Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst 2023

Geldend van 01-01-2023 t/m heden

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst 2023

De raad van de gemeente Voorst:

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 november 2022; nummer 162726;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de artikelen 3.8 en 5.4. van het uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

overwegende:

dat inwoners een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van inwoners verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat inwoners die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

B E S L U I T:

vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst 2023.

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en die naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van de belanghebbende hoort. niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • b.

    algemene voorziening: een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

  • c.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet;

  • d.

    bovenlokaal verplaatsen: het vervoergebied 20 tot en met 40 kilometer om het woonadres van de reiziger;

  • e.

    cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

  • f.

    eigen bijdrage: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 van de wet;

  • g.

    financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten die rechtstreeks aan de cliënt kan worden uitbetaald en waarvoor geen oordeel wordt gegeven over de kwaliteit;

  • h.

    gewaarborgde hulp: een door de budgethouder ingeschakelde persoon van wie voldoende duidelijk is dat deze kan instaan voor nakoming van de aan het persoonsgebonden budget verbonden verplichtingen;

  • i.

    gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • j.

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • k.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2;

  • l.

    lokaal verplaatsen in de directe woon- en leefomgeving van de belanghebbende: het door middel van een vervoersvoorziening verplaatsen in een straal van maximaal 20 kilometer rond de woning van belanghebbende;

  • m.

    maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang;

  • n.

    mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • o.

    melding: de melding van een hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • p.

    normaal gebruik van de woning: de mogelijkheid om normale (elementaire) woonfuncties te kunnen verrichten. Hieronder valt slapen, eten, lichaamsreiniging, het doen van essentiële huishoudelijke werkzaamheden, koken en keukengebruik, horizontale en verticale verplaatsingen binnen de woning en toegang tot de woning;

  • q.

    ondersteuningsplan: een document waarin een beschrijving staat van de situatie van de cliënt, het huishouden en het netwerk; een beschrijving van de krachten, de zorgen, de wensen en behoeften van de cliënt, het huishouden en het netwerk; de te behalen doelen (resultaten) op alle leefgebieden van de cliënt en het huishouden; en welke ondersteuning en zorg daarbij nodig is;

  • r.

    persoonlijk plan: een document waarin de cliënt of diens vertegenwoordiger zijn omstandigheden beschrijft en aangeeft op welke maatschappelijke ondersteuning hij naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • s.

    persoonsgebonden budget: een door het college aan een cliënt of zijn vertegenwoordiger verstrekt budget waaruit betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft ontvangen;

  • t.

    schoon en leefbaar huis: een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico's van bewoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen;

  • u.

    sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

  • v.

    voorliggende voorziening: een voorziening anders dan in het kader van de Wmo, die passend is ter ondersteuning in de zelfredzaamheid en participatie en waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden;

  • w.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • x.

    woonplaats: de plaats waar iemand aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden woonachtig is.

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Met het indienen van een hulpvraag ontstaat er een melding.

  • 3.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk binnen 5 werkdagen.

  • 4.

    In spoedeisende gevallen kan het college na de melding direct een tijdelijke maatwerkvoorziening in natura treffen, in afwachting van de uitkomst van het onderzoek bedoeld in artikel 2.3.2. van de wet.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college wijst de cliënt of zijn vertegenwoordiger erop dat hij een beroep kan doen op kosteloze onafhankelijke cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt of zijn vertegenwoordiger vóór het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet, op de mogelijkheid van deze cliëntondersteuning.

Artikel 4. Vooronderzoek

  • 1.

    Het college verzamelt voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet, alle van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 3.

    Voor of tijdens het gesprek verstrekt de cliënt aan het college de gegevens en documenten die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval op aanvraag een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 4.

    Als de cliënt al bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en derde lid.

Artikel 5. Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek met de cliënt en op diens verzoek met degene door wie de melding is gedaan en/of diens vertegenwoordiger en/of met de mantelzorger(s) en/of familie en/of een ondersteuner (zoals bedoeld in artikel 3 van deze verordening), zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

  • a.

    de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren en de hulpvraag van de cliënt;

  • b.

    het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

  • c.

    de mogelijkheden om zelf, met mantelzorg of met hulp van personen uit zijn sociale netwerk een oplossing te vinden voor de hulpvraag of handhaving en verbetering van zijn zelfredzaamheid of participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

  • d.

    de mogelijkheden om gebruik te maken van een algemene, algemeen gebruikelijke of een voorliggende voorziening;

  • e.

    de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

  • f.

    de mogelijkheden om door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheid om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen en opvang;

  • g.

    de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

  • h.

    de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

  • i.

    welke bijdragen in de kosten de cliënt, met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet, verschuldigd zal zijn, en

  • j.

    de mogelijkheden om te kiezen voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze en de verplichtingen die deze keuze met zich meebrengt.

  • k.

    de mogelijkheid een financiële tegemoetkoming te verstrekken;

  • 2.

    Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 4, tweede lid van deze verordening, aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt toestemming om de persoonsgegevens te verwerken. Het uitgangspunt is dat de aanbieder van de individuele maatwerkvoorziening niet bij dit gesprek aanwezig is.

  • 4.

    Als de hulpvraag voldoende bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 6. Verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het gesprek en het onderzoek.

  • 2.

    Binnen 10 werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de cliënt een verslag (ondersteuningsplan) van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3.

    De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen 10 werkdagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.

  • 4.

    Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 5.

    Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.

Artikel 7. Aanvraag

  • 1.

    Een cliënt, zijn gemachtigde of vertegenwoordiger dient een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk in bij het college.

  • 2.

    Het college kan een ondertekend gespreksverslag aanmerken als een aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college betrekt het verslag als bedoeld in artikel 6 bij de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

  • a.

    ter bevordering van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van de cliënt;

  • b.

    ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt;

  • c.

    ter ondersteuning van de cliënt om zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen;

  • d.

    ter ondersteuning van de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten al dan niet in verband met risico's voor zijn gezondheid of veiligheid;

  • e.

    ter ondersteuning van een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Dit voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:

  • i.

    op eigen kracht;

  • ii.

    met gebruikelijke hulp;

  • iii.

    met mantelzorg;

  • iv.

    met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

  • v.

    met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen;

  • vi.

    met gebruikmaking van voorliggende voorzieningen; of

  • vii.

    met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

  • 3.

    Als een individuele maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • 4.

    Ten aanzien van een maatwerkvoorziening geldt dat een cliënt hiervoor alleen in aanmerking komt als:

  • a.

    de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was;

  • b.

    de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodige had gemaakt;

  • c.

    er geen sprake is van een indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg of er redenen zijn zij om aan te nemen dat de cliënt daarvoor in aanmerking komt, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit hierover, tenzij artikel 8.6a van de wet van toepassing is.

  • 5.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

  • a.

    tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

  • b.

    tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

  • c.

    als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 8a. Aanvullende criteria voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang

  • 1.

    In aanvulling op artikel 8 kan een cliënt alleen in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang als hij:

  • a.

    feitelijk dakloos is, al dan niet voorafgaand aan opname in een (psychiatrische) kliniek, of aan detentie;

  • b.

    beperkt redzaam is op meerdere door het college aan te wijzen leefgebieden;

  • c.

    niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke dakloosheid op kunnen heffen.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 8 kan een cliënt alleen in aanmerking komen voor beschermd wonen als:

  • a.

    hij een psychische of psychosociale problematiek heeft;

  • b.

    er voor hem sprake is van een noodzaak tot bescherming van zichzelf of zijn omgeving, waarbij die noodzaak direct voortkomt uit de psychische of psychosociale problematiek;

  • c.

    hij niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen op kunnen heffen.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen inzake toelating naar aanleiding van afspraken met andere gemeenten over wederzijdse overdracht van cliënten en inzake prioritering van doelgroepen bij de toegang tot beschermd wonen en maatschappelijke opvang.

Artikel 8b. Aanvullende criteria voor wonen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 8 wordt een voorziening tot woningaanpassing slechts verleend indien:

  • a.

    niet al een begin met de werkzaamheden is gemaakt zonder schriftelijke toestemming van het college;

  • b.

    voor deze bouwkundige of woontechnische aanpassing een omgevingsvergunning is verleend, indien van toepassing;

  • c.

    de door het college aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woning waar de bouwkundige of woontechnische aanpassing wordt verricht op basis van de schriftelijke toestemming onder a.;

  • d.

    aan de onder c. genoemde personen inzicht wordt geboden in documenten en tekeningen, die betrekking hebben op de bouwkundige of woontechnische aanpassing.

  • 2.

    Er wordt slechts een voorziening tot het bezoekbaar maken van een woning verstrekt indien:

  • a.

    de cliënt de woning regelmatig bezoekt;

  • b.

    de aan te passen woning in de gemeente Voorst staat;

  • c.

    niet eerder in de gemeente Voorst een woning voor de cliënt bezoekbaar is gemaakt;

  • d.

    de kosten niet meer bedragen dan het in bijlage 1 vastgesteld maximum.

Artikel 8c. Aanvullende criteria voor lokaal verplaatsen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 8 wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitgegaan van verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag. Tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om het bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de cliënt zelf bezocht kan worden terwijl het bezoek voor de cliënt noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 8 geldt dat het collectief vervoer in natura voorliggend is op het verstrekken van individueel maatwerk vervoersvoorzieningen.

Artikel 8d. Aanvullende criteria voor huishoudelijke hulp

  • 1.

    Voor het vaststellen van het aantal uren professionele inzet dat nodig is, wordt gebruik gemaakt van het 'Normenkader indicatiestelling Huishoudelijke Ondersteuning– Bureau HHM, meest recente versie (bijlage 4).

  • 2.

    De inwoner moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, slaapvertrek(ken), de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap.

  • 3.

    Het schoon en leefbaar houden van de woning heeft uitsluitend betrekking op woonruimten binnen de woning. Het schoonmaken van de buitenruimtes bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maken geen onderdeel uit van huishoudelijke ondersteuning.

Artikel 9. Afwijzingscriteria algemeen

Er wordt geen maatwerkvoorziening of tegemoetkoming in meerkosten verstrekt indien:

  • a.

    de cliënt niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Voorst;

  • b.

    de voorziening voor de cliënt algemeen gebruikelijk is;

  • c.

    het gebruik van een voorziening voor de cliënt zelf of voor derden onveilig is of gezondheidsrisico's met zich meebrengt;

  • d.

    de cliënt zich bewust in een situatie heeft gebracht waarin hij, al dan niet opnieuw, aanspraak moet maken op een voorziening;

  • e.

    de voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is. Dit tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen. Of tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten door vroegtijdige vervanging van de voorziening.

  • f.

    er geen sprake is van aantoonbare meerkosten;

  • g.

    de voorziening uitsluitend therapeutische doeleinden heeft;

  • h.

    de aanvraag betrekking heeft op reeds gemaakte kosten, en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

Artikel 9a. Afwijzingscriteria pgb

  • 1.

    Een maatwerkvoorziening wordt niet in de vorm van een pgb verstrekt als (niet limitatief):

  • a.

    er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt zonder deskundige hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding daarvan;

  • b.

    uit onderzoek is gebleken dat de aanvrager een eerder pgb niet in overeenstemming met doel en/of bestemming heeft ingezet;

  • c.

    een cliënt schulden heeft of in een schuldhulpverleningstraject zit, waaronder een schuldsanering op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;

  • d.

    op grond van de progressiviteit van een ziektebeeld de aangevraagde voorziening zo snel weer door een aangepaste voorziening vervangen moet worden dat deze verstrekking zich niet leent voor een pgb;

  • e.

    er sprake is van verslavingsproblematiek;

  • f.

    de ondersteuning bij het huishouden korter nodig is dan drie maanden.

  • 2.

    In afwijking van lid c kan de gemeente besluiten om alsnog een pgb te verstrekken indien er voorafgaand overleg met de bewindvoerder heeft plaatsgevonden en er geen of minimale risico's zijn gebleken voor het verstrekken van een pgb.

Artikel 10. Regels voor pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3.

    De hoogte van een pgb:

  • a.

    wordt vastgesteld in het onderzoek en aan de hand daarvan stelt de cliënt een pgb-plan op over hoe hij het pgb gaat besteden;

  • b.

    wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat de financiële tegemoetkoming toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

  • c.

    bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de desbetreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura;

  • d.

    wordt vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden of er sprake is van formele hulpverlening of informele hulpverlening.

  • 4.

    De maximale hoogte van de financiële tegemoetkoming voor maatwerkvoorzieningen, niet zijnde diensten:

  • a.

    wordt vastgesteld op basis van de aanschafprijs van de goedkoopst adequate voorziening die het college in natura zou verstrekken, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting, plus een bedrag voor WA-verzekering indien deze verplicht is;

  • b.

    Achteraf en op declaratiebasis wordt tevens een bedrag verstrekt voor onderhoud en reparatie (zijnde instandhoudingkosten). Het bedrag voor onderhoud en reparaties is gebaseerd op maximaal de kosten die het college maakt wanneer een vergelijkbare voorziening in natura verstrekt wordt en is berekend op basis van de termijn dat de voorziening geacht wordt mee te gaan, zijnde de afschrijvingstermijn;

  • c.

    Indien de cliënt een met het pgb aangeschafte voorziening binnen de afschrijvingstermijn niet meer gebruikt:

  • i.

    wordt de restwaarde van de voorziening verrekend met een nieuw toe te kennen pgb.

  • ii.

    wordt bij een eventueel nieuw toe te kennen pgb het pgb voor instandhoudingkosten voor de nog niet verstreken termijn verrekend met de nieuw toe te kennen instandhoudingkosten.

  • 5.

    De in het persoonlijk plan vastgestelde doel/doelen moeten binnen het toegekende pgb-budget en de genoemde termijn worden behaald, tenzij er zich nieuwe omstandigheden voordoen die van invloed zijn op de persoonlijke situatie en de doelen.

  • 6.

    Een pgb wordt niet verstrekt en is niet bedoeld voor:

  • a.

    ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wmo; crisishulp/ crisisopvang/ spoedhulp/spoedopvang;

  • b.

    situaties waarbij het pgb langer dan 13 weken per jaar of een aaneengesloten periode langer dan zes weken in het buitenland wordt besteed, tenzij hiervoor expliciet vooraf toestemming is gegeven door het college;

  • c.

    bemiddelings- of administratiekosten, coördinatie of voortgezette diagnostiek;

  • d.

    het inkopen van voorliggende, algemene en algemeen gebruikelijke diensten of voorzieningen.

  • 7.

    Het college kan bepalen dat in verband met de kwaliteitsborging bepaalde ondersteuning, zoals beschermd wonen en maatschappelijke opvang, door een formele hulp moet worden geboden.

  • 8.

    Een cliënt kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere voorzieningen onder voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. De kaders voor het inschakelen van een informele hulp zijn:

  • a.

    voor informele hulpen van 21 jaar en ouder geldt een vast maximum uurtarief gedurende maximaal 40 uur per week of een maximum tarief per etmaal. De tarieven voor informele hulp staan in bijlage 1. Indien sprake is van een informele hulp die parttime of fulltime betaalde arbeid verricht, geldt dat het maximum van de te verlenen informele hulp middels een pgb in combinatie met de omvang van de betaalde arbeid tezamen gemiddeld 48 uur per week, gemeten over een periode van 16 aaneengesloten weken, niet mag overschrijden. Dit conform de arbeidstijdenwet;

  • b.

    voor informele hulpen jonger dan 21 jaar geldt maximaal het wettelijk minimumjeugdloon.

  • 9.

    Bij de beoordeling van de mogelijkheid tot het inzetten van informele hulp middels een pgb wordt het volgende bij de afweging betrokken:

  • a.

    Is de informele hulp in staat om de hulp te bieden die conform de beoogde doelstellingen in het persoonlijk plan benodigd is;

  • b.

    De informele hulp mag niet, dreigend, overbelast zijn;

  • c.

    De cliënt of de vertegenwoordiger, gewaarborgde regievoerder, kan instaan voor de kwaliteit van de geboden hulp;

  • d.

    Het type hulp, de frequentie van de geboden hulp, de duur van de hulp (tijdelijk of langere periode) en de benodigde continuïteit spelen een rol bij de afweging;

  • e.

    De mogelijkheid om vervangende ondersteuning in te kopen of is er passende ondersteuning in natura beschikbaar.

Artikel 11. Advisering

Het college kan een extern advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 12. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

  • a.

    wat de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

  • b.

    wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

  • c.

    hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing, en

  • d.

    welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

  • a.

    voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

  • b.

    welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

  • c.

    wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

  • d.

    wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

  • e.

    de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 13. Eigen bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor alle maatwerkvoorzieningen in natura of pgb, met uitzonderingen van de genoemde voorzieningen in lid 10.

  • 2.

    Zolang de cliënt de maatwerkvoorziening in bezit heeft tot maximaal de gestelde looptijd of gedurende de periode dat de voorziening wordt verstrekt, betaalt de cliënt een eigen bijdrage. De eigen bijdrage start de eerste van de maand volgend op de beschikking.

  • 3.

    De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb, zijn gelijk aan maximaal de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,- per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 4.

    Ingeval van hulpverlening betaalt de cliënt over de daadwerkelijk geleverde en gefactureerde ondersteuning een eigen bijdrage.

  • 5.

    Ingeval van maatwerkvoorzieningen, niet zijnde hulpverlening, wordt de looptijd waarover de eigen bijdrage verschuldigd is, bepaald door de afschrijvingstermijn of de hoogte van de kosten. De kostprijzen staan gepubliceerd in de productcodetabel op www.zorgregiomijov.nl. De kostprijsberekening is opgenomen in bijlage 2.

  • 6.

    De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 7.

    De berekening voor de eigen bijdrage voor beschermd wonen is gelijk aan die als bedoeld in paragraaf 3 in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 8.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4b zevende lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening in natura en pgb door het Centraal Administratie Kantoor vastgesteld en geïnd.

  • 9.

    De eigen bijdrage is niet verschuldigd:

  • a.

    indien de cliënt of de echtgenoot van de cliënt een bijdrage als bedoeld in artikel 3.11 of 3.12 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 verschuldigd is;

  • b.

    indien de cliënt of zijn echtgenoot gedurende twee of meer nachten aaneengesloten in de bijdrageperiode in een instelling voor opvang verblijft;

  • c.

    indien het college, na advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk, de Raad voor de Kinderbescherming of het AMHK, van oordeel is dat de verschuldigdheid van de bijdrage kan leiden tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding en ontwikkeling van een minderjarige door de ouder, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

  • d.

    voor een rolstoel of rolstoelvoorzieningen (duwvoorziening);

  • e.

    voor een cliënt die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, met uitzondering van woningaanpassingen;

  • f.

    voor spoedopvang verpleging en Verzorging & Gehandicaptenzorg;

  • g.

    voor crisisopvang geestelijke gezondheidszorg;

  • h.

    voor maatschappelijke opvang;

  • i.

    voor collectief vervoer;

  • j.

    voor het kilometerbudget ten behoeve van een (rolstoel)taxi of eigen vervoer.

  • 10.

    De eigen bijdrage, dan wel het totaal van de eigen bijdragen, is gelijk aan maximaal de kostprijs.

  • 11.

    De gemeente Voorst voert minimabeleid voor inwoners die de eigen bijdrage niet kunnen betalen.

Artikel 13a. Criteria bepaling kostprijs maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    De kostprijs voor een maatwerkvoorziening of pgb wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder.

  • 2.

    De in lid 1 bedoelde actuele bedragen staan gepubliceerd in de productcodetabel op www.zorgregiomijov.nl. Deze worden ieder opvolgend kalenderjaar gewijzigd aan de hand van de ontwikkeling van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

  • 3.

    Als toepassing is gegeven aan het vorige lid, draagt het college zorg voor de kenbaarheid van de laatstelijk in de plaats gestelde bedragen.

Artikel 13b. Aanvullende criteria voor eigen bijdrage sportvoorziening

In aanvulling op artikel 13 wordt een eigen bijdrage in rekening gebracht voor een sportvoorziening bij een cliënt vanaf 18 jaar gedurende 4 jaar. Een sportvoorziening wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.

Artikel 14. Ritbijdrage vervoer en individueel (rolstoel)taxivervoer

  • 1.

    Voor het gebruik van een maatwerkvoorziening vervoer wordt een ritbijdrage gevraagd die bestaat uit een opstaptarief en een kilometertarief. De actuele tarieven worden gepubliceerd op www.plusov.nl/tarieven.

  • 2.

    Er wordt een onderscheid gemaakt in tarief voor lokaal verplaatsen en in bovenlokaal verplaatsen.

  • a.

    Lokaal verplaatsen: in het vervoergebied van maximaal 20 kilometer om het woonadres van de reiziger is het kilometertarief en het opstaptarief gelijk aan het gemiddelde OV-chipkaart kilometertarief en opstaptarief van de openbaar vervoer concessies die liggen in de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe, Hattem, Heerde, Lochem, Voorst en Zutphen.

  • b.

    Bovenlokaal verplaatsen: in het vervoergebied 20 tot en met 40 kilometer om het woonadres van de reiziger is het opstaptarief gelijk aan het gemiddelde OV-chipkaart opstaptarief en het kilometertarief is gebaseerd op het commercieel tarief.

  • 3.

    Minderjarigen van 4 jaar tot 12 jaar met een Wmo-vervoerpas krijgen op de bij lid 2 genoemde ritbijdragen een procentuele korting. De actuele kortingen worden gepubliceerd op www.plusov.nl/tarieven.

  • 4.

    Ten behoeve van het collectief traject vervoer worden de volgende ritbijdragen gerekend:

  • a.

    Voor het vervoer naar een geïndiceerde maatwerkvoorziening betaalt de reiziger geen kilometertarief en geen opstaptarief;

  • b.

    Voor andere dan bij 4a geïndiceerde trajecten geldt een kilometertarief en een opstaptarief dat gelijk is aan de tarieven, zoals genoemd in lid 2.

  • 5.

    Voor de aanschaf van de vervoerspas wordt een bedrag in rekening gebracht, ook bij diefstal en verlies. De actuele kosten hiervan worden gepubliceerd op www.plusov.nl/tarieven.

  • 6.

    Voor het reizen met het collectief traject vervoer is het hebben van een vervoerpas niet verplicht.

  • 7.

    Een begeleider die op medische indicatie meereist betaalt geen ritbijdrage.

  • 8.

    Voor reizen met het individueel (rolstoel)taxi- kilometerbudget geldt een ritbijdrage, zoals vermeld in lid 1.

Artikel 15. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    De aanbieder die de formele hulpverlening biedt, in natura of op basis van een pgb voldoet kwalitatief aan hetgeen daarover is bepaald in de wet en in de meest recente algemene voorwaarden voor inkoop Wmo, zoals door het college vastgesteld.

  • 2.

    De aanbieder of de cliënt die met een pgb formele hulpverlening inkoopt, is er verantwoordelijk voor dat de door hem te verstrekken of ingekochte voorziening van goede kwaliteit is. Dat betekent dat deze:

  • a.

    veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt gerealiseerd. Dit geldt eveneens voor het met een pgb inkopen van informele hulpverlening;

  • b.

    beantwoordt aan de stand van wetenschap en praktijk die voor zover noodzakelijk / gebruikelijk is in de kring van beroepsgenoten en voortvloeiende uit de professionele standaard;

  • c.

    vanuit meervoudig perspectief is afgestemd op behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg, ondersteuning of hulp die de cliënt ontvangt;

  • d.

    is verstrekt in overeenstemming met de op de aanbieder rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard;

  • e.

    is verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van cliënt;

  • f.

    in het bezit is van een verklaring omtrent gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet Justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met zijn cliënten in contact kunnen komen;

  • g.

    bij het uitvoeren van de gevraagde dienstverlening alleen personeel inzet dat beschikt over de competenties en vaardigheden die nodig zijn om de gevraagde dienstverlening uit te voeren;

  • h.

    ervoor verantwoordelijk is dat het personeel continu wordt opgeleid en bijgeschoold op basis van relevante ontwikkelingen met betrekking tot de uit te voeren werkzaamheden;

  • i.

    voor zover van toepassing, erop toe ziet dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 16. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudende ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudende ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 17. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening in de vorm van natura en/of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het houden van toezicht op de algemene voorwaarden voor de inkoop Wmo, conform artikel 15, en de naleving van de rechtmatige uitvoerig van de Wmo 2015, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van de voorziening.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast over de bevoegdheden van de toezichthouder.

  • 4.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 5.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college na onderzoek vaststelt dat:

  • a.

    de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening is aangewezen;

  • c.

    de maatwerkvoorziening niet meer toereikend is te achten;

  • d.

    de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening verbonden voorwaarden, of;

  • e.

    de cliënt de maatwerkvoorziening niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 6.

    Als het college een beslissing op grond van het derde lid heeft ingetrokken en er is sprake van opzettelijk nalaten of handelen door de cliënt, kan het college van de cliënt en degene die daaraan, opzettelijk, zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 7.

    Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de maatwerkvoorziening, of in geval van bruikleen kan de voorziening worden terug gevorderd.

Artikel 18a. Opschorting betaling uit het pgb

Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid van de wet.

Artikel 18b. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen

Het college kan periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerk-voorzieningen onderzoeken met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 19. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

  • 2.

    De waardering heeft een waarde van ten hoogste € 100 per cliënt.

  • 3.

    Het college beschrijft de overige criteria om in aanmerking te komen voor de mantelzorgwaardering nadere regels.

Artikel 20. Tegemoetkoming meerkosten

Ongeacht de hoogte van het inkomen kan het college op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

Artikel 21. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

  • a.

    een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

  • b.

    een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

  • I.

    een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en;

  • II.

    de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

  • a.

    overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en;

  • b.

    rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

  • a.

    De aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de kosten van de beroepskracht;

  • c.

    redelijke overheadkosten;

  • d.

    kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

  • e.

    reis en opleidingskosten;

  • f.

    indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

  • g.

    overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders, waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 22. Beëindiging of intrekking recht op een maatwerkvoorziening in natura of pgb of een periodieke tegemoetkoming in de meerkosten

  • 1.

    Op verzoek van de cliënt of bij het overlijden van de cliënt wordt het recht op een maatwerkvoorziening in natura of pgb of de periodieke tegemoetkoming in de meerkosten ingetrokken.

  • 2.

    Bij verhuizing van de cliënt naar een andere gemeente of indien een cliënt in een andere gemeente zijn hoofdverblijf heeft, eindigt het recht of wordt het recht op een maatwerkvoorziening in natura of in pgb of de periodieke tegemoetkoming in de meerkosten ingetrokken.

  • 3.

    In aanvulling op lid 2 kan het college ingeval van beschermd wonen of crisisopvang besluiten de voorziening te continueren.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een maatwerkvoorziening kan worden ingetrokken als blijkt dat deze binnen 6 maanden na datum van ingang niet is aangewend.

Artikel 23. Terugbetaling van de kosten van een woningaanpassing na beëindiging bewoning aangepaste woning

  • 1.

    De eigenaar en/of bewoner die krachtens de wet een woningaanpassing heeft ontvangen die meer bedraagt dan € 20.000, dient bij verkoop van deze woning binnen de periode van 15 jaar na gereed melding van de aanpassing, deze verkoop van de woning zo spoedig mogelijk aan het college te melden.

  • 2.

    De eigenaar en/of bewoner, als genoemd in lid 1 van dit artikel, dient de kosten van deze aanpassing bij verkoop van deze woning aan de gemeente terug te betalen minus de afschrijving. Zie bijlage 3 voor de gehanteerde formule met betrekking tot de terugbetaling.

Artikel 24. Klachtregeling

  • 1.

    Het college behandelt klachten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 9 (klachtbehandeling) van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 25. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 26. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 27. Evaluatie

Het beleid wordt doorlopend gemonitord door het college. Over relevante afwijkende ontwikkelingen wordt de raad geïnformeerd.

Artikel 28. Intrekking Verordening maatschappelijke ondersteuning 2020 en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning 2020 wordt ingetrokken op de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2.

    Een cliënt die voor het inwerking treden van deze verordening een besluit heeft gekregen op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2020, houdt recht op deze voorziening totdat het college een nieuw besluit heeft genomen, waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2020 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2020.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2020, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 29. Hardheidsclausule

Het college kan in individuele gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 30. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2023 na bekendmaking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst 2023.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 19 december 2022.

Dini Vriezekolk-Groenewold, griffier

Paula Jorritsma-Verkade, burgemeester