Algemene subsidieverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2023

Geldend van 31-12-2022 t/m heden

Intitulé

Algemene subsidieverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2023

Het college van hoofdingelanden van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;

gelezen het voorstel van dijkgraaf en hoogheemraden van 18 oktober 2022, 22.0576857;

gelet op de artikelen 56 en 78 van de Waterschapswet, titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

gehoord de commissie Bestuur, Middelen en Waterketen;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende verordening:

Algemene subsidieverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2023

Artikel 1 (definities)

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen bestuur: het college van hoofdingelanden van het hoogheemraadschap;

  • b.

    hoogheemraadschap: Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;

  • c.

    dagelijks bestuur: het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap

  • d.

    De-minimissteun: steun die wordt verstrekt op basis van:

    • i.

      Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 352/1), gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 2020/972 van de Commissie van 2 juli 2020 (PbEU L 215/3);

    • ii.

      Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 352/9), gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 2019/316 van de Commissie van 21 februari 2019 (PbEU LI 51/1);

    • iii.

      Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), gewijzigd bij Verordening (EU) 2020/2008 van de Commissie van 8 december 2020 (PbEU L 414/15) of;

    • iv.

      Verordening (EU) 360/2012 van de Commissie van 25 april 2012 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen (PbEU L 114/8), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) 2020/1474 van de Commissie van 13 oktober 2020 (PbEU L 337/1);

  • e.

    Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld;

  • f.

    onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • g.

    subsidieregeling: nadere regels krachtens deze verordening vastgesteld door het dagelijks bestuur, houdende regels voor het verstrekken van subsidie met het oog op bepaalde activiteiten;

  • h.

    Verdrag: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PbEU C 326/47);

  • i.

    wet: Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 (reikwijdte)

  • 1. Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies als bedoeld in artikel 4:21, eerste lid, van de wet, met uitzondering van subsidies waarvoor door het algemeen bestuur bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen.

  • 2. Ten aanzien van subsidies als bedoeld artikel 4:23, derde lid, van de wet kan het dagelijks bestuur bepalen dat de artikelen 8, 9, 17 en 18 van deze verordening niet of slechts gedeeltelijk van toepassing zijn.

Artikel 3 (bevoegdheden)

  • 1. Met inachtneming van:

    • a.

      de taken die krachtens artikel 2 van de Waterschapswet bij provinciale verordening aan het hoogheemraadschap zijn opgedragen;

    • b.

      door het algemeen bestuur vastgestelde kaders en vastgesteld beleid en;

    • c.

      de door het algemeen bestuur in de begroting van het hoogheemraadschap opgenomen financiële middelen;

    is het dagelijks bestuur bevoegd te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop deze verordening van toepassing is.

  • 2. Onder de bevoegdheid tot het verstrekken van subsidies, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval ook begrepen:

    • a.

      het nemen van besluiten tot verlenen, vaststellen, weigeren, intrekken of wijzigen van subsidies;

    • b.

      het niet in behandeling nemen van aanvragen voor subsidie;

    • c.

      het verlenen en betalen van voorschotten of subsidiebedragen;

    • d.

      het opschorten van de verplichting tot betaling van voorschotten of subsidiebedragen;

    • e.

      het terugvorderen van onverschuldigd betaalde voorschotten of subsidiebedragen;

    • f.

      het beslissen op bezwaarschriften tegen subsidiebesluiten.

  • 3. Het dagelijks bestuur is bevoegd de subsidieontvanger verplichtingen op te leggen als bedoeld in de artikelen 4:38 en 4:39 van de wet.

  • 4. Het dagelijks bestuur kan geen mandaat verlenen tot het beslissen op bezwaarschriften als bedoeld in het tweede lid, onder f.

Artikel 4 (nadere regels/subsidieregeling)

Met inachtneming van:

  • a.

    de taken die krachtens artikel 2 van de Waterschapswet bij provinciale verordening aan het hoogheemraadschap zijn opgedragen;

  • b.

    door het algemeen bestuur vastgestelde kaders en vastgesteld beleid en;

  • c.

    de door het algemeen bestuur in de begroting van het hoogheemraadschap opgenomen financiële middelen;

kan het dagelijks bestuur nadere regels vaststellen in de vorm van subsidieregelingen voor het verstrekken van subsidies.

Artikel 5 (vereisten nadere regels)

  • 1. In een subsidieregeling als bedoeld in artikel 4, neemt het dagelijks bestuur bepalingen op met betrekking tot:

    • a.

      de doelgroep;

    • b.

      de subsidiabele activiteiten;

    • c.

      de vereisten voor de subsidieaanvraag;

    • d.

      het subsidieplafond of de subsidieplafonds;

    • e.

      de hoogte van de subsidie;

    • f.

      de wijze van verdeling van het bedrag dat voor subsidie beschikbaar is;

  • 2. Onverminderd het eerste lid kan het dagelijks bestuur in ieder geval bepalingen opnemen met betrekking tot:

    • a.

      de weigeringsgronden;

    • b.

      de subsidiabele en niet-subsidiabele kosten;

    • c.

      de subsidieverlening;

    • d.

      de periode waarbinnen een aanvraag om subsidie kan worden ingediend;

    • e.

      de verplichtingen van de subsidie-ontvanger;

    • f.

      de subsidievaststelling;

    • g.

      de betaling van de subsidie en eventuele bevoorschotting;

    • h.

      de reservevorming;

    • i.

      de evaluatie als bedoeld in artikel 4:24 van de wet.

Artikel 6 (subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud)

  • 1. Het dagelijks bestuur kan een subsidieplafond verlagen als:

    • a.

      het plafond wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd en;

    • b.

      de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 2. Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

  • 3. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

Artikel 7 (staatssteun)

  • 1. Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het dagelijks bestuur bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2. Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het desbetreffende steunkader.

  • 3. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

  • 4. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader.

  • 5. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor zover de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader.

Artikel 8 (aanvraag)

  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het dagelijks bestuur. Als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld geschiedt dit met gebruikmaking daarvan.

  • 2. Bij de aanvraag legt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens over:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelen en resultaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;

    • c.

      een begroting van en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • d.

      als de aanvrager een onderneming is:

      • 1°.

        een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

      • 2°.

        een verklaring als bedoeld in de verordening met betrekking tot de-minimissteun (de-minimisverklaring).

  • 3. Een rechtspersoon die voor de eerste keer subsidie aanvraagt, overlegt tevens een exemplaar van de oprichtingsakte of de statuten, alsmede van het jaarverslag, de jaarrekening of de balans van het voorgaande jaar.

  • 4. Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

Artikel 9 (aanvraagtermijn)

  • 1. Een aanvraag om een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, wordt ingediend uiterlijk 1 september voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Een aanvraag om een subsidie die per boekjaar wordt verstrekt, wordt uiterlijk dertien weken voorafgaand aan dat boekjaar ingediend.

  • 3. Andere aanvragen om subsidie worden ingediend voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 4. Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

Artikel 10 (beslistermijn)

  • 1. Het dagelijks bestuur beslist op een aanvraag om een subsidie binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag of, indien voor het indienen van een aanvraag een aanvraagperiode is vastgesteld als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder d, na afloop van de voor de aanvraag geldende aanvraagperiode.

  • 2. Bij subsidieregeling kan het dagelijks bestuur afwijken van de beslistermijnen genoemd in het eerste lid.

  • 3. Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn opgeschort met ingang van de aanmelding totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

Artikel 11 (weigeringsgronden)

Onverminderd de artikelen 4:25 en 4:35 van de Awb weigert het dagelijks bestuur de subsidie indien:

  • a.

    de te subsidiëren activiteiten niet of niet in voldoende mate bijdragen aan de taken die krachtens artikel 2 van de Waterschapswet bij provinciale verordening aan het hoogheemraadschap zijn opgedragen;

  • b.

    de te subsidiëren activiteit strijdig is met of niet bijdraagt aan door het algemeen bestuur vastgestelde kaders en vastgesteld beleid;

  • c.

    geen of onvoldoende financiële middelen beschikbaar zijn voor het verstrekken van de aangevraagde subsidie;

  • d.

    als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

  • e.

    in de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen.

Artikel 12 (verantwoording)

Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, wordt in de verleningsbeschikking vermeld op welke wijze de subsidie-ontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.

Artikel 13 (algemene verplichtingen van subsidie-ontvanger)

  • 1. Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidie-ontvanger dat onverwijld schriftelijk aan het dagelijks bestuur.

  • 2. Een subsidie-ontvanger informeert het dagelijks bestuur onverwijld schriftelijk over:

    • a.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die ertoe leiden of kunnen leiden dat de subsidie-ontvanger de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet, niet tijdig of niet geheel zal kunnen nakomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders, of het doel van de rechtspersoon.

  • 3. De zaak die tot stand is gekomen met subsidie wordt niet binnen een periode van 5 jaar na realisering daarvan vervreemd, verhuurd of met hypotheek of andere zakelijke rechten bezwaard, dan wel geheel of gedeeltelijk aan de in de aanvraag omschreven bestemming onttrokken. Het dagelijks bestuur kan van deze bepaling ontheffing verlenen.

  • 4. Indien door of namens de subsidie-ontvanger een of meer publicaties worden gedaan met betrekking tot de te subsidiëren activiteit, dient in de publicaties te worden vermeld dat de activiteit geheel of gedeeltelijk met financiële steun van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier wordt of is gerealiseerd.

Artikel 14 (bijzondere verplichtingen)

  • 1. Bij subsidieregeling of subsidieverleningbeschikking kan voor subsidies hoger dan € 25.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.

  • 2. Bij subsidieregeling of subsidieverleningbeschikking kan voor gesubsidieerde onderzoeks- of monitoringsactiviteiten de verplichting worden opgelegd de resultaten van het onderzoek openbaar te maken op een door het dagelijks bestuur te bepalen wijze.

  • 3. Bij subsidieregeling of subsidieverleningsbeschikking kunnen aan de subsidie-ontvanger ook andere verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de wet worden opgelegd, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 4. Bij subsidieregeling kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

  • 5. Bij subsidieregeling of subsidieverleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidie-ontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan het hoogheemraadschap een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de wet. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.

Artikel 15 (egalisatiereserve)

  • 1. Bij verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidie-ontvanger van een per kalender- of boekjaar verstrekte subsidie die meer dan € 50.000 bedraagt een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72, eerste lid, van de wet vormt.

  • 2. De ontvanger van een andere subsidie dan bedoeld in het eerste lid kan het dagelijks bestuur verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen. In dat geval is artikel 4:72 van de wet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16 (wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000)

  • 1. Subsidies tot en met € 5.000 worden door het dagelijks bestuur direct vastgesteld of verleend en – tenzij toepassing wordt gegeven aan het volgende lid – binnen acht weken nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, ambtshalve vastgesteld.

  • 2. Als bij verlengingsbeschikking de subsidie-ontvanger wordt verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, vindt de vaststelling plaats binnen acht weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.

  • 3. In geval van verlening van een subsidie van ten hoogste € 5.000 wordt een voorschot verstrekt ter hoogte van de verleende subsidie.

Artikel 17 (eindverantwoording subsidies tussen € 5.000 en € 50.000)

  • 1. Bij subsidies van meer dan € 5.000 en ten hoogste € 50.000 dient de subsidie-ontvanger uiterlijk dertien weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht, een aanvraag tot vaststelling in.

  • 2. De aanvraag bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan.

  • 3. Bij subsidieregeling kan worden bepaald dat op een andere manier wordt aangetoond in hoeverre de activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan.

Artikel 18 (eindverantwoording subsidies van meer dan € 50.000)

  • 1. Bij subsidies van meer dan € 50.000 dient de subsidie-ontvanger een aanvraag tot vaststelling in:

    • a.

      in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het betrokken kalenderjaar;

    • b.

      in geval van een subsidie die per boekjaar wordt verstrekt, uiterlijk dertien weken na afloop van het betrokken boekjaar;

    • c.

      in andere gevallen uiterlijk dertien weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

  • 2. De aanvraag bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan;

    • b.

      een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

    • c.

      een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop en;

    • d.

      een controleverklaring, opgesteld door een onafhankelijk accountant.

  • 3. Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

Artikel 19 (subsidievaststelling subsidies van meer dan € 5.000)

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt een subsidie van meer dan € 5.000 vast binnen acht weken na de ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.

  • 2. De in het eerste lid genoemde termijn kan eenmaal voor ten hoogste acht weken worden verdaagd.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen categorieën subsidie-ontvangers worden aangewezen waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te worden ingediend.

  • 4. Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid en 18, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is ingediend, kan het dagelijks bestuur de subsidie-ontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Als de aanvraag niet binnen deze termijn wordt ingediend, kan worden overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Artikel 20 (berekening uurtarieven, uniforme kostenbegrippen)

  • 1. Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, worden deze door de subsidieaanvrager berekend met gebruikmaking van een bij subsidieregeling voorgeschreven berekeningswijze.

  • 2. Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van de bij subsidieregeling voorgeschreven definities.

  • 3. Bij subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Artikel 21 (toezicht op de naleving)

  • 1. Met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening aan de subsidie-ontvanger opgelegde verplichtingen zijn belast de bij besluit van het dagelijks bestuur aangewezen personen.

  • 2. De toezichthouders beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3. Aan de subsidies op grond van deze verordening is de verplichting verbonden dat de subsidie-ontvanger aan een toezichthouder alle medewerking verleent die deze redelijkerwijze kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.

  • 4. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in het Waterschapsblad van het hoogheemraadschap.

Artikel 22 (inwerkingtreding en citeertitel)

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang de dag na die van bekendmaking.

  • 2. De Subsidieverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2006 wordt ingetrokken met ingang van het in het eerste lid genoemde tijdstip.

  • 3. Deze verordening wordt aangehaald als 'Algemene subsidieverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2023' of 'Algemene subsidieverordening HHNK 2023'.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 14 december 2022

van het college van hoofdingelanden,

de secretaris,

M.J. Kuipers de voorzitter,

drs. L.H.M. Kohsiek

Toelichting Algemene subsidieverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2023

Algemeen

Aanleiding vervanging Subsidieverordening en -beleid 2006

Subsidieverstrekking is een van de instrumenten die Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: hoogheemraadschap) inzet om zijn doelen te bereiken. Inzet van het subsidie-instrument kan effectief zijn om bepaalde (beleids)doelen te bereiken of sneller te bereiken, met name als burgers, bedrijven en organisaties hiermee worden gestimuleerd tot activiteiten of maatregelen die zij zonder subsidie niet of minder snel zouden ondernemen of uitvoeren.

In 2006 is de Subsidieverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2006 vastgesteld. Daarnaast is destijds het Subsidiebeleid 2006 vastgesteld. De directe aanleiding om de subsidieverordening uit 2006 te vervangen is dat uit de evaluatie (22.0295924) is gebleken deze niet voldoet aan de eisen die de Algemene wet bestuursrecht stelt aan een subsidieverordening. Om die reden heeft het hoogheemraadschap voor de bestaande subsidieregelingen voor Bodem & Water (22.0005159) en Klimaatadaptatie (22.0250896) aparte op zich zelf staande subsidieverordeningen vastgesteld waarin alle voor de subsidieverstrekking noodzakelijke bepalingen zijn opgenomen. Nadeel hiervan is echter dat allerlei standaard bepalingen over het subsidieproces van aanvraag tot en met subsidievaststelling telkens moeten worden herhaald. Voorts moet voor elke noodzakelijke wijziging een besluitvormingsprocedure via het algemeen bestuur worden ingezet.

In de praktijk werken veel decentrale overheden met een systeem van een 'algemene subsidieverordening' (Asv) met daarnaast voor concrete te subsidiëren activiteiten nadere regels vastgelegd in een subsidieregeling. De algemene subsidieverordening wordt dan vastgesteld door het algemeen bestuur, Provinciale Staten of de gemeenteraad en de nadere regels worden vastgesteld door het dagelijks bestuur, Gedeputeerde Staten of het college van burgemeester en wethouders. Er wordt nu een nieuwe Asv vastgesteld die het voor het hoogheemraadschap mogelijk maakt op deze manier te werken.

Wettelijke grondslag

Een subsidie is een aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan betaling voor aan het bestuursorgaan verleende goederen of diensten. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat in hoofdstuk 4, titel 4.2 een wettelijke regeling voor het verstrekken van subsidies. Een belangrijk uitgangspunt is dat ingevolge artikel 4:23, eerste lid, van de Awb een bestuursorgaan slechts subsidie verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. Dit betekent dat het hoogheemraadschap een subsidieverordening moet vaststellen om subsidies te kunnen verstrekken. Met de Algemene subsidieverordening Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2023 (Asv) legt het hoogheemraadschap hiervoor de basis.

Relatie Asv en subsidieregelingen van het dagelijks bestuur

De systematiek van een Asv als kaderverordening met uitwerkingsmogelijkheid voor het dagelijks bestuur, biedt de nodige flexibiliteit om adequaat te kunnen inspelen actuele thema's en programma's. Het algemeen bestuur stelt via de begroting middelen ter beschikking voor te subsidiëren activiteiten, bijvoorbeeld in kader van een programma zoals het programma Klimaatadaptatie. Hierbij kan het algemeen bestuur kaders meegegeven, bijvoorbeeld met betrekking tot de doelgroep van de subsidie etc. Vervolgens kan het dagelijks bestuur details van de subsidieregeling uitwerken in zogenaamde 'nadere regels'.

Indien het dagelijks bestuur subsidie verstrekt, moet het gaan om activiteiten die bijdragen aan de taken die krachtens artikel 2 van de Waterschapswet bij provinciale verordening aan het hoogheemraadschap zijn opgedragen. De Asv bevat algemene (procedure)regels voor subsidieverstrekking. De Asv bevat geen inhoudelijke beschrijving van activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt, maar stelt het dagelijks bestuur in staat om nadere regels te stellen over specifieke te subsidiëren activiteiten, de subsidievereisten en de subsidieverplichtingen voor de subsidie-ontvanger. Hiermee kan het dagelijks bestuur invulling geven aan de wettelijke eis van artikel 4:23, eerste lid, waarin is bepaald dat een bestuursorgaan slechts subsidie verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. Voordat daadwerkelijk kan worden overgegaan tot het verstrekken van subsidie moet de Asv dus altijd verder worden uitgewerkt in een subsidieregeling.

De term 'nadere regels' geeft aan dat het dagelijks bestuur bij het opstellen van subsidieregelingen niet geheel vrij is. Dit bestuur is gebonden aan de kaders van de Asv. In de verordening is precies aangegeven welke regels subsidieregelingen moeten en mogen bevatten. Bovendien is in de verordening aangegeven dat de bevoegdheid om nadere regels te stellen wordt uitgeoefend met inachtneming van:

  • a.

    de taken die krachtens artikel 2 van de Waterschapswet bij provinciale verordening aan het hoogheemraadschap zijn opgedragen;

  • b.

    de door het algemeen bestuur vastgestelde kaders en beleid en;

  • c.

    de in de begroting van het hoogheemraadschap opgenomen financiële middelen.

Dit doet recht aan de kaderstellende rol van het algemeen bestuur.

Uitgangspunt van de Asv is dus dat voor alle subsidies, behoudens begrotingssubsidies en incidentele subsidies, een subsidieregeling wordt vastgesteld. Voor het verstrekken van begrotingssubsidies en incidentele subsidies bevatten de Awb en de Asv zelf de noodzakelijke bepalingen en procedureregels.

De Asv en andere wet- en regelgeving

Het subsidierecht kent een gelaagde normstelling. De Awb kent een algemene regeling met de mogelijkheid voor bestuursorganen om op verschillende onderdelen nadere regels vast te stellen. Regels of normen die op een hoger regelgevingsniveau al zijn geformuleerd worden daarom op een lager niveau niet meer herhaald.

Dit betekent dat:

  • a.

    de subsidietitel in de Awb steeds in samenhang met de rest van de Awb moet worden gelezen;

  • b.

    in de Asv geen regels worden herhaald die reeds op grond van de Awb gelden;

  • c.

    de Asv altijd in samenhang met de Awb moet worden gelezen;

  • d.

    in een subsidieregeling op basis van deze Asv geen regels worden herhaald die rechtstreeks op grond van de Asv of Awb gelden;

  • e.

    een subsidieregeling van het dagelijks bestuur altijd in samenhang met de Asv en de Awb moet worden gelezen.

Daarnaast moet in het oog gehouden worden dat Europees recht ook een rol speelt bij subsidieverstrekking. Daarbij is het onderwerp staatssteun van belang. Dit onderwerp wordt verderop nader toegelicht en komt tevens in de artikelsgewijze toelichting naar voren.

Begrip 'subsidie'

Het begrip 'subsidie' wordt in artikel 4:21, eerste lid, van de Awb beschreven als: 'de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

Het begrip 'subsidie' is een materieel begrip. Dat wil zeggen dat als een financiële verstrekking voldoet aan de vier kenmerken zoals opgenomen in genoemd artikel het een subsidie is, ook al wordt de verstrekking met een andere naam aangeduid. Voorbeelden van veel gebruikte aanduidingen zijn: bijdrage (aan derden), vergoeding, financiering, investering, lening, garantstelling, sponsorbijdrage, prijsvraag, tegemoetkoming, opdracht. Voor het van toepassing zijn van de regels over subsidies is dus niet bepalend welke naam daaraan wordt gegeven, maar of de verstrekking valt onder de wettelijke definitie. Hieronder wordt een nadere toelichting gegeven op de verschillende onderdelen van de definitie van het begrip 'subsidie'.

Een aanspraak op financiële middelen

Een subsidie betreft een aanspraak op financiële middelen. Dit kan een geldbedrag zijn, maar ook een geldlening of garantstelling. De term ‘aanspraak’ geeft aan dat er voor een subsidie geen sprake hoeft te zijn van een daadwerkelijke financiële overdracht tussen het bestuursorgaan en de subsidie-ontvanger. Om die reden is een garantstelling door een bestuursorgaan ook een subsidie. Het bestuursorgaan verschaft namelijk een economisch voordeel in de vorm van een aanspraak op geld. Zonder de garantstelling zou de bank het krediet niet of tegen een hogere rente zou hebben verstrekt.

Het leveren van goederen of diensten door het hoogheemraadschap om niet of onder de kostprijs, ook wel subsidie ‘in natura’ genoemd, is geen aanspraak op geld en valt derhalve niet onder het subsidiebegrip van artikel 4:21, eerste lid, van de Awb. Voordeel in natura kan overigens mogelijk wel als staatssteun worden aangemerkt.

Verstrekt door een bestuursorgaan

Er is alleen sprake van een subsidie wanneer geld wordt verstrekt door of namens een bestuursorgaan in de zin van de Awb, zoals het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur. Maar de jurisprudentie heeft bepaald dat onder bepaalde omstandigheden ook privaatrechtelijke instellingen moeten worden gekwalificeerd als bestuursorgaan als zij zich als zodanig gedragen. De financiële verstrekkingen door die instellingen moeten in dat geval beschouwd worden als subsidie in de zin van artikel 4:21, eerste lid, van de Awb.

Met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager

De wetgever heeft bepaald dat het bij subsidie moet gaan om bepaalde, duidelijk omschreven activiteiten van de subsidie-ontvanger. De bestedingsrichting van de middelen moet met andere woorden duidelijk zijn en de subsidie-ontvanger mag het geld ook uitsluitend aan het omschreven doel besteden. Om deze reden vallen bijvoorbeeld deelnemingen in het aandelenkapitaal van ondernemingen, sociale uitkeringen of schadevergoedingen niet onder de noemer ‘subsidie’. Dat geld wordt niet voor bepaalde activiteiten van de ontvanger verstrekt.

Anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten

Met de zinsnede ‘anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde

goederen of diensten’ in artikel 4:21, eerste lid, van de Awb, heeft de wetgever beoogd 'subsidie' te onderscheiden van het begrip ‘opdracht’ (ofwel inkoop). Uit de definitie van de Awb volgt dat, als wordt betaald voor een opdracht, een volledige betaling volgens markttarief, deze betaling dan niet kan worden aangemerkt als subsidie of omgekeerd. Er is dus ofwel sprake van subsidie ofwel sprake van opdracht.

Maar wanneer is er sprake van subsidie en wanneer van opdracht?

Bij subsidie wordt een financiële bijdrage gegeven voor activiteiten die om redenen van het algemeen belang wenselijk worden geacht. Het is dus overheidssteun met een stimulerend karakter voor maatschappelijke doelen. De subsidie-ontvanger staat het in principe vrij de gesubsidieerde activiteit wel of niet uit te voeren. Uiteraard kan de subsidie lager of op nul worden vastgesteld als de gesubsidieerde activiteit niet of slechts beperkt wordt uitgevoerd. Een opdracht is daarentegen een commerciële transactie, waarbij tegen de marktprijs goederen, diensten of werken aan het hoogheemraadschap (zelf) worden geleverd. Omdat tegenover de verstrekking een reële economische tegenprestatie staat, is geen sprake van subsidie. Te denken valt bijvoorbeeld aan de inkoop van computers of het laten plegen van onderhoud aan waterstaatswerken door derden. Hierbij wordt een overeenkomst aangegaan onder bezwarende titel tot bijvoorbeeld het leveren van goederen of het verrichten van diensten met afdwingbare prestaties (wederzijdse verplichtingen).

In de praktijk is het onderscheid tussen subsidie en een opdracht echter niet altijd eenvoudig te maken. Bij twijfel moet de rechtsverhouding aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval worden vastgesteld. Daarbij kan volgens de Memorie van Toelichting bij de derde tranche van de Awb gekeken worden naar:

  • a.

    de omvang van de financiële verstrekking in relatie tot de kostprijs;

  • b.

    de initiatiefnemer, en;

  • c.

    eventuele markttransacties tussen de subsidie-ontvanger en derden.

Deze criteria zijn in de jurisprudentie inmiddels verder in- en aangevuld.

De kwalificatie van een financiële verstrekking als subsidie of als opdracht is van belang voor het toepasselijke rechtsregime. Op een subsidie zijn titel 4.2 van de Awb en de Asv van toepassing en moeten de regels over staatssteun in acht genomen worden. De subsidie wordt verstrekt via een beschikking waarop het bestuursrecht van toepassing is. Bij geschillen is de bestuursrechter bevoegd.

Een opdracht komt tot stand bij overeenkomst, waarop het Burgerlijk Wetboek van toepassing is en de Europese en nationale regels over aanbesteding. De opdrachtnemer is verplicht de overeengekomen werkzaamheden te verrichten of de overeengekomen levering te doen. Bij geschillen is de burgerlijke rechter bevoegd.

Een ander belang van een juiste kwalificatie van een financiële verstrekking is dat

opdrachtnemers over hun inkomsten uit opdrachten BTW moeten betalen. De prestaties van subsidie-ontvangers zijn echter vrijgesteld van BTW.

Staatssteun

Op Europees niveau zijn regels over staatssteun vastgelegd in de artikelen 107 tot en met 109 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Staatssteun omvat, kort gezegd, alle voordelen van nationale overheden die door bepaalde ondernemingen worden genoten, anders dan op grond van normale commerciële transacties. Artikel 107, eerste lid, van het VWEU omvat vijf criteria aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of in een concreet geval een subsidie (of subsidieregeling of wijziging van een subsidieregeling) als staatssteun moet worden aangemerkt:

  • a.

    de maatregel wordt door de overheid verleend of met overheidsmiddelen bekostigd;

  • b.

    de maatregel komt ten goede aan bepaalde ondernemingen of producties (selectiviteit);

  • c.

    de maatregel verschaft een voordeel dat niet langs normale weg (via de markt) zou zijn verkregen;

  • d.

    de maatregel vervalst de mededinging of dreigt deze te vervalsen;

  • e.

    de maatregel beïnvloedt het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig.

Subsidies aan ondernemingen voldoen doorgaans aan deze criteria en zijn daarom in beginsel verboden. In beginsel, want naast de uitzonderingen van artikel 107, tweede en derde lid, van het VWEU kan voor de verstrekking van dergelijke subsidies voorafgaand daaraan goedkeuring worden verkregen van de Europese Commissie.

Overigens dient het begrip ‘onderneming’ in het Europees recht ruim opgevat te worden. Ingevolge de jurisprudentie van het Europese Hof is een onderneming ‘elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd.’ Daarbij geldt dat het aanbieden van goederen en diensten een economische activiteit is, waarbij het niet van belang is of er feitelijk sprake is van concurrentie. Als een aangevraagde subsidie zou leiden tot verstrekking van onrechtmatige staatssteun dient het hoogheemraadschap deze te weigeren. Als het hoogheemraadschap de betreffende subsidie desondanks wenst te verstrekken, geldt als hoofdregel dat zij de subsidie moet aanmelden bij de Europese Commissie. De Europese Commissie onderzoekt vervolgens of de subsidie verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Voor een aanmeldplichtige subsidie(regeling) geldt een standstill-beginsel. Dat wil zeggen dat de subsidie(regeling) niet mag worden uitgevoerd voordat de Commissie bij beschikking goedkeuring heeft verleend of geacht wordt goedkeuring te hebben verleend (artikel 108, derde lid, van het VWEU). Ook kan de Commissie ingevolge artikel 108, tweede lid, van het VWEU bepalen dat de betreffende subsidie(regeling) binnen een bepaalde termijn moet worden opgeheven of gewijzigd.

Op de aanmeldplicht bestaan echter een aantal uitzonderingen. Een belangrijke uitzondering betreft de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (Verordening (EU) nr. 651/2014, (AGV)). De AGV biedt de mogelijkheid om voor bepaalde categorieën van staatssteun die steun direct te verlenen, zonder eerst een aanmeldprocedure te doorlopen en een goedkeuring te hoeven afwachten. Voor landbouw en bosbouw gelden specifieke vrijstellingen die zijn vastgelegd in de Landbouw Landbouwvrijstellingsverordening (Verordening (EU) nr. 702/2014 (LVV)). Een andere belangrijke uitzondering op de aanmeldplicht is er voor zogenaamde 'de-minimis steun'. Op grond van de reguliere de-minimisverordening (Verordening (EU) nr. 1407/2013) kunnen overheden, dus ook decentrale overheden, over een periode van drie belastingjaren tot maximaal €200.000 aan steun verlenen aan een onderneming. De reguliere de-minimisverordening is in principe van toepassing op steun aan ondernemingen in alle sectoren, maar er gelden enkele specifieke regels voor bepaalde sectoren. Bijvoorbeeld voor de transportsector. Zo kan aan een onderneming, die voor rekening van derden goederenvervoer over de weg verricht, maximaal € 100.000 over een periode van drie belastingjaren aan steun worden verleend, op basis van de reguliere de-minimisverordening. De de-minimisplafonds verschillen overigens per sector. Voor bepaalde sectoren geldt een lager bedrag. Er gelden afzonderlijke de-minimis regels voor de landbouwsector (Verordening (EU) 1408/2013) en voor de sector visserij en aquacultuur (Verordening (EU) 717/2014). Omdat het hoogheemraadschap zich bij de verstrekking van subsidie ervan moet vergewissen dat het voor de subsidie-ontvanger geldende plafond over de afgelopen drie fiscale jaren niet wordt overschreden, moet de subsidie-ontvanger een de-minimisverklaring ondertekenen.

De Europese Commissie heeft tot slot onder meer de bevoegdheid om op te dragen een in strijd met de Europese staatssteunregels verstrekte subsidie terug te vorderen tot 10 jaar na de dag waarop de subsidie aan de subsidie-ontvanger verstrekt is. Subsidie-ontvangers dienen er derhalve zelf ook op te letten dat voldaan wordt aan de Europese regels over staatssteun. Zij lopen anders een financieel risico.

Modelverordening

Bij het opstellen van de Asv is grotendeels het model van de VNG (2019) gevolgd.

Artikelsgewijs

Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven, worden hieronder nader behandeld.

Artikel 1 (definities)

In dit artikel is een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren subsidieregelingen. Deze definities zullen dus niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen hoeven te worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.

Er is geen definitie opgenomen van het begrip 'subsidie'. Wat onder een subsidie moet worden verstaan, is omschreven in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Kenmerken van een subsidie zijn dat er aanspraak is op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten. Overigens: ook garanties en leningen kunnen onder het subsidiebegrip vallen. Zie CBb 06-10-2016, ECLI:NL:CBB:2016:317 en CBb 01-05-2018, ECLI:NL:CBB:2018:237.

Sub d en e: De-minimissteun en Europees steunkader

De begrippen Europees steunkader en de-minimissteun zijn wel gedefinieerd. Mocht het zo zijn dat een Europees steunkader, dan wel de-minimisverordening, wordt gewijzigd, aangepast of verlengd dan is het van belang dat de steun in overeenstemming is met de nieuwe bepalingen die daarin zijn opgenomen. Waarschijnlijk zal dat dan moeten leiden tot aanpassen van de desbetreffende subsidieregeling (zie toelichting bij artikel 3).

Bij het vervallen van een Europees steunkader, dan wel de-minimisverordening, kan er niet langer rechtmatig staatssteun worden verstrekt. Het is daarom raadzaam de looptijden van de Europese steunkaders in de gaten te houden.

De geldende Europese steunkaders ten tijde van de vaststelling van de Asv zijn de volgende:

  • de Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 187/1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 2021/1237 van de Commissie van 23 juli 2021 (PbEU L 270/39);

  • de Landbouwvrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 193/1 van 1 juli 2014), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 2020/2008 van de Commissie van 8 december 2020 (PbEU L 414/15) en;

  • de Visserijvrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 369/37 van 24 december 2014), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) 2020/2008 van de Commissie van 8 december 2020 (PbEU L414/15)

Sub g: Subsidieregeling

Het begrip subsidieregeling is gedefinieerd als "nadere regels krachtens deze verordening vastgesteld door het dagelijks bestuur, houdende regels voor het verstrekken van subsidie met het oog op bepaalde activiteiten".

Op grond van artikel 4:23 Awb verstrekt een bestuursorgaan slecht subsidie op grond van een wettelijk voorschrift (verordening) dat regelt voor welke specifieke activiteiten daadwerkelijk subsidie kan worden verstrekt. De Asv beschrijft niet voor welke activiteiten subsidie kan worden aangevraagd. Dat dient het dagelijks bestuur derhalve te doen bij de vaststelling van een subsidieregeling.

Artikel 2 (reikwijdte)

Lid 1

Artikel 4:21 geeft een definitie van het begrip 'subsidie': "d e aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten". In het eerste lid van artikel 2 Asv is bepaald dat de Asv van toepassing op de verstrekking van subsidies als bedoeld in artikel 4:21 van de Awb, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen. Het hoogheemraadschap kent ten tijde van de vaststelling van deze subsidieverordening enkele afzonderlijke themagerichte subsidieverordeningen die eerder door het algemeen bestuur zijn vastgesteld, zoals de Subsidieverordening Bodem & Water HHNK 2022 en de Subsidieverordening KAN (Klimaatadaptatie Noorderkwartier). Deze subsidieverordeningen bevatten alle bepalingen die nodig zijn voor zelfstandige toepassing als subsidieverordening, zoals bepalingen over de specifieke te subsidiëren activiteiten, de hoogte van de subsidie, regels over het indienen van een subsidieaanvraag, de subsidieverlening en -vaststelling etc. Daarom is de Asv hierop niet van toepassing. De genoemde subsidieverordeningen kennen echter een einddatum. Het is de bedoeling om in de toekomst alle subsidieregelingen zoveel mogelijk via nadere regels van het dagelijks bestuur onder de Asv te 'hangen'.

Lid 2

Ten aanzien van subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de wet is dagelijks bestuur op basis van de Asv ook bevoegd deze te verstrekken. Het gaat hier met name om de zogenaamde begrotings- en incidentele subsidies, die ook wel eens worden aangeduid als 'buitenwettelijke subsidies'. Hoewel het niet verplicht is voor dergelijke subsidies regels in een subsidieverordening te hebben, is het wel wenselijk met name de procedurele bepalingen van de Asv van toepassing te laten zijn op aanvragen van dergelijke subsidies. Dit schept helderheid over bijvoorbeeld de aanvraagvereisten, de beslistermijnen, weigeringsgronden etc. Op aanvragen van buitenwettelijke subsidies is de Asv dus in principe van toepassing, maar het dagelijks bestuur kan besluiten om enkele bepalingen van de Asv buiten toepassing te laten als dit bijvoorbeeld uit praktische overwegingen wenselijk is. Dit kan zich voordoen als de (administratieve) lasten die voortvloeien uit bepaalde eisen uit de Asv niet in verhouding staan tot het te dienen doel.

Artikel 3 (bevoegdheden)

Lid 1 en 2

Dit artikel bevat de overdracht van bevoegdheden van het algemeen bestuur aan het dagelijks bestuur. In artikel 77 van de Waterschapswet (Wsw) is bepaald dat de bevoegdheid tot regeling en bestuur berust bij het algemeen bestuur voor zover deze niet bij of krachtens reglement of bij algemene maatregel van bestuur is toegekend aan het dagelijks bestuur of de voorzitter. Het algemeen bestuur kan bevoegdheden echter overdragen aan het dagelijks bestuur (artikel 83 Wsw).

Het dagelijks bestuur is op grond van artikel 3, eerste lid, van de Asv bevoegd te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Asv van toepassing is. In dit artikellid is voorts tot uitdrukking gebracht dat de door het dagelijks bestuur te verlenen subsidies altijd een relatie moeten hebben met de taken die het hoogheemraadschap krachtens artikel 2 van de Waterschapswet in het Reglement van bestuur voor het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2008 door Provinciale Staten van Noord-Holland zijn toegedeeld. Op het moment van vaststellen van deze verordening betreffen de taken zoals omschreven in het reglement: de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater en als neventaak de zorg voor openbare wegen buiten de bebouwde kom in de zin van de Wegenwet in bepaalde gemeenten 1 . Hierbij wordt opgemerkt dat de bevoegdheid van het dagelijks bestuur, naast subsidies die een directe relaties hebben met de taken van het hoogheemraadschap, ook betrekking heeft op het verstrekken van subsidies voor activiteiten van derden die in het verlengde liggen van of een relatie hebben met de taken, het werk, het beleid of de bestuurlijke ambities van het hoogheemraadschap, met name op het gebied van het creëren van waterbewustzijn, waterbeleving, watererfgoed, water-educatie etc.

Het algemeen bestuur stelt kaders, beleid en begroting vast. Het dagelijks bestuur dient bij de uitoefening van de bevoegdheid hier binnen te blijven. Wanneer de aangevraagde subsidie buiten de onder a tot en met c genoemde kaders valt, is het dagelijks bestuur niet bevoegd subsidie te verstrekken. Wel is het dagelijks bestuur in dat geval bevoegd de gevraagde subsidie te weigeren (zie artikel 3, tweede lid en artikel 11).

Lid 3

De Awb zelf bevat in artikel 4:37 een aantal verplichtingen die het bestuursorgaan aan de subsidie-ontvanger kan opleggen, bijvoorbeeld over de aard en omvang van de activiteit waarvoor subsidie wordt verleend en het afleggen van rekening en verantwoording. Op grond van artikel 4:38 en artikel 4:39 Awb kan het bestuursorgaan de subsidie-ontvanger ook andere verplichtingen opleggen. Deze bevoegdheid wordt in dit artikellid ook overgedragen aan het dagelijks bestuur.

Lid 4

Artikel 10:3 Awb biedt bestuursorganen de mogelijkheid bevoegdheden te mandateren, bijvoorbeeld aan de ambtelijke organisatie. Mandaat is de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan een besluit te nemen. In het vierde lid is echter bepaald dat de bevoegdheid om te beslissen op bezwaarschriften tegen subsidiebesluiten niet kan worden gemandateerd.

Artikel 4 Nadere regels

Het algemeen bestuur stelt het beleid en de begroting vast. Beiden vormen het kader voor subsidieregelingen, alsmede de taakuitoefening die wettelijk aan het waterschap is opgedragen. In artikel 4 krijgt het dagelijks bestuur de bevoegdheid om nadere regels (subsidieregelingen) vast te stellen over te verstrekken subsidies. Dit artikel maakt het mogelijk dat het dagelijks bestuur invulling geeft aan artikel 4:23, eerste lid van de Awb. Dit artikel bevat de eis dat er voor de verstrekking van subsidies altijd een wettelijke grondslag moet bestaan die bepaalt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. Bij het vaststellen van nadere regels moet het dagelijks bestuur het volgende in acht nemen:

  • a.

    de taken die krachtens artikel 2 van de Waterschapswet bij provinciale verordening aan het hoogheemraadschap zijn opgedragen;

  • b.

    door het algemeen bestuur vastgestelde kaders en vastgesteld beleid en;

  • c.

    de in de begroting van het hoogheemraadschap opgenomen financiële middelen.

Ten aanzien van onderdeel a wordt opgemerkt dat de bevoegdheid van het dagelijks bestuur tot het vaststellen subsidieregelingen ook betrekking heeft op subsidies voor activiteiten van derden die in het verlengde liggen van of een relatie hebben met de taken, het werk, het beleid of de bestuurlijke ambities van het hoogheemraadschap, met name op het gebied van het creëren van waterbewustzijn, waterbeleving, watererfgoed, water-educatie etc.

Als het dagelijks bestuur tot verstrekking van subsidie wil overgaan, is dit alleen mogelijk als het algemeen bestuur hiervoor de benodigde financiële middelen ter beschikking stelt via de begroting. Het algemeen bestuur kan kaders meegeven, bijvoorbeeld over de doelstelling van de subsidie of de beoogde doelgroep(en).

Het hoogheemraadschap heeft een Waterplan en werkt op dit moment voor bepaalde thema's met programma's, zoals bijvoorbeeld het Programma Kaderrichtlijn water, de Wateropgave, Klimaatadaptatie etc. In het kader van dit soort programma's kan door het algemeen bestuur budget beschikbaar worden gesteld voor subsidiëring van initiatieven van derden als het subsidie-instrument kan bijdragen aan het bereiken van de doelen. Het dagelijks bestuur is vervolgens bevoegd de details uit te werken in een subsidieregeling. Op deze wijze is geborgd dat de subsidiëring geschiedt op een wettelijke grondslag, maar is er wel de nodige flexibiliteit bij de uitvoering van dergelijke programma's. Ook kan regelgeving snel worden aangepast als de situatie daar om vraagt. Deze werkwijze past ook bij de kaderstellende rol van het algemeen bestuur. Het dagelijks bestuur legt uiteraard verantwoording af over de besteding van de beschikbare middelen via de jaarstukken en eventuele programma-evaluaties. Daarnaast is in artikel 4:24 Awb bepaald dat ten minste eenmaal in de vijf jaren een verslag wordt gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.

Voor zover het dagelijks bestuur geen gebruik maakt van de bevoegdheid om nadere regels vast te stellen, is het slechts in beperkte mate mogelijk om subsidies te verstrekken.

Op grond van artikel 4:23, derde lid, van de Awb bestaan er maar vier uitzonderingen:

  • a.

    de spoedeisende subsidieverstrekking (tijdelijk, vooruitlopend op de vaststelling van een wettelijk voorschrift);

  • b.

    de subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost (de begroting dient de subsidie-ontvanger en het bedrag dat ten hoogste kan worden vastgesteld te vermelden);

  • c.

    de incidentele subsidieverstrekking (voor uitzonderlijke gevallen, en als er in beginsel slechts eenmalig subsidie zal worden toegekend);

  • d.

    de Europese subsidies (is voor waterschappen niet of nauwelijks van belang).

Artikel 5 (vereisten nadere regels)

In artikel 5, eerste lid, is bepaald waarover het dagelijks bestuur regels moet opnemen in een subsidieregeling. Het gaat hier om onderdelen die noodzakelijk zijn in aanvulling op de Asv, zoals het aanwijzen van de te subsidiëren activiteiten, de doelgroep(en) van de regeling, de hoogte van de subsidie, de vaststelling van subsidieplafonds en de verdeling van subsidies.

In het tweede lid zijn onderwerpen opgenomen waarover het dagelijks bestuur in ieder geval regels kan opnemen in een subsidieregeling.

Het gebruik van de woorden 'in ieder geval' geeft aan dat de lijst in het tweede lid niet limitatief is. Indien nodig kan het dagelijks bestuur ook over andere onderwerpen bepalingen opnemen.

In artikel 5, tweede lid, onder i, is 'evaluatie' genoemd als onderwerp waarover het dagelijks bestuur nadere regels kan stellen. Opgemerkt dat artikel 4:24 Awb reeds een bepaling bevat omtrent de evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van subsidie in de praktijk. Op grond van dit artikel geschiedt een dergelijk evaluatie tenminste een maal in de vijf jaren, tenzij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Volgens de Memorie van toelichting bij de derde tranche van de Awb maakt deze clausule mogelijk om in bijzondere gevallen van het publiceren van een evaluatieverslag af te zien, bijvoorbeeld omdat de kosten van evaluatie onevenredig zouden zijn in verhouding tot het budgettaire belang van de regeling.

Vorm en inhoud van het evaluatieverslag zijn vrij. Mogelijkheden zijn een apart verslag, een rapportage in de begrotingstoelichting, een beleidsnota of een onderdeel van de toelichting bij een wijzigingsregeling (MvT bij derde tranche Awb, Kamerstuk, 23700, nr. 3, p. 44). Wat de inhoud betreft geldt als algemene eis dat een adequaat inzicht wordt gegeven in doeltreffendheid en effecten van de subsidie in de praktijk. Er moet niet in de eerste plaats gedacht worden aan een uitvoering en kostbaar wetenschappelijk onderzoek. Informatie van uitvoeringsorganen of jaarverslagen van inspecties kunnen zicht geven op de uitvoeringspraktijk (MvT bij derde tranche Awb, Kamerstuk, 23700, nr. 3, p. 45).

Artikel 6 (subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud)

Het dagelijks bestuur dient op grond van artikel 5 nadere regels te stellen ten aanzien van het subsidieplafond of de subsidieplafonds. Binnen een subsidieregeling kunnen voor verschillende activiteiten verschillende subsidieplafonds worden ingesteld.

Artikel 6 regelt dat het dagelijks bestuur een subsidieplafond kan verlagen als

  • a.

    het plafond wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd en;

  • b.

    de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

De verlaging van een subsidieplafond heeft in beginsel geen gevolgen voor aanvragen die vóór bekendmaking van de verlaging zijn ingediend (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb).

Dat is anders als aan de drie voorwaarden genoemd in artikel 4:28 van de Awb is voldaan:

  • 1.

    aanvragen voor de desbetreffende subsidie moeten worden ingediend voordat de begroting is vastgesteld of goedgekeurd;

  • 2.

    de verlaging vloeit voort uit vaststelling van de begroting, en

  • 3.

    de mogelijkheid van verlaging is aangekondigd bij de vaststelling van het oorspronkelijke subsidieplafond.

Om die reden is in het tweede lid bepaald dat bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

Het dagelijks bestuur, dat via artikel 3 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – als de begroting nog niet is vastgesteld of goedgekeurd bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (derde lid).

Artikel 7 (staatssteun)

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er in de subsidieregeling afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.

Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (vierde lid). Net zo goed als dat bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, kunnen ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader (vijfde lid).

Artikel 8 (aanvraag)

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan en dat als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld, de aanvraag dan met gebruikmaking van dat formulier gedaan moet worden. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits de digitale weg open is gesteld. In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag in elk geval overgelegd dienen te worden. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag.

Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onder d, sub 1°). Een subsidie kan namelijk ook uit een garantie, lening, korting op de grondprijs, etc. bestaan. Ten tweede, om subsidie onder een de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming om een de-minimisverklaring gevraagd worden (tweede lid, onder d, sub 2°). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.

In het vierde lid is bepaald dat het dagelijks bestuur bij subsidieregeling kan afwijken van de aanvraagvereisten, bijvoorbeeld door voor aanvragen om bepaalde subsidies meer of andere gegevens en bescheiden te verlangen.

Artikel 9 (aanvraagtermijn)

De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er is onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar of per boekjaar worden verstrekt, en andersoortige subsidies.

Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste tot en met derde lid (vierde lid).

Artikel 10 (beslistermijn)

In dit artikel zijn de termijnen vastgelegd waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen beslistermijnen voor subsidieaanvragen. De beslistermijn bedraagt 13 weken na ontvangst van de aanvraag of, indien voor het indienen van een aanvraag een periode is vastgesteld, na afloop van de voor de aanvraag geldende aanvraagperiode. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijn die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid). Daarbij kan het dagelijks bestuur zowel kortere als langere beslistermijnen bepalen.

De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU en vervolgens teruggevorderd dient te worden.

Artikel 11 (weigeringsgronden)

In dit artikel worden de algemeen geldende weigeringsgronden van de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 Awb, met nadere verplichte weigeringsgronden aangevuld.

Het dagelijks bestuur heeft de bevoegdheid om in de desbetreffende subsidieregeling nog aanvullende weigeringsgronden op te nemen die specifiek betrekking hebben om de te subsidiëren activiteiten (zie artikel 5, tweede lid).

Voor incidentele subsidies en begrotingssubsidies vormt artikel 11 het enige afwegingskader, omdat er geen subsidieregeling aan ten grondslag ligt.

Een subsidie kan ook (geweigerd en) ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 6 van die wet.

Artikel 13 (algemene verplichtingen van de subsidie-ontvanger)

Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidie-ontvangers geldt.

Met ‘schriftelijk’ in het eerste lid is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. De melding kan ook digitaal worden gedaan als het college de digitale weg open heeft gesteld.

Artikel 14 (bijzondere verplichtingen)

Dit artikel bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het dagelijks bestuur om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (zie artikel 4:37 Awb).

De Awb maakt een onderscheid tussen twee soorten verplichtingen:

  • 1.

    Verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie

    Een voorbeeld hiervan is het stellen van kwaliteitseisen of ander eisen aan objecten of activiteiten die met tot subsidie tot stand worden gebracht. Ook kan gedacht worden aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren.

  • 2.

    Verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

    Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met en in proportie staan tot de gesubsidieerde activiteit. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van 'oneigenlijke' subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.

In beginsel dient in de Asv de uitdrukkelijke grondslag te worden opgenomen als het hoogheemraadschap gebruik wil maken van de mogelijkheid om ten opzichte van artikel 4:37 Awb aanvullende verplichtingen aan een subsidie-ontvanger op te leggen. In geval van verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie kan dit bij buitenwettelijke subsidies ook via de subsidieverleningsbeschikking.

Het eerste lid maakt het mogelijk om voor subsidies hoger dan € 25.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Op deze manier kan het hoogheemraadschap zicht houden op voortgang van de uitvoering van de activiteiten.

Bij het subsidiëren van onderzoeks- of monitoringsactiviteiten kan het van belang zijn de verworven kennis en data openbaar te maken zodat ook anderen hiervan kunnen profiteren. Het tweede lid maakt het mogelijk hierover verplichtingen te verbinden aan de subsidie.

Het derde en vierde lid maken het mogelijk voor het dagelijks bestuur om ook andere verplichtingen op te leggen aan de subsidie-ontvanger dan genoemd in de Asv.

In artikel 4:41 van de Awb is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidie-ontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:

  • als de subsidie-ontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

  • als de subsidie-ontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

  • als de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

  • als de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of;

  • de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

Deze vergoedingsplicht echter geldt alleen als hierin is voorzien in de verordening of subsidieregeling, of – als deze ontbreken – in de subsidiebeschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend. Dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen. Met het vijfde lid krijgt het dagelijks bestuur de bevoegdheid om hier uitvoering en invulling aan te geven. In de praktijk zal dit alleen aan de orde zijn bij rechtspersonen die jaarlijks subsidie ontvangen, maar het is ook mogelijk in andere gevallen.

Artikel 15 (egalisatiereserve)

De figuur van de egalisatiereserve is gebaseerd op artikel 4:72 van de Awb. Een egalisatiereserve is een reserve van de subsidie-ontvanger waaraan als bestemming het dekken van exploitatierisico’s is verbonden. De reserve wordt gevormd om tot een gelijkmatige verdeling van lasten te komen. Op grond van artikel 4:58 van de Awb is artikel 4:72 van de Awb alleen van toepassing op per kalender- of boekjaar verstrekte subsidie aan een rechtspersoon en bovendien enkel als dat in de ASV, een subsidieregeling of bij de subsidieverlening is bepaald. De verplichting een egalisatiereserve te vormen als bedoeld in het eerste lid kan dus enkel aan rechtspersonen worden opgelegd, voor per kalender- of boekjaar verstrekte subsidies.

Het dagelijks bestuur kan bij een verleningsbeschikking voor een subsidie die per kalender- of boekjaar wordt verstrekt en die meer dan € 50.000 bedraagt bepalen dat de subsidie-ontvanger een egalisatiereserve dient te vormen (eerste lid). In dat geval komt het verschil tussen het vastgestelde subsidiebedrag en de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste of ten laste van de egalisatiereserve. De reserve wordt dus gevormd uit exploitatieoverschotten om eventuele toekomstige tekorten op te vangen.

Naast een door het dagelijks bestuur opgelegde verplichting kan op grond van het tweede lid elke subsidie-ontvanger het dagelijks bestuur verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen.

Omdat de egalisatiereserve dient om tekorten in het ene jaar te compenseren met overschotten in het andere jaar, heeft de toepassing van het eerste of tweede lid alleen zin bij subsidies die in een reeks van jaren achter elkaar worden verstrekt.

Artikel 16 (wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tot en met € 5000)

Subsidies tot en met € 5.000 kunnen op basis van vertrouwen worden verstrekt; er wordt dan niet standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de

subsidie-ontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 13). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidie-ontvanger.

Als de subsidie-ontvanger al (positief) bekend is zal de subsidie bij een dergelijk klein bedrag meestal direct vastgesteld en uitbetaald kunnen worden. In andere gevallen kan er eerst verleend worden, gevolgd door een ambtshalve vaststelling (eerste lid). In zo’n geval wordt een eventueel voorschot in één termijn (lumpsum) verstrekt en hoeft de subsidie-ontvanger geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden beperkt.

Verder wordt in het geval van verlening gevolgd door ambtshalve vaststelling, in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen een nader bepaalde termijn, ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker.

Volgens het tweede lid kan de subsidie-ontvanger van een subsidie tot en met € 5000 in de subsidieverlengingsbeschikking eventueel wel worden verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In dat geval vindt de vaststelling plaats binnen acht weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.

Artikel 17 (eindverantwoording subsidies tussen € 5.000 en € 50.000)

In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidie-ontvangers subsidie bij subsidiebedragen tussen

€ 5.000 en € 50.000 verantwoording dienen af te leggen. Er dient een aanvraag tot subsidievaststelling te worden ingediend (eerste lid). Deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan (tweede lid). Ingevolge artikel 12 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.

Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring, andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Voorts kan het dagelijks bestuur, overeenkomstig het derde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag.. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording.

Artikel 18 (eindverantwoording subsidies van meer dan € 50.000)

Bij subsidies vanaf € 50.000 wordt uitgegaan van een uitgebreidere verantwoording. Het derde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere, waaronder meer of minder, gegevens gevraagd worden. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording.

Artikel 19 (subsidievaststelling subsidies van meer dan €5000)

Het eerste lid bevat de termijn waarbinnen de beschikking tot vaststelling van de subsidie gegeven dient te worden; wel bestaat de mogelijkheid tot verdagen (tweede lid). Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn – biedt dan uitkomst. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording.

Artikel 20 (berekening uurtarieven, uniforme kostenbegrippen)

Dit artikel schrijft voor dat als het dagelijks bestuur bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in een subsidieregeling vastgelegd dienen te worden. De aanvrager zal daarmee dan bij zijn aanvraag rekening moeten houden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Artikel 21 (toezicht op de naleving)

In bepaalde gevallen kan het wenselijk zijn om toezichtsbevoegdheden te gebruiken om te kunnen controleren of is voldaan aan de verplichtingen die de subsidie-ontvanger zijn opgelegd. Deze bevoegdheden zijn beschreven in Titel 5.2 'Toezicht op de naleving' van de Awb. Uiteraard dient zorgvuldig omgegaan te worden met het gebruik van deze bevoegdheden.


Noot
1

Het hoogheemraadschap is bezig de overdracht van de wegenzorg aan de gemeenten binnen het beheergebied. Mogelijk wordt deze taak in de toekomst geschrapt uit het reglement van bestuur.