueel geval getoetst of het toepassen van dit primaat een passende bijdrage levert. Bij het toekennen van de verhuisvoorziening krijgt de inwoner een pakket van eisen waar de nieuwe woning aan moet voldoen en een bijdrage in de verhuiskosten als wordt verhuisd vanuit een zelfstandige woonruimte of woning.

Uit de jurisprudentie van de CRvB is gebleken dat er belangrijke redenen kunnen zijn waarom cliënten niet kunnen verhuizen. Hier houden we middels een belangenafweging rekening mee. De uitkomst daarvan kan zijn dat het college het primaat van de verhuizing niet aan een inwoner opleggen, en een passende woningaanpassing moet verstrekken, ook als de kosten daarvan hoger zijn dan € 10.000, -.

Bij de belangenafweging worden onderstaande factoren betrokken:

  • 1.

    De aanwezigheid van aangepaste of eenvoudig aan te passen woningen;

  • 2.

    Een kostenvergelijking tussen het aanpassen van de woning en verhuizen;

  • 3.

    De beschikbaarheid van de andere woning binnen een medisch aanvaardbare termijn;

  • 4.

    Sociale aspecten zoals:

    • de voorkeur van de cliënt;

    • de binding met de woning en de woonomgeving;

    • de nabijheid van belangrijke voorzieningen;

    • de nabijheid van vrienden, kennissen en familie;

    • mantelzorg

  • 5.

    De werksituatie van de cliënt;

  • 6.

    De verandering in woonlasten;

  • 7.

    Gaat het om een huurwoning of een koopwoning? (Aanpassingen aan sociale huurwoningen zijn vaak langer te gebruiken).

Lid 4

Door dit artikel zijn enerzijds alle woonsituaties die niet gericht zijn op een permanent zelfstandig hoofdverblijf uitgesloten. Anderzijds zijn er situaties uitgesloten waarbij gezien de aard van het soort gebouw verondersteld mag worden dat bepaalde voorzieningen standaard aanwezig zijn.

Of woongebouwen voor gehandicapten- en/of ouderen zijn bedoeld, blijkt niet alleen uit de bestemming, maar ook uit de bewoners zelf. Als een gebouw voornamelijk bewoond wordt door ouderen en/of gehandicapten wordt die bestemming aangenomen. Dit kan het geval zijn wanneer meer dan de helft van de bewoners ouder is dan 55 jaar en/of beperkingen heeft.

De woningeigenaren zijn dan zelf verantwoordelijk voor het realiseren van een zogenaamde basisoutillage aan voorzieningen aan of in deze gebouwen.

Lid 5 onder a

Als er sprake is van een belangrijke reden voor de verhuizing kan dit lid buiten toepassing blijven. Als belangrijke redenen kunnen worden aangemerkt: samenwoning, huwelijk en het aanvaarden van werk. In geval van samenwoning of huwelijk houdt het college ook rekening met de keuze die de cliënt maakt in welke woning hij gaat samenwonen. Ook in dat geval moet er een belangrijke reden zijn waarom hij naar de woning verhuist waar mogelijk meer aanpassingen moeten worden verricht. Het college betrekt daarbij ook de mogelijkheden die van de partner van de cliënt kunnen worden gevergd.

Lid 5 onder b

Is de cliënt niet verhuisd naar de voor hem beschikbare meest geschikte woning, dan wordt de maatwerkvoorziening in beginsel afgewezen (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:2021:3259).

Onder deze bepaling zijn ook begrepen woningaanpassingen die nodig zijn na aankoop van een woning of een kavel dan wel andere onomkeerbare handelingen. De cliënt dient in dergelijke gevallen eerst met het college te overleggen over de (andere) mogelijkheden van maatschappelijke ondersteuning. De aantoonplicht dat er geen geschiktere woningen beschikbaar waren, ligt in eerste instantie bij de cliënt. Als de cliënt dit niet kan aantonen, kan het college de aanvraag om een woningaanpassing afwijzen.

Het college kan vooraf schriftelijk toestemming verlenen om te verhuizen naar een inadequate woning. In dat geval is een afwijzing op grond van lid 5 onder b vanzelfsprekend niet aan de orde.

Lid 5 onder c

Bij gemeenschappelijke ruimten geldt dat voorzieningen hier niet geplaatst worden als dit om veiligheids- en uitvoeringstechnische redenen niet verantwoord is.

Lid 5 onder f en g

Aan deze afwijzingsgrond(en) ligt het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid ten grondslag. Net als ieder ander is de cliënt verantwoordelijk om zaken als achterstallig onderhoud aan diens woning zelf op te lossen. Daaronder worden ook de eisen verstaan die redelijkerwijs aan een woning mogen worden gesteld. Als het een eigen woning betreft, spreekt dat voor zich. In geval van een huurwoning dient de cliënt de verhuurder hiervoor aansprakelijk te stellen.

Als een woning wordt gerenoveerd, houdt de cliënt daarbij rekening met huidige en verwachte toekomstige beperkingen.

Bij de toepassing van lid g dient rekening te worden gehouden met de uitspraak van de CRvB van 11 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB: 2018:2182). Daarin is nader uitgewerkt wanneer sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening (zie verder de toelichting bij artikel 4.1 over de algemeen gebruikelijke voorziening). Met toetsing aan deze criteria kan worden vastgesteld of de vervanging daadwerkelijk als ‘algemeen gebruikelijk’ kan worden aangemerkt.

Artikel 9.2 Hoofdverblijf in een instelling

Met bezoekbaar maken wordt bedoeld dat het voor iemand die woonachtig is in een Wlz-instelling mogelijk wordt gemaakt bijvoorbeeld zijn ouderlijk huis te bezoeken. Bij bezoekbaar maken gaat het gewoonlijk om het bereikbaar maken van de woning zelf, de woonkamer en het toilet.

HOOFDSTUK 10 ONDERSTEUNING GERICHT OP HET VERPLAATSEN

Artikel 10.1 Criteria maatwerkvoorziening voor verplaatsingen

Lid 1 en 2

Het gaat daarbij om sociaal vervoer, oftewel vervoer in het kader van het leven van alledag in de eigen woon- of leefomgeving. Een inwoner heeft recht op een verplaatsingsvoorziening als deze het openbaar vervoer (OV) door een beperking niet kan gebruiken of niet kan bereiken (medisch vastgesteld) en het vervoersprobleem ook niet kan worden opgelost met voorliggende voorzieningen, zoals een fiets (met of zonder trapondersteuning), brommer, scooter of auto.

Als eerste geldt dan het primaat van het collectief vervoer. Een individuele verplaatsingsvoorziening (bijvoorbeeld een aanpassing van een auto) kan enkel aan de orde zijn als deze langdurig noodzakelijk is en het collectief vervoer niet passend is.

Lid 3 en 4

Het derde en vierde lid bepalen de reikwijdte van de verplaatsingsvoorziening. Hiermee voldoet de gemeente ruimschoots aan de vereisten uit de jurisprudentie die aangeeft dat 1.500-2.000 km voldoende is. Dit betekent echter niet dat er in het individuele geval niet meer of minder mogelijk zou kunnen zijn. Het college is immers gehouden maatwerk te leveren en is daarom bevoegd in individuele gevallen af te wijken naar beneden of naar boven. Dat kan (ook) het geval zijn als er meer dan één verplaatsingsvoorziening wordt verleend. De verplaatsingen kunnen immers betrekking hebben op de korte, de middellange en op de langere afstand binnen de leefomgeving van de cliënt. Ten aanzien van de dagelijkse noodzakelijke verplaatsingen in en rondom de woning kan een rolstoel of ander verplaatsingsmiddel worden verstrekt.

Onder overige verplaatsingen in het kader van het leven van alledag kunnen ook verplaatsingen voor vormen van dagbesteding in de sociale basis vallen. Bij vastgestelde (grote en reële) behoefte aan dagbesteding in de sociale basis en andere sociale vervoersbehoeften kan het kilometer budget verhoogd worden naar maximaal 2.500 km per jaar voor regionaal vervoer.

HOOFDSTUK 11 OPVANG, WONEN EN HERSTEL

Artikel 11.1 Criteria voor maatschappelijke opvang

Inleiding

De gemeente Haarlem is centrumgemeente voor de Maatschappelijke opvang in de regio’s Haarlemmermeer, IJmond en Zuid-Kennemerland. Maatschappelijke opvang omvat de voorzieningen waarin een eerste veilige plek aan dakloze inwoners wordt geboden die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Dit betreft altijd een tijdelijke en kortdurende opvang.

Lid 1

Huidige doelgroep maatschappelijke opvang

Tot de doelgroep voor maatschappelijke opvang behoren inwoners die tijdelijk en kortdurend dakloos zijn binnen de gemeenten. Van belang is dat er sprake is van feitelijke dakloosheid. Dat betekent dat andere mogelijkheden zijn onderzocht, bijvoorbeeld via inzet van het sociaal netwerk. Ook is van belang of een cliënt onvoorbereid naar Nederland komt en een woning elders achterlaat. In een dergelijk geval kan niet worden gesproken van feitelijke dakloosheid, omdat iemand nog een woning heeft.

Binnen de maatschappelijke opvang wordt trajectbegeleiding geboden. Deze begeleiding is ter ondersteuning om zich weer op eigen kracht kunnen handhaven in de samenleving (zie lid 1 onder c). De trajectbegeleiding is maatwerk en kan bijvoorbeeld betrekking hebben op het organiseren van de basisbehoeften, ondersteuning bij het vinden en behouden van werk, regie krijgen over het eigen leven en voorbereid zijn op het zelfstandig leven. Ook wordt (intensieve) ondersteuning geboden bij het uitstromen uit de maatschappelijke opvang, zoals ondersteuning bij het zoeken naar een woning en bij het (weer) zelfstandig wonen. De gemeente is daarbij niet verantwoordelijk voor de uitstroom, enkel voor de ondersteuning richting uitstroom.

Binnen de maatschappelijke opvang wordt onderscheid gemaakt in verschillende doelgroepen. Deze worden door het college nader uitgewerkt in de Uitvoeringsregels op grond van het bepaalde in artikel 4.1, 5e lid van deze verordening.

EU-burgers

In artikel 1.2.2, tweede lid van de wet is een lex specialis opgenomen voor vreemdelingen die ook ingezetenen zijn. Voor de opvang kan gebruik gemaakt worden van de uitzonderingsmogelijkheid uit de richtlijn (Richtlijn 2004/38/EG, artikel 24, 2e lid).

Gemeenten hoeven burgers van de Europese Unie gedurende de eerste drie maanden van verblijf, en in de periode daarna alsnog geen werk is gevonden, geen opvang te bieden. Opvang van deze doelgroep wordt beschouwd als onredelijke belasting van het sociale bijstandsstelsel. De uitzondering geldt niet voor opvang als gevolg van huiselijk geweld en niet voor beschermd wonen. Overigens is het aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om te beoordelen of een cliënt uit de EU (na 3 maanden verblijf) geen werkzoekende meer is, in twijfelgevallen is hun oordeel doorslaggevend.

Lid 2 en 3

Het is van belang dat een cliënt meewerkt aan de begeleiding binnen de opvangvoorziening. Alleen op deze manier kan het doel van de wet worden bereikt, namelijk zich weer op eigen kracht handhaven in de samenleving (zie 2.1.2, derde lid onder b van de wet).

Artikel 11.2 Criteria voor vrouwenopvang

Het gaat hier om geweld dat door iemand uit de huiselijk kring van het slachtoffer wordt gepleegd zoals (ex-)partners, familieleden en huisvrienden. Het kan gaan om lichamelijk, psychisch of seksueel geweld. Het kan (ex-)partnergeweld, eergerelateerd geweld, kindermishandeling, verwaarlozing van ouderen of geweld tegen ouders betreffen).

Voor slachtoffers van huiselijk geweld gelden afwijkende criteria. Het uitgangspunt is dat cliënten worden opgevangen in de gemeente waar zij wonen. Opvang in de eigen gemeente is kansrijker in verband met het bestaande sociaal netwerk. Er kunnen echter zwaarwegende omstandigheden zijn voor opvang buiten de eigen gemeente. Het kan dan gaan om redenen van veiligheid, of om situaties waar acuut opvang geboden is maar de gemeente van herkomst op dat moment geen plek beschikbaar heeft. Als sprake is van huiselijk geweld tegen een persoon of tegen leden van het gezin van de persoon en er is geen opvang noodzakelijk, is ambulante hulpverlening mogelijk.

Artikel 11.3 Criteria voor beschermd wonen

Inleiding

Op dit moment ligt de verantwoordelijkheid voor beschermd wonen nog bij de centrumgemeenten. De gemeente Haarlem is centrumgemeente voor het Beschermd wonen in de regio's Haarlemmermeer, IJmond en Zuid-Kennemerland. Beschermd wonen wordt per 2024 gedecentraliseerd naar alle gemeenten. Dit houdt in dat alle gemeenten vanaf dat moment financieel verantwoordelijk worden voor inwoners die beschermd wonen nodig hebben.

Beschermd wonen is wonen in de accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding voor cliënten die tijdelijk niet zelfstandig kunnen wonen. De cliënten wonen in een veilige en beschermende woonomgeving. Begeleiding is 24 uur per dag, 7 dagen per week, oproepbaar of aanwezig. Cliënten betalen een eigen bijdrage voor dit verblijf.

Naast het beschermd wonen zijn er ondersteuningsvormen voor cliënten die meer zelfredzaam zijn en/of zelf huur betalen voor hun woonplek omdat de financiering van het wonen en de ondersteuning van elkaar gescheiden zijn. Het college werkt deze andere ondersteuningsvormen nader uit in de lokale Uitvoeringsregels op grond van het bepaalde in artikel 4.1, 5e lid van deze verordening.

Toegang tot Beschermd wonen en bijbehorende begeleiding

Beschermd wonen wordt geboden aan mensen met psychiatrische of psychosociale problematiek. Deze problematiek kan belemmeringen geven op enkele of meerdere levensgebieden waardoor de cliënt minder in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Het gaat om cliënten voor wie op participatie gerichte ondersteuning vanuit een beschermende woonomgeving centraal staat. De doelstellingen van beschermd wonen zijn herstel en stabilisatie van het gewone leven, veilig en gezond wonen, het bevorderen van zelfredzaamheid, eigen kracht leren ontwikkelen en inzetten en gelijkwaardig burgerschap.

Beschermd wonen omvat een traject op maat bij ondersteuningsvragen op het gebied van wonen én herstellen. Samen met de cliënt en eventueel (wettelijk) vertegenwoordigers of zorg-ondersteuners wordt een arrangement op maat vastgesteld.

Een arrangement op maat is van toepassing op de cliënt die niet volledig zelfstandig in de thuissituatie kan wonen en/of de cliënt die baat heeft bij het wonen in de nabijheid van andere cliënten en baat heeft bij begeleiding. Een arrangement betreft één of meerdere van in totaal 9 resultaatgebieden van de zelfredzaamheidsmatrix en de daarbij vastgestelde intensiteitstrede op basis van de persoonskenmerken van de cliënt. De systematiek hiervoor is door het college verder uitgewerkt in de Uitvoeringsregels op grond van het bepaalde in artikel 4.1, 5e lid van deze verordening.

Ook voor het beschermd wonen geldt dat de gemeente bepaalde vormen van uitstroom met intensieve begeleiding beschikbaar heeft die kunnen bijdragen aan de zelfredzaamheid en de participatie van cliënten die het zonder deze ondersteuning niet redden. Het genoemde onder artikel 11.1, lid 1 geldt voor BW eveneens.

Artikel 11.4 Aanvullende voorwaarden opvang en beschermd wonen

Lid 1 t/m 4

In dit artikel zijn aanvullende voorwaarden genoemd met betrekking tot de maatschappelijke opvang en het beschermd wonen. Hierbij is het belang van het meewerken aan begeleiding gericht op zelfredzaamheid nader uitgewerkt. Uit artikel 2.3.5 van de wet volgt dat een maatwerkvoorziening wordt vertrekt die een passende bijdrage levert aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Dit kan alleen worden bereikt als de voorziening op een veilige, doelmatige en doeltreffende manier wordt verstrekt (zie artikel 3.1, tweede lid onder a van de wet). De gestelde voorwaarden ondersteunen daarbij.

Veiligheid binnen de voorzieningen is een verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder vanuit de contractuele afspraken met de gemeente. Daarbij is het van belang dat een cliënt zich aan de huisregels houdt. Met name in de opvangvoorzieningen, waar meerdere cliënten en begeleiders samen verblijven kan grensoverschrijdend en/of agressief gedrag niet worden getolereerd. In het uiterste geval kan de instelling een cliënt (tot maximaal) een maand schorsen. Het college werkt dit verder uit in de Uitvoeringsregels.

HOOFDSTUK 12 KWALITEIT VAN DE ONDERSTEUNING

Artikel 12.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet moeten gemeenten regelen welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen. De raad legt in ieder geval de hoofdregel vast in de verordening; detailafspraken kunnen daarnaast desgewenst gemaakt worden via de contracten en afspraken met aanbieders. Deze bepaling is een uitwerking van dit artikel.

De wet maakt de gemeenten integraal verantwoordelijk voor de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning, de handhaving en het toezicht. De wet bevat een basisnorm voor kwaliteit van voorzieningen die aanbieders direct bindt (zie hoofdstuk 3 van de wet), waaronder begrepen de eisen over de deskundigheid van beroepskrachten.

Er is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen in dit artikel uitgewerkt. Het jaarlijkse verplichte cliëntervaringsonderzoek (art. 2.5.1. van de wet) en de mogelijkheid om toezicht te laten uitvoeren door de daarvoor aangewezen toezichthouder (art. 6.1.) dragen eraan bij dat het college kan toezien op de kwaliteit.

Lid 7

Aanbieders kunnen snel constateren of en hoe de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning van een cliënt wijzigt. Daarom is in dit lid geregeld dat het college met aanbieders afspraken maakt over deze signaleringsfunctie. Na het signaal van de aanbieder kan het college met de cliënt in contact treden en wordt -zo nodig- een (nieuwe) melding van de cliënt ingenomen.

De verplichting voor het college om periodiek heronderzoek te doen nadat een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget is toegekend, is neergelegd in artikel 2.3.9 van de wet.

Artikel 12.2 Inkoop en aanbesteding

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door derden (aanbieders) laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid, van de wet). Bij verordening moeten regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden en de op grond van artikel 2.6.6, tweede lid, van de wet in artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 gestelde nadere regels. Dat artikel bepaalt aan welke eisen ten minste moet worden voldaan om een goede prijs-kwaliteitverhouding te borgen.

Met de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) 'Reële prijs Wmo 2015’ is aan het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 een nieuw artikel 5.4 toegevoegd. Dit artikel definieert de kostprijselementen van een reële prijs en regelt de plaats van een reële prijs in de aanbestedingsprocedure. Het artikel heeft tot doel dat een gemeente een reële prijs vaststelt voor een Wmo-dienst.

De AMvB bevat geen landelijke kwantitatieve normering van de verschillende kostprijselementen en stelt geen vaste minimumprijs of een prijs die voor alle gemeenten gelijk moet zijn vast. De bevoegdheid hiervoor ligt bij het college. Het college is niet verplicht aan iedere aanbieder de specifieke kostprijs die de aanbieder zelf hanteert te betalen.

Uitvoering

Het college moet tot een reële prijs komen in relatie tot de kwaliteit en deskundigheid. Dit vraagt om een zorgvuldig proces vanuit de gemeente en openheid vanuit de aanbieders over de kosten die zij maken bij het leveren van een dienst. Het college kan de aanbieders vragen om in hun offertes/ bestek toe te lichten hoe zij invulling geven aan kwaliteits-, deskundigheids-, en continuïteitseisen en normering van de kostprijselementen door de aanbieder.

Verantwoordelijkheid aanbieders

Van aanbieders wordt verwacht dat zij op een reële wijze inschrijven voor de opdracht, daarbij een reële kostprijs hanteren waarmee ze kwalitatief goede hulp of voorzieningen kunnen bieden en handelen in de lijn van goed werkgeverschap en de geldende wet- en regelgeving.

Artikel 12.3 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Dit artikel regelt dat er door het college wordt voorzien in een regeling voor het doen van meldingen en dat de door het college aangestelde toezichthoudend ambtenaar (artikel 6.1 van de wet) deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Overeenkomstig het vierde lid kan het college bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 12.4 Klachtenregeling

Lid 1

Dit lid is opgenomen om een meer volledig beeld te schetsen van de mogelijkheden om een klacht in te dienen. Deze bepaling staat al in de wet.

Lid 2

In dit lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet. Gekozen is om voor alle aangeboden voorzieningen de klachtenregeling bij de aanbieder verplicht te stellen. De gemeente laat de aanbieders vrij hoe de regeling vorm te geven.

In de Memorie van Toelichting staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. Dat kan dan bijvoorbeeld gaan over de deskundigheid van een medewerker, een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder.

Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.

Lid 3

In het derde lid is aangegeven hoe het college de uitvoering van de klachtregeling door aanbieders controleert.

HOOFDSTUK 13 TOEZICHT EN HANDHAVING

Artikel 13.1 Voorkoming en bestrijding van ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen of en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

Lid 1

Een voorbeeld van algemene voorlichting is het communiceren in huis- aan- huis bladen over verrichte handhavingsacties en de uitkomsten hiervan. Vanzelfsprekend is deze communicatie anoniem, dus niet herleidbaar tot bepaalde cliënten.

Lid 2

Dit begint al bij een goede voorlichting over de gewenste maatwerkvoorziening of het pgb. Zie hiervoor artikel 2.1, vierde lid van de verordening. Van belang is dat er een grondige toets plaatsvindt aan de voorkant. In het geval van pgb zal de nieuwe werkwijze van het toetsen van de pgb-vaardigheid bijdragen aan een rechtmatig en doelmatig gebruik van de maatwerkvoorziening.

Lid 3

Het college heeft het recht om de inzet van een maatwerkvoorziening in natura of van een pgb te controleren.

Het is aan het college om te bepalen of ze de verantwoording en controle wil inrichten en zo ja, op welke wijze ze dat doet.

De besteding van het pgb kan door het college bij een zaak eenmalig en bij diensten en andere periodieke betalingen meermalig worden gecontroleerd. Bij de controle beoordeelt het college of de cliënt nog voldoet aan de criteria om voor een pgb in aanmerking te komen en wordt de kwaliteit van de geboden diensten beoordeeld en of hiermee de beoogde resultaten worden behaald. Deze beoordeling vindt plaats tijdens evaluatiemomenten. Dit is maatwerk: bij de ene cliënt kan dit halfjaarlijks zijn en bij de andere cliënt één maal in de vijf jaar of zelfs helemaal niet.

Artikel 13.2 Beëindiging van een maatwerkvoorziening

Dit artikel ligt in het verlengde van artikel 13.1. In dit artikel zijn een aantal situaties opgenomen waarbij het college de maatwerkvoorziening of het pgb kan herzien of beëindigen, om te voorkomen dat hier misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet wordt gemaakt. Deze bevoegdheid komt naast de bevoegdheid die het college op grond van artikel 2.3.10 van de wet heeft.

Artikel 13.3 Maatregelen bij wangedrag, misbruik en oneigenlijk gebruik van voorzieningen

Het komt voor dat cliënten zich ernstig misdragen tegen medewerkers van zorgaanbieders of oneigenlijk gebruik maken van verstrekte voorzieningen. Voor die gevallen is voorzien in de mogelijkheid van het nemen van al dan niet tijdelijke maatregelen. Uiteraard dient daarbij de ondersteuningsbehoefte van cliënt betrokken te worden.

Artikel 13.4 Opschorting betaling uit het pgb

In bepaalde gevallen is (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument dan beëindiging of weigering (op grond van artikel 2b, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015) of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit (op grond van artikel 2.3.10 van de wet). Door opschorting kan ruimte worden geboden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningbeschikking. Het is aan de SVB om te beslissen om over te gaan tot opschorting. Dit kan echter ook op verzoek van het college, mits dit met toepassing van bij de verordening gestelde regels gebeurt (artikel 2b, zesde lid onder g, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015).

Voor de termijn van dertien weken is gekozen op verzoek van de SVB: een landelijk uniforme regeling komt de praktische uitvoerbaarheid ten goede.

HOOFDSTUK 14 MANTELZORGONDERSTEUNING EN TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN

Artikel 14.1 Mantelzorgondersteuning

Het college heeft aandacht voor de situatie van de mantelzorger en ziet het belang van goede ondersteuning van de mantelzorger. Er zijn daarom voorzieningen gericht op de mantelzorger in de sociale basis. Ook worden afspraken gemaakt met aanbieders van maatwerkvoorzieningen om de positie van de mantelzorger te versterken.

Artikel 14.4 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Inwoners met een inkomen tot het niveau van de ZandvoortPas komen in aanmerking voor de gemeentelijke zorgpolis, op grond waarvan onder bepaalde voorwaarden de Wmo eigen bijdrage vergoed kan worden.

HOOFDSTUK 15 INSPRAAK EN EVALUATIE

Artikel 15.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

In de gemeente Zandvoort is de inspraak zoals bedoeld in artikel 15.1 geregeld via de Adviesraad sociaal domein Gemeente Zandvoort. Zie ook de Verordening Adviesraad sociaal domein Gemeente Zandvoort.

Ook heeft de gemeente op grond van artikel 150 van de Gemeentewet een inspraakverordening vastgesteld. Hierin is geregeld hoe voor de diverse beleidsvelden inspraak van inwoners is geborgd.

Artikel 15.2 Medezeggenschap bij aanbieders

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de wet, waarin staat dat de gemeente in ieder geval moet bepalen ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten is vereist. Er is voor gekozen alle voorzieningen onder deze regeling te brengen.

HOOFDSTUK 16 SLOTBEPALINGEN

Artikel 16.1 Hardheidsclausule

Er kunnen omstandigheden zijn dat moet worden afgeweken van een bepaling in de verordening. Te verwachten is dat een beroep op de hardheidsclausule sporadisch zal voorkomen. Er vindt immers -op basis van artikel 2.3.2 van de wet- standaard al een zorgvuldige beoordeling plaats waarbij met alle persoonlijke omstandigheden rekening wordt gehouden, en waarbij vanuit de Wmo maatwerk wordt geleverd. De hardheidsclausule wordt in deze verordening niettemin gehandhaafd als vangnet voor al die situaties waarbij toepassing van de verordening leidt tot een onbillijke situatie.

Het afwijken van de verordening kan alleen ten gunste en nooit ten nadele van de cliënt. De cliënt dient te onderbouwen dat zijn situatie zo bijzonder is, dat een beroep op de hardheidsclausule is gerechtvaardigd.

Artikel 16.2 Indexering

Deze bepaling maakt het mogelijk om de bedragen die gebaseerd zijn op deze verordening te indexeren. De daarbij te hanteren index kan per voorziening door het college worden bepaald.