Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 29 november 2022, nr UTSP-814175531-34, tot vaststelling van de Subsidieregeling Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht (Subsidieregeling Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht)

Geldend van 30-03-2024 t/m 24-06-2024

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 29 november 2022, nr UTSP-814175531-34, tot vaststelling van de Subsidieregeling Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht (Subsidieregeling Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht)

Gedeputeerde Staten van Utrecht;

Gelet op artikel 1.4, eerste lid, van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 2022;

Overwegende dat:

  • het van belang is om de Uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland te actualiseren voor de subsidieperiode vanaf 2023;

  • gezien de aard van de wijzigingen, mede met het oog op de leesbaarheid, de voorkeur wordt gegeven aan de vaststelling van een nieuwe subsidieregeling onder intrekking van de huidige uitvoeringsverordening;

  • daarmee een goede basis wordt gecreëerd voor voortzetting van de uitvoering binnen Agenda Vitaal Platteland, en als vertrekpunt voor ontwikkelingen in de toekomst;

  • de programmabegroting de beleidsgrondslag voor deze subsidieregeling is.

Besluiten de volgende subsidieregeling vast te stellen:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Asv: Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 2022;

  • b.

    Agroforestry, ook wel boslandbouw: een vorm van landbouw waarbij meerjarige houtige gewassen (bomen en struiken) bewust geïntegreerd worden met de teelt van gewassen of dierlijke productiesystemen, vanwege de (beoogde) voordelen die ontstaan door de ecologische en economische interacties;

  • c.

    AVP: Agenda Vitaal Platteland;

  • d.

    Basisvoorziening: een fysieke voorziening, zoals een gebouw, een gedeelte of de buitenruimte van een gebouw, of een openbaar gebied waar voor iedereen toegankelijke activiteiten in het sociaal domein plaatsvinden die bijdragen aan de leefbaarheid. Voorbeelden hiervan zijn dorpshuizen en multifunctionele centra;

  • e.

    Bedrijfsverplaatsing: verplaatsing van een bedrijf waarbij de bedrijfsactiviteiten op de oorspronkelijke locatie worden beëindigd en elders worden voortgezet;

  • f.

    Catalogus Groenblauwe Diensten: set van steunmaatregelen waaraan de Europese Commissie met het goedkeuringsbesluit SA.44848 goedkeuring heeft verleend; 

  • g.

    Collectief voor agrarisch natuurbeheer: een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid bestaande uit landbouwers en andere grondgebruikers van landbouwgrond, die beschikt over een certificaat collectief agrarisch natuurbeheer, overeenkomstig de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016;

  • h.

    De-minimisverordening: de reguliere de-minimisverordening (Verordening (EU) nr. 2023/2831, PbEU L van 15.12.2023) of de de-minimisverordening voor de landbouwsector (Verordening (EU) nr. 1408/2013, PbEU L 352/9), die regelen dat als overheidssteun binnen de voorgeschreven periode onder een bepaald plafond blijft, de markt daardoor niet ongunstig wordt beïnvloed en daardoor geen sprake is van staatssteun;

  • i.

    Eindbegunstigde: individuele agrariër op wiens grond de te subsidiëren activiteit wordt gerealiseerd.

  • j.

    Functieverandering: het omzetten van landbouwgrond naar natuurterrein door het wijzigen van het gebruik van de grond van landbouw naar natuur of landschapselement en het vestigen van een kwalitatieve verplichting;

  • k.

    Gebruiksgerechtigde: pachter van landbouwgrond op basis van een reguliere pachtovereenkomst of een erfpachter van landbouwgrond op basis van een overeenkomst van erfpacht, waarvan de resterende looptijd tenminste 10 jaar bedraagt;

  • l.

    Grote ondernemingen: ondernemingen die niet voldoen aan de criteria die zijn opgenomen in bijlage 1 van de Landbouwvrijstellingsverordening (Verordening (EU) nr. 2022/2472 van de Europese Commissie van 14 december 2022, PbEU L327/1);

  • m.

    Jonge landbouwer: landbouwer die jonger is dan 40 jaar op 31 december van het jaar waarin de steun wordt aangevraagd, die bedrijfshoofd is en beschikt over de vereiste passende opleiding of vaardigheden;

  • n.

    Kleine kern: een woonkern met een inwonertal tot maximaal 8.000 inwoners conform de actuele gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS);

  • o.

    Landbouwbedrijf: een eenheid die grond, gebouwen en voorzieningen omvat die voor de primaire landbouwproductie worden gebruikt;

  • p.

    Landbouwproductiecapaciteit: grond die bij RVO geregistreerd is als grond in landbouwkundig gebruik.

  • q.

    Landbouwsteunkader: Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden (2022/C 485/01);

  • r.

    Natuurbeheerplan: het vigerende plan als bedoeld in artikel 1.3 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016;

  • s.

    Niet-productieve investeringen: in navolging van artikel 2 van de Landbouwvrijstellingsverordening (Verordening (EU) nr. 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022, PbEU L327/1) wordt onder niet- productieve investeringen verstaan: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het bedrijf;

  • t.

    NNN: Natuurnetwerk Nederland. Gebieden die in het provinciale Natuurbeheerplan zijn aangeduid als ‘Nog te ontwikkelen natuur’, kaart 1 van het provinciale Natuurbeheerplan, niet zijnde groene contour;

  • u.

    Omgevingsverordening: de vigerende omgevingsverordening van de provincie Utrecht.

Artikel 1.2 Subsidiabele kosten

Onverminderd het bepaalde in artikel 4.8 van de Asv, de Beleidsregel subsidiabele kosten projectsubsidies alsmede de bijzondere bepalingen in de hoofdstukken 2 tot en met 4 van deze Subsidieregeling behoren tot de subsidiabele kosten in ieder geval niet:

  • a.

    kosten die uit anderen hoofde zijn of worden gesubsidieerd;

  • b.

    verrekenbare of compensabele belastingen, heffingen of lasten;

  • c.

    kosten van bodemsanering voor zover verhaal op de vervuiler of een beroep op fondsen mogelijk is;

  • d.

    kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen of aan gangbare minimumkwaliteitseisen;

  • e.

    kosten voor reguliere activiteiten, structurele ondersteuning of het afdekken van exploitatietekorten van activiteiten en organisaties.

Artikel 1.3 Gegevens aanvraag

Indien gebruik wordt gemaakt van een de-minimisregeling, moet een de-minimisverklaring bij de subsidieaanvraag worden gevoegd.

Artikel 1.4 Termijn aanvraag

Subsidie op basis van deze regeling kan gedurende het gehele jaar 2024 worden aangevraagd, met uitzondering van subsidies op basis van de artikelen 3.1.1, 3.1.2, 3.2 en 3.3, die door middel van aparte openstellingsbesluiten worden opengesteld voor bepaalde perioden.

Artikel 1.5 Subsidieplafond

De subsidieplafonds voor het tijdvak van 1 januari 2024 t/m 31 december 2024 per thema zijn:

Thema

Opgave

Bedragen

Artikel

Natuur

Beleefbare natuur

€ 120.000,-

2.1

Natuur

Bedrijfsverplaatsing in het kader van het NNN

€ 2.500.000

2.2

Landschap en Cultuurhistorie

Stimulering aanleg en herstel van kleine landschapselementen

n.v.t., aparte openstellings-besluiten

3.1.1

Landschap en Cultuurhistorie

Stimulering aanleg van kleine landschapselementen met functieverandering van grond

n.v.t., aparte openstellings-besluiten

3.1.2

Landschap en Cultuurhistorie

Niet-productieve investeringen agrarisch natuurbeheer

n.v.t., aparte openstellings-besluiten

3.2

Landschap en Cultuurhistorie

Stimulering aanleg Agroforestry

n.v.t., aparte openstellingsbesluiten.

3.3

Sociaal Economische Vitaliteit

Leefbaarheid en Kleine kernen

€ 300.000

4.1

Totaal

N.v.t

€ 2.920.000,-

N.v.t

Hoofdstuk 2 Natuur

Artikel 2.1 Beleefbare natuur

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    In het kader van het meerjarendoel 2.3.1 (de betrokkenheid van inwoners bij natuur is groter en de samenwerking tussen bij natuur betrokken partijen is beter) uit de Programmabegroting kan subsidie worden verstrekt voor de volgende activiteiten:

    • a.

      het ontwikkelen en aanbieden van communicatie uitingen;

    • b.

      het ontwikkelen en uitvoeren van educatieve projecten;

    • c.

      het ontwikkelen en uitvoeren van activiteiten die bijdragen aan de versterking van draagvlak voor natuurbeleid;

    • d.

      het uitvoeren van natuur- en landschapsgericht onderzoek;

    • e.

      het ontwikkelen en uitvoeren van activiteiten die bijdragen aan de beleving van natuur.

    • f.

      het plaatsen van voorzieningen die bijdragen aan natuurbeleving.

  • 2. Nadere criteria

    De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend in aanmerking voor subsidie indien aan de volgende criteria wordt voldaan:

    • a.

      de activiteiten hebben een bovenlokaal niveau door zich te richten op ten minste drie kernen;

    • b.

      de activiteiten bevorderen de natuurbeleving van inwoners en bezoekers van de provincie Utrecht, anders dan enkel de ontvangers van de subsidie of een kleine selecte groep;

  • 3. Hoogte van de subsidie

    • a.

      De subsidie bedraagt maximaal 90% van de subsidiabele kosten;

    • b.

      Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval:

      • i.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor voorbereiding tot maximaal 1 jaar voor het indienen van de aanvraag (bijvoorbeeld voor opstellen projectplan, advies, vergunningen, bestek) tot een maximum van 15% van de projectkosten;

      • ii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor directievoering, advies, en begeleiding ten behoeve van de gesubsidieerde activiteiten;

      • iii.

        kosten voor koop of huurkoop van installaties, machines en materieel;

      • iv.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor publicaties, websites en andere vormen van communicatie;

      • v.

        kosten voor de inzet van vrijwilligers;

      • vi.

        kosten voor de catering en zaalhuur in verband met de organisatie van bijeenkomsten;

      • vii.

        reiskosten;

      • viii.

        accountantskosten ten behoeve van de rekening en verantwoording van de subsidie;

      • ix.

        kosten onvoorzien tot een maximum van 7% van de projectsom.

  • 4. Subsidieontvangers

    Subsidie kan worden verstrekt aan alle in de Asv toegestane aanvragers: natuurlijke persoon, rechtspersoon of samenwerkende (rechts)personen.

  • 5. Europese regelgeving

    Als sprake is van staatssteun, wordt subsidie slechts verstrekt met inachtneming van:

    • a.

      Verordening betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 VWEU op de de-minimissteun (Verordening (EU) Nr. 2023/2831, PbEU L van 15.12.2023); of

    • b.

      Verordening betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 VWEU op de de-minimissteun in de landbouwsector (Verordening (EU) Nr. 1408/2013, PbEU L352/9) bij subsidie aan een onderneming actief in de primaire productie, verwerking of afzet van landbouwproducten.

Artikel 2.2 Verplaatsing grondgebonden agrarische bedrijven in het kader van het NNN

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    In het kader van het meerjarendoel 2.1.1 uit de Programmabegroting (het Natuurnetwerk Nederland is verder gerealiseerd (groter van oppervlakte) en de bepalingen in hoofdstuk 6 en 8 (Landbouw en Natuur) van de Omgevingsverordening, kan ten behoeve van de realisatie van het NNN subsidie worden verstrekt voor verplaatsing van een volwaardig landbouwbedrijf voorzover dat is gelegen binnen het NNN of in een zoekgebied NNN bestaande uit de Groene contour en de agrarische percelen in het NNN, aangeduid als Zoekgebieden NNN op de webkaart NNN.

  • 2. Nadere criteria

    De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien aan de volgende criteria wordt voldaan:

    • a.
      • i.

        Indien de subsidieaanvraag afkomstig is van de eigenaar van het te verplaatsen bedrijf, wordt de daarbij behorende grond in eigendom:

        • (i).

          vrij van enig gebruiksrecht aan de provincie verkocht;

        • (ii).

          ingebracht bij de toedeling van gronden vooruitlopend op het plan van toedeling als bedoeld in artikel 51 van de Wet inrichting landelijk gebied; of

        • (iii).

          met instemming van de provincie Utrecht aangewend voor te realiseren provinciale doelen in het landelijk gebied voor natuur, te weten de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland binnen de provincie Utrecht conform het gestelde in artikel 6.2 lid 1 van de Omgevingsverordening.

      • ii.

        Indien een subsidieaanvraag niet afkomstig is van de eigenaar van het te verplaatsen bedrijf, gaat de aanvraag, naast de gegevens die op grond van de Asv, moeten worden verstrekt, vergezeld van een ondertekende en gedagtekende verklaring van de eigendomsoverdracht, het vestigen van een kwalitatieve verplichting als bedoeld in lid 6 onder b iii en iv, of dat de grond vrij van enig gebruiksrecht kan worden ingezet voor realisatie van NNN.

    • b.

      In aanvulling op onderdeel a van dit artikellid vindt subsidieverstrekking ten behoeve van de realisatie van het NNN slechts plaats, als de agrarische bestemming geheel vervalt, ook op de bedrijfskavel indien deze niet wordt verkocht.

  • 3. Weigeringsgrond

    Onverminderd artikel 4.6 van de Asv wordt subsidie geweigerd indien:

    • a.

      op de bedrijfskavel of daarbij behorende grond woningbouw is toegestaan, volgens een geldend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, of volgens een geldend inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 van deze wet. Uitzondering hierop is de ruimte-voor-ruimte regeling als bedoeld in artikel 9.11 van de Omgevingsverordening;

    • b.

      aan de aanvrager voor de betreffende bedrijfsgebouwen en gronden een schadeloosstelling is betaald op grond van de Onteigeningswet;

    • c.

      aan de aanvrager voor de betreffende bedrijfsgebouwen en gronden een schadeloosstelling op basis van een contractuele overeenkomst is betaald zonder wettelijke verplichting;

    • d.

      ten tijde van de indiening van de aanvraag de voorlopige koopovereenkomst al is gesloten of de kwalitatieve verplichting al is gevestigd zonder ontbindende of opschortende voorwaarde gerelateerd aan de subsidieverlening op grond van dit artikel.

  • 4. Hoogte van de subsidie

    • a.

      De volgende bedrijfsmatige kosten komen, voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie, voor subsidie in aanmerking:

      • i.

        kosten voor voorbereiding waaronder in ieder geval notariskosten en kadastrale kosten, makelaarskosten en advieskosten voor het opstellen van het financieel plan met een begroting inclusief accountantsverklaringen;

      • ii.

        kosten van het demonteren, verhuizen en weer opbouwen van bestaande installaties en faciliteiten;

      • iii.

        kosten voor investeringen. Kosten voor investeringen worden berekend als: het verschil tussen de kosten van de koopsom en eventueel (aanvullende) investeringskosten van bedrijfsgebouwen en installaties op de hervestigingslocatie minus de getaxeerde waarde van gebouwen en installaties op de te verlaten locatie. Uitgangspunt hierbij is een gelijke bedrijfsomvang, uitgedrukt in aantal stuks productief vee of bij akkerbouwbedrijven in inhoud opstallen exclusief bedrijfswoning. Wanneer er sprake is van bedrijfsuitbreiding, worden de kosten verbonden aan de uitbreiding buiten de subsidie gehouden. Investeringskosten dienen te worden onderbouwd met offertes;

      • iv.

        in geval de te verlaten bedrijfskavel in (erf)pacht is, wordt, in afwijking van het gestelde onder iii, voor het berekenen van de kosten voor investeringen niet de koopsom gehanteerd maar de door een beëdigd taxateur bepaalde agrarische gebruikswaarde in het economisch verkeer

    • b.

      Het subsidiepercentage bedraagt:

      • i.

        maximaal 100% van de subsidiabele kosten, genoemd in het vierde lid, onder a, sub i;

      • ii.

        maximaal 100% van de subsidiabele kosten, genoemd in het vierde lid, onder a, sub ii.

      • iii.

        maximaal 65% van de subsidiabele kosten, genoemd in het vierde lid, onder a, sub iii.

      • iv.

        voor jonge landbouwers een subsidiepercentage van maximaal 80% van de subsidiabele kosten, genoemd in het vierde lid, onder a, sub iii.

    • c.

      De totale vergoeding van de subsidiabele kosten mag niet meer bedragen dan:

      • i.

        € 100.000,- bij het vrijkomen van 1 tot 5 hectares agrarische gebruikte grond binnen het NNN dan wel zoekgebieden NNN;

      • ii.

        € 250.000,- bij het vrijkomen van 5 tot 10 hectares agrarische gebruikte grond binnen het NNN dan wel zoekgebieden NNN;

      • iii.

        € 350.000,- bij het vrijkomen van 10 tot 15 hectares agrarische gebruikte grond binnen het NNN dan wel zoekgebieden NNN;

      • iv.

        € 400.000,- bij het vrijkomen van 15 tot 20 hectares agrarische gebruikte grond binnen het NNN dan wel zoekgebieden NNN;

      • v.

        € 450.000,- bij het vrijkomen van 20 tot 25 hectares agrarische gebruikte grond binnen het NNN dan wel zoekgebieden NNN;

      • vi.

        € 500.000,- bij het vrijkomen van 25 hectares of meer agrarische gebruikte grond binnen het NNN dan wel zoekgebieden NNN;

        De zoekgebieden NNN, zoals bedoeld in dit onderdeel c, bestaan uit de Groene Contour en de agrarische percelen in het NNN, aangegeven als Zoekgebieden NNN op de webkaart NNN provincie Utrecht

    • d.

      In geval de te verlaten bedrijfskavel in (erf)pacht is, wordt, in afwijking van het gestelde onder a, sub iii, voor het berekenen van de kosten voor investeringen, niet de koopsom gehanteerd maar de door een beëdigd taxateur bepaalde agrarische gebruikswaarde in het economisch verkeer.

    • e.

      Er wordt minder subsidie verstrekt in geval andere subsidies of vergoedingen door bestuursorganen van de provincie Utrecht of door andere bestuursorganen zijn of worden verstrekt bij de verplaatsing van het grondgebonden agrarisch bedrijf of de sloop van de zich op de bedrijfskavel bevindende bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen of installaties. De andere subsidies of vergoedingen komen in dat geval in mindering op het bedrag dat voortvloeit uit onderdeel c van dit artikellid.

  • 5. Subsidieontvangers

    • a.

      Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend verstrekt aan de eigenaar of gebruiksgerechtigde van een landbouwbedrijf.

    • b.

      Onverminderd het gestelde in dit vijfde lid, onder a, wordt geen subsidie verstrekt aan een grote onderneming.

  • 6. Verplichtingen subsidieontvanger

    • a.

      De subsidieontvanger realiseert de hervestiging van een volwaardig landbouwbedrijf op een andere plaats binnen 24 maanden na de datum van het besluit tot subsidieverlening. De aanvraag tot subsidievaststelling dient uiterlijk 6 maanden na realisatie bij de provincie Utrecht te worden ingediend inclusief benodigde bijlagen.

    • b.

      In aanvulling op het gestelde in het tweede lid, onderdeel a, sub i (iii) sluit een subsidieontvanger die zelf de voormalige bedrijfskavel om wil vormen naar natuur binnen twee weken na verlening van de subsidie een overeenkomst met de provincie Utrecht als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin wordt opgenomen:

      • i.

        de verplichting tot uitwerking van het definitief inrichtingsplan en de termijn waarbinnen deze uitwerking gereed dient te zijn en de goedkeuring door Gedeputeerde Staten dient te zijn verkregen;

      • ii.

        de verplichting tot inrichting van het verworven dan wel pachtvrij gemaakte terrein en de termijn waarbinnen deze inrichting dient plaats te vinden;

      • iii.

        de verplichting van de eigenaar van de grond om de betreffende grond niet te gebruiken of te doen gebruiken als landbouwgrond en overigens datgene na te laten wat de ontwikkeling en de daaropvolgende instandhouding van het te realiseren natuurbeheertype dan wel landschapsbeheertype in gevaar brengt of verstoort;

      • iv.

        dat de verplichtingen, bedoeld onder iii zullen overgaan op degene die het verworven dan wel pachtvrij gemaakte terrein onder algemene of bijzondere titel zullen verkrijgen en eveneens gelden voor degene die van de rechthebbende een recht op het gebruik van de grond verkrijgen;

      • v.

        dat de verplichtingen, bedoeld onder iii en iv, als kwalitatieve verplichting zullen worden ingeschreven in de notariële registers en de termijn waarbinnen deze inschrijving dient plaats te vinden.

    • c.

      Het definitieve inrichtingsplan als bedoeld in onderdeel b van dit artikellid dient te zijn goedgekeurd door Gedeputeerde Staten en omvat:

      • i.

        een beschrijving van de uitgangssituatie;

      • ii.

        een omschrijving van de te treffen inrichtingsmaatregelen;

      • iii.

        de oppervlakte waarop de maatregelen zullen worden uitgevoerd;

      • iv.

        de motivering voor het treffen van de betreffende maatregelen;

      • v.

        de met de maatregelen beoogde eindsituatie van het terrein, waarbij minimaal het beoogde beheertype en de oppervlakte daarvan wordt aangegeven;

      • vi.

        een beschrijving van de in stand te houden, te verbeteren, aan te leggen of te verwijderen wegen en paden;

      • vii.

        een tijdplanning waarbinnen de inrichtingsmaatregelen worden gerealiseerd;

      • viii.

        een gespecificeerde begroting;

      • ix.

        één of meerdere topografische of digitale kaarten met een schaal van ten hoogste 1:10.000, waarop de grenzen van het terrein zijn aangegeven. Digitale gegevens dienen te worden aangeleverd als GIS-bestand in de vorm van een shapefile. Gedeputeerde Staten kunnen nadere technische specificaties vaststellen waaraan deze bestanden moeten voldoen;

      • x.

        een beschrijving van de wijze waarop de aanvrager voornemens is na het treffen van de inrichtingsmaatregelen de (beoogde) beheertypen en habitattypen verder te ontwikkelen en te beheren.

  • 7. Europese regelgeving

    Als sprake is van staatssteun, wordt subsidie voor agrarische bedrijfsverplaatsingen en investeringen in bedrijfsgebouwen slechts verstrekt met toepassing van Verordening (EU) nr. 2022/2472 van de Europese Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en inplattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard, PBEU L327/1 van 21 december 2022, met dien verstande dat:

    • a.

      subsidie voor investeringskosten slechts wordt verstrekt met inachtneming van met hoofdstuk I en artikel 14 van Verordening (EU) nr 2022/2472.

    • b.

      subsidie voor verplaatsingskosten slechts wordt verstrekt met inachtneming van hoofdstuk I en artikel 16 van Verordening (EU) nr. 2022/2472.

Hoofdstuk 3 Landschap en Cultuurhistorie

Artikel 3.1.1 Stimulering aanleg en herstel van kleine landschapselementen

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    In het kader van de meerjarendoelen 2.1.3 (natuurgebieden zijn beter met elkaar verbonden) en 2.2.2 (de biodiversiteit in stad en platteland is verbeterd) uit de Programmabegroting kan subsidie worden verstrekt voor de volgende activiteiten:

    • a.

      aanleg en herstel van kleine landschapselementen zoals bedoeld in de bijlage bij deze subsidieregeling, binnen het leefgebied dooradering, zoals begrensd in het natuurbeheerplan;

    • b.

      aanleg en herstel van kleine landschapselementen zoals bedoeld in de bijlage bij deze regeling, binnen alle deelgebieden op kaart 1 ‘Te ontwikkelen natuur’ in het natuurbeheerplan.

  • 2. Hoogte subsidie

    • a.

      De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

    • b.

      De volgende kosten komen in aanmerking voor subsidie en worden getoetst aan de Beleidsregel subsidiabele kosten projectsubsidies provincie Utrecht:

      • i.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde, door middel van een factuur aantoonbare kosten voor de voorbereiding van aanleg en herstel, zoals het werven van deelnemers;

      • ii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde, door middel van een factuur aantoonbare kosten voor aanleg en herstel;

      • iii.

        overige kosten voor zover noodzakelijk in verband met de desbetreffende aanleg of het herstel.

  • 3. Subsidieontvangers

    • a.

      Subsidie kan worden verstrekt aan de agrarische collectieven Gebiedscoöperatie Rijn Vecht en Venen U.A., Agrarische Natuur en Landschapsvereniging De Lopikerwaard e.o., Collectief Eemland, Coöperatie Agrarisch Natuurbeheer Utrecht Oost U.A., Vereniging Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer Rijn en Gouwe Wiericke, Collectief Alblasserwaard Vijfheerenlanden Coöperatie U.A. voor zover bestaande uit rechtspersonen of natuurlijke personen die zeggenschap hebben over een terrein krachtens:

      • i.

        eigendom;

      • ii.

        erfpacht.

    • b.

      Als eindbegunstigde van de subsidie worden grote ondernemingen uitgesloten.

  • 4. Verplichtingen subsidieontvanger

    • a.

      De gesubsidieerde activiteiten worden gedurende tenminste 12 jaren in stand gehouden en beheerd.

    • b.

      De eindrapportage bevat een beschrijving van de aangelegde landschapselementen en een GIS-kaart met daarop een overzicht en locatie van de gerealiseerde landschapselementen.

  • 5. Weigeringsgrond

    Onverminderd artikel 4.6 van de Asv wordt subsidie geweigerd:

    • a.

      voor aanleg en herstel van kleine landschapselementen op bouwkavels of tuinen, tenzij het om een in het landelijk gebied gelegen bouwkavelgrens of tuingrens gaat die voor maximaal 10% deel uitmaakt van een groter landschapselement die via deze regeling wordt aangelegd of hersteld;

    • b.

      voor aanleg en herstel van kleine landschapselementen op gronden in eigendom van waterschappen, gemeenten of andere overheden;

    • c.

      voor aanleg en herstel van kleine landschapselementen die dienen tot uitvoering van wettelijke verplichtingen of een bestaand convenant, een bestaande regeling of afspraak;

    • d.

      als de subsidiabele activiteiten reeds zijn begonnen voor de subsidieaanvraag is ingediend;

    • e.

      als de subsidieaanvrager een onderneming is die in financiële moeilijkheden verkeert, als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01);

    • f.

      als er een uitstaand bevel tot terugvordering is ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

  • 6. Cumulering van steun

    • a.

      Een subsidie wordt niet verstrekt voor zover op de landbouwgrond of het natuurterrein nog verplichtingen rusten op grond van deze regeling of enige andere regeling, op grond waarvan een subsidie is verstrekt met betrekking tot agrarisch natuurbeheer of natuurbeheer.

    • b.

      In het geval dat subsidie onder de Catalogus Groenblauwe Diensten met andere subsidie voor dezelfde in aanmerking komende kosten wordt gecumuleerd, worden de krachtens de onderhavige regeling toe te kennen bedragen zodanig beperkt dat het totale subsidiebedrag samen niet hoger is dan de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten, het maximale subsidiebedrag uit deze regeling, de maximale steunintensiteiten of het maximale steunbedrag op grond van de toepasselijke Europese voorschriften.

    • c.

      De aanvrager verklaart in het aanvraagformulier óf en zo ja welke andere subsidies hij voor de activiteit, waarvoor subsidie wordt aangevraagd, ontvangt en door wie die subsidies worden verstrekt.

  • 7. Openstelling

    • a.

      GS kunnen een of meerdere keren per jaar een openstellingsbesluit vaststellen voor het verstrekken van subsidies op grond van dit artikel.

    • b.

      In het Openstellingsbesluit kan een nadere omschrijving worden gegeven van de doelgroep en de activiteiten waarvoor subsidie kan worden aangevraagd en worden het subsidieplafond en de periode van openstelling vastgesteld.

    • c.

      Tenzij in het openstellingsbesluit anders is bepaald, wordt de subsidie verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 8. Europese regelgeving

    Als sprake is van staatssteun, wordt subsidie slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met het Besluit van de Europese Commissie van 26 oktober 2018, C(2018) 6937, met betrekking tot steunmaatregel SA.44848 (2017/N) (Catalogus Groenblauwe diensten).

Artikel 3.1.2 Stimulering aanleg van kleine landschapselementen met functieverandering van grond

1. Subsidiabele activiteiten

In het kader van de meerjarendoelen 2.1.3, (natuurgebieden zijn beter met elkaar verbonden) 2.2.2 (de biodiversiteit in stad en platteland is verbeterd) en 2.1.4 (het areaal bos buiten de NNN en de Groene Contour is vergroot) uit de Programmabegroting kan subsidie worden verstrekt voor de volgende activiteiten:

de combinatie van de aanleg van kleine landschapselementen en functieverandering van de percelen (of gedeelten) voor kleine landschapselementen L01.02, L01.03 L01.04, L01.06, L01.10, L01.11 en L01.12 zoals bedoeld in de bijlage bij deze subsidieregeling, binnen het leefgebied dooradering, zoals begrensd in het natuurbeheerplan.

2. Subsidiabele kosten

  • a.

    De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

  • b.

    De volgende kosten komen in aanmerking voor subsidie en worden getoetst aan de Beleidsregel subsidiabele kosten projectsubsidies provincie Utrecht:

    • i.

      loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde, door middel van een factuur aantoonbare kosten voor de voorbereiding van aanleg, zoals het werven van deelnemers;

    • ii.

      loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde, door middel van een factuur aantoonbare kosten voor aanleg;

    • iii.

      overige kosten voor zover noodzakelijk in verband met de desbetreffende aanleg.

  • c.

    Subsidie voor functieverandering van de percelen voor de in lid 1 beschreven landschapselementen bedraagt 100% van het verschil tussen de marktwaarde voor en na de aanleg. De marktwaarde van de landbouwgrond en de marktwaarde van de grond na aanleg worden bepaald op basis van een taxatie, die in opdracht van de provincie wordt uitgevoerd door een onafhankelijk taxateur. Bij de taxatie wordt als peildatum gehanteerd de eerste dag van de maand waarin de aanvraag volledig is.

3. Nadere criteria

De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien aan de volgende criteria wordt voldaan:

  • a.

    de percelen zijn de vijf jaren voorafgaand aan het indienen van de aanvraag onafgebroken in gebruik geweest voor de primaire landbouwproductie;

  • b.

    de percelen waarvoor subsidie voor functieverandering van de grond wordt aangevraagd zijn de vijf jaren voorafgaand aan de aanvraag geregistreerd bij RVO als landbouwgrond;

  • c.

    de betrokken landbouwproductiecapaciteit wordt gesloopt of onherroepelijk gesloten;

  • d.

    de totale oppervlakte van de aan te leggen landschapselementen bedraagt minimaal 2500 m² per grondeigenaar of de totale lengte van element en L1.03, L1.06 en L1.10 is meer dan 500 meter;

  • e.

    bij de subsidie-aanvraag wordt een inrichtingsplan aangeleverd. Het inrichtingsplan bevat minimaal informatie over:

    • i.

      locatie, soortkeuze en ontwerp;

    • ii.

      gekozen plantmateriaal, inclusief herkomst;

    • iii.

      terreinvoorbereiding en aanplant;

    • iv.

      bescherming, onderhoud en beheer

    • v.

      oplevering;

    • vi.

      kostenraming.

  • f.

    bij de subsidie-aanvraag worden één of meer topografische of digitale kaarten met een schaal van ten hoogste 1:10.000 gevoegd waarop de grenzen van de landbouwgrond waarvoor de subsidie wordt aangevraagd zijn aangegeven, alsmede op die landbouwgrond gelegen wegen en paden. Digitale kaarten dienen te worden aangeleverd als GIS-bestand in de vorm van een shapefile. Gedeputeerde staten kunnen nadere technische eisen stellen waaraan deze bestanden moeten voldoen.

  • g.

    indien op de landbouwgrond waarvoor een subsidie functieverandering is aangevraagd een recht van hypotheek is gevestigd, gaat een subsidie-aanvraag vergezeld van een verklaring van geen bezwaar van de natuurlijke of rechtspersoon die het recht van hypotheek toekomt.

4.Subsidieontvangers

  • a.

    Subsidie kan worden verstrekt aan de agrarische collectieven Gebiedscoöperatie Rijn Vecht en Venen U.A., Agrarische Natuur en Landschapsvereniging De Lopikerwaard e.o., Coöperatie Agrarisch Natuurbeheer Utrecht Oost U.A., Collectief Alblasserwaard Vijfheerenlanden Coöperatie U.A. voor zover bestaande uit rechtspersonen of natuurlijke personen die zeggenschap hebben over een perceel krachtens:

    • i.

      eigendom;

    • ii.

      erfpacht.

  • b.

    Als eindbegunstigde van de subsidie worden grote ondernemingen uitgesloten.

5. Verplichtingen subsidieontvanger

Wanneer subsidie wordt verleend is de eindbegunstigde verplicht om:

  • a.

    binnen twaalf weken na verlening van de subsidie met de provincie Utrecht een overeenkomst af te sluiten, waarin is opgenomen:

    • i.

      de kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek dat de eigenaar de grond niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond, het terrein beheert overeenkomstig het landschapsbeheertype zoals voorgeschreven in de Index Natuur en landschap en datgene nalaat wat de veiligstelling van het landschapsbeheertype verstoort; en

    • ii.

      dat deze verplichting zal overgaan op al degenen die het terrein onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat mede gebonden zullen zijn al degenen die van de rechthebbende een recht op gebruik van het terrein zullen krijgen;

  • b.

    binnen vier weken nadat de overeenkomst tot stand is gekomen, op kosten van de provincie, de overeenkomst in de openbare registers in te laten schrijven als kwalitatieve verplichting ten aanzien van het terrein;

  • c.

    een afschrift van de kwalitatieve verplichting binnen vier weken na inschrijving in de openbare registers toe te zenden aan de Gedeputeerde Staten;

  • d.

    het betreffende element door de provincie Utrecht op te laten nemen op de kaart landschapselementen op afgewaardeerde grond, welke valt onder de Omgevingsverordening met bijbehorende activiteitenregels;

  • e.

    op de uit productie genomen gronden binnen twee jaar na subsidieverlening landschapselementen te realiseren, en wel zodanig dat nadelige milieueffecten worden voorkomen. Tot dan moeten de cultuurgronden in een goede landbouw- en milieuconditie worden gehouden overeenkomstig artikel 13 van de Verordening (EU) 2021/2115 en de toepasselijke uitvoeringsbepalingen.

6. Weigeringsgrond

Onverminderd artikel 4.6 van de Asv wordt subsidie geweigerd:

  • a.

    voor aanleg van kleine landschapselementen op bouwkavels of tuinen, tenzij het om een in het landelijk gebied gelegen bouwkavelgrens of tuingrens gaat die voor maximaal 10% deel uitmaakt van een groter landschapselement die via deze regeling wordt aangelegd;

  • b.

    voor aanleg van kleine landschapselementen op gronden in eigendom van waterschappen, gemeenten of andere overheden;

  • c.

    voor aanleg van kleine landschapselementen die dienen tot uitvoering van wettelijke verplichtingen of een bestaand convenant, een bestaande regeling of afspraak;

  • d.

    als de subsidiabele activiteiten reeds zijn begonnen voor de subsidieaanvraag is ingediend;

  • e.

    subsidie wordt aangevraagd door een onderneming die niet aan de relevante Unienormen of nationale wet- en regelgeving voldoet en op basis daarvan hun productie hoe dan ook moet stopzetten;

  • f.

    als de subsidieaanvrager een onderneming is die in financiële moeilijkheden verkeert, als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01);

  • g.

    als er een uitstaand bevel tot terugvordering is ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

7. Cumulering van steun

  • a.

    Een subsidie wordt niet verstrekt voor zover op de landbouwgrond of het natuurterrein nog verplichtingen rusten op grond van deze regeling of enige andere regeling, op grond waarvan een subsidie is verstrekt met betrekking tot agrarisch natuurbeheer of natuurbeheer.

  • b.

    In het geval dat subsidie onder de Catalogus Groenblauwe Diensten met andere subsidie voor dezelfde in aanmerking komende kosten wordt gecumuleerd, worden de krachtens de onderhavige regeling toe te kennen bedragen zodanig beperkt dat het totale subsidiebedrag samen niet hoger is dan de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten, het maximale subsidiebedrag uit deze regeling, de maximale steunintensiteiten of het maximale steunbedrag op grond van de toepasselijke Europese voorschriften.

  • c.

    De aanvrager verklaart in het aanvraagformulier óf en zo ja welke andere subsidies hij voor de activiteit, waarvoor subsidie wordt aangevraagd, ontvangt en door wie die subsidies worden verstrekt.

8. Openstelling

  • a.

    Gedeputeerde staten kunnen een of meerdere keren per jaar een openstellingsbesluit vaststellen voor het verstrekken van subsidies op grond van dit artikel.

  • b.

    In het openstellingsbesluit kan een nadere omschrijving worden gegeven van de doelgroep en de activiteiten waarvoor subsidie kan worden aangevraagd en worden het subsidieplafond en de periode van openstelling vastgesteld.

  • c.

    Tenzij in het openstellingsbesluit anders is bepaald, wordt de subsidie verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

9.Europese regelgeving

Als sprake is van staatssteun, wordt subsidie slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met het Besluit van de Europese Commissie van 26 oktober 2018, C(2018) 6937, met betrekking tot steunmaatregel SA.44848 (2017/N) (Catalogus Groenblauwe diensten).

Artikel 3.2 Niet-productieve investeringen agrarisch natuurbeheer

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    In het kader van het meerjarendoel 2.2.1 (door effectief en efficiënt beheer van bestaande bos-, natuur- en agrarische gebieden worden de kwaliteiten beter vastgehouden en ontwikkeld) uit de Programmabegroting kan subsidie worden verstrekt voor de volgende activiteiten:

    herstel-, inrichtings- of innovatieve beheermaatregelen voor natuur, landschap en biodiversiteit ten behoeve van de uitvoering van een afgegeven of nog af te geven subsidiebeschikking agrarisch natuurbeheer op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016.

  • 2. Hoogte subsidie

    • a.

      De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

    • b.

      Tot de subsidiabele kosten behoren in ieder geval:

      • i.

        de kosten van koop, huurkoop, verbetering, bouw en plaatsing van onroerende en roerende zaken;

      • ii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor bouw en plaatsing van de roerende en onroerende zaken;

      • iii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor voorbereiding (voorbereidingskosten) tot een maximum van 15% van de projectkosten;

      • iv.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor directievoering, advies en begeleiding ten behoeve van de gesubsidieerde activiteit;

      • v.

        de kosten van overige activiteiten voor zover noodzakelijk in verband met de desbetreffende activiteit.

  • 3. Weigeringsgrond

    Er wordt geen subsidie verstrekt indien reeds voor dezelfde activiteiten subsidie is verleend op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016.

  • 4. Subsidieontvangers

    Subsidie kan worden verstrekt aan een Collectief voor agrarisch natuurbeheer werkzaam in de provincie Utrecht.

  • 5. Verplichtingen subsidieontvanger

    • a.

      De gesubsidieerde activiteiten worden ingezet ten behoeve van de uitvoering van een afgegeven of nog af te geven subsidiebeschikking agrarisch natuurbeheer op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016 of een opvolger van deze verordening.

    • b.

      De gesubsidieerde activiteiten worden tenminste zes jaar in stand gehouden.

  • 6. Openstelling

    • a.

      GS kunnen een of meerdere keer per jaar een openstellingsbesluit vaststellen voor het verstrekken van subsidies op grond van dit artikel.

    • b.

      In het openstellingsbesluit kan een nadere omschrijving worden gegeven van de doelgroep en de activiteiten waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, het subsidieplafond en de periode van openstelling.

    • c.

      Tenzij in het openstellingsbesluit anders is bepaald, wordt de subsidie verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 7. Europese regelgeving

    Als sprake is van staatssteun, wordt subsidie slechts verstrekt met inachtneming van:

    • a.

      Verordening betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 VWEU op de de-minimissteun (Verordening (EU) Nr. 2023/2831, PbEU L van 15.12.2023); of

    • b.

      Verordening betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 VWEU op de de-minimissteun in de landbouwsector (Verordening (EU) Nr. 1408/2013, PbEU L352/9) bij subsidie aan een onderneming actief in de primaire productie, verwerking of afzet van landbouwproducten.

Artikel 3.3 Agroforestry

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    In het kader van het meerjarendoel 2.1.4 (het areaal bos buiten het NNN en de Groene Contour is vergroot) uit de Programmabegroting kan subsidie worden verstrekt voor de aanplant van bomen en meerjarige houtige gewassen ten behoeve van de realisatie van agroforestry op gronden met een agrarische bestemming.

  • 2. Nadere criteria

    De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien aan de volgende criteria wordt voldaan:

    • a.

      het perceel waarop de bomen en meerjarige houtige gewassen verspreid worden aangeplant een minimale oppervlakte heeft van één hectare en een minimum van 30 bomen of meerjarige houtige gewassen per hectare wordt aangeplant, of

    • b.

      De bomen of meerjarige houtige gewassen worden geplaatst aan randen van percelen, watergangen of perceelscheidingen in één of meer rijen van ieder minimaal 20 meter op een perceeloppervlakte van minimaal 1 hectare.

  • 3. Hoogte subsidie

    • a.

      De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten, inclusief BTW voor zover verrekening niet mogelijk is, tot een maximum van €20.000,-.

    • b.

      De volgende kosten komen in aanmerking voor subsidie:

      • i.

        de kosten van de aankoop bomen en meerjarige houtige gewassen ten behoeve van agroforestry;

      • ii.

        de kosten voor de aankoop van toebehoren voor de aanleg en instandhouding van de bomen en meerjarige houtige gewassen;

      • iii.

        de kosten van huur van machines in verband met de aanplant;

      • iv.

        de kosten voor de inhuur van personeel in verband met de aanplant;

      • v.

        directe loonkosten in verband met de aanplant.

  • 4. Weigeringsgrond

    Onverminderd artikel 4.6 van de Asv wordt subsidie geweigerd voor het planten van invasieve soorten zoals opgenomen in Unielijst bij Verordening (EU) Nr. 1143/2014 van het Europees parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten en voor het planten van soorten genoemd in het Uitvoeringsprogramma Invasieve Exoten 2022 - 2026 van de provincie Utrecht.

  • 5. Subsidieontvangers

    Subsidie kan worden verstrekt aan de eigenaar van een actief landbouwbedrijf met de sbi-codes beginnend met 011, 012, 013, 014 of 015.

  • 6. Verplichtingen subsidieontvanger

    • a.

      Bij de aanvraag worden de volgende gegevens verstrekt:

      • i.

        een offerte voor de aankoop van de bomen en meerjarige houtige gewassen;

      • ii.

        een GIS-kaart waarop de ligging van het perceel is aangegeven.

    • b.

      de subsidieontvanger realiseert de aanplant ten behoeve van agroforestry binnen 24 maanden na de datum van het besluit tot subsidieverlening.

    • c.

      de subsidieontvanger realiseert de aanplant ten behoeve van agroforestry passend binnen het geldende bestemmingsplan en, indien van toepassing, met goedkeuring van de verpachter van de grond

    • d.

      de gesubsidieerde activiteiten worden gedurende tenminste 12 jaren in stand gehouden en beheerd.

  • 7. Europese regelgeving

    Als sprake is van staatssteun, wordt subsidie slechts verstrekt met inachtneming van de Verordening betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 VWEU op de-minimissteun in de landbouwsector (Verordening (EU) Nr. 1408/2013, PbEU L 352/9).

Hoofdstuk 4 Sociaal Economische Vitaliteit

Artikel 4.1 Leefbaarheid en kleine kernen

  • 1. Subsidiabele activiteiten

    In het kader van het meerjarendoel 2.5.1 (de leefbaarheid van het landelijk gebied en de kleine kernen is beter) uit de Programmabegroting kan subsidie worden verstrekt voor de volgende activiteiten in kleine kernen:

    • a.

      het investeren in een bestaande fysieke basisvoorziening in het sociaal domein;

    • b.

      het organiseren en uitvoeren van een activiteit ter bevordering van de sociale cohesie;

    • c.

      het versterken van een organisatie die structureel activiteiten ter bevordering van de sociale cohesie verzorgt.

  • 2. Nadere criteria

    De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend in aanmerking voor subsidie indien er sprake is van een breed draagvlak bij de inwoners van het dorp of de regio, welke blijkt uit bijvoorbeeld actieve betrokkenheid van inwoners bij de realisatie en inzet van eigen uren.

  • 3. Hoogte van de subsidie

    • a.

      De subsidie bedraagt maximaal 25% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 200.000;

    • b.

      In afwijking van het gestelde onder a bedraagt de subsidie maximaal 50% van de subsidiabele kosten indien de totale projectkosten maximaal € 50.000 bedragen;

    • c.

      Tot de subsidiabele kosten behoren:

      • i.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor voorbereiding (bijvoorbeeld voor opstellen projectplan, advies, vergunningen, bestek en ondernemersplan) tot een maximum van 15% van de projectkosten;

      • ii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor directievoering, advies, en begeleiding ten behoeve van de gesubsidieerde activiteiten;

      • iii.

        loonkosten eigen personeel of aan derden betaalde kosten voor publicaties, websites en andere vormen van communicatie;

      • iv.

        kosten voor materiaal of materieel dat nodig is voor de activiteiten genoemd in het eerste lid;

  • 4. Subsidieontvangers

    Subsidie kan worden verstrekt aan natuurlijke personen en aan publieke- en private rechtspersonen met uitzondering van grote ondernemingen.

  • 5. Aanvraag

    Bij investeringen in basisvoorzieningen moet sprake zijn van een exploitatieplan en een onderhoudsplan.

  • 6. Verplichtingen subsidieontvanger

    Gedurende de uitvoering van het project gelden de volgende verplichtingen ten aanzien van de rapportage over de voortgang van het project:

    • a.

      de monitoring wordt op een inzichtelijke manier gerapporteerd waaruit blijkt hoeveel personen of groepen zijn bereikt, welke activiteiten zijn uitgevoerd, en wat het gemeten of berekende effecten zijn van deze activiteiten in brede zin (te denken valt aan deelnamecijfers, de feitelijke toepassing en de sociaaleconomische aspecten en gevolgen);

    • b.

      de rapportage bevat ook een advies voor de verdere implementatie of voortzetten van de activiteiten.

  • 7. Europese regelgeving

    Als sprake is van staatssteun, wordt subsidie slechts verstrekt met inachtneming van:

    • a.

      Verordening betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 VWEU op de de-minimissteun (Verordening (EU) Nr. 2023/2831, PbEU L van 15.12.2023); of

    • b.

      Verordening betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 VWEU op de de-minimissteun in de landbouwsector (Verordening (EU) Nr. 1408/2013, PbEU L352/9) bij subsidie aan een onderneming actief in de primaire productie, verwerking of afzet van landbouwproducten.

Artikel 4.2 Recreatiebanken

[vervallen]

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 5.1 Intrekking en overgangsrecht

Subsidies die zijn aangevraagd of verstrekt vóór de datum van inwerkingtreding van deze subsidieregeling, of een wijziging hiervan, worden behandeld overeenkomstig de op dat moment geldende regelgeving.

Artikel 5.2 Inwerkingtreding

Deze subsidieregeling treedt in werking op 1 januari 2023.

Artikel 5.3 Citeertitel

Deze subsidieregeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Utrecht van 29 november 2022.

Voorzitter,

mr. J.H. Oosters

Secretaris,

mr. drs. A.G. Knol-van Leeuwen

Bijlage bij artikel 3.1.1 en 3.1.2 Landschapselementen

In deze bijlage is beschreven voor welke landschapselementen de subsidie in de artikelen 3.1.1 en 3.1.2 zijn bedoeld.

De beschrijving is gebaseerd op de teksten in de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016, bijlage 1. De codes die vóór het desbetreffende landschapselement staan (bijvoorbeeld L01.01) komen uit deze subsidieverordening. De codes en namen die achter het betreffende element staan (bijvoorbeeld II.3 Cluster Natte begroeiing) komen uit bijlage D van de Catalogus Groenblauwe Diensten, versie EU 28 augustus 2018.

Algemene beschrijving

In de loop der eeuwen zijn in het Nederlandse landschap diverse landschapselementen verschenen. Sommige van deze landschapselementen zijn al eeuwen oud. De functie was vaak meerledig: zo dienden dergelijke landschapselementen als perceelsscheiding, veekering of drinkwatervoorziening voor het vee maar ze leverden ook gebruikshout op. Door de komst van prikkeldraad, de schaalvergroting en ruilverkavelingen zijn vele kilometers en hectares van deze elementen verdwenen. Deze landschapselementen vertegenwoordigen vaak een hoge natuurwaarde, doordat veel dieren en planten er beschutting, dekking en voedsel vinden. De lijnvormige landschapselementen worden gebruikt als migratieroute door veel zoogdieren als vleermuizen en das. De blauwe landschapselementen dienen als voortplantingsplaats van amfibieën en insecten. Veel vogels vinden nestgelegenheid in de dichte begroeiing of juist in de ontstane holtes als gevolg van het intensieve beheer dat bij deze landschapselementen plaatsvindt. Planten en insecten profiteren optimaal van de vele microklimaten die de landschapselementen bieden.

L01.01 Poel en klein historisch water (II.3 Cluster Natte begroeiing)

Algemene beschrijving

Poelen zijn natuurlijke of gegraven laagtes, gemaakt om over water voor vee te kunnen beschikken. Andere al dan niet gegraven kleine wateren met een historische betekenis zijn bijvoorbeeld voorraadbassins voor bluswater, visvijvers, schapenwasplaatsen, pingoruïnes en veenputten. Vaak vervulden poelen meerdere functies. De mens heeft altijd water nodig gehad en daarvoor zijn zowel bestaande natuurlijke wateren als zelf gegraven laagtes gebruikt. Ook uit de middeleeuwen zijn putten en kuilen bekend. Tot op de dag van vandaag worden poelen gegraven en gebruikt. Poelen en kleine wateren in het landschap kunnen dus al eeuwen oud zijn, alhoewel sommige van zeer recente datum zijn, denk aan nieuw gegraven amfibieënpoelen. Het beheertype Poel en klein historisch water is te vinden in heel Nederland. Er zijn diverse vormen bekend. In het waterrijke West-Nederland dienden de sloten veelal als veedrinkplek en waren poelen dan ook minder noodzakelijk. In dit gebied vinden we de veenputten die door het kleinschalig afgraven van veen zijn ontstaan. Als drinkplaats voor vee zijn poelen daar te vinden waar ander drinkwater niet voorhanden was. Vooral in Oost- en Zuid-Nederland zijn poelen veel voorkomende landschapselementen. Openheid rondom (een deel van) de poel kan de zichtbaarheid en beleefbaarheid vergroten en is van belang om een goed voortplantingsbiotoop voor amfibieën te behouden. In het verleden was zeker bij veedrinkpoelen het element bereikbaar voor vee en dus in ieder geval deels onbegroeid. Vaak stonden er wel enkele bomen bij een poel voor schaduw voor de dieren en tegen verdamping. Soms kennen poelen gemetselde randen, zoals uit Zuid-Limburg bekend is. Poelen zijn van groot belang als voortplantingsbiotoop voor amfibieën en libellen in het cultuurlandschap.

Afbakening

  • Zowel een poel als een klein historisch water is doorgaans een geïsoleerd stilstaand water dat gevoed wordt door grond- en/of regenwater;

  • De oppervlakte van een poel is minimaal 0,5 are en maximaal 50 are. De waterdiepte in de diepste delen van de poel is minimaal 0,5 m in de periode tussen 1 oktober en 1 april.

L01.02 Houtwal en houtsingel (II.1 Cluster opgaande begroeiing)

Algemene beschrijving

Houtwallen en houtsingels komen in heel Nederland voor en er zijn vele lokale varianten zoals; graften, grubben, dykswâlen, schurvelingen of houtkaden. Houtwallen komen vooral voor in cultuurlandschappen in het Zandgebied, Heuvelland en het Duingebied. Lijnvormige landschapselementen met wallichaam in het laagveengebied worden houtkade genoemd. Deze lijnvormige landschapselementen kennen een sterke samenhang met het omringende landschap. Houtwallen en houtsingels zijn bepalend voor het kleinschalige kampenlandschap op de zandgronden. Deze lijnvormige elementen vormen een belangrijk biotoop voor aan struwelen en zomen gebonden flora en fauna in het cultuurlandschap. Ze zijn tevens van belang ter oriëntatie voor vleermuizen en als verbindingszone voor fauna.

Afbakening

  • Een houtwal of houtsingel is een vrij liggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement, al dan niet groeiend op een aarden wal, met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en/of struiken;

  • Maximale breedte van houtwal is 20 meter en van houtsingel 50 meter;

  • De begroeiing wordt als hakhout beheerd.

Noodzakelijke voorschriften

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

  • Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.

L01.03 Elzensingel (II.1 Cluster opgaande begroeiing)

Algemene beschrijving

Elzensingels zijn lijnvormige landschapselementen die bestaan uit een enkele rij zwarte elzen, en vaak langs slootkanten staan. Deze elzensingels komen vooral voor in het laagveen-, zand- of rivierengebied en zijn zeer kenmerkend voor de Friese Wouden en komen in verscheidene andere delen van Nederland voor, zoals het Groninger Westerkwartier, de Gelderse Vallei, Midden-Brabant en de gebieden rond Staphorst en Vriezeveen. Elzensingels zijn van belang voor schuilmogelijkheden voor fauna in het cultuurlandschap.

Afbakening

  • Een elzensingel is een vrij liggend lijnvormig en aaneengesloten éénrijig landschapselement dat grotendeels bestaat uit Zwarte els en als hakhout wordt beheerd. Losse bomenrijen horen niet tot dit beheertype, maar tot het beheertype L01.13 Bomenrij/solitaire boom;

  • Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.

Noodzakelijke voorschriften

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

  • Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.

L01.04 Bossingel en bosje (II.1 Cluster opgaande begroeiing)

Algemene beschrijving

Een bossingel of een bosje zijn houtopstanden die vroeger vaak aangeplant en beheerd werden als hakhout, maar doorgeschoten zijn. Ze komen in veel gebieden in Nederland voor. Ook de meer recentere landinrichtingsbosjes en kleine bosjes die geen hakhoutbeheer gekend hebben behoren tot dit type.

Afbakening

  • Een bossingel is een vrij liggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken;

    Een bosje is een vrij liggend vlakvormig en aaneengesloten landschapselement met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken.

Noodzakelijke voorschriften:

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

  • Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.

L01.05 Knip- of scheerheg (II.1 Cluster opgaande begroeiing)

Algemene beschrijving

Heggen zijn al eeuwen te vinden in het Nederlandse cultuurlandschap. Waar in natte delen van Nederland sloten als eigendoms- of perceelscheiding dienden, werden in drogere delen veelal heggen gebruikt. De doornige meidoorn kon daarnaast ook nog een veekerende functie hebben. Ook op landgoederen en forten is het gebruik van meidoornhagen bekend. De introductie van het prikkeldraad rond 1900 heeft gezorgd voor het verdwijnen van veel heggen. Heggen komen in heel Nederland voor, maar zijn vooral te vinden rondom dorpen en boerderijen. In Zuid-Limburg is de knip- en scheerheg ook een karakteristiek landschapselement in het landelijke gebied. Door het regelmatig knippen heeft de heg een strak en recht uiterlijk. Heggen zijn van belang als leefgebied en migratieroute. Daarnaast bieden heggen schuilmogelijkheden voor de fauna in het cultuurlandschap.

Afbakening

  • Een knip- of scheerheg is een vrij liggend lijnvormig landschapselement, met een aaneengesloten begroeiing van inheemse bomen en/of struiken, dat wordt geknipt of geschoren;

  • Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.

Noodzakelijke voorschriften:

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

  • Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.

L01.06 Struweelhaag (II.1 Cluster opgaande begroeiing)

Algemene beschrijving

In de loop der eeuwen zijn in het Nederlandse landschap diverse lijnvormige landschapselementen verschenen met houtige gewassen. Sommige van deze landschapselementen zijn al eeuwen oud. De functie van dergelijke landschapselementen was perceelsscheiding en veekering. Door de komst van prikkeldraad en de schaalvergroting en ruilverkavelingen zijn vele kilometers van deze elementen verdwenen. Struweelhagen komen in heel Nederland voor en er zijn vele lokale varianten. Karakteristieke heggenlandschappen zijn terug te vinden langs de grote rivieren Maas en IJssel, in Zuid-Beveland en op Walcheren. Deze landschapselementen kennen een sterke samenhang met het omringende landschap. Het verschil met een knip- of scheerheg is dat een struweelhaag minder frequent wordt gesnoeid en daardoor meer en breder uitgroeit. Soms is er sprake van speciale beheervormen zoals bij vlechtheggen. Struweelhagen vormen een belangrijk leefgebied voor aan struwelen en zomen gebonden flora en fauna in het cultuurlandschap. Ze zijn tevens van belang ter oriëntatie voor vleermuizen en als verbindingszone voor fauna.

Afbakening

  • Een struweelhaag is een vrij liggend lijnvormig landschapselement met een aaneengesloten opgaande begroeiing van inheemse, overwegend doornachtige, struiken;

  • Hagen die minimaal eenmaal per 3 jaar worden gesnoeid horen tot het beheertype L01.05 Knip- of scheerheg.

Noodzakelijke voorschriften:

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

  • Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.

L01.07 Laan (II.1 Cluster opgaande begroeiing)

Algemene beschrijving

Lanen zijn wegen die aan beide zijde met een of meerdere rijen bomen zijn beplant. Lanen vormen sinds de 17e eeuw belangrijke dragers van landgoederen en buitenplaatsen. Lanen werden niet alleen aangeplant uit esthetische motieven, maar dienden ook als beschutting tegen weersinvloeden en voor de houtproductie. Lanen blijven populair in de diverse tuinstijlen. Nog altijd worden nieuwe lanen aangelegd. Lanen komen voor in heel Nederland, vaak op en rond landgoederen. Soms herinneren lanen aan vroegere landgoederen op die locatie. Lanen zijn belangrijke onderdelen van landgoederen en geven vaak de structuur aan. Niet zelden bevindt zich het landhuis aan het eind van een laan, of biedt een laan een ver zicht naar een markant punt in de omgeving. Zeker oudere lanen met markante bomen kunnen zeer indrukwekkende landschapselementen zijn. Lanen zijn van belang voor aan oude bomen of boomholten gebonden vogels en vleermuizen. Verder zijn ze van belang voor op bomen groeiende mossen en korstmossen en oude lanen waar jaarlijks weinig strooisel blijft liggen zijn van groot belang voor zeldzame mycorrhizapaddenstoelen.

Afbakening

  • Een laan is een weg of pad, die aan beide zijden met een of meerdere rijen bomen is beplant en is bedoeld en aangelegd als laan;

  • Bij een laan gaat het meestal om bomen van dezelfde soort en leeftijd en er is sprake van een herkenbaar en regelmatig plantverband;

  • Onder dit beheertype vallen ook dijken met een weg, bovenop de kruin van de dijk, die aan beide zijden met bomen is beplant;

  • Losse bomenrijen horen niet tot dit beheertype, maar tot het beheertype L01.13 Bomenrij/solitaire boom.

Noodzakelijke voorschriften:

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

  • Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.

L01.08 Knotboom (II.1 Cluster opgaande begroeiing)

Algemene beschrijving

Knotbomen zijn bomen met een opgaande stam, waarbij periodiek de boven op die stam groeiende takken (of pruik) worden geoogst. Door die oogst ontstaat er op deze hoogte een vergroeiing van de stam: de knot. De knotboom levert gemakkelijk oogstbaar hout op dat op een plaats groeit waar het vee er niet bij kan. Knoteiken worden traditioneel een keer in de zeven tot acht jaar geknot. Bij knotessen gebeurde dat eens in de vijf tot zes jaar en knotwilgen en knotpopulieren worden meestal eens in de vier jaar geknot. Al van voor het begin van onze jaartelling zijn er vermeldingen bekend van knotbomen. Het gaat dan om de soorten wilg, populier, es, els, eik en haagbeuk. Knotessen, knothaagbeuken en knoteiken kunnen bijzonder oud worden. Ook wilgen en bijvoorbeeld populieren worden als knotboom veel ouder dan wanneer ze vrijuit groeien. Voor grote delen van vooral Laag Nederland is de knotwilg een zeer kenmerkend landschapselement. Utrecht en Zuid-Holland zijn de provincies met de meeste knotbomen, geschat wordt dat het alleen daar al om honderdduizenden exemplaren gaat. Het silhouet van knotbomen is uit veel regio's bekend. Per gebied verschillen echter wel de boomsoorten die ervoor worden gebruikt. In het oosten van het land staan knoteiken, essen en wilgen in houtwallen en als overstaanders in heggen. Maar ze zijn daar en in het zuiden ook te vinden in graften, langs holle wegen en terras- en bosranden. Ze komen zelfs midden in bossen voor als markering van vroegere hakhoutpercelen. Knotelzen staan vaak op armere gronden, ze zijn vooral kenmerkend voor akkerranden in landschappen met kampontginningen, slagenlandschappen en esdorpenlandschappen. Ze kwamen vroeger op veel plaatsen in Nederland voor, langs slootkanten als geknotte elzenhagen, maar ook in rijen tussen akkers en weilanden. In laagveengebieden en langs rivieren en dijken staan verschillende wilgen- en populierensoorten, maar daar en vooral in het laagveengebied worden ook gewone essen gebruikt. De bodem heeft daar weinig draagkracht en essen kunnen geknot veel ouder worden dan doorgroeiende essen. Knotbomen bieden broedgelegenheid aan diverse vogels, waaronder de Steenuil en Wilde eend. Vooral oude knotbomen kunnen zeldzame hierop groeiende mossen en korstmossen herbergen.

Afbakening

  • Een knotboom is een inheemse loofboom, waarvan de stam periodiek op een hoogte van minimaal 1,0 meter boven maaiveld wordt afgezet (geknot);

  • Knotbomen worden aangetroffen als solitaire boom, in rijen of in kleine groepen.

Noodzakelijke voorschriften:

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

  • Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.

L01.09 Hoogstamboomgaard (II.1 Cluster opgaande begroeiing)

Algemene beschrijving

Een hoogstamboomgaard is een boomgaard of boomweide met fruitrassen of notenbomen. Hoogstamboomgaarden zijn al bekend uit de middeleeuwen bij kloosters en kastelen, zowel voor eigen gebruik als handel. Ook bij boerderijen komen boomgaarden dan ook al eeuwen voor en sommige locaties kunnen heel oud zijn. De bomen zelf worden vaak niet ouder dan honderd jaar. De stijgende prijzen voor fruit zorgden voor een ware explosie van het aantal boomgaarden tussen 1850 en 1900. Na de Tweede Wereldoorlog verdwenen veel hoogstammen voor de efficiëntere teelt in eerst half- en vervolgens laagstammen. Rooipremies hebben in het hele land veel hoogstamboomgaarden doen verdwijnen. Inmiddels worden er uit landschappelijke en ecologische motieven weer hoogstambomen aangeplant, maar de oppervlakte is nog maar een fractie van de oppervlakte die kort na de Tweede Wereldoorlog bestond. Overal in Nederland komen hoogstamboomgaarden voor, vooral als onderdeel van het boerenerf. Ook bij landgoederen en buitenplaatsen waren vaak (grootschalige) boomgaarden te vinden. Niet overal in Nederland komen hoogstamboomgaarden evenveel voor. Vooral in de traditionele fruitgebieden, zoals Zuid-Limburg en het rivierengebied liggen nu nog veel restanten van oude boomgaarden. Voor de provincie Utrecht zijn oude boomgaarden in het Kromme Rijngebied en in het rivierengebied van belang. Boomgaarden zijn dikwijls verbonden aan boerderijen. Enkele grotere complexen horen bij landgoederen en buitenplaatsen of dateren uit de tijd van de grote groei (1850-1900). Boomgaarden worden vaak door een heg, haag of sloot afgescheiden van de omgeving. De ondergrond van de hoogstamboomgaard is vaak een begraasd grasland: de hoogte van de stammen zorgden er immers voor dat het vee geen fruit kon eten! In het rivierengebied komen oude boomgaarden op de kleigronden voor. Naast hun functie voor fruitproductie hebben hoogstamboomgaarden ook een belangrijke landschappelijke betekenis en vormen ze het leefgebied voor diverse diersoorten zoals bijvoorbeeld steenuil. In oude boomgaarden groeien vaak ook bijzondere zeldzame fruitrassen en in de ondergroei van de hoogstammen handhaaft zich vaak een soortenrijke kruidenvegetatie.

Afbakening

  • Slechts in enkele gebieden van de provincie Utrecht komen hoogstamboomgaarden in aanmerking voor subsidie voor aanleg en herstel. Deze karakteristieke gebieden staan in tabel 3 van het Natuurbeheerplan;

  • Een hoogstamboomgaard is een verzameling van fruitbomen, met een stam van minimaal 1,5 meter hoog en waarvan de onderbegroeiing bestaat uit een grazige of kruidenrijke vegetatie;

  • Een hoogstamboomgaard bestaat uit minimaal 10 fruitbomen en heeft een dichtheid van minimaal 50 en maximaal 150 bomen per hectare;

  • Maximaal 10% van de bomen bestaat uit walnoten;

  • Een hoogstamboomgaard is vaak in een cluster geplant en duidelijk afgescheiden van de omgeving.

Noodzakelijke voorschriften:

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden.

L01.10 Struweelrand (II.1 Cluster opgaande begroeiing)

Algemene beschrijving

Struweelranden kunnen zich ontwikkelen vanuit een extensief beheerde situatie, of aangeplant worden. Afhankelijk van het beheer kunnen randen ontstaan die gedomineerd worden door ruigtekruiden, struiken of een combinatie van beide. Kenmerk van een struweelrand is dat deze zowel vrij liggend, als aansluitend aan een ander element kan liggen. Struweelranden kunnen daarmee dienen als overgangsgebied tussen agrarisch gebruikte percelen en bossen, en zijn in die vorm vooral te beschouwen als een naar voren geschoven bosrand. Met een gunstige ligging kunnen struweelranden bijdragen aan een warmer microklimaat, en zijn dan vooral van belang voor insecten, amfibieën en reptielen. Wanneer dat microklimaat ontbreekt, kunnen struweelraden vooral van belang zijn voor broedvogels en planten van een meer extensief beheer.

Afbakening

  • Een struweelrand is een aaneengesloten rand met een mozaïek van struweel (bramen en/of andere inheemse bomen of struiken) en een kruidachtige begroeiing van inheemse grassen en kruiden die zich spontaan kan ontwikkelen;

  • Maximaal 50% van de oppervlakte van de rand wordt ingenomen door inheemse bomen en/of struiken;

  • De struweelrand kan langs een bosrand of een landschapselement liggen maar ook vrij in het veld, bijvoorbeeld langs een perceelsrand.

Noodzakelijke voorschriften:

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

  • Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.

L01.11 Hakhoutbosje (II.1 Cluster opgaande begroeiing)

Algemene beschrijving

Boeren hebben al eeuwenlang behoefte aan hout voor allerlei doeleinden. Het kan hierbij gaan om brandhout, staken voor de groentetuin of hout voor gereedschapsstelen. Dit soort bosjes wordt in de volksmond ook wel geriefhoutbosje genoemd. In de loop der tijd zijn deze bosjes vaak in onbruik geraakt omdat er steeds minder behoefte aan het hout kwam. Ook werden in sommige regio’s deze bosjes gebruikt om aan ziekten doodgegaan vee te dumpen.

Afbakening

  • Een hakhoutbos(je) is een vrijliggend vlakvormig landschapselement, met inheemse bomen en/of struiken dat als hakhout wordt beheerd;

  • Kleine vrijliggende bosjes zonder hakhoutbeheer of met een zeer beperkte vorm van hakhoutbeheer behoren tot het beheertype L01.04 Bossingel en Bosje.

Noodzakelijke voorschriften:

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

  • Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.

L01.12 Griendje (II.1 Cluster opgaande begroeiing)

Algemene beschrijving

In bepaalde delen van het land, was het verbouwen van wilgen lange tijd vrij gebruikelijk in vooral moerassige streken. Deze wilgen werden op enige tientallen centimeters boven de grond afgezet in een 4-6 jarige cyclus. Het hier vanaf komend hout (vaak wilgentenen genoemd) werd o.a. gebruikt als rijshout ter bescherming van waterkeringen. Deze wilgengrienden zijn ook nu nog in het landschap terug te vinden en het eraf komend hout wordt nog steeds gebruikt voor rijshout, maar kent inmiddels ook moderner toepassingen als tuinschermen etc. Vooral de oude wilgengrienden hebben vaak een rijke ondergroei van hogere planten, varens en mossen. Faunistisch zijn ze van belang als schuilplaats voor kleine zoogdieren en broedgebied voor zangvogels. Ook reeën vinden een geschikte schuilgelegenheid in wilgengrienden.

Afbakening

  • Een griendje is een vrij liggend vlakvormig landschapselement met inheemse wilgensoorten dat als hakhout wordt beheerd;

  • Grienden die machinaal gemaaid worden behoren niet tot dit type.

Noodzakelijke voorschriften:

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

  • Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.

L01.13 Bomenrij en solitaire boom (II.1 Cluster opgaande begroeiing)

Algemene beschrijving

Bomenrijen komen in heel Nederland voor en zijn vaak zeer bepalende elementen in het landschap, met een grote verscheidenheid aan vormen. Op de zandgronden komen bomenrijen voor langs perceelsgrenzen en langs paden. In het zeekleigebied zijn bomenrijen vaak terug te vinden op de slapende dijken. Ze kunnen bestaan uit één of meerdere boomsoorten, vrij in het veld staan of langs een watergang, schouwpad, weg of anderszins. In deze vorm hebben bomenrijen niet alleen een landschappelijke waarde maar ook waarde als broedgebied voor vogels, of als ecologische corridor, bijvoorbeeld voor vleermuizen. Solitaire bomen zijn eveneens zeer kenmerkend voor het landschap, en vanuit die optiek waardevol om te behouden.

Afbakening

  • Een bomenrij/solitaire boom is een vrijliggend landschapselement van inheemse loofbomen;

  • Bedoeld worden solitaire bomen of bomen in een groep of rij staande op of langs landbouwgrond;

  • Bomen die een onderdeel vormen van een ander beheertype van deze index of deel uitmaken van een bomenrij als bedoeld in dit beheertype kunnen niet als solitaire boom of verzameling van solitaire bomen aangevraagd worden;

  • Vlakvormige boomweides behoren niet tot dit beheertype;

  • Solitaire knotbomen of een rij knotbomen behoren tot het beheertype L01.08 Knotboom;

  • Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.

Noodzakelijke voorschriften:

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

  • Bij aanplant gebruik maken van inheemse bomen en struiken.

L01.14 Rietzoom en klein rietperceel (II.2, Cluster overgang nat-droog)

Algemene beschrijving

Rietzomen bestaan uit smalle rietstroken die grenzen aan agrarisch gebruikte percelen. Deze rietstroken kunnen zowel individueel als in samenhang met elkaar voorkomen, en in de laatste vorm soms vele kilometers lengte beslaan. Vanwege een extensief gebruik van deze rietzomen, zijn ze een belangrijk broedgebied voor rietvogels, en eveneens van belang voor amfibieën, ringslang, libellen en moerasvegetaties.

Afbakening

  • Een rietzoom bevindt zich langs een waterloop en bestaat uit riet-, biezen en/of zeggevegetaties;

  • Een klein rietperceel is een vlakvormig element met een vegetatie die overwegend uit riet bestaat.

L01.15 Natuurvriendelijke oever (II.2, Cluster overgang nat-droog)

Algemene beschrijving

Natuurvriendelijke oevers komen in heel Nederland voor langs waterlopen maar het meest karakteristiek zijn de natuurvriendelijke oevers voor Laag-Nederland. Natuurvriendelijke oevers zijn door de mens aangebracht in de vorm van een plas- of dras berm of een flauw talud langs een bestaande waterloop. De begroeiing bestaat uit plantensoorten van natte ruigten en natte graslanden. Door de kenmerkende flora en fauna hebben deze oevers een hoge ecologische waarde. Zij zijn gebonden aan typische terreinomstandigheden.

Afbakening

  • Een natuurvriendelijke oever is een aaneengesloten oever langs een bestaande waterloop, in de vorm van een plas- of drasberm of flauw talud (minimaal 1:3) met een begroeiing van inheemse planten.

Noodzakelijke voorschriften:

  • Vergoeding op basis van werkelijke kosten voor arbeid, machines en materiaal;

  • Onder profiel brengen van de oevers. De vorm van het profiel is afhankelijk van de geformuleerde doelstelling;

  • Overige inrichtingsmaatregelen noodzakelijk om de geformuleerde doelstelling te kunnen realiseren komen voor vergoeding in aanmerking;

  • Beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden.

Algemene toelichting

Aanleiding

Het Utrechts landelijk gebied levert een belangrijke bijdrage aan de aantrekkelijkheid van de provincie Utrecht. Aantrekkelijk voor mensen om er te wonen en te verblijven en aantrekkelijk voor bedrijven om zich er te vestigen. De provincie Utrecht heeft de ambitie haar landelijk gebied vitaal en toekomstgericht te houden. Centraal in die ambitie staat de Agenda Vitaal platteland (AVP): een breed en integraal programma met opgaven op het gebied van natuur, water, bodem en milieu, landschap, cultuurhistorie, landbouw, recreatie en leefbaarheid.

Uitvoering van dit programma doet de provincie Utrecht in nauwe samenwerking met de gebiedspartners. De provincie Utrecht hecht veel waarde aan deze samenwerking omdat hierdoor synergievoordelen worden behaald door bundeling van budgetten en kennis en het creëren van draagvlak. Dit heeft efficiencyvoordelen met als resultaat een versnelling van de uitvoering.

Subsidieregeling AVP

Voor de uitvoering van het AVP-programma maakt de provincie Utrecht onder andere gebruik van het subsidie instrument. Hiervoor is de Subsidieregeling Agenda Vitaal Platteland opgesteld als toetsingskader voor aanvragen. Het gaat hierbij om projectsubsidies die aan verschillende partijen in het landelijk gebied worden verstrekt t.b.v. AVP-doelen.

Staatssteun

Controle op overheidssteun – waaronder steun door decentrale overheden – aan ondernemingen is één van de belangrijkste onderdelen van het mededingingsbeleid binnen de Europese Gemeenschap. Eén van de doelen van de Europese wet- en regelgeving is het scheppen van gelijke concurrentievoorwaarden voor alle ondernemingen op de gemeenschappelijke markt. De maatregelen van de overheid die concurrentievervalsend uitpakken door onterecht voordelen te scheppen voor ondernemingen of bepaalde producties daarvan, zijn daarom niet toegestaan. Er zijn echter vrijstellingen voor specifieke activiteiten van bepaalde doelgroepen. In elk artikel wordt hieraan gerefereerd. De Subsidieregeling subsidie AVP maakt gebruik van de ruimte die Europese wet- en regelgeving biedt. In het geval een landbouw- of MKB-onderneming een subsidieaanvraag indient dan wordt hieraan getoetst.

Aanvraagprocedure

Voor het aanvragen van een subsidie in het kader van deze subsidieregeling dient u gebruik te maken van het AVP-aanvraagformulier dat beschikbaar is gesteld via de provinciale website. Aanvragen worden ingedeeld in één van drie categorieën: subsidie van € 1.000 – € 25.000, subsidie tussen € 25.000 en € 125.000 en subsidies van € 125.000 of meer. Het verschil tussen deze categorieën is de mate van verantwoording over het te besteden budget.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1

De in dit document gebruikte specifieke begrippen en verwijzingen staan in dit artikel.

Artikel 1.2

In dit artikel staat beschreven welke kosten in ieder geval niet subsidiabel zijn. In de artikelen onder hoofdstuk 2 tot en met 4 wordt per onderdeel nog verder gespecificeerd wat wel of niet subsidiabel is.

Artikel 1.3

De bij een aanvraag voor te leggen gegevens worden hier benoemd.

Artikel 1.5

Het vaststellen van een subsidieplafond is een manier om te voorkomen dat er meer subsidie wordt verleend dan het beschikbare budget. Door het in deze subsidieregeling op te nemen is er een wettelijke grondslag om aanvragen af te wijzen in het geval van overschrijdingen op afgesproken programmabudgetten.

Hoofdstuk 2 Natuur

Artikel 2.1 Beleefbare Natuur

De provincie Utrecht wordt gekenmerkt door een grote diversiteit aan landschappen. Dit maakt de provincie aantrekkelijk. De natuur vormt een belangrijke basis voor een aantrekkelijk landelijk gebied. Landschappen en natuurgebieden hebben een belangrijke educatieve en recreatieve waarde voor de burgers van de provincie Utrecht. Met name het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug richt zich op het bevorderen van natuurgerichte recreatie, communicatie en educatie in haar activiteiten. Deze maatregel heeft daarom tot doel om bovenlokale initiatieven te ondersteunen voor het versterken van draagvlak, kennis en belevingswaarde ten aanzien van natuur en landschap. Onder bovenlokaal niveau wordt verstaan initiatieven die zich richten op ten minste drie woonkernen binnen één of meerdere gemeenten. Het aan dit subsidieartikel gekoppelde subsidiebudget is specifiek gericht op realisatie van beleefbare natuur.

Artikel 2.2 Verplaatsing grondgebonden agrarische bedrijven in het kader van het NNN

Het doel van dit artikel is het vrijkomen van grond voor de realisalfe van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dit doel wordt bewerkstelligd door het ondersteunen en faciliteren van verplaatsing van landbouwbedrijven. Het gaat om van kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren. Subsidie wordt verstrekt bij hervestiging van perspectiefvolle landbouwbedrijven waarvan de landbouwgronden van de te verlaten locatie binnen de NNN of het zoekgebied NNN liggen.

Het artikel is getoetst op staatssteun. Er is aangesloten bij de Landbouwvrijstellingsverordening (EU) 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022 (LW), waardoor er bij subsidieverstrekking op basis van dit artikel sprake is van een geoorloofde vorm van staatssteun. Hierbij is gebruik gemaakt van de artikelen 14 en 16 LW. Het doel van de subsidie, realisatie NNN, sluit aan bij artikel 14.3 onderdeel g. van de LW: g) bijdragen tot het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterken van ecosysteemdiensten en in stand houden van habitats en landschappen.

Voor de definitie van 'jonge landbouwer' wordt verwezen naar de definitie in het Gemeenschappelijk Landbouw beleid, met name naar de Uitvoeringsregeling GLB 2023.

De subsidiabele kosten en de subsidiepercentages vallen binnen de ruimte die de LW biedt. Het gaat om drie soorten kosten: voorbereidingskosten, verplaatsings-/en verhuiskosten en investeringskosten. Bij investeringen worden de kosten van uitbreiding van het bedrijf niet gesubsidieerd.

Aan de subsidie is een maximum verbonden(€ 500.000,-) en de hoogte is afhankelijk van het aantal hectares (zoekgebied) NNN dat vrijkomt door de verplaatsing.

Hoofdstuk 3 Landschap en Cultuurhistorie

De hoofddoelen met betrekking tot landschap en cultuurhistorie zijn behoud en versterking van de identiteit van verschillende landschapstypen en het vernieuwen van het landschap, met herkenning van het verleden. De provincie Utrecht telt 5 Nationale Landschappen. Dat zijn Nederlandse landschappen die internationaal zeldzaam of uniek zijn. Deze landschappen zijn gebieden met een bijzondere cultuurhistorie: ze vertellen op welke manier het Utrechtse landschap is ontstaan. Voor landschap zijn geen financiële middelen beschikbaar gesteld. Hiervan wordt verwacht dat het wordt mee gekoppeld met de andere thema’s. Onder het thema ‘landschap en cultuurhistorie’ vallen de volgende maatregelen:

Artikel 3.1.1 Stimulering aanleg en herstel van kleine landschapselementen

De provincie vindt de aanleg en het herstel van kleine landschapselementen (KLE) zoals bosjes, houtwallen, knotwilgen en poelen belangrijk en heeft daarom besloten om subsidie beschikbaar te stellen. De subsidie is bedoeld voor terreinen die in het Natuurbeheerplan zijn begrensd als leefgebied dooradering of als natuur. In de bijlage bij deze subsidieregeling zijn de landschapselementen benoemd die voor subsidie in aanmerking komen. Daarbij is gebruik gemaakt van de typen landschapselementen zoals die in de SVNL, stand van zaken 1 januari 2016, waren opgenomen.

Agrarische collectieven zijn begunstigden van deze subsidie en de deelnemers aan het collectief zijn de eindbegunstigden. Dit levert schaalvoordeel op, omdat zij elementen bij verschillende deelnemers tegelijkertijd kunnen aanleggen. De agrarische collectieven hebben bovendien een actieve rol in het Platform Kleine landschapselementen, en werken samen met gemeenten, provincie en andere betrokkenen aan een mooier landschap. De agrarische collectieven zoeken hiervoor samen met gemeenten uit het platform naar geïnteresseerde deelnemers die een landschapselement willen aanleggen of herstellen. Ze ontzorgen de deelnemers bij het aanleggen of herstellen van landschapselementen en zorgen ervoor dat er een contract agrarisch natuurbeheer wordt afgesloten, om langdurig behoud en voldoende onderhoud te waarborgen. De collectieven kunnen vanuit hun rol in het agrarisch natuur- en landschapsbeheer ook beheersubsidie voor de betreffende terreinen aanvragen.

Het collectief kan op grond van dit artikel subsidie aanvragen voor terreinen die deelnemers aan het collectief in eigendom of erfpacht hebben. Anders dan bij het agrarisch natuur- en landschapsbeheer is het geen vereiste dat deze deelnemers landbouwers of gebruikers van landbouwgrond zijn. De regeling is niet van toepassing op landschapselementen die al in het kader van verplichtingen zoals bijvoorbeeld Rood voor Groen of compensatie worden aangelegd.

Deze regeling is gebaseerd op de Catalogus Groenblauwe Diensten.

  • In lid 5 sub e wordt invulling gegeven aan de eis dat de maatregelen voor aanleg en herstel van kleine landschapselementen verder gaan dan de baseline en voldoen aan de eisen voor een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC).

  • Met lid 6 sub a wordt gedoeld op situaties waarbij bijvoorbeeld op het perceel al een beheercontract is afgesloten voor 6 jaar kruidenrijke akkerrand, de eigenaar eerst dat contract moet uitdienen voordat eventueel subsidie op grond van artikel 3.1.1 Stimulering aanleg en herstel van kleine landschapselementen mogelijk wordt.

Artikel 3.1.2 Stimulering aanleg van kleine landschapselementen met functieverandering van grond

Dit artikel is toegevoegd om met name de doelgroep agrariërs en eigenaren van landgoederen meer aan te spreken. De huidige regeling voor kleine landschapselementen blijkt vooral gebruikt te worden voor particulieren met (veel) eigen grond, maar juist dus ook de agrariër en landgoedeigenaar willen we stimuleren kleine landschapselementen aan te leggen. Die doelgroep heeft aangegeven dat door de waardevermindering van de grond als gevolg van functieverandering mee te subsidiëren het aantrekkelijker wordt kleine landschapselementen aan te leggen. Ook deze regeling is gebaseerd op de Catalogus Groenblauwe Diensten. De uitvoering van de regeling is gelijk aan die van artikel 3.1.1: Agrarische collectieven zijn aanvragers en begunstigden van deze subsidie en de deelnemers aan het collectief zijn de eindbegunstigden.

Extra voorwaarde is dat de eindbegunstigde een overeenkomst met een kwalitatieve verplichting afsluit met de provincie m.b.t. het gebruik van de grond waarop de kleine landschapselementen worden aangelegd waarmee de onttrekking uit het agrarisch gebruik onherroepelijk wordt en de eigenaar zich verplicht de grond te blijven gebruiken voor (aanleg en beheer van) een landschapselement.

Hoofdstuk 4 Sociaal Economische vitaliteit

Artikel 4.1 Leefbaarheid en kleine kernen

De provincie Utrecht wil in de kleine kernen in het landelijk gebied de leefbaarheid op peil houden.

Leefbaarheid gaat over de vraag of een buurt, wijk, dorp of ander gebied aantrekkelijk en/of geschikt is om te wonen of werken. Sociale cohesie draagt bij aan de leefbaarheid. Sociale cohesie is de mate van verbondenheid en solidariteit binnen groepen en gemeenschappen.

Subsidie is mogelijk voor investeringen waarmee bestaande fysieke basisvoorzieningen inhet sociaal domein in stand gehouden kunnen worden (en dus niet voor het bouwen/inrichten van nieuwe fysieke basisvoorzieningen); voorbeelden hiervan zijn een dorpshuis, multifunctioneel centrum, hangplek voor jongeren, bibliotheek/bibliotheekbus, speel- of sportvoorziening voor specifieke doelgroepen, woon-zorgconcepten. Ook is subsidie mogelijk voor activiteiten die bijdragen aan de sociale cohesie en voor het versterken van organisaties die die activiteiten organiseren. Hierbij kan gedacht worden aan b.v. het inhuren van een teamcoach of mediator of het professionaliseren van de organisatie.