Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland houdende vaststelling van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023

Geldend van 01-11-2024 t/m heden

Intitulé

Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland houdende vaststelling van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023

Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland van 20 december 2022, nr. 230408 , houdende vaststelling van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023.

Gedeputeerde staten van Zeeland,

  • overwegende dat ter uitvoering van de door provinciale staten vastgestelde Algemene subsidieverordening Zeeland 2023 nadere regels dienen te worden gesteld voor het verstrekken van subsidies;

  • gelet op artikel 7 van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2023;

  • gelet op artikel 8 van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2023;

besluiten vast te stellen het navolgende Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

§ 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1.1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    accountant: een Registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent, die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 36 van de Wet op het accountantsberoep;

  • b.

    arrangement: een vaste set van specifieke regels, voorwaarden en verplichtingen, die gerelateerd is aan de hoogte van het subsidiebedrag;

  • c.

    financiële verantwoording: een verantwoording over de werkelijke kosten en opbrengsten, die gerelateerd zijn aan de te subsidiëren activiteit;

  • d.

    instelling: een rechtspersoon, een vennootschap of een eenmanszaak;

  • e.

    integrale kosten subsidie: een subsidie voor de directe kosten van de gesubsidieerde activiteit en de indirecte kosten die daarmee samengaan;

  • f.

    prestatieafspraak: één of meerdere activiteiten geformuleerd in de beschikking tot subsidieverlening, die dienen te worden gerealiseerd om in aanmerking te komen voor subsidie of voor een deel daarvan;

  • g.

    prestatiebewijs: een op basis van dit besluit dan wel in de beschikking tot subsidieverlening als zodanig aangeduid geheel van bewijsmiddelen waarmee onweerlegbaar wordt aangetoond dat de prestatieafspraak is gerealiseerd.

§ 1.2 Algemene weigeringsgronden

Artikel 1.2.1

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt aan een instelling.

  • 2.

    Subsidie wordt niet verstrekt indien:

    • a.

      de activiteit op het moment van ontvangst van de aanvraag voor de subsidie is gerealiseerd, tenzij in dit besluit anders is bepaald;

    • b.

      de subsidie is aangemerkt als ontoelaatbare staatssteun;

    • c.

      ten aanzien van de aanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Europese Commissie waarbij steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard; of

    • d.

      de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan € 2.500.

§ 1.3 Subsidiabele kosten

Artikel 1.3.1

  • 1.

    Subsidiabel zijn de voor de te subsidiëren activiteit noodzakelijke kosten, die aantoonbaar rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de betreffende activiteit.

  • 2.

    De in rekening te brengen BTW die kan worden teruggevorderd of op enigerlei wijze wordt terugbetaald, komt niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 1.3.2

  • 1.

    Personeelskosten zijn subsidiabel:

    • a.

      indien deze aantoonbaar zijn toe te rekenen aan de activiteit en daartoe bij de instelling een door de accountant controleerbare urenadministratie wordt toegepast;

    • b.

      tegen een uurtarief dat overeenkomt met ten hoogste 1,2 procent van het betreffende bruto maandsalaris, in welk uurtarief worden geacht te zijn verwerkt: vakantiegeld, bijzondere uitkeringen, werkgeverslasten, feestdagen, verlof, improductieve uren, opslagen en overige directe of indirecte personeelskosten, in geval van een deeltijd dienstverband om te rekenen naar een maandsalaris bij een voltijds dienstverband; en

    • c.

      tot een maximum van de in de begroting opgenomen personeelskosten.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager van de subsidie in een individueel geval besluiten af te wijken van de in het eerste lid genoemde systematiek.

Artikel 1.3.3

  • 1.

    Kosten van derden zijn subsidiabel indien deze aantoonbaar aan een derde verschuldigd zijn, rechtstreeks aan de subsidiabele activiteit toe te rekenen zijn, doelmatig zijn, betrekking hebben op activiteiten die binnen de subsidieperiode uitgevoerd zijn en voor zover het uurtarief niet meer bedraagt dan de geldende norm, bedoeld in artikel 2.3 van de Wet normering topinkomens gedeeld door 1.600.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager van de subsidie in een individueel geval besluiten af te wijken van het maximaal subsidiabele uurtarief, bedoeld in het eerste lid.

§ 1.4 De aanvraag voor de subsidie

Artikel 1.4.1

  • 1.

    Tenzij in dit besluit anders is bepaald, wordt de aanvraag voor de subsidie ten minste acht weken voor het begin van de activiteit ingediend.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen in een individueel geval besluiten af te wijken van de in het eerste lid genoemde termijn.

Artikel 1.4.2

  • 1.

    De aanvraag om een subsidie wordt ingediend bij gedeputeerde staten met gebruikmaking van het daartoe beschikbaar gestelde digitale aanvraagformulier.

  • 2.

    De aanvraag om een subsidie bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      een projectplan;

    • b.

      een sluitende (meerjaren)begroting van de activiteit.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen aanvullende informatie opvragen die zij relevant achten voor de beoordeling van de aanvraag van de subsidie.

Artikel 1.4.3

De sluitende (meerjaren)begroting, bedoeld in artikel 1.4.2, tweede lid, onder b, vermeldt:

  • a.

    alle kosten en opbrengsten uitgesplitst per jaar, die direct gerelateerd zijn aan de te subsidiëren activiteit;

  • b.

    of en bij welke instanties en tot welke bedragen voorts subsidies, sponsorgelden of andere bijdragen worden aangevraagd, en welke inmiddels zijn verleend;

  • c.

    het subsidiebedrag dat van de provincie Zeeland wordt gevraagd;

  • d.

    ter zake van personeelskosten het aan de activiteit toe te rekenen aantal uren per personeelslid; en

  • e.

    of de aanvrager van de subsidie betaalde BTW kan terugvorderen of op enigerlei wijze kan terugontvangen.

§ 1.5 De beslissing op de aanvraag voor de subsidie

Artikel 1.5.1

Gedeputeerde staten betrekken bij de beoordeling van de aanvraag voor de subsidie de met de instelling in het verleden opgedane ervaringen met betrekking tot de naleving van de subsidieverplichtingen.

Artikel 1.5.2

  • 1.

    Gedeputeerde staten beslissen op de aanvraag voor de subsidie binnen acht weken na ontvangst van de volledige aanvraag, tenzij in dit besluit anders is bepaald.

  • 2.

    Als de aanvraag voor de subsidie in verband met staatssteun aan de Europese Unie wordt voorgelegd, beschikken gedeputeerde staten daarop binnen acht weken na de beslissing van de Europese Unie.

Artikel 1.5.3

  • 1.

    Indien voor dezelfde activiteit een subsidie door het Rijk of de Europese Unie is verstrekt, dan sluit de provincie aan bij de voorwaarden, verplichtingen en de wijze van vaststelling van de hogere overheid.

  • 2.

    Indien voor dezelfde activiteit een hogere subsidie is verstrekt dan de subsidie van de provincie Zeeland door een andere dan de in het eerste lid genoemde overheid kunnen gedeputeerde staten besluiten om aan te sluiten bij de voorwaarden, verplichtingen en de wijze van bevoorschotting en vaststelling van de andere subsidieverstrekker.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen van het bepaalde in het eerste lid afwijken, indien:

    • a.

      de provincie een hogere subsidie verstrekt dan de subsidie van het Rijk of de subsidie van de Europese Unie; of

    • b.

      de provinciale subsidie wordt toegekend conform paragraaf 1.7: Arrangement 1 van dit besluit.

Artikel 1.5.4

Indien een subsidie wordt verstrekt aan een overheidsinstelling in het kader van een specifieke uitkering waarop de beginselen van Single information, Single audit van de artikelen 17a en 17b van de Financiële verhoudingswet van toepassing zijn, dan zijn verplichtingen en voorwaarden betreffende de subsidieverstrekking zoals bepaald in de artikelen 17a en 17b van de Financiële verhoudingswet van toepassing.

§ 1.6 Verplichtingen

Artikel 1.6.1

De instelling besteedt de subsidie niet in strijd met op haar rustende wettelijke verplichtingen.

Artikel 1.6.2

De instelling stelt gedeputeerde staten onverwijld schriftelijk in kennis zodra aannemelijk is dat:

  • a.

    de activiteit of de prestatieafspraak waarvoor subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zal worden verricht; of

  • b.

    niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden voorwaarden en verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 1.6.3

Activa aangeschaft met een subsidie van de provincie Zeeland dienen:

  • a.

    de gehele economische gebruiksduur beschikbaar te zijn voor het doel waarvoor deze zijn aangeschaft indien deze een economische gebruiksduur hebben van minder dan vijf jaar;

  • b.

    gedurende vijf jaar na vaststelling van de subsidie beschikbaar te zijn voor het doel waarvoor deze zijn aangeschaft indien deze een economische gebruiksduur hebben van meer dan vijf jaar.

Artikel 1.6.4

Bij de subsidieverlening kunnen gedeputeerde staten de instelling ook andere verplichtingen tot verwezenlijking van het doel van de subsidie opleggen dan die bedoeld in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.6.5

Als een subsidie is aangemerkt als toelaatbare staatssteun, voldoet de instelling aan de daaraan door de Europese Unie gestelde verplichtingen.

Artikel 1.6.6

  • 1.

    Aan een subsidie verbinden gedeputeerde staten de verplichting dat de instelling in zijn bekendmakingen of publiciteitsuitingen de provincie als subsidieverstrekker vermeldt.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen gelet op de hoogte van het subsidiebedrag of de aard van de activiteit besluiten dat het eerste lid niet van toepassing is op de subsidieverstrekking.

  • 3.

    Indien niet of niet volledig is voldaan aan de in het eerste lid bedoelde verplichting, kan het uiteindelijke subsidiebedrag ten hoogste worden verlaagd met vijf procent, met een maximum van € 5.000.

§ 1.7 Arrangement 1

Artikel 1.7.1

Op het verstrekken van subsidie tot en met € 10.000 zijn de regels van arrangement 1 van toepassing zoals opgenomen in deze paragraaf.

Artikel 1.7.2

Het verstrekken van een subsidie waarop arrangement 1 van toepassing is, vindt plaats in de vorm van een vast bedrag per te realiseren prestatieafspraak.

Artikel 1.7.3

Bij een subsidie waarop arrangement 1 van toepassing is, verlenen gedeputeerde staten een voorschot van honderd procent van de maximale subsidie.

Artikel 1.7.4

  • 1.

    Op basis van een steekproef besluiten gedeputeerde staten of de instelling wel of niet een aanvraag tot vaststelling moet indienen. Gedeputeerde staten stellen de instelling binnen tweeëntwintig weken na afloop van de gesubsidieerde activiteit op de hoogte van dit besluit.

  • 2.

    Indien de instelling geen aanvraag tot vaststelling hoeft in te dienen, stellen gedeputeerde staten binnen tweeëntwintig weken na afloop van de gesubsidieerde activiteit de subsidie ambtshalve vast.

Artikel 1.7.5

  • 1.

    Uiterlijk vier weken na ontvangst van het in artikel 1.7.4 eerste lid bedoelde besluit dient de instelling de aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

  • 2.

    Indien de aanvraag tot vaststelling niet voor het in het eerste lid genoemde tijdstip is ontvangen, kunnen gedeputeerde staten acht weken na een éénmalig rappel overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Artikel 1.7.6

De aanvraag tot vaststelling bevat het prestatiebewijs over de gerealiseerde prestatieafspraken en de overige in de beschikking tot subsidieverlening vermelde bescheiden.

Artikel 1.7.7

Gedeputeerde staten stellen binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling de subsidie vast.

Artikel 1.7.8

De instelling is verplicht aan gedeputeerde staten of aan de door hen daartoe aangewezen ambtenaar alle gewenste inlichtingen te verstrekken, voor zover dit naar het oordeel van gedeputeerde staten nodig is in verband met de subsidievaststelling.

Artikel 1.7.9

  • 1.

    De subsidie wordt vastgesteld naar evenredigheid van de werkelijk gerealiseerde, uit het prestatiebewijs blijkende, prestatieafspraken.

  • 2.

    Verlagingspercentages worden berekend over het verleende subsidiebedrag en zullen, evenals verlagingsbedragen, in mindering worden gebracht op het bedrag waarop de vaststelling van de subsidie ingevolge het eerste lid wordt berekend.

§ 1.8 Arrangement 2

Artikel 1.8.1

Op het verstrekken van subsidie hoger dan € 10.000 en tot en met € 50.000 zijn de regels van arrangement 2 van toepassing zoals opgenomen in deze paragraaf.

Artikel 1.8.2

Het verstrekken van een subsidie waarop arrangement 2 van toepassing is, vindt plaats in de vorm van een vast bedrag per te realiseren prestatieafspraak.

Artikel 1.8.3

  • 1.

    Gedeputeerde staten verlenen bij een subsidie waarop arrangement 2 van toepassing is een voorschot van ten hoogste vijfenzeventig procent van de maximale subsidie.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen besluiten dat het voorschot wordt betaald in termijnen.

  • 3.

    Op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager van de subsidie kunnen gedeputeerde staten afwijken van het in het eerste lid bepaalde.

Artikel 1.8.4

  • 1.

    De instelling dient uiterlijk twaalf weken na afloop van de activiteit waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling in.

  • 2.

    Indien de aanvraag tot vaststelling niet voor het in het eerste lid genoemde tijdstip is ontvangen, kunnen gedeputeerde staten acht weken na een éénmalig rappel overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Artikel 1.8.5

De aanvraag tot vaststelling bevat het prestatiebewijs over de gerealiseerde prestatieafspraken en de overige in de beschikking tot subsidieverlening vermelde bescheiden.

Artikel 1.8.6

Gedeputeerde staten stellen binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling de subsidie vast.

Artikel 1.8.7

De instelling is verplicht aan gedeputeerde staten of aan de door hen daartoe aangewezen ambtenaar alle gewenste inlichtingen te verstrekken, voor zover dit naar het oordeel van gedeputeerde staten nodig is in verband met de subsidievaststelling.

Artikel 1.8.8

  • 1.

    De subsidie wordt vastgesteld naar evenredigheid van de werkelijk, uit het prestatiebewijs blijkende, gerealiseerde prestatieafspraken.

  • 2.

    Verlagingspercentages worden berekend over het verleende subsidiebedrag en zullen, evenals verlagingbedragen, in mindering worden gebracht op het bedrag waarop de vaststelling van de subsidie ingevolge het eerste lid wordt berekend.

Artikel 1.8.9

Gedeputeerde staten kunnen in individuele gevallen, op basis van een risicoafweging, besluiten om op een subsidie hoger dan € 10.000 en tot en met € 50.000 arrangement 1 toe te passen.

§ 1.9 Arrangement 3

Artikel 1.9.1

Op het verstrekken van subsidie hoger dan € 50.000 zijn de regels van arrangement 3 van toepassing zoals opgenomen in deze paragraaf.

Artikel 1.9.2

Het verstrekken van een subsidie waarop arrangement 3 van toepassing is, vindt plaats op basis van een vast bedrag per te realiseren prestatieafspraak en een percentage van de door gedeputeerde staten subsidiabel geachte kosten.

Artikel 1.9.3

  • 1.

    Gedeputeerde staten verlenen bij een subsidie waarop arrangement 3 van toepassing is een voorschot van ten hoogste vijfenzeventig procent van de maximale subsidie.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen besluiten dat het voorschot wordt betaald in termijnen.

  • 3.

    Op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager van de subsidie kunnen gedeputeerde staten afwijken van het in het eerste lid bepaalde.

Artikel 1.9.4

  • 1.

    De instelling dient uiterlijk twaalf weken na afloop van de activiteit waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling in.

  • 2.

    Ingeval de instelling een financiële verantwoording indient overeenkomstig artikel 1.9.5, tweede lid, dient de instelling uiterlijk twaalf weken na vaststelling van de jaarrekening een aanvraag tot vaststelling in.

  • 3.

    Indien de aanvraag tot vaststelling niet voor het in het eerste lid of tweede lid genoemde tijdstip is ontvangen, kunnen gedeputeerde staten acht weken na een éénmalig rappel overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Artikel 1.9.5

  • 1.

    De aanvraag tot vaststelling bevat:

    • a.

      het prestatiebewijs over de gerealiseerde prestatieafspraken;

    • b.

      de overige in de beschikking tot subsidieverlening vermelde bescheiden; en

    • c.

      een financiële verantwoording voorzien van een controleverklaring van de accountant.

  • 2.

    De financiële verantwoording, bedoeld in het eerste lid onder c, kan onderdeel uitmaken van de vastgestelde jaarrekening van de instelling en hiervan worden gedeputeerde staten tijdig in kennis gesteld.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen in individuele gevallen uit economisch-rationele overwegingen afzien van de vereiste controleverklaring van de accountant en bepalen dat de vaststelling kan geschieden aan de hand van een beoordelingsverklaring dan wel bewijsstukken zoals kopieën van facturen en betalingsbewijzen van de gesubsidieerde kosten.

Artikel 1.9.6

Gedeputeerde staten stellen binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling de subsidie vast.

Artikel 1.9.7

De accountant voert zijn controle uit mede overeenkomstig het in Bijlage A bij dit besluit opgenomen controleprotocol.

Artikel 1.9.8

  • 1.

    De financiële administratie van een instelling ten behoeve van de verantwoording van de subsidie dient op een inzichtelijke wijze te worden gevoerd.

  • 2.

    De instelling is verplicht aan gedeputeerde staten of aan de door hen daartoe aangewezen ambtenaren of accountant inzage te verlenen in de administratie en alle gewenste inlichtingen te verstrekken, voor zover dit naar het oordeel van gedeputeerde staten nodig is in verband met de subsidievaststelling.

  • 3.

    In aanvulling op het in het tweede lid bepaalde kan de externe accountant van de provincie op verzoek van gedeputeerde staten bij de accountant van de gesubsidieerde instelling een accountantsreview instellen.

Artikel 1.9.9

  • 1.

    De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de ingediende verantwoording, waarbij:

    • a.

      het maximale te ontvangen subsidiebedrag wordt bepaald aan de hand van de werkelijk gerealiseerde uit het prestatiebewijs blijkende prestatieafspraken; en

    • b.

      waarbij de werkelijke subsidie niet meer kan bedragen dan het in de beschikking tot subsidieverlening genoemde percentage van de totale werkelijk gemaakte subsidiabel geachte kosten.

  • 2.

    Extra opbrengsten van de activiteit ten opzichte van de begroting bij de aanvraag van de subsidie worden in mindering gebracht op de totale werkelijk gemaakte subsidiabel geachte kosten.

  • 3.

    Verlagingspercentages worden berekend over het verleende subsidiebedrag en zullen, evenals verlagingsbedragen, in mindering worden gebracht op het bedrag waarop de vaststelling van de subsidie ingevolge het eerste en tweede lid wordt berekend.

Artikel 1.9.10

Gedeputeerde staten kunnen in individuele gevallen, op basis van een risicoafweging, besluiten om op een subsidie hoger dan € 50.000 arrangement 2 toe te passen.

§ 1.10 Overige bepalingen

Artikel 1.10.1

  • 1.

    Indien na vaststelling van de subsidie blijkt dat de in artikel 1.6.3 genoemde activa zijn vervreemd en aldus de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de op basis van genoemd artikel aan de subsidie verbonden verplichting, kunnen gedeputeerde staten de beschikking tot subsidievaststelling ten nadele van de ontvanger wijzigen of intrekken.

  • 2.

    Indien de Europese Unie dat in verband met ontoelaatbare staatssteun vordert, wijzigen of trekken gedeputeerde staten de beschikking tot subsidieverlening of subsidievaststelling in.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen afwijken van dit besluit voor zover dit voor subsidieverstrekking noodzakelijk is gelet op:

    • a.

      een wet of een daarop gebaseerde regeling;

    • b.

      Europeesrechtelijke bepalingen ter voorkoming van met de interne markt onverenigbare staatssteun; of

    • c.

      bepalingen inzake Europese cofinanciering.

Hoofdstuk 2 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van integrale kosten subsidie

§ 2.1 Weigeringsgronden

Artikel 2.1.1

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 komt een instelling slechts in aanmerking voor een integrale kosten subsidie indien:

    • a.

      wordt voldaan aan de maatstaven zoals gesteld in de subsidienota "Samen meer resultaat met subsidie"; en

    • b.

      de instelling is opgenomen in een door gedeputeerde staten samengestelde lijst.

  • 2.

    Gedeputeerde staten stellen de in het eerste lid onder b genoemde lijst met instellingen die in aanmerking komen voor een integrale kosten subsidie vast op basis van de subsidienota "samen meer resultaat met subsidie" en overig provinciaal beleid.

  • 3.

    Gedeputeerde staten publiceren de lijst met instellingen en een eventuele wijziging hiervan in het provinciaal blad.

§ 2.2 Subsidiabele kosten en subsidiabele periode

Artikel 2.2.1

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1.3.1, eerste lid, geldt ten aanzien van het verstrekken van een integrale kosten subsidie dat:

    • a.

      de kosten die direct en indirect zijn toe te rekenen aan de te subsidiëren activiteit, subsidiabel zijn;

    • b.

      de kosten op een realistische en transparante wijze worden toegerekend aan de te subsidiëren activiteit;

    • c.

      de toevoeging aan een voorziening gerekend wordt tot de subsidiabele kosten; en

    • d.

      de toevoeging aan een reserve niet gerekend wordt tot de subsidiabele kosten.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvraag van de subsidie, op gemotiveerd verzoek van de aanvrager, besluiten dat de toevoeging aan een bestemmingsreserve wordt beschouwd als subsidiabele kosten.

  • 3.

    Artikel 1.3.1, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.2.2

Artikel 1.3.2 is niet van toepassing op een integrale kosten subsidie.

Artikel 2.2.3

Een integrale kosten subsidie wordt verstrekt voor een periode van maximaal het boekjaar van de instelling.

§ 2.3 De aanvraag voor de subsidie

Artikel 2.3.1

  • 1.

    Een aanvraag voor integrale kosten subsidie wordt ingediend ten minste acht weken voor aanvang van het boekjaar van de instelling.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen in een individueel geval besluiten af te wijken van de in het eerste lid genoemde termijn.

Artikel 2.3.2

  • 1.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.4.2, eerste en tweede lid, bevat de aanvraag voor subsidie ten minste:

    • a.

      een toelichting op de toerekening van de kosten en opbrengsten aan de te subsidiëren activiteiten; en

    • b.

      de meest recente jaarrekening van de instelling voorzien van een controleverklaring van een accountant.

  • 2.

    Artikel 1.4.2, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op een integrale kosten subsidie.

Artikel 2.3.3

In afwijking van het bepaalde in artikel 1.4.3 vermeldt de begroting, bedoeld in artikel 1.4.2, tweede lid, onder b, bij een aanvraag voor een integrale kosten subsidie voor het boekjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd:

  • a.

    alle kosten en opbrengsten van de instelling;

  • b.

    een overzicht van de kosten en opbrengsten per te subsidiëren activiteit;

  • c.

    het subsidiebedrag dat van de provincie Zeeland wordt gevraagd; en

  • d.

    of de aanvrager van de subsidie betaalde BTW kan terugvorderen of op enigerlei wijze kan terugontvangen.

§ 2.4 De beslissing op de aanvraag

Artikel 2.4.1

  • 1.

    De artikelen 1.5.1 en 1.5.2 zijn van overeenkomstige toepassing op een integrale kosten subsidie.

  • 2.

    De artikelen 1.5.3 en 1.5.4 zijn niet van toepassing op een integrale kosten subsidie.

Artikel 2.4.2

  • 1.

    Bij de beoordeling van de aanvraag voor een integrale kosten subsidie wordt de financiële positie van de instelling betrokken.

  • 2.

    Indien de financiële positie van de instelling zo gunstig is dat de instelling over voldoende vrij besteedbare financiële middelen beschikt om activiteiten zelf te realiseren, kunnen gedeputeerde staten besluiten een lagere integrale kosten subsidie te verstrekken dan aangevraagd.

§ 2.5 Egalisatiereserve

Artikel 2.5.1

  • 1.

    Het is de instelling toegestaan om een egalisatiereserve ten laste van de provinciale subsidie te vormen.

  • 2.

    Het verschil tussen de vastgestelde provinciale subsidie en de werkelijke kosten van activiteiten waarvoor deze subsidie werd verleend, komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve waarbij wordt aangegeven in hoeverre deze reserve is opgebouwd uit provinciale subsidie.

  • 3.

    De totale omvang van de egalisatiereserve, voor zover gevormd met provinciale middelen, bedraagt nooit meer dan 10% van de laatst verstrekte integrale kosten subsidie.

§ 2.6 Verplichtingen

Artikel 2.6.1

Op een integrale kosten subsidie zijn de artikelen 1.6.1 tot en met 1.6.6 van overeenkomstige toepassing.

§ 2.7 Arrangement 3

Artikel 2.7.1

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1.9.1 zijn op het verstrekken van een integrale kosten subsidie de regels van arrangement 3 van toepassing zoals opgenomen in de paragrafen 2.7 tot en met 2.10. Paragrafen 1.7 (arrangement 1) en 1.8 (arrangement 2) zijn niet van toepassing op een integrale kosten subsidie.

  • 2.

    Artikel 1.9.2 is van overeenkomstige toepassing op een integrale kosten subsidie.

§ 2.8 Voorschotten

Artikel 2.8.1

  • 1.

    Gedeputeerde staten verstrekken op een integrale kosten subsidie een voorschot van ten hoogste honderd procent van de maximale subsidie.

  • 2.

    Het voorschot op een integrale kosten subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt in termijnen uitbetaald.

§ 2.9 Aanvraag tot vaststelling

Artikel 2.9.1

  • 1.

    Bij een integrale kosten subsidie dient de instelling uiterlijk zes maanden na afloop van het boekjaar een aanvraag tot vaststelling in.

  • 2.

    Indien de aanvraag tot vaststelling niet voor het in het eerste lid genoemde tijdstip is ontvangen, kunnen gedeputeerde staten acht weken na een éénmalig rappel overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Artikel 2.9.2

De aanvraag tot vaststelling voor een integrale kosten subsidie bevat:

  • a.

    de in de beschikking tot subsidieverlening genoemde prestatiebewijzen;

  • b.

    de overige in de beschikking tot subsidieverlening vermelde bescheiden;

  • c.

    het jaarverslag over het boekjaar;

  • d.

    een verantwoording over de werkelijke kosten en opbrengsten van de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen activiteiten als onderdeel van de jaarrekening;

  • e.

    een verantwoording van de omvang van de egalisatiereserve opgenomen in de jaarrekening, voor zover met toepassing van artikel 2.5.1 van dit besluit een egalisatiereserve is gevormd; en

  • f.

    de jaarrekening over het boekjaar van de instelling voorzien van een controleverklaring van de accountant.

§ 2.10 Vaststelling

Artikel 2.10.1

  • 1.

    De artikelen 1.9.6 tot en met 1.9.9 zijn van overeenkomstige toepassing op een integrale kosten subsidie.

  • 2.

    Artikel 1.9.10 is niet van toepassing op een integrale kosten subsidie.

§ 2.11 Overige bepalingen

Artikel 2.11.1

Artikel 1.10.1, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op een integrale kosten subsidie.

Hoofdstuk 3 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor verkeersveiligheid

Vervallen

Hoofdstuk 4 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor het doen draaien van molens

Vervallen

Hoofdstuk 5 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor restauratie rijksmonumenten

§ 5.1 Begripsbepalingen

Artikel 5.1.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    cofinanciering: elke vorm van aanvullende financiering buiten de provinciale restauratiesubsidie. Dit betreft zowel eigen vermogen alsook vreemd vermogen;

  • b.

    deskundig restauratiebedrijf: een bedrijf dat de restauratiewerkzaamheden uitvoert volgens de in de beroepsgroep geldende kwaliteitsrichtlijnen en normen, voor zover deze zijn vastgesteld door het College van Deskundigen Restauratiekwaliteit van de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg;

  • c.

    herbestemming: het geven van een nieuwe functie aan een rijksmonument of het herstellen van de functie die het rijksmonument had voor een periode van leegstand;

  • d.

    restauratie: het verrichten van die werkzaamheden, de normale instandhouding te boven gaand, die voor het herstel van een rijksmonument noodzakelijk zijn;

  • e.

    restauratieplan: een plan bestaande uit:

    • 1°.

      een adequaat overzicht van aard en omvang van de werkzaamheden en beschrijving van de daarmee beoogde resultaten in de vorm van een bestek inclusief tekeningen van de huidige en nieuwe situatie, gecombineerd met een projectplan voor de bestemming of herbestemming;

    • 2°.

      actuele overzichts- en detailfoto’s die een duidelijke indruk geven van het rijksmonument en zijn gebreken; en

    • 3°.

      een begroting van de restauratiewerkzaamheden gespecificeerd in hoeveelheden, manuren, materialen, stelposten en onderaannemers en niet ouder dan 2 jaar;

  • f.

    rijksmonument: monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet of een zelfstandig onderdeel daarvan, en dat zich fysiek in de provincie Zeeland bevindt dan wel in het rijksmonumentenregister is gekoppeld aan een zich fysiek in de provincie Zeeland bevindend rijksmonument;

  • g.

    Sim: Subsidieregeling instandhouding monumenten;

  • h.

    zelfstandig onderdeel: zelfstandig onderdeel als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Subsidieregeling instandhouding monumenten.

§ 5.2 Subsidieverlening

Artikel 5.2.1

Subsidie kan worden verleend voor de restauratie van een rijksmonument.

Artikel 5.2.2

  • 1.

    Subsidie wordt verleend aan de eigenaar van het rijksmonument.

  • 2.

    Subsidie kan worden verleend aan een natuurlijk persoon.

Artikel 5.2.3

Een subsidie voor de restauratie van een rijksmonument bedraagt maximaal zeventig procent van de subsidiabele kosten met een maximum van € 500.000.

§ 5.3 Weigeringsgronden

Artikel 5.3.1

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel a, wordt subsidie niet verstrekt indien met de activiteiten, waarvoor subsidie wordt aangevraagd, is aangevangen voordat de subsidie is verleend.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid, wordt subsidie niet verstrekt:

    • a.

      voor restauratie van:

      • 1°.

        een woonhuis als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel k, van de Sim, tenzij het een aanvraag betreft van een professionele organisatie voor monumentenbehoud, gemeente, waterschap of openbaar lichaam dat is ingesteld met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

      • 2°.

        een groen monument als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel b, van de Sim; of

      • 3°.

        een archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

    • b.

      indien naar het oordeel van gedeputeerde staten het reguliere onderhoud van het rijksmonument niet voor zes jaar na realisatie van de restauratie waarvoor subsidie wordt aangevraagd voldoende is gewaarborgd;

    • c.

      indien voor dezelfde activiteit in de afgelopen tien jaren reeds door gedeputeerde staten een subsidie is verstrekt;

    • d.

      voor zover bij schade de subsidiabele kosten op grond van een verzekering worden gedekt.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel d, wordt subsidie niet verstrekt indien:

    • a.

      de te verstrekken subsidie € 50.000 of minder bedraagt in het geval het een restauratie betreft van een rijksmonument dat in het rijksmonumentenregister is opgenomen onder de hoofdcategorie ‘Religieuze gebouwen’ èn de subcategorie ‘Kerk en kerkonderdeel’, dan wel in de hoofdcategorie ‘Boerderijen, molens en bedrijven’;

    • b.

      de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan € 100.000 in het geval het een restauratie betreft van een ander rijksmonument.

§ 5.4 Subsidiabele kosten

Artikel 5.4.1.

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.3.1 en artikel 1.3.2 zijn subsidiabel de kosten van werkzaamheden, maatregelen en voorzieningen die als zodanig zijn aangemerkt in de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten die als bijlage bij de Sim is opgenomen.

  • 2.

    Indien voor de instandhouding van het rijksmonument een subsidie in het kader van de Sim is verstrekt, komen de in de beschikking tot subsidieverstrekking subsidiabel geachte kosten niet in aanmerking voor subsidie op basis van dit hoofdstuk.

§ 5.5 De aanvraag voor de subsidie

Artikel 5.5.1

Een subsidie voor restauratie rijksmonumenten kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het indienen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

Artikel 5.5.2

  • 1.

    De aanvraag voor een subsidie voor restauratie rijksmonumenten wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld aanvraagformulier subsidie restauratie rijksmonumenten Provincie Zeeland.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.4.2, tweede lid, bevat de aanvraag voor een subsidie voor restauratie rijksmonumenten:

    • a.

      een restauratieplan voor het rijksmonument;

    • b.

      een sluitende begroting, uitgevoerd in het standaard begrotingsmodel van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, inclusief dekkingsplan, voorzien van stukken waaruit de hoogte van de cofinanciering blijkt;

    • c.

      een niet meer dan twee jaar oud inspectierapport dat de technische of fysieke staat van het rijksmonument beschrijft en dat is opgesteld door een ter zake deskundige en onafhankelijke persoon of instantie, zoals de Monumentenwacht Zeeland;

    • d.

      een sluitende exploitatiebegroting waaruit tevens blijkt, door middel van een meerjarenonderhoudsplan, dat het reguliere onderhoud voor zes jaar na afronding van de restauratie is gewaarborgd;

    • e.

      indien rijkssubsidie is ontvangen of is aangevraagd in het kader van de Sim: een kopie van de subsidiebeschikking dan wel de ontvangstbevestiging van de subsidieaanvraag;

    • f.

      een door een erkend bureau opgestelde bouwhistorische verkenning, voor zover sprake is van herbestemming of herstel van de oorspronkelijke bestemming na leegstand, uitgevoerd conform de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek van de Rijksdiensten voor het Cultureel Erfgoed, 2009;

    • g.

      de naam van minimaal één deskundig restauratiebedrijf dat wordt uitgenodigd om een offerte uit te brengen voor de uitvoering van het restauratieplan;

    • h.

      een toelichting op de openbare toegankelijkheid waarin wordt aangegeven hoe vaak het rijksmonument vrij en zonder afspraak is opengesteld voor het publiek.

  • 3.

    Indien voor de uitvoering van de restauratie een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet vereist is, bevat de aanvraag daarnaast:

    • a.

      een onherroepelijke omgevingsvergunning; of

    • b.

      indien een omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk is, maar wel is verleend: de verleende omgevingsvergunning; of

    • c.

      een ontvangstbewijs van het bevoegd gezag dat de aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend, vergezeld van een bewijsstuk waaruit de positieve grondhouding ten aanzien van de voorgenomen restauratie door de Gemeentelijke Adviescommissie blijkt.

  • 4.

    Indien voor de uitvoering van de restauratie geen omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet vereist is, bevat de aanvraag voor een subsidie daarnaast een bewijsstuk waaruit blijkt dat een omgevingsvergunning niet vereist is.

Artikel 5.5.3

Een onvolledige aanvraag voor een subsidie voor restauratie rijksmonumenten kan na het einde van de openstellingsperiode, bedoeld in artikel 5.5.1, alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.

§ 5.6 Subsidieplafond en wegingsfactoren

Artikel 5.6.1

Gedeputeerde staten stellen voor de openstellingsperiode, bedoeld in artikel 5.5.1, een subsidieplafond vast.

Artikel 5.6.2

  • 1.

    Indien de subsidieaanvragen die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken gedeputeerde staten voor het bepalen van de volgorde van behandeling een rangschikking van de aanvragen door middel van het toekennen van punten op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de cultuurhistorische waarde van het rijksmonument: maximaal 20 punten;

    • b.

      de bouwkundige urgentie van het rijksmonument of het zelfstandig onderdeel hiervan: maximaal 45 punten;

    • c.

      de mate van cofinanciering: maximaal 25 punten;

    • d.

      de mate waarin het rijksmonument aantoonbaar openbaar toegankelijk is voor het publiek: maximaal 5 punten;

    • e.

      of de aanvraag bijdraagt aan prioritaire provinciale beleidsdoelstellingen, namelijk instandhouding van kerkgebouwen, agrarisch erfgoed en industrieel erfgoed: 5 punten.

  • 2.

    Gedeputeerde staten rangschikken de aanvragen op volgorde van het aantal toegekende punten.

  • 3.

    Gedeputeerde staten verdelen het bedrag van het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking.

  • 4.

    Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt subsidie verleend aan de aanvraag met het hoogste aantal punten behaald op basis van het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 5.

    In het geval een subsidie niet volledig verleend kan worden als gevolg van het bereiken van het subsidieplafond, vindt verlening plaats ter hoogte van het nog beschikbare bedrag.

  • 6.

    Indien naar het oordeel van gedeputeerde staten niet aannemelijk is dat de subsidieaanvrager na gedeeltelijke verlening van de subsidie de activiteiten uit zal voeren, zijn gedeputeerde staten bevoegd de subsidie te weigeren en de subsidie aan de eerstvolgende in de rangschikking te verlenen.

§ 5.7 De beslissing op de aanvraag voor de subsidie

Artikel 5.7.1

  • 1.

    Gedeputeerde staten beslissen op de aanvraag voor de subsidie binnen zestien weken na afloop van de openstellingsperiode, bedoeld in artikel 5.5.1.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslistermijn eenmalig met maximaal vier weken verlengen.

Artikel 5.7.2

Voor de beoordeling van de aanvraag kan advies worden gevraagd aan een extern deskundige.

Artikel 5.7.3

  • 1.

    Indien de omgevingsvergunning, bedoeld in de Omgevingswet, op het moment van de aanvraag voor subsidie nog niet onherroepelijk is, verstrekken gedeputeerde staten de subsidie onder de opschortende voorwaarde dat de omgevingsvergunning zal worden verleend door de daartoe bevoegde instantie en onherroepelijk is binnen een jaar na bekendmaking van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2.

    De voorwaarde vervalt, indien gedeputeerde staten daarop niet binnen vier weken na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn een beroep hebben gedaan.

  • 3.

    Het beroep op de voorwaarde geschiedt door de subsidie met toepassing van artikel 4:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op nihil vast te stellen.

§ 5.8 Verplichtingen

Artikel 5.8.1

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in § 1.6 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

    • a.

      voor de duur van de werkzaamheden waarvoor de subsidie is verleend, wordt een casco-all-risk verzekering afgesloten;

    • b.

      de restauratiewerkzaamheden worden uitgevoerd volgens de in de beroepsgroep geldende normen, voor zover deze zijn vastgesteld door het College van Deskundigen Restauratiekwaliteit van de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg;

    • c.

      na afloop van de werkzaamheden waarvoor de subsidie is verleend, wordt het betreffende rijksmonument minimaal zes jaar bewaard en onderhouden in de staat waarin het door de werkzaamheden, waarvoor de subsidie is verleend, is gebracht;

    • d.

      de werkzaamheden waarvoor de subsidie is verleend, worden binnen tien maanden na afloop van de openstellingsperiode gestart;

    • e.

      de werkzaamheden waarvoor de subsidie is verleend, worden binnen 36 maanden na afloop van de openstellingsperiode afgerond;

    • f.

      het rijksmonument of een zelfstandig onderdeel hiervan is en blijft gedurende 10 jaar na de datum van subsidieverlening adequaat verzekerd tegen in ieder geval schade als gevolg van brand, storm en bliksem.

  • 2.

    Op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kunnen gedeputeerde staten afwijken van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder d en e.

Hoofdstuk 6

Vervallen

Hoofdstuk 7 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland

Artikel 7.1

Subsidie kan worden verleend voor MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland met toepassing van de in bijlage B bij dit besluit opgenomen Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025.

Artikel 7.2

De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing voor zover daarvan in de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025 niet wordt afgeweken.

Hoofdstuk 8 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van de Provinciale Impuls Wonen

Artikel 8.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    woning: een pand met een individueel adres, een eigen nutsaansluiting, al dan niet grondgebonden, bedoeld en geschikt om in te wonen, waarop de planologische bestemming Wonen rust, niet zijnde een bedrijfs- of dienstwoning of een 1- of 2- kamerappartement;

  • b.

    particuliere woning: een woning in eigendom van een particulier die niet wordt verhuurd;

  • c.

    ongewenste particuliere woning: een verouderde, voor 1980 gebouwde, particuliere woning met een meest recente WOZ-waarde of een maximaal twee jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de subsidieaanvraag door een beëdigd taxateur bepaalde taxatiewaarde (inclusief bijbehorende grond) gelijk aan of lager dan € 250.000;

  • d.

    slopen van een woning: het geheel verwijderen van een woning, met inbegrip van de fundering;

  • e.

    terugbouwen van een woning: het nieuw bouwen van een woning waarbij de regels van toepassing zijn inzake nieuwbouw conform het Bouwbesluit 2012;

  • f.

    toekomstbestendig maken van een woning: het aanpassen van een woning zodanig dat deze voldoet aan de huidige en toekomstige eisen van gebruikers en verandert in minimaal een levensloopbestendige en/of energieneutrale woning;

  • g.

    levensloopbestendige woning: een woning die geschikt is of eenvoudig geschikt is te maken voor bewoning tot op hoge leeftijd, ook in geval van fysieke handicaps of chronische ziekten van bewoners. Vereiste daarbij is dat de woning zonder trappen van buitenaf bereikbaar en rolstoeltoegankelijk is, waarbij de zogenaamde 'primaire ruimtes' (keuken, sanitair, woonkamer en minimaal één slaapkamer) zich op dezelfde woonlaag bevinden;

  • h.

    energieneutrale woning: een woning die op jaarbasis zelf voldoende energie opwekt om te voorzien in het huishoudelijk verbruik (elektra, warm water, koken, verwarming) bij een normaal leefpatroon en een hoog comfortniveau;

  • i.

    onttrokken woning: een woning die is gesloopt en niet meer wordt teruggebouwd waarbij de bestemming 'Wonen' niet meer van toepassing is, waarbij het adres/huisnummer is komen te vervallen, zichtbaar via Basisregistratie adressen en gebouwen (BAG);

  • j.

    regionale woningmarktafspraken: afspraken die gemeenten binnen een regio met elkaar maken over de omvang en kwaliteit van te bouwen en te herstructureren woningen in de komende tien jaar, zoals omschreven in het Omgevingsplan Zeeland 2018;

  • k.

    bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;

  • l.

    landelijke bebouwingsconcentratie: een concentratie van bebouwing in het landelijk gebied, ook wel buurtschap genoemd, met overwegend een woonfunctie. De grens van de landelijke bebouwingsconcentratie eindigt daar waar de bebouwing zijn aaneengesloten karakter verliest.

Artikel 8.2

Subsidie kan worden verstrekt voor een activiteit die tot doel heeft:

  • a.

    het slopen van ongewenste particuliere woningen en het niet of minder in aantal terugbouwen van woningen;

  • b.

    het samenvoegen van twee of meer woningen waaronder ten minste één ongewenste particuliere woning;

  • c.

    het slopen van ongewenste particuliere woningen en het terugbouwen van evenveel woningen;

  • d.

    het toekomstbestendig maken van minimaal drie aaneengesloten ongewenste particuliere woningen waarbij de minimale investering € 40.000 per woning bedraagt.

Artikel 8.3

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt aan de eigenaar van de woning(en) waarop de activiteit, bedoeld in artikel 8.2, betrekking heeft.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1, eerste lid, kan aan een natuurlijk persoon subsidie worden verstrekt voor een activiteit als bedoeld in artikel 8.2.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder a, wordt subsidie niet verstrekt indien de activiteit is gestart eerder dan vier weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 4.

    Subsidie wordt voorts niet verstrekt indien:

    • a.

      de aanvrager niet kan aantonen dat de activiteit kan starten binnen één jaar na indiening van de aanvraag voor subsidie;

    • b.

      de aanvrager niet kan aantonen dat de activiteit kan worden gerealiseerd binnen drie jaar na indiening van de aanvraag voor subsidie;

    • c.

      de activiteit een bezwaar vormt voor het gemeentelijk beleid of geldende regelgeving van de gemeente waarbinnen de activiteit wordt uitgevoerd;

    • d.

      de activiteit plaatsvindt in een regio waarvoor geen geldende en door de provincie onderschreven regionale woningmarktafspraken beschikbaar zijn;

    • e.

      de activiteit plaatsvindt buiten het bestaand stedelijk gebied en de landelijke bebouwingsconcentratie.

  • 5.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel d, wordt een subsidie niet verstrekt indien de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan € 10.000.

Artikel 8.4

De artikelen 1.3.1 en 1.3.2 zijn niet van toepassing op een subsidie in het kader van dit hoofdstuk.

Artikel 8.5

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie kan uitsluitend worden ingediend als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld.

  • 2.

    Gedeputeerde staten stellen per openstellingsperiode een subsidieplafond vast.

  • 3.

    Subsidieaanvragen die op de uiterste indieningsdatum niet volledig zijn ontvangen, worden afgewezen.

  • 4.

    Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 5.

    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van ontvangst.

  • 6.

    Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats op basis van de hoogte van het aangevraagde subsidiebedrag, waarbij een lager aangevraagd subsidiebedrag voorgaat op een hoger aangevraagd subsidiebedrag.

  • 7.

    Indien toepassing van het zesde lid ertoe leidt dat subsidieaanvragen op een gelijke plaats eindigen, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen bepaald door middel van loting.

Artikel 8.6

  • 1.

    De aanvraag voor een subsidie in het kader van de Provinciale Impuls Wonen wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld aanvraagformulier Provinciale Impuls Wonen, zoals beschikbaar gesteld op de website van de provincie Zeeland.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.4.2, tweede lid, bevat een aanvraag voor een subsidie in het kader van de Provinciale Impuls Wonen een beschrijving van de tijdplanning van het project.

Artikel 8.7

De hoogte van de subsidie bedraagt:

  • a.

    bij het slopen van ongewenste particuliere woningen en het niet of minder in aantal terugbouwen van woningen: maximaal € 35.000 per onttrokken woning;

  • b.

    bij het samenvoegen van twee of meer woningen waaronder ten minste één ongewenste particuliere woning: maximaal € 35.000 per samenvoeging;

  • c.

    bij het slopen van ongewenste particuliere woningen en het terugbouwen van evenveel woningen:

    • 1˚.

      maximaal € 15.000 per gesloopte woning; en

    • 2°.

      maximaal € 10.000 ten behoeve van de kosten van het saneren van ernstige vormen van verontreiniging per gesloopte woning;

  • d.

    bij het toekomstbestendig maken van minimaal drie aaneengesloten ongewenste particuliere woningen waarbij de minimale investering € 40.000 per woning bedraagt: maximaal € 20.000 per toekomstbestendig gemaakte woning.

Artikel 8.8

Voor de beoordeling van de subsidieaanvraag kan een beroep worden gedaan op een extern deskundige.

Artikel 8.9

  • 1.

    Gedeputeerde staten beslissen op de aanvraag binnen twaalf weken na ontvangst van de volledige aanvraag.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 8.10

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in § 1.6 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

    • b.

      de activiteit start binnen één jaar na indiening van de aanvraag voor subsidie;

    • c.

      de activiteit wordt binnen drie jaar na indiening van de aanvraag voor subsidie gerealiseerd.

  • 2.

    Op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kunnen gedeputeerde staten afwijken van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b.

Hoofdstuk 9 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor een kernsportevenement

Artikel 9.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • 1.

    kernsportevenement: wieler-, water- of strandsportevenement waarbij gebruik wordt gemaakt van het Zeeuwse landschap als decor dan wel grootschalig loopsportevenement waarbij het Zeeuwse landschap een belangrijke rol speelt;

  • 2.

    wielersport: een sport erkend door de Internationale Wielerunie UCI en NFTU;

  • 3.

    watersport: een sport erkend door één van de aan het NOC*NSF gelieerde watersportbonden;

  • 4.

    strandsport: een sport die wordt uitgeoefend op het strand en erkend wordt door één van de aan het NOC*NSF gelieerde bonden.

Artikel 9.2

  • 1.

    Subsidie kan worden verleend voor een kernsportevenement, dat:

    • a.

      door de landelijke sportbond of het NOC*NSF wordt gekwalificeerd als hoogste niveau in de betreffende tak van sport voor de betreffende leeftijdscategorie;

    • b.

      potentie voor Zeeland heeft in de zin van de promotie van de provincie Zeeland door internationale of nationale zichtbaarheid en waarmee de provincie als regio wordt geprofileerd; of

    • c.

      een economische impuls oplevert voor de regio.

  • 2.

    Subsidie wordt niet verstrekt voor een kernsportevenement waarbij er geen sprake is van verbreding van het evenement door een aanbod voor talent, breedtesport of gehandicaptensport.

  • 3.

    Subsidie wordt niet verstrekt voor een kernsportevenement waarbij naar het oordeel van gedeputeerde staten:

    • a.

      het publieksbereik van het evenement onvoldoende is;

    • b.

      het niveau van de sporters die deelnemen aan het evenement onvoldoende is;

    • c.

      het provinciaal belang van het evenement onvoldoende is; of

    • d.

      de publieke uitstraling (media-impact) van het evenement onvoldoende is.

  • 4.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel d, wordt een subsidie voor een kernsportevenement niet verstrekt indien de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan € 1.000.

Artikel 9.3

De subsidie bedraagt maximaal 10% van de subsidiabele kosten met een maximum van:

  • a.

    € 50.000 voor een (inter)nationaal evenement met internationale media-aandacht, met een publieksbereik ook buiten Zeeland, met een groot aantal sporters op het hoogste niveau, met meerdere side-events en georganiseerd door een professionele organisatie;

  • b.

    € 25.000 voor een nationaal evenement met ten minste provinciale en enige (inter)nationale media-aandacht, met meerdere sporters op hoog niveau, met een provinciaal publieksbereik, met meerdere side-events en georganiseerd door een semi-professionele organisatie;

  • c.

    € 10.000 voor een meerdaags evenement met nationale en meerdere internationale deelnemers, met ten minste een provinciaal media- en publieksbereik en met ten minste één side-event;

  • d.

    € 5.000 voor een eendaags evenement met nationale deelnemers, met ten minste een provinciaal media- en publieksbereik en met ten minste één side-event.

Artikel 9.4

De aanvraag wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier Subsidie Kernsportevenementen.

Artikel 9.5

  • 1.

    Subsidie kan worden aangevraagd gedurende een openstellingsperiode die gedeputeerde staten hebben vastgesteld.

  • 2.

    Subsidieaanvragen die op de uiterste indieningsdatum niet volledig zijn ontvangen, worden afgewezen.

  • 3.

    Gedeputeerde staten beslissen op de aanvraag binnen acht weken na afloop van de openstellingsperiode.

  • 4.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 9.6

Gedeputeerde staten stellen per openstellingsperiode als bedoeld in artikel 9.5, eerste lid, een subsidieplafond vast.

Artikel 9.7

Voor de beoordeling van de aanvraag kan advies worden gevraagd aan SportZeeland.

Artikel 9.8

Indien de subsidieaanvragen die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, wordt het subsidieplafond evenredig over deze aanvragen verdeeld, in die zin dat alle voor deze aanvragen op basis van artikel 9.3 maximaal te verstrekken subsidiebedragen met eenzelfde percentage worden verlaagd.

Artikel 9.9

Het kernsportevenement waarvoor subsidie wordt verleend vindt plaats in het kalenderjaar na indiening van de aanvraag.

Hoofdstuk 10 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor kavelaanvaardingswerken

Artikel 10.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in de Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, PbEU, L 352 van 24 december 2013;

  • b.

    kavelaanvaardingswerken: cultuurtechnische werken die een bijdrage leveren aan de landbouwkundige structuurverbetering van toegedeelde kavels in een kavelruil;

  • c.

    Kavelruilbureau Zeeland: het bij besluit van gedeputeerde staten van 6 februari 2017 ingestelde Kavelruilbureau Zeeland;

  • d.

    onderneming: één onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013.

Artikel 10.2

  • 1.

    Subsidie kan worden verleend voor kavelaanvaardingswerken.

  • 2.

    De kavelaanvaardingswerken hebben betrekking op toegedeelde kavels bij een kavelruil van landbouwgronden via het Kavelruilbureau Zeeland die na 4 februari 2022 door het Kavelruilbureau Zeeland is goedgekeurd en waarvan de notariële akte is gepasseerd.

Artikel 10.3

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verleend aan de bij een kavelruil betrokken grondeigenaar die onderneming is die actief is in de primaire productie van landbouwproducten.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid, wordt geen subsidie verstrekt indien reeds eerder subsidie is verstrekt voor kavelaanvaardingswerken die betrekking hebben op dezelfde door het Kavelruilbureau Zeeland goedgekeurde kavelruil.

  • 3.

    Artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder d is niet van toepassing.

Artikel 10.4

De subsidie:

  • a.

    bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 500 per bij de kavelruil toegedeelde hectare; en

  • b.

    wordt verleend in de vorm van de-minimissteun en uitsluitend voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden van Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 en bedraagt per onderneming, tezamen met eventueel andere verleende de-minimissteun, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen maximaal € 20.000 over een periode van drie belastingjaren.

Artikel 10.5

  • 1.

    De aanvraag voor de subsidie wordt voor het begin van de activiteit ingediend.

  • 2.

    Artikel 1.4.1, tweede lid, is niet van toepassing.

Artikel 10.6

  • 1.

    De aanvraag voor de subsidie wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld en ondertekend Aanvraagformulier subsidie kavelaanvaardingswerken Provincie Zeeland.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.4.2, tweede lid, bevat de aanvraag voor de subsidie een volledig ingevulde en ondertekende de-minimisverklaring.

Artikel 10.7

  • 1.

    Een subsidie kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 3.

    Indien een aanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de aanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 4.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige aanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 10.8

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in § 1.6 is de subsidieontvanger verplicht de activiteit binnen 24 maanden na passering van de notariële akte van de kavelruil, bedoeld in artikel 10.2, tweede lid, te realiseren.

  • 2.

    Op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kunnen gedeputeerde staten afwijken van het bepaalde in het eerste lid.

Hoofdstuk 11 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor het nalaten van verjaging van beschermde inheemse ganzen in ganzenrustgebieden

Artikel 11.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in de Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, PbEU, L 352 van 24 december 2013;

  • b.

    Faunafonds: zelfstandig bestuursorgaan, onder meer belast met het toekennen van tegemoetkomingen in door beschermde diersoorten aangerichte schade aan de landbouw;

  • c.

    ganzenrustgebied: door gedeputeerde staten van Zeeland begrensde percelen landbouwgrond waar overwinterende beschermde inheemse ganzen ongehinderd kunnen foerageren gedurende de periode van 1 november tot 1 april;

  • d.

    gewasperceel: een perceel landbouwgrond dat in gebruik is bij één grondgebruiker, op grond van één gebruikstitel en dat wordt beteeld met één gewas;

  • e.

    grondgebruiker: degene die op titel van eigendom, (erf)pacht dan wel een door de grondkamer goedgekeurde of ter registratie ingezonden (teelt)pachtovereenkomst gerechtigd is de als ganzenrustgebied aangewezen gewaspercelen in gebruik te hebben en die onderneming is actief in de primaire productie van landbouwproducten;

  • f.

    onderneming: één onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013;

  • g.

    schadehectare: (deel van een) hectare waarop door het Faunafonds een tegemoetkoming in de door beschermde inheemse ganzen aangerichte schade aan de landbouw als bedoeld in de Beleidsregels tegemoetkoming faunaschade (Staatscourant 2014 nr. 22309) wordt verstrekt;

  • h.

    verjaging: opzettelijke verontrusting van beschermde inheemse ganzen.

Artikel 11.2

Subsidie kan worden verleend voor het nalaten van verjaging van beschermde inheemse ganzen in ganzenrustgebieden gedurende de periode van 1 november tot 1 april.

Artikel 11.3

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verleend aan de grondgebruikers van als ganzenrustgebied begrensde gewaspercelen, voor zover deze gebruikers voor de desbetreffende percelen op grond van de Beleidsregels tegemoetkoming faunaschade in aanmerking komen voor een tegemoetkoming van het Faunafonds in de door beschermde inheemse ganzen aangerichte schade aan de landbouw in de periode van 1 november tot 1 april.

  • 2.

    Artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder a en d, is niet van toepassing.

Artikel 11.4

De subsidie

  • a.

    bedraagt in afwijking van de artikelen 1.3.1, 1.3.2, 1.3.3 en 1.7.9 € 50 per schadehectare van als ganzenrustgebied begrensde gewaspercelen; en

  • b.

    wordt verleend in de vorm van de-minimissteun en bedraagt per onderneming, tezamen met eventueel andere verleende de-minimissteun, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen maximaal € 15.000 over een periode van drie belastingjaren.

Artikel 11.5

De aanvraag voor subsidie wordt ingediend binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit van het Faunafonds op grond van de Beleidsregels tegemoetkoming faunaschade omtrent de hoogte van de uit te betalen tegemoetkoming in de door beschermde inheemse ganzen veroorzaakte schade in de periode waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

Artikel 11.6

  • 1.

    De aanvraag voor de subsidie wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld en ondertekend Aanvraagformulier subsidie ingevolge hoofdstuk 11 van het Asb Zeeland 2023.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.4.2, tweede lid, bevat de aanvraag voor de subsidie:

    • a.

      een volledig ingevulde en ondertekende de-minimisverklaring; én

    • b.

      een verklaring waaruit blijkt dat de aanvrager voldoet aan het vereiste van artikel 11.2 om voor subsidie in aanmerking te komen.

  • 3.

    Artikel 1.4.2, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11.7

In afwijking van de artikelen 1.8.1 en 1.8.9 wordt op een subsidie hoger dan € 10.000 en tot en met € 15.000 arrangement 1 toegepast.

Artikel 11.8

  • 1.

    De subsidie wordt verstrekt na afloop van de activiteit, door middel van een beschikking tot vaststelling.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.7.3 vindt de volledige betaling van de subsidie plaats na vaststelling.

  • 3.

    De artikelen 1.6.6, 1.7.4 tot en met 1.7.8, artikel 1.7.9, tweede lid, en 1.8.1 tot en met 1.10.1, eerste lid, zijn niet van toepassing.

Hoofdstuk 12 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van openbaar vervoer per buurtbus

Artikel 12.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    buurtbus: een door de concessiehouder beschikbaar gesteld motorrijtuig, ingericht voor het vervoer van ten hoogste 8 personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, dat wordt ingezet door de concessiehouder voor exploitatie van een lijn, uitgevoerd door in een buurtbusvereniging georganiseerde onbezoldigde chauffeurs;

  • b.

    buurtbusproject: een initiatief van vrijwilligers, waarbij een buurtbus een vaste route rijdt met bepaalde intervallen, in een bepaalde bedieningsperiode en halterend bij bepaalde halten, zoals aangegeven in de dienstregeling;

  • c.

    buurtbusvereniging: een vereniging, die bij notariële akte is opgericht en de dagelijkse uitvoering van het buurtbusproject coördineert;

  • d.

    concessiehouder: vergunninghoudende vervoerder aan wie de concessie is gegund voor het openbaar vervoer over de weg in het betreffende concessiegebied;

Artikel 12.2

Een eenmalige subsidie kan worden verleend voor de oprichting van een buurtbusvereniging, indien:

  • a.

    de statuten van de nieuwe vereniging bij notariële akte zijn gepasseerd; en

  • b.

    de ledenlijst uit minimaal 20 vrijwilligers bestaat die

    • 1°.

      zich hebben aangemeld als buschauffeur;

    • 2°.

      beschikken over een geldig rijbewijs B; en

    • 3°.

      beschikken over een geneeskundige verklaring als bedoeld in het Besluit Personenvervoer, waaruit blijkt dat ze medisch zijn goedgekeurd door een andere arts dan de eigen huisarts;

  • c.

    er een concreet buurtbusproject, zoals benoemd in artikel 12.3, eerste lid, aanwezig is.

Artikel 12.3

  • 1.

    Subsidie kan worden verleend voor de uitvoering van een buurtbusproject, indien:

    • a.

      het buurtbusproject vervoer per buurtbus tussen kernen verzorgt; en

    • b.

      het buurtbusproject onderdeel uitmaakt van de voor het openbaar vervoer over de weg opgestelde dienstregeling; en

    • c.

      de buurtbusvereniging voor het buurtbusproject een overeenkomst heeft afgesloten met de concessiehouder; en

    • d.

      gemiddeld 125 reizigers per maand gebruik maken van het buurtbusproject.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen in individuele gevallen besluiten af te wijken van het in het eerste lid, onder d genoemde aantal reizigers per maand.

Artikel 12.4

In aanvulling op artikel 1.4.2, tweede lid, bevat de aanvraag voor een subsidie voor de oprichting van een buurtbusvereniging ten minste:

  • a.

    de bij notariële akte gepasseerde statuten van de nieuwe vereniging;

  • b.

    een ledenlijst, bestaande uit minimaal 20 vrijwilligers, waarbij duidelijk blijkt dat zij:

    • 1°.

      zich hebben aangemeld als buschauffeur; en

    • 2°.

      beschikken over een geldig rijbewijs B; en

    • 3°.

      beschikken over een geneeskundige verklaring als bedoeld in het Besluit Personenvervoer, waaruit blijkt dat ze medisch zijn goedgekeurd door een andere arts dan de eigen huisarts.

Artikel 12.5

In aanvulling op artikel 1.4.2, tweede lid, bevat de aanvraag voor een subsidie voor een buurtbusproject ten minste:

  • a.

    een ledenlijst van vrijwillige buschauffeurs, waarbij duidelijk blijkt dat zij:

    • 1°.

      beschikken over een geldig rijbewijs B; en

    • 2°.

      beschikken over een geneeskundige verklaring als bedoeld in het Besluit Personenvervoer, waaruit blijkt dat ze medisch zijn goedgekeurd door een andere arts dan de eigen huisarts;

  • b.

    een opgave van het aantal reizigers dat het afgelopen kalenderjaar van het buurtbusproject gebruik heeft gemaakt.

Artikel 12.6

  • 1.

    De subsidie bedraagt:

    • a.

      voor de oprichting van een buurtbusvereniging: eenmalig een vergoeding van € 1.000;

    • b.

      voor het organiserend vermogen van een buurtbusvereniging: een vast bedrag per vereniging van €1.000 per jaar;

    • c.

      voor de werving van vrijwilligers voor een buurtbusproject: een vast bedrag van € 1.000 per jaar;

    • d.

      voor de uitvoering van een buurtbusproject: een vast bedrag van € 3.000 per jaar;

    • e.

      voor elke ingezette vrijwillige buschauffeur en voor elk bestuurslid, niet zijnde buschauffeur, per vereniging: een vast bedrag van € 100 per jaar.

  • 2.

    De in het eerste lid onder d en e bepaalde bedragen worden naar rato berekend, indien er sprake is van een gedeelte van het jaar.

Hoofdstuk 13 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor opruiming van drugsafval provincie Zeeland 2021-2024

Artikel 13.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    bodem: vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming alsmede de bodem en oevers van een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet;

  • b.

    drugsafval: afval dat ontstaat bij de productie van synthetische drugs;

  • c.

    dumping van drugsafval: in strijd met wet- en regelgeving achterlaten van drugsafval in of op de bodem, dan wel het lozen of storten van drugsafval in oppervlaktewater;

  • d.

    kosten derden: kosten die op factuur aantoonbaar aan derden verschuldigd zijn en die direct ten behoeve van de subsidiabele activiteit worden gemaakt;

  • e.

    oppervlaktewater: vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen;

  • f.

    sanering van de bodem: nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd teneinde verontreiniging van de bodem en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken als bedoeld in artikel 13 van de Wet bodembescherming en artikel 6.8 van de Waterwet;

  • g.

    synthetische drugs: uit chemische grondstoffen geproduceerde verdovende middelen;

  • h.

    verwijdering: verwijdering als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

Artikel 13.2 Doelgroep

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.2.1, eerste lid, wordt subsidie slechts verstrekt aan:

    • a.

      gemeenten, omgevingsdiensten of waterschappen;

    • b.

      natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen die eigenaar of erfpachter zijn van een locatie waar drugsafval is gedumpt;

    • c.

      Staatsbosbeheer als eigenaar van een locatie waar drugsafval is gedumpt.

  • 2.

    Artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder a en d is niet van toepassing.

Artikel 13.3 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op herstel van bodem en oppervlaktewater in geval van dumping van drugsafval, in de vorm van:

  • a.

    afvoer en verwijdering van gedumpt drugsafval;

  • b.

    afvoer en verwijdering van door gedumpt drugsafval verontreinigd oppervlaktewater; of

  • c.

    sanering van de bodem die is verontreinigd als rechtstreeks gevolg van de aanwezigheid van gedumpt drugsafval.

Artikel 13.4 Weigeringsgronden

  • 1.

    Subsidie wordt geweigerd indien:

    • a.

      de aanvrager verantwoordelijk of medeverantwoordelijk is voor de productie of dumping van het drugsafval of voor de bodemverontreiniging waarop de aanvraag is gericht;

    • b.

      het drugsafval is aangetroffen binnen een ruimte waar de productie van de synthetische drugs plaatsvond;

    • c.

      het drugsafval is gedumpt via het rioolstelsel; of

    • d.

      voor hetzelfde project reeds eerder subsidie is verstrekt op grond van deze of een andere subsidieregeling.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, onder d, wordt de subsidie niet geweigerd indien:

    • a.

      de aanvrager in 2021 of 2022 een subsidie heeft ontvangen; en

    • b.

      de subsidiabele kosten meer bedroegen dan € 24.999.

Artikel 13.5 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project is uitgevoerd in de provincie Zeeland;

    • b.

      het project is gericht op herstel van bodem of oppervlaktewater in geval van dumping van drugsafval, in de vorm van:

      • 1°.

        afvoer en verwijdering van gedumpt drugsafval;

      • 2°.

        afvoer en verwijdering van door gedumpt drugsafval verontreinigd oppervlaktewater; of

      • 3°.

        sanering van de bodem die is verontreinigd als rechtstreeks gevolg van de aanwezigheid van gedumpt drugsafval;

    • c.

      de locatie waarop drugsafval is gedumpt:

      • 1°.

        is in geval van een aanvrager als bedoeld in artikel 13.2, eerste lid, onder a, gelegen binnen de territoriale bevoegdheid van de aanvrager; of

      • 2°.

        behoort in geval van een aanvrager als bedoeld in artikel 13.2, eerste lid, onder b of c, tot het eigendom respectievelijk erfpachtrecht van de aanvrager;

    • d.

      de afvoer en verwijdering van het drugsafval heeft plaatsgevonden in de periode 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2024;

    • e.

      aan het project ligt ten grondslag:

      • 1°.

        een bewijs van melding of aangifte bij de politie van de dumping van het drugsafval in de vorm van een meldingsnummer of proces-verbaalnummer;

      • 2°.

        een beschrijving en foto’s van het gedumpte drugsafval alsmede een kaart met de locatie waar het drugsafval is aangetroffen; en

      • 3°.

        een bewijs van de gemaakte kosten voor de afvoer en verwijdering van het drugsafval of het oppervlaktewater dan wel de sanering van de bodem.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 13.3, onder a of b, in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het aangetroffen drugsafval dan wel verontreinigde oppervlaktewater is afgevoerd en verwijderd conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving;

    • b.

      aan het project ligt een bewijs van afvoer en verwijdering van het drugsafval dan wel verontreinigde oppervlaktewater ten grondslag in de vorm van een afvoerbon.

  • 3.

    Onverminderd het eerste lid wordt om voor subsidie als bedoeld in artikel 13.3, onder c, in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de bodem is gesaneerd conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving;

    • b.

      aan het project ligt een bewijs van sanering van de bodem ten grondslag in de vorm van een saneringsverslag.

Artikel 13.6 Subsidiabele kosten

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.3.1, eerste lid, komen, voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie, voor subsidie in aanmerking de daadwerkelijk gemaakte kosten derden met betrekking tot:

    • a.

      het afvoeren en verwijderen van gedumpt drugsafval;

    • b.

      het afvoeren en verwijderen van door gedumpt drugsafval verontreinigd oppervlaktewater;

    • c.

      het saneren van de uit de dumping voortvloeiende verontreinigde bodem.

  • 2.

    Artikel 1.3.2 is niet van toepassing.

Artikel 13.7 Subsidieaanvraag

Een subsidieaanvraag voldoet aan de volgende vereisten:

  • a.

    subsidieaanvragen worden ingediend met gebruikmaking van het daartoe door gedeputeerde staten vastgestelde aanvraagformulier;

  • b.

    een subsidieaanvraag bevat, in afwijking van artikel 1.4.2, tweede lid, ten minste de in het aanvraagformulier voorgeschreven bijlagen;

  • c.

    subsidieaanvragen worden ingediend na afloop van het project.

Artikel 13.8 Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen worden ingediend van:

  • a.

    17 november 2021 tot en met 31 december 2021;

  • b.

    1 januari 2022 tot en met 31 december 2022;

  • c.

    1 januari 2023 tot en met 31 december 2023;

  • d.

    1 januari 2024 tot en met 31 januari 2025.

Artikel 13.9 Subsidieplafond

Gedeputeerde staten stellen het subsidieplafond vast op:

  • a.

    € 27.414 voor de periode, genoemd in artikel 13.8, onder a;

  • b.

    € 27.414 voor de periode, genoemd in artikel 13.8, onder b;

  • c.

    € 50.000 voor de periode, genoemd in artikel 13.8, onder c;

  • d.

    € 50.000 voor de periode, genoemd in artikel 13.8, onder d.

Artikel 13.10 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt:

    • a.

      indien de grond of het water waarop het project betrekking heeft eigendom is van een natuurlijke persoon, privaatrechtelijke rechtspersoon of Staatsbosbeheer, dan wel de subsidieaanvrager een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon is die de grond in erfpacht heeft: 100% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 200.000;

    • b.

      indien de grond of het water waarop het project betrekking heeft eigendom is van een publiekrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in artikel 13.2, eerste lid, onder a: 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 25.000, en 100% van de bovenliggende subsidiabele kosten tot een maximum van € 175.000.

  • 2.

    Indien de aanvrager als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, in 2021 of 2022 een subsidie heeft ontvangen op grond van deze of een andere provinciale subsidieregeling terwijl de subsidiabele kosten voor het project meer bedroegen dan € 24.999, wordt de maximaal te verstrekken subsidie van € 200.000 verminderd met de eerder verstrekte subsidie.

Artikel 13.11 Verdelingswijzen

  • 1.

    Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2.

    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking, bedoeld in het eerste lid, de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting, in aanwezigheid van een notaris en ten minste twee onafhankelijke waarnemers.

  • 4.

    De trekking wordt schriftelijk vastgelegd door de notaris, waarbij de aanvragen van hoog naar laag worden gerangschikt in volgorde van trekking.

  • 5.

    Subsidie wordt verdeeld over opeenvolgende aanvragen in de rangschikking die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 13.12 Subsidievaststelling

  • 1.

    Gedeputeerde staten stellen de subsidie direct vast.

  • 2.

    De betaling van het subsidiebedrag vindt in een keer plaats.

  • 3.

    De artikelen 1.7.1 tot en met 1.7.7 en 1.7.9 tot en met 1.9.10 zijn niet van toepassing.

Artikel 13.13 Overige bepalingen

De artikelen 1.5.3 en 1.6.6 zijn niet van toepassing.

Hoofdstuk 14 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van de kwaliteitsimpuls voor bedrijventerreinen (Fonds Impuls Bedrijventerreinen)

Vervallen

Hoofdstuk 15

Vervallen

Hoofdstuk 16 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor versterking van kennis- en innovatienetwerken

Artikel 16.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    triple helix netwerk: een netwerk waar minimaal tien bedrijven, minimaal twee onderwijs- en/of onderzoeksinstellingen en minimaal één overheidsinstelling deel van uitmaken;

  • b.

    kennis- en innovatienetwerk: een georganiseerd triple helix netwerk gevormd door meerdere partijen binnen een economische sector met de intentie om kennis en ervaring te delen met als doel de sector te versterken en innovatie binnen de sector te stimuleren;

  • c.

    innovatieve projecten of programma’s: projecten of programma’s gericht op de ontwikkeling van:

    • 1.

      nieuwe producten, processen of diensten;

    • 2.

      wezenlijk nieuwe toepassingen van bestaande producten, processen of diensten;

  • d.

    meerjaren agenda: gezamenlijke strategische meerjaren visie inclusief jaarlijks uitvoeringsprogramma;

  • e.

    uitvoeringsprogramma: programma bestaand uit innovatieve projecten of programma’s die door deelnemende partijen binnen het netwerk worden gedefinieerd, georganiseerd en opgevolgd en waarbij de vraag vanuit de ondernemers leidend is.

Artikel 16.2

Subsidie kan worden verleend voor de versterking van het organiserend vermogen van een bestaand kennis- en innovatienetwerk:

  • a.

    dat bijdraagt aan de versterking van de Zeeuwse concurrentiekracht;

  • b.

    dat actief is binnen een van de volgende Zeeuwse economische sectoren:

    • 1.

      industrie en maintenance;

    • 2.

      havens en logistiek;

    • 3.

      agrofood en seafood;

    • 4.

      water en energie;

    • 5.

      vrijetijdseconomie;

    • 6.

      zorg;

  • c.

    dat van toegevoegde waarde is binnen de betreffende economische sector in Zeeland, in die zin dat er geen of beperkte inhoudelijke overlap is met andere netwerken;

  • d.

    dat de vraag vanuit de ondernemers als belangrijkste uitgangspunt neemt;

  • e.

    dat ten minste Zeeland breed acteert;

  • f.

    dat beschikt over een meerjaren agenda;

  • g.

    waarbij de resultaten van de activiteiten van het netwerk overwegend ten goede komen aan Zeeland;

  • h.

    dat connecties of samenwerkingen heeft met programma’s en clusters elders in of buiten Zeeland en bijdraagt aan provinciale beleidsdoelstellingen en zo mogelijk het nationale en Europese beleid in de betreffende sector;

  • i.

    dat in het betreffende kalenderjaar niet eerder provinciale subsidie heeft ontvangen voor de versterking van het organiserend vermogen.

Artikel 16.3

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.2.1, eerste lid, wordt subsidie slechts verstrekt aan een kennis- en innovatienetwerk dan wel aan één van de deelnemende partijen binnen het netwerk.

Artikel 16.4

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in paragraaf 1.3, zijn de subsidiabele kosten de kosten voor:

    • a.

      het initiëren en organiseren van activiteiten en bijeenkomsten voor de leden of partners van het netwerk;

    • b.

      het initiëren en organiseren van activiteiten met als doel het werven van nieuwe leden of partners van het netwerk;

    • c.

      het onderhouden van contacten met leden of partners;

    • d.

      de ondersteuning bij het ontwikkelen en updaten van de meerjaren agenda;

    • e.

      het initiëren en organiseren van samenwerking met andere regionale, landelijke en Europese netwerken;

    • f.

      public relations en communicatie omtrent de activiteiten van het netwerk;

    • g.

      vertegenwoordiging van het netwerk op regionaal, nationaal en internationaal niveau.

  • 2.

    Niet subsidiabel zijn de kosten voor het uitvoeren of managen van projecten die voortkomen uit het uitvoeringsprogramma van het netwerk.

Artikel 16.5

  • 1.

    Een subsidie kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van een aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 3.

    Indien een aanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de aanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 4.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige aanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 16.6

  • 1.

    De aanvraag voor de subsidie wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier Kennis- en Innovatienetwerken.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.4.2, tweede lid, bevat de aanvraag voor de subsidie:

    • a.

      een schriftelijk vastgestelde meerjaren agenda, inclusief het uitvoeringsprogramma voor het komende kalenderjaar;

    • b.

      een beschrijving van de connecties of samenwerkingen die het netwerk heeft of zal aangaan met programma’s en clusters elders in of buiten Zeeland en op welke wijze het netwerk bijdraagt aan provinciale beleidsdoelstellingen en zo mogelijk het nationale en Europese beleid in de betreffende sector;

    • c.

      een beschrijving op welke wijze bedrijven, onderwijs- en/of onderzoeksinstellingen en overheidsinstellingen betrokken zijn bij het netwerk en op welke op welke wijze en hoeveel overige bedrijven, onderwijs- en/of onderzoeksinstellingen en overheidsinstellingen het netwerk gaat betrekken bij de uitvoering van projecten en andere activiteiten.

Artikel 16.7

Voor de beoordeling van de aanvraag kan advies worden gevraagd aan een extern deskundige.

Artikel 16.8

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 60.000.

Hoofdstuk 17 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van Zeeland in Stroomversnelling

Paragraaf 17.1 Algemene bepalingen

Artikel 17.1.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb L 187/1 van 26 juni 2014;

  • b.

    consortium: een samenwerkingsverband van ten minste drie partijen, waaronder ten minste één onderneming en één kennispartner, dat als doel heeft om systeemversterkende projecten te realiseren die een bijdrage leveren aan de versterking van de Zeeuwse concurrentiepositie;

  • c.

    demonstratieproject: een project dat kwalificeert als experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder 86, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten, daaronder begrepen digitale producten, processen of diensten, ongeacht domein, technologie, bedrijfstak of sector (met inbegrip van, doch niet beperkt tot digitale bedrijfstakken en technologieën, zoals supercomputers, kwantumtechnologie, blockchaintechnologie, artificiële intelligentie, cyberbeveiliging, big data en cloudtechnologie). Dit kan bijvoorbeeld ook activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele formulering, planning en documentering van nieuwe producten, procedés of diensten.

    Experimentele ontwikkeling kan prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatieomvatten van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, met als hoofddoel verdere technische verbeteringen aan te brengen aan producten, procedés of diensten die niet grotendeels vast staan. Dit kan de ontwikkeling omvatten van een commercieel bruikbaar prototype of pilot die noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en die te duur is om te produceren alleen met het oog op het gebruik voor demonstratie- en validatiedoeleinden.

    Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien die wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden;

  • d.

    De-minimisverordening:

    • Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L, 2023/2831, 15.12.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/2831/oj);

    • Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, Pb L 352/9 van 24 december 2013; of

    • Verordening (EU) Nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector, Pb L 190/45 van 28 juni 2014;

  • e.

    Deskundigencommissie: adviescommissie ingesteld op grond van artikel 3:5 van de Algemene wet bestuursrecht en overeenkomstig artikel 82 van de Provinciewet;

  • f.

    haalbaarheidsonderzoek: het onderzoek en de analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en zwakke punten van een project, de kansen en risico’s in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;

  • g.

    innovatief product: nieuw product of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaand product;

  • h.

    innovatief productieproces: nieuw productieproces of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaand productieproces;

  • i.

    innovatieve dienst: nieuwe dienst of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaande dienst;

  • j.

    kennispartner: een organisatie, die kennis levert aan het consortium en deelt binnen het netwerk;

  • k.

    kmo: kleine en middelgrote ondernemingen die aan de in Bijlage I van de Algemene groepsvrijstellingsverordening vastgestelde criteria voldoen;

  • l.

    maatschappelijke transities: de volgende transities uit de RIS3 Zuid-Nederland 2021-2027:

    • landbouw en voeding;

    • energie;

    • klimaat;

    • grondstoffen;

  • m.

    RIS3 Zuid-Nederland 2021-2027: Regionale Innovatie Strategie Slimme Specialisatie voor programma’s Europese fondsen vastgesteld door gedeputeerde staten van de provincie Zeeland, de provincie Noord-Brabant en de provincie Limburg op 21 april 2020.

Artikel 17.1.2

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt aan een consortium werkzaam binnen één of meer van de maatschappelijke transities.

  • 2.

    Indien het consortium geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 1.2.1, eerste lid, subsidie slechts verstrekt aan één van de deelnemende partijen binnen het consortium; en

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het consortium.

Artikel 17.1.3

In aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid, wordt subsidie niet verstrekt indien:

  • a.

    de subsidie geen stimulerend effect heeft, als bedoeld in artikel 6 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • b.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden, als bedoeld in artikel 2, onder 18, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening is.

Artikel 17.1.4

Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    de aanvrager is gevestigd in Zeeland;

  • b.

    de aanvrager acteert ten minste op Zeeuws regionaal niveau;

  • c.

    de subsidiabele activiteit komt overwegend ten goede aan Zeeland;

  • d.

    de subsidiabele activiteit behoort niet tot de reguliere bedrijfsvoering van de aanvrager;

  • e.

    de subsidiabele activiteit neemt de vraag vanuit de ondernemers als belangrijkste uitgangspunt;

  • f.

    de subsidiabele activiteit draagt bij aan de realisatie van ten minste één van de maatschappelijke transities;

  • g.

    de resultaten die voortvloeien uit de subsidiabele activiteit zijn openbaar en worden op niet-exclusieve en niet-discriminerende basis breed verspreid onder (Zeeuwse) ondernemingen en instellingen die geen deel uitmaken van het consortium;

  • h.

    de deelnemende partijen aan het consortium vormen in het kader van de subsidiabele activiteit een evenwichtig samenwerkingsverband, zowel wat betreft de verdeling van de kosten als wat betreft de inbreng in de activiteit. Geen van de deelnemende partijen neemt meer dan 70% van de kosten voor haar rekening;

  • i.

    de licenties voor onderzoeksresultaten die voortvloeien uit de subsidiabele activiteit die door intellectuele eigendomsrechten worden beschermd, worden tijdig tegen marktprijs en op niet-exclusieve en niet-discriminerende basis beschikbaar gesteld voor gebruik door geïnteresseerde partijen in de Europese Economische Ruimte.

Paragraaf 17.2 Haalbaarheidsonderzoeken

Artikel 17.2.1

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek ter voorbereiding van de ontwikkeling van:

  • a.

    een innovatief product;

  • b.

    een innovatief productieproces;

  • c.

    een innovatieve dienst.

Artikel 17.2.2

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder d, wordt subsidie niet verstrekt indien de te verstrekken subsidie € 10.000 of minder bedraagt.

  • 2.

    Voor zover sprake is van staatssteun wordt subsidie slechts verstrekt indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de De-minimisverordening.

  • 3.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, voldoet het project aan de volgende criteria:

    • a.

      het project draagt voldoende bij aan de structuurversterking van de Zeeuwse economie ten behoeve van de maatschappelijke transities;

    • b.

      het project is voldoende innovatief; en

    • c.

      het projectplan heeft een voldoende kwaliteit.

Artikel 17.2.3

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in paragraaf 1.3, zijn de subsidiabele kosten uitsluitend de kosten van het haalbaarheidsonderzoek.

  • 2.

    Kosten komen slechts voor subsidie in aanmerking voor zover deze worden gemaakt na ontvangst van de volledige aanvraag.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1.3.2, eerste lid, aanhef en onder b, kan op verzoek van de aanvrager voor de berekening van de subsidiabele personeelskosten een vast uurtarief van € 60 worden gehanteerd. Per consortiumpartner wordt slechts één berekeningswijze gehanteerd.

Artikel 17.2.4

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 17.2.1 kan uitsluitend worden ingediend als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Gedeputeerde staten stellen per openstellingsperiode een subsidieplafond vast.

  • 3.

    In het openstellingsbesluit kunnen gedeputeerde staten nadere regels stellen met betrekking tot de maatschappelijke transities waarbinnen het consortium werkzaam moet zijn en waaraan de projecten een bijdrage moeten leveren.

Artikel 17.2.5

De aanvraag voor een subsidie wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier ‘Subsidie Zeeland in Stroomversnelling - haalbaarheidsonderzoek’.

Artikel 17.2.6

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 50.000.

 

Artikel 17.2.7

  • 1.

    Indien de binnen de openstellingsperiode ingediende volledige subsidieaanvragen, die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken gedeputeerde staten voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin het project bijdraagt aan de structuurversterking van de Zeeuwse economie ten behoeve van de maatschappelijke transities;

    • b.

      de mate van innovativiteit van het project; en

    • c.

      de kwaliteit van het projectplan.

  • 2.

    Gedeputeerde staten verdelen het bedrag van het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking.

Artikel 17.2.8

  • 1.

    Gedeputeerde staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 17.2.1 voor advies over artikel 17.2.2, derde lid, en artikel 17.2.7, voor aan de Deskundigencommissie.

  • 2.

    Aanvragers van subsidie lichten op verzoek van de Deskundigencommissie hun subsidieaanvraag mondeling toe. 

Artikel 17.2.9

  • 1.

    Gedeputeerde staten beslissen op de aanvraag binnen twaalf weken na afloop van de openstellingsperiode, bedoeld in artikel 17.2.4, eerste lid.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 17.2.10

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in § 1.6 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen

    • a.

      het project wordt binnen zes maanden na afloop van de openstellingsperiode gestart;

    • b.

      het project wordt binnen 18 maanden na afloop van de openstellingsperiode gerealiseerd.

  • 2.

    Op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kunnen gedeputeerde staten afwijken van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b.

Paragraaf 17.3 Demonstratieprojecten

Artikel 17.3.1

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een demonstratieproject gericht op de ontwikkeling van:

  • 1.

    een innovatief product;

  • 2.

    een innovatief productieproces;

  • 3.

    een innovatieve dienst.

Artikel 17.3.2

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder d, wordt subsidie niet verstrekt indien de te verstrekken subsidie € 50.000 of minder bedraagt.

  • 2.

    Voor zover sprake is van staatssteun, wordt subsidie slechts verstrekt indien:

    • a.

      het project kwalificeert als experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder 86, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b.

      één van de volgende voorwaarden is vervuld:

      • i.

        het project behelst daadwerkelijke samenwerking:

        • tussen ondernemingen waarvan er ten minste één een kmo is, of wordt uitgevoerd in ten minste twee lidstaten, en geen van de ondernemingen neemt meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor haar rekening; of

        • tussen een onderneming en één of meer organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onder 83, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, waarbij deze organisaties ten minste 10% van de subsidiabele kosten dragen en het recht hebben hun eigen onderzoeksresultaten te publiceren;

      • ii.

        de projectresultaten worden ruim verspreid via conferenties, publicaties, open-access-repositories, of gratis opensource-software.

  • 3.

    Voor zover sprake is van staatssteun en het project niet voldoet aan de vereisten in het tweede lid, wordt subsidie slechts verstrekt indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de De-minimisverordening.

  • 4.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, voldoet het project aan de volgende criteria:

    • a.

      het project draagt voldoende bij aan de structuurversterking van de Zeeuwse economie ten behoeve van de maatschappelijke transities;

    • b.

      het project is voldoende innovatief;

    • c.

      het project heeft voldoende perspectief; en

    • d.

      het projectplan heeft een voldoende kwaliteit.

Artikel 17.3.3

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in paragraaf 1.3, zijn de subsidiabele kosten:

    • a.

      personeelskosten: onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;

    • b.

      kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als subsidiabele kosten beschouwd;

    • c.

      kosten van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wat gebouwen betreft, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als subsidiabele kosten beschouwd. Wat gronden betreft, zijn de kosten voor de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten subsidiabel;

    • d.

      kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length-voorwaarden worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt;

    • e.

      bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

  • 2.

    Kosten komen slechts voor subsidie in aanmerking voor zover deze worden gemaakt na ontvangst van de volledige aanvraag.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1.3.2, eerste lid, aanhef en onder b, kan op verzoek van de aanvrager voor de berekening van de subsidiabele personeelskosten een vast uurtarief van € 60 worden gehanteerd. Per consortiumpartner wordt slechts één berekeningswijze gehanteerd.

Artikel 17.3.4

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 17.3.1 kan uitsluitend worden ingediend als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Gedeputeerde staten stellen per openstellingsperiode een subsidieplafond vast.

  • 3.

    In het openstellingsbesluit kunnen gedeputeerde staten nadere regels stellen met betrekking tot de maatschappelijke transities waarbinnen het consortium werkzaam moet zijn en waaraan de projecten een bijdrage moeten leveren.

Artikel 17.3.5

De aanvraag voor een subsidie wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier ‘Subsidie Zeeland in Stroomversnelling – demonstratieproject’.

Artikel 17.3.6

De subsidie bedraagt maximaal 40% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 200.000.

Artikel 17.3.7

  • 1.

    Indien de binnen de openstellingsperiode ingediende volledige subsidieaanvragen, die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken gedeputeerde staten voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin het project bijdraagt aan de structuurversterking van de Zeeuwse economie ten behoeve van de maatschappelijke transities;

    • b.

      de mate van innovativiteit van het project;

    • c.

      het perspectief van het project; en

    • d.

      de kwaliteit van het projectplan.

  • 2.

    Gedeputeerde staten verdelen het bedrag van het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking.

Artikel 17.3.8

  • 1.

    Gedeputeerde staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 17.3.1 voor advies over artikel 17.3.2, vierde lid, en artikel 17.3.7, voor aan de Deskundigencommissie.

  • 2.

    Aanvragers van subsidie lichten op verzoek van de Deskundigencommissie hun subsidieaanvraag mondeling toe.

Artikel 17.3.9

  • 1.

    Gedeputeerde staten beslissen op de aanvraag binnen twaalf weken na afloop van de openstellingsperiode, bedoeld in artikel 17.3.4, eerste lid.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 17.3.10

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in § 1.6 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

    • a.

      het project wordt binnen zes maanden na afloop van de openstellingsperiode gestart;

    • b.

      het project wordt binnen 30 maanden na afloop van de openstellingsperiode gerealiseerd.

  • 2.

    Op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kunnen gedeputeerde staten afwijken van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b.

Hoofdstuk 17A Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van Zeeland in Stroomversnelling: Human Capital Agenda

Artikel 17A.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    consortium: een samenwerkingsverband van ten minste drie partijen, waaronder ten minste één onderneming en één kennispartner, dat als doel heeft om op basis van een gezamenlijke agenda systeemversterkende projecten te realiseren die een bijdrage leveren aan de versterking van de Zeeuwse concurrentiepositie;

  • b.

    De-minimisverordening:

    • Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L, 2023/2831, 15.12.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/2831/oj);

    • Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, Pb L 352/9 van 24 december 2013; of

    • Verordening (EU) Nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector, Pb L 190/45 van 28 juni 2014;

  • c.

    Deskundigencommissie: adviescommissie ingesteld op grond van artikel 3:5 van de Algemene wet bestuursrecht en overeenkomstig artikel 82 van de Provinciewet;

  • d.

    kennispartner: een organisatie, die kennis levert aan het consortium en deelt binnen het netwerk;

  • e.

    sociale innovatie: het streven naar een originele oplossing met een meetbare of waarneembare sociale impact op een hardnekkig maatschappelijk probleem. De innovatie kan gelegen zijn in de ontwikkeling van een nieuwe organisatorische vorm (samenwerkingsverbanden, relaties) en/of de ontwikkeling van een nieuw product, een nieuwe dienst of een nieuwe methode.

Artikel 17A.2

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten:

  • a.

    die bijdragen aan het oplossen van de krapte op de arbeidsmarkt; en

  • b.

    die gericht zijn op de ontwikkeling van een sociale innovatie die betrekking heeft op één of meer van de volgende thema’s:

    • i.

      Dynamisch managen: nieuwe managementvaardigheden en –methodieken;

    • ii.

      Slimmer werken: uitgaan van competenties van medewerkers;

    • iii.

      Flexibel organiseren: innovatieve organisatievormen;

    • iv.

      Co-Creatie sectoren: hoogwaardige samenwerkingsverbanden binnen één of meer sectoren of cross-sectoraal;

    • v.

      Werknemer in eigen kracht: mobiliteit, flexibiliteit en lef op de arbeidsmarkt;

    • vi.

      Mobiliteit leren en ontwikkelen: de juiste mensen op de juiste plek met de juiste kwalificaties;

    • vii.

      Duurzame inzetbaarheid: stimuleren van eigenaarschap bij medewerkers op het gebied van vitaliteit, flexibiliteit en maatschappelijke weerbaarheid;

    • viii.

      Leven lang leren en ontwikkelen: wendbare, flexibele werknemers die zich kunnen blijven ontwikkelen en mee kunnen met de nieuwste ontwikkelingen;

    • ix.

      ICT & digitalisering: stimuleren van groei en sociale innovatie van de arbeidsmarkt gericht op ICT ten behoeve van een succesvolle digitale transitie; en

  • c.

    waarbij een methodiek wordt ontwikkeld die overdraagbaar is.

Artikel 17A.3

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt aan een consortium werkzaam binnen één of meer van de volgende Zeeuwse economische clusters:

    • a.

      industrie en maintenance;

    • b.

      havens en logistiek;

    • c.

      agrofood en seafood;

    • d.

      water en energie;

    • e.

      vrijetijdseconomie;

    • f.

      zorg;

    • g.

      onderwijs.

  • 2.

    Indien het consortium geen rechtspersoonlijkheid bezit:

    • a.

      wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 1.2.1, eerste lid, subsidie slechts verstrekt aan één van de deelnemende partijen binnen het consortium; en

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het consortium.

Artikel 17A.4

  • 1.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de aanvrager is gevestigd in Zeeland;

    • b.

      de subsidiabele activiteit komt overwegend ten goede aan Zeeland;

    • c.

      de subsidiabele activiteit behoort niet tot de reguliere bedrijfsvoering van de aanvrager;

    • d.

      de vraag vanuit de ondernemers vormt het belangrijkste uitgangspunt;

    • e.

      de projectresultaten en ontwikkelde methodieken zijn openbaar en worden ruim verspreid onder (Zeeuwse) ondernemingen en instellingen die geen deel uitmaken van het consortium;

    • f.

      het project is additioneel aan gemeentelijke activiteiten en projecten;

    • g.

      het project voldoet aan het geheel van de volgende criteria:

      • i.

        het project draagt voldoende bij aan de structuurversterking van de Zeeuwse economie door het oplossen van de krapte op de arbeidsmarkt;

      • ii.

        het project is voldoende innovatief voor Zeeland;

      • iii.

        het project heeft voldoende perspectief;

      • iv.

        het projectplan heeft een voldoende kwaliteit.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder d, wordt subsidie niet verstrekt indien de te verstrekken subsidie € 10.000 of minder bedraagt.

  • 3.

    Voor zover sprake is van staatssteun wordt subsidie slechts verstrekt indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in de De-minimisverordening.

Artikel 17A.5

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 17A.2 kan uitsluitend worden ingediend als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Gedeputeerde staten stellen per openstellingsperiode een subsidieplafond vast.

Artikel 17A.6

De aanvraag voor een subsidie wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier ‘Subsidie Zeeland in Stroomversnelling Human Capital Agenda’.

Artikel 17A.7

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 50.000.

Artikel 17A.8

  • 1.

    Indien de binnen de openstellingsperiode ingediende volledige subsidieaanvragen, die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken gedeputeerde staten voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin het project bijdraagt aan de structuurversterking van de Zeeuwse economie door het oplossen van de krapte op de arbeidsmarkt;

    • b.

      de mate van innovativiteit van het project voor Zeeland;

    • c.

      het perspectief van het project;

    • d.

      de kwaliteit van het projectplan.

  • 2.

    Gedeputeerde staten verdelen het bedrag van het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking.

Artikel 17A.9

Gedeputeerde staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 17A.2 voor advies over artikel 17A.4, eerste lid, onder g, en artikel 17A.8, voor aan de Deskundigencommissie.

Aanvragers van subsidie lichten op verzoek van de Deskundigencommissie hun subsidieaanvraag mondeling toe.

Artikel 17A.10

  • 1.

    Gedeputeerde staten beslissen op de aanvraag binnen twaalf weken na afloop van de openstellingsperiode, bedoeld in artikel 17A.5, eerste lid.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 17A.11

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in § 1.6 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

    • a.

      het project wordt binnen zes maanden na afloop van de openstellingsperiode gestart;

    • b.

      het project wordt binnen 24 maanden na afloop van de openstellingsperiode gerealiseerd.

  • 2.

    Op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kunnen gedeputeerde staten afwijken van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b.

Hoofdstuk 18 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie ten behoeve van de verbetering van de toegankelijkheid van bestaande halteplaatsen in Zeeland

Vervallen

Hoofdstuk 19 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie ten behoeve van het aanleggen van een groen dak

Artikel 19.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    bedrijfspand: een gebouw waarin één of meerdere bedrijven kantoor houden dan wel dat bestemd is om daarin een bedrijf uit te oefenen, in eigendom van een particulier, met een individueel adres en eigen nutsaansluiting en waaronder tevens begrepen een bijgebouw gelegen op hetzelfde perceel;

  • b.

    bijgebouw: gesloten bouwwerk zoals een garage, schuur, tuinhuis of een gedeeltelijk open bouwwerk zoals een overkapping of veranda;

  • c.

    dak: samenstelling van houten of stalen balken, regels en bebording of betonnen plaat, die sterk genoeg is om de dakbedekking van een gebouw te dragen en de wind-, regen- en sneeuwbelasting op te vangen. De dakconstructie dient zodanig te zijn dat deze beloopbaar is voor onderhoud en inspectie;

  • d.

    eigenaar: eigenaar van een woning of pand, dan wel opstaller, erfpachter of vruchtgebruiker ervan;

  • e.

    gecertificeerd bedrijf: een bedrijf gecertificeerd met het ‘Groenkeur keurmerk’, verschaft door Stichting Groenkeur, of een bedrijf dat een persoon in dienst heeft met het persoonsgebonden certificaat ‘Dak- & Gevel Basismedewerker’ dan wel het persoonsgebonden certificaat ‘Dak & Gevel Gevorderde’;

  • f.

    groen dak: een plat of hellend dak van een woning, pand of bijgebouw dat is opgebouwd uit minimaal een wortelwerende laag, een drainagelaag, een substraatlaag en een vegetatielaag, beplant met droogteresistente soorten zoals sedum;

  • g.

    standaard groen dak: groen dak beplant met hoofdzakelijk sedum en mossen, en met een waterbergingscapaciteit van minimaal 15 liter per m2;

  • h.

    biodivers groen dak: groen dak beplant met hoofdzakelijk sedum en kruiden en minimaal 30% bloemen en kruiden, en met een waterbergingscapaciteit van minimaal 50 liter per m2;

  • i.

    daktuin: groen dak beplant met maximaal 50% sedum en mossen en minimaal 50% bomen/struiken en siergrassen, en met een waterbergingscapaciteit van minimaal 70 liter per m2;

  • j.

    particuliere woning: een pand in eigendom van een particulier, met een individueel adres en eigen nutsaansluiting, bedoeld en geschikt om in te wonen, waarop de planologische bestemming Wonen rust, waaronder tevens begrepen een bijgebouw gelegen op hetzelfde perceel en niet zijnde een appartementencomplex;

  • k.

    VvE: een bij de Kamer van Koophandel geregistreerde vereniging van eigenaars van de appartementsrechten van de woningen die tot een appartementencomplex behoren.

Artikel 19.2

Subsidie kan worden verleend voor het aanleggen van een standaard groen dak, een biodivers groen dak of een daktuin op een particuliere woning, een bedrijfspand of een appartementencomplex gelegen in de provincie Zeeland.

Artikel 19.3

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt aan de eigenaar van de particuliere woning of het bedrijfspand dan wel aan de VvE van het appartementencomplex waarop het groene dak wordt aangelegd.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1, eerste lid, kan subsidie worden verstrekt aan een natuurlijk persoon.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel a, wordt subsidie niet verstrekt indien op het moment van ontvangst van de aanvraag voor de subsidie met de uitvoering van de activiteit waarvoor subsidie is aangevraagd, is gestart.

  • 4.

    Artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel d, is voor een subsidie ten behoeve van het aanleggen van een groen dak niet van toepassing.

Artikel 19.4

Om voor subsidie ten behoeve van het aanleggen van een groen dak in aanmerking te komen, gelden de volgende vereisten:

  • a.

    subsidie wordt slechts eenmaal per adres of per appartementencomplex verstrekt;

  • b.

    alleen bestaande woningen, bedrijfspanden en appartementencomplexen komen in aanmerking voor subsidie;

  • c.

    de woning, het bedrijfspand of het appartementencomplex waarop het groene dak wordt aangelegd, is gelegen binnen de bebouwde kom;

  • d.

    de oppervlakte van het groene dak is minimaal 10 m²;

  • e.

    de hellingshoek van het groene dak is maximaal 35°;

  • f.

    het groene dak wordt aangelegd door een gecertificeerd bedrijf;

  • g.

    voor dezelfde activiteit is niet reeds subsidie verstrekt op grond van deze dan wel andere subsidieregelingen;

  • h.

    aanvrager beschikt over eventueel benodigde vergunningen voor het uitvoeren van de activiteit;

  • i.

    ontwerp, aanleg en onderhoud van het groene dak worden deugdelijk, in overeenstemming met de bouwregelgeving en zorgvuldig uitgevoerd.

Artikel 19.5

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van:

    • a.

      € 25 per m² aan te leggen standaard groen dak;

    • b.

      € 35 per m² aan te leggen biodivers groen dak;

    • c.

      € 75 per m² aan te leggen daktuin.

  • 2.

    De subsidie bedraagt niet meer dan € 5.000 per aanvraag.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.3.1, komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      de kosten van advisering ten behoeve van het aanleggen van een groen dak;

    • b.

      de kosten voor het onderhouden van een groen dak;

    • c.

      de kosten voor de sloop en afvoer van een bestaand dak;

    • d.

      de kosten voor eventueel benodigde vergunningen.

Artikel 19.6

  • 1.

    De aanvraag voor een subsidie ten behoeve van het aanleggen van een groen dak wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier ‘subsidie groene daken’.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.4.2, tweede lid, bevat de aanvraag voor een subsidie ten behoeve van het aanleggen van een groen dak de mede door de aanvrager ondertekende offerte van een gecertificeerd bedrijf dat het groene dak gaat aanleggen waar in ieder geval het volgende in is opgenomen:

    • de waterbergingscapaciteit van het groene dak;

    • de lagen van het aan te leggen groene dak;

    • de oppervlakte van het groene dak;

    • de hellingshoek van het groene dak;

    • de toegepaste plantensoorten en de omvang van het percentage waarin ze worden toegepast.

Artikel 19.7

  • 1.

    Een subsidie ten behoeve van het aanleggen van een groen dak kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 3.

    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van ontvangst.

  • 4.

    Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats op basis van de hoogte van het aangevraagde subsidiebedrag, waarbij een lager aangevraagd subsidiebedrag voorgaat op een hoger aangevraagd subsidiebedrag.

  • 5.

    Indien toepassing van het vierde lid ertoe leidt dat subsidieaanvragen op een gelijke plaats eindigen, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen bepaald door middel van loting.

Artikel 19.8

Onverminderd het bepaalde in paragraaf 1.6 heeft de subsidieontvanger de verplichting om:

  • a.

    het project binnen zes maanden na verlening van de subsidie te realiseren;

  • b.

    het groene dak minimaal 5 jaar na verlening van de subsidie in stand te houden en deugdelijk te onderhouden.

Hoofdstuk 20 Bijzondere bepalingen voor het verstrekken van cofinanciering voor het EFRO Programma Zuid-Nederland 2021-2027

Artikel 20.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb EU L 187/1 van 26 juni 2014;

  • b.

    Beheerautoriteit: Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant aangewezen als beheerautoriteit als bedoeld in artikel 71 van verordening 2021/1060 voor het EFRO Programma Zuid-Nederland 2021-2027;

  • c.

    de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L, 2023/2831, 15.12.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/2831/oj);

  • d.

    EFRO programma Zuid-Nederland 2021-2027: gezamenlijk programma als bedoeld in artikel 22 van verordening 2021/1060 van de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg, goedgekeurd door de Europese Commissie op 29 juni 2022, voor activiteiten die in Zuid-Nederland financiering kunnen ontvangen uit het EFRO;

  • e.

    Gedeputeerde staten: Gedeputeerde staten van provincie Zeeland;

  • f.

    REES 2021: Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021;

  • g.

    RIS3 Zuid-Nederland 2021-2027: Regionale Innovatie Strategie Slimme Specialisatie voor programma’s Europese fondsen vastgesteld door Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland, de provincie Noord-Brabant en de provincie Limburg op 21 april 2020;

  • h.

    Subsidieregeling OPZuid: Subsidieregeling OPZuid 2021-2027.

Artikel 20.2 Doelgroep

Subsidie kan worden aangevraagd door de penvoerder die namens een samenwerkingsverband subsidie heeft aangevraagd op grond van de Subsidieregeling OPZuid.

Artikel 20.3 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op:

  • a.

    het bevorderen van innovatie met maatschappelijke en economische impact in Zuid-Nederland;

  • b.

    het bevorderen van de demonstratie, vermarkting en opschaling van kansrijke innovatieve oplossingen die de energietransitie bevorderen, in samenwerking met het mkb en maatschappelijke middenveld in Zuid-Nederland.

Artikel 20.4 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      voor het project wordt subsidie verleend op grond van artikel 3.2 van de Subsidieregeling OPZuid;

    • b.

      de subsidie wordt aangevraagd als cofinanciering op de subsidie op grond van de Subsidieregeling OPZuid;

    • c.

      het project komt ten goede aan de provincie Zeeland.

  • 2.

    Het project komt ten goede aan de provincie Zeeland als bedoeld in het eerste lid, onder c, als:

    • a.

      meer dan de helft van de subsidiabele kosten wordt gemaakt door deelnemers aan het project die zijn gevestigd in de provincie Zeeland; en

    • b.

      de resultaten van het project overwegend zijn gericht op de provincie Zeeland.

  • 3.

    In het projectplan, bedoeld in artikel 3.4, onder a, van de Subsidieregeling OPZuid, wordt opgenomen op welke wijze wordt voldaan aan het eerste lid, onder c.

Artikel 20.5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.3.1, eerste lid, en in afwijking van artikel 1.3.3, is artikel 1.3 van de REES 2021 van toepassing.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.3.2 wordt, als de aanvrager gebruik maakt van de kostensoort personeelskosten, de berekeningswijze, genoemd in de artikelen 1.3 tot en met 1.3b van de REES 2021 gehanteerd.

Artikel 20.6 Vereisten indiening subsidieaanvraag

  • 1.

    Op verzoek van aanvrager wordt de aanvraag om subsidie op grond van de Subsidieregeling OPZuid aangemerkt als aanvraag om subsidie op grond van dit hoofdstuk.

  • 2.

    Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode die door Gedeputeerde Staten is vastgesteld in een openstellingsbesluit.

Artikel 20.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen per tenderperiode als bedoeld in artikel 20.6, tweede lid, een subsidieplafond vast in een openstellingsbesluit.

Artikel 20.8 Subsidiehoogte

  • 1.

    De subsidie bedraagt 15% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 857.143.

  • 2.

    Als de aanvrager minder dan 15% van de subsidiabele kosten, bedoeld in het eerste lid, aanvraagt, wordt, onverminderd het eerste lid, slechts maximaal het gevraagde percentage aan subsidie verstrekt.

  • 3.

    Onverminderd de voorgaande leden, wordt, indien sprake is van staatssteun:

    • a.

      maximaal een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het van toepassing zijnde percentage uit de Algemene groepsvrijstellingsverordening niet wordt overschreden; of

    • b.

      en geen van de vrijstellingen uit de Algemene groepsvrijstellingsverordening van toepassing is, maximaal slechts een zodanig bedrag aan subsidies verstrekt dat voor het totale bedrag aan overheidsbijdragen over een periode van drie belastingjaren het maximumbedrag aan de-minimissteun niet wordt overschreden.

Artikel 20.9 Verdeelcriteria

  • 1.

    Indien de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het daarvoor vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, wordt, in geval door de Beheerautoriteit op grond van artikel 3.8 van de Subsidieregeling OPZuid een rangschikking is gemaakt, subsidie verleend op grond van de volgorde van die rangschikking.

  • 2.

    Indien de in het eerste lid bedoelde rangschikking niet is gemaakt door de Beheerautoriteit, is artikel 3.8 van de Subsidieregeling OPZuid van toepassing op subsidieverlening op grond van dit hoofdstuk.

Artikel 20.10 Beslissing op de subsidieaanvraag

De beslistermijn van artikel 4.2.4 van de REES 2021 is van toepassing.

Artikel 20.11 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    Artikel 1.5 van de Subsidieregeling OPZuid is van toepassing.

  • 2.

    De artikelen 1.6.3 en 1.6.6, derde lid, zijn niet van toepassing.

Artikel 20.12 Vaststelling

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.6 van de Subsidieregeling OPZuid en gelet op de toepasselijke Europese regelgeving, worden de verleende subsidies vastgesteld op basis van prestaties en gerealiseerde kosten.

  • 2.

    Op verzoek van de subsidieontvanger wordt de aanvraag tot vaststelling op grond van de Subsidieregeling OPZuid aangemerkt als aanvraag tot vaststelling op grond van dit hoofdstuk.

  • 3.

    De beslistermijn van artikel 4.2.17 van de REES 2021 is van toepassing.

Artikel 20.13 Betaling en bevoorschotting

  • 1.

    Gedeputeerde staten verstrekken een voorschot van ten hoogste 100% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2.

    Gedeputeerde staten betalen het voorschot in een keer.

Hoofdstuk 21 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor het uitvoeren van duurzaamheidsscans voor bedrijven en bedrijventerreinen

Vervallen

Hoofdstuk 22 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van Hergebruik Leegstaande Panden voor Wonen

Artikel 22.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    beeldbepalend gebouw: een leegstaand gebouw, dat door een combinatie van architectonische kwaliteit en zijn plaats in de stedenbouwkundige structuur, een belangrijke bijdrage levert aan de kwaliteit van het stads- of dorpsbeeld;

  • b.

    beeldverstorend verpauperd gebouw: een leegstaand gebouw dat door een combinatie van het ontbreken van architectonische kwaliteit en zijn plaats in de stedenbouwkundige structuur, en zo mogelijk ook door de slechte staat van onderhoud, een negatieve bijdrage levert aan de kwaliteit van het stads- of dorpsbeeld;

  • c.

    bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;

  • d.

    herontwikkelen: het na sloop realiseren van nieuwbouw op dezelfde locatie al dan niet in combinatie met een herinrichting van de openbare ruimte;

  • e.

    leegstaand: het niet of niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht in gebruik zijn;

  • f.

    rijksmonument: een zich in de provincie Zeeland bevindend rijksmonument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

  • g.

    slopen: het afbreken, afvoeren van (bouw)materialen en eventueel saneren van de bodem ten behoeve van toekomstig gebruik;

  • h.

    transformeren: het omvormen van een gebouw zonder een woonfunctie tot een gebouw met een woonfunctie.

Artikel 22.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het transformeren van beeldbepalende gebouwen of beeldverstorende verpauperde gebouwen naar een woonfunctie;

  • b.

    het slopen van beeldverstorende verpauperde gebouwen die niet meer zinvol kunnen worden getransformeerd, gevolgd door herontwikkeling gericht op wonen.

Artikel 22.3 Doelgroep en weigeringsgronden

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt aan de eigenaar van het gebouw waarop de subsidiabele activiteit betrekking heeft.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1, eerste lid, kan subsidie worden verstrekt aan een natuurlijk persoon.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder a, wordt subsidie niet verstrekt indien de activiteit op het moment van ontvangst van de aanvraag voor de subsidie reeds is gestart.

  • 4.

    Subsidie wordt voorts niet verstrekt indien:

    • a.

      de aanvrager niet kan aantonen dat de activiteit kan starten binnen één jaar na beëindiging van de openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie, bedoeld in artikel 22.7, eerste lid;

    • b.

      de aanvrager niet kan aantonen dat de activiteit kan worden gerealiseerd binnen drie jaar na beëindiging van de openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie, bedoeld in artikel 22.7, eerste lid;

    • c.

      de activiteit in strijd is met het gemeentelijk beleid of geldende regelgeving van de gemeente waarbinnen de activiteit wordt uitgevoerd;

    • d.

      de activiteit op basis van artikel 22.10, tweede lid, aanhef en onderdeel a en b tezamen, minder dan 75 punten scoort of de som van de punten op basis van artikel 22.10, tweede lid, aanhef en onderdeel a tot en met f, minder bedraagt dan 300 punten;

    • e.

      de activiteit plaatsvindt buiten het bestaand stedelijk gebied;

    • f.

      het gebouw op het moment van ontvangst van de aanvraag minder dan één jaar leegstaat;

    • g.

      het te transformeren of te slopen gebouw een woonbestemming heeft, tenzij deze woonbestemming korter dan een jaar voor de beëindiging van de openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie, bedoeld in artikel 22.7, eerste lid, van kracht is geworden met als doel om de transformatie van het gebouw mogelijk te maken.

  • 5.

    Gedeputeerde staten kunnen op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager in een individueel geval afwijken van het in het vierde lid, aanhef en onderdeel f bepaalde.

  • 6.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel d, wordt een subsidie niet verstrekt indien de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan € 10.000.

Artikel 22.4 Subsidiehoogte

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 200.000.

Artikel 22.5 Vooroverleg

  • 1.

    Voordat een aanvraag wordt ingediend, kan er een vooroverleg plaatsvinden aan de hand van het op de website van de provincie Zeeland beschikbaar gestelde vooroverlegformulier. Het vooroverleg vindt zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van het vooroverlegformulier plaats.

  • 2.

    Tijdens het vooroverleg wordt in ieder geval aan de orde gesteld:

    • a.

      locatie en eigenaarschap van de locatie;

    • b.

      huidige en beoogde situatie van het project, inclusief leegstandsduur;

    • c.

      de financiële haalbaarheid van het project waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • d.

      of de activiteit niet in strijd is met het gemeentelijk beleid of geldende regelgeving van de gemeente waarbinnen de activiteit wordt uitgevoerd;

    • e.

      de duurzaamheidsmaatregelen van het project;

    • f.

      de overige informatie die bij de aanvraag moet worden ingediend.

Artikel 22.6 Niet-subsidiabele kosten

De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor marketing en promotie;

  • b.

    waardedaling van gronden of opstallen veroorzaakt door markt- of economische factoren;

  • c.

    kosten voor bodemsanering voor zover deze de waardevermeerdering van het terrein als gevolg van de bodemsanering niet overstijgen;

  • d.

    kosten van werkzaamheden, maatregelen en voorzieningen ten behoeve van de instandhouding van rijksmonumenten of zelfstandige onderdelen zoals opgenomen in de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten die als bijlage bij de Subsidieregeling instandhouding monumenten is opgenomen;

  • e.

    kosten die gemaakt worden voor activiteiten die buiten het exploitatiegebied van het project vallen;

  • f.

    kosten van planschade.

Artikel 22.7 Openstelling, subsidieplafond en beslistermijn

  • 1.

    Een subsidie als bedoeld in artikel 22.2 kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Gedeputeerde staten beslissen op de aanvraag binnen twaalf weken na afloop van de openstellingsperiode, bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

  • 4.

    Subsidieaanvragen die op de uiterste indieningsdatum niet volledig zijn ontvangen, worden afgewezen.

Artikel 22.8 Nadere eisen aan de aanvraag

  • 1.

    De aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 22.2 wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig en ondertekend ingevuld aanvraagformulier subsidie Hergebruik Leegstaande Panden voor wonen zoals beschikbaar gesteld op de website van de provincie Zeeland.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.4.2, tweede lid, bevat een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 22.2:

    • a.

      een plan van aanpak, met daarin:

      • een locatieaanduiding waaruit blijkt welke bouwwerken en percelen de bedoelde locatie omvat;

      • een algemene beschrijving van de transformatie of sloop en herontwikkeling in het kader waarvan de subsidiabele activiteiten worden uitgevoerd;

      • een onderbouwing op welke wijze en in welke mate het project bijdraagt het terugdringen van leegstand, de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en indien van toepassing de cultuurhistorie;

      • een toelichting van de te nemen maatregelen, inclusief de duurzaamheidsmaatregelen;

      • tekeningen van de bestaande en gewenste situatie, plattegrond(en) en gevelaanzichten;

      • maximaal vijf foto’s van de bestaande situatie;

    • b.

      een (onderbouwde) financieringstoelichting van het project met in ieder geval:

      • een uitgebreide begroting met een (onderbouwde) raming van de kosten per maatregel;

      • recente taxaties van de waarde van de gronden en opstallen die verband houden met de realisering van het project;

      • de waarde van de gronden en opstallen of de opbrengst door verkoop of verhuur na voltooiing van het project;

    • c.

      een beschrijving van de tijdplanning van het project;

    • d.

      een bewijs van eigendom van de locatie;

    • e.

      een schriftelijke verklaring dat de gemeente medewerking verleent aan de voorgenomen subsidiabele activiteit;

    • f.

      een toelichting waaruit de oorzaak en duur van de leegstand van het pand of de panden blijkt;

    • g.

      voor zover subsidie wordt gevraagd voor de kosten van bodemsanering: een door een onafhankelijke deskundige opgestelde taxatie van de waardestijging van het terrein als gevolg van de bodemsanering;

    • h.

      informatie waaruit blijkt dat de staatssteun- en aanbestedingsregels niet worden overtreden.

Artikel 22.9 Extern deskundige

Voor het vooroverleg en de beoordeling van de subsidieaanvraag kan een beroep worden gedaan op een extern deskundige.

Artikel 22.10 Verdeelprocedure

  • 1.

    Als de subsidieaanvragen, die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken gedeputeerde staten voor het bepalen van de volgorde van behandeling een rangschikking van de aanvragen op basis van de onderstaande criteria:

    • a.

      kwaliteitsverbetering: de mate waarin het project door hergebruik en door de bouwkundige en esthetische verbetering van het gebouw bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;

    • b.

      impact: de mate waarin het project leidt tot een verbetering van de omgeving;

    • c.

      transformatie: de mate waarin door transformatie of sloop en herontwikkeling wordt bijgedragen aan de woonbehoefte of maatschappelijke doelen;

    • d.

      duurzaamheid: de mate waarin het project zorgt voor de verduurzaming van het gebouw;

    • e.

      cultuurhistorie: de mate waarin het project bijdraagt aan de cultuurhistorische waarden van het gebouw en de omgeving.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kennen voor de rangschikking, bedoeld in het eerste lid, de volgende punten toe:

    • a.

      kwaliteitsverbetering: ten hoogste 200 punten;

    • b.

      impact: ten hoogste 100 punten;

    • c.

      transformatie of sloop en herontwikkeling: ten hoogste 100 punten;

    • d.

      duurzaamheid: ten hoogste 100 punten;

    • e.

      cultuurhistorie: ten hoogste 50 punten.

  • 3.

    Gedeputeerde staten rangschikken de aanvragen op volgorde van het aantal toegekende punten.

  • 4.

    Gedeputeerde staten verdelen het bedrag van het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking.

  • 5.

    Indien toepassing van het eerste en tweede lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt subsidie verleend aan de aanvraag met het hoogste aantal punten behaald op basis van het criterium kwaliteitsverbetering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 6.

    In het geval een subsidie niet volledig verleend kan worden als gevolg van het bereiken van het subsidieplafond, vindt verlening plaats ter hoogte van het nog beschikbare bedrag.

  • 7.

    Indien naar het oordeel van gedeputeerde staten niet aannemelijk is dat de subsidieaanvrager na gedeeltelijke verlening van de subsidie de activiteiten uit zal voeren, zijn gedeputeerde staten bevoegd de subsidie te weigeren en de subsidie aan de eerstvolgende in de rangschikking te verlenen.

Artikel 22.11 Verplichtingen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in § 1.6 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

    • a.

      de activiteit start binnen één jaar na beëindiging van de openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie, bedoeld in artikel 22.7, eerste lid;

    • b.

      de activiteit wordt binnen drie jaar na beëindiging van de openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie, bedoeld in artikel 22.7, eerste lid, gerealiseerd.

  • 2.

    Op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kunnen gedeputeerde staten afwijken van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b.

Hoofdstuk 23 Bijzondere bepalingen Samen in zee: versterking cultuur in Zeeland

Artikel 23.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • Adviescommissie: Adviescommissie Samen in zee: versterking cultuur in Zeeland;

  • bovenlokale uitwerking: uitwerking die zijn weerslag heeft in ten minste twee van de volgende Zeeuwse gemeenten:

    • Goes;

    • Hulst;

    • Kapelle;

    • Middelburg;

    • Noord-Beveland;

    • Schouwen-Duiveland;

    • Sluis;

    • Terneuzen;

    • Veere;

    • Vlissingen.

  • culturele instelling: instelling met rechtspersoonlijkheid die blijkens haar statuten het uitvoeren van culturele activiteiten tot doel heeft of een zelfstandige die beroepsmatig werkzaam is in de culturele sector;

  • duurzame samenwerking: samenwerking die structureel van karakter is;

  • nieuwe maker: cultuurprofessional of ambachtsbeoefenaar, die maximaal vijf jaren voorafgaand aan het indienen van een subsidieaanvraag een diploma kunstvakonderwijs heeft behaald of staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als zelfstandige;

  • publieksbereik: het publiek dat wordt bereikt met het culturele aanbod;

  • verdienmodel: wijze om omzet te genereren;

  • vrijwilligerspotentieel: potentieel aan vrijwilligers en het potentieel aan kennis en kunde onder vrijwilligers dat nog niet is ingezet.

Artikel 23.2 Subsidieplafond

Gedeputeerde staten stellen een subsidieplafond vast, ten laste waarvan aanvragen kunnen worden ingediend gedurende een openstellingsperiode als bedoeld in artikel 23.9, eerste lid.

Artikel 23.3 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van projecten die zijn gericht op het versterken van de culturele sector in Zeeland en betrekking hebben op één van de volgende onderwerpen:

    • a.

      het verbreden van het publieksbereik tot doelgroepen die nu niet of beperkt gebruik maken van het aanbod in de culturele sector;

    • b.

      de totstandkoming van duurzame samenwerking binnen en buiten de culturele sector;

    • c.

      het scheppen van randvoorwaarden voor het opbouwen van een beroepspraktijk ten behoeve van nieuwe makers;

    • d.

      het versterken van het vrijwilligerspotentieel;

    • e.

      het doen van onderzoek naar een of meer van de onderwerpen genoemd onder a tot en met d.

  • 2.

    Voor het doen van onderzoek als bedoeld in het eerste lid, onder e, worden per openstellingsperiode maximaal twee subsidies toegekend.

Artikel 23.4 Subsidieontvanger - penvoerder

  • 1.

    Subsidie wordt uitsluitend aangevraagd door en verstrekt aan een penvoerder van een samenwerkingsverband van tenminste twee instellingen.

  • 2.

    De penvoerder is werkzaam binnen één of meer van de volgende culturele disciplines:

    • a.

      audiovisuele kunsten;

    • b.

      beeldende kunsten, architectuur en vormgeving;

    • c.

      bibliotheekwerk;

    • d.

      cultureel erfgoed;

    • e.

      letteren;

    • f.

      podiumkunsten.

  • 3.

    De penvoerder is een culturele instelling met rechtspersoonlijkheid en het aanspreekpunt voor het bevoegd gezag voor alle zaken die de subsidie betreffen.

Artikel 23.5 Subsidievoorwaarden

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt wanneer:

  • a.

    de penvoerder is gevestigd in één van de volgende Zeeuwse gemeenten:

    • Goes;

    • Hulst;

    • Kapelle;

    • Middelburg;

    • Noord-Beveland;

    • Schouwen-Duiveland;

    • Sluis;

    • Terneuzen;

    • Veere;

    • Vlissingen.

  • b.

    het project binnen zes maanden na afloop van de openstellingsperiode als bedoeld in artikel 23.9, eerste lid, wordt gestart en binnen 24 maanden na afloop van deze periode wordt gerealiseerd.

Artikel 23.6 De-minimissteun

  • 1.

    Gedeputeerde staten toetsen voor subsidieverlening of die is aan te merken als steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie.

  • 2.

    Indien sprake is van een steunmaatregel, dan wordt deze verleend op basis van de Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L, 2023/2831, 15.12.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/2831/oj) en uitsluitend voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden van die verordening.

  • 3.

    Wanneer de subsidieverlening is aan te merken als een steunmaatregel, legt de penvoerder op verzoek van gedeputeerde staten een de-minimisverklaring over met een opgave van alle andere ontvangen de-minimissteun in de twee voorgaande belastingjaren en het lopende belastingjaar.

Artikel 23.7 Hoogte subsidiebedrag en niet subsidiabele kosten

  • 1.

    De subsidie bedraagt maximaal 70% van de kosten als bedoeld in artikel 1.3.1, tot een maximum van € 35.000 per project.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.3.1 wordt geen subsidie verstrekt voor kosten waarvoor door gedeputeerde staten of een ander bestuursorgaan al subsidie is verstrekt.

Artikel 23.8 Indieningsvereisten

  • 1.

    De aanvraag wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier Subsidie Samen in Zee: versterking cultuur in Zeeland.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.4.2, tweede lid, wordt bij de aanvraag overgelegd:

    • a.

      het projectplan van maximaal 8 pagina’s A4 waarin het volgende wordt beschreven:

      • 1.

        een omschrijving van het project, waaronder de projectopzet en de uit te voeren activiteiten;

      • 2.

        een onderbouwing van de haalbaarheid van het project en de daarmee beoogde resultaten, waaronder de projectplanning en de risicofactoren die in de weg kunnen staan aan het behalen van het beoogde resultaat;

      • 3.

        de mate waarin het project bijdraagt aan de versterking en/of vernieuwing van de culturele sector in Zeeland;

      • 4.

        de meerwaarde ten opzichte van bestaande producten, processen, diensten, onderzoeken of ontwikkelingen;

      • 5.

        de verwachte bovenlokale uitwerking;

      • 6.

        de mate waarin de resultaten overdraagbaar of toepasbaar zijn op andere disciplines binnen de culturele sector;

    • b.

      één door alle deelnemers aan het samenwerkingsverband ondertekende samenwerkingsovereenkomst;

    • c.

      een sluitende (meerjaren)begroting als bedoeld in artikel 1.4.3, voorzien van specificatie en toelichting.

Artikel 23.9 Indieningstermijn

  • 1.

    Subsidie kan worden aangevraagd gedurende een openstellingsperiode die gedeputeerde staten hebben vastgesteld.

  • 2.

    Subsidieaanvragen die op de uiterste indieningsdatum niet volledig zijn ontvangen, worden afgewezen.

Artikel 23.10 Beslistermijn

  • 1.

    Gedeputeerde staten beslissen op de aanvraag binnen twaalf weken na afloop van de openstellingsperiode, bedoeld in artikel 23.9, eerste lid.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 23.11 Beoordelingscriteria

  • 1.

    De Adviescommissie beoordeelt en rangschikt de aanvragen op volgorde van verlening op grond van de beoordelingscriteria genoemd in het tweede lid en adviseert gedeputeerde staten over de volgorde van verlening en over het toepassen van de weigeringsgronden als genoemd in artikel 23.13, eerste lid.

  • 2.

    Een aanvraag wordt beoordeeld op basis van de volgende beoordelingscriteria:

    • a.

      de haalbaarheid van het project en de daarmee beoogde resultaten;

    • b.

      de mate waarin de beoogde resultaten van het project bijdragen aan de versterking en/of vernieuwing van de culturele sector in Zeeland;

    • c.

      de mate waarin het project bovenlokale uitwerking heeft;

    • d.

      de mate van samenwerking binnen en buiten de culturele sector.

  • 3.

    Aan ieder criterium als genoemd in het tweede lid wordt een score toegekend op basis van de bij dit artikel behorende scoretabel. Naarmate een project meer bijdraagt aan het realiseren van een criterium wordt een hogere score toegekend.

  • 4.

    Na de toekenning van de scores worden de aanvragen gerangschikt op basis van de totaalscore, waarbij de aanvraag met het hoogste puntenaantal als eerste in de rangschikking wordt opgenomen.

  • 5.

    De volgorde van gelijk geplaatste subsidieaanvragen wordt als volgt bepaald wanneer subsidieverlening voor die aanvragen zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond:

    • prioriteit wordt gegeven aan een aanvraag die het beste scoort op het beoordelingscriterium als genoemd in het tweede lid, onder b;

    • in het geval dat nog steeds sprake is van een gelijke score, wordt prioriteit gegeven aan een aanvraag die het beste scoort op het beoordelingscriterium als genoemd in het tweede lid, onder a;

    • in het geval dat nog steeds sprake is van een gelijke score, wordt prioriteit gegeven aan een aanvraag die het beste scoort op het beoordelingscriterium als genoemd in het tweede lid, onder d;

    • als ook dan nog steeds sprake is van een gelijke score, vindt loting tussen die betreffende aanvragen plaats. De loting wordt uitgevoerd door een notaris.

  • 6.

    Wanneer door toekenning van een aanvraag het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de subsidie niet verleend.

  • 7.

    Rangschikking blijft achterwege wanneer de subsidieverlening voor de aanvragen die in aanmerking komen voor subsidie, niet zal leiden tot overschrijding van het subsidieplafond.

  • 8.

    In geval van het zevende lid toetst de Adviescommissie of sprake is van een weigeringsgrond als genoemd in artikel 23.13, eerste lid en brengt daarover advies uit aan gedeputeerde staten.

Scoretabel behorend bij artikel 23.11, derde lid:

beoordelingscriteria

score

  • a.

    de haalbaarheid van het project en de daarmee beoogde resultaten

onvoldoende: 0 punten

voldoende: 5 punten

goed: 10 punten

excellent: 15 punten

  • b.

    de mate waarin de beoogde resultaten van het project bijdragen aan de versterking en/of vernieuwing van de culturele sector in Zeeland

onvoldoende: 0 punten

voldoende: 10 punten

goed: 20 punten

excellent: 30 punten

  • c.

    de mate waarin het project bovenlokale uitwerking heeft

onvoldoende: 0 punten

voldoende: 5 punten

goed: 10 punten

excellent: 15 punten

  • d.

    de mate van samenwerking binnen en buiten de culturele sector

onvoldoende: 0 punten

voldoende: 5 punten

goed: 10 punten

excellent: 15 punten

totaalscore (a+b+c+d)

maximaal 75 punten

Artikel 23.12 Verplichtingen

  • 1.

    Onverminderde het bepaalde in de artikelen 1.6.1 tot en met 1.6.5 is de subsidieontvanger verplicht:

    • a.

      de projectresultaten en ontwikkelde methodieken openbaar te maken en te verspreiden onder Zeeuwse instellingen;

    • b.

      de Governance Code Cultuur, Code Diversiteit en Inclusie en de Code Fair Practice bij de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten toe te passen dan wel toe te lichten waarom de codes niet of niet geheel worden toegepast.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.6.6, eerste lid, is de subsidieontvanger verplicht om in zijn bekendmakingen of publiciteitsuitingen naast de provincie ook ‘Samen in Zee’ te vermelden.

Artikel 23.13 Weigeringsgronden

  • 1.

    Gedeputeerde staten weigeren de subsidie wanneer op één of meer van de beoordelingscriteria de score ‘onvoldoende’ wordt toegekend.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1.2.1, tweede lid, onder d, weigeren gedeputeerde staten de subsidie wanneer de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan € 5.000.

Hoofdstuk 24 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie bij planvorming ten behoeve van toekomstbestendige bedrijventerreinen (Toekomstbestendige bedrijventerreinen– planvorming)

Artikel 24.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    bedrijventerrein: een terrein van ten minste één hectare bruto dat planologisch bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening of industrie;

  • b.

    biodiversiteit: de verscheidenheid van plant- en diersoorten in een bepaald gebied;

  • c.

    circulaire economie: een economisch systeem dat bedoeld is om herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren;

  • d.

    collectieve maatregelen: maatregelen die bedrijven en overheden kunnen nemen die impact hebben op een (groot) deel van het bedrijventerrein en meerdere van de daarop gevestigde bedrijven;

  • e.

    energietransitie: besparing van energie én de omschakeling van fossiele energiebronnen naar volledig hernieuwbare energiebronnen zoals zon, wind en water, gericht op het verminderen van CO2-uitstoot;

  • f.

    gebiedsproces: een proces gericht op het koppelen van belangen en het verbinden van partijen in een gebied voor een goede afweging van te realiseren doelen;

  • g.

    herstructurering: alle eenmalige ruimtelijke ingrepen op een bedrijventerrein die tot doel hebbende kwaliteit van het terrein te verbeteren en veroudering tegen te gaan en die niet tot het reguliere onderhoud worden gerekend. Er zijn vijf vormen van herstructurering te onderscheiden:

    • facelift;

    • revitalisering;

    • zware revitalisering;

    • herprofilering;

    • transformatie;

  • h.

    klimaatadaptatie: aanpassing aan klimaatverandering om effecten als droogte, extreme neerslagen hogere temperaturen op te kunnen vangen;

  • i.

    toekomstbestendig bedrijventerrein: een bedrijventerrein dat inspeelt op toekomstige kansen en opgaven op het gebied van economie, energietransitie, circulaire economie, klimaatadaptatie, biodiversiteit en zero-emissie mobiliteit, waardoor het terrein aantrekkelijk blijft als vestigingslocatie;

  • j.

    verduurzaming: maatregelen die tot doel hebben om de energietransitie, circulaire economie, klimaatadaptatie, biodiversiteit en zero-emissie mobiliteit op bedrijventerreinen en bij bedrijven te stimuleren;

  • k.

    zeehaventerrein: terrein dat onderdeel is van het beheersgebied van North Sea Port;

  • l.

    zero-emissie mobiliteit: mobiliteitsoplossingen die geen (CO2-)uitstoot veroorzaken.

Artikel 24.2

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor de planvorming van collectieve maatregelen ten behoeve van het toekomstbestendiger maken van bestaande bedrijventerreinen die zich richt op het opzetten en uitvoeren van een gebiedsproces, het inventariseren van kansen en knelpunten (w.o. duurzaamheidsscan), het onderzoeken van de haalbaarheid of het uitwerken van ruimtelijke plannen.

  • 2.

    Deze planvorming van collectieve maatregelen dient betrekking te hebben op minimaal drie van de volgende thema’s:

    • a.

      herstructurering in de vorm van zware revitalisering, herprofilering of transformatie, voor zover deze bijdraagt aan de verduurzaming van het bedrijventerrein of de verduurzaming van de daarop gevestigde bedrijven mogelijk maakt;

    • b.

      energietransitie;

    • c.

      circulaire economie;

    • d.

      klimaatadaptatie;

    • e.

      biodiversiteit;

    • f.

      zero-emissie mobiliteit.

Artikel 24.3

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt aan:

    • a.

      ondernemingen gevestigd op het bedrijventerrein waarop de subsidiabele activiteit ziet;

    • b.

      gemeenten binnen de provincie Zeeland.

  • 2.

    Subsidie wordt slechts verstrekt als de collectiviteit van de activiteiten voldoende wordt aangetoond.

  • 3.

    Onverminderd het eerste lid wordt, indien subsidie wordt aangevraagd door ondernemingen, subsidie slechts verstrekt als de activiteit wordt ondersteund door de gemeente waarin het bedrijventerrein zich bevindt.

  • 4.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder a, wordt subsidie niet verstrekt indien de activiteit op het moment van ontvangst van de aanvraag voor de subsidie reeds is gestart.

  • 5.

    In aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder b, c en d, wordt subsidie niet verstrekt indien:

    • a.

      de activiteit niet aanvangt binnen zes maanden na de datum waarop de subsidieaanvraag is ingediend;

    • b.

      de activiteit niet wordt gerealiseerd binnen vijftien maanden na de datum waarop de subsidieaanvraag is ingediend;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op een bedrijventerrein bestemd voor grondstoffenwinning, olie- en gaswinning, waterwinning, afvalstort, nutsvoorzieningen, horeca- en recreatiebedrijven, agrarische bedrijven, de vestiging van nieuwe economische dragers als bedoeld in bijlage III van de Omgevingsverordening Zeeland, de mogelijkheden voor niet-agrarische activiteiten in het landelijk gebied, niet zijnde een bedrijf gericht op de industriële verwerking van producten als bedoeld in bijlage III van de Omgevingsverordening Zeeland, energieopwekking als bedoeld in artikel 5.1, negende en tiende lid, van de Omgevingsverordening Zeeland alsmede overige krachtens de Omgevingsverordening Zeeland toegelaten bedrijvigheid, overige functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid en solitaire bedrijvigheid binnen bestaand stedelijk gebied;

    • d.

      de activiteit plaatsvindt op een zeehaventerrein.

  • 6.

    Gedeputeerde staten kunnen op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager gedurende de looptijd van een verleende subsidie in een individueel geval afwijken van het in het vijfde lid, aanhef en onderdeel b bepaalde.

Artikel 24.4

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 50.000 per aanvraag.

Artikel 24.5

Onverminderd artikel 1.3.1 en artikel 1.3.3 en in afwijking van artikel 1.3.2 zijn uitsluitend subsidiabel de kosten van derden gemoeid met de inhuur van of uitbesteding aan een externe organisatie.

Artikel 24.6

  • 1.

    Een subsidie kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 3.

    Indien een aanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de aanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 4.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige aanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 24.7

  • 1.

    De aanvraag voor een subsidie wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier ‘Toekomstbestendige bedrijventerreinen – planvorming’.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.4.2, tweede lid, aanhef en onderdeel a en onverminderd artikel 1.4.2, tweede lid, aanhef en onderdeel b, bevat een aanvraag voor een subsidie:

    • a.

      een offerte voor de inhuur van of uitbesteding aan een externe organisatie, met daarin:

      • een plan van aanpak voor de uitvoering van de activiteit;

      • een uitgewerkte prijsopgave met uren en uurtarieven;

    • b.

      indien subsidie wordt aangevraagd door ondernemingen: een ondersteuningsbrief van de gemeente waarin het bedrijventerrein zich bevindt.

Artikel 24.8

  • 1.

    Gedeputeerde staten toetsen voor subsidieverlening of die is aan te merken als steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie.

  • 2.

    Indien sprake is van een steunmaatregel, dan wordt deze verleend op basis van de Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L, 2023/2831, 15.12.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/2831/oj) en uitsluitend voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden van die verordening.

  • 3.

    Wanneer de subsidieverlening is aan te merken als een steunmaatregel, legt de aanvrager op verzoek van gedeputeerde staten een de-minimisverklaring over met een opgave van alle andere ontvangen de-minimissteun over de afgelopen drie jaar.

Artikel 24.9

  • 1.

    Gedeputeerde staten beslissen op de aanvraag voor de subsidie binnen acht weken na ontvangst van de volledige aanvraag.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Hoofdstuk 25 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor de flexibele inzet voor versnelling van de Zeeuwse woningbouwopgave

Artikel 25.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    aandachtsgroepen: statushouders, arbeidsmigranten, dak- en thuisloze mensen, mensen met sociale of medische urgentie, mensen die uitstromen uit een intramurale zorginstelling, uitwonende studenten, woonwagenbewoners en ouderen;

  • b.

    bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;

  • c.

    betaalbare woningen:

    • 1.

      sociale huurwoningen: woningen met een huurprijs onder de liberalisatiegrens, dat wil zeggen het bedrag bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag;

    • 2.

      middeldure huurwoningen: woningen met een huurprijs tussen de liberalisatiegrens, dat wil zeggen het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, en het bedrag dat hoort bij 186 punten volgens het woningwaarderingsstelsel (WWS);

    • 3.

      betaalbare koopwoningen: koopwoningen met een verkoopprijs onder de betaalbaarheidsgrens voor koopwoningen;

  • d.

    collectief particulier opdrachtgeverschap: collectief van toekomstige bewoners van een woningbouwproject waarbij zij gezamenlijk opdrachtgever zijn voor de gehele realisatie van de woningen;

  • e.

    externe expertise: externe deskundige met expertise op het gebied van woningbouw of op het gebied van knelpunten die zich binnen een specifiek project afspelen, die een gemeente ondersteunt bij het oplossen van het betreffende knelpunt;

  • f.

    flexwonen: woonvorm waarbij sprake is van een tijdelijk pand of locatie voor bewoning dan wel een permanent pand met huurwoningen bedoeld voor urgente woningzoekenden die hier in afwachting van doorstroming naar een reguliere woning tijdelijk onderdak kunnen vinden;

  • g.

    herstructureringsproject: project dat ten doel heeft meerdere woningen in een afgebakend gebied te renoveren of slopen en nieuw terug te bouwen;

  • h.

    innovatieve woonvormen: woonvormen die qua concept, product of proces niet eerder zijn toegepast in de Zeeuwse woningbouwsector en die de mogelijkheid bieden op te schalen of waarvan de leereffecten elders kunnen worden toegepast;

  • i.

    knelpunt: specifiek voorliggend probleem dat de doorgang van actieve woningbouw of herstructurering van de woningvoorraad stagneert;

  • j.

    nultredenwoningen: woningen die zonder trappen van buitenaf bereikbaar zijn en waarin de zogenaamde primaire verblijfsruimtes, zijnde keuken, sanitair, woonkamer en minimaal één slaapkamer, zich op dezelfde woonlaag bevinden;

  • k.

    overtollige plancapaciteit voor woningbouw: planologische mogelijkheid om woningen toe te voegen aan de woningvoorraad waarvan de benutting ervan ongewenst is verklaard door het verantwoordelijke gemeentebestuur;

  • l.

    tijdelijke capaciteit: inhuur van capaciteit omdat de gemeente niet over voldoende capaciteit beschikt om knelpunten in het kader van woningbouw op te lossen;

  • m.

    transformatieproject: project dat ten doel heeft de ruimtelijke functie van een gebouw of gebied te transformeren voor de functie ‘Wonen’, waarbij zowel een ruimtelijke ingreep of verbouwing noodzakelijk is, evenals het vastleggen van de nieuwe bestemming in een bestemmings- of inpassingsplan;

  • n.

    wooncoöperatie: vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten doel stelt om haar leden in staat te stellen zelfstandig te voorzien in het beheer en onderhoud van de door hen bewoonde woongelegenheden en de direct daaraan grenzende omgeving;

  • o.

    zorggeschikte woningen: zelfstandige woningen die onderdeel zijn van een geclusterde vorm waarin zorg voor bewoners geleverd wordt in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz). Deze wooneenheden en de toegang hiertoe zijn rolstoel- of rollatorgeschikt, met voldoende ruimte bij de entree, in de toiletruimte en in de badkamer. Ook dient de woning brandveilig te zijn en te beschikken over een goede en stabiele internetverbinding voor domotica.

Artikel 25.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de inhuur van tijdelijke capaciteit of externe expertise ter bevordering van de snelheid in de voorfase van woningbouwactiviteiten, ten behoeve van:

  • a.

    de vergunningverlening voor woningbouwprojecten;

  • b.

    de totstandkoming van lokale of regionale integrale woonzorgvisies en het realiseren van betaalbare woningen met passende zorg en ondersteuning voor aandachtsgroepen;

  • c.

    het voorbereiden van een woningbouwproject of herstructureringsproject;

  • d.

    het sluiten van anterieure overeenkomsten met marktpartijen; of

  • e.

    het opstellen van een bestemmingsplan en het doorlopen van de bijbehorende procedure.

Artikel 25.3 Criteria

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt indien de inhuur van tijdelijke capaciteit of externe expertise waarvoor subsidie wordt gevraagd betrekking heeft op een van de volgende woningbouwactiviteiten:

    • a.

      het wegnemen van overtollige plancapaciteit voor woningbouw;

    • b.

      de totstandkoming van lokale of regionale integrale woonzorgvisies en het realiseren van betaalbare woningen met passende zorg en ondersteuning voor aandachtsgroepen;

    • c.

      het versnellen van herstructureringsprojecten;

    • d.

      het versnellen van transformatieprojecten;

    • e.

      het versnellen van woningbouwprojecten voor betaalbare woningen, flexwonen, nultredenwoningen, zorggeschikte woningen, collectief particulier opdrachtgeverschap, wooncoöperaties of innovatieve woonvormen;

    • f.

      het versnellen van woningbouwprojecten voor overige doelgroepen.

  • 2.

    Subsidie wordt slechts verstrekt indien de woningbouwactiviteiten plaatsvinden binnen het bestaand stedelijk gebied.

Artikel 25.4 Doelgroep

Subsidie wordt slechts verstrekt aan een gemeente in de provincie Zeeland.

Artikel 25.5 Weigeringsgronden

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder a, wordt subsidie niet verstrekt indien de activiteit is gestart vóór 1 januari 2024.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel d, wordt een subsidie niet verstrekt indien de te verstrekken subsidie € 10.000 of minder bedraagt.

Artikel 25.6 Subsidiehoogte

  • 1.

    Indien de activiteit betrekking heeft op een woningbouwactiviteit als bedoeld in artikel 25.3, eerste lid, onder a, b, c, d of e, bedraagt de subsidie maximaal 75% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 45.000,- per aanvraag.

  • 2.

    Indien de activiteit betrekking heeft op een woningbouwactiviteit als bedoeld in artikel 25.3, eerste lid, onder f, bedraagt de subsidie maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 30.000,- per aanvraag.

Artikel 25.7 Subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.3.1 en artikel 1.3.3 en in afwijking van artikel 1.3.2 zijn uitsluitend subsidiabel de kosten van derden gemoeid met de inhuur van tijdelijke capaciteit of externe expertise en voor zover zij zien op de periode tot uiterlijk 31 december 2024.

Artikel 25.8 Openstelling, subsidieplafond en verdeelmethode

  • 1.

    Een subsidie kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 3.

    Indien een aanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de aanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 4.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige aanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 25.9 Nadere eisen aan de aanvraag

  • 1.

    De aanvraag voor een subsidie wordt schriftelijk bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld aanvraagformulier subsidie Tijdelijke Inhuur Capaciteit en Expertise voor Woningbouw zoals beschikbaar gesteld op de website van de provincie Zeeland.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.4.2, tweede lid, bevat een aanvraag voor een subsidie:

    • a.

      een plan van aanpak, met daarin de beschrijving van de werkzaamheden en de woningbouwactiviteit waarvoor de tijdelijke capaciteit of externe expertise wordt ingezet;

    • b.

      een offerte voor de tijdelijke inhuur van capaciteit of externe expertise inclusief een uitgewerkte prijsopgave met uren en uurtarieven.

Artikel 25.10 Verplichtingen

  • 1.

    Onverminderd de artikelen 1.6.1 tot en met 1.6.5 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

    • a.

      de activiteit start uiterlijk binnen twee maanden na subsidieverlening;

    • b.

      de activiteit is uiterlijk op 31 december 2024 afgerond.

  • 2.

    Artikel 1.6.6 is niet van toepassing.

Artikel 25.11 SiSa-verantwoording

Voor de verantwoording van de subsidie is artikel 1.5.4 van toepassing.

Hoofdstuk 26 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van de Gebiedsgerichte Aanpak Wonen (GAW)

Artikel 26.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;

  • b.

    betaalbare woningen:

    • °

      sociale huurwoningen: woningen met een huurprijs onder de liberalisatiegrens, dat wil zeggen het bedrag bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag;

    • °

      middeldure huurwoningen: woningen met een huurprijs tussen de liberalisatiegrens, dat wil zeggen het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, en het bedrag dat hoort bij 186 punten volgens het woningwaarderingsstelsel (WWS);

    • °

      betaalbare koopwoningen: koopwoningen met een verkoopprijs onder de betaalbaarheidsgrens voor koopwoningen;

  • c.

    biodiversiteit: de verscheidenheid van plant- en diersoorten in een bepaald gebied;

  • d.

    bovenwijkse voorzieningen: voorzieningen van openbaar nut, waarvan het nut zich uitstrekt over een groter gebied dan het exploitatiegebied;

  • e.

    circulaire economie: een economisch systeem dat bedoeld is om herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren;

  • f.

    complementaire woningtypen: woningtypen waar een gebrek aan is of in de toekomst een gebrek aan ontstaat, zoals nultredenwoningen, geclusterde woningen, zorggeschikte woningen en flexwoningen;

  • g.

    energietransitie: besparing van energie én de omschakeling van fossiele energiebronnen naar volledig hernieuwbare energiebronnen zoals zon, wind en water, gericht op het verminderen van CO2-uitstoot;

  • h.

    exploitatiegebied: afgebakend gebied waarbinnen de activiteiten ten behoeve van de gebiedsgerichte aanpak tot uitvoering worden gebracht;

  • i.

    flexwoningen: woonvorm waarbij sprake is van een tijdelijk pand of locatie voor bewoning dan wel een permanent pand met huurwoningen bedoeld voor urgente woningzoekenden die hier in afwachting van doorstroming naar een reguliere woning tijdelijk onderdak kunnen vinden;

  • j.

    geclusterde woningen: woningen die voldoen aan de uitgangspunten van nultredenwoningen en daarnaast zijn ingericht op het bevorderen van sociaal contact en gemeenschapsgevoel, waardoor eenzaamheid wordt tegengegaan. Er moet een ontmoetingsruimte inpandig aanwezig zijn en de woonvorm wordt voor minimaal 50% bewoond door 55-plussers of aandachtsgroepen;

  • k.

    gebiedsgerichte aanpak: de projectmatige integrale aanpak van een afgebakend gebied in het bestaand stedelijk gebied waarmee een sterke bijdrage wordt geleverd aan de verbetering van de woonkwaliteit en de ruimtelijke kwaliteit;

  • l.

    herstructurering: activiteit waarbij door woningtoevoeging (nieuwbouw en splitsing) en/of woningonttrekking (sloop en samenvoeging) de samenstelling van de bestaande woningvoorraad binnen bestaand stedelijk gebied verandert zonder ingrijpende wijziging van de planologische functie;

  • m.

    klimaatadaptatie: aanpassing aan klimaatverandering om effecten als droogte, extreme neerslag en hogere temperaturen op te kunnen vangen;

  • n.

    kwetsbaar overschot: woningen die naar verwachting op de korte of middellange termijn leeg komen te staan, omdat ze slecht scoren op een combinatie van woningkenmerken (energieprestatie, levensloopgeschiktheid, waardeontwikkeling, uitstraling) en buurtkenmerken (voorzieningenniveau, openbare ruimte, veiligheid, sociaaleconomische standaard);

  • o.

    kwetsbare woningvoorraad: woningen die op korte of middellange termijn slecht in de markt komen te liggen, met onderscheid tussen het kwetsbare overschot en overige kwetsbare woningen;

  • p.

    nultredenwoningen: woningen die zonder trappen van buitenaf bereikbaar zijn en waarin de zogenaamde primaire verblijfsruimtes, zijnde keuken, sanitair, woonkamer en minimaal één slaapkamer, zich op dezelfde woonlaag bevinden;

  • q.

    overige kwetsbare woningen: relatief kwetsbare woningen zonder risico op leegstand, maar waarvoor een inspanning (opwaardering en isolatie) wenselijk is;

  • r.

    renovatie: het uitvoeren van ingrijpende kwalitatieve aanpassingen aan een gebouw om de woonfunctie aan te passen naar de eisen van de tijd, zoals verduurzaming en omvorming tot nultredenwoning;

  • s.

    ruimtelijke kwaliteit: de balans tussen de gebruikswaarde (functionaliteit, nut en noodzaak), belevingswaarde (beeldkwaliteit, eigenheid, gevoel van gebruikers) en toekomstwaarde (het vermogen om veranderingen op te vangen) van gebieden, projecten en gebouwen;

  • t.

    rijksmonument: een zich in de provincie Zeeland bevindend rijksmonument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

  • u.

    sloop: het afbreken van gebouwen, afvoeren van (bouw)materialen en eventueel saneren van de bodem ten behoeve van toekomstig gebruik;

  • v.

    transformatie: activiteit waarbij door woningtoevoeging in gebouwen of op (bebouwde) gronden (nieuwbouw en functiewijziging) in bestaand stedelijk gebied de planologische functie van het gebouw of de (bebouwde) grond verandert, met uitzondering van een activiteit die enkel plaatsvindt op agrarische gronden en/of (onbebouwde) gronden met gebruik als stedelijk groen zoals sportvelden;

  • w.

    verduurzaming: het treffen van maatregelen voor het verminderen van het energieverbruik en het opwekken van duurzame energie van bestaande woningen;

  • x.

    zorggeschikte woningen: zelfstandige woningen die onderdeel zijn van een geclusterde vorm waarin zorg voor bewoners geleverd wordt in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz). Deze wooneenheden en de toegang hiertoe zijn rolstoel- of rollatorgeschikt, met voldoende ruimte bij de entree, in de toiletruimte en in de badkamer. Ook dient de woning brandveilig te zijn en te beschikken over een goede en stabiele internetverbinding voor domotica.

Artikel 26.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor een gebiedsgerichte aanpak binnen het bestaand stedelijk gebied, waarbij sprake is van een verbetering van de kwaliteit van de woningvoorraad door middel van renovatie, herstructurering of transformatie, gecombineerd met een herinrichting van de openbare ruimte en passend in een actuele gemeentelijke visie op de ontwikkeling van het gebied.

Artikel 26.3 Doelgroep en weigeringsgronden

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt aan een gemeente binnen de provincie Zeeland die initiatiefnemer is van de gebiedsgerichte aanpak waarop de subsidiabele activiteit betrekking heeft.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel d, wordt een subsidie niet verstrekt indien de te verstrekken subsidie € 50.000 of minder bedraagt.

  • 3.

    Subsidie wordt voorts niet verstrekt indien:

    • a.

      de aanvrager niet kan aantonen dat de activiteit kan starten binnen één jaar na beëindiging van de openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie, bedoeld in artikel 26.6, eerste lid;

    • b.

      de aanvrager niet kan aantonen dat de activiteit kan worden gerealiseerd uiterlijk binnen 3 jaar na beëindiging van de openstellingsperiode;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt buiten het bestaand stedelijk gebied;

    • d.

      de activiteit op basis van artikel 26.9, tweede lid, aanhef en onderdeel b, 0 punten scoort;

    • e.

      de activiteit op basis van artikel 26.9, tweede lid, aanhef en onderdeel f, minder dan 60 punten scoort.

  • 4.

    Op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kunnen gedeputeerde staten afwijken van het bepaalde in het derde lid, aanhef en onder b.

Artikel 26.4 Subsidiehoogte

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 750.000.

Artikel 26.5 Niet-subsidiabele kosten

De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor marketing en promotie;

  • b.

    waardedaling van gronden of opstallen veroorzaakt door markt- of economische factoren;

  • c.

    verwerving of inbrengwaarde van onroerende zaken die in de exploitatie van het project zijn opgenomen en met een hogere waarde dan de actuele getaxeerde marktwaarde op basis van het huidige gebruik of leegstand;

  • d.

    kosten voor bodemsanering voor zover deze de waardevermeerdering van het terrein als gevolg van de bodemsanering niet overstijgen;

  • e.

    kosten van werkzaamheden, maatregelen en voorzieningen ten behoeve van de instandhouding van rijksmonumenten of zelfstandige onderdelen zoals opgenomen in de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten die als bijlage bij de Subsidieregeling instandhouding monumenten is opgenomen;

  • f.

    kosten die gemaakt worden voor activiteiten die buiten het exploitatiegebied van het project vallen;

  • g.

    kosten van planschade; 

  • h.

    kosten van bovenwijkse voorzieningen;

  • i.

    kosten die zijn gemaakt voor ontvangst van de volledige subsidieaanvraag;

  • j.

    kosten waarvoor door gedeputeerde staten of een ander bestuursorgaan al subsidie is verstrekt.

Artikel 26.6 Openstelling, subsidieplafond en beslistermijn

  • 1.

    Een subsidie als bedoeld in artikel 26.2 kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Gedeputeerde staten beslissen op de aanvraag binnen acht weken na afloop van de openstellingsperiode, bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 26.7 Nadere eisen aan de aanvraag

  • 1.

    De aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 26.2 wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier Subsidie Gebiedsgerichte Aanpak Wonen zoals beschikbaar gesteld op de website van de provincie Zeeland.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.4.2, tweede lid, bevat een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 26.2:

    • a.

      een plan van aanpak, met daarin:

      • een kaart waarop het exploitatiegebied is aangegeven en waaruit blijkt welke bouwwerken en percelen de bedoelde locatie omvat;

      • een algemene beschrijving van de beoogde renovatie, herstructurering en/of transformatie in het kader waarvan de subsidiabele activiteiten worden uitgevoerd, inclusief het aantal particuliere woningen waarop het project betrekking heeft;

      • een onderbouwing op welke wijze en in welke mate het project bijdraagt aan de verbetering van de kwaliteit van de woningvoorraad door:

        • de toevoeging van complementaire woningtypen;

        • de verduurzaming van de bestaande woningvoorraad;

      • een onderbouwing op welke wijze en in welke mate het project bijdraagt aan de realisatie van betaalbare woningen;

      • een onderbouwing op welke wijze en in welke mate het project bijdraagt aan een verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte door:

        • de herinrichting van de openbare ruimte;

        • de inrichtingsmaatregelen die bijdragen aan de leefbaarheid en gezondheid van bewoners;

      • een onderbouwing op welke wijze de gebiedsgerichte aanpak extra ruimtelijke kwaliteit levert door middel van bovenwettelijke maatregelen die bijdragen aan de volgende doelen:

        • circulaire economie;

        • klimaatadaptatie;

        • biodiversiteit;

        • energietransitie;

        • belevingswaarde;

      • een onderbouwing op welke wijze deze aanpak past binnen een gemeentelijke visie op de ontwikkeling van het gebied;

      • tekeningen of schetsen van de bestaande en gewenste situatie;

    • b.

      een onderbouwde financieringstoelichting van het project met daarin:

      • grond- en opstalexploitaties, waarbij uitgegaan wordt van nominale waarden, inclusief verwachte en verleende subsidies, behorende bij het exploitatiegebied;

      • een onderbouwde raming van de kosten per maatregel, zoals opgenomen in het plan van aanpak;

    • c.

      een realistische planning die aantoont:

      • welke werkzaamheden van het project voor de indiening van de aanvraag zijn uitgevoerd;

      • dat de uitvoering van het project binnen een jaar na beëindiging van de openstellingsperiode kan starten;

      • binnen hoeveel jaar het project na beëindiging van de openstellingsperiode kan worden afgerond;

    • d.

      voor zover subsidie wordt gevraagd voor de kosten van bodemsanering: een door een onafhankelijke deskundige opgestelde taxatie van de waardestijging van het terrein als gevolg van de bodemsanering;

    • e.

      informatie waaruit blijkt dat de staatssteun- en aanbestedingsregels niet worden overtreden.

Artikel 26.8 Extern deskundige

Voor de beoordeling van de subsidieaanvraag kan een beroep worden gedaan op een extern deskundige.

Artikel 26.9 Verdeelprocedure

  • 1.

    Als de subsidieaanvragen, die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken gedeputeerde staten voor het bepalen van de volgorde van behandeling een rangschikking van de aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      realisatie complementaire woningtypen: de mate waarin de activiteit door middel van renovatie, herstructurering of transformatie voorziet in de realisatie van woningtypen die complementair zijn aan de bestaande woningvoorraad;

    • b.

      realisatie betaalbare woningen: de mate waarin er betaalbare woningen worden gerealiseerd;

    • c.

      aard van de aanpak: de mate waarin er sprake is van herstructurering, renovatie van de kwetsbare woningvoorraad en/of transformatie;

    • d.

      particulier eigendom: de mate waarin er sprake is van particulier woningbezit bij aanvang van het project;

    • e.

      aanpak openbare ruimte: de mate waarin de openbare ruimte ingericht wordt ter bevordering van de leefbaarheid en de gezondheid van bewoners;

    • f.

      verbetering van de ruimtelijke kwaliteit: de mate waarin de activiteit door het opnemen van bovenwettelijke maatregelen bijdraagt aan circulaire economie, biodiversiteit, klimaatadaptatie, energietransitie en/of de belevingswaarde van de gebouwen.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kennen voor de rangschikking, bedoeld in het eerste lid, de volgende punten toe:

    • a.

      realisatie complementaire woningtypen: ten hoogste 50 punten;

    • b.

      realisatie betaalbare woningen: ten hoogste 50 punten;

    • c.

      aard van de aanpak: ten hoogste 90 punten;

    • d.

      particulier eigendom: ten hoogste 50 punten;

    • e.

      aanpak openbare ruimte: ten hoogste 60 punten;

    • f.

      verbetering van de ruimtelijke kwaliteit: ten hoogste 150 punten.

  • 3.

    Gedeputeerde staten verdelen het bedrag van het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking.

  • 4.

    Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt subsidie verleend aan de aanvraag met de hoogste score behaald op basis van het criterium a en b tezamen.

  • 5.

    In het geval een subsidie niet volledig verleend kan worden als gevolg van het bereiken van het subsidieplafond, vindt verlening plaats ter hoogte van het nog beschikbare bedrag.

  • 6.

    Indien naar het oordeel van gedeputeerde staten niet aannemelijk is dat de subsidieaanvrager na gedeeltelijke verlening van de subsidie de activiteiten uit zal voeren, zijn gedeputeerde staten bevoegd de subsidie te weigeren en de subsidie aan de eerstvolgende in de rangschikking te verlenen.

Artikel 26.10 Verplichtingen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in § 1.6 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

    • a.

      de activiteit start binnen één jaar na beëindiging van de openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie, bedoeld in artikel 26.6, eerste lid;

    • b.

      de activiteit wordt binnen drie jaar na beëindiging van de openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie, bedoeld in artikel 26.6, eerste lid, gerealiseerd.

  • 2.

    Op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kunnen gedeputeerde staten afwijken van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b.

Hoofdstuk 27 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie ten behoeve van mobiliteitshubs Zeeland 2022-2024

Paragraaf 27.1 Algemene Bepalingen

Artikel 27.1.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    halte: herkenbare plek die deel uitmaakt van een gestrekte buslijn, waar de reiziger kan opstappen op de grote bus, dat beschikt over tenminste de volgende voorzieningen:

    • een toegankelijke halte voor bussen en stopplek voor flextaxi;

    • haltevertrekstaat en contactinformatie;

    • duidelijke bewegwijzering;

  • b.

    hub: reguliere hub, regionale hub en stationshub;

  • c.

    knooppunt: een punt in het vervoersnetwerk waar een overstap tussen meerdere openbaar vervoerswijzen gefaciliteerd wordt;

  • d.

    regionale hub: een knooppunt met een grote regionale functie en dat beschikt over tenminste de volgende voorzieningen:

    • een toegankelijke halte voor bussen en stopplek voor flextaxi;

    • een kiss & ride-zone;

    • duidelijke bewegwijzering op de hub;

    • routeinformatie, omgevingskaarten en een overzicht van hubs en deelmobiliteithubs;

    • parkeer- en stallingsmogelijkheden voor deelmobiliteit;

    • overdekt fietsparkeren en voldoende aanbindpunten;

    • volgens de in de betreffende gemeente geldende parkeernorm voldoende ruimte voor parkeren van niet e-auto’s;

    • voorzieningen voor laadpunten voor e-fietsen, e-scooters en e-auto’s;

    • overdekte en afgesloten wachtruimte;

    • wifi en een watertappunt;

  • e.

    reguliere hub: knooppunt dat beschikt over tenminste de volgende voorzieningen:

    • een toegankelijke halte voor bussen en stopplek voor flextaxi;

    • routeinformatie, omgevingskaarten en een overzicht van hubs en deelmobiliteithubs;

    • overdekt fietsparkeren

    • autoparkeren en een kiss & ride-zone;

    • overdekte wachtruimte.

Artikel 27.1.2 Algemene subsidievoorwaarden

Subsidie wordt alleen verstrekt wanneer:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, passen in de Regionale mobiliteitsstrategie Zeeland zoals vastgesteld door provinciale staten op 17 december 2021;

  • b.

    de halte of hub gelegen is in de openbare ruimte en voor alle reizigers toegankelijk is;

  • c.

    voor alle voertuigen wordt gezorgd voor een goede ondergrond, belijning en bebording;

  • d.

    de halte of hub past binnen het bestemmingsplan en ruimtelijk wordt ingepast;

  • e.

    de subsidieaanvrager die niet tevens eigenaar is van de grond waarop de subsidiabele activiteiten plaatsvinden, daarvoor toestemming van die eigenaar heeft.

Artikel 27.1.3 Verplichtingen subsidieontvanger

De subsidieontvanger is verplicht voor het regelen van de exploitatie en het beheer en onderhoud van een halte of hub tot vijf jaar na de datum van vaststelling van de subsidie.

Artikel 27.1.4 Weigeringsgrond

Gedeputeerde staten weigeren de subsidie voor zover de activiteit in een vergelijkbare vorm naar het oordeel van gedeputeerde staten, middels al verleende subsidie of (in)directe financiering, door de provincie Zeeland financieel wordt ondersteund.

Artikel 27.1.5 Niet-subsidiabele kosten

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.3.2 zijn personeelskosten van medewerkers die in dienst zijn van gemeenten niet subsidiabel.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid zijn niet subsidiabel:

    • a.

      de onderhoudskosten aan infrastructuur of voorzieningen en de kosten als gevolg van achterstallig onderhoud;

    • b.

      de kosten voor de onderdelen van de infrastructuur of dienst die niet direct leiden tot het bereiken van de doelstellingen van de Regionale mobiliteitsstrategie Zeeland;

    • c.

      de kosten voor de aanschaf en het plaatsen van laadpalen;

    • d.

      de kosten voor de aanschaf en exploitatie van deelvoertuigen.

Artikel 27.1.6 Aantal halte of hub

Gedurende het tijdvak 2022-2024 wordt subsidie verleend voor maximaal vier regionale hubs, zes reguliere hubs en de benodigde nieuwe haltes voor het nieuwe busplan.

Artikel 27.1.7 Indieningstermijn, subsidieplafond en verdeling subsidieplafonds

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidie kan uitsluitend worden ingediend als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld.

  • 2.

    Gedeputeerde staten stellen per openstellingsperiode een subsidieplafond vast.

  • 3.

    Subsidieaanvragen die op de uiterste indieningsdatum niet volledig zijn ontvangen, worden afgewezen.

  • 4.

    Aanvragen worden ten minste acht weken voor aanvang van de subsidiabele activiteiten ingediend.

  • 5.

    De subsidieplafonds worden op volgorde van ontvangst van de aanvragen verdeeld.

  • 6.

    De datum van ontvangst is het tijdstip waarop de aanvraag volledig is ingediend.

  • 7.

    Voor zover aanvragen op hetzelfde tijdstip zijn ingediend en toekenning van die aanvragen zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond, bepalen gedeputeerde staten door middel van loting in welke volgorde de aanvragen worden behandeld.

Paragraaf 27.2 Realisatie halte en hub

Artikel 27.2.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    de realisatie van een nieuwe halte in Zeeland;

  • b.

    de realisatie van een hub.

Artikel 27.2.2 Subsidieontvanger

Subsidie kan worden verstrekt aan gemeenten in de provincie Zeeland.

Artikel 27.2.3 Aanvullende weigeringsgrond

In aanvulling op het bepaalde in artikel 27.1.4, zullen gedeputeerde staten de subsidie weigeren als het niet aannemelijk is dat de realisatie van een nieuwe halte of hub binnen twee jaar na indiening van de aanvraag om subsidie is afgerond.

Artikel 27.2.4 Indieningsvereisten

  • 1.

    Subsidieaanvragen worden ingediend met gebruikmaking van het daartoe door gedeputeerde staten vastgestelde aanvraagformulier ‘halte en hub realisatie’, te vinden op www.zeeland.nl.

  • 2.

    Een subsidieaanvraag bevat, in afwijking van artikel 1.4.2, tweede lid, ten minste de volgende bijlagen:

    • a.

      sluitende begroting met kostenraming en dekkingsposten;

    • b.

      Plan van Aanpak met minimaal de volgende onderdelen:

      • onderbouwing per locatie;

      • planning;

      • foto’s van de huidige locatie;

      • (ontwerp)schetsen toekomstige invulling;

      • onderbouwing van de link met en de toegevoegde waarde op de Regionale mobiliteitsstrategie Zeeland zoals vastgesteld door provinciale staten op 17 december 2021.

Artikel 27.2.5 Hoogte van de subsidie

Het subsidiebedrag bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van:

  • 1.

    € 55.000,- voor de realisatie van een nieuwe halte;

  • 2.

    € 165.000,- voor de realisatie van een reguliere hub;

  • 3.

    € 330.000,- voor de realisatie van een regionale hub.

Hoofdstuk 28 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor de uitvoering van fysieke maatregelen ten behoeve van toekomstbestendige bedrijventerreinen (Toekomstbestendige bedrijventerreinen – fysieke maatregelen)

Artikel 28.1 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    bedrijventerrein: een terrein van ten minste één hectare bruto dat planologisch bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening of industrie;

  • a.

    biodiversiteit: de verscheidenheid in het voorkomen van verschillende dieren en planten in een bepaald gebied;

  • c.

    circulaire economie: een economisch systeem dat bedoeld is om herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren;

  • d.

    collectieve fysieke maatregelen: fysieke maatregelen die bedrijven en overheden kunnen nemen die impact hebben op een (groot) deel van het bedrijventerrein en meerdere van de daarop gevestigde bedrijven;

  • e.

    energietransitie: besparing van energie én de omschakeling van fossiele energiebronnen naar volledig hernieuwbare energiebronnen zoals zon, wind en water, gericht op het verminderen van CO2-uitstoot;

  • f.

    herstructurering: alle eenmalige ruimtelijke ingrepen op een bedrijventerrein die tot doel hebben de kwaliteit van het terrein te verbeteren en veroudering tegen te gaan en die niet tot het reguliere onderhoud worden gerekend. Er zijn vijf vormen van herstructurering te onderscheiden:

    • facelift;

    • revitalisering;

    • zware revitalisering;

    • herprofilering;

    • transformatie;

  • g.

    klimaatadaptatie: aanpassing aan klimaatverandering om effecten als droogte, extreme neerslag en hogere temperaturen op te kunnen vangen;

  • h.

    toekomstbestendig bedrijventerrein: een bedrijventerrein dat inspeelt op toekomstige kansen en opgaven op het gebied van economie, energietransitie, circulaire economie, klimaatadaptatie, biodiversiteit en zero-emissie mobiliteit, waardoor het terrein aantrekkelijk blijft als vestigingslocatie;

  • i.

    verduurzaming: maatregelen die tot doel hebben om de energietransitie, circulaire economie, klimaatadaptatie, biodiversiteit en zero-emissie mobiliteit op bedrijventerreinen en bij bedrijven te stimuleren;

  • j.

    zeehaventerrein: terrein dat onderdeel is van het beheersgebied van North Sea Port;

  • k.

    zero-emissie mobiliteit: mobiliteitsoplossingen die geen (CO2-)uitstoot veroorzaken.

Artikel 28.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor de realisatie van collectieve fysieke maatregelen met inbegrip van de procesbegeleiding ten behoeve van het toekomstbestendiger maken van bestaande bedrijventerreinen.

  • 2.

    Deze collectieve fysieke maatregelen dienen betrekking te hebben op één of meerdere van de volgende thema’s:

    • a.

      herstructurering in de vorm van zware revitalisering, herprofilering of transformatie, voor zover deze bijdraagt aan de verduurzaming van het bedrijventerrein of deze de verduurzaming van de daarop gevestigde bedrijven mogelijk maakt;

    • b.

      energietransitie;

    • c.

      circulaire economie;

    • d.

      klimaatadaptatie;

    • e.

      biodiversiteit;

    • f.

      zero-emissie mobiliteit.

Artikel 28.3 Doelgroep, voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    Subsidie wordt slechts verstrekt aan een gemeente binnen de provincie Zeeland.

  • 2.

    Subsidie wordt slechts verstrekt als:

    • a.

      er sprake is van een tekort in de financiering van de activiteit;

    • b.

      de activiteit aantoonbaar bijdraagt aan het toekomstbestendiger maken van het bedrijventerrein;

    • c.

      de activiteit een multiplier effect heeft voor ontwikkelingen op het bedrijventerrein;

    • d.

      de collectiviteit van de te realiseren fysieke maatregelen voldoende wordt aangetoond.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder a, wordt subsidie niet verstrekt indien de activiteit op het moment van ontvangst van de aanvraag voor de subsidie reeds is gestart.

  • 4.

    In aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder b, c en d, wordt subsidie niet verstrekt indien:

    • a.

      de activiteit niet aanvangt binnen één jaar na beëindiging van de openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie;

    • b.

      de activiteit niet wordt gerealiseerd binnen drie jaar na beëindiging van de openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op een bedrijventerrein bestemd voor grondstoffenwinning, olie- en gaswinning, waterwinning, afvalstort, nutsvoorzieningen, horeca- en recreatiebedrijven, agrarische bedrijven, de vestiging van nieuwe economische dragers, de mogelijkheden voor niet-agrarische activiteiten in het landelijk gebied en energieopwekking als bedoeld in bijlage A van de Omgevingsverordening Zeeland 2018 alsmede overige krachtens de Omgevingsverordening Zeeland 2018 toegelaten bedrijvigheid, overige functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid en solitaire bedrijvigheid binnen bestaand stedelijk gebied;

    • d.

      de activiteit plaatsvindt op een zeehaventerrein;

    • e.

      de som van het aantal toegekende punten aan de activiteit op basis van artikel 28.8, tweede lid, minder bedraagt dan 60.

  • 5.

    Gedeputeerde staten kunnen op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager gedurende de looptijd van een verleende subsidie in een individueel geval afwijken van het in het vierde lid, aanhef en onderdeel b bepaalde.

Artikel 28.4 Subsidie hoogte

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 500.000 per aanvraag.

Artikel 28.5 Niet-subsidiabele kosten

  • 1.

    De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten gemaakt voor de indiening van de aanvraag;

    • b.

      kosten voor marketing en promotie;

    • c.

      kosten voor het afwaarderen van de boekwaarde van de gronden en opstallen;

    • d.

      kosten voor bodemsanering, voor zover deze de waardevermeerdering van het terrein als gevolg van de bodemsanering niet overstijgen;

    • e.

      kosten van maatregelen die gerekend kunnen worden tot het regulier onderhoud van de gemeente.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.3.2 komen personeelskosten van de aanvrager niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 28.6 Openstelling, subsidieplafond en beslistermijn

  • 1.

    Een subsidie kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Gedeputeerde staten beslissen op de aanvraag voor de subsidie binnen acht weken na beëindiging van de openstellingsperiode.

  • 3.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 28.7 Nadere eisen aan de aanvraag

  • 1.

    De aanvraag voor een subsidie wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier ‘Toekomstbestendige bedrijventerreinen – fysieke maatregelen’, zoals beschikbaar gesteld op de website van de provincie Zeeland.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.4.2, tweede lid, bevat een aanvraag voor een subsidie:

    • a.

      een plan van aanpak voor de uitvoering van de activiteit, inclusief uitgewerkte meerjarenbegroting en realistische tijdsplanning;

    • b.

      voor zover subsidie wordt gevraagd voor de kosten van bodemsanering: een door een onafhankelijke deskundige opgestelde taxatie van de waardestijging van het terrein als gevolg van de bodemsanering;

    • c.

      informatie waaruit blijkt dat de staatssteun- en aanbestedingsregels niet worden overtreden.

Artikel 28.8 Verdeelprocedure

  • 1.

    Als de subsidieaanvragen, die voldoen aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn, het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, maken gedeputeerde staten voor het bepalen van de volgorde van behandeling een rangschikking van de aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      impact: de mate waarin de maatregel bijdraagt aan het vergroten van de toekomstbestendigheid van het bedrijventerrein;

    • b.

      multiplier: de mate waarin de subsidie een multipliereffect heeft op ontwikkelingen op het bedrijventerrein;

    • c.

      kwaliteit: de kwaliteit en haalbaarheid van het plan van aanpak.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kennen voor de rangschikking, bedoeld in het eerste lid, de volgende punten toe:

    • a.

      impact: ten hoogste 50 punten;

    • b.

      multiplier: ten hoogste 30 punten;

    • c.

      kwaliteit: ten hoogste 20 punten.

  • 3.

    Gedeputeerde staten rangschikken de aanvragen op volgorde van het aantal toegekende punten.

  • 4.

    Gedeputeerde staten verdelen het bedrag van het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking.

Artikel 28.9 Extern deskundige

Voor de beoordeling van de subsidieaanvraag kan een beroep worden gedaan op een extern deskundige.

Hoofdstuk 29

Hoofdstuk 29 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor maatregelen biodiversiteit en klimaatadaptatie op bedrijfspercelen

Artikel I Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    bedrijfspand: gebouw of opstal gelegen op een bedrijventerrein of kantoorlocatie;

  • b.

    bedrijfsperceel: perceel gelegen op een bedrijventerrein of kantoorlocatie en waarop één of meer bedrijfspanden zijn gevestigd;

  • c.

    bedrijventerrein: terrein van ten minste één hectare dat bestemd is voor gebruik door handel, nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening of industrie;

  • d.

    btw: belasting over toegevoegde waarde;

  • e.

    biodiversiteit: soortenrijkdom aan planten, dieren of ecosystemen;

  • f.

    groen dak: dak van een bedrijfspand met een maximale hellingshoek van 35 graden en met begroeiing;

  • g.

    kantoorlocatie: locatie die of gebied dat volgens het vigerende bestemmingsplan of omgevingsplan bestemd is voor de functie kantoren;

  • h.

    klimaatadaptatie: aanpassing van de fysieke leefomgeving, om de gevolgen van klimaatverandering door droogte, extreme neerslag en hogere temperaturen te beperken;

  • i.

    vergroening: vergroten van de biodiversiteit op een perceel, door de omvang en diversiteit aan planten en bomen te vergroten, of de mogelijkheden voor verblijf van fauna te vergroten.

Artikel 29.2 Subsidiabele maatregelen

  • 1.

    Subsidie wordt verstrekt voor het uitvoeren van een projectplan dat voorziet in de realisatie van fysieke maatregelen op bedrijfspercelen in Zeeland, die:

    • a.

      bijdragen aan de vergroening van het bedrijfsperceel; en

    • b.

      de gevolgen van ten minste één van de klimaataspecten droogte, hitte en wateroverlast door regenval verminderen.

  • 2.

    De fysieke maatregelen kunnen zowel de inrichting van het bedrijfsperceel betreffen, als aanpassingen aan daarop aanwezige bedrijfspanden.

Artikel 29.3 Doelgroep

Subsidie wordt verstrekt aan de eigenaar of erfpachter van een bedrijfspand waaraan of een bedrijfsperceel waarop het projectplan wordt uitgevoerd.

Artikel 29.4 Voorwaarden

Een projectplan komt voor subsidie in aanmerking voor zover aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    het projectplan past binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan of omgevingsplan voor het bedrijfsperceel waarvoor de subsidieaanvraag wordt gedaan;

  • b.

    de te realiseren fysieke maatregelen die onderdeel uitmaken van het projectplan volgen niet uit een verplichting in het kader van voorwaarden in verband met de ruimtelijke ordening;

  • c.

    de te realiseren fysieke maatregelen die onderdeel uitmaken van het projectplan vinden plaats op bestaande bedrijfspercelen en niet op nieuw te ontwikkelen terreinen of percelen; en

  • d.

    het is aannemelijk dat het projectplan binnen twee jaar na de datum van subsidieverlening is uitgevoerd.

Artikel 29.5 Subsidieplafond en openstelling

Een subsidie kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van een aanvraag voor subsidie.

Artikel 29.6 Beslistermijn 

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.5.2, eerste lid, beslissen gedeputeerde staten op de aanvraag voor de subsidie binnen acht weken na beëindiging van de openstellingsperiode.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 29.7 Indieningsvereisten aanvraag

De aanvraag voor een subsidie wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier subsidie vergroening en klimaatadaptie bedrijfspercelen, zoals beschikbaar gesteld op de website van de provincie Zeeland.

Artikel 29.8 Weigeringsgronden

  • 1.

    Onverminderd artikel 5 van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2023 en artikel 1.2.1, wordt subsidie geweigerd:

    • a.

      wanneer de aanvrager op het moment van ontvangst van de aanvraag al is gestart met de uitvoering van het projectplan waarvoor subsidie is aangevraagd;

    • b.

      wanneer het projectplan op basis van artikel 29.12, tweede lid, aanhef en onderdeel a tot en met d tezamen minder dan 30 punten toegekend krijgt;

    • c.

      voor zover door gedeputeerde staten of een ander bestuursorgaan al subsidie is verstrekt voor de uitvoering van een of meer maatregelen die deel uitmaken van het projectplan.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onder d, wordt de subsidie geweigerd wanneer de te verlenen subsidie € 10.000 of minder bedraagt.

Artikel 29.9 Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 50.000 per aanvraag.

Artikel 29.10 Subsidiabele kosten

De volgende kosten komen in aanmerking voor subsidie:

  • a.

    kosten van maatregelen voor herstel of aanleg van landschappelijke elementen;

  • b.

    kosten van maatregelen ter verbetering van de waterhuishouding en het vasthouden en bergen van water;

  • c.

    kosten van grondverzet;

  • d.

    kosten van verwijdering van bestaande begroeiing en beplanting, als deze verwijdering nodig is voor uitvoering van de maatregelen in de subsidieaanvraag;

  • e.

    kosten van overige maatregelen voor zover noodzakelijk voor uitvoering van de maatregelen.

Artikel 29.11 Niet-subsidiabele kosten

De volgende kosten komen in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten gemaakt voor het indienen van de aanvraag;

  • b.

    kosten voor marketing en promotie in verband met de maatregelen uit de aanvraag;

  • c.

    kosten voor benodigde vergunningen en ontheffingen;

  • d.

    kosten voor het afwaarderen van de boekwaarde van de gronden en opstallen;

  • e.

    kosten voor afvoer van grond;

  • f.

    kosten voor bodemsanering en afvoer van verontreinigde grond;

  • g.

    kosten van maatregelen die gerekend kunnen worden tot het regulier onderhoud van het bedrijf van de aanvrager;

  • h.

    kosten voor de bouw van opstallen;

  • i.

    kosten voor de aanschaf van machines;

  • j.

    kosten voor het wegwerken van achterstallig onderhoud;

  • k.

    kosten voor de aanschaf van materialen, anders dan de materialen die nodig zijn voor het realiseren van de subsidiabele maatregelen.

Artikel 29.12 Verdeelprocedure

  • 1.

    Gedeputeerde staten beoordelen de aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      vergroening: de mate waarin het project bijdraagt aan de toename van biodiversiteit op het bedrijfsperceel;

    • b.

      wateroverlast: de mate waarin het project bijdraagt aan de beperking van wateroverlast op het bedrijfsperceel en de directe omgeving;

    • c.

      droogte: de mate waarin het project bijdraagt aan het beperken van droogte op het bedrijfsperceel en de directe omgeving;

    • d.

      hitte: de mate waarin het project bijdraagt aan het beperken van de gevolgen van hitte op het bedrijfsperceel en de directe omgeving;

    • e.

      circulariteit: de mate waarin in het project circulaire materialen worden toegepast.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kennen voor de mate waarin het project bijdraagt aan de criteria op de volgende wijze punten toe:

    • a.

      voor vergroening ten hoogste 20 punten, waarbij op de volgende subcriteria punten worden toegekend:

      • realiseren van landschapselementen met struiken en bomen: 3 punten;

      • creëren van een leefgebied voor flora en fauna: 3 punten;

      • verschralen van graslanden: 3 punten;

      • introduceren van lokaal passende plantensoorten: 3 punten;

      • verhogen van de waterstand op het perceel: 2 punten;

      • aanbrengen of realiseren van verblijfplaatsen voor fauna: 3 punten;

      • creëren van verschillende gradiënten in het landschap: 3 punten;

    • b.

      voor wateroverlast ten hoogste 10 punten, waarbij op de volgende subcriteria punten worden toegekend:

      • hemelwaterafvoer loskoppelen van de riolering en hemelwater verwerken op eigen terrein middels berging of infiltratie: 5 punten;

      • voorzieningen aanleggen die tenminste 30 millimeter neerslag ten opzichte van de verharding op het perceel kunnen bergen: 5 punten;

    • c.

      voor droogte ten hoogste 10 punten, waarbij op de volgende subcriteria punten worden toegekend:

      • -

        voorzieningen voor nuttig gebruik van hemelwater op eigen terrein: 3 punten;

      • -

        hydrologische maatregelen voor een langdurige verhoging van de grondwaterstand op het terrein: 3 punten;

      • -

        verhoging van de bodemvitaliteit en toepassing van speciale vegetatie om meer vocht in de bodem vast te houden: 4 punten;

    • d.

      voor hitte ten hoogste 10 punten, waarbij op de volgende subcriteria punten worden toegekend:

      • aanplant van struiken en bomen op tenminste 30% van het terrein rond de aanwezige bedrijfspanden: 4 punten;

      • vervanging van bestaande verharding door verharding die minder warmte vasthoudt: 3 punten;

      • aanleg van een groen dak met voldoende dikte op tenminste 30% van de op het perceel aanwezige daken: 3 punten;

    • e.

      voor circulariteit ten hoogste 6 punten, waarbij op de volgende subcriteria punten worden toegekend:

      • toepassing van materiaal (voor gebouw, constructie of inrichting van het terrein) dat bestaat uit eerder gebruikt materiaal: 3 punten;

      • toepassing van materiaal (voor isolatie, de constructie of de inrichting van het terrein) dat bestaat uit biobased materialen, dat wil zeggen dat geteelde gewassen het belangrijkste bestanddeel vormen: 3 punten.

  • 3.

    Als toekenning van de subsidieaanvragen, die in aanmerking komen voor een subsidie, leidt tot overschrijding van het subsidieplafond, rangschikken gedeputeerde staten de aanvragen op volgorde van het aantal toegekende punten van hoog naar laag.

  • 4.

    Gedeputeerde staten verdelen het bedrag van het subsidieplafond op volgorde van de rangschikking.

  • 5.

    Indien aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en toekenning van die aanvragen zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond, dan wordt subsidie verleend aan de aanvraag met het hoogste aantal punten behaald op basis van het criterium vergroening. Wanneer de aanvragen hetzelfde aantal punten hebben behaald op basis van het criterium vergroening, dan vindt rangschikking plaats door loting.

  • 6.

    In het geval een subsidie niet volledig verleend kan worden als gevolg van het bereiken van het subsidieplafond, vindt verlening plaats ter hoogte van het nog beschikbare bedrag.

  • 7.

    Indien naar het oordeel van gedeputeerde staten niet aannemelijk is dat de subsidieaanvrager na gedeeltelijke verlening van de subsidie de activiteiten uit zal voeren, zijn gedeputeerde staten bevoegd de subsidie te weigeren en de subsidie aan de eerstvolgende in de rangschikking te verlenen.

Artikel 29.13 Verplichtingen

  • 1.

    Onverminderd paragraaf 1.6 is de subsidieontvanger verplicht:

    • a.

      het project binnen twee jaar na datum van de subsidieverlening uit te voeren;

    • b.

      de getroffen fysieke maatregelen in stand te houden tot tenminste vijf jaar na de datum van vaststelling van de subsidie;

    • c.

      tot vijf jaar na de datum van vaststelling van de subsidie op verzoek van gedeputeerde staten informatie te verstrekken over de resultaten die met de gerealiseerde fysieke maatregelen zijn bereikt voor zover het vergroening en klimaatadaptie betreft.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager de termijn, bedoeld in het eerste lid, onder a, verlengen.

Hoofdstuk 30 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor apparaatskosten en maatregelen ter regulering van recreatiedruk in het kader van het Programma Natuur Zeeland

Paragraaf 30.1 Algemene Bepalingen

Artikel 30.1.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    apparaatskosten: kosten als bedoeld in artikel 1 van de Regeling specifieke uitkering Programma Natuur;

  • b.

    IKS: integrale kostensystematiek als bedoeld in aanwijzing 19 van het Uniform Subsidiekader (USK);

  • c.

    Programma Natuur: Programma Natuur Zeeland, gericht op natuurherstel van stikstof overbelaste Natura 2000-natuur, fase 1 2021-2023;

  • d.

    recreatieve voorziening: faciliteit, zijnde een voorziening waar je gebruik van kunt maken, ten behoeve van recreatie of toerisme.

Artikel 30.1.2 Subsidieontvangers

Subsidie wordt verstrekt aan organisaties en bestuursorganen die worden genoemd in het Programma Natuur Zeeland, voor zover zij gelet op hun grondgebied, taak of werkgebied naar het oordeel van gedeputeerde staten betrokken zijn bij de natuurherstelmaatregelen waarvoor subsidie wordt aangevraagd en waarop het Programma Natuur Zeeland betrekking heeft.

Artikel 30.1.3 Subsidieplafond en openstelling

  • 1.

    Een subsidie kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van een aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 3.

    Indien een aanvraag niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de aanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 4.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige aanvragen plaats door middel van loting.

Paragraaf 30.2 Apparaatskosten

Artikel 30.2.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor de besteding van voorbereidings- en onderzoeksuren in verband met het inbrengen en delen van kennis:

    • a.

      ten behoeve van projecten en herstelmaatregelen uit fase 1 van het Programma Natuur Zeeland;

    • b.

      ter onderbouwing van het op te nemen maatregelpakket in fase 2 van het Programma Natuur Zeeland.

  • 2.

    Onder de subsidiabele activiteiten als bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval begrepen:

    • a.

      het leveren van monitoringsgegevens uit en rondom Natura 2000-gebieden op het gebied van ecologie en hydrologie aanvullend op wat geregeld is via het Subsidiestelsel Natuur en Landschap en Natura 2000 monitoring;

    • b.

      het organiseren van en deelnemen aan veldbezoeken in het kader van het Programma Natuur Zeeland;

    • c.

      het leveren van specialistische kennis die nodig is ter onderbouwing van fase 2 van het Programma Natuur Zeeland;

    • d.

      het meewerken aan het opstellen van een effectief maatregelpakket voor fase 2 van het Programma Natuur;

    • e.

      het deelnemen aan overleg en planvorming ten behoeve van de uitvoering van fase 1 en ter voorbereiding van fase 2 van het Programma Natuur Zeeland;

    • f.

      het leveren van specialistische kennis ten behoeve van het opstellen van Natuur Doel Analyses.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, onder a, kan subsidie worden verstrekt voor het uitvoeren van activiteiten in de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2025.

Artikel 30.2.2 Indieningsvereisten aanvraag

  • 1.

    Een subsidieaanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het door gedeputeerde staten vastgestelde aanvraagformulier apparaatskosten en maatregelen ter regulering van recreatiedruk, zoals beschikbaar gesteld op de website van de provincie Zeeland.

  • 2.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.4.2, tweede lid, worden bij een aanvraag om subsidie gevoegd:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten die voorafgaand aan de indiening van de subsidieaanvraag vanaf 1 januari 2023 zijn uitgevoerd, inclusief de bestede uren en de gemaakte apparaatskosten per activiteit; en

    • b.

      een beschrijving van de activiteiten die de aanvrager verwacht na indiening van de aanvraag uit te voeren, inclusief een inschatting van de te besteden uren en van de apparaatskosten per activiteit.

Artikel 30.2.3 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor gemaakte apparaatskosten.

  • 2.

    Kosten die direct verbonden zijn aan de fysieke uitvoering van inrichting of beheer van een natuurterrein komen niet voor een subsidie in aanmerking.

Artikel 30.2.4 Subsidiebedrag

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.3.2, eerste lid, is de toepassing van de IKS voor de berekening van uurtarieven van personeel toegestaan, mits de subsidieaanvrager bij indiening van de aanvraag aantoont dat de systematiek en uurtarieven zijn getoetst en goedgekeurd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Artikel 30.2.5 Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 5 van de Asv 2023 en artikel 1.2.1 wordt subsidie geweigerd:

  • a.

    wanneer de apparaatskosten zijn gemaakt voor activiteiten die tot de reguliere werkzaamheden van de aanvragers behoren;

  • b.

    wanneer de apparaatskosten al via een andere regeling of prestatieovereenkomst zijn of worden gedeclareerd.

Artikel 30.2.6 Verplichtingen subsidieontvanger

Onverminderd paragraaf 1.6 is de subsidieontvanger verplicht de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, uiterlijk 31 december 2025 af te ronden.

Paragraaf 30.3 Regulering recreatiedruk

Artikel 30.3.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor het treffen van maatregelen gericht op het verminderen van recreatiedruk op de Natura 2000-gebieden als genoemd in het Programma Natuur Zeeland en voor zover de maatregelen in het programma passen.

  • 2.

    Subsidie kan in ieder geval worden verstrekt voor de volgende maatregelen:

    • a.

      het doen van onderzoek naar:

      • het aanpassen van de paden- of routestructuur of de toegankelijkheid van gebieden;

      • het aanpassen, verwijderen, plaatsen of verplaatsen van een recreatieve voorziening;

      • Recreatie en bezoek;

      • het aanpassen van openbare wegen, fietspaden of parkeerplaatsen.

    • b.

      de uitvoering van:

      • et aanpassen van de paden- of routestructuur of de toegankelijkheid van gebieden;

      • het aanpassen, verwijderen, plaatsen of verplaatsen van een recreatieve voorziening;

      • ommunicatie over de uit te voeren maatregelen.

  • 3.

    Subsidie wordt niet verstrekt voor het beheer en onderhoud van maatregelen en niet voor toezicht op en handhaving van regelgeving.

Artikel 30.3.2 Indieningsvereisten aanvraag

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.4.2, tweede lid, vermeldt de aanvraag voor zover van toepassing de per maatregel te realiseren oppervlakte in hectare en per natuurgebied.

Artikel 30.3.3 Voorwaarde

Wanneer een te treffen maatregel leidt tot planologisch strijdig gebruik, kan de subsidie worden verleend onder de voorwaarde dat de subsidieontvanger aantoont dat het bevoegde bestuursorgaan meewerkt aan of bereid is mee te werken aan de benodigde wijziging van het bestemmingsplan dan wel aan het verlenen van een vergunning voor het beoogde planologisch strijdig gebruik.

Artikel 30.3.4 (Niet) Subsidiabele kosten en hoogte subsidie

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor de kosten van de maatregelen.

  • 2.

    De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid, zijn interne loonkosten van een gemeente of waterschap niet subsidiabel.

  • 4.

    Onverminderd de voorgaande leden, wordt, indien sprake is van staatssteun:

    • a.

      maximaal een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het van toepassing zijnde percentage uit een Europese vrijstellingsverordening niet wordt overschreden; of

    • b.

      en geen van de vrijstellingen uit de Europese vrijstellingsverordeningen van toepassing is, maximaal slechts een zodanig bedrag aan subsidies verstrekt dat voor het totale bedrag aan overheidsbijdragen over een periode van drie belastingjaren het maximumbedrag aan de-minimissteun niet wordt overschreden.

Artikel 30.3.5 Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 1.2.1 wordt subsidie voor de maatregelen als bedoeld in artikel 30.3.1, tweede lid, onder b, geweigerd voor zover de uitvoering van de bedoelde maatregelen in strijd komt met de bepalingen uit de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap Zeeland, de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Zeeland 2016 en het Natuurbeheerplan Zeeland omtrent de openstelling, toegankelijkheid en beleefbaarheid van natuurterreinen.

Artikel 30.3.6 Verplichtingen subsidieontvanger

Onverminderd paragraaf 1.6 is de subsidieontvanger verplicht:

  • a.

    een verwijderde recreatieve voorziening tot vijf jaar na datum van vaststelling van de subsidie, verwijderd te houden;

  • b.

    de maatregelen waarvoor subsidie wordt verleend, uiterlijk 31 december 2025 te hebben uitgevoerd.

Artikel 30.3.7 Vaststellen subsidies

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in paragraaf 1.7 Arrangement 1 is paragraaf 1.8 Arrangement 2 van toepassing op aanvragen tot en met € 10.000,-.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in de artikelen 1.8.5 en 1.8.8 wordt bij de aanvraag tot vaststelling van subsidies tot en met € 50.000,- een financiële verantwoording overgelegd en wordt de subsidie niet alleen vastgesteld op basis van de gerealiseerde prestatieafspraken maar ook op basis van de financiële verantwoording waaruit moet blijken dat de subsidie is besteed aan de subsidiabele activiteiten.

  • 3.

    De subsidieontvanger is verplicht alle overige gegevens aan te leveren die gedeputeerde staten nodig hebben in het kader van het afleggen van verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waaronder voor zover van toepassing de per maatregel gerealiseerde oppervlakte en de oppervlakte onderhanden in hectare en per natuurgebied.

Hoofdstuk 31 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van de Impuls Jongerencultuur

Artikel 31.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    bovenlokaal bereik: een bereik van ten minste twee gemeenten;

  • b.

    culturele activiteit: activiteit waarin één of meer culturele disciplines beoefend en/of getoond worden;

  • c.

    culturele disciplines:

    • audiovisuele kunsten (bijvoorbeeld film, video);

    • beeldende kunsten, architectuur en vormgeving (bijvoorbeeld schilderen, graffiti, fashion, beeldhouwen, graphics);

    • cultureel erfgoed (bijvoorbeeld monumenten, archeologie);

    • letteren (bijvoorbeeld poëzie, literatuur);

    • podiumkunsten (bijvoorbeeld theater, muziek, dans);

  • d.

    jongeren: natuurlijke personen in de leeftijdscategorie 14 tot en met 27 jaar;

  • e.

    regionaal bereik: een bereik van drie of meer gemeenten.

Artikel 31.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van culturele activiteiten die aansluiten bij de interesse en voorzien in de behoefte van jongeren en

  • die door hen bezocht worden; en/of

  • waaraan door hen wordt deelgenomen; en/of

  • die door hen uitgevoerd worden;

en die een toevoeging zijn op of een uitbreiding vormen van het bestaand cultureel aanbod in Zeeland.

Artikel 31.3 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de activiteit vindt plaats in de provincie Zeeland;

    • b.

      de activiteit neemt de vraag vanuit jongeren als belangrijkste uitgangspunt;

    • c.

      in de aanvraag is voldoende onderbouwd dat jongeren worden betrokken bij de activiteit en in welke rol;

    • d.

      de activiteit start vóór 1 januari 2025.

  • 2.

    Bij subsidies hoger dan € 10.000,- en tot en met € 50.000,- geldt in aanvulling op het eerste lid het vereiste dat de activiteit minimaal een bovenlokaal bereik heeft;

  • 3.

    Bij subsidies hoger dan € 50.000,- gelden in aanvulling op het eerste lid de volgende vereisten:

    • a.

      de activiteit heeft minimaal een regionaal bereik;

    • b.

      de activiteit heeft een duurzaam karakter waarbij:

      • i.

        de activiteit na afloop van de subsidieperiode aantoonbaar gericht is op voortbestaan; en

      • ii.

        het voortbestaan zonder provinciale subsidie financieel haalbaar is.

Artikel 31.4 Aanvullende weigeringsgronden

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel a, wordt subsidie niet verstrekt indien op het moment van ontvangst van de aanvraag met de uitvoering van de activiteit waarvoor subsidie is aangevraagd, is gestart.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.1 wordt subsidie voorts niet verstrekt indien:

    • a.

      de aanvraag een activiteit betreft gericht op het ophalen van ideeën bij jongeren in verband met beleidsontwikkeling;

    • b.

      de aanvraag een cultuureducatieve activiteit binnen het onderwijs betreft;

    • c.

      de activiteit onvoldoende voorziet in de behoefte van jongeren.

Artikel 31.5 Hoogte subsidiebedrag en niet-subsidiabele kosten

  • 1.

    De subsidie bedraagt:

    • a.

      bij een subsidie tot en met € 10.000,-: maximaal 90% van de subsidiabele kosten;

    • b.

      bij een subsidie hoger dan € 10.000,- en tot en met € 50.000,-: maximaal 80% van de subsidiabele kosten;

    • c.

      bij een subsidie hoger dan € 50.000,-: maximaal 70% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 100.000,-.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.3.2 komen personeelskosten van overheidsinstellingen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 3.

    Voorts komen niet voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten voor de aanschaf van muziekinstrumenten;

    • b.

      kosten voor de aanschaf van apparatuur zoals laptops, telefoons en soortgelijke producten die ook voor andere doeleinden te gebruiken zijn;

    • c.

      kosten waarvoor door gedeputeerde staten of een ander bestuursorgaan reeds subsidie is verstrekt.

Artikel 31.6 De-minimissteun

  • 1.

    Gedeputeerde staten toetsen voor subsidieverlening of die is aan te merken als steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie.

  • 2.

    Indien sprake is van een steunmaatregel, dan wordt deze verleend op basis van de Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L, 2023/2831, 15.12.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/2831/oj) en uitsluitend voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden van die verordening.

  • 3.

    Wanneer de subsidieverlening is aan te merken als een steunmaatregel, legt de aanvrager op verzoek van gedeputeerde staten een de-minimisverklaring over met een opgave van alle andere ontvangen de-minimissteun in de twee voorgaande belastingjaren en het lopende belastingjaar.

Artikel 31.7 Indieningsvereisten

  • 1.

    De aanvraag wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier Subsidie Impuls Jongerencultuur.

  • 2.

    Het projectplan, bedoeld in artikel 1.4.2, tweede lid, onderdeel a, beschrijft in ieder geval de inhoud van de activiteit en de rol van jongeren daarbij en beslaat:

    • a.

      bij een aangevraagd subsidiebedrag tot en met € 10.000,- maximaal 2 pagina’s A4;

    • b.

      bij een aangevraagd subsidiebedrag hoger dan € 10.000,- maximaal 4 pagina’s A4.

  • 3.

    Bij een aangevraagd subsidiebedrag hoger dan € 50.000,- bevat de aanvraag tevens een concrete beschrijving van maximaal 1 pagina A4 hoe het voortbestaan van de activiteit richting de toekomst wordt geborgd, inclusief een realistisch financieel plan van aanpak ter borging van de toekomstige activiteit.

  • 4.

    De aanvraag wordt bij gedeputeerde staten ingediend binnen de openstellingsperiode die door gedeputeerde staten is vastgesteld in een openstellingsbesluit.

Artikel 31.8 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen per openstellingsperiode als bedoeld in artikel 31.7, derde lid, een subsidieplafond vast in een openstellingsbesluit.

Artikel 31.9 Verdeelwijze

  • 1.

    Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 2.

    Indien een aanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de aanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige aanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 31.10 Beslistermijn

  • 1.

    Gedeputeerde staten beslissen op de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van de volledige aanvraag.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 31.11 Verplichtingen

Onverminderd paragraaf 1.6 is de subsidieontvanger verplicht mee te werken aan activiteiten met betrekking tot onderzoek en evaluatie in het kader van de specifieke uitkering Impuls Jongerencultuur.

Hoofdstuk 32 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor aankoop van NNN-gronden (Subsidieregeling Grondverwerving Natuurnetwerk Zeeland)

Artikel 32.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    beheertype: natuur- of landschapsbeheertype;

  • b.

    DAEB Kaderregeling: EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (PbEU 2012, C 8);

  • c.

    marktwaarde: de waarde van de grond vastgesteld door middel van een onafhankelijke taxatie, gebaseerd op algemeen aanvaarde marktindicaties en taxatiecriteria;

  • d.

    natuur- of landschapsbeheertype: beheertype genoemd in bijlage 2 of bijlage 1 van de Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Zeeland 2016, als beschreven in de Index Natuur en Landschap, te raadplegen via de website www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/index-natuur-en-landschap;

  • e.

    natuurbeheerplan: plan als bedoeld in artikel 1.3 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Zeeland 2016, zoals geldend op het moment van de subsidieaanvraag;

  • f.

    natuurterrein: binnen de provincie gelegen gronden met als hoofdfunctie natuur die in het natuurbeheerplan is aangeduid, alsmede grond waarvoor reeds een subsidie is verleend op grond van deze regeling dan wel op grond van artikel 15 van de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap Zeeland;

  • g.

    NNN: Natuurnetwerk Nederland, zijnde een samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang als opgenomen en begrensd in de provinciale omgevingsverordeningen;

  • h.

    verwerving: verkrijging van het recht van eigendom door middel van koop of ruil;

  • i.

    waardevermindering: verschil tussen enerzijds de marktwaarde van de grond bij verwerving en anderzijds de marktwaarde van de grond na omzetting in natuurterrein, gebaseerd op een onafhankelijke taxatie.

Artikel 32.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op het realiseren van natuur door middel van het verwerven van grond.

Artikel 32.3 Doelgroep

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 32.2 kan worden verstrekt aan een ieder die duurzaam natuurbeheer verricht dan wel kan verrichten.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1, eerste lid, kan aan een natuurlijk persoon subsidie worden verstrekt voor een activiteit als bedoeld in artikel 32.2.

Artikel 32.4 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 32.2 bedraagt 100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 32.6.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen indien zij dit relevant achten voor de beoordeling van de subsidieaanvraag, een hertaxatie van de marktwaarde van de grond als bedoeld in artikel 32.1, onder i, laten verrichten.

  • 3.

    De subsidie wordt zoveel lager verstrekt als noodzakelijk om betaling boven de werkelijke kosten of de maximaal toelaatbare vergoeding op grond van Europese regels of dit besluit te voorkomen.

Artikel 32.5 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 1.2.1, tweede lid, wordt subsidie niet verstrekt indien:

  • a.

    reeds voor indiening van de aanvraag begonnen is met de uitvoering van het project;

  • b.

    het project betrekking heeft op grond waarvan reeds duurzaam geborgd is dat deze als natuur in stand wordt gehouden;

  • c.

    het project de uitvoering betreft van wettelijke taken, regelingen of verplichtingen die uit convenanten voortvloeien;

  • d.

    de subsidieontvanger een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in punt 20 van de Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (Pb EU 2014 C49).

Artikel 32.6 Subsidiabele kosten

In afwijking van paragraaf 1.3 komen uitsluitend en voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    de waardevermindering van de grond;

  • b.

    veilingkosten;

  • v.

    overdrachtsbelasting voor zover geen kwijtschelding of vermindering wordt verleend;

  • d.

    kosten voor bodemonderzoek;

  • e.

    kadasterkosten;

  • f.

    notariskosten;

  • g.

    taxatiekosten;

  • h.

    bemiddelingskosten;

  • i.

    kosten voor de aanvraag tot wijziging van een bestemmingsplan;

  • j.

    kosten voor de afkoop van landinrichtingsrente, voor zover niet meegenomen in de waardevermindering als bedoeld onder a;

  • k.

    kosten van het opstellen van een controleverklaring door een accountant bedoeld in artikel 32.13.

Artikel 32.7 Niet subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 32.6 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    compensabele of verrekenbare btw;

  • b.

    kosten waarvoor reeds eerder een subsidie of een bijdrage is verstrekt.

Artikel 32.8 Indiening aanvraag

  • 1.

    De aanvraag voor een subsidie wordt ingediend bij gedeputeerde staten door gebruik te maken van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier ‘Subsidieregeling Grondverwerving Natuurnetwerk Zeeland’, zoals beschikbaar gesteld op de website van de provincie Zeeland.

  • 2.

    De aanvraag voor een subsidie bevat ten minste de in het aanvraagformulier voorgeschreven bijlagen.

  • 3.

    Onverminderd artikel 1.4.2 en in aanvulling op artikel 1.4.2, tweede lid, aanhef en onder a, bevat het projectplan ten minste de in artikel 32.9 onder c bedoelde gegevens.

  • 4.

    Onverminderd artikel 32.9 wordt een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 32.2 ingediend uiterlijk op de dag vóór het passeren van de notariële akte van levering.

Artikel 32.9 Subsidievereisten

Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    de subsidieaanvrager verricht blijkens haar statutaire doelstellingen duurzaam natuurbeheer dan wel maakt voldoende aannemelijk duurzaam natuurbeheer te kunnen verrichten overeenkomstig het Natuurbeheerplan;

  • b.

    het project heeft betrekking op grond:

    • 1°.

      die deel uitmaakt van in de provincie Zeeland gelegen NNN en in het Natuurbeheerplan is aangeduid als te realiseren natuur; of

    • 2°.

      die op grond van een ecologische onderbouwing aantoonbaar geschikt is om op voorzienbare termijn toe te voegen aan het NNN;

  • c.

    aan het project ligt een projectplan ten grondslag waarin in ieder geval is opgenomen:

    • 1°.

      op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten in dit artikel;

    • 2°.

      een kadastrale omschrijving van de grond en een kaart met topografische ondergrond met een schaal van ten hoogste 1:10.000, met daarop de ligging van de grond;

    • 3°.

      een inrichtingsschets voor de te verwerven gronden, waaruit tenminste het beoogde beheertype, de te nemen maatregelen en de oppervlakte van de te realiseren natuur blijkt;

    • 4°.

      een onderbouwing van de kosten.

Artikel 32.10 Openstelling, subsidieplafonds en verdelingswijze

  • 1.

    Een subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 32.2 kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie. Gedeputeerde staten stellen hierbij tevens het aanvraagformulier als bedoeld in artikel 32.8, eerste lid, vast

  • 2.

    Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 3.

    Indien een aanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de aanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 4.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige aanvragen plaats door middel van loting, in aanwezigheid van een notaris en ten minste twee onafhankelijke waarnemers.

  • 5.

    De trekking wordt schriftelijk vastgelegd door de notaris, waarbij de aanvragen van hoog naar laag worden gerangschikt in volgorde van trekking.

  • 6.

    De subsidie wordt overeenkomstig de rangschikking verdeeld over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 32.11 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1.6.1 tot en met 1.6.5 en in afwijking van artikel 1.6.6 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen. De subsidieontvanger:

    • a.

      verwerft de grond binnen 13 weken na subsidieverlening;

    • b.

      werkt samen met de beheerders van omliggende natuurterreinen om tot een samenhangend beheer te komen;

    • c.

      dient bij het bevoegd gezag een aanvraag in tot wijziging van de bestemming inhoudende dat de grond enkel als natuur mag worden gebruikt;

    • d.

      stelt Gedeputeerde Staten in kennis van het voornemen de grond te vervreemden, in erfpacht uit te geven of daarop zakelijke rechten te vestigen;

    • e.

      houdt gedurende 10 jaar na subsidieverlening alle gegevens inzake de subsidieverstrekking beschikbaar;

    • f.

      houdt een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten;

    • g.

      laat eventuele opbrengsten van economische activiteiten van het project ten goede komen aan het project.

  • 2.

    Indien het wegens onvoorziene omstandigheden niet mogelijk is om binnen de in het eerste lid, onder a tot en met d, gestelde termijn de vermelde verplichtingen na te komen, kan de subsidieontvanger uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een verzoek indienen bij Gedeputeerde Staten tot verlenging van die termijn met maximaal 1 jaar.

  • 3.

    Onverminderd het eerste lid, sluit de subsidieontvanger binnen 4 weken na subsidieverlening met Gedeputeerde Staten een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb, waarin is opgenomen:

    • a.

      de verplichting van de eigenaar om voor onbepaalde tijd de ontwikkeling dan wel instandhouding van het op grond van het Natuurbeheerplan te realiseren beheertype te dulden;

    • b.

      de verplichting van de eigenaar de betreffende grond na inrichting niet te gebruiken of te doen gebruiken als landbouwgrond en datgene na te laten wat de ontwikkeling en instandhouding van het op grond van het Natuurbeheerplan te realiseren beheertype in gevaar brengt of verstoort;

    • c.

      dat de verplichtingen, bedoeld onder a en b, zullen overgaan op degenen die het terrein onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat mede gebonden zullen zijn degene die van de rechthebbende een recht op gebruik van het goed zullen krijgen;

    • d.

      dat de verplichtingen, bedoeld onder a en b, als kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 6:252 BW, zullen worden ingeschreven in de openbare registers en binnen welke termijn deze inschrijving dient plaats te vinden.

Artikel 32.12 Bevoorschotting

Gedeputeerde staten kunnen op aanvraag een voorschot van ten hoogste 80% van de maximale subsidie verlenen, mits de aanvraag vergezeld gaat van een overzicht van de gemaakte kosten en de betalingsbewijzen daarvan, dan wel van goedgekeurde offertes waaruit de betalingsverplichtingen blijken.

Artikel 32.13 Subsidievaststelling en verantwoording

  • 1.

    Op het verstrekken van subsidie voor aankoop van NNN gronden zijn de paragrafen 1.7, 1.8 en 1.9 niet van toepassing.

  • 2.

    Gedeputeerde staten stellen subsidies ingevolge de DAEB-kaderregeling vast op basis van prestaties en gerealiseerde kosten.

  • 3.

    De subsidieontvanger dient uiterlijk twaalf weken na het passeren van de notariële akte van levering van de te verwerven grond waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling in.

  • 4.

    De subsidieontvanger toont bij de aanvraag tot vaststelling aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van de volgende bewijsstukken:

    • a.

      een afschrift van de notariële akte betreffende de kwalitatieve verplichting, bedoeld in artikel 32.11, derde lid, onder d en de inschrijving daarvan in de openbare registers;

    • b.

      indien sprake is van economische activiteiten, een overzicht van de wijze waarop de opbrengsten, bedoeld in artikel 32.11, eerste lid, onder g, ten goede zijn gekomen aan het project.

    • c.

      een afschrift van de aanvraag tot wijziging van de bestemming, bedoeld in artikel 32.11, eerste lid, onder c.

  • 5.

    Onverminderd het tweede lid, overlegt de subsidieontvanger een afschrift van de leveringsakte van de grond en de inschrijving daarvan in de openbare registers.

  • 6.

    Onverminderd de voorgaande leden, overlegt de subsidieontvanger een controleverklaring als bedoeld in artikel 1.9.5

  • 7.

    Gedeputeerde staten stellen binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling de subsidie vast.

Hoofdstuk 33 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor het nemen van preventieve maatregelen tegen wolvenschade

Artikel 33.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in Verordening (EU) Nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector, PbEU 2013, L 352 dan wel in Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, PBEU 2023 L 2831;

  • b.

    Diergezondheidswetgeving: Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid, PBEU 2016 L84/1;

  • c.

    Faunaschade Preventiekit, module wolven: overzicht van preventieve maatregelen om schade door wolven te voorkomen en beperken, zoals gepubliceerd op de website van BIJ12 onder Wolven - BIJ12;

  • d.

    grondgebruiker: degene die op titel van eigendom, erfpacht of pacht gerechtigd is de percelen in gebruik te hebben en gerechtigd is om de subsidiabele activiteit uit te voeren;

  • e.

    hoefdieren: bedrijfsmatig of hobbymatig gehouden schapen, geiten, runderen, paardachtigen, lama’s en alpaca’s, met uitzondering van grote wilde of semi-wilde grazers die in sociaal kuddeverband leven in natuurgebieden;

  • f.

    hoefdierhouder: grondgebruiker die hoefdieren houdt;

  • g.

    Identificatie- en Registratiesysteem van dieren: door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland beheerde Identificatie- en Registratiesysteem van elke Nederlandse houder van schapen, geiten, runderen en varkens met een uniek Bedrijfsnummer (UBN);

  • h.

    paardachtigen: paard, pony, ezel en kruisingen hiervan;

  • i.

    wolfwerende afrastering: afrastering om aanvallen van wolven op hoefdieren te voorkomen.

Artikel 33.2 Doel

De subsidie heeft tot doel schade door wolven aan hoefdieren te voorkomen, door de aanschaf en de inzet van wolfwerende afrastering te bevorderen.

Artikel 33.3 Aanvrager

  • 1.

    De subsidie wordt verstrekt aan hoefdierhouders.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1, eerste lid, wordt subsidie ook verstrekt aan natuurlijke personen die hoefdierhouder zijn.

Artikel 33.4 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    aanschaf en plaatsen van een vaste wolfwerende afrastering of het uitbreiden of aanpassen van een bestaande, vaste afrastering naar een wolfwerende afrastering;

  • b.

    aanschaf en inzetten van een verplaatsbare wolfwerende afrastering, met minimaal vijf draden;

  • c.

    aanschaf van een automatisch oprolsysteem bij een verplaatsbare, wolfwerende afrastering.

Artikel 33.5 Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 1.2.1, tweede lid, wordt subsidie niet verstrekt indien:

  • a.

    reeds eerder een subsidie is verstrekt voor dezelfde subsidiabele activiteit op hetzelfde perceel;

  • b.

    door het verstrekken van de subsidie het maximumbedrag aan de-minimissteun van € 20.000 voor agrarische ondernemingen en van € 300.000 voor niet-agrarische ondernemingen, zou worden overschreden, berekend over het lopende belastingjaar en de twee daaraan voorafgaande belastingjaren.

Artikel 33.6 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 33.4 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de subsidiabele activiteit vindt plaats in Zeeland;

    • b.

      de aanvrager is krachtens eigendom, pacht of erfpacht gerechtigd op het perceel de subsidiabele activiteit uit te voeren;

    • c.

      de hoefdieren zijn geregistreerd in het Identificatie- en Registratiesysteem van dieren dan wel zijn, in het geval van lama’s en alpaca’s, geregistreerd in het register op grond van de Diergezondheidswetgeving;

    • d.

      de afrastering voldoet aan de Faunaschade Preventiekit, module wolven.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, onder d, voldoen flexinetten van 90 cm hoog eveneens aan het gestelde vereiste, mits uitgerust met een extra aardedraad onderaan het flexinet en een lint erboven op 120 cm.

Artikel 33.7 Aanvraag

  • 1.

    Een subsidie kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het indienen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    De aanvraag wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier subsidie preventieve maatregelen wolvenschade.

  • 3.

    Onverminderd artikel 1.4.2, tweede lid, bevat de aanvraag in elk geval:

    • a.

      voor lama’s en alpaca’s: het aantal dieren dat geregistreerd staat overeenkomstig de Diergezondheidswetgeving in het jaar waarin de subsidie is opengesteld of het jaar daaraan voorafgaand, aangetoond door een afschrift van de registratie;

    • b.

      voor andere hoefdieren dan genoemd onder a: het gemiddeld geregistreerd aantal gehouden hoefdieren, aangetoond door vier uitdraaien van het Identificatie- en Registratiesysteem voor dieren met de peildata 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november van het jaar waarin de subsidie is opengesteld of van het jaar daaraan voorafgaand, waarbij:

      • het gemiddeld aantal dieren naar boven wordt afgerond op hele aantallen; en

      • de ontbrekende gegevens op de genoemde peildata in het Identificatie- en Registratiesysteem als nul tellen bij het bepalen van het gemiddeld aantal dieren;

    • c.

      een kaart van de percelen waar de subsidiabele activiteit wordt verricht;

    • d.

      de totale lengte in meters van de afrastering, per type afrastering, bedoeld in artikel 33.4.

Artikel 33.8 Subsidiehoogte

  • 1.

    De subsidie bedraagt in totaal maximaal € 20.000 per aanvrager.

  • 2.

    Bij meerdere subsidieaanvragen door dezelfde aanvrager bedraagt de totale subsidie van deze aanvragen niet meer dan het maximum, genoemd in het eerste lid.

  • 3.

    De subsidie voor een vaste afrastering als bedoeld in artikel 33.4, onder a, bedraagt de volgende bedragen tot maximaal 100% van de subsidiabele kosten:

    • a.

      € 570; en

    • b.

      € 3,40 per strekkende meter wolfwerende afrastering met een maximum van € 680 per paard of rund en een maximum van € 114 per ander hoefdier.

  • 4.

    De subsidie voor een verplaatsbare afrastering en bijbehorend oprolsysteem als bedoeld in artikel 33.4, onder b en c, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten tot de volgende maximale bedragen:

    • a.

      € 34 per dier; en

    • b.

      € 4.500 als:

      • de verplaatsbare afrastering is uitgerust met minimaal vijf draden;

      • een automatisch draadoprolsysteem is aangeschaft; en

      • de verplaatsbare afrastering op het moment van indienen van de aanvraag wordt gebruikt voor minimaal 100 hoefdieren.

  • 5.

    Het aantal dieren bedoeld in het derde en vierde lid, wordt berekend overeenkomstig artikel 33.7, derde lid, onder a en b.

Artikel 33.9 Subsidieplafond

  • 1.

    Gedeputeerde staten stellen per openstellingsperiode een subsidieplafond vast.

  • 2.

    Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 3.

    Indien een aanvraag niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de aanvraag volledig is, als datum van binnenkomst.

  • 4.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige aanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 33.10 Verplichtingen

Onverminderd het bepaalde in § 1.6 is de subsidieontvanger verplicht binnen drie maanden na subsidieverlening, tenzij er een aantoonbaar langere levertijd is:

  • 1.

    de vaste wolfwerende afrastering aan te schaffen en te plaatsen of aan te passen;

  • 2.

    de verplaatsbare wolfwerende afrastering aan te schaffen en in gebruik te nemen;

  • 3.

    het automatische oprolsysteem bij een verplaatsbaar wolfwerende afrastering met draden aan te schaffen en in gebruik te nemen.

Hoofdstuk 34 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor kwaliteitsversterking in het kader van broedplaatsen voor cultuur

Artikel 34.1 Artikel 34.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    broedplaats: inspirerende plek die makers en culturele ondernemers samenbrengt, waar zij ruimte krijgen om te werken, ontwikkelen, ontmoeten en experimenteren en die een vruchtbare voedingsbodem vormt voor creativiteit, uitwisseling en innovatie in de stad of regio. Een broedplaats biedt betaalbare werk- of presentatieruimtes, versterkt de culturele infrastructuur, creëert kansen, betrekt en draagt bij aan de leefbaarheid van haar omgeving;

  • b.

    broedplaats-projecten: de projecten omtrent broedplaatsen in de gemeenten Vlissingen, Terneuzen en Borsele, bedoeld in het onderdeel Broedplaatsen van de Oplegger Cultuurpijler van de Regio Deal NSPD, vastgesteld door de stuurgroep Regio Deal NSPD op 15 november 2023;

  • c.

    externe expertise: externe deskundige met specifieke expertise in de culturele sector en aantoonbare ervaring met culturele projecten of instellingen;

  • d.

    Regio Deal NSPD: het convenant Regio Deal North Sea Port District ‘Op de grens van kracht & kwetsbaarheid’, gesloten op 25 september 2023.

Artikel 34.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het inhuren van externe expertise ten behoeve van de concept-ontwikkeling, planuitwerking, projectleiding en artistieke leiding van de broedplaats-projecten;

  • b.

    het inhuren van andere, aantoonbaar noodzakelijke of relevante externe expertise ten behoeve van het realiseren van de broedplaats-projecten;

  • c.

    het tijdelijk versterken van de specifieke personele capaciteit bij de aanvrager op het gebied van aansturing, coördinatie, advies of projectleiderschap ten behoeve van het realiseren van de broedplaats-projecten.

Artikel 34.3 Doelgroep

Subsidie wordt slechts verstrekt aan de gemeenten Borsele, Terneuzen en Vlissingen, zijnde de gemeenten waar de broedplaats-projecten plaatsvinden en die worden genoemd in het onderdeel Broedplaatsen van de Oplegger Cultuurpijler van de Regio Deal NSPD, vastgesteld door de stuurgroep Regio Deal NSPD op 15 november 2023.

Artikel 34.4 Weigeringsgronden

In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel d, wordt een subsidie niet verstrekt indien de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan € 10.000.

Artikel 34.5 Subsidiehoogte

  • 1.

    De subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 200.000 per aanvraag.

  • 2.

    Per aanvrager wordt maximaal € 200.000 subsidie verstrekt.

Artikel 34.6 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.3.1 en artikel 1.3.3 en in afwijking van artikel 1.3.2 zijn uitsluitend subsidiabel de kosten van derden, te weten de inhuur van externe expertise of tijdelijke specifieke personele capaciteit en voor zover zij zien op de periode vanaf 1 januari 2024 tot en met uiterlijk 31 december 2027.

  • 2.

    Niet voor subsidie in aanmerking komen:

    • a.

      kosten voor (de inhuur van) reguliere werkzaamheden van de aanvrager;

    • b.

      kosten waarvoor reeds subsidie is verstrekt dan wel die reeds op andere wijze zijn gefinancierd.

Artikel 34.7 Openstelling en subsidieplafond

  • 1.

    Een subsidie kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van de aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 34.8 Nadere eisen aan de aanvraag

  • 1.

    De aanvraag wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier Subsidie kwaliteitsversterking voor broedplaatsen zoals beschikbaar gesteld op de website van de provincie Zeeland.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.4.2, tweede lid, aanhef en onder a, en onverminderd artikel 1.4.2, tweede lid, aanhef en onder b, bevat de aanvraag:

    • a.

      een omschrijving van de te verstrekken opdracht, inclusief plan van aanpak en planning, waarin de relatie met het broedplaats-project wordt toegelicht;

    • b.

      de offerte(s) en bijbehorende cv’s van de in te huren externe partij(en).

Artikel 34.9 Verplichtingen

  • 1.

    Onverminderd de artikelen 1.6.1 tot en met 1.6.5 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

    • a.

      de activiteit start uiterlijk binnen twee maanden na subsidieverlening;

    • b.

      de activiteit is uiterlijk op 31 december 2027 afgerond;

    • c.

      de subsidieontvanger is verplicht alle overige gegevens aan te leveren die gedeputeerde staten nodig hebben in het kader van het afleggen van verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering voor de Regio Deal NSPD.

  • 2.

    Artikel 1.6.6 is niet van toepassing.

Hoofdstuk 35 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor natuurelementen op landbouwgrond

Artikel 35.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    ANLb beheerpakketten: eisen en voorschriften als opgenomen in het overzicht Beheerpakketten Agrarisch Natuur & Landschapsbeheer, versie 2024, gepubliceerd door BoerenNatuur, te raadplegen op beheerpakketten 2024;

  • b.

    bloemblok: blok op bouwland ingezaaid met een mengsel van graan en akkerkruiden ter bevordering van akkervogels en insecten, als beschreven in ANLb beheerpakket 43a;

  • c.

    bouwland: grond die wordt gebruikt voor de teelt van gewassen, maar niet voor blijvende teelten of als blijvend grasland;

  • d.

    botanisch grasland: grasland met een pollige structuur en verspreid voorkomende kruiden, die als voedselbron voor insecten kunnen dienen, als beschreven in ANLb beheerpakket 13;

  • e.

    Catalogus groenblauwe diensten: door de Europese Commissie op 26 oktober 2018, kenmerk SA.44848, goedgekeurde catalogus;

  • f.

    GIS: geografisch informatiesysteem;

  • g.

    grondgebruiker: onderneming die grond gebruikt voor primaire landbouwactiviteiten, aangesloten is bij een agrarisch collectief en subsidiabele activiteiten als bedoeld in dit hoofdstuk, wenst te verrichten;

  • h.

    grote onderneming: onderneming die niet voldoet aan de in bijlage I bij Verordening (EU) 2022/2472 vastgestelde criteria voor een kleine of middelgrote onderneming;

  • i.

    keverbank: strook opgewerkte grond die tenminste 0,5 meter hoger ligt dan de omliggende grond en wordt ingezaaid met een zaadmengsel van akkerkruiden ter bevordering van akkervogels en insecten, als beschreven in ANLb beheerpakket 44a;

  • j.

    kruidenrijke akkerrand: strook grond langs of door een akker waar gedurende meerdere jaren een mengsel van graan en akkerkruiden staat ter bevordering van akkervogels en insecten, als beschreven in ANLb beheerpakket 19a;

  • k.

    landbouwgrond: grond waarop een vorm van landbouw wordt uitgevoerd;

  • l.

    vogelakker: perceel bouwland met een gevarieerd aanbod van granen, ingezaaide kruiden, eiwitrijke gewassen en groene braak of gras, verspreid over meerdere blokken of stroken, als beschreven in ANLb beheerpakket 16a;

  • m.

    weidevogelgrasland met rustperiode: beweid botanisch grasland met rustperiode, dat schuil- en foerageergelegenheid biedt voor weidevogels insecten en kleine zoogdieren, als beschreven in ANLb beheerpakket 01;

  • n.

    wintervoedselakker: een perceel of strook waar granen en andere zaaddragende planten tot ver in de winter blijven staan, als beschreven in ANLb beheerpakket 15a.

Artikel 35.2 Doelgroep

Subsidie wordt verstrekt aan een agrarisch collectief dat beschikt over een geldend certificaat collectief agrarisch natuurbeheer als bedoeld in de Uitvoeringsregeling Stichting Certificering SNL.

Artikel 35.3 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op:

  • a.

    aanleg en beheer door een grondgebruiker van de volgende natuurelementen:

    • 1°.

      kruidenrijke akkerranden;

    • 2°.

      bloemblokken;

    • 3°.

      keverbanken;

    • 4°.

      botanisch grasland;

    • 5°.

      vogelakker;

    • 6°.

      weidevogelgrasland met rustperiode;

    • 7°.

      wintervoedselakker.

  • b.

    organisatie en coördinatie, inclusief beheermonitoring, van de activiteiten, bedoeld onder a.

Artikel 35.4 Weigeringsgronden

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.2.1, tweede lid, wordt subsidie niet verstrekt indien:

    • a.

      met de uitvoering van de activiteiten is begonnen vóór de datum van indiening van een volledige subsidieaanvraag;

    • b.

      reeds een subsidie of een andere financiële bijdrage is verstrekt voor dezelfde activiteiten op dezelfde locatie gedurende dezelfde uitvoeringsperiode;

    • c.

      op de percelen waarvoor subsidie wordt aangevraagd, nog verplichtingen rusten op grond van dit hoofdstuk, of enige andere regeling op grond waarvan een subsidie is verstrekt met betrekking tot natuurbeheer of agrarisch natuurbeheer;

    • d.

      het uitvoeren van de activiteit in strijd is met het geldende bestemmingsplan of omgevingsplan;

    • e.

      de subsidieaanvrager of de grondgebruiker een onderneming is die in financiële moeilijkheden verkeert, als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01).

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, onder d, wordt subsidie niet verstrekt indien de aangevraagde subsidie € 50.000 of minder bedraagt.

Artikel 35.5 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor een subsidie als bedoeld in artikel 35.3 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de percelen waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zijn gelegen binnen een zone van drie kilometer rondom:

      • 1°.

        Natura 2000-gebied Kop van Schouwen; of

      • 2°.

        Natura 2000-gebied Manteling van Walcheren;

    • b.

      de percelen waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zijn op het moment van de aanvraag in gebruik als landbouwgrond;

    • c.

      de natuurelementen waarvoor subsidie wordt aangevraagd, voldoen aan de volgende minimale en maximale afmetingen:

      • 1°.

        voor kruidenrijke akkerranden: minimaal 9 meter breed;

      • 2°.

        voor bloemblokken: minimaal 20 meter breed met een oppervlakte van minimaal 0,5 hectare en maximaal 1 hectare;

      • 3°.

        voor keverbanken: minimaal 9 meter breed;

      • 4°.

        voor vogelakkers: minimaal 2 en maximaal 5 ha;

      • 5°.

        voor wintervoedselakker: maximaal 2 ha en bij uitvoering als rand tenminste 9 meter breed;

    • d.

      de activiteiten dragen bij aan het versterken of beschermen van de flora en fauna, blijkend uit een ecologische onderbouwing van die bijdrage;

    • e.

      de aanvraag wordt ingediend bij gedeputeerde staten door gebruik te maken van het volledig ingevuld en ondertekend Aanvraagformulier subsidie natuurelementen op landbouwgrond Provincie Zeeland.

  • 2.

    Onverminderd artikel 1.4.2, tweede lid, bevat de aanvraag in ieder geval:

    • a.

      een GIS-bestand, waaruit de afmetingen en de locatie van de natuurelementen blijken;

    • b.

      een beschrijving van de aan te leggen natuurelementen en een beheerplan voor die elementen;

    • c.

      een verklaring van de aanvrager en een kopie van het model-contract te sluiten tussen aanvrager en grondgebruiker, waaruit blijkt:

      • 1.

        dat de grondgebruiker de percelen waarvoor subsidie is aangevraagd, niet inzet voor ANLb, voor de Ecoregeling of als niet-productieve grond in het kader van de basisvoorwaarden van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;

      • 2.

        dat de grondgebruiker, indien deze erfpachter of pachter is, op basis van de erfpacht- of pachtovereenkomst gerechtigd is tot het uitvoeren van de subsidiabele activiteit;

    • d.

      indien de grondgebruiker een grote onderneming is: een beschrijving van de situatie waarin geen subsidie zou worden verleend, onderbouwd met bewijsstukken waaruit het stimulerend effect van de subsidie blijkt;

    • e.

      een sluitende begroting, uitgesplitst naar:

      • 1°.

        de natuurelementen, bedoeld in artikel 35.3, onder a, met bijbehorende arealen; en

      • 2°.

        de Natura 2000-gebieden, bedoeld in het eerste lid, onder a;

    • f.

      op welke wijze wordt voldaan aan de overige vereisten van dit hoofdstuk.

Artikel 35.6 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor activiteiten als bedoeld in artikel 35.3, onder a, komen de bedragen, genoemd in artikel 35.7, eerste lid, in aanmerking voor subsidie.

  • 2.

    Voor activiteiten als bedoeld in artikel 35.3, onder b, zijn subsidiabel:

    • a.

      personeelskosten van de aanvrager;

    • b.

      kosten derden.

  • 3.

    In afwijking van de voorgaande leden, komen kosten waarvoor reeds eerder een subsidie of andere financiële bijdrage is verstrekt, niet voor subsidie in aanmerking;

Artikel 35.7 Subsidiehoogte

  • 1.

    De subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 35.3, onder a, bedraagt per hectare per jaar voor maximaal 6 jaar:

    • a.

      voor kruidenrijke akkerranden: € 3400;

    • b.

      voor kruidenrijke akkers:

      • 1°.

        € 2121 voor een wintervoedselakker;

      • 2°.

        € 3200 voor een vogelakker;

    • c.

      voor bloemblokken: € 3400;

    • d.

      voor keverbanken: € 3400;

    • e.

      voor botanisch grasland:

      • 1°.

        met hooien en eventueel na-beweiding: € 1290;

      • 2°.

        met beweiding, zonder hooien: €1130;

    • f.

      voor weidevogelgrasland met rustperiode:

      • 1°.

        € 1150 voor een rustperiode van 1 april tot 1 juli;

      • 2°.

        € 1588 voor een rustperiode van 1 april tot 15 juli;

      • 3°.

        € 1814 voor een rustperiode van 1 april tot 1 augustus.

  • 2.

    De subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 35.3, onder b, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 35.6, tweede lid, tot een maximum van 20% van de subsidie, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid, worden in het geval een subsidie op grond van dit hoofdstuk met een andere subsidie of financiële bijdrage voor dezelfde in aanmerking komende kosten wordt gecumuleerd, de krachtens dit hoofdstuk toe te kennen bedragen zodanig beperkt dat het totale bedrag aan subsidies en financiële bijdrages niet hoger is dan de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten, het maximale subsidiebedrag uit dit hoofdstuk en de maximale steunintensiteiten en steunbedragen die zijn toegestaan op grond van de toepasselijke staatssteunregels.

  • 4.

    Indien toepassing van de voorgaande leden tot gevolg heeft dat de subsidie € 50.000 of minder bedraagt, wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 35.8 Subsidieplafond en openstelling

  • 1.

    Een subsidie kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van een aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 3.

    Indien een aanvraag niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de aanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 4.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige aanvragen plaats door middel van loting.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten beslissen binnen twaalf weken na ontvangst van de volledige aanvraag.

Artikel 35.9 Subsidieverplichtingen

Onverminderd het bepaalde in § 1.6, is de subsidieontvanger verplicht:

  • a.

    ervoor zorg te dragen dat grondgebruikers:

    • 1°.

      de aanleg van het betreffende natuurelement binnen een jaar na verlening van de subsidie realiseren;

    • 2°.

      de eisen en voorschriften van de ANLb beheerpakketten in acht nemen;

    • 3°.

      chemische onkruidbestrijding uitsluitend pleksgewijs toepassen voor maximaal 10% van het oppervlakte van het natuurelement;

    • 4°.

      zich onthouden van het gebruik van meststoffen inclusief ruige mest op het aangelegde natuurelement;

    • 5°.

      zich onthouden van het storten van bagger op kruidenrijke akkerranden en op botanische graslanden;

    • 6°.

      een aangelegd natuurelement tenminste zes jaar vanaf de datum van aanleg in stand houden overeenkomstig de verplichtingen die bij de subsidieverlening zijn opgelegd;

  • b.

    medewerking te verlenen aan de landelijke monitoring, voor zover de provincie hiertoe verplicht is.

Artikel 35.10 Bevoorschotting en betaling

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verstrekken een voorschot van maximaal 85% van het verleende subsidiebedrag, verdeeld over vijf jaarlijkse termijnen.

  • 2.

    Het voorschot voor subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 35.3, onder a, wordt uitbetaald na afloop van het kalenderjaar waarin de activiteiten hebben plaatsgevonden.

Artikel 35.11 Subsidievaststelling en verantwoording

Onverminderd artikel 1.9.5, eerste lid, bevat de aanvraag tot vaststelling een GIS-bestand van de gerealiseerde elementen.

Hoofdstuk 36 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie ter uitvoering van de Zeeuwse bosvisie

Paragraaf 36.1 Bos en houtige landschapselementen

Artikel 36.1.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    autochtoon plantmateriaal: plantmateriaal van een lokale oorspronkelijk wilde populatie als aangegeven in bijlage F;

  • b.

    bedrijventerrein: een terrein dat planologisch bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening of industrie;

  • c.

    bos: natuurtype N14.03, N15.01, N15.02, N17.02, N17.03, N17.05 of N17.06, als bedoeld in de Index Natuur en Landschap;

  • d.

    buiten de bebouwde kom: gebied buiten een aaneengesloten bebouwing die overwegend een woon- en verblijffunctie heeft, begrensd als geoinformatie object in bijlage II bij de Omgevingsverordening Zeeland en te raadplegen op https://identifier.officielebekendmakingen.nl/join/id/regdata/pv29/2023/gebiedsaanwijzing_940adf321d134b9288c92d06b672cae9/nld@2023-12-19;1;

  • e.

    Catalogus Groenblauwe Diensten: door de Europese Commissie op 26 oktober 2018, kenmerk SA.44848 goedgekeurde catalogus;

  • f.

    erf: een perceel of een gedeelte daarvan, dat is gelegen om een gebouw en is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

  • g.

    erfbeplanting: aanleg van landschapselementen op een erf;

  • h.

    grote onderneming: onderneming die niet voldoet aan de in bijlage I bij Verordening (EU) 2022/2472 vastgestelde criteria voor een kleine of middelgrote onderneming;

  • i.

    Index Natuur en Landschap: beschrijving van natuur- en landschapstypen, te raadplegen via de website: https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/index-natuur-en-landschap/

  • j.

    inheemse soort: soort die van nature voorkomt in Nederland en is opgenomen in bijlage F;

  • k.

    landbouwgrond: grond waarop een vorm van landbouw wordt uitgevoerd;

  • l.

    Natuurnetwerk Zeeland: samenhangend netwerk van natuurgebieden dat, overeenkomstig artikel 2.44, vierde lid van de Omgevingswet, is opgenomen en begrensd in de Omgevingsverordening Zeeland;

  • m.

    Zeeuwse bosvisie: door Gedeputeerde Staten in samenwerking met partners ontwikkelde visie op de ontwikkeling van bossen en houtige landschapselementen in Zeeland.

Artikel 36.1.2 Doelgroep

  • 1.

    Subsidie: wordt verstrekt aan:

    • a.

      terreinbeherende organisaties;

    • b.

      gemeenten en waterschappen;

    • c.

      landbouwondernemingen;

    • d.

      grondeigenaren.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1, eerste lid, wordt subsidie tevens verstrekt aan natuurlijke personen.

Artikel 36.1.3 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op:

  • a.

    aanleg en beheer van een of meer van de volgende landschapselementen, zoals gedefinieerd in bijlage C en de Index Natuur en Landschap:

    • 1°.

      houtwal en houtsingel;

    • 2°.

      elzensingel;

    • 3°.

      knip- of scheerheg;

    • 4°.

      struweelhaag;

    • 5°.

      laan;

    • 6°.

      knotboom;

    • 7°.

      hoogstamboomgaard;

    • 8°.

      bossingel.

  • b.

    erfbeplanting door middel van aanleg en beheer van een of meer van de landschapselementen als bedoeld onder a; of

  • c.

    aanleg en beheer van een of meer van de volgende bostypen, zoals gedefinieerd in bijlage C en de Index Natuur en Landschap:

    • 1°.

      haagbeuken- en essenbos

    • 2°.

      duinbos;

    • 3°.

      dennen-, eiken-, en beukenbos;

    • 4°.

      drooghakhout;

    • 5°.

      park- en stinzenbos;

    • 6°.

      wilgengriend;

    • 7°.

      vochtig en hellinghakhout.

Artikel 36.1.4 Weigeringsgronden

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.2.1, tweede lid, weigeren gedeputeerde staten de subsidie indien:

    • a.

      met de uitvoering van de activiteiten is begonnen vóór de datum van indiening van een subsidieaanvraag;

    • b.

      reeds een subsidie of een andere financiële bijdrage is verstrekt voor dezelfde activiteiten op dezelfde locatie;

    • c.

      op de percelen waarvoor subsidie wordt aangevraagd, nog verplichtingen rusten op grond van deze paragraaf, of enige andere regeling op grond waarvan een subsidie is verstrekt met betrekking tot natuurbeheer of agrarisch natuurbeheer;

    • d.

      het uitvoeren van de activiteit in strijd is met het geldende omgevingsplan;

    • e.

      op grond van het geldende omgevingsplan op de percelen waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de functies bedrijventerrein, wonen, winkelgebied, kantoren, detailhandel, energie of verblijfsrecreatie zijn toegestaan;

    • f.

      de percelen gelegen zijn op gronden waar archeologische waarden aan zijn toegekend op basis van een archeologische waardenkaart of verwachtingskaart;

    • g.

      de subsidieaanvrager een onderneming is die in financiële moeilijkheden verkeert, als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01);

    • h.

      de aangevraagde subsidie € 250.000 of meer bedraagt.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, onder d, wordt subsidie niet verstrekt indien de aangevraagde subsidie € 10.000 of minder bedraagt.

Artikel 36.1.5 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor een subsidie als bedoeld in artikel 36.1.3 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd in de provincie Zeeland;

    • b.

      de percelen waarvoor subsidie wordt aangevraagd zijn gelegen buiten het Natuurnetwerk Zeeland;

    • c.

      de percelen waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zijn gelegen buiten de bebouwde kom;

    • d.

      het project is gericht op aanleg en beheer van een landschapselement of bos dat voldoet aan de afbakening en beschrijving in de Index Natuur en Landschap en bijlage C;

    • e.

      het landschapselement of het bos past binnen de daarvoor in de beleidskaart of de kansenkaart van de Zeeuwse Bosvisie aangewezen gebieden, opgenomen in bijlage D;

    • f.

      de activiteiten dragen bij aan het versterken of beschermen van de flora en fauna, blijkend uit een ecologische onderbouwing;

    • g.

      bos van het natuurtype N14.03, N15.01 en N15.02 zal niet worden ingezet voor commerciële houtwinning;

    • h.

      de aanvraag wordt ingediend bij gedeputeerde staten door gebruik te maken van het aanvraagformulier subsidie bos en houtige landschapselementen Provincie Zeeland.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid, betreft de aanleg:

    • a.

      in geval van bos, een minimale oppervlakte van 0,5 hectare;

    • b.

      in geval van landschapselementen:

      • 1°.

        een minimale oppervlakte van 0,1 hectare, een minimale lengte van 50 meter en maximale onderbrekingen van 25 meter, in geval van hagen;

      • 2°.

        minimaal 20 bomen met een minimale plantafstand van vijf meter in geval van losse bomen in lijnstructuur; of

      • 3°.

        een minimale oppervlakte van 0,5 hectare in overige gevallen;

    • c.

      in geval van erfbeplanting:

      • 1°.

        minimaal vijf erven; en

      • 2°.

        per erf minimaal vijf bomen of een vergelijkbare oppervlakte aan bossingels of struiken.

  • 3.

    Onverminderd artikel 1.4.2, tweede lid, bevat de aanvraag in ieder geval:

    • a.

      een GIS-bestand, waaruit de afmetingen en de locatie van het bos of de elementen blijkt, dan wel een kaart op schaal;

    • b.

      een beschrijving van de aan te leggen bossen of landschapselementen en een beheerplan voor die bossen of elementen;

    • c.

      een verklaring van de aanvrager waaruit blijkt dat de percelen waarvoor subsidie is aangevraagd, niet worden ingezet voor ANLb, voor de Ecoregeling of als niet-productieve grond in het kader van de basisvoorwaarden van het gemeenschappelijk landbouwbeleid;

    • d.

      een verklaring van de eigenaar waaruit blijkt dat hij instemt met het uitvoeren van de subsidiabele activiteit, indien de aanvrager geen eigenaar is van de grond;

    • e.

      een verklaring van de gemeente waaruit blijkt dat de weigeringsgronden, bedoeld in artikel 36.1.4, eerste lid, onder d, e en f, niet van toepassing zijn;

    • f.

      indien de aanvrager een grote onderneming is: een beschrijving van de situatie waarin geen subsidie zou worden verleend, onderbouwd met bewijsstukken waaruit het stimulerend effect van de subsidie blijkt;

    • g.

      een sluitende begroting, uitgesplitst naar de bossen en landschapselementen, bedoeld in artikel 36.1.3, met bijbehorende arealen;

    • h.

      minimaal drie offertes, indien de kosten van aanleg hoger zijn dan € 60.000;

    • i.

      op welke wijze wordt voldaan aan de overige vereisten van deze paragraaf.

Artikel 36.1.6 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor aanleg van landschapselementen of bostypen als bedoeld in artikel 36.1.3, komen de volgende kosten in aanmerking voor subsidie:

    • a.

      kosten plantmateriaal;

    • b.

      kosten grondbewerking en afvoer grond;

    • c.

      kosten afrastering ter bescherming tegen schade aan het element;

    • d.

      kosten maatregelen waterhuishouding;

    • e.

      opstellen van een inrichtingsplan;

    • f.

      toezicht en directievoering bij aanplant.

  • 2.

    Voor beheer van landschapselementen of bostypen als bedoeld in artikel 36.1.3, komen vaste bedragen in aanmerking voor subsidie, gedurende maximaal vijf jaar na aanleg.

Artikel 36.1.7 Niet-subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 36.1.6, komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten waarvoor reeds een subsidie of bijdrage is verleend;

  • b.

    kosten voor de uitvoering van wettelijke taken of regelingen;

  • c.

    kosten voor de verwijdering van bodemverontreiniging of afval;

  • d.

    kosten voor de bouw of sloop van opstallen, wegen of paden;

  • e.

    kosten voor de aanschaf van machines;

  • f.

    kosten voor het wegwerken van achterstallig onderhoud.

Artikel 36.1.8 Subsidiehoogte

  • 1.

    De subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 36.1.3, bedraagt:

    • a.

      voor aanleg: 100% van de subsidiabele kosten, genoemd in artikel 36.1.6, eerste lid, onder a tot en met d, tot een maximum van:

      • 1°.

        € 20.000 per hectare voor de aanleg van bos; en

      • 2°.

        € 11.500 per hectare voor de aanleg van een landschapselement;

    • b.

      voor beheer: de in bijlage E opgenomen bedragen voor maximaal vijf jaar;

    • c.

      100% van de kosten, bedoeld in artikel 36.1.6, eerste lid, onder e en f, tot een maximum van 20% van de totale subsidiabele kosten voor aanleg, bedoeld in dit lid, onder a.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, worden in het geval een subsidie op grond van deze paragraaf met een andere subsidie of financiële bijdrage voor dezelfde in aanmerking komende kosten wordt gecumuleerd, de krachtens deze paragraaf toe te kennen bedragen zodanig beperkt dat het totale bedrag aan subsidies en financiële bijdrages niet hoger is dan de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten, het maximale subsidiebedrag uit deze paragraaf en de maximale steunintensiteiten en steunbedragen die zijn toegestaan op grond van de toepasselijke staatssteunregels.

  • 3.

    Indien toepassing van de voorgaande leden tot gevolg heeft dat de subsidie € 10.000 of minder bedraagt, wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 36.1.9 Subsidieplafond en openstelling

  • 1.

    Een subsidie kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van een aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 3.

    Indien een aanvraag niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de aanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 4.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige aanvragen plaats door middel van loting.

Artikel 36.1.10 Subsidieverplichtingen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in § 1.6, is de subsidieontvanger verplicht:

    • a.

      de aanleg binnen een jaar na verlening van de subsidie te realiseren;

    • b.

      de eisen voor aanleg en beheer, genoemd in bijlage C in acht te nemen;

    • c.

      bij aanleg gebruik te maken van de inheemse soorten, genoemd in bijlage F;

    • d.

      bij aanleg geen gebruik te maken van de soorten bedoeld in bijlage Vc van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

    • e.

      zich te onthouden van het gebruik van meststoffen inclusief ruige mest;

    • f.

      jaarlijks een voortgangsverslag in te dienen, waarin in ieder geval is opgenomen:

      • 1°.

        een overzicht van de verrichte activiteiten in het afgelopen jaar;

      • 2°.

        het percentage uitval en een verklaring daarvoor;

      • 3°.

        de geplande activiteiten voor het komende jaar;

    • g.

      het landschapselement of het bos tenminste 30 jaar vanaf de datum van aanleg in stand te houden overeenkomstig de verplichtingen die bij de subsidieverlening zijn opgelegd.

  • 2.

    Indien het wegens onvoorziene omstandigheden niet mogelijk is om binnen de in het eerste lid, onder a, gestelde termijn de aanleg te realiseren, kan de subsidieontvanger uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een verzoek indienen bij Gedeputeerde Staten tot verlenging van die termijn met maximaal een jaar.

Artikel 36.1.11 Subsidievaststelling en verantwoording

  • 1.

    Op subsidiebedragen van € 50.000 of minder wordt overeenkomstig artikel 1.10.1, derde lid, onder b, § 1.9 toegepast.

  • 2.

    Onverminderd artikel 1.9.5, eerste lid, overlegt de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling een GIS-bestand dan wel kaart op schaal, van het gerealiseerde landschapselement of bos.

Hoofdstuk 37 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor cultuurversterking en cultuur- innovatie in de regio NSPD

Artikel 37.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    Adviescommissie: Adviescommissie cultuurversterking en cultuurinnovatie NSPD, ingesteld op grond van artikel 3:5 van de Algemene wet bestuursrecht en overeenkomstig artikel 82 van de Provinciewet;

  • b.

    culturele instelling: instelling met rechtspersoonlijkheid die blijkens haar statuten het uitvoeren van culturele activiteiten tot doel heeft of een zelfstandige die beroepsmatig werkzaam is in de culturele sector;

  • c.

    NSPD: North Sea Port District, gelegen in de gemeenten Borsele (NL), Evergem (B), Gent (B), Terneuzen (NL), Vlissingen (NL) en Zelzate (B);

  • d.

    Regio Deal NSPD: het convenant Regio Deal North Sea Port District ‘Op de grens van kracht & kwetsbaarheid’, gesloten op 25 september 2023;

  • e.

    Zeeuwse NSPD-gemeenten: de gemeenten Borsele, Terneuzen en Vlissingen.

Artikel 37.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van culturele projecten of programma’s in de Zeeuwse NSPD-gemeenten die zijn gericht op:

    • a.

      het versterken of vernieuwen van het cultuuraanbod;

    • b.

      het versterken van cross-disciplinaire en/of grensoverschrijdende netwerken;

    • c.

      het beleefbaar maken van erfgoed door middel van publieksactiviteiten;

    • d.

      het uitvoeren van innovatieve oplossingen of creëren van bewustwording vanuit cultuur voor maatschappelijke opgaven op het gebied van klimaat, energietransitie of leefbaarheid; of

    • e.

      het doen van onderzoek naar het onderwerp, genoemd onder d.

  • 2.

    De projecten en programma’s, bedoeld in het eerste lid, dragen bij aan minimaal drie van de volgende doelstellingen voortvloeiend uit de Regio Deal NSPD:

    • a.

      het aantrekkelijker maken van één of meer van de Zeeuwse NSPD-gemeenten voor jonge inwoners;

    • b.

      het aantrekken van talent en/of kennis naar één of meer van de Zeeuwse NSPD-gemeenten;

    • c.

      het stimuleren van talentontwikkeling in één of meer van de Zeeuwse NSPD-gemeenten;

    • d.

      het versterken en/of vernieuwen van de culturele infrastructuur of van cultureel erfgoed in één of meer van de Zeeuwse NSPD-gemeenten;

    • e.

      het verbeteren van het vestigingsklimaat voor cultuurprofessionals in één of meer van de Zeeuwse NSPD-gemeenten of de directe omgeving;

    • f.

      de professionalisering van de cultuur- en/of erfgoedsector in één of meer van de Zeeuwse NSPD-gemeenten of de directe omgeving;

    • g.

      het verbeteren van de brede welvaart in het NSPD door middel van culturele- en/of erfgoedprojecten of -programma’s

  • 3.

    Voor het doen van onderzoek, als bedoeld in het eerste lid, onder e, wordt per openstellingsronde en per deelplafond als bedoeld in artikel 37.10, tweede lid, maximaal één subsidie verstrekt.

Artikel 37.3 Doelgroep

  • 1.

    Subsidie wordt slechts aangevraagd door en verstrekt aan een culturele instelling of aan een penvoerder van een samenwerkingsverband van ten minste twee instellingen.

  • 2.

    De aanvrager is werkzaam binnen één of meer van de volgende culturele disciplines:

    • a.

      audiovisuele kunsten (bijvoorbeeld film, video);

    • b.

      beeldende kunsten, architectuur en vormgeving (bijvoorbeeld schilderen, graffiti, fashion, beeldhouwen, graphics);

    • c.

      cultureel erfgoed (bijvoorbeeld monumenten, archeologie);

    • d.

      letteren (bijvoorbeeld poëzie, literatuur);

    • e.

      podiumkunsten (bijvoorbeeld theater, muziek, dans);

  • 3.

    De penvoerder van een samenwerkingsverband is een culturele instelling met rechtspersoonlijkheid en het aanspreekpunt voor het bevoegd gezag voor alle zaken die de subsidie betreffen.

Artikel 37.4 Weigeringsgronden

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel a, wordt subsidie niet verstrekt indien met de activiteiten, waarvoor subsidie wordt aangevraagd, is aangevangen voordat de subsidie is verleend.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, aanhef en onderdeel d, wordt een subsidie niet verstrekt indien de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan € 5.000.

Artikel 37.5 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project of programma komt ten goede aan één of meer van de Zeeuwse NSPD-gemeenten;

    • b.

      het project of programma is een toevoeging op of vormt een uitbreiding van bestaande activiteiten, projecten of programma’s in de Zeeuwse NSPD-gemeenten;

    • c.

      het project of programma wordt binnen zes maanden na sluiting van de openstellingsperiode, bedoeld in artikel 37.9, eerste lid, gestart;

    • d.

      het project of programma wordt binnen 18 maanden na sluiting van de openstellingsperiode, bedoeld in artikel 37.9, eerste lid, gerealiseerd.

  • 2.

    Op schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager, kunnen gedeputeerde staten afwijken van het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder d.

Artikel 37.6 Subsidiehoogte en niet-subsidiabele kosten

  • 1.

    De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten, bedoeld in § 1.3 tot een maximum van € 125.000 per aanvraag.

  • 2.

    Niet voor subsidie in aanmerking komen:

    • a.

      kosten voor fysieke aanpassingen van locaties en gebouwen;

    • b.

      kosten voor de aanschaf van (muziek)instrumenten;

    • c.

      kosten voor de aanschaf van apparatuur zoals laptops, telefoons en soortgelijke producten die ook voor andere doeleinden te gebruiken zijn;

    • d.

      kosten waarvoor reeds een provinciale subsidie of andere provinciale financiële bijdrage is verstrekt.

Artikel 37.7 De-minimissteun

  • 1.

    Gedeputeerde staten toetsen voor subsidieverlening of die is aan te merken als steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie.

  • 2.

    Indien sprake is van een steunmaatregel, dan wordt deze verleend op basis van de Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L, 2023/2831, 15.12.2023, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2023/2831/oj) en uitsluitend voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden van die verordening.

  • 3.

    Wanneer de subsidieverlening is aan te merken als een steunmaatregel, legt de aanvrager op verzoek van gedeputeerde staten een de-minimisverklaring over met een opgave van alle andere ontvangen de-minimissteun in de afgelopen 36 maanden.

Artikel 37.8 Indieningsvereisten

  • 1.

    De aanvraag wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier subsidie cultuurversterking en cultuurinnovatie NSPD.

  • 2.

    Bij de aanvraag voor een subsidie tot en met € 50.000 wordt overgelegd:

    • a.

      een projectplan als bedoeld in artikel 1.4.2, tweede lid, van maximaal 6 pagina’s A4, waarin ten minste het volgende wordt beschreven:

      • i.

        een omschrijving van het project of programma, waaronder de projectopzet, de doelgroep(en), een communicatieplan en de uit te voeren activiteiten;

      • ii.

        een onderbouwing van de haalbaarheid van het project of programma en de daarmee beoogde resultaten en planning;

      • iii.

        de toegevoegde waarde van het project of programma ten opzichte van bestaande activiteiten, projecten of programma’s in de Zeeuwse NSPD-gemeenten; en

      • iv.

        de wijze waarop het project of programma bijdraagt aan minimaal drie doelstellingen voortvloeiend uit de RegioDeal NSPD;

    • b.

      een sluitende begroting als bedoeld in artikel 1.4.3, voorzien van specificatie en toelichting.

  • 3.

    Bij de aanvraag voor een subsidie hoger dan € 50.000 wordt overgelegd:

    • a.

      een projectplan als bedoeld in artikel 1.4.2, tweede lid, van minimaal 6 pagina’s en maximaal 20 pagina’s A4, waarin ten minste het volgende wordt beschreven:

      • i.

        een omschrijving van het project of programma, waaronder de projectopzet, de doelgroep(en), een communicatieplan en de uit te voeren activiteiten;

      • ii.

        een onderbouwing van de haalbaarheid van het project of programma en de daarmee beoogde resultaten waaronder de projectplanning en de risicofactoren die in de weg kunnen staan aan het behalen van het beoogde resultaat;

      • iii.

        het onderscheidende karakter van het project of programma èn de meerwaarde ervan ten opzichte van bestaande producten, processen, diensten, onderzoeken of ontwikkelingen;

      • iv.

        de wijze waarop het project of programma bijdraagt aan minimaal drie doelstellingen voortvloeiend uit de RegioDeal NSPD; en

      • v.

        de zakelijke kwaliteit van de aanvrager en een reflectie op de Governance Code Cultuur, Code Diversiteit en Inclusie en de Code Fair Practice (pas toe of leg uit);

    • b.

      een sluitende begroting als bedoeld in artikel 1.4.3, voorzien van specificatie en toelichting.

  • 4.

    In geval van een aanvraag door een penvoerder namens een samenwerkingsverband bevat de aanvraag tevens één door alle deelnemers aan het samenwerkingsverband ondertekende samenwerkingsovereenkomst.

Artikel 37.9 Indieningstermijn

  • 1.

    De aanvraag wordt bij gedeputeerde staten ingediend binnen de openstellingsperiode die door gedeputeerde staten is vastgesteld in een openstellingsbesluit.

  • 2.

    Subsidieaanvragen die op de uiterste indieningsdatum niet volledig zijn ontvangen en/of niet voldoen aan de indieningsvereisten uit artikel 37.8, worden afgewezen

Artikel 37.10 Subsidieplafond

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen per openstellingsperiode als bedoeld in artikel 37.9, eerste lid, een subsidieplafond vast in een openstellingsbesluit.

  • 2.

    Het subsidieplafond wordt verdeeld in deelplafonds voor:

    • a.

      subsidies tot en met € 50.000;

    • b.

      subsidies hoger dan € 50.000.

Artikel 37.11 Beoordelingscriteria en verdeelmethode subsidies tot en met € 50.000

  • 1.

    De Adviescommissie beoordeelt en rangschikt de aanvragen voor subsidies tot en met € 50.000 op volgorde van verlening op grond van de beoordelingscriteria, genoemd in het tweede lid, en adviseert gedeputeerde staten over de volgorde van verlening en over het toepassen van de weigeringsgrond, genoemd in artikel 37.13.

  • 2.

    Aanvragen voor subsidies tot en met € 50.000 worden beoordeeld op basis van de volgende beoordelingscriteria:

    • a.

      de haalbaarheid van het project of programma en de daarmee beoogde resultaten;

    • b.

      de artistiek-inhoudelijke kwaliteit van het project of programma;

    • c.

      de publiekswerking van het project of programma;

    • d.

      de mate waarin het project of programma bijdraagt aan de doelstellingen voortvloeiend uit de Regio Deal NSPD.

  • 3.

    Aan ieder criterium als genoemd in het tweede lid wordt een score toegekend op basis van de bij dit artikel behorende scoretabel. Naarmate een project of programma meer bijdraagt aan het realiseren van een criterium wordt een hogere score toegekend.

  • 4.

    Na de toekenning van de scores worden de aanvragen gerangschikt op basis van de totaalscore, waarbij de aanvraag met het hoogste puntenaantal als eerste in de rangschikking wordt opgenomen. Het subsidieplafond, genoemd in artikel 37.10, tweede lid, onder a, wordt overeenkomstig de volgorde van de rangschikking verdeeld.

  • 5.

    De volgorde van gelijk geplaatste subsidieaanvragen wordt als volgt bepaald wanneer subsidieverlening voor die aanvragen zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond:

    • prioriteit wordt gegeven aan een aanvraag die het beste scoort op het beoordelingscriterium, genoemd in het tweede lid, onder a;

    • in het geval dat nog steeds sprake is van een gelijke score, wordt prioriteit gegeven aan een aanvraag die het beste scoort op het beoordelingscriterium, genoemd in het tweede lid, onder c;

    • in het geval dat nog steeds sprake is van een gelijke score, wordt prioriteit gegeven aan een aanvraag die het beste scoort op het beoordelingscriterium, genoemd in het tweede lid, onder b;

    • in het geval dat nog steeds sprake is van een gelijke score, wordt prioriteit gegeven aan een aanvraag die het beste scoort op het beoordelingscriterium, genoemd in het tweede lid, onder d;

    • als ook dan nog steeds sprake is van een gelijke score, geldt de volgorde van binnenkomst.

  • 6.

    In het geval een subsidie niet volledig verleend kan worden als gevolg van het bereiken van het subsidieplafond, vindt verlening plaats ter hoogte van het nog beschikbare bedrag.

  • 7.

    Indien naar het oordeel van gedeputeerde staten niet aannemelijk is dat de subsidieaanvrager na gedeeltelijke verlening van de subsidie de activiteiten uit zal voeren, zijn gedeputeerde staten bevoegd de subsidie te weigeren en de subsidie aan de eerstvolgende in de rangschikking te verlenen.

  • 8.

    Rangschikking blijft achterwege wanneer de subsidieverlening voor de aanvragen die in aanmerking komen voor subsidie, niet zal leiden tot overschrijding van het subsidieplafond.

  • 9.

    In het geval van het achtste lid toetst de Adviescommissie of sprake is van de weigeringsgrond, genoemd in artikel 37.13 en brengt daarover advies uit aan gedeputeerde staten.

Scoretabel behorend bij artikel 37.11, derde lid:

beoordelingscriteria

score

  • a.

    haalbaarheid van het project of programma en de daarmee beoogde resultaten

onvoldoende: 0 punten

voldoende: 10 punten

goed: 20 punten

excellent: 30 punten

  • b.

    artistiek-inhoudelijke kwaliteit van het project of programma

onvoldoende: 0 punten

voldoende: 15 punten

goed: 25 punten

excellent: 35 punten

  • c.

    publiekswerking van het project of programma

onvoldoende: 0 punten

voldoende: 10 punten

goed: 20 punten

excellent: 30 punten

  • d.

    mate waarin het project of programma bijdraagt aan de doelstellingen voortvloeiend uit de Regio Deal NSPD

onvoldoende: 0 punten

voldoende: 15 punten

goed: 25 punten

excellent: 35 punten

totaalscore (a+b+c+d)

maximaal 130 punten

Artikel 37.12 Beoordelingscriteria en verdeelmethode subsidies hoger dan € 50.000

  • 1.

    De Adviescommissie beoordeelt en rangschikt de aanvragen voor subsidies hoger dan € 50.000 op volgorde van verlening op grond van de beoordelingscriteria, genoemd in het tweede lid, en adviseert gedeputeerde staten over de volgorde van verlening en over het toepassen van de weigeringsgrond, genoemd in artikel 37.13.

  • 2.

    Aanvragen voor subsidies hoger dan € 50.000 worden beoordeeld op basis van de volgende beoordelingscriteria:

    • a.

      de haalbaarheid van het project of programma en de daarmee beoogde resultaten;

    • b.

      de artistiek-inhoudelijke kwaliteit van het project of programma;

    • c.

      de publiekswerking van het project of programma;

    • d.

      de mate waarin het project of programma bijdraagt aan de doelstellingen voortvloeiend uit de Regio Deal NSPD;

    • e.

      de zakelijke kwaliteit van de aanvrager;

    • f.

      het onderscheidend karakter en de meerwaarde van het project of programma.

  • 3.

    Aan ieder criterium als genoemd in het tweede lid wordt een score toegekend op basis van de bij dit artikel behorende scoretabel. Naarmate een project of programma meer bijdraagt aan het realiseren van een criterium wordt een hogere score toegekend.

  • 4.

    Na de toekenning van de scores worden de aanvragen gerangschikt op basis van de totaalscore, waarbij de aanvraag met het hoogste puntenaantal als eerste in de rangschikking wordt opgenomen. Het subsidieplafond, genoemd in artikel 37.10, tweede lid, onder b, wordt overeenkomstig de volgorde van de rangschikking verdeeld.

  • 5.

    De volgorde van gelijk geplaatste subsidieaanvragen wordt als volgt bepaald wanneer subsidieverlening voor die aanvragen zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond:

    • prioriteit wordt gegeven aan een aanvraag die het beste scoort op het beoordelingscriterium, genoemd in het tweede lid, onder a;

    • in het geval dat nog steeds sprake is van een gelijke score, wordt prioriteit gegeven aan een aanvraag die het beste scoort op het beoordelingscriterium, genoemd in het tweede lid, onder d;

    • in het geval dat nog steeds sprake is van een gelijke score, wordt prioriteit gegeven aan een aanvraag die het beste scoort op het beoordelingscriterium, genoemd in het tweede lid, onder e;

    • in het geval dat nog steeds sprake is van een gelijke score, wordt prioriteit gegeven aan een aanvraag die het beste scoort op het beoordelingscriterium, genoemd in het tweede lid, onder b;

    • in het geval dat nog steeds sprake is van een gelijke score, wordt prioriteit gegeven aan een aanvraag die het beste scoort op het beoordelingscriterium, genoemd in het tweede lid, onder f;

    • in het geval dat nog steeds sprake is van een gelijke score, wordt prioriteit gegeven aan een aanvraag die het beste scoort op het beoordelingscriterium, genoemd in het tweede lid, onder c;

    • als ook dan nog steeds sprake is van een gelijke score, geldt de volgorde van binnenkomst.

  • 6.

    In het geval een subsidie niet volledig verleend kan worden als gevolg van het bereiken van het subsidieplafond, vindt verlening plaats ter hoogte van het nog beschikbare bedrag.

  • 7.

    Indien naar het oordeel van gedeputeerde staten niet aannemelijk is dat de subsidieaanvrager na gedeeltelijke verlening van de subsidie de activiteiten uit zal voeren, zijn gedeputeerde staten bevoegd de subsidie te weigeren en de subsidie aan de eerstvolgende in de rangschikking te verlenen.

  • 8.

    Rangschikking blijft achterwege wanneer de subsidieverlening voor de aanvragen die in aanmerking komen voor subsidie, niet zal leiden tot overschrijding van het subsidieplafond.

  • 9.

    In het geval van het achtste lid toetst de Adviescommissie of sprake is van de weigeringsgrond, genoemd in artikel 37.13 en brengt daarover advies uit aan gedeputeerde staten.

  • 10.

Scoretabel behorend bij artikel 37.12, derde lid:

beoordelingscriteria

score

  • a.

    haalbaarheid van het project of programma en de daarmee beoogde resultaten

onvoldoende: 0 punten

voldoende: 10 punten

goed: 20 punten

excellent: 30 punten

  • b.

    artistiek-inhoudelijke kwaliteit van het project of programma

onvoldoende: 0 punten

voldoende: 15 punten

goed: 25 punten

excellent: 35 punten

  • c.

    publiekswerking van het project of programma

onvoldoende: 0 punten

voldoende: 10 punten

goed: 20 punten

excellent: 30 punten

  • d.

    mate waarin het project of programma bijdraagt aan de doelstellingen voortvloeiend uit de Regio Deal NSPD

onvoldoende: 0 punten

voldoende: 15 punten

goed: 25 punten

excellent: 35 punten

  • e.

    zakelijke kwaliteit van de aanvrager

onvoldoende: 0 punten

voldoende: 10 punten

goed: 20 punten

excellent: 30 punten

  • f.

    onderscheidend karakter en meerwaarde van het project of programma

onvoldoende: 0 punten

voldoende: 15 punten

goed: 25 punten

excellent: 35 punten

totaalscore (a+b+c+d+e+f)

maximaal 195 punten

Artikel 37.13 Aanvullende weigeringsgrond

Gedeputeerde staten weigeren de subsidie wanneer op één of meer van de beoordelingscriteria de score ‘onvoldoende’ wordt toegekend.

Artikel 37.14 Beslistermijn

  • 1.

    Gedeputeerde staten beslissen op de aanvraag binnen twaalf weken na afloop van de openstellingsperiode, bedoeld in artikel 37.9, eerste lid.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen de beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 37.15 Verplichtingen

  • 1.

    Onverminderd de artikelen 1.6.1 tot en met 1.6.5 is de subsidieontvanger verplicht:

    • a.

      alle nadere gegevens aan te leveren die gedeputeerde staten nodig hebben in het kader van het afleggen van verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering voor de Regio Deal NSPD;

    • b.

      de Governance Code Cultuur, Code Diversiteit en Inclusie en de Code Fair Practice bij de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten toe te passen dan wel toe te lichten waarom de codes niet of niet geheel worden toegepast.

  • 2.

    Onverminderd artikel 1.6.6, eerste lid, is de subsidieontvanger verplicht om in zijn bekendmakingen of publiciteitsuitingen naast de provincie ook de rijksbijdrage vanuit de Regio Deal NSPD te vermelden.

Hoofdstuk 38 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie ten behoeve van het ontzorgingsprogramma klein MKB

Artikel 38.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    agrarische onderneming: onderneming actief in de primaire landbouwproductie, de verwerking van landbouwproducten of de afzet van landbouwproducten;

  • b.

    de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L, 2023/2831, 15.12.2023);

  • c.

    kleine onderneming: kleine onderneming als bedoeld in bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • d.

    micro-onderneming: micro-onderneming als bedoeld in bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • e.

    zzp’er: zelfstandig ondernemer zonder personeel.

Artikel 38.2 Doelgroep

Subsidie kan worden aangevraagd door een kleine, micro-onderneming of zzp’er.

Artikel 38.3 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor een adviestraject gericht op het verduurzamen van een of meer van de volgende onderdelen van de onderneming van aanvrager:

  • a.

    het gebouw;

  • b.

    het bedrijfsproces.

Artikel 38.4 Weigeringsgronden

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.2.1, tweede lid, wordt subsidie niet verstrekt indien:

    • a.

      met de uitvoering van de activiteiten is begonnen vóór de datum van indiening van een volledige subsidieaanvraag;

    • b.

      reeds een subsidie is verstrekt aan de subsidieaanvrager voor dezelfde activiteit gedurende dezelfde uitvoeringsperiode;

    • c.

      reeds een subsidie is verstrekt aan de subsidieaanvrager voor hetzelfde gebouw of bedrijfsproces op grond van de artikelen 4.7.1 tot en met 4.7.10 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies;

    • d.

      de subsidieaanvrager een agrarische onderneming is;

    • e.

      de subsidieaanvrager een onderneming is die in financiële moeilijkheden verkeert, als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01).

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.1, tweede lid, onder d, wordt subsidie niet verstrekt indien de aangevraagde subsidie € 500,- of minder bedraagt.

Artikel 38.5 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, is het adviestraject gericht op het ontzorgen van de aanvrager door middel van:

    • a.

      het voorlichten over de mogelijkheden om te verduurzamen;

    • b.

      het voorlichten over de manier waarop de verduurzaming kan worden uitgevoerd binnen de onderneming van aanvrager; of

    • c.

      overige handelingen die ontzorgen in het kader van verduurzaming van het gebouw of het bedrijfsproces.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid, geeft de eigenaar van het gebouw toestemming voor verduurzamen, om voor subsidie als bedoeld in artikel 38.3, onder a, in aanmerking te komen.

  • 3.

    Onverminderd het eerst lid, komt een zzp’er alleen voor subsidie in aanmerking indien de activiteit gericht is op een bedrijfsproces dat wordt uitgevoerd in een bedrijfsgebouw niet zijnde de woning.

Artikel 38.6 Indieningsvereisten

  • 1.

    De aanvraag wordt bij gedeputeerde staten ingediend door gebruik te maken van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier subsidie verduurzamingsadvies klein- en micro mkb.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.4.2, tweede lid, bevat de aanvraag:

    • a.

      een offerte met daarin de werkzaamheden van de adviseur; en

    • b.

      een volledig ingevulde en ondertekende de-minimisverklaring.

Artikel 38.7 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.3.2 komen alleen de kosten voor de adviseur als kosten van derden, bedoeld in artikel 1.3.3 voor subsidie in aanmerking.

Artikel 38.8 Subsidiehoogte

  • 1.

    De subsidie bedraagt maximaal 90% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 2.500,-.

  • 2.

    Als de aanvrager minder dan 90% van de subsidiabele kosten aanvraagt, wordt, onverminderd het eerste lid, slechts maximaal het gevraagde percentage aan subsidie verstrekt.

  • 3.

    Onverminderd de voorgaande leden, wordt maximaal slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat voor het totale bedrag aan overheidsbijdragen over een periode van drie belastingjaren het maximumbedrag aan de-minimissteun niet wordt overschreden.

Artikel 38.9 Subsidieplafond en openstelling

  • 1.

    Een subsidie kan uitsluitend worden verstrekt als gedeputeerde staten de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag voor subsidie hebben opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en van een openstellingsperiode voor de indiening van een aanvraag voor subsidie.

  • 2.

    Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

  • 3.

    Indien een aanvraag niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de aanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 4.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige aanvragen plaats door middel van loting.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten beslissen binnen acht weken na ontvangst van de volledige aanvraag.

Artikel 38.10 Subsidieverplichtingen

  • 1.

    Onverminderd de artikelen 1.6.1 tot en met 1.6.6 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

    • a.

      het adviestraject wordt vastgelegd in een adviesrapport;

    • b.

      het adviestraject is uiterlijk zes maanden na subsidieverlening afgerond;

    • c.

      het adviesrapport bevat tenminste de volgende gegevens:

      • het besparingspotentieel;

      • kosten per maatregel;

      • terugverdientijd per maatregel.

    • d.

      de subsidieontvanger verstrekt gedeputeerde staten een afschrift van het adviesrapport.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid, onder c, bevat het adviesrapport voor een adviestraject als bedoeld in artikel 38.5, eerste lid, onder a of b, de volgende gegevens:

    • a.

      uitwerking van de mogelijkheden van verduurzaming;

    • b.

      subsidiemogelijkheden per maatregel;

    • c.

      BAG-gegevens;

    • d.

      brutovloeroppervlakte;

    • e.

      bouwjaar;

    • f.

      gebruikstijden;

    • g.

      duiding of sprake is van een monument;

    • h.

      huidig energieverbruik van de installaties en het proces;

    • i.

      energielabel indien bekend en huidig energieverbruik;

    • j.

      aard en tijden van het gebruik.

Artikel 38.11 Vaststelling

  • 1.

    Gelet op hoofdstuk 2 van de Regeling specifieke uitkering ontzorgingsprogramma verduurzaming kleine en micro mkb-ondernemingen en bedrijventerreinen dient aanvrager in afwijking van artikel 1.7.4. eerste lid, altijd een verzoek tot vaststelling in.

  • 2.

    Het verzoek tot vaststelling wordt uiterlijk twaalf weken na afronding van het adviestraject ingediend.

Hoofdstuk 39 Slotbepalingen

§ 39.1 Intrekking en overgangsrecht

Artikel 39.1.1

  • 1.

    Het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 blijft van toepassing op besluiten omtrent subsidie die zijn genomen voor 1 januari 2023.

  • 3.

    Het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 blijft van toepassing op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor 1 januari 2023.

  • 4.

    Het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 blijft van toepassing op aanvragen om subsidie die worden ingediend na 1 januari 2023 voor zover deze worden ingediend in het kader van een tenderprocedure waarvan de openstellingsperiode is aangevangen voor 1 januari 2023.

  • 5.

    Het derde lid is niet van toepassing op aanvragen om integrale kosten subsidies als bedoeld in hoofdstuk 2.

§ 39.2 Inwerkingtreding en aanhaling

Artikel 39.2.1

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2023.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als: ‘Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023’, afgekort tot ‘Asb 2023’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van 20 december 2022.

Drs. J.M.M. Polman, voorzitter

A.W. Smit, secretaris

Bijlage A als bedoeld in artikel 1.9.7 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023

Hoofdstuk 1 Uitgangspunten

1.1 Doelstelling

Dit controleprotocol heeft betrekking op subsidies die de provincie Zeeland verstrekt aan instellingen op grond van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 (afgekort Asb 2023).

Dit controleprotocol is opgesteld om duidelijkheid te scheppen over de aspecten waar de accountant zijn controle ten minste op dient te richten. Hierin worden de verwachtingen van gedeputeerde staten van Zeeland vastgelegd ten aanzien van de werkzaamheden van de accountant bij de controle van de aanvraag tot vaststelling.

Het bestuur van de subsidieontvanger is verantwoordelijk voor de correcte samenstelling, getrouwheid en rechtmatigheid van de aanvraag tot vaststelling, bestaande uit de prestatiebewijzen, de overige in de beschikking tot subsidieverlening vermelde bescheiden en de financiële verantwoording opgesteld overeenkomstig de indeling van de met de beschikking tot subsidieverlening geaccordeerde begroting.

De accountant verricht zijn onderzoek, gericht op het verkrijgen van een hoge mate van zekerheid over de financiële verantwoording die onderdeel uitmaakt van de aanvraag tot vaststelling. De accountant controleert de financiële verantwoording met inachtneming van de voorgeschreven aandachtspunten in hoofdstuk 2 van dit controleprotocol. De accountant rapporteert zijn bevindingen in een controleverklaring.

1.2 Definities

In dit controleprotocol wordt verstaan onder:

  • a.

    subsidieverstrekker: provincie Zeeland;

  • b.

    subsidieontvanger: instelling die subsidie ontvangt van de provincie Zeeland;

  • c.

    accountant: Registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent die de aanvraag tot vaststelling controleert, die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 36 van de Wet op het accountantsberoep;

  • d.

    aanvraag tot vaststelling: het geheel aan documenten dat dient te worden ingediend voor de verantwoording van de subsidie;

  • e.

    financiële verantwoording: een verantwoording over de werkelijke kosten en opbrengsten, die direct gerelateerd zijn aan de te subsidiëren activiteit en die zijn afgezet tegen de begrote kosten en opbrengsten;

  • f.

    subsidie conform arrangement 3: een subsidie conform paragraaf 1.9 Arrangement 3 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023;

  • g.

    integrale kosten subsidie: een subsidie conform hoofdstuk 2 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van integrale kosten subsidie van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023.

1.3 Procedures

In het geval van een subsidie conform arrangement 3 wordt de aanvraag tot vaststelling ingediend door de subsidieontvanger binnen 12 weken nadat de projecttermijn is verstreken, tenzij hiervoor uitstel is verleend, of is afgesproken via de beschikking tot subsidieverlening dat de subsidie in de jaarrekening wordt verantwoord. In het geval van een integrale kosten subsidie wordt de aanvraag tot vaststelling zes maanden na afloop van het boekjaar ingediend door de subsidieontvanger.

De aanvraag tot vaststelling van een subsidie conform arrangement 3 bestaat uit:

  • 1.

    het in de beschikking tot subsidieverlening genoemde prestatiebewijs;

  • 2.

    overige in de beschikking tot subsidieverlening genoemde bescheiden;

  • 3.

    een financiële verantwoording.

Product accountant: Controleverklaring over de financiële verantwoording.

De aanvraag tot vaststelling van een integrale kosten subsidie bestaat uit:

  • 1.

    het in de beschikking tot subsidieverlening genoemde prestatiebewijs;

  • 2.

    overige in de beschikking tot subsidieverlening genoemde bescheiden;

  • 3.

    het jaarverslag over het boekjaar;

  • 4.

    een financiële verantwoording over de werkelijke kosten en opbrengsten van de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen activiteiten als onderdeel van de jaarrekening;

  • 5.

    een verantwoording van de omvang van de egalisatiereserve opgenomen in de jaarrekening, voor zover met toepassing van artikel 2.5.1 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 een egalisatiereserve is gevormd.

Product accountant: Controleverklaring over de financiële verantwoording.

De subsidieontvanger heeft een actieve meldplicht. Dit houdt in dat iedere afwijking van de beschikking tot subsidieverlening of de aanvraag voor de subsidie dient te worden gemeld. Niet tijdig melden kan consequenties hebben voor de hoogte van de subsidie. Wijzigingen op de subsidie worden altijd schriftelijk door de subsidieverstrekker bevestigd.

Conform artikel 1.9.8 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 is het mogelijk dat door de externe accountant van de provincie Zeeland, of een door de provincie Zeeland aan te wijzen ambtenaar of accountant, een review wordt uitgevoerd bij de accountant van de instelling.

Hoofdstuk 2 Onderzoeksaanpak

2.1 Controleaanpak

De onderzoeksaanpak is primair de verantwoordelijkheid van de accountant. Dit controleprotocol geeft nadere aanwijzingen, die de accountant bij zijn onderzoeksaanpak ten minste moet betrekken.

De controle van de financiële verantwoording dient te omvatten de getrouwheid, de rechtmatige besteding van de subsidie en de naleving van de financiële verplichtingen en voorwaarden.

2.2 Financiële verantwoording

Van de accountant wordt verwacht dat hij controleert dat de in het verslag opgenomen financiële gegevens getrouw zijn weergegeven en rechtmatig zijn. Dit houdt in dat:

In het geval van een subsidie conform arrangement 3:

  • de uitgaven rechtstreeks aantoonbaar zijn toe te rekenen aan de gesubsidieerde activiteit (Artikel 1.3.1, eerste lid, Asb 2023);

  • geen verrekenbare en compensabele BTW als lasten zijn opgevoerd, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald (Artikel 1.3.1, tweede lid, Asb 2023);

  • de personeelskosten aantoonbaar zijn toe te rekenen aan de activiteit en gebaseerd zijn op een controleerbare urenadministratie (Artikel 1.3.2, eerste lid, onder a, Asb 2023);

  • de subsidiabele personeelskosten in de financiële verantwoording zijn berekend aan de hand van een uurtarief dat overeenkomt met ten hoogste 1,2 procent van het betreffende bruto maandsalaris, in geval van een deeltijd dienstverband omgerekend naar een maandsalaris bij een voltijdsdienstverband (Artikel 1.3.2, eerste lid, onder b, Asb 2023);

  • de subsidiabele personeelskosten in de financiële verantwoording het met de beschikking tot subsidieverlening geaccordeerde in begroting opgenomen bedrag aan personeelskosten niet overschrijden (Artikel 1.3.2, eerste lid, onder c, Asb 2023);

  • de kosten van derden aantoonbaar zijn verschuldigd aan een derde, rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de subsidiabele activiteit, betrekking hebben op activiteiten die binnen de subsidieperiode zijn uitgevoerd en het uurtarief niet meer bedraagt dan de geldende norm, bedoeld in artikel 2.3 van de Wet normering topinkomens gedeeld door 1600 (Artikel 1.3.3, eerste lid, Asb 2023);

  • de kosten zijn opgenomen onder de juiste kostensoorten en geen kostensoorten in de verantwoording zijn opgenomen die niet in de met de beschikking tot subsidieverlening geaccordeerde begroting zijn opgenomen (Artikel 1.9.5, eerste lid, onder c, jo. artikel 1.1.1, onder c, Asb 2023);

  • de (extra) inkomsten alsook de bijdragen, subsidies, giften, nog te verwachten bijdragen, etc. die aan de gesubsidieerde activiteit toebehoren volledig in de financiële verantwoording zijn verwerkt (Artikel 1.9.5, eerste lid, onder c, jo. artikel 1.1.1 onder c Asb 2023);

  • de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen (financiële) voorwaarden en verplichtingen zijn nagekomen (Artikel 1.9.5, eerste lid, onder b, Asb 2023);

  • of, indien op de subsidie ook een ander hoofdstuk uit het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 dan hoofdstuk 1 en 2 van toepassing is, ook aan de financiële voorwaarden van dit hoofdstuk is voldaan.

In het geval van een integrale kosten subsidie:

  • dat de kosten op de met de beschikking tot subsidieverlening geaccordeerde wijze zijn toegerekend aan de gesubsidieerde activiteiten (Artikel 2.2.1, eerste lid, onder b, Asb 2023);

  • dat er geen toevoegingen aan reserves zijn toegerekend aan de subsidiabele kosten (Artikel 2.2.1, eerste lid, onder d, Asb 2023);

  • geen verrekenbare en compensabele BTW als lasten zijn opgevoerd, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald (Artikel 1.3.1, tweede lid, Asb 2023);

  • de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen overige financiële voorwaarden en verplichtingen zijn nagekomen (Artikel 2.9.2, onder d, Asb 2023);

  • de kosten zijn opgenomen onder de juiste kostensoorten en geen kostensoorten in de verantwoording zijn opgenomen die niet in de met de beschikking tot subsidieverlening geaccordeerde begroting zijn opgenomen (Artikel 2.9.2, onder d, Asb 2023);

  • de (extra) inkomsten alsook de bijdragen, subsidies, giften, nog te verwachten bijdragen, etc. die aan de gesubsidieerde activiteit toebehoren volledig in de financiële verantwoording zijn verwerkt (Artikel 2.9.2, onder d, Asb 2023);

  • voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 2.5.1 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013, voor zover met toepassing van dat artikel een egalisatiereserve is gevormd.

2.3 Referentiekader

Het wettelijk kader voor dit controleprotocol is:

  • de Algemene wet bestuursrecht;

  • de Algemene subsidieverordening Zeeland 2023;

  • het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023;

  • de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen aanvullende subsidieverplichtingen en subsidievoorwaarden;

  • de overige van toepassing zijnde besluiten en correspondentie met betrekking tot de verleende subsidie.

2.4 Betrouwbaarheid en nauwkeurigheid

Bij zijn oordeelsvorming over de naleving van de voorwaarden en de verplichtingen verbonden aan de financiële verantwoording streeft de accountant naar een hoge mate van zekerheid. De controle moet worden uitgevoerd met een betrouwbaarheid van 95 procent.

Financiële informatie: Een controleverklaring met een goedkeurende strekking impliceert dat, gegeven eerder genoemde betrouwbaarheid, de meest waarschijnlijke fout niet groter is dan één procent van de verantwoording van de totale subsidiabele kosten.

Als deze norm overschreden wordt, is de hieronder vermelde tabel van toepassing:

-

Strekking controleverklaring

-

-

-

Goedkeuringstolerantie

Goedkeurend

Beperking

Oordeelonthouding

Afkeurend

Fouten in de aanvraag tot vaststelling

≤ 1%

> 1% ≤ 3%

-

≥ 3%

Onzekerheden in de controle

≤ 3%

> 3% ≤ 10%

-

-

De rapporteringstolerantie is gelijk aan de controletolerantie.

Hoofdstuk 3 Accountantsproducten

De accountant gebruikt het meest recente model controleverklaring zoals opgenomen in de Handleiding Regelgeving Accountancy (HRA), deel 3, Sectie II, 10.3 basis voorbeeldtekst goedkeurende controleverklaring bij een subsidiedeclaratie in de publieke sector. In de controleverklaring wordt tevens vermeld dat de controle mede in overeenstemming met dit controleprotocol is uitgevoerd.

In de controleverklaring ten behoeve van de provincie Zeeland dient ten minste te worden gemeld:

  • a.

    in de paragraaf "verklaring betreffende de jaarrekening/xxx" een verwijzing naar de beschikking tot subsidieverlening, inclusief datum en kenmerk;

  • b.

    in de paragraaf "verantwoordelijkheid van het bestuur" een verwijzing naar de Algemene subsidieverordening Zeeland 2023 en het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023;

  • c.

    in de paragraaf "verantwoordelijkheid van de accountant" naast het Nederlands recht een verwijzing opnemen naar dit controleprotocol en de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen subsidievoorwaarden en verplichtingen;

  • d.

    in de paragraaf "oordeel" een verwijzing naar de financiële verantwoording en een verwijzing naar dit controleprotocol en de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen subsidievoorwaarden en subsidieverplichtingen.

Een voorbeeldtekst, gebaseerd op Handleiding Regelgeving Accountancy (HRA), deel 3, Sectie II, 10.3 basis voorbeeldtekst goedkeurende controleverklaring bij een subsidiedeclaratie in de publieke sector, zoals de provincie Zeeland wil ontvangen ten minste voorzien van alle hiervoor benoemde essentiële onderdelen is te vinden in de bijlage bij dit controleprotocol.

Annex bij Bijlage A behorende bij artikel 1.9.7 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023t

CONTROLEVERKLARING VAN DE ONAFHANKELIJKE ACCOUNTANT

Afgegeven ten behoeve van de Provincie Zeeland

Aan: Opdrachtgever

Wij hebben bijgaande financiële verantwoording ingevolge de Algemene subsidieverordening Zeeland 2023 en het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 van ... (naam entiteit(en)) te ... (statutaire vestigingsplaats) inzake de subsidie/ de integrale kosten subsidie voor het jaar … verleend met brief van ../../20.. met zaaknummer/kenmerk … voor het project ………. gecontroleerd.

Verantwoordelijkheid van het bestuur

Het bestuur van de entiteit is verantwoordelijk voor het samenstellen van de aanvraag tot vaststelling en de bijbehorende financiële verantwoording in overeenstemming met de Algemene subsidieverordening Zeeland 2023, het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 en de voorwaarden zoals benoemd in de beschikking tot subsidieverlening. Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het samenstellen van de aanvraag tot vaststelling en de bijbehorende financiële verantwoording mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten.

Verantwoordelijkheid van de accountant

Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de financiële verantwoording op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden en het controleprotocol behorende bij het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat financiële verantwoording geen afwijkingen van materieel belang bevat.

Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de financiële verantwoording. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de financiële verantwoording een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten.

Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het samenstellen van de financiële verantwoording door de entiteit, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de entiteit. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor het samenstellen van de financiële verantwoording, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de financiële verantwoording.

Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.

Oordeel

Naar ons oordeel geeft de financiële verantwoording ingevolge de Algemene subsidieverordening Zeeland 2023 en het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 van ... (naam entiteit(en)) inzake de subsidie/ de integrale kosten subsidie voor het jaar … verleend met brief van ../../20.. met zaaknummer/kenmerk … voor het project ……….in alle van materieel belang zijnde aspecten juist weer, in overeenstemming met het controleprotocol behorende bij het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023.

Beperking in gebruik en verspreidingskring

De financiële verantwoording is opgesteld voor Provincie Zeeland met als doel ... (naam entiteit(en)) in staat te stellen te voldoen aan de Algemene subsidieverordening Zeeland 2023 en het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023. Hierdoor is de financiële verantwoording mogelijk niet geschikt voor andere doeleinden. De financiële verantwoording met onze controleverklaring is derhalve uitsluitend bestemd voor ... (naam entiteit(en)) en de Provincie Zeeland en dient niet te worden verspreid aan of te worden gebruikt door anderen.

Plaats en datum

Bijlage B behorende bij artikel 7.1 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023

Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025

Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincies Limburg, Noord-Brabant en Zeeland van 9 maart 2021, houdende regels omtrent subsidieverstrekking ten behoeve van MKB-ondernemingen door de Zuidelijke provincies van Nederland (Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025)

Gedeputeerde Staten van Zeeland,

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

Gedeputeerde Staten van Limburg,

  • Gelet op artikel 8 van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2013;

  • Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

  • Gelet op artikel 5 van de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2017 e.v.;

  • Overwegende dat de 12 Nederlandse provincies, in landsdelig verband, op 11 november 2019 een Kennis- en Innovatieconvenant 2020-2023 hebben ondertekend tezamen met het Rijk, publiekrechtelijke wetenschappelijke organisaties en kennisinstellingen en Topsectoren waarin afspraken zijn gemaakt om de focus te leggen op de vier maatschappelijke thema’s van het missiegedreven kennis- en innovatiebeleid, de verdere ontwikkelingen van sleuteltechnologieën en het maatschappelijk verdienvermogen;

  • Overwegende dat het Rijk middelen beschikbaar heeft gesteld voor een aantal gestandaardiseerde MKB-instrumenten die in alle regio’s van Nederland worden uitgevoerd;

  • Overwegende dat beoogd wordt om op kwaliteit te sturen en hiertoe subsidieverstrekking op landsdelig niveau voor de drie Zuidelijke Provincies samen noodzakelijk is en dit een voorzetting is van de werkwijze in de afgelopen jaren;

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

§ 1 Haalbaarheidsproject

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Zeeland, Noord-Brabant of Limburg;

haalbaarheidsproject: project dat geheel of grotendeels bestaat uit haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 2, onder 87, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onder 85, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

innovatief product: technologisch nieuw product of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaand product;

innovatief productieproces: technologisch nieuw productieproces of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaand productieproces;

innovatieve dienst: technologisch nieuwe dienst of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaande dienst;

KIA’s: kennis- en innovatieagenda’s als bedoeld in bijlage 1;

MKB-onderneming: kleine en middelgrote onderneming als bedoeld in bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

project: activiteit of samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in tijd en gericht op een specifiek eindresultaat;

projectsubsidie: subsidie in de vorm van een eenmalige aanspraak op financiële middelen, verleend voor een eenmalig project van een subsidieaanvrager, ten behoeve van de gehele of gedeeltelijke dekking van de begroting van dat project;

Provinciale Staten: Provinciale Staten van Zeeland, Noord-Brabant of Limburg;

Zuid-Nederland: grondgebied van de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg.

Artikel 1.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door MKB-ondernemingen.

Artikel 1.3 Subsidievorm

Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze paragraaf projectsubsidies in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 1.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor projecten gericht op het uitvoeren van een haalbaarheidsproject.

Artikel 1.5 Weigeringsgronden

Subsidie op grond van deze paragraaf wordt geweigerd indien:

  • a.

    de aangevraagde subsidie minder bedraagt dan € 2.500;

  • b.

    gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten ontplooit in strijd met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

  • c.

    reeds voor de indiening van de aanvraag begonnen is met de uitvoering van het project;

  • d.

    ten aanzien van de aanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • e.

    de subsidieaanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, onder 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • f.

    aan aanvrager voor dezelfde activiteiten reeds subsidie is verstrekt.

Artikel 1.6 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      aanvrager is gevestigd in Zuid-Nederland dan wel de subsidiabele activiteit komt ten goede aan Zuid-Nederland;

    • b.

      het project moet passen binnen of uitvoering geven aan een KIA zoals uitgewerkt in bijlage 1.

    • c.

      de aanvraag betreft niet de reguliere bedrijfsvoering van de aanvrager;

    • d.

      het project bestaat voor:

      • 1°.

        tenminste 60 % van de subsidiabele kosten uit haalbaarheidsstudie;

      • 2°.

        ten hoogste 40 % van de subsidiabele kosten uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;

    • e.

      het project wordt uitgevoerd ter voorbereiding van de ontwikkeling van een innovatief product, innovatief productieproces of innovatieve dienst;

    • f.

      het project geeft voldoende en realistisch inzicht in de uitvoerbaarheid van het te ontwikkelen innovatief product, innovatief productieproces of de innovatieve dienst.

  • 2.

    Aan het project ligt een projectplan ten grondslag waarin in ieder geval is opgenomen:

    • a.

      op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten uit deze regeling;

    • b.

      een begroting en sluitend financieringsplan;

    • c.

      een samenvatting van het project ten behoeve van een voor eenieder toegankelijke publicatie.

Artikel 1.7 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de kosten voor het haalbaarheidsproject voor subsidie in aanmerking.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.3.2 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 wordt als standaardberekeningswijze voor de berekening van loonkosten een forfaitair vastgesteld uurtarief gehanteerd van € 60 per gewerkt uur.

  • 3.

    Het forfaitair vastgesteld uurtarief, bedoeld in het vorige lid, wordt gehanteerd voor alle direct bij de subsidiabele activiteit betrokken personen en omvat zowel directe arbeids- en loonkosten als de daaraan toegerekende indirecte kosten.

  • 4.

    Artikel 1.3.3 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 blijft buiten toepassing.

Artikel 1.8 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 11 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant, artikel 15 van de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2023 e.v. en artikel 1.3.1, tweede lid van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten gemaakt voor de startdatum van het project;

  • b.

    kosten van gerechtelijke procedures, boetes of sancties.

Artikel 1.9 Vereisten subsidieaanvraag

  • 1.

    Een subsidieaanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde aanvraagformulier.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.4.1 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 worden subsidieaanvragen ingediend van 9 april 2024, vanaf 09.00 uur tot en met 17 september 2024, tot 17.00 uur.

Artikel 1.10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor de periode, genoemd in artikel 1.9, vast op € 3.360.000.

Artikel 1.11 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 20.000.

  • 2.

    Voor het verrichten van haalbaarheidsstudie bedraagt de subsidie 30 % van de subsidiabele kosten.

  • 3.

    Voor het verrichten van activiteiten gericht op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling bedraagt de subsidie 35 % van de subsidiabele kosten.

Artikel 1.12 Verdeelcriteria

  • 1.

    Subsidie op grond van deze paragraaf wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2.

    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting.

  • 4.

    De subsidie wordt overeenkomstig de rangschikking verdeeld over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 1.13 Beslistermijnen subsidieverlening

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.5.2, eerste lid van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 beslissen Gedeputeerde Staten op een aanvraag voor subsidie binnen 16 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De termijn, genoemd in het eerste lid, kan met 16 weken worden verdaagd.

Artikel 1.14 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    De subsidieontvanger start het project uiterlijk vier maanden na verlening van de subsidie;

  • 2.

    De subsidieontvanger realiseert het project uiterlijk 12 maanden na de start van het project.

  • 3.

    Artikel 1.6.6, derde lid en artikel 1.10.1, eerste lid van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 blijven buiten toepassing.

  • 4.

    Artikel 18 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant is van overeenkomstige toepassing op subsidies verleend voor de provincie Zeeland.

Artikel 1.15 Verantwoording

De subsidieontvanger toont desgevraagd aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van een rapport van het haalbaarheidsproject.

Artikel 1.16 Betaling

De betaling van het subsidiebedrag vindt in een keer plaats.

Artikel 1.17 Vaststelling

In afwijking van paragraaf 1.7 en paragraaf 1.8 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 en op basis van artikel 20, eerste lid onder a van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant en artikel 31 van de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2023 e.v. worden subsidies in deze paragraaf tot en met € 20.000 direct vastgesteld.

Artikel 1.18 Evaluatie

Gedeputeerde Staten zenden in 2023 en vervolgens elke twee jaar aan Provinciale Staten een verslag over de doeltreffendheid van de effecten van deze paragraaf in de praktijk.

§ 2 R&D samenwerkingsproject

Artikel 2.1 Begripsbepalingen

algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Zeeland, Noord-Brabant of Limburg;

industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onder 85, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

innovatief product: technologisch nieuw product of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaand product;

innovatief productieproces: technologisch nieuw productieproces of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaand productieproces;

innovatieve dienst: technologisch nieuwe dienst of wezenlijk nieuwe toepassing van een bestaande dienst;

KIA’s: kennis- en innovatieagenda’s als bedoeld in bijlage 1;

MKB-onderneming: kleine en middelgrote onderneming als bedoeld in bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

project: activiteit of samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in tijd en gericht op een specifiek eindresultaat;

projectsubsidie: subsidie in de vorm van een eenmalige aanspraak op financiële middelen, verleend voor een eenmalig project van een subsidieaanvrager, ten behoeve van de gehele of gedeeltelijke dekking van de begroting van dat project;

Provinciale Staten: Provinciale Staten van Zeeland, Noord-Brabant of Limburg;

verbonden partijen: marktpartijen die economisch, organisatorisch, financieel of juridisch verbonden zijn en waarbij sprake kan zijn van beïnvloeding van de ene partij door de andere partij;

Zuid-Nederland: grondgebied van de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg.

Artikel 2.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan uitsluitend worden aangevraagd door MKB-ondernemingen in een samenwerkingsverband.

Artikel 2.3 Subsidievorm

Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze paragraaf projectsubsidies in de vorm van een geldbedrag.

Artikel 2.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden verstrekt voor projecten gericht op het uitvoeren van een R&D-samenwerkingsproject.

Artikel 2.5 Weigeringsgronden

Subsidie op grond van deze paragraaf wordt geweigerd indien:

  • a.

    gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten ontplooit in strijd met de wet, het algemeen belang of de openbare orde;

  • b.

    reeds voor de indiening van de aanvraag begonnen is met de uitvoering van het project;

  • c.

    ten aanzien van aanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • d.

    de subsidieaanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, onder 18, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • e.

    aan aanvrager voor dezelfde activiteiten reeds subsidie is verstrekt.

Artikel 2.6 Vereisten

  • 1.

    Om voor subsidie in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      aanvrager is gevestigd in Zuid-Nederland dan wel de subsidiabele activiteit komt ten goede aan Zuid-Nederland;

    • b.

      het project moet passen binnen of uitvoering geven aan een KIA zoals uitgewerkt in bijlage 1.

    • c.

      het samenwerkingsverband dient te bestaan uit ten minste twee MKB-ondernemingen;

    • d.

      het samenwerkingsverband is opgericht ten behoeve van de uitvoering van het project;

    • e.

      het samenwerkingsverband heeft geen rechtspersoonlijkheid;

    • f.

      het project draagt de instemming van alle deelnemers aan het samenwerkingsverband;

    • g.

      deelnemers aan het samenwerkingsverband zijn geen verbonden partijen overeenkomstig de criteria van bijlage 2;

    • h.

      geen van de deelnemers aan het samenwerkingsverband, neemt meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor zijn rekening;

    • i.

      ten minste 50% van de subsidiabele kosten van het project worden gedragen door MKB-ondernemingen die zijn gevestigd in Zuid-Nederland;

    • j.

      het project is gericht op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling;

    • k.

      het project draagt bij aan het creëren van economische waarde voor:

      • 1°.

        de deelnemers in het samenwerkingsverband; of,

      • 2°.

        de Zuid-Nederlandse economie;

    • l.

      het samenwerkingsverband is voldoende toegerust voor het uitvoeren van het project blijkend uit:

      • 1°.

        complementariteit van de deelnemers aan het samenwerkingsverband;

      • 2°.

        capaciteiten van de deelnemers aan het samenwerkingsverband;

      • 3°.

        de kwaliteit van de projectorganisatie;

    • m.

      het project draagt bij aan:

      • 1.

        vernieuwing van producten, processen of diensten; of,

      • 2.

        wezenlijk nieuwe toepassing van bestaande producten, processen of diensten;

    • n.

      het project heeft een positieve maatschappelijke impact op de onderwerpen genoemd in een of meerdere KIA’s uit bijlage 1;

    • o.

      het project scoort ten minste 10 punten op de afzonderlijke verdeelcriteria, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a tot en met d;

    • p.

      de totale score van het project op de verdeelcriteria, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, bedraagt ten minste 50 punten.

  • 2.

    Aan het project ligt een projectplan ten grondslag waarin in ieder geval is opgenomen:

    • a.

      op welke wijze wordt voldaan aan de vereisten uit deze regeling;

    • b.

      een begroting en sluitend financieringsplan;

    • c.

      een samenvatting van het project ten behoeve van een voor eenieder toegankelijke publicatie.

Artikel 2.7 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      loonkosten;

    • b.

      kosten derden;

    • c.

      afschrijvingskosten.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.3.2 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 zijn ten aanzien van de berekening van de subsidiabele kosten de Nadere regels met betrekking tot uniforme berekeningswijzen uurtarieven in het kader van het verstrekken van subsidies van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Voor de toepassing van de berekeningswijze van loonkosten op basis van kosten per kostendrager voor indirecte kosten bedraagt het opslagpercentage voor de indirecte kosten, 50%.

  • 4.

    Voor de toepassing van een forfaitair vastgesteld uurtarief bedraagt het uurtarief van loonkosten per gewerkt uur, € 60.

  • 5.

    Het forfaitair vastgesteld uurtarief, bedoeld in het vorige lid, wordt gehanteerd voor alle direct bij de subsidiabele activiteit betrokken personen en omvat zowel directe arbeids- en loonkosten als de daaraan toegerekende indirecte kosten.

  • 6.

    Artikel 1.3.3 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 blijft buiten toepassing.

Artikel 2.8 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 11 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant, artikel 15 van de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2023 e.v. en artikel 1.3.1, tweede lid van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten gemaakt voor de startdatum van het project;

  • b.

    kosten van gerechtelijke procedures, boetes of sancties.

Artikel 2.9 Vereisten subsidieaanvraag

  • 1.

    Een subsidieaanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde aanvraagformulier.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.4.1 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 worden subsidieaanvragen ingediend van 6 juni 2023, vanaf 09.00 uur tot en met 12 september 2023, tot 17.00 uur.

Artikel 10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.4 voor de tenderperiode genoemd in artikel 2.9 vast op € 7.839.999 met dien verstande dat maximaal 50% van het subsidieplafond beschikbaar is voor aanvragen met een subsidiehoogte van meer dan € 200.000.

Artikel 2.11 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 35% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 350.000 per subsidiabele activiteit.

  • 2.

    De totale subsidie wordt niet verstrekt, indien toepassing van de voorgaande leden tot gevolg heeft dat het deel van de subsidie dat aan een deelnemer aan het samenwerkingsverband toekomt:

    • a.

      minder bedraagt dan € 25.000; of,

    • b.

      meer bedraagt dan:

      • 1°.

        € 100.000 indien het subsidiebedrag maximaal € 200.000 is; of

      • 2°.

        € 175.000 indien het subsidiebedrag hoger is dan € 200.000.

Artikel 2.12 Verdeelcriteria

  • 1.

    Indien de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.10, te boven gaan, maken Gedeputeerde Staten voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, productieproces of dienst wordt verwacht, te waarderen met maximaal 25 punten;

    • b.

      de mate waarin economische waarde wordt gecreëerd, te waarderen met maximaal 25 punten, voor:

      • 1°.

        de deelnemers aan het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 2.6,

      • 2°.

        de Zuid-Nederlandse economie;

    • c.

      de mate van kwaliteit van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 2.6, te waarderen met maximaal 25 punten, gezien de:

      • 1°.

        complementariteit van de deelnemers;

      • 2°.

        capaciteiten van de deelnemers;

      • 3°.

        kwaliteit van de projectorganisatie;

      • 4°.

        mate waarin maatschappelijke impact wordt gerealiseerd, te waarderen met maximaal 25 punten.

  • 2.

    Indien na toepassing van het eerste lid, en artikel 2.6, eerste lid, onder p, blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.10, te boven gaan, worden de aanvragen gerangschikt op volgorde van puntenaantal waarbij de aanvraag met de meeste punten bovenaan eindigt.

  • 3.

    Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat meer dan 50% van het subsidieplafond wordt verstrekt aan aanvragen met een subsidiehoogte van meer dan € 200.000, wordt subsidie niet verstrekt aan aanvragen die het maximum van 50% van het subsidieplafond overschrijden.

  • 4.

    Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

  • 5.

    De subsidie wordt overeenkomstig de rangschikking verdeeld over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 2.13 Externe adviescommissie

Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie voor advies over artikel 2.6, eerste lid, onder k, l, m, n, o en p en artikel 2.12, eerste en tweede lid, voor aan een door hen in te stellen adviescommissie als bedoeld in artikel 82 van de Provinciewet.

Artikel 2.14 Beslistermijnen subsidieverlening

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.5.2, eerste lid van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 beslissen Gedeputeerde Staten op een aanvraag voor subsidie binnen 16 weken na afloop van de tenderperiode.

  • 2.

    De termijn, genoemd in het eerste lid, kan met 16 weken worden verdaagd.

Artikel 2.15 Verplichtingen

  • 1.

    De subsidieontvanger:

    • a.

      start het project uiterlijk zes maanden na het indienen van de volledige aanvraag;

    • b.

      rondt het project uiterlijk 24 maanden na de start van het project af;

    • c.

      overlegt jaarlijks een tussentijds voortgangsverslag, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt;

    • d.

      houdt een administratie bij van de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b van de Awb en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    Artikel 1.6.6, derde lid en artikel 1.10.1, eerste lid van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 blijven buiten toepassing.

  • 3.

    Artikel 18 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant is van overeenkomstige toepassing op subsidies verleend voor de provincie Zeeland.

Artikel 2.16 Beslistermijnen vaststelling

  • 1.

    Gedeputeerde Staten beslissen op een aanvraag tot vaststelling binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De termijn, genoemd in het eerste lid, kan met 12 weken worden verdaagd.

Artikel 2.17 Verantwoording

  • 1.

    Bij subsidies tot € 125.000 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van:

    • a.

      een inhoudelijk eindverslag;

    • b.

      bewijsstukken als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2.

    Bij subsidies boven de € 125.000 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van:

    • a.

      een inhoudelijk eindverslag;

    • b.

      bewijsstukken als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • c.

      een controleverklaring.

Artikel 2.18 Bevoorschotting

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verstrekken voor subsidies een voorschot van ten hoogste 75% op het verleende subsidiebedrag.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten betalen het voorschot in termijnen, waarvan de hoogte van de termijnen en de tijdstippen van betaling in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten bepalen de hoogte van het voorschot als bedoeld in het tweede lid, op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte van de subsidieontvanger.

  • 4.

    De bevoorschotting als bedoeld in de voorgaande leden, geschiedt ambtshalve en gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 2.19 Subsidievaststelling

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen de subsidie op grond van deze paragraaf ingevolge artikel 7, eerste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening vast op basis van prestaties en gerealiseerde kosten.

  • 2.

    Overeenkomstig artikel 1.9.4 van het Asb Zeeland 2023 dienen aanvragen tot vaststelling binnen twaalf weken na afloop van de activiteit waarvoor de subsidie is verleend te worden ingediend.

  • 3.

    Op de subsidies tot € 125.000, zijn de volgende artikelen van overeenkomstige toepassing:

    • a.

      artikel 22 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant met uitzondering van het derde lid, vierde lid, zesde lid, zevende lid onderdeel a onder 2, zevende lid onderdeel b, achtste lid en twaalfde lid van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

    • b.

      artikel 33 van de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2023 e.v. met uitzondering van het eerste lid onder c;

    • c.

      artikel 1.9.5 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 met uitzondering van de accountantsverklaring genoemd in het eerste lid, onder c.

  • 4.

    Paragrafen 1.7 en 1.8 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 blijven buiten toepassing.

Artikel 2.20 Evaluatie

Gedeputeerde Staten zenden in 2023 en vervolgens elke twee jaar aan Provinciale Staten een verslag over de doeltreffendheid van de effecten van deze paragraaf in de praktijk.

§ 3 Slotbepalingen

Artikel 3.1 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 3.2. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025.

9 maart 2021,

Gedeputeerde Staten van Zeeland,

de voorzitter, drs. J.M.M. Polman

de secretaris, A.W. Smit

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

de voorzitter, mr. I.R. Adema

de secretaris, drs. M.J.A. van Bijnen MBA

Gedeputeerde Staten van Limburg,

de voorzitter, drs. Th.J.F.M. Bovens

de secretaris, drs. G.H.E. Derks MPA

Bijlage 1 bij de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025

In de verschillende regionale MIT-regelingen en de landelijke regeling wordt verwezen naar de bijlage. Deze bijlage is juridisch maatgevend voor de onderwerpen (de KIA’s) waar een MIT-R&D-samenwerkingsproject zich op kan richten en voor de maatschappelijke impact waarop een MIT-R&D-samenwerkingsproject mede wordt gerangschikt. Verderop wordt nader toegelicht waar de verschillende kennis- en innovatie-agenda’s zich op richten, en waar een MKB project zich dus op kan richten. In deze toelichting wordt aangegeven hoe deze informatie geïnterpreteerd dient te worden binnen de subsidiemodule MIT met betrekking tot de aanvraag.

De onderwerpen in deze bijlage zijn juridisch maatgevend en dienen als kader voor de bevordering van innovatieprojecten van het MKB. De KIA-documenten te vinden zijn via de relevante URL’s zijn primair opgesteld als onderzoeksagenda’s waardoor ze niet geschikt zijn als kader voor het MKB.

Verdeelcriteria en score MIT-R&D-project

MIT-R&D-samenwerkingsprojecten kunnen op meerdere maatschappelijke gebieden impact hebben. Dit is een gevolg van het feit dat de missies en KIA’s op zichzelf en onderling overlap vertonen. Ook kan de oplossing voor de ene missie negatief uitwerken op een andere. Iets vergelijkbaars geldt de bevordering van sleuteltechnologieën. Bij de toedeling van punten op het onderdeel maatschappelijke impact weegt de beoordelende commissie het totaal aan maatschappelijke baten op de genoemde terreinen.

Nadere informatie en voorbeelden

Er is voor gekozen de informatie in de bijlage zo beperkt mogelijk te houden. Nadere informatie over de achtergronden en context van de verschillende missies en over de verschillende onderzoeksprogramma’s in de KIA’s zijn te vinden via de relevante URL’s. In die achterliggende documenten zijn ook de voorbeelden te vinden van recente innovaties.

Aandacht voor software

In het toetsingskader worden voorbeelden zoals software en slimme oplossingen genoemd omdat ze voor veel vraagstukken binnen de KIA’s van groot belang zijn. Voor een indiening bij de subsidiemodule MIT is het van belang dat software zoals apps of beveiligingssoftware verbonden zijn aan een fysiek product. Alleenstaande software zonder fysiek product komt niet in aanmerking voor de MIT.

1. Klimaat en Energie

Projecten dienen bij te dragen aan het pad naar een klimaatneutraal energiesysteem in 2050. Ze dragen daarmee automatisch bij aan de tussendoelen voor 2030 zoals nationaal en Europees zijn vastgesteld. Combinaties met andere KIA’s zijn logischerwijze mogelijk, daar waar deze missies elkaar overlappen.

Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de subsidiemodule MIT dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst gericht te zijn op:

  • 1.

    Verlaging van het gebruik van fossiele energie c.q. van de uitstoot van CO2 of andere broeikasgassen.

  • 2.

    Verhoging van de productie of benutting van duurzame energie en de integratie in het energiesysteem.

  • 3.

    Vergroten van de efficiency van het (slimme) mobiliteitssysteem, verkeersveiligheid, ladingveiligheid, cybersecurity, veilig datagebruik en databeheer en het beperken en mitigeren van geluidhinder, fijnstof en andere emissies, trillingen als gevolg van transportbewegingen of -systemen.

Achterliggende informatie over de IKIA Klimaat en Energie is te vinden op: https://www.topsectoren.nl/missiesvoordetoekomst/documenten/publicaties/publicaties-2023/november/02/ikia-klimaat-energie-2024-2027.

2. Circulaire Economie

Projecten dienen bij te dragen aan het realiseren van de missie circulaire economie. Nederland wil in 2050 volledig circulair zijn, met tussendoelen voor 2030, wat betekent dat de milieueffecten van grondstoffengebruik (zowel productie als consumptie) binnen de planetaire grenzen vallen. In het Nationaal Programma Circulaire Economie worden vier waardeketens benoemd waarin nieuw te genereren kennis en innovatie al voor 2030 een significant effect kan hebben. Daarnaast heeft circulariteit van kritieke grondstoffen prioriteit in de KIA CE. Kritieke grondstoffen zijn grondstoffen die nodig zijn voor de energietransitie, maakindustrie en defensie, maar een groot risico kennen ten aanzien van de leveringszekerheid.

De vier waardeketens om de missie circulaire economie te realiseren zijn:

  • Bouw: woningen, kantoren, viaducten en bruggen, wegverhardingen;

  • Consumptiegoederen: meubels, textiel, verpakkingen en wegwerpproducten; elektrische en elektronische apparatuur;

  • Kunststoffen: plastic verpakkingen, land- en tuinbouwplastic, plastic in de bouw;

  • Maakindustrie: capital equipment, circulaire windparken, circulaire zon-PV systemen, circulaire klimaatinstallaties.

Achtergrondinformatie over de volledige en actuele lijst van kritieke grondstoffen: https://single-market-economy.ec.europa.eu/sectors/raw-materials/areas-specific-interest/critical-raw-materials_en.

Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de subsidiemodule MIT dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst gericht te zijn op:

  • 1.

    Vermindering van het gebruik van primaire grondstoffen.

  • 2.

    Substitutie: vervanging van fossiele of anderszins belastende grondstoffen door hernieuwbare grondstoffen (secundaire grondstoffen of duurzaam geproduceerde biogrondstoffen).

  • 3.

    Stimulering van levensduurverlenging, bijvoorbeeld via producten of processen die hergebruik, refurbishment en reparatie van apparatuur, installaties en infrastructuur stimuleren.

  • 4.

    Beperking van de uitstoot van schadelijke stoffen naar het milieu dan wel vervanging van deze schadelijke stoffen door stoffen die veel minder schadelijk of onschadelijk worden geacht.

  • 5.

    Hoogwaardige verwerking: schone en goed gesorteerde inzamelstromen en terugwinning van materialen.

Achterliggende informatie over de KIA Circulaire Economie en de strategieën en waardeketens is te vinden op: https://kia-ce.nl/wp-content/uploads/2023/12/KIA-CE-2024-2027.pdf.

3. Landbouw, Water en Voedsel

Projecten dienen bij te dragen aan de missies van de KIA Landbouw, Water en Voedsel. Dit programma is onderverdeeld in zeven deelprogramma’s.

3.a. Veerkrachtige natuur

De Missie ‘Veerkrachtige Natuur’ daagt overheden, kennisinstellingen, bedrijven en maatschappelijke organisaties uit om kennis en innovaties te ontwikkelen, uit te testen en toe te passen om effectief bij te dragen aan het ombuigen van de neerwaartse trend van natuur- en biodiversiteitsverlies. De sleutels liggen enerzijds bij biodiversiteitsherstel en het robuust maken van natuur binnen en buiten natuurgebieden, anderzijds bij de transitie naar een samenleving en economie die hier positief aan bijdragen met vernieuwde vormen van governance en waarderingssystemen en de innovatieve inzet van natuur als oplossing voor maatschappelijke opgaven.

Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de subsidiemodule MIT dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst bij te dragen aan de volgende vraagstukken:

  • 1.

    Ombuigen van natuur- en biodiversiteitsverlies naar noodzakelijk herstel door kennis van biodiversiteit en natuurlijke processen en structuren, maar ook door kennis over de effectiviteit van maatregelen en herstelstrategieën.

  • 2.

    Beter begrijpen hoe ecosysteemdiensten versterkt kunnen worden in stedelijk, landelijk en natuurlijk gebied. Er zijn innovatieve meetsystemen nodig van de economische en maatschappelijke waardering van deze diensten.

  • 3.

    Mogelijkheden die digitale technologieën bieden voor een natuurinclusieve samenleving door het verzamelen van data en monitoring en de inzet daarbij van tools, apps, AI, remote sensing, drones en sensoren in het natuurdomein. Zodat met de juiste informatie duurzame keuzes gemaakt kunnen worden om soorten en habitats te versterken, de baten en diensten die de natuur ons levert duurzaam te verbeteren, NBS effectief te implementeren en de natuurinclusieve transitie te versnellen.

Deze drie vraagstukken vragen in het algemeen om onderzoek of om een eenmalige oplossing (een specifieke aanpak) en niet om een veelvuldig verkoopbaar MKB-product waarvoor de MIT-subsidie de haalbaarheid moet aantonen of de technische ontwikkelrisico’s met reduceren. Technologische oplossingen om kennis te verzamelen of in de praktijk te brengen zijn niet uitgesloten. Denk daarbij aan innovaties ten behoeve van beheer (het bestrijden van exoten) of van sensoren. Innovaties die alleen bestaan uit het ontwikkelen van software (apps bijv.) zijn niet subsidiabel.

Achterliggende informatie over deze missie van KIA Landbouw, Water en Voedsel is te vinden op: https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/wp-content/uploads/Wegwijzer-KIA-Landbouw-Water-Voedsel.pdf.

3.b. Duurzame land- en tuinbouw

De Missie ‘Duurzame Landbouw’ beoogt de benodigde kennis, inzichten, innovaties en handelingsperspectieven te ontwikkelen om te komen tot een integraal duurzaam systeem van land- en tuinbouw, waarbij het systeem zowel de primaire bedrijven betreft als hun economische, maatschappelijke en ruimtelijke interacties.

Specifiek voor de landbouw en voedselproductie en vertaald naar projecten voor het MKB binnen de subsidiemodule MIT dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst gericht te zijn op de volgende innovatieprogramma’s:

  • 1.

    (Bouwstenen voor) veerkrachtige en weerbare productiesystemen. Bestaande en nieuwe plantaardige en dierlijke productiesystemen vragen om doorontwikkeling en implementatie vanuit integraal perspectief. De verschillende verduurzamingsopgaven in de land- en tuinbouw komen immers samen op het erf, het land, in de stal of kas van de primair ondernemer.

  • 2.

    Circulariteit en natuurlijke hulpbronnen. Verdere sluiting van de kringloop van water, nutriënten en andere grondstoffen leidt tot een hogere resource efficiency en biedt kansen voor de sector als producent van biogrondstoffen.

  • 3.

    Energietransitie in de land- en tuinbouw. Hoe kan de land- en tuinbouw bijdragen aan klimaatneutraliteit, en haar kansen als potentiële leverancier van groene energie benutten?

Achterliggende informatie over deze missie van KIA Landbouw, Water en Voedsel is te vinden op: https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/wp-content/uploads/Wegwijzer-KIA-Landbouw-Water-Voedsel.pdf.

3.c. Vitaal landelijk gebied in een klimaatbestendig Nederland

De kwaliteit van bodem en water staat onder druk, en de beschikbaarheid van voldoende zoet water voor drinkwater, industrie, irrigatie en natuur is niet meer altijd vanzelfsprekend. Dat geldt voor het platteland maar ook voor bebouwde gebieden, waarin bijvoorbeeld stedelijk groen bijdraagt aan leefbaarheid en vermindering van wateroverlast en hittestress. Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de subsidiemodule MIT dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst gericht te zijn op:

  • 1.

    (Hybride) groen-grijs-blauwe oplossingen voor de private en publieke ruimte die bijdragen aan biodiversiteit, vasthouden en infiltreren van water en verminderen van hittestress, beheersing van grondwaterpeil en voorkomen van zettingen en bodemdaling. Duurzame en robuuste inrichting van ondergrondse leidingnetwerken voor drinkwater, hemelwater en afvalwater, rekening houdend met andere ondergrondse netwerken, klimaatverandering, de energietransitie en de woningbouwopgave.

  • 2.

    Oplossingen voor het langer vasthouden van regenwater en gezuiverd afvalwater, waarbij landinrichting en -gebruik bijdragen aan het vasthouden water. Inzet van technologische en natuurlijke zuivering om kwaliteit van zoetwatersystemen te beschermen (o.a. tegen verzilting) en te verbeteren. Voorkomen van schadelijke emissies en lozingscalamiteiten. Duurzame alternatieven voor waterwinning en waterhergebruik.

Achterliggende informatie over deze missie van KIA Landbouw, Water en Voedsel is te vinden op: https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/wp-content/uploads/Wegwijzer-KIA-Landbouw-Water-Voedsel.pdf.

3.d. Duurzaam en gewaardeerd voedsel, dat gezond, toegankelijk en veilig is

Het doel is dat in 2050 voedsel in Nederland en Europa op een duurzame manier wordt geproduceerd in transparante ketens, waarin alle ketenpartijen een bijdrage leveren aan de verduurzaming van het voedselsysteem als geheel en aan de voedselzekerheid. Het voedselsysteem is zo ingericht dat het bijdraagt aan de halvering van de ecologische voetafdruk. Het streven is dat er in 2030 de helft minder voedsel wordt verspild en dat er een verschuiving wordt gerealiseerd naar 50-50% dierlijke en plantaardige eiwitten. Ook worden zij- en reststromen maximaal verwaard. Er wordt toegewerkt naar een ecologisch, economisch en sociaal houdbaar systeem. Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de subsidiemodule MIT dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst daarvoor de volgende ontwikkelingen te ondersteunen:

  • 1.

    Een ecologisch en economisch houdbaar landbouw & voedsel-systeem.

  • 2.

    Duurzame verwerking en voedselveiligheid, vers en verwerkt.

  • 3.

    Alternatieve eiwitten: keten en producten.

  • 4.

    Duurzaam en gezond voedselaanbod.

  • 5.

    Voedselzekerheid nu en in de toekomst (mondiaal/EU/Nederland).

  • 6.

    Meervoudige verwaarding vanaf de agrifoodsector naar food en non-food.

Achterliggende informatie over deze missie van KIA Landbouw, Water en Voedsel is te vinden op: https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/wp-content/uploads/Wegwijzer-KIA-Landbouw-Water-Voedsel.pdf.

3.e. Duurzaam en veilig gebruik van de Noordzee en andere grote wateren

Het doel is dat in 2050 is in Nederland de ecologische draagkracht en waterkwaliteit en –beschikbaarheid in balans met de opgave voor hernieuwbare energie, voedsel, visserij en andere economische activiteiten. Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de subsidiemodule MIT dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst daarvoor de volgende ontwikkelingen te ondersteunen:

  • 1.

    Producten uit zee en grote wateren inclusief aquacultuur worden gewonnen met minimale ecologische impact.

  • 2.

    Verwerkingsprocessen (aan boord) zijn geoptimaliseerd.

Achterliggende informatie over deze missie van KIA Landbouw, Water en Voedsel is te vinden op: https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/wp-content/uploads/Wegwijzer-KIA-Landbouw-Water-Voedsel.pdf.

3.f. Veilige en weerbare delta

Het doel is dat Nederland een veilige en weerbare delta blijft, ook bij een stijgende zeespiegel en sterkere schommelingen in de afvoer van rivieren door toegenomen weerextremen. Het achterliggend land wordt beschermd met betaalbare, circulaire, klimaatneutrale maatregelen die zoveel mogelijk werken vanuit het natuurlijk systeem (NBS, water en bodem sturend) dan wel rekening houden met de natuur (natuurinclusief). Havens blijven bereikbaar en rivieren, kanalen en de Noordzee blijven veilig bevaarbaar. Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de subsidiemodule MIT dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst daarvoor de volgende ontwikkelingen te ondersteunen:

  • 1.

    Innovatieve en duurzame oplossingen om de delta tegen overstroming en verdroging te beschermen en bevaarbaar te houden.

  • 2.

    Innovatieve, duurzame (met name) circulaire harde en zachte oplossingen waarmee de het gebruik van primaire bouwgrondstoffen fors gereduceerd wordt en/of een duurzame slibeconomie ontstaat.

  • 3.

    Innovatieve oplossingen die bijdragen aan emissiereductie in de scheepvaart en leiden tot een digitale, modulair en circulaire inrichting van de scheepsbouw.

Achterliggende informatie over deze missie van KIA Landbouw, Water en Voedsel is te vinden op: https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/wp-content/uploads/Wegwijzer-KIA-Landbouw-Water-Voedsel.pdf.

3.g. Sleutel technologieën voor Landbouw, Water en Voedsel (LWV)

Het doel is dat in 2030 sleuteltechnieken zijn ontwikkeld die bijdragen aan de missies in ‘groenblauwe‘ sectoren zoals land- en tuinbouw en watersystemen. De toepassing van sleuteltechnieken helpen deze sectoren hun missies en doelen effectiever, sneller en/of efficiënter te bereiken. Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de subsidiemodule MIT dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst daarvoor de volgende ontwikkelingen te ondersteunen:

  • 1.

    ‘Smart Technology’: technologie die (op termijn) via digitalisering bijdraagt aan oplossingen voor diverse maatschappelijke opgaven in het groen/blauwe domein, het maakt het efficiënter, intelligenter, transparanter, veiliger, adaptiever en weerbaarder.

  • 2.

    Biotechnologie en veredeling draagt bij aan de beschikbaarheid van voldoende genetische variatie en innovatieve technologieën voor de veredeling en fokkerij zodat bedrijven sneller, efficiënter en effectiever hoogwaardig uitgangsmateriaal kunnen ontwikkelen dat geschikt is voor toepassing in de verschillende missieprogramma’s van de KIA LWV.

  • 3.

    Niet-fossiele, veilige producten door biologische conversies of fermentaties inclusief scheidingstechnologie.

Achterliggende informatie over deze missie van KIA Landbouw, Water en Voedsel is te vinden op: https://kia-landbouwwatervoedsel.nl/wp-content/uploads/Wegwijzer-KIA-Landbouw-Water-Voedsel.pdf.

4. Gezondheid en Zorg

Het doel is dat in 2040 alle mensen in Nederland tenminste vijf jaar langer in goede gezondheid leven en dat de gezondheidsverschillen tussen de laagste en hoogste sociaaleconomische groepen met 30% zijn afgenomen. Projecten dienen expliciet bij te dragen aan het behalen van de doelstellingen en de missies zoals verwoord in de KIA Gezondheid en Zorg. Op basis van de missies in de KIA Gezondheid en Zorg zijn voor de subsidiemodule MIT een aantal onderwerpen uitgewerkt:

  • i.

    leefstijl & leefomgeving;

  • ii.

    verplaatsing van de zorg naar de leefomgeving;

  • iii.

    verhoging van de participatiegraad van mensen met een chronische ziekte of levenslange beperking;

  • iv.

    verhoging van de kwaliteit van leven van mensen met dementie; en

  • v.

    betere bescherming tegen maatschappelijk ontwrichtende gezondheidsdreigingen.

Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de subsidiemodule MIT dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst daarvoor de volgende ontwikkelingen te ondersteunen:

  • 1.

    Preventie van ziektes of aandoeningen.

  • 2.

    Gezondheidswinst voor patiënten die lijden aan één of meer (chronische) ziektes of aandoeningen inclusief hersen- en /of psychische aandoeningen.

  • 3.

    Verbetering van de opsporing of behandeling van ziektes of aandoeningen of van het herstel daarna.

  • 4.

    Innovaties, bijvoorbeeld hulpmiddelen, die het organiseren van zorg in de eigen leefomgeving in plaats van in zorginstellingen vergemakkelijken.

  • 5.

    Arbeidsbesparende technologie zowel intramuraal als in de leefomgeving.

  • 6.

    Verhoging van deelname aan de samenleving van mensen met een chronische ziekte of levenslange beperking, naar wens en vermogen.

  • 7.

    Verbetering van de kwaliteit van leven van mensen met dementie.

  • 8.

    Betere bescherming tegen maatschappelijk ontwrichtende gezondheidsdreigingen.

Bij de te ontwikkelen innovaties is het volgende relevant:

  • 1.

    Gezien de doelstelling in de missie om gezondheidsverschillen terug te dringen, is het een pré als de innovatie bruikbaar en beschikbaar is voor mensen in een lage sociaal economische positie.

  • 2.

    Met het oog op de inpassing in bestaande systemen dient bij de te ontwikkelen innovaties rekening gehouden te worden met interoperabiliteit: producten, systemen of organisaties zijn interoperabel als ze zonder beperkingen kunnen communiceren en interacteren.

Veel innovatieve concepten, producten en diensten van het MKB voor gezondheid en zorg bereiken de markt niet. Om teleurstellingen te voorkomen adviseren we ondernemers om bij aanvang van een R&D-samenwerkingsproject 'Health Innovation NL' (HI-NL) te raadplegen en eventueel te betrekken. HI-NL kan aangeven of de kans reëel is dat een project en/of een innovatie succesvol kan worden. Meer informatie over dit instituut is te vinden op: https://www.healthinnovation.nl/.

Achterliggende informatie over de KIA Gezondheid en Zorg zijn te vinden op: https://online.fliphtml5.com/gedjp/iwgv/#p=1.

5. Veiligheid

De missies behorend bij het programma veiligheid zijn in nauwe samenwerking met de ministeries van Justitie en Veiligheid en Defensie opgesteld. De overkoepelende ambitie is (potentiële) tegenstanders steeds een stap vóór te blijven: 'always ahead of the threat’ met slimme oplossingen in dienst van een veilige maatschappij. Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de subsidiemodule MIT dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst daarvoor bij te dragen aan een van de volgende missiepaden en hun bijbehorende deelprogramma’s:

  • 1.

    In 2030 is de georganiseerde ondermijnende criminaliteit in Nederland riskant en slecht lonend, door meer zicht op illegale activiteiten en geldstromen.

    • Zicht: Er is specifiek behoefte aan instrumentaria om criminele activiteiten waar te nemen en ontwikkelingen en patronen te herkennen zoals het ontstaan van criminele samenwerkingsverbanden en werkwijzen. Nieuwe, slimme sensoren (bijvoorbeeld uit de chemische industrie) kunnen ongebruikelijke activiteiten detecteren en gedragswetenschappelijke inzichten kunnen patronen herkennen en analyses versterken. Het waarnemend vermogen kan verhoogd worden door gebruik te maken van detectiemiddelen van andere publieke en private partijen.

    • Inzicht: Omdat veel illegale activiteiten zich ‘ondergronds’ manifesteren, is het van belang om toekomstige ontwikkelingen goed te voorspellen. Dat is nodig om de schaarse interventiemogelijkheden effectiever te benutten. Aanvullend op het vergroten van ´zicht op´ georganiseerde criminaliteit, kan door kennisdeling, financiële en technische analyses het ´inzicht in´ criminele activiteiten worden vergroot. Met deze voorspellende kracht kunnen vervolgens interventies worden verbeterd of geëffectueerd.

    • Interventie: Door het genereren van overzicht en inzicht kan worden toegewerkt naar doelgerichte innovatieve interventies die bijdragen aan het terugdringen van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Deze interventies kunnen van technische of procesmatige aard zijn. Van belang is dat effectieve interventies alleen in gezamenlijkheid tot stand kunnen komen. Dit doen we door uitvoering, beleid, wetenschap en bedrijfsleven goed met elkaar te verbinden om zo integrale innovaties tot stand te brengen.

  • 2.

    In 2035 beschikt Nederland over de marine van de toekomst. Door de sterk verbeterde samenwerking in het marinebouwcluster is Nederland in staat om flexibel te reageren op onvoorspelbare ontwikkelingen.

    • Smart kill-chains - Radar en geïntegreerde sensorsuites

    • Smart operations

    • Smart manning & automation

    • Zero emission and surviable warschips

    • Smart design and maintenance

    • Smart concepts

  • 3.

    In 2030 heeft Nederland een operationeel inzetbare ruimtevaartcapaciteit voor defensie en veiligheid. Daarbij fungeert de Defensie Ruimteagenda als richtsnoer.

    • Robuuste plaatsbepaling- en tijdsynchronisatiesystemen

    • Nationale situational awareness, surveillance & tracking capaciteit

    • Grondgebonden situational awareness capaciteit (aardobservatie)

    • Veilige communicatie en vergrote transmissiecapaciteit

    • (Gedeeltelijk) eigen satellietcapaciteit met tijdige en veilige toegang tot verschillende diensten

    • Shared (space based) Early Warning

  • 4.

    Cyberveiligheid. In 2030 is veiligheid verplicht bij de ontwikkeling van digitale producten, en beschikt Nederland over een sterke cybersecurity kennis- en innovatieketen. De doelstellingen en acties in de Nederlandse Cybersecurity Strategie 2022-2028 (NLCS) vormen voor deze missie het overkoepelende kader.

    • Digitale weerbaarheid van de overheid, bedrijven en maatschappelijke organisaties

    • Veilige en innovatieve digitale producten en diensten

    • Tegengaan van digitale dreigingen van staten en criminelen

    • Cybersecurity-arbeidsmarkt, onderwijs en digitale weerbaarheid van burgers

  • 5.

    Hightech Landoptreden. In 2030 werkt de krijgsmacht volledig genetwerkt met integratie van nieuwe technologieën om sneller en effectiever te kunnen handelen dan de tegenstander.

    • Robotics and Autonomous Systems

    • Communicatienetwerken en informatie gestuurd optreden

    • Slimme en robuuste logistiek

    • Energietransitie

    • Duurzame, high performance materialen

Achterliggende informatie over de KIA Veiligheid is te vinden op: https://www.kia-v.nl/kiav2024-2027.

6. Sleuteltechnologieën

Sleuteltechnologieën worden gekenmerkt door een generiek karakter met een breed toepassingsgebied of bereik in innovaties en/of sectoren. Bij de projecten die voor maatschappelijke uitdagingen worden ingediend zal dus veelal gebruik worden gemaakt van een of meer sleuteltechnologieën, waarbij sprake kan zijn van doorontwikkeling voor de specifieke toepassing. Projecten die specifiek voor het programma Sleuteltechnologieën worden ingediend, moeten bijdragen aan de generieke ontwikkeling van (een of meer) sleuteltechnologieën, door:

  • 1.

    Een ondersteunende bijdrage te leveren aan de verdere ontwikkeling van kennis over sleuteltechnologieën, bijvoorbeeld ten behoeve van het onderzoek daarnaar.

  • 2.

    Een ondersteunende bijdrage te leveren aan verbrede of versnelde toepassing van een of meer sleuteltechnologieën, bijvoorbeeld door de integratie er van in producten, processen of diensten te vergemakkelijken.

Hierbij wordt benadrukt dat onder optie 1 het doen van puur onderzoek naar sleuteltechnologieën en onder optie 2 het puur toepassen ervan in een willekeurige sector anders dan binnen de missies geen basis is voor toekenning van een subsidie.

Voor MKB-projecten binnen deze KIA wordt gezocht naar innovaties die de randvoorwaarden voor de kennisontwikkeling en toepassing van sleuteltechnologieën verbeteren, die als product veelvuldig verkoopbaar zijn en waarvoor de MIT-subsidie de haalbaarheid moet aantonen of de technische ontwikkelrisico’s moet reduceren.

De volgende groepen van sleuteltechnologieën zijn vanuit het perspectief van de potentiële bijdrage van technologie aan maatschappelijke uitdagingen in Nederland aangewezen:

  • Chemical Technologies

  • Digital and Information Technologies

  • Engineering and Fabrication Technologies

  • Photonics and OpticalTechnologies

  • Advanced Materials

  • Quantum Technologies

  • Life science and biotechnologies

  • Nanotechnologies

Achterliggende informatie over de groepen van KIA Sleuteltechnologieën is te vinden op: https://www.kia-st.nl/kiast2024-2027.

6.a. Digital Technologies: Artificiële Intelligentie (AI)

Aansluitend op de sleuteltechnologie Digital Technologies is binnen de MIT-subsidiemodules tevens het thema Artificiële Intelligentie (AI) opgenomen, om het MKB te ondersteunen bij de ontwikkeling en toepassing van AI.

Voor AI wordt de definitie gehanteerd van de Europese Commissie: ‘AI verwijst naar systemen die intelligent gedrag vertonen door hun omgeving te analyseren en – met een zekere mate van zelfstandigheid – actie te ondernemen om specifieke doelen te bereiken’.

In aanmerking komen projecten die bijdragen aan de generieke ontwikkeling van AI, doordat:

  • 1.

    zij gericht zijn op de ontwikkeling en inzet van generatieve AI, in het bijzonder large language models c.q. foundation models en de toepassing daarvan.

  • 2.

    zij gericht zijn op de ontwikkeling en inzet van Machine Learning (machinaal leren), waaronder Supervised Learning (gesuperviseerd leren), Unsupervised Learning (ongesuperviseerd leren) en Reinforcement Learning (bekrachtigingsleren).

  • 3.

    zij gericht zijn op de een aantoonbaar nieuwe oplossing binnen één of meerdere toepassingsgebieden van de Nederlandse AI Coalitie (NL AIC): Energie en Duurzaamheid; Gezondheid en Zorg; Vrede, Recht en Veiligheid; Landbouw en Voeding; Cultuur en Media; Financiële Dienstverlening; Gebouwde Omgeving; Haven en Maritiem; Mobiliteit; Transport en Logistiek; Onderwijs; Publieke Diensten; en de Technische Industrie. Achterliggende informatie over AI voor deze toepassingsgebieden is te vinden op: https://nlaic.com/toepassingsgebied/.

  • 4.

    zij gericht zijn op het aanbrengen van verbindingen tussen hun voorstel en de kern AiNed activiteiten (Learning Communities, Innovatielabs, Breaking Barriers, ELSA-Labs) alsmede het zoeken van aansluiting bij een van de zeven AI-Hubs.

  • 5.

    er gebruik gemaakt wordt van een aanpak die oog heeft voor betrouwbare en mensgerichte AI. Betrokkenen bij de AI toepassing (bijvoorbeeld burgers en/of werknemers) worden zoveel mogelijk betrokken in het maken van keuzes over de ontwikkeling en het gebruik.

7. Digitalisering

Projecten dienen bij te dragen aan de drie onderdelen van de KIA Digitalisering. De KIA Digitalisering is complementair aan de KIA Sleutel Technologieën en representeert de zeven ‘Digital and Information Technologies’ (DIT’s), als onderdeel van het totaal aan vierenveertig sleuteltechnologieën die binnen de Nationale Technologie Strategie van het Ministerie van EZK worden onderscheiden:

1. Artificial Intelligence

2. Data Science, data analytics and data spaces

3. Cyber security technologies

4. Software technologies and computing

5. Digital Connectivity Technologies

6. Digital Twinning and Immersive technologies

7. Neuromorphic technologies

De KIA Digitalisering biedt als strategische agenda een kader en handvaten voor toekomstig ICT-onderzoek en -innovatie, en daarmee uiteindelijk ook oplossingen voor economische en maatschappelijke vraagstukken. In de KIA Digitalisering wordt onderscheid gemaakt tussen drie luiken op het gebied van 'Digital and Information Technologies':

  • innoveren met DIT's (ten behoeve van KIA’s 1 t/m 5);

  • reflectie op DIT's (zorgen voor verantwoorde ontwikkeling en toepassing van DIT's); en

  • innoveren in DIT's (fundamentele en toegepaste kennisontwikkeling rond de zeven DIT’s).

Projecten passen in de KIA Digitalisering als het een van de maatschappelijke uitdagingen in de KIA's 1 t/m 5 adresseert in relatie tot een van de zeven DIT’s. De projecten dienen gericht te zijn op toepassing, passend binnen (een van) de zeven DIT’s, en het in acht nemen van de drie luiken met betrekking op de zeven DIT’s zoals binnen de KIA Digitalisering beschreven.

Net als bij Sleuteltechnologieën is het uitvoeren van fundamentele kennisontwikkeling geen basis voor toekenning van een MIT-subsidie. Toegepaste kennisontwikkeling is dat alleen daar waar sprake is van een veelvuldig verkoopbaar product, waarvoor de MIT-subsidie de haalbaarheid moet aantonen of de technische ontwikkelrisico’s met reduceren. Ontwikkeling van software, zoals ten behoeven van apps, is niet subsidiabel.

Achterliggende informatie over de KIA Digitalisering is te vinden op: https://topsector-ict.nl/assets/images/default/KIA-Digitalisering-2024-2027_WEB.pdf.

8. Maatschappelijk Verdienvermogen

Het doel is om technologie beter te benutten in nieuwe producten, processen en diensten voor maatschappelijke uitdagingen en impact van het ondernemen te versterken. Daardoor worden betere toepassingen ontwikkeld, die zowel economisch als maatschappelijk rendement opleveren.

Projectvoorstellen passen in de KIA Maatschappelijk Verdienvermogen als ze zowel een van de uitdagingen in de KIA's 1 t/m 5 adresseren en zich richten op bovengenoemde doelstelling.

Vertaald naar projecten voor het MKB binnen de subsidiemodule MIT dient het te ontwikkelen innovatief product, proces of de dienst daarvoor de volgende technologiebenuttingen te verbeteren:

  • De methodisch onderbouwde manier van werken, waarbij gebruik gemaakt wordt van relevante Key Enabling Methodologies (zie de KEM agenda via https://kems.nl/).

  • Het daarbij betrekken en inzetten van kennis en expertise uit mens- en maatschappijwetenschappen, bedrijfskunde, bestuurskunde, communicatie, transitiekunde en systeemdenken.

  • Samenwerking in innovatie-ecosystemen van bedrijven, overheden, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen, vaak regionaal georiënteerd en het organiseren van sterke betrokkenheid van eindgebruikers en/of burgers.

Achterliggende informatie over de KIA Maatschappelijk Verdienvermogen is te vinden op: https://assets.ctfassets.net/h0msiyds6poj/6CnWIHTuja2fpuGhmBQs5O/2c192d4114e61943caf5719c394408f4/KIA_Maatschappelijk_Verdienvermogen_2024-2027.pdf.

Bijlage 2 bij de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025

Verbonden partijen

Er zijn vier manieren waarop partijen, waaronder bijvoorbeeld leverancier en ontvanger of leveranciers onderling, met elkaar verbonden kunnen zijn: organisatorisch, economisch, financieel en op basis van juridische grondslagen. Voor elke van deze vorm van verbondenheid volgt hier een definitie.

  • 1.

    Organisatorische verbondenheid:

    De feitelijke leiding is in handen van dezelfde persoon of groep van personen:

    • a.

      Er is sprake van een als eenheid functionerende leiding, of

    • b.

      de leiding van het ene onderdeel is feitelijk ondergeschikt aan de leiding van het andere onderdeel.

  • Voor ‘persoon’ kan hier ook ‘rechtspersoon’ worden gelezen.

  • 2.

    Economische verbondenheid:

    • a.

      Er is sprake van een, in hoofdzaak, zelfde economisch doel, zoals bediening van dezelfde klantenkring of

    • b.

      het ene onderdeel verricht haar activiteiten in hoofdzaak ten behoeve van het andere onderdeel.

  • 3.

    Financiële verbondenheid:

    Er is van (financiële) verbondenheid als de ene rechtspersoon meer dan 50% van de aandelen én meer dan 50% van de zeggenschap in handen heeft van de andere rechtspersoon. Ook een grote financiële afhankelijkheid kan duiden op financiële verbondenheid.

  • 4.

    Juridische verbondenheid

    Aan het Burgerlijk Wetboek (BW) is voor de implementatie van Richtlijn 2006/46/EG in de Nederlandse wet, in 2008, in verband met verbonden partijen aan artikel 2:381 BW een nieuw, derde lid toegevoegd. Het BW definieert niet, ook niet in artikel 381 lid 3, wat een verbonden partij is. Uit de Memorie van Toelichting bij dit wetsvoorstel en het wetsvoorstel Uitvoeringswet flexibilisering BV-recht blijkt dat moet worden uitgegaan van de definitie in de door de Europese Unie goedgekeurde International Financial Reporting Standards en International Accounting Standards Board. Dit begrip moet dus worden uitgelegd aan de hand van de definitie zoals die is opgenomen in alinea 9 van International Accounting Standard 24. Deze International Accounting Standard richtlijn is ook verwoord in Controle en Overige Standaarden nummer 550.

Artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek

Een groep is een economische eenheid waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden. Groepsmaatschappijen zijn rechtspersonen en vennootschappen die met elkaar in een groep zijn verbonden.

IAS 24.9 Verbonden partij

  • 1.

    Een partij is met een entiteit verbonden indien:

    • a.

      de partij, direct of indirect via een of meer tussenpersonen:

      • (i)

        zeggenschap uitoefent over de entiteit, onder zeggenschap staat van de entiteit, of gezamenlijk met de entiteit onder zeggenschap staat van een derde (waaronder moedermaatschappijen, dochter- en zusterondernemingen);

      • (ii)

        een belang heeft in de entiteit die de partij een invloed van betekenis geeft over de entiteit; of

      • (iii)

        gezamenlijke zeggenschap uitoefent over de entiteit;

    • b.

      de partij een geassocieerde deelneming is van een entiteit (zoals gedefinieerd in IAS 28 Investeringen in geassocieerde deelnemingen);

    • c.

      de partij een joint venture is waarin de entiteit een deelnemer is (zie IAS 31 Belangen in joint ventures);

    • d.

      de partij behoort tot de managers die sleutelposities innemen in de entiteit of haar moedermaatschappij;

    • e.

      de partij een nauwe verwant is van een natuurlijke persoon naar wie onder (a) of (d) wordt verwezen;

    • f.

      de partij een entiteit is waarover zeggenschap, gezamenlijke zeggenschap of invloed van betekenis wordt uitgeoefend, of waarvoor belangrijk stemrecht, hetzij op directe of indirecte wijze, in een dergelijke entiteit berust op natuurlijke personen naar wie onder (d) of (e) wordt verwezen; of

    • g.

      de partij een regeling inzake vergoedingen na uitdiensttreding van de entiteit is, of van enige andere entiteit die een verbonden partij is van die entiteit.

IAS 28.2

Een geassocieerde deelneming is een entiteit, met inbegrip van een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid zoals een personenvennootschap, waarin de investeerder invloed van betekenis heeft en die geen dochteronderneming of belang in een joint venture is.

IAS 31.3

Een joint venture is een contractuele overeenkomst waarbij twee of meer partijen een economische activiteit aangaan waarover zij gezamenlijke zeggenschap hebben.

Toelichting behorende bij de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025

I. Algemeen

De Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2021-2025 sluit aan op de bestuurlijke keuze om het innovatiebeleid te richten op een viertal thematische missies, op ondersteunende sleuteltechnologieën en op maatschappelijk verdienvermogen. Deze aanpak is vastgesteld door het kabinet en is in grote lijnen overgenomen door alle provincies in hun economisch beleid en/of de Research and Innovation Strategies for Smart Specialisation (Regionale innovatiestrategieën; RIS3). Op nationaal niveau zijn de missies en de aanpak voor Sleuteltechnologieën door de topsectoren uitgewerkt in een zestal Kennis- en Innovatie-Agenda’s (KIA’s) waarnaar in bijlage 1 wordt verwezen. In november 2019 zijn deze agenda’s geconcretiseerd in het Kennis- en Innovatieconvenant (KIC), dat ook is ondertekend door de provincies: https://www.topsectoren.nl/binaries/topsectoren/documenten/kamerstukken/2019/november/12-11-19/kic-2020-2023/Kennis--en-Innovatieconvenant-2020-2023.pdf

In de verschillende regionale MIT-regelingen en de landelijke regeling wordt verwezen naar bijlage 1, waar de KIA’s zijn vertaald naar zo concreet mogelijk doelen, die volgen uit de missies, de sleuteltechnologieënagenda en het beoogde verdienvermogen.

Relevantie voor MKB en MKB-innovaties

Missies omvatten een breed scala aan veranderingen en aanpassingen in ons dagelijks leven en ons patroon van produceren en consumeren. Zoals ook in de voorwaarden is aangegeven is de MIT-regeling gericht op het stimuleren van technologische innovaties. De KIA’s bevatten deels concrete vraagstukken binnen elk van de missies waarvoor technologische innovaties evident een bijdrage kunnen leveren. Andere vraagstukken beschrijven de noodzaak tot systeemveranderingen, een andersoortige aanpak of ander gedrag. Technologische innovaties zullen daar veelal een deeloplossing brengen of de veranderingen ondersteunen. Duidelijk moge zijn dat alleen subsidie wordt verstrekt voor het onderzoeken van de haalbaarheid van een innovatie respectievelijk het ontwikkelen ervan, met het bijbehorende innovatierisico, en niet voor het toepassen van een innovatieve werkwijze of een innovatief product in bijvoorbeeld het agrarisch bedrijf, in het stedelijk gebied, rivieren en zeeën of in de zorg.

Aansluiting op bestaande kennis en op onderzoeksagenda’s

Waar een innovatie is gericht op de missiethema’s zijn er geen verplichtingen ten aanzien van het gebruik van (sleutel)technologieën; de innovativiteit en de economische potentie zijn in dat opzicht doorslaggevend. Om vernieuwend en competitief te zijn is het in het algemeen relevant hoogwaardige actuele kennis en kunde in uw innovatie te benutten en/of te combineren. Om competitief te blijven is het een voordeel om aansluiting te (kunnen) vinden op verdere ontwikkeling van die kennis en kunde in eigen land of regio. Om die reden is het advies om goed kennis te nemen van recent binnen de topsectoren en KIA’s ontwikkelde kennis respectievelijk van lopende onderzoeksprogramma’s en -projecten.

Waar de innovatie is gericht op doorontwikkeling of ondersteuning van de implementatie van een sleuteltechnologie, wordt verwezen naar de opsomming van sleuteltechnologieën in KIA 5 en de nadere informatie daar.

Leeswijzer

In deze toelichting wordt aangegeven hoe de informatie dient te worden geïnterpreteerd binnen de MIT-regeling respectievelijk de aanvraag.

De regeling is vastgesteld door de drie colleges van Gedeputeerde Staten van de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft. Dit betekent dat de regeling moet passen binnen de kaders die bij de verschillende provincies zijn gesteld. Iedere provincie heeft eerder een eigen algemene subsidieverordening vastgesteld: Algemene subsidieverordening Zeeland 2013 (Asv 2013), Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 (Asb 2013), Algemene subsidieverordening Noord-Brabant (Asv), Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2017 e.v. (Asv 2017). De regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de genoemde Asv’s liggen ten grondslag aan de regeling. De Asv’s zijn kaderverordeningen. Deze beschrijven op hoofdlijnen voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt en bevatten verder delegatie- en bevoegdheidsbepalingen. Daarnaast geven de Asv’s van Limburg en Noord-Brabant algemene procedureregels voor subsidieverstrekking. In Zeeland is dit geregeld in het Asb 2013. De Asv’s verplichten de colleges van Gedeputeerde Staten om de inhoudelijke en beleidsmatige aspecten van het subsidiebeleid nader uit te werken in subsidieregelingen. Voor Zeeland is hiertoe het Asb 2013 aangewezen. Om die reden wordt deze regeling in Zeeland vastgesteld als supplement bij het Asb 2013. Voor zover mogelijk worden onderwerpen die worden geregeld in de afzonderlijke Asv’s niet herhaald in de regeling, behoudens die onderwerpen die niet in alle drie de Asv’s op dezelfde wijze zijn geregeld.

Arrangementen

De provincies Limburg en Noord-Brabant volgen het rijkssubsidiekader voor het systeem van verantwoording en financieel beheer van de subsidies. Beide Asv’s hanteren dezelfde standaardarrangementen voor wat betreft uitvoerings- en verantwoordingseisen. Ook aan de Asv van Zeeland heeft het gedachtegoed van het rijkssubsidiekader ten grondslag gelegen, met een andere verdeling van arrangementen. Voor wat betreft de verantwoording van de staatssteun wordt gebruikt gemaakt van artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Steun onder die vrijstelling moet gestaafd zijn met actuele en specifieke bewijsstukken. Afrekening op basis van een eindverantwoording en werkelijke kosten voldoet daar helemaal aan. Subsidies op basis van paragraaf 1 worden verleend en direct vastgesteld, zonder eindverantwoording waarmee op andere wijze voorzien moet zijn in actuele en specifieke bewijsstukken. Vooraf wordt daarom vanuit de uitvoerbaarheid van het project nadrukkelijk toegezien op een realistische urenplanning en achteraf wordt steekproefsgewijs gecontroleerd op behaalde resultaten (ongeveer 10%). Daarmee wordt in hoge mate voldaan aan het criterium van actuele en specifieke bewijsstukken. Tegelijkertijd is het maximum steunpercentage op grond van de vrijstelling tussen de 60 en 70%, terwijl paragraaf 1 maar 40% vergoed, waarmee het risico op overcompensatie wordt verkleind.

Voor de subsidies op grond van paragraaf 2 wordt afgerekend op basis van werkelijke kosten en gerealiseerde opbrengsten om te verzekeren dat overcompensatie wordt uitgesloten. De noodzaak van het indienen van een controleverklaring is afhankelijk van de hoogte van de subsidie.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1.5 Weigeringsgronden

De weigeringsgronden gelden onverminderd de weigeringsgronden in artikel 4:25 (subsidieplafond) en 4:35 van de Awb en de weigeringsgronden in de drie Asv’s. Dit betekent dat de weigeringsgronden in de Asv’s onverkort gelden. Daar waar dit stroomlijning behoeft, is de weigeringsgrond opgenomen in artikel 1.4.

Artikel 4:35 van de Awb bepaalt dat subsidie wordt geweigerd indien gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    De activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    De aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen

  • c.

    De aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

En voorts indien de aanvrager:

  • a.

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid of

  • b.

    Failliet is verklaard of aan hem surseance ven betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel daartoe een verzoek bij de rechtbank is ingediend.

Onder c. Stimulerend effect

Indien sprake is van staatssteun kan deze alleen worden vrijgesteld of anderszins gerechtvaardigd worden verstrekt, indien sprake is van een stimulerend effect. Stimulerend effect is aanwezig als door de subsidie het gedrag van de onderneming verandert. Er wordt bijvoorbeeld een project gerealiseerd dat niet van de grond zou komen zonder subsidie. Of de omvang van een project verandert door de subsidie. In artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening is bepaald dat steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de aanvraag om subsidie is ingediend voordat de activiteit aanvangt. Hiermee wordt niet uitgesloten dat activiteiten die eerder zijn aangevangen, ook een stimulerend effect hebben. Dit dient te worden aangetoond. Omdat de doelgroep van deze regeling MKB-ondernemingen zijn en hier snel sprake is van een onderneming in de zin van Europees recht, is de weigeringsgrond breed opgenomen.

Onder d. Deggendorf clausule

Een van de verplichtingen die gelden om gebruik te kunnen maken van een vrijstelling op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening, is het opnemen van de zogeheten Deggendorf clausule. Deze houdt in dat betaling van steun is uitgesloten aan een onderneming waarbij eerdere steun onrechtmatig en onverenigbaar is verklaard met de interne markt. Tegen de onderneming is in dat geval een terugvorderingsbevel gegeven.

Onder e. Onderneming in moeilijkheden

In artikel 2 onder 18 van de AGVV is aangegeven in welke gevallen een onderneming in financiële moeilijkheden verkeert. Bij het indienen van een aanvraag, dient hiervoor een verklaring te worden gevoegd waarin wordt verklaard dat aanvrager niet in financiële moeilijkheden verkeert.

Artikel 1.6 Vereisten

De vereisten (zowel algemeen als specifiek) gelden voor alle aanvragen op grond van deze paragraaf en onverminderd de algemene vereisten die in de drie Asv’s zijn opgenomen.

Eerste lid onder b onderdeel 5

Ten aanzien van projecten gericht op de KIA sleuteltechnologieën is het doen van puur onderzoek naar sleuteltechnologieën en/of het puur toepassen ervan in een willekeurige sector anders dan binnen de missies geen basis voor toekenning van een subsidie. Gezocht wordt naar innovaties die de randvoorwaarden voor de kennisontwikkeling en toepassing van sleuteltechnologieën verbeteren, en die als product verkoopbaar zijn.

Artikel 1.7 Subsidiabele kosten

Eerste lid onder a

Binnen een haalbaarheidsproject zijn de kosten die direct betrekking hebben op het project subsidiabel. Dit zijn loonkosten en kosten derden. Onder loonkosten worden verstaan de kosten van: onderzoekers, technici en ander personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden. Loonkosten kunnen worden berekend op twee manieren: ofwel via het forfaitair uurtarief van € 60 ofwel via het bruto jarsalaris opgeslagen met 50% voor overige lasten. Het forfaitair vastgestelde uurtarief wordt gehanteerd voor alle direct bij de subsidiabele activiteit betrokken personen die in loondienst zijn bij de aanvragende organisatie en omvat zowel directe arbeids- en loonkosten als de daaraan toegerekende indirecte kosten. Dit tarief kan ook toegepast worden indien personen van een verbonden onderneming (inclusief holding B.V. en management B.V.) betrokken zijn in de projectuitvoering. Ook eigenaren van ondernemingen die niet worden verloond op basis van een dienstverband kunnen gebruik maken van het forfaitair uurtarief van € 60.

Voor een stagiair die een niet-marktconforme vergoeding ontvangt, is er sprake van fictieve dienstbetrekking en geldt het forfaitair tarief van € 60,- niet. Bij een marktconforme vergoeding is er wel sprake van dienstbetrekking en geldt het forfaitair tarief dus wel. Een marktconforme vergoeding is bijvoorbeeld het minimumjeugd- of cao-loon. De stagiair is bij zo’n stagevergoeding, net als bij gewone werknemers in ‘echte’ dienstbetrekking.

Eerste lid onder b

Kosten derden omvat alle kosten, gemaakt en betaald binnen de projectperiode, waar een factuur en betaal bewijs tegenover staat. Van belang is dat deze kosten op factuurbasis direct betrekking hebben op het project. Indirecte kosten, zoals overheadkosten, vallen niet onder kosten derden en worden meegenomen in de loonkosten. De kosten derden omvatten de kosten voor onderzoek, bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

Tweede, derde, vierde en vijfde lid

In artikel 1.3 van het Asb2013 van Zeeland is bepaald op welke wijze personeelskosten subsidiabel zijn. Van deze regeling kan worden afgeweken. Voor Limburg en Noord-Brabant zijn gelijksoortige regels vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Asv. Voor Limburg zijn dit de Nadere regels met betrekking tot berekeningswijzen uurtarieven en uniforme kostenbegrippen in het kader van het verstrekken van subsidies. Op grond van artikel 3 van de Nadere regels met betrekking tot uniforme berekeningswijzen uurtarieven in het kader van het verstrekken van subsidies, schrijft de subsidieverlener een standaardberekeningswijze en de wijze waarop deze berekeningswijze wordt uitgevoerd, voor. Voor Noord-Brabant is door Gedeputeerde Staten Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen uurtarieven subsidies Noord-Brabant vastgesteld. Voor de berekeningswijze van uurtarieven op basis van kosten per kostendrager voor indirecte kosten hanteren Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een opslagpercentage voor indirecte kosten van 25% op arbeidskosten en loonkosten. Gedeputeerde Staten kunnen hiervan afwijken in een subsidieregeling.

Voor berekeningswijze van uurtarieven op basis van een fortfaitair uurtarief hanteren Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een uurtarief van € 50. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant kunnen hiervan afwijken in een subsidieregeling.

Door in dit artikel de Nadere regels van Limburg van toepassing te verklaren, bepalen Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant in dit geval dat de Nadere regels voldoen aan hetgeen bepaald in de Asv van Noord-Brabant. In artikel 1.6 is hiertoe aangegeven welk opslagpercentage en welk forfaitair uurtarief een subsidieaanvrager dient te hanteren in zijn aanvraag. Er wordt in deze regeling uitgegaan van een opslagpercentage van 50% voor indirecte kosten en een uurtarief van € 60 gehanteerd.

Artikel 1.8 Niet Subsidiabele kosten

In de drie provincies is bepaald dat verrekenbare of compensabele BTW niet voor subsidie in aanmerking komt. Daarnaast is in artikel 15 van de ASV 2017 van Limburg bepaald dat niet subsidiabel zijn:

  • 1.

    kosten die samenhangen met financiële of contractuele verplichtingen die zijn aangegaan voordat een projectsubsidie is aangevraagd, tenzij sprake is van voorbereidingskosten of het ontwikkelen van plannen met betrekking tot de in de aanvraag genoemde activiteiten;

  • 2.

    kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd;

  • 3.

    kosten van gerechtelijke procedures, boetes of sancties.

Kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd, zijn ook al reeds uitgesloten op basis van staatssteunregelgeving (overcompensatieverbod, transparantiebeginsel en maximale steunpercentages).

Artikel 1.9 Vereisten subsidieaanvraag

In artikel 1.4.1 van het Asb2013 van Zeeland is bepaald dat aanvragen tenminste acht weken voor het begin van de activiteit worden ingediend. Op grond van het tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten in een individueel geval besluiten af te wijken van deze termijn.

In artikel 10 van Asv 2017 Limburg is bepaald dat gedeputeerde staten in nadere regels een termijn of uiterlijke datum waarbinnen respectievelijk waarop een subsidieaanvraag moet zijn ingediend of ontvangen.

Dit artikel bevat indieningsvereisten en is een aanvulling op hetgeen reeds is bepaald voor de drie provincies. In Zeeland zijn in artikel 1.4.2 van het Asb2013 de in te dienen gegevens opgesomd. Deze opsomming wordt in het aanvraagformulier opgenomen. Hetzelfde geldt voor de opsomming in artikel 11 van de ASV2017 van Limburg.

Artikel 1.11 Subsidiehoogte

De aanvraag is leidend bij de bepaling van de subsidiehoogte. Dit betekent dat een aanvrager minder ontvangt, indien hij minder aanvraagt. Dit volgt reeds uit de Algemene wet bestuursrecht.

Het subsidiepercentage is als volgt tot stand gekomen: Het project bestaat voor tenminste 60% uit haalbaarheidsstudie. Op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening kan over dit deel van de kosten maximaal 50% subsidie worden verstrekt.

Artikel 1.13 Beslistermijnen subsidieverlening

De beslistermijnen voor subsidieverlening wijken onderling van elkaar af in de provincies. Omdat de subsidies uit een gezamenlijk plafond worden verstrekt, is het van belang gelijke termijnen te hanteren. De kortste termijn wordt gehanteerd door Zeeland. Dit is een termijn van acht weken en wordt niet haalbaar geacht voor subsidies uit deze paragraaf. Omdat de termijn is opgenomen in het Asb2013, kan hier gemotiveerd van worden afgeweken. Van de Asv’s van Noord-Brabant en Limburg kan echter niet worden afgeweken. Derhalve is de kortste termijn van deze twee provincies aangehouden: 12 weken. Er geldt dus voor deze paragraaf vanwege de verdeelsystematiek volgorde van binnenkomst dat er in principe binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag een beslissing op wordt genomen.

Artikel 1.14 Verplichtingen algemeen

De provinciale regelgeving van alle drie de provincies geeft de colleges van Gedeputeerde Staten de bevoegdheid om de verplichtingen uit de Asv’s of het Asb aan te vullen.

Derde lid

Artikel 1.6.6, derde lid van de Asb2013 van Zeeland bepaalt dat indien een instelling niet of niet volledig aan zijn plicht tot bekendmakingen of publiciteitsuitingen heeft voldaan door de provincie als subsidieverstrekker te noemen, de subsidie kan worden verlaagd met vijf procent, met een maximum van € 5.000. Ook wordt van artikel 1.10.1 van de Asv2013 van Zeeland afgeweken waarin is bepaald dat indien na vaststelling van de subsidie blijkt dat activa is vervreemd binnen 5 jaar en aldus de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de op basis van artikel 1.6.3 genoemde verplichting. De subsidievaststelling wordt in dat geval niet ten nadele van de ontvanger gewijzigd of ingetrokken.

Deze verplichting kennen de Asv’s Limburg en Noord-Brabant niet. Het opleggen van een sanctie in één van de provincies schaadt de eenduidigheid en gelijke behandeling. Vanwege de uniformiteit tussen de drie provincies is ervoor gekozen om deze sanctie op geen enkele subsidie die wordt verleend in het kader van deze regeling toe te passen en buiten toepassing te verklaren.

Vierde lid

In de Asb2013 van Zeeland zijn geen bepalingen met betrekking tot vermogensvorming opgenomen. De bepalingen van de Asv’s van Limburg en Noord-Brabant zijn gelijkluidend. De bepaling van de Asv van Noord-Brabant is dan ook van toepassing verklaard op Zeeuwse subsidies.

Artikel 1.16 Betaling

In het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 is voor subsidies tot € 10.000 bepaald dat een voorschot van 100% van de maximale subsidie wordt verleend. Een soortgelijke bepaling is opgenomen voor het eerste arrangement, dus tot € 25.000, in Limburg en Noord-Brabant. In het Asb2013 is in artikel 1.8.9 een mogelijkheid opgenomen om arrangement 1 toe te passen op subsidies hoger dan € 10.000 en tot en met € 50.000 in individuele gevallen, op basis van een risicoafweging.

Er kan dus gemotiveerd van worden afgeweken om subsidies tot en met € 20.000 voor Zeeland 100% uit te betalen. Vanwege de eenduidigheid en uniformiteit wordt deze subsidies dus in één keer uitbetaald bij verlening.

Artikel 1.17 Vaststelling

De elementen van vaststelling van de subsidies (aanvraagtermijn, beslistermijn en wijze van verantwoording) zijn in de drie provincies bepaald door de hoogte van de subsidie en het hieraan verbonden arrangement. Ter zake van arrangement 1 geldt dat in afwijking van artikel 1.7 en paragraaf 1.8 van het Algemeen subsidiebesluit subsidies tot met € 20.000 direct worden vastgesteld. De Asv’s van Noord-Brabant en Limburg kennen deze mogelijkheid.

§ 2 R&D samenwerkingsproject

Artikel 2.4 Subsidiabele activiteiten

In de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (centrale regeling te vinden op www.overheid.nl) is een definitie van R&D-samenwerkingsproject en R&D-samenwerkingsverband opgenomen.

R&D-samenwerkingsproject: Research and Development-project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, in daadwerkelijke samenwerking en voor gezamenlijke rekening en risico uitgevoerd door een R&D-samenwerkingsverband;

R&D-samenwerkingsverband: Research and Development-verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden MKB-ondernemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een R&D-samenwerkingsproject.

Artikel 2.5 Weigeringsgronden

De weigeringsgronden gelden onverminderd de weigeringsgronden in artikel 4:25 (subsidieplafond) en 4:35 van de Awb en de weigeringsgronden in de drie Asv’s. Dit betekent dat de weigeringsgronden in de Asv’s onverkort gelden.

Artikel 4:35 van de Awb bepaalt dat subsidie wordt geweigerd indien gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    De activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    De aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen

  • c.

    De aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

En voorts indien de aanvrager:

  • a.

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid of

  • b.

    Failliet is verklaard of aan hem surseance ven betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel daartoe een verzoek bij de rechtbank is ingediend.

Onder b. Stimulerend effect

Indien sprake is van staatssteun kan deze alleen worden vrijgesteld of anderszins gerechtvaardigd worden verstrekt, indien sprake is van een stimulerend effect. Stimulerend effect is aanwezig als door de subsidie het gedrag van de onderneming verandert. Er wordt bijvoorbeeld een project gerealiseerd dat niet van de grond zou komen zonder subsidie. Of de omvang van een project verandert door de subsidie. In artikel 6 van de algemene groepsvrijstellingsverordening is bepaald dat steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de aanvraag om subsidie is ingediend voordat de activiteit aanvangt. Hiermee wordt niet uitgesloten dat activiteiten die eerder zijn aangevangen, ook een stimulerend effect hebben. Dit dient te worden aangetoond. Omdat de doelgroep van deze regeling MKB-ondernemingen zijn en hier snel sprake is van een onderneming in de zin van Europees recht, is de weigeringsgrond breed opgenomen.

Onder c. Deggendorf clausule

Een van de verplichtingen die gelden om gebruik te kunnen maken van een vrijstelling op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening, is het opnemen van de zogeheten Deggendorf clausule. Deze houdt in dat betaling van steun is uitgesloten aan een onderneming waarbij eerdere steun onrechtmatig en onverenigbaar is verklaard met de interne markt. Tegen de onderneming is in dat geval een terugvorderingsbevel gegeven.

Onder d. Onderneming in moeilijkheden

In artikel 2 onder 18 van de AGVV is aangegeven in welke gevallen een onderneming in financiële moeilijkheden verkeert. Bij het indienen van een aanvraag, dient hiervoor een verklaring te worden gevoegd waarin wordt verklaard dat aanvrager niet in financiële moeilijkheden verkeert.

Artikel 2.6 Vereisten

De vereisten onder d tot en met f en h zijn afgeleid uit begripsomschrijvingen uit de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.

Eerste lid onderdeel b

De missies, sleuteltechnologieën en het maatschappelijk verdienvermogen, zijn vertaald in de KIA’s.

In bijlage 1 behorende bij de Subsidieregeling is een verwijzing en uitwerking opgenomen van de KIA’s waar een project binnen moet passen danwel uitvoering aan moet geven.

Eerste lid onderdeel g instemming

Instemming van alle deelnemers omvat onder andere instemming met de begroting en een sluitend financieringsplan. Hierdoor kan getoetst worden wat ieders bijdrage in de subsidiabele kosten is en hoe de subsidie over de subsidiabele kosten van de deelnemers verdeeld wordt.

Eerste lid onderdeel h verbondenheid

Er wordt aangesloten bij de definitie van verbonden ondernemingen uit artikel 3 van bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Eerste lid onderdeel i niet meer dan 70%

Deze bepaling is opgenomen om er voor te zorgen dat er echt sprake is van een evenwichtig samenwerkingsverband door te voorkomen dat één van de partijen meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor zijn rekening neemt.

Eerste lid onder o impact

Het project heeft een positieve bijdrage, positieve impact op één of meerdere missies, danwel is er sprake van impact op kennisontwikkeling of versterkte implementatie van een sleuteltechnologie. Om de projecten uit de verschillende KIA’s/missies zo goed mogelijk te kunnen beoordelen, en die baten met punten te waarderen, dienen de verwachte baten van de innovatie zoveel mogelijk te worden gekwantificeerd (in aantallen en/of getallen). Dat kan door onder andere een vergelijking te maken met producten, diensten of processen die al op de markt beschikbaar zijn. Ook de waarschijnlijkheid dat die baten kunnen worden bereikt, dient in het projectplan te worden onderbouwd. De impact dient waar mogelijk gekwantificeerd te worden, zodat blijkt wat de omvang ervan is.

De verschillende vormen die de impact in de verschillende missies kan krijgen, zijn toegelicht in bijlage 1.

Artikel 2.7 Subsidiabele kosten

Eerste lid onder a

Binnen een R&D Samenwerkingsproject kunnen loonkosten, afschrijvingskosten en kosten derden worden verantwoord. Onder loonkosten worden verstaan de kosten van: onderzoekers, technici en ander personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden. Loonkosten kunnen worden berekend op twee manieren: ofwel via het forfaitair uurtarief van € 60 ofwel via het bruto jaarsalaris opgeslagen met 50% voor overige lasten. Het forfaitair vastgesteld uurtarief wordt gehanteerd voor alle direct bij de subsidiabele activiteit betrokken personen die in loondienst zijn bij de aanvragende organisatie en omvat zowel directe arbeids- en loonkosten als de daaraan toegerekende indirecte kosten. Dit tarief kan ook toegepast worden indien personen van een verbonden onderneming (inclusief holding B.V. en management B.V.) betrokken zijn in de projectuitvoering. Ook eigenaren van ondernemingen die niet worden verloond op basis van een dienstverband kunnen gebruik maken van het forfaitair uurtarief van € 60.

Voor een stagiair die een niet-marktconforme vergoeding ontvangt, is er sprake van fictieve dienstbetrekking en geldt het forfaitair tarief van € 60,- niet . Bij een marktconforme vergoeding is er wel sprake van dienstbetrekking en geldt het forfaitair tarief dus wel. Een marktconforme vergoeding is bijvoorbeeld het minimumjeugd- of cao-loon. De stagiair is bij zo’n stagevergoeding, net als bij gewone werknemers in ‘echte’ dienstbetrekking.

Eerste lid onder b

Kosten derden omvat alle kosten, gemaakt en betaald binnen de projectperiode, waar een factuur en betaalbewijs tegenover staat. Van belang is dat deze kosten op factuurbasis direct betrekking hebben op het project. Indirecte kosten, zoals overheadkosten, vallen niet onder kosten derden en worden meegenomen in de loonkosten. De kosten derden omvatten de kosten voor contractonderzoek, bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

Eerste lid onder c

Onder afschrijvingskosten wordt verstaan de kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd.

Tweede, derde, vierde en vijfde lid

In artikel 1.3 van het Asb2013 van Zeeland is bepaald op welke wijze personeelskosten subsidiabel zijn. Van deze regeling kan worden afgeweken. Voor Limburg en Noord-Brabant zijn gelijksoortige regels vastgesteld door Gedeputeerde Staten op grond van de Asv. Voor Limburg zijn dit de Nadere regels met betrekking tot berekeningswijzen uurtarieven en uniforme kostenbegrippen in het kader van het verstrekken van subsidies. Op grond van artikel 3 van de Nadere regels met betrekking tot uniforme berekeningswijzen uurtarieven in het kader van het verstrekken van subsidies, schrijft de subsidieverlener een standaardberekeningswijze en de wijze waarop deze berekeningswijze wordt uitgevoerd, voor. Voor Noord-Brabant is door Gedeputeerde Staten Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen uurtarieven subsidies Noord-Brabant vastgesteld. Voor de berekeningswijze van uurtarieven op basis van kosten per kostendrager voor indirecte kosten hanteren Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een opslagpercentage voor indirecte kosten van 25% op arbeidskosten en loonkosten. Gedeputeerde Staten kunnen hiervan afwijken in een subsidieregeling.

Voor berekeningswijze van uurtarieven op basis van een fortfaitair uurtarief hanteren Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een uurtarief van € 50. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant kunnen hiervan afwijken in een subsidieregeling.

Door in dit artikel de Nadere regels van Limburg van toepassing te verklaren, bepalen Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant in dit geval dat de Nadere regels voldoen aan hetgeen bepaald in de Asv van Noord-Brabant. In artikel 1.6 is hiertoe aangegeven welk opslagpercentage en welk forfaitair uurtarief een subsidieaanvrager dient te hanteren in zijn aanvraag. Er wordt in deze regeling uitgegaan van een opslagpercentage van 50% voor indirecte kosten en een uurtarief van € 60 gehanteerd.

Artikel 2.8 Niet subsidiabele kosten

In de drie provincies is bepaald dat verrekenbare of compensabele BTW niet voor subsidie in aanmerking komt. Daarnaast is in artikel 15 van de ASV 2017 van Limburg bepaald dat niet subsidiabel zijn:

  • 1.

    kosten die samenhangen met financiële of contractuele verplichtingen die zijn aangegaan voordat een projectsubsidie is aangevraagd, tenzij sprake is van voorbereidingskosten of het ontwikkelen van plannen met betrekking tot de in de aanvraag genoemde activiteiten;

  • 2.

    kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd;

  • 3.

    kosten van gerechtelijke procedures, boetes of sancties.

Kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd, zijn reeds uitgesloten op basis van staatssteunregelgeving (overcompensatieverbod, transparantiebeginsel en maximale steunpercentages).

Artikel 2.9 Vereisten subsidieaanvraag

In artikel 1.4.1 van het Asb2013 van Zeeland is bepaald dat aanvragen tenminste acht weken voor het begin van de activiteit worden ingediend. Op grond van het tweede lid kunnen Gedeputeerde Staten in een individueel geval besluiten af te wijken van deze termijn.

In artikel 10 van Asv 2017 Limburg is bepaald dat gedeputeerde staten in nadere regels een termijn of uiterlijke datum waarbinnen respectievelijk waarop een subsidieaanvraag moet zijn ingediend of ontvangen.

Artikel 2.9 bevat indieningsvereisten en is een aanvulling op hetgeen reeds is bepaald voor de drie provincies. In Zeeland zijn in artikel 1.4.2 van het Asb2013 de in te dienen gegevens opgesomd. Deze opsomming wordt in het aanvraagformulier opgenomen. Hetzelfde geldt voor de opsomming in artikel 11 van de ASV2017 van Limburg.

Artikel 2.10 Subsidieplafond

In dit plafond is een onderscheid gemaakt tussen zogenoemde grote projecten, projecten waarvoor een subsidie tussen € 200.000 tot en met € 350.000 wordt toegekend, en kleine projecten, met een subsidie tot € 200.000, om te voorkomen dat het gehele subsidieplafond wordt toebedeeld aan grote projecten.

Artikel 2.11 Subsidiehoogte

De aanvraag is leidend bij de bepaling van de subsidiehoogte. Dit betekent dat een aanvrager minder ontvangt, indien hij minder aanvraagt. Dit volgt uit de Algemene wet bestuursrecht.

Tweede lid

Uit dit artikel volgt dat de gehele subsidieaanvraag wordt geweigerd indien de subsidiehoogte en verdeling van de subsidie over de deelnemers van het samenwerkingsverband er toe leidt dat een of meer deelnemers minder dan € 25.000 ontvangen of juist meer dan € 100.000 respectievelijk meer dan € 175.000 (afhankelijk van het totaal aangevraagde bedrag).

Artikel 2.12 Verdeelcriteria

Onder eerste lid onder d Impact

R&D-Samenwerkingsprojecten kunnen op meerdere maatschappelijke gebieden (missies) impact hebben en daarmee bijdragen aan de KIA’s zoals beschreven in bijlage 1. Dit is een gevolg van het feit dat de missies en KIA’s op zichzelf en onderling overlap vertonen. Ook kan de oplossing voor de ene missie negatief uitwerken op een andere. Iets vergelijkbaars geldt de bevordering van sleuteltechnologieën. Bij de toedeling van punten op het onderdeel maatschappelijke impact weegt de beoordelende commissie het totaal aan maatschappelijke kosten en baten op de genoemde terreinen.

Artikel 2.14 Beslistermijnen subsidieverlening

De beslistermijnen voor subsidieverlening wijken onderling van elkaar af in de provincies. Omdat de subsidies uit een gezamenlijk plafond worden verstrekt, is het van belang gelijke termijnen te hanteren. De kortste termijn wordt gehanteerd door Zeeland. Dit is een termijn van acht weken en wordt niet haalbaar geacht voor subsidies uit deze paragraaf. Omdat de termijn is opgenomen in het Asb2013, kan hier gemotiveerd van worden afgeweken. Van de Asv’s van Noord-Brabant en Limburg kan echter niet worden afgeweken. Derhalve is de kortste termijn van deze twee provincies aangehouden. Omdat er in deze paragraaf sprake is van een tender geldt er een termijn van 12 weken na afloop van de tenderperiode.

Artikel 2.18 Bevoorschotting

Eerste lid

In het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2013 is een maximale bevoorschotting bepaald van 75% voor het tweede en derde arrangement en voor Limburg en Noord-Brabant is dit niet bepaald in de Asv’s.

In Limburg is in beleidsregels bepaald, artikel 3, onder B, van de Beleidsregels subsidies, dat bij projectsubsidies van € 25.000 tot € 125.000 direct bij subsidieverleningsbeschikking een voorschot worden verleend van 90%. Dit voorschot zal binnen zes weken na verzenddatum van de beschikking worden overgemaakt op de rekening van de subsidieontvanger. Voor projectsubsidies vanaf € 125.000 is ingevolge artikel 3, onder C, van voornoemde Beleidsregels bepaald dat op basis van de ingediende liquiditeitsprognose van de subsidieontvanger, een schema van de bevoorschotting worden opgenomen tot maximaal 90%. De momenten van uitbetaling van de voorschotten zullen worden opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking. In artikel 4, tweede lid, van voornoemde Beleidsregels, staat dat de bevoorschotting conform de geschetste beleidslijn worden toegepast, tenzij Gedeputeerde Staten anders bepalen.

Met de huidige bepaling in de regeling wordt afgeweken van het beleid omwille van de eenduidigheid tussen de drie provincies en ten voordele van de aanvragers. Voor de hoogte van de bevoorschotting is aangesloten bij Zeeland, binnen de arrangementenhoogtes van Limburg en Noord-Brabant.

Artikel 2.19 Vaststelling

Eerste lid

Subsidies op grond van deze paragraaf worden vastgesteld op basis van prestaties en gerealiseerde kosten. Hierbij gaat het om factuurbewijzen, urenstaten en betaalbewijzen (zoals een bankafschrift waaruit volgt dat er een betaling is verricht).

Tweede lid

Ter zake de aanvraagtermijn waarbinnen de subsidieontvanger zijn aanvraag om vaststelling in moet dienen, hanteren de drie provincies drie verschillende termijnen in de Asv’s. Vanwege de uniforme uitvoering is aansluiting gezocht bij de termijn zoals genoemd in het Asb2013.

9 maart 2021,

Gedeputeerde Staten van Zeeland,

de voorzitter, drs. J.M.M. Polman

de secretaris, A.W. Smit

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

de voorzitter, mr. I.R. Adema

de secretaris, drs. M.J.A. van Bijnen MBA

Gedeputeerde Staten van Limburg,

de voorzitter, drs. Th.J.F.M. Bovens

de secretaris, drs. G.H.E. Derks MPA

Bijlage C behorende bij artikelen 36.1.3 en 36.1.10 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023

Afbakening en vereisten aanleg en beheer bos en landschapselementen

  • a.

    Bossen

Afbakening

Zie voor de afbakening de Index Natuur en Landschap:

  • haagbeuken- en essenbos: N14.03

  • duinbos: N15.01

  • dennen-, eiken-, en beukenbos: N15.02

  • droog hakhout: N17.02

  • park- en stinzenbos: N17.03

  • wilgengriend: N17.05

  • vochtig en hellinghakhout: N17.06

Vereisten aanleg

  • minimaal 80% inheemse (bij voorkeur autochtone) bomen en struiken, waarbij gemotiveerde afwijking mogelijk is om ecologische redenen;

  • beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden.

  • aanlegwerkzaamheden vinden alleen plaats in de periode tussen 1 september en 1 april.

Vereisten beheer

  • periodiek onderhoud uitvoeren;

  • snoeiafval ter plaatse verwerken, versnipperen of afvoeren;

  • beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

  • geen chemische onkruidbestrijding;

  • niet branden in of in de directe omgeving van het element;

  • voor haagbeuken- en essenbos en voor park- en stinzenbos wordt het beheeradvies van de Index Natuur en Landschap toegepast.

  • b.

    Landschapselementen

Afbakening

Zie voor de afbakening de Index Natuur en Landschap:

  • houtwal en houtsingel: L01.02

  • elzensingel: L01.03

  • knip- of scheerheg: L01.05

  • struweelhaag: L01.06

  • laan: L01.07

  • knotboom: L01.08

  • hoogstamboomgaard: L01.09

  • bossingel: L01.16

Vereisten aanleg

  • 100% inheemse bomen en struiken voor houtwal en houtsingel, elzensingel, knip- of scheerheg, struweelhaag, knotboom en bossingel, waarbij gemotiveerde afwijking mogelijk is om ecologische redenen;

  • voor zover mogelijk inheemse soorten voor laan of hoogstamboomgaard;

  • beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden.

Vereisten beheer

  • periodiek onderhoud uitvoeren;

  • snoeiafval ter plaatse verwerken, versnipperen of afvoeren

  • beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

  • geen chemische onkruidbestrijding;

  • niet branden in of in de directe omgeving van het element.

Bijlage D behorende bij artikel 36.1.5 van Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023

Beleidskaart Bos en houtige landschapselementen

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart is digitaal te raadplegen in het Subsidieloket.

Kansenkaart bos en houtige landschapselementen

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart is digitaal te raadplegen in het Subsidieloket.

Bijlage E behorende bij artikel 36.1.8 van Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023

Bedragen beheerkosten per jaar

Beheertype nr

Beheertype

Subsidietarief 2025 op basis van 84% SKP incl indexering 7,68%

L01.02

Houtwal en houtsingel (per ha)

€ 4.682,28

L01.03

Elzensingel (per 100 m)

€ 145,75

L01.05

Knip- en scheerheg (per 100 m)

€ 332,35

L01.06

Struweelhaag (per 100 m)

€ 422,42

L01.07

Laan (per rij per 100 m)

€ 401,55

L01.08

Knotboom (per stuk)

€ 17,44

L01.09

Hoogstamboomgaard (per ha)

€ 2.541,93

L01.16

Bossingel (per ha)

€ 2.364,79

N14.03

Haagbeuken- en essenbos (per ha)

€ 82,06

N15.01

Duinbos (per ha)

€ 87,96

N15.02

Dennen-, eiken- en beukenbos (per ha)

€ 143,35

N17.02

Droog hakhout (per ha)

€ 608,47

N17.03

Park- en stinzenbos (per ha)

€ 400,72

N17.05

Wilgengriend (per ha)

€ 4.878,81

N17.06

Vochtig en hellinghakhout (per ha)

€ 856,61

Bijlage F behorende bij artikel 36.1.1 van Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023

Inheemse soorten

Bron: Stichting Landschapsbeheer Zeeland, Advies Zeeuwse bomen en struiken, versie 2023-1-5

Wetenschappelijke naam

Nederlandse naam

Acer campestre

Spaanse aak (volksmond: veldesdoorn)

Acer pseudoplatanus

Gewone esdoorn

Alnus glutinosa

Zwarte els

Betula pendula

Ruwe berk

Betula pubescens

Zachte berk

Carpinus betulus

Haagbeuk

Cornus sanguinea

Rode kornoelje

Corylus avellana

Hazelaar

Crataegus monogyna

Eénstijlige meidoorn

Euonymus europaeus

Wilde kardinaalsmuts

Fagus sylvatica

Beuk (groen)

Fraxinus excelsior

Es

Frangula alnus

Sporkehout (volksmond Vuilboom)

Hedera helix

Klimop

Ilex aquifolium

Hulst

Ligustrum vulgare

Wilde liguster

Populus nigra

Zwarte populier

Populus nigra Italica

Italiaanse populier

Prunus avium*

Zoete kers (*met enkele bloem)

Prunus padus

Vogelkers

Prunus spinosa

Sleedoorn

Quercus robur

Zomereik

Rhamnus cathartica

Wegedoorn

Rosa canina

Hondsroos

Rosa rubiginosa

Egelantier

Salix alba

Schietwilg

Salix aurita

Geoorde wilg

Salix caprea

Boswilg

Salix cinerea

Grauwe wilg

Salix x fragilis

Basterdkraakwilg (volksmond Kraakwilg)

Salix purpurea

Bittere wilg

Salix triandra

Amandelwilg

Salix viminalis

Katwilg

Sambucus nigra

Gewone vlier

Sorbus aucuparia

Wilde lijsterbes

Tilia cordata

Winterlinde

Ulmus laevis

Fladderiep (volksmond Steeliep)

Viburnum opulus

Gelderse roos

Toelichting bij het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023

Toelichting op hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Algemene toelichting

In de Algemene subsidieverordening Zeeland 2023 (Asv) bepalen provinciale staten dat gedeputeerde staten regels moeten stellen voor het verstrekken van subsidies. Ter uitvoering van deze bepaling hebben gedeputeerde staten dit Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 (Asb) geformuleerd. Het Asb bevat de algemene subsidieregels. Daarnaast zijn ook specifieke beleidsafhankelijke subsidieregels opgenomen in dit besluit. Daardoor is de wijze van subsidieverstrekking zoveel mogelijk uniform gehouden.

Bij het opstellen van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 is rekening gehouden met:

  • het rijkssubsidiekader,

  • het collegeprogramma "Samen verschil maken",

  • de verantwoordingssystematiek van Single informatie Single Audit,

  • de evaluatie van het subsidieproces, en

  • staatssteun.

Het rijkssubsidiekader

De Asv schrijft een arrangementensysteem voor. Dit systeem wordt ook gehanteerd binnen het rijkssubsidiekader. Er zijn drie arrangementen. Hieronder worden deze kort toegelicht aan de hand van de kenmerken.

Arrangement 1 – tot en met € 10.000

Met dit arrangement worden subsidies tot en met € 10.000 verstrekt waarbij op basis van een steekproef wordt bepaald of een prestatieverantwoording moet worden ingediend. In de beschikking tot subsidieverlening wordt de prestatieafspraak opgenomen en de wijze van prestatieverantwoording (het prestatiebewijs) geformuleerd.

Verder meldt deze beschikking dat de prestatieverantwoording binnen 22 weken na afloop van de activiteit op basis van een steekproef door de provincie kan worden opgevraagd. Subsidies die niet in de steekproef vallen, ontvangen binnen 22 weken na afloop van de activiteit een ambtshalve vaststelling. Dit houdt in dat de subsidie wordt vastgesteld zonder dat de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling moet indienen. Subsidies die wel in de steekproef vallen, worden vastgesteld op basis van de prestatieverantwoording. De wijze waarop de steekproef wordt gehouden, is door gedeputeerde staten vastgelegd in beleidsregels.

De subsidie wordt bij de verlening volledig bevoorschot. Daarnaast moet de instelling melding maken van fundamentele afwijkingen ten opzichte van de afspraken uit de beschikking tot subsidieverlening. Het niet voldoen aan deze verplichting heeft consequenties voor de subsidieverstrekking.

Arrangement 2 – hoger dan € 10.000 tot en met € 50.000

Met dit arrangement worden subsidies hoger dan € 10.000 en tot en met € 50.000 verstrekt die verantwoord moeten worden met een prestatieverantwoording. In de beschikking tot subsidieverlening wordt een prestatieafspraak opgenomen en de wijze van prestatieverantwoording (het prestatiebewijs) geformuleerd. De definitieve subsidie wordt bepaald aan de hand van de gerealiseerde prestatieafspraak. Op de subsidie wordt een voorschot verleend van maximaal 75 procent van het subsidiebedrag. Er is geen standaardverplichting tot het indienen van tussentijdse rapportages. De instelling moet wel melding maken van fundamentele afwijkingen ten opzichte van de afspraken uit de beschikking tot subsidieverlening. Het niet voldoen aan deze verplichting heeft consequenties voor de subsidieverstrekking.

Arrangement 3 – hoger dan € 50.000

Met dit arrangement worden subsidies hoger dan € 50.000 verstrekt die verantwoord moeten worden met een prestatieverantwoording en een financiële verantwoording. In de beschikking tot subsidieverlening wordt een prestatieafspraak opgenomen en de wijze van prestatieverantwoording (het prestatiebewijs) geformuleerd. De definitieve subsidie wordt bepaald aan de hand van de gerealiseerde prestatieafspraak en op basis van de werkelijke besteding van de subsidie. Op de subsidie wordt een voorschot verleend van maximaal 75 procent van het subsidiebedrag. Er is geen standaardverplichting tot het indienen van tussentijdse rapportages. De instelling moet wel melding maken van fundamentele afwijkingen ten opzichte van de afspraken uit de beschikking tot subsidieverlening. Het niet voldoen aan deze verplichting heeft consequenties voor de subsidieverstrekking.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1.1.1

De definitie van arrangement geeft aan dat dit een vaste set van regels, verplichtingen en voorwaarden betreft. Het gaat hierbij om specifieke regels voor de wijze van verlenen, de wijze van verantwoorden van de subsidie en de wijze van subsidievaststelling. Daarnaast betreffen het voorwaarden en verplichtingen die aan de subsidieverstrekking verbonden kunnen worden.

Met de definiëring van het begrip 'instelling' wordt helder dat elk bedrijf, vereniging of stichting als instelling kan worden aangemerkt.

De prestatieafspraak wordt altijd opgenomen in de beschikking tot subsidieverstrekking. Het doel is om de prestatieafspraak zo SMART mogelijk te formuleren. SMART staat voor Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden.

Het prestatiebewijs dient als "bewijs" dat de prestatieafspraak is behaald. Het benodigde prestatiebewijs wordt in de beschikking tot subsidieverlening beschreven. Het doel is om het bewijs zo eenvoudig mogelijk te laten zijn. Daarnaast is het doel om de kosten van het prestatiebewijs voor de instelling zo beperkt mogelijk te houden. Het prestatiebewijs kan zijn een foto, een filmopname, het op te leveren rapport, een kaartje van het concert, etc.

Artikel 1.2.1

In dit artikel zijn situaties opgenomen waarin gedeputeerde staten besluiten om geen subsidie te verstrekken.

Het eerste lid bepaalt dat alleen instellingen als gedefinieerd in artikel 1.1.1 een subsidie kunnen ontvangen. De definitie van een instelling is ruim omschreven. Het komt er op neer dat alleen natuurlijke personen niet in aanmerking komen voor subsidie. Er zijn wel hoofdstukken met specifieke regels in het Asb die van deze algemene regel afwijken.

Het tweede lid sub a bepaalt dat een subsidie niet na realisatie van de activiteit wordt verleend. Het meetpunt is hierbij het moment van de ontvangst van de subsidieaanvraag. Dus een subsidieaanvraag die wordt ingediend nadat de te subsidiëren activiteit is gerealiseerd, wordt afgewezen. Dit artikel is opgenomen in relatie met artikel 4 van de Asv. Dit artikel bepaalt dat de gevraagde subsidie nodig moet zijn voor realisatie van de activiteit. Er zijn wel hoofdstukken in het Asb die van deze algemene regel afwijken. Een dergelijke afwijking is alleen mogelijk indien de betreffende hoofdstukken ten behoeve van uniformiteit zijn opgesteld in samenwerking met een ander bestuursorgaan.

Het tweede lid, sub d, geeft aan dat er onder de € 2.500 geen subsidie wordt verstrekt. Dit houdt in dat aanvragen voor een subsidie van minder dan € 2.500 direct worden afgewezen. Echter ook subsidieaanvragen voor een hoger bedrag kunnen worden afgewezen. Dit is het geval als gedeputeerde staten op basis van hun beoordeling van de subsidieaanvraag en de begroting tot de conclusie komen dat een subsidiebedrag lager dan € 2.500 verstrekt zou moeten worden.

Artikel 1.3.1

Niet alle kosten opgenomen in een begroting van de activiteit zijn subsidiabel. Slechts de kosten die rechtstreeks samenhangen met de activiteit worden gesubsidieerd.

Dit betekent dat met name de indirecte (vaste) kosten van een instelling als niet subsidiabel worden aangemerkt. Voorbeelden van dergelijke kostenposten zijn de kosten van gebruik van ruimten, apparatuur en deskundigheid waarover de instelling permanent beschikt, kosten die behoren tot de normale exploitatielasten van de instelling, kosten die niet direct en uitsluitend noodzakelijk zijn voor de gesubsidieerde activiteit en ook kosten van reguliere onderhoud- of herstelwerkzaamheden van de instelling.

Het tweede lid bepaalt dat BTW alleen subsidiabel is als het ook een werkelijke kostenpost is voor de instelling. Als betaalde BTW kan worden verrekend met ontvangen BTW of kan worden gecompenseerd via het BTW-compensatiefonds, dan is de BTW niet subsidiabel. De kostenposten in de begroting en in de eventuele subsidieverantwoording moeten dan exclusief BTW worden opgenomen. Indien de instelling de BTW niet kan verrekenen of compenseren kunnen de kostenposten inclusief BTW worden opgenomen in de begroting en in de eventuele subsidieverantwoording.

Artikel 1.3.2

Voor subsidiabele directe personeelskosten wordt een uniforme rekenmethode toegepast voor het bepalen van een uurtarief. Deze methode gaat er vanuit dat de personeelskosten met een tarief per uur worden toegerekend aan de activiteit. Het maximaal subsidiabele uurtarief wordt berekend door het bruto maandsalaris te vermenigvuldigen met 1,2%. De uitkomst van deze berekening is een all-in uurtarief. Dit uurtarief wordt geacht voldoende te zijn voor de dekking van alle directe personeelskosten van de instelling. Naast salarissen gaat het dan om bijvoorbeeld de werkgeverslasten, een eindejaarsuitkering en vakantiegeld.

Personeelskosten zijn echter pas subsidiabel als zij direct zijn toe te rekenen aan de activiteit. Zo kunnen er geen loonkosten worden gesubsidieerd van een personeelslid dat niet direct aantoonbaar heeft gewerkt aan de gesubsidieerde activiteit.

In het tweede lid is een afwijkmogelijkheid opgenomen voor individuele gevallen. Gedeputeerde staten nemen na ontvangst van een schriftelijk gemotiveerd verzoek van de aanvrager per geval een afzonderlijk besluit. Het gebruikmaken van de afwijkmogelijkheid kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als een instelling een uurtarief hanteert dat is goedgekeurd door de Europese Unie.

Artikel 1.3.3

Ook de kosten van derden worden met een tarief per uur toegerekend aan de activiteit. Het maximaal subsidiabele uurtarief van derden wordt berekend door de geldende norm als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet normering topinkomens te delen door 1.600. Hierbij wordt 1.600 geacht een gemiddeld aantal inzetbare uren per jaar te zijn. Door de verwijzing naar de Wet normering topinkomens is het niet nodig om artikel 1.3.3 van dit besluit ieder jaar te actualiseren.

Omdat bij subsidieverstrekking geen inkomenspolitiek mag worden bedreven, moet een causaal verband bestaan tussen de (hoge) bezoldiging van extern personeel of dienstverrichters en het niet realiseren van het subsidiedoel. Daarom is de eis opgenomen dat kosten van derden doelmatig moeten zijn. Dat wil zeggen dat de kosten voor de inhuur van extern personeel of dienstverrichters niet ten koste mogen gaan van het doelbereik van de gesubsidieerde activiteit.

Verder zijn de kosten van derden pas subsidiabel als zij rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de activiteit en betrekking hebben op activiteiten die binnen de subsidieperiode uitgevoerd zijn. Er moet namelijk een direct verband zijn tussen de gesubsidieerde activiteit en de kosten van derden.

Op grond van het tweede lid kunnen gedeputeerde staten op gemotiveerd verzoek van de aanvrager in uitzonderlijke gevallen beslissen om af te wijken van het maximaal subsidiabele uurtarief van derden.

Artikel 1.4.1

Het is mogelijk af te wijken van de indieningstermijn van acht weken.

Artikel 1.4.2

In dit artikel worden de minimale eisen van de subsidieaanvraag aangegeven. Subsidie wordt aangevraagd met een (digitaal) aanvraagformulier. Door op een juiste manier gebruik te maken van het daarvoor beschikbaar gestelde aanvraagformulier wordt een groot deel van de voor de beoordeling benodigde gegevens verstrekt. Daarnaast dienen een projectplan en een sluitende (meerjaren)begroting van de activiteit te worden overgelegd bij de aanvraag.

Het derde lid bepaalt dat gedeputeerde staten nadere informatie kunnen opvragen. Deze nadere informatie wordt opgevraagd als de instelling bijvoorbeeld voor de eerste keer een subsidie ontvangt van de provincie. Daarnaast kunnen gedeputeerde staten van dit artikel gebruik maken ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Artikel 1.4.3

Op grond van dit artikel dient de instelling de kosten en opbrengsten in de (meerjaren)begroting zo nauwkeurig mogelijk in kaart te brengen. Indien de activiteit waarvoor de instelling subsidie aanvraagt meerdere jaren beslaat, is het indienen van een meerjarenbegroting verplicht. Uit de opbrengsten moet nadrukkelijk blijken bij welke andere instanties of afdelingen van de provincie Zeeland een subsidieaanvraag is gedaan. Deze gegevens worden namelijk meegenomen in de afweging om al dan niet subsidie te verlenen of om de hoogte van de subsidie te bepalen.

Als twee of meer aanvragen bij de provincie worden ingediend en als die aanvragen betrekking hebben op dezelfde activiteit worden de aanvragen intern afgestemd. Indien mogelijk worden de aanvragen samengevoegd zodat de gevraagde subsidies met één beschikking worden verstrekt.

Mocht na de verstrekking van de subsidie blijken dat niet is vermeld dat er meerdere subsidieaanvragen zijn gedaan (zowel binnen de provincie, als bij andere subsidiënten) dan kan intrekking van de subsidie of een lagere vaststelling volgen op grond van artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen Awb). Dat artikel staat intrekking of een lagere vaststelling van de subsidie toe in geval van het niet of niet volledig plaatsvinden van de activiteit, het niet nakomen van verplichtingen of het verstrekken van onjuiste gegevens op het moment van de aanvraag.

Op grond van dit artikel moet daarnaast in de (meerjaren)begroting exact worden opgenomen hoeveel de personeelskosten bedragen. Dit gebeurt per functie. Dit zorgt ervoor dat de rekenmethode van het uurtarief niet persoonsafhankelijk is, maar is gekoppeld aan een functie en bijbehorende waardering. Zo wordt inzicht verkregen in de opbouw van de berekening van de loonkosten.

De instelling moet aangeven of ze betaalde BTW kan terugvorderen of op enigerlei wijze kan terugontvangen. Op basis daarvan is het mogelijk om te bepalen of de eventueel in de (meerjaren)begroting opgenomen BTW subsidiabel is.

Artikel 1.5.1

Het verlenen van een subsidie is gebaseerd op wederzijds vertrouwen, namelijk dat het geld rechtmatig wordt besteed en dat de (administratieve) verplichtingen bij de subsidie worden nagekomen. Subsidiegelden zijn publieke middelen en moeten derhalve ook zorgvuldig en doeltreffend worden ingezet. Daarom kunnen gedeputeerde staten bij een nieuwe subsidieaanvraag altijd de opgedane ervaringen uit het verleden van de instelling betrekken bij de beoordeling van de aanvraag. Ervaringen uit het verleden kunnen voor gedeputeerde staten aanleiding zijn om geen subsidie te verlenen.

Artikel 1.5.2

Gedeputeerde staten hebben voor de beoordeling van de subsidieaanvraag in beginsel acht weken de tijd. Daarna volgt een beschikking. Dit kan een beschikking tot subsidieverlening zijn, maar ook een beschikking tot afwijzing. Indien een instelling onvoldoende informatie verstrekt aan de provincie om een beslissing te nemen, wordt aanvullende informatie opgevraagd. De tijd die instellingen wordt gegeven om het gevraagde aan te leveren, schort de termijn van acht weken op.

In het geval dat staatssteun een rol speelt bij de subsidieverstrekking, kan het nodig zijn om de aanvraag voor te leggen aan de Europese Commissie. In dat geval zal de beoordeling van de aanvraag meer tijd in beslag nemen. Pas na uitspraak van de Europese Commissie zullen gedeputeerde staten besluiten op de aanvraag. Gedeputeerde staten zullen de aanvrager op de hoogte stellen, indien de betreffende aanvraag wordt voorgelegd aan de Europese Commissie.

Artikel 1.5.3

Het komt voor dat de Europese Unie en/of het Rijk en de provincie Zeeland een subsidie verlenen voor hetzelfde project. De provincie wil in dat geval de instelling niet confronteren met verschillende soorten voorwaarden en verplichtingen. In dergelijke gevallen wordt daarom de subsidieverstrekking afgestemd op de subsidievoorwaarden van de subsidieverstrekking van deze hogere overheid. Dit gebeurt doorgaans door alleen de beschikking tot subsidievaststelling van het Rijk op te vragen als verantwoording. De provincie stelt de provinciale subsidie vast aan de hand van de definitieve vastgestelde rijkssubsidie.

In het derde lid is bepaald dat gedeputeerde staten hiervan kunnen afwijken als de provincie een hogere subsidie verleent dan de hogere overheid. Ook als de subsidie in arrangement 1 valt, kan worden besloten om af te wijken. Dit gebeurt dan om de administratieve lasten van de instelling en de provincie zoveel mogelijk te beperken.

In het tweede lid wordt bepaald dat gedeputeerde staten bij subsidieverstrekking ook kunnen aansluiten bij de subsidievoorwaarden van lagere overheden. Dit gebeurt op dezelfde wijze als het aansluiten bij de subsidievoorwaarden van een hogere overheid. De beschikking tot subsidievaststelling van de lagere overheid is het uitgangspunt voor de provinciale vaststelling. Wordt een bedrag in één keer verstrekt, dan doet de provincie dit ook. Deze mogelijkheid kan alleen worden gebruikt als de provinciale subsidie lager is dan de subsidie van de lagere overheid. Daarnaast vindt een risicoafweging plaats alvorens gedeputeerde staten besluiten om aan te sluiten bij de subsidievoorwaarden van een lagere overheid.

Artikel 1.5.4

De Single informatie Single audit verantwoordingssystematiek is een systematiek voor de verantwoording van subsidies tussen overheden. In een aantal gevallen is het verplicht om deze systematiek toe te passen. Hierbij maakt de hoogte van de subsidie niet uit. In dit artikel is geregeld dat op alle subsidies waarop de systematiek van Single informatie Single audit van toepassing is, het arrangementensysteem niet van toepassing is.

Artikel 1.6.1

Een subsidie moet correct worden besteed. Op een overheid rust bijvoorbeeld de verplichting dat zij opdrachten en diensten Europees aanbesteden. Doet zij dit niet dan wordt de subsidie besteed in strijd met de op de overheid rustende wettelijke verplichtingen.

Artikel 1.6.2

Eén van de kenmerken van het rijkssubsidiekader is de meldplicht. Deze houdt in dat de instelling zaken meldt, die van invloed kunnen zijn op de hoogte of het verkrijgen van de subsidie. Dit is bijvoorbeeld het geval als een prestatieafspraak niet wordt gerealiseerd of er extra opbrengsten zijn. Zaken die onderdeel uitmaken van de meldplicht worden ook aangehaald in de beschikking tot subsidieverstrekking.

Als achteraf op welke wijze dan ook blijkt dat de instelling niet heeft voldaan aan de meldplicht, dan kan dit op grond van de artikelen 4:46 en 4:49 van de Awb gevolgen hebben voor de hoogte van de subsidie. Op basis van redelijkheid wordt bepaald welke gevolgen het niet naleven heeft voor de hoogte van de subsidie.

Artikel 1.6.3

Het komt voor dat instellingen bepaalde activa verwerven met een deel van of de gehele subsidie. Een investering in activa heeft vaak tot doel om een bepaalde activiteit van de grond te krijgen en een bepaalde mate van continuïteit te borgen na de start. Het is niet de bedoeling dat de verworven activa direct na afloop van de activiteit worden verkocht. De activa zullen de gehele economische gebruiksduur voor dezelfde activiteit als waarvoor deze is aangeschaft, moeten worden gebruikt. Dit geldt niet voor activa met een economische gebruiksduur van 5 jaar of langer. In dat geval dienen de activa gedurende vijf jaar na vaststelling van de subsidie beschikbaar te zijn voor het doel waarvoor deze zijn aangeschaft. Na deze periode zal vervreemding van deze activa geen gevolgen meer hebben voor de hoogte van de subsidie.

Artikel 1.6.4

Naast het bepaalde in artikel 4:37 Awb – op grond waarvan gedeputeerde staten acht standaardverplichtingen aan de subsidieontvanger kunnen opleggen - zijn gedeputeerde staten bevoegd om ook andere verplichtingen op te leggen. Het moet dan gaan om verplichtingen die redelijkerwijs noodzakelijk en geschikt zijn om het beoogde subsidiedoel te verwezenlijken. Het Asb dient hiervoor als wettelijke basis.

Artikel 1.6.5

Als een subsidie is verleend en deze is aangemerkt als toelaatbare staatssteun, dan dient de instelling zich te houden aan de verplichtingen die Europa stelt.

Artikel 1.6.6

Teneinde het voor de Zeeuwse burger meer zichtbaar te maken waar de provincie haar geld aan uitgeeft, moet in beginsel bij een gesubsidieerde activiteit duidelijk worden gemaakt dat deze (mede) mogelijk is gemaakt door de provincie Zeeland. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van een bord met daarop een dergelijke tekst of door plaatsing van het provincielogo op het toegangskaartje van een voorstelling. Het niet nakomen van deze verplichting kan bij de vaststelling leiden tot een verlaging van het uiteindelijke subsidiebedrag. De hoogte van de korting wordt bepaald door 5 procent te nemen van de maximale subsidie zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening.

In sommige gevallen is deze verplichting niet gewenst. Gedeputeerde staten kunnen dan besluiten deze verplichting niet op te nemen in de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 1.7.2

Over de te realiseren activiteit of deelactiviteiten wordt in de beschikking tot subsidieverlening een SMART prestatieafspraak gemaakt. In arrangement 1 wordt aan deze prestatieafspraak een vast bedrag gekoppeld. Indien de prestatieafspraak wordt gerealiseerd, dan heeft de subsidieontvanger recht op het bedrag van de prestatieafspraak. Omdat dit bedrag een vast bedrag is, wijzigt dit bedrag niet.

Artikel 1.7.4

Binnen arrangement 1 wordt op basis van een steekproef bepaald of een prestatieverantwoording moet worden ingediend. Subsidies die buiten de steekproef vallen, hoeven niet te worden verantwoord. Deze subsidies worden 22 weken na afloop van de activiteit ambtshalve vastgesteld door de provincie. Ambtshalve vaststelling betekent dat de subsidie wordt vastgesteld zonder tussenkomst van de subsidieontvanger. In dit geval zal de subsidie worden vastgesteld op het maximale bedrag zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening, tenzij er omstandigheden zijn (bijvoorbeeld op basis van de meldplicht) die leiden tot een lagere subsidie.

Als de subsidie wel in de steekproef valt, dan moet de subsidie worden verantwoord. Van dit besluit wordt de instelling binnen 22 weken na afloop van de activiteit in kennis gesteld.

De mogelijkheid tot ambtshalve vaststelling van subsidies is geregeld in de Awb. Artikel 4:47 onder a tot en met c van de Awb biedt een aantal mogelijkheden om een subsidie ambtshalve vast te stellen. Dit betekent dat de subsidie door gedeputeerde staten wordt vastgesteld zonder dat er een verzoek van de gesubsidieerde instelling tot vaststelling is. Deze mogelijkheid kan alleen worden gebruikt indien de provinciale regelgeving daarin voorziet. Daarom is in dit artikel ambtshalve vaststelling opgenomen.

Artikel 1.7.5

Uiterlijk vier weken na ontvangst van het besluit van gedeputeerde staten om de subsidie vast te laten stellen op basis van een prestatieverantwoording, wordt de aanvraag voor vaststelling verzonden aan de provincie.

Zodra de termijn van vier weken is verstreken en de provincie geen aanvraag tot vaststelling heeft ontvangen van de instelling, zal de provincie éénmalig een herinnering sturen. Indien de verantwoording na het versturen van de herinnering uitblijft, wordt de subsidie na acht weken ambtshalve vastgesteld.

Artikel 1.7.6

De verantwoording van een subsidie wordt ingediend bij de aanvraag tot vaststelling. De verantwoording van een subsidie volgens arrangement 1 bestaat uit één of meerdere prestatiebewijzen. Deze zijn benoemd in de beschikking tot subsidieverlening. Met het prestatiebewijs wordt aangetoond of de prestatieafspraak is gerealiseerd.

Artikel 1.7.8

Dit artikel regelt dat gedeputeerde staten extra informatie kunnen inwinnen over de gesubsidieerde activiteit, nadat de aanvraag voor vaststelling is ingediend. Dit houdt in dat er meer gegevens over de realisatie kunnen worden opgevraagd of dat een ambtenaar van de provincie ter plekke een controle kan verrichten.

Artikel 1.7.9

Bij de vaststelling van de subsidie wordt het definitieve subsidiebedrag bepaald. Een subsidie op basis van arrangement 1 waarvoor de aanvraag tot vaststelling is ingediend, wordt vastgesteld op basis van de gerealiseerde prestatieafspraken. Dit wordt bepaald aan de hand van de ingediende prestatiebewijzen. Deze bepalen namelijk voor de provincie of een activiteit niet, gedeeltelijk of in zijn geheel heeft plaatsgevonden. Indien er minder is gerealiseerd, wordt de subsidie lager vastgesteld. Hierover wordt vooraf duidelijkheid verstrekt in de beschikking tot subsidieverlening. Doordat er geen financieel verslag wordt gevraagd, wordt de subsidie niet vastgesteld op basis van financiële gegevens. Er vindt bijvoorbeeld geen beoordeling plaats of de subsidie volledig is besteed.

Als de instelling een verplichting niet nakomt, dan wordt een korting toegepast op de subsidie. De korting wordt berekend over de maximale subsidie zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening. De korting wordt afgetrokken van het subsidiebedrag dat resteert nadat de inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden.

Artikel 1.8.2

Over de te realiseren activiteit of deelactiviteiten wordt in de beschikking tot subsidieverlening een SMART prestatieafspraak gemaakt. In arrangement 2 wordt aan deze prestatieafspraak een vast bedrag gekoppeld. Indien de prestatieafspraak wordt gerealiseerd, dan heeft de subsidieontvanger recht op het bedrag van de prestatieafspraak. Omdat dit bedrag een vast bedrag is, wijzigt dit bedrag niet.

Artikel 1.8.3

Gedeputeerde staten kunnen een voorschot verstrekken op een subsidie. Het totale voorschot bedraagt niet meer dan 75 procent van de maximale subsidie. De basisregels van de bevoorschotting zijn vastgelegd in het eerste en tweede lid. De looptijd van de activiteit en de liquiditeitsbehoefte van de instelling kunnen aanleiding zijn om een hoger voorschot te verlenen. De liquiditeitsbehoefte wordt bepaald aan de hand van de momenten van verwachte inkomsten en uitgaven.

Artikel 1.8.4

Artikel 4:47 onder a tot en met c van de Awb biedt een aantal mogelijkheden om een subsidie ambtshalve vast te stellen. Dit betekent dat de subsidie door gedeputeerde staten wordt vastgesteld zonder dat er een verzoek van de gesubsidieerde instelling tot vaststelling is. Deze mogelijkheid kan alleen worden gebruikt indien de provinciale regelgeving daarin voorziet. Daarom is in dit artikel ambtshalve vaststelling opgenomen. Een ambtshalve vaststelling vindt plaats zodra er door de instelling geen verantwoording van de subsidie wordt ingediend. Voordat gedeputeerde staten overgaan tot een ambtshalve vaststelling, wordt een herinneringsbrief (rappel) verstuurd aan de instelling met een laatste verzoek een aanvraag tot vaststelling in te dienen.

Artikel 1.8.5

De verantwoording van een subsidie volgens arrangement 2 bestaat uit één of meerdere prestatiebewijzen. Deze zijn benoemd in de beschikking tot subsidieverlening. Met het prestatiebewijs wordt aangetoond of de prestatieafspraak is gerealiseerd.

Artikel 1.8.7

Dit artikel regelt dat gedeputeerde staten extra informatie kunnen inwinnen over de gesubsidieerde activiteit. Dit houdt in dat er meer gegevens over de realisatie kunnen worden opgevraagd of dat een ambtenaar van de provincie ter plekke controle kan verrichten.

Artikel 1.8.8

Bij de vaststelling van de subsidie wordt het definitieve subsidiebedrag bepaald. De subsidie wordt in arrangement 2 vastgesteld op basis van de gerealiseerde prestatieafspraken. Dit wordt bepaald aan de hand van de ingediende prestatiebewijzen. Deze bepalen namelijk voor de provincie of een activiteit niet, gedeeltelijk of in zijn geheel heeft plaatsgevonden. Indien er minder is gerealiseerd, wordt de subsidie lager vastgesteld. Hierover wordt vooraf duidelijkheid verstrekt in de beschikking tot subsidieverlening. Doordat er geen financieel verslag wordt gevraagd, wordt de subsidie niet vastgesteld op basis van financiële gegevens. Er vindt bijvoorbeeld geen beoordeling plaats of de subsidie volledig is besteed.

Als de instelling een verplichting niet nakomt, dan wordt een korting toegepast op de subsidie. De korting wordt berekend over de maximale subsidie zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening. De korting wordt afgetrokken van het subsidiebedrag dat resteert nadat de inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden.

Artikel 1.8.9

Gedeputeerde staten kunnen op grond van de Asv beslissen een ander arrangement toe te passen op een subsidie. Dit artikel bepaalt dat gedeputeerde staten alleen arrangement 1 mogen toepassen op subsidies die oorspronkelijk in arrangement 2 vallen. Gedeputeerde staten maken een zorgvuldige risicoafweging bij het toepassen van een lager arrangement. Hierbij worden de risico's met de subsidieverlening, aan de hand van bijvoorbeeld ervaringen uit het verleden en de opbouw van de kosten, afgewogen tegen het subsidiebedrag.

Artikel 1.9.2

Over de te realiseren activiteit of deelactiviteiten wordt in de beschikking tot subsidieverlening een SMART prestatieafspraak gemaakt. Aan de prestatieafspraak wordt een vast bedrag gekoppeld. De subsidieontvanger heeft in principe recht op dit vaste bedrag bij realisatie van de prestatieafspraak. De subsidie wordt ook financieel vastgesteld. Dit houdt in dat een subsidie niet hoger wordt vastgesteld, dan een in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen percentage van de subsidiabele kosten.

Artikel 1.9.3

Gedeputeerde staten kunnen een voorschot verstrekken op een subsidie. Het totale voorschot bedraagt niet meer dan 75 procent van de maximale subsidie. De basisregels van de bevoorschotting zijn vastgelegd in het eerste en tweede lid. De looptijd van de activiteit en de liquiditeitsbehoefte van de instelling kunnen aanleiding zijn om een hoger voorschot te verlenen. De liquiditeitsbehoefte wordt bepaald aan de hand van de momenten van verwachte inkomsten en uitgaven.

Artikel 1.9.4

Artikel 4:47 onder a tot en met c van de Awb biedt een aantal mogelijkheden om een subsidie ambtshalve vast te stellen. Dit betekent dat de subsidie door gedeputeerde staten wordt vastgesteld zonder dat er een verzoek van de gesubsidieerde instelling tot vaststelling is. Deze mogelijkheid kan alleen worden gebruikt indien de provinciale regelgeving daarin voorziet. Daarom is in dit artikel ambtshalve vaststelling geregeld. Een ambtshalve vaststelling vindt plaats zodra er door de instelling geen verantwoording van de subsidie wordt ingediend. Voordat gedeputeerde staten overgaan tot een ambtshalve vaststelling, wordt een herinneringsbrief (rappel) verstuurd aan de instelling met een laatste verzoek een aanvraag tot vaststelling in te dienen.

Artikel 1.9.5

De verantwoording van een subsidie volgens arrangement 3 bestaat uit prestatiebewijzen en een financiële verantwoording voorzien van een controleverklaring van een accountant.

In het tweede lid is bepaald dat de instelling de subsidie kan verantwoorden door de financiële verantwoording onderdeel te laten uitmaken van de jaarrekening. Daarnaast dient de subsidieontvanger gedeputeerde staten daarvan tijdig in kennis te stellen.

Een controleverklaring over de financiële verantwoording van de subsidie wordt gevraagd om het risico op misbruik en oneigenlijk gebruik met subsidies te beperken. De provincie is zich er echter van bewust dat er kosten aan een controleverklaring verbonden zijn en dat een instelling aan hoge eisen moet voldoen om een goedkeurende controleverklaring te ontvangen. In het derde lid van dit artikel is daarom bepaald dat er kan worden gekozen voor een andere vorm van financiële zekerheid. Dit betreft een financiële verantwoording onderbouwd met facturen en betalingsbewijzen of een beoordelingsverklaring van een accountant.

De provincie maakt daarom de afweging of de kosten voor het krijgen van meer zekerheid opwegen tegen de kosten van het verkrijgen van een controleverklaring. Ook de hoogte van het subsidiebedrag wordt bij deze afweging betrokken. Een situatie waarin dit kan voorkomen, is een project met slechts kosten van uitbesteding en een beperkt aantal facturen. Een andere situatie is een (vrijwilligers)instelling die veel kosten moet maken om de administratieve organisatie en interne beheersing op orde te krijgen om een controleverklaring te kunnen ontvangen.

Artikel 1.9.7

Een standaard accountantscontrole voor een controleverklaring bij de jaarrekening richt zich niet op voorwaarden en verplichtingen die zijn opgenomen in een subsidiebeschikking en de bijbehorende subsidieregels. In dit besluit is daarom een controleprotocol voor de accountantscontrole opgenomen.

Dit controleprotocol vermeldt wat de accountant moet controleren opdat voor de provincie Zeeland aannemelijk is dat de subsidie rechtmatig is besteed en de subsidieverplichtingen en regels zijn nageleefd.

De controleverklaring dient te zijn opgesteld conform het model bij dit besluit, waarbij de accountant een oordeel geeft over de besteding van de subsidie en de naleving van de overige voorwaarden en regels.

Artikel 1.9.8

Dit artikel regelt dat gedeputeerde staten extra informatie kunnen inwinnen over de gesubsidieerde activiteit. Dit houdt in dat er nadere gegevens over de realisatie en de besteding van de subsidie kunnen worden opgevraagd of dat een ambtenaar van de provincie ter plekke een controle komt verrichten.

Artikel 1.9.9

Subsidies in arrangement 3 worden zowel inhoudelijk als financieel vastgesteld. Bij de subsidievaststelling wordt allereerst gekeken naar de inhoudelijke prestatie met het subsidiebedrag. Dit gaat om de beoordeling van de prestatieafspraken aan de hand van de prestatiebewijzen. Aan de hand daarvan wordt de maximaal te ontvangen subsidie bepaald, alvorens wordt overgegaan op de financiële vaststelling van de subsidie.

Na de beoordeling van de gerealiseerde prestatieafspraken wordt gekeken naar de financiële verantwoording. Hierbij wordt een vergelijking gemaakt tussen de bij de subsidieverlening subsidiabel geachte kosten en de werkelijke gemaakte subsidiabele kosten. Op basis van de werkelijke subsidiabele kosten en het gesubsidieerde percentage van deze kosten wordt de werkelijke subsidie bepaald.

Bij de subsidievaststelling wordt er ook gekeken naar de opbrengsten in het gesubsidieerde project. Zijn er ten opzichte van de begroting meer opbrengsten gerealiseerd, dan worden deze afgetrokken van de werkelijke subsidiabele kosten. De provincie wil subsidies zo efficiënt mogelijk verstrekken. Dit houdt in dat als een instelling meer opbrengsten realiseert dan vooraf was ingeschat, de activiteit ook was gerealiseerd met een lagere subsidie. Daarom worden de extra opbrengsten afgetrokken van de subsidiabele kosten. Dit met inachtneming van de mogelijkheid tot het vormen van een egalisatiereserve bij een integrale kosten subsidie als bedoeld in artikel 2.5.1.

Het kan voorkomen dat als een verplichting niet is nagekomen, er een korting wordt toegepast. Deze vindt plaats in een vooraf bekendgemaakt bedrag of een percentage van de verleende subsidie zoals vermeld in de beschikking tot subsidieverlening. Deze korting wordt afgetrokken van het bedrag dat resteert nadat de hierboven genoemde stappen zijn afgerond.

Artikel 1.9.10

Gedeputeerde staten kunnen op grond van de Asv beslissen een ander arrangement toe te passen op een subsidie. Dit artikel bepaalt dat gedeputeerde staten alleen arrangement 2 mogen toepassen op subsidies die oorspronkelijk in arrangement 3 vallen. Gedeputeerde staten maken een zorgvuldige risicoafweging bij het toepassen van een lager arrangement op een subsidie.

Artikel 1.10.1

Het komt voor dat instellingen bepaalde activa verwerven met een deel van of de gehele subsidie. De activa moeten conform artikel 1.6.3 gedurende 5 jaar na vaststelling van de subsidie nog worden gebruikt voor het doel van de subsidie.

Indien de activa wel binnen de periode van 5 jaar worden vervreemd, kan dit gevolgen hebben voor de vastgestelde subsidie.

Het derde lid ziet op het voorkomen van strijdigheid tussen bepalingen van het Asb en hogere regelgeving, bijvoorbeeld in het geval van cofinanciering van een Europees programma.

Bijzondere hoofdstukken

In hoofdstuk 1 van dit besluit zijn de algemene regels opgenomen die gelden voor subsidies van de provincie. Er zijn echter een aantal bijzondere vormen van subsidiëren die een aantal aanvullende of afwijkende regels nodig hebben. Daarnaast zijn er een aantal beleidsvelden die vragen om specifieke beleidsafhankelijke criteria ten behoeve van subsidieverstrekking. Deze worden zoveel mogelijk geregeld in aanvullende hoofdstukken van dit besluit. Het vorenstaande houdt in dat artikelen die worden geplaatst in aanvullende hoofdstukken, aanvullend werken op de algemene regels uit hoofdstuk 1, die onverkort voor iedere subsidie gelden, tenzij in het bijzondere hoofdstuk anders is bepaald. Met andere woorden: aanvullingen op de regels gelden bovenop de regels in hoofdstuk 1. Afwijkingen ten opzichte van de algemene regels uit hoofdstuk 1 gaan voor.

Toelichting op hoofdstuk 2 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van integrale kosten subsidie

Algemene toelichting

Slechts een aantal specifieke instellingen komt in aanmerking voor een integrale kosten subsidie. Deze instellingen zijn expliciet benoemd, vanwege het belang dat zij hebben voor onder meer de realisatie van provinciale beleidsdoelstellingen of de concrete uitvoering van provinciale taken.

Met een subsidie op basis van integrale kosten wordt een transparant verband gelegd tussen de directe kosten van de gesubsidieerde activiteit en de indirecte kosten die daarmee samengaan.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2.1.1

Niet iedere instelling komt in aanmerking voor een integrale kosten subsidie. In de subsidienota "Samen meer resultaat met subsidie", wordt beschreven hoe een instelling in aanmerking komt voor een integrale kosten subsidie. De uit te voeren activiteiten van de instelling moeten voldoen aan één of meerdere maatstaven. Deze maatstaven zijn:

  • Het uitvoeren van een wettelijke taak: hierbij is de instelling volledig of grotendeels gericht op de uitvoering van een wettelijke taak van de provincie;

  • De instandhouding van een voorziening: de instelling is verantwoordelijk voor de instandhouding van een voorziening die in principe door iedereen gebruikt kan worden en niet tot stand kan komen in een vrije markt;

  • Het zijn van een dragende instelling: de instelling voert een substantiële hoeveelheid beleidsinhoudelijke/uitvoerende taken uit en er is daarbij sprake van een sterke mate van wederzijdse afhankelijkheid tussen provincie en de instelling;

  • Het zijn van een uitvoeringsorganisatie: de instelling richt zich relatief gezien voor een groot deel op activiteiten die bijdragen aan provinciale doelstellingen.

Gedeputeerde staten besluiten op grond van bovenstaande maatstaven welke activiteiten van een instelling in aanmerking komen voor een integrale kosten subsidie. Een afweging wordt gemaakt in relatie tot de provinciale beleidsdoelstellingen, zoals bedoeld in artikel 2 van de Asv. Gedeputeerde staten stellen op basis van de maatstaven een lijst met instellingen vast die in aanmerking komen voor een integrale kosten subsidie. De lijst wordt gepubliceerd in het provinciaal blad. De lijst is niet statisch en wordt in geval van wijziging geactualiseerd en opnieuw gepubliceerd in het provinciaal blad. Uitgaande van een boekjaar van 1 januari tot en met 31 december is het streven om de lijst ruim voorafgaand aan een boekjaar te publiceren. Zodoende is er voldoende tijd voor de instelling om een volledige aanvraag voor een integrale kosten subsidie in te dienen.

Dit staat overigens los van de 'redelijke termijn' die in acht moet worden genomen bij het beëindigen van een subsidierelatie van drie jaar of langer die een instelling heeft met de provincie. Dergelijke subsidierelaties worden op grond van de Awb beschermd tegen het plotseling stopzetten van de subsidie. Indien wordt besloten om een subsidierelatie te beëindigen, dan dient de provincie dit tijdig kenbaar te maken.

Artikel 2.2.1

Bij een integrale kosten subsidie zijn alle kosten van de instelling subsidiabel. De kosten moeten wel worden toegerekend aan de te subsidiëren activiteiten. Zowel direct als indirect toe te rekenen kosten worden subsidiabel geacht. Dit wil overigens niet zeggen dat ook alle kosten gedekt zullen worden door de integrale kosten subsidie. Over de hoogte van de subsidie besluiten gedeputeerde staten.

Ook een toevoeging aan een voorziening is subsidiabel, mits direct of indirect toegerekend aan een activiteit. Toevoegingen aan reserves zijn in principe niet subsidiabel. De instelling kan wel een gemotiveerd verzoek indienen om een toevoeging aan een bestemmingsreserve toch toe te staan. Gedeputeerde staten beoordelen dan of de toevoeging aan een bestemmingsreserve vanuit hun rol als subsidieverstrekker nodig is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de bestemmingsreservevorming nodig is voor het voortbestaan van de instelling en daarmee de voortzetting van de gesubsidieerde activiteiten die de organisatie uitvoert.

Artikel 2.2.2

In artikel 1.3.2 is geregeld dat loonkosten subsidiabel zijn tegen een percentage van 1,2 procent van het bruto maandloon. Op de integrale kosten subsidie is deze bepaling niet van toepassing.

Artikel 2.2.3

Een integrale kosten subsidie wordt verleend voor maximaal het boekjaar van de instelling. De provincie kan hierdoor jaarlijks beoordelen welke activiteiten die een instelling in het betreffende jaar uitvoert, bijdragen aan provinciaal beleid.

Artikel 2.3.2

Naast de informatie op basis van hoofdstuk 1 van dit besluit moet additionele informatie worden ingediend om in aanmerking te komen voor een integrale kosten subsidie. Het gaat om een toelichting op de toerekening van de kosten en opbrengsten aan te subsidiëren activiteiten. Het gaat daarbij om zowel de direct als indirect aan de activiteit toe te rekenen kosten. Dit geldt eveneens voor de opbrengsten. Deze moeten namelijk ook realistisch aan de activiteiten worden doorberekend. Verder wordt een gecontroleerde jaarrekening gevraagd om inzicht te krijgen in de financiële positie van de instelling. Deze additionele informatie wordt betrokken bij de beoordeling van de subsidieaanvraag.

Artikel 2.3.3

Bij het beoordelen van de aanvraag is er behoefte aan een overzicht van de totale kosten en opbrengsten van de instelling. Op basis van een dergelijke exploitatiebegroting kan de totale subsidiebehoefte worden bepaald.

Op basis van het overzicht van de kosten per te subsidiëren activiteit kan het uiteindelijke subsidiebedrag per prestatieafspraak worden bepaald. Daarnaast moeten ook de opbrengsten worden verdeeld over de te subsidiëren activiteiten. Aan de hand hiervan wordt de subsidiebehoefte per prestatieafspraak bepaald.

Artikel 2.4.2

Voor een verantwoorde besteding van publieke middelen moet vastgesteld kunnen worden of de subsidie noodzakelijk is om de te subsidiëren activiteit uit te voeren. De beschikking van de instelling over een groot volume aan vrij besteedbare middelen ten opzichte van het gevraagde subsidiebedrag kan er toe leiden dat aan de instelling een lagere subsidie wordt toegekend.

Artikel 2.5.1

Op grond van artikel 4:72 van de Awb is het mogelijk om de vorming van een egalisatiereserve toe te staan, als dit bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald. Gelet op het belang hiervan is ervoor gekozen om de mogelijkheid om een egalisatiereserve te mogen vormen, uitdrukkelijk in dit besluit op te nemen. Het toestaan van de vorming van een egalisatiereserve betekent concreet dat de instelling een meevaller binnen de provinciaal gesubsidieerde prestatievelden in het ene jaar kan gebruiken voor een tegenvaller binnen de gesubsidieerde prestatievelden in een volgend jaar. Hierdoor is voor de instelling meer bewegingsvrijheid mogelijk tussen jaren.

Artikel 2.8.1

Bij een integrale kosten subsidie worden voorschotten betaald. Het totale voorschotbedrag bedraagt maximaal 100 procent van het subsidiebedrag. Het voorschotbedrag wordt in termijnen uitbetaald. In de regel zullen dit maandelijkse termijnen zijn van 1/12de deel van het totale voorschotbedrag.

Artikel 2.9.2

Een integrale kosten subsidie wordt verantwoord door middel van een inhoudelijke en financiële verantwoording. Bij de financiële verantwoording is het nodig dat er zowel een verantwoording is over de werkelijke totale kosten en opbrengsten van de instelling als een verantwoording over de werkelijke kosten en opbrengsten die zijn toegerekend aan de gesubsidieerde activiteiten. Dit laatste overzicht kan bijvoorbeeld als bijlage worden toegevoegd aan de jaarrekening van de instelling. Deze dient net als de jaarrekening gecontroleerd te zijn door de accountant. Het overzicht dient zodanig te zijn opgesteld dat een vergelijking van de werkelijke kosten met de begrote kosten te maken is. De begroting zal zijn opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening.

Toelichting op hoofdstuk 5 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor restauratie rijksmonumenten

Artikel 5.1.1

Onder b.

Voor de kwaliteitsrichtlijnen en normen van het College van Deskundigen Restauratiekwaliteit van de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg, wordt verwezen naar: www.stichtingerm.nl/richtlijnen

Artikel 5.6.2

lid 1

Onder a.

De cultuurhistorische waarde van het rijksmonument (max. 20 punten) wordt gemotiveerd gewaardeerd door te scoren op basis van de vijf deelwaarde categorieën conform de ‘Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek’ van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (cultuurhistorische waarde, architectuurhistorische waarde, ensemblewaarden/situationele en stedenbouwkundige waarden, gaafheid/herkenbaarheid en zeldzaamheid). Gedeputeerde Staten vragen op dit onderdeel advies aan onafhankelijk deskundigen.

Waardering

Score

Hoog

20 punten

Positief

10 punten

Indifferent

5 punten

Nihil

0 punten

Onder b.

Bij de bouwkundige urgentie (max. 45 punten) gaat het om de bouwtechnische staat waarin het rijksmonument of het zelfstandig onderdeel zich vóór aanvang van de werkzaamheden bevindt. Hoe slechter de bouwtechnische staat, hoe hoger wordt gescoord. De waardering vindt plaats overeenkomstig de volgende scoretabel én zal door middel van een schouw ter plaatste gecontroleerd worden:

Waardering

Score

Slecht

45 punten

Matig

30 punten

Redelijk

15 punten

Goed

0 punten

Onder c.

Met het criterium mate van cofinanciering (max. 25 punten) wordt beoogd subsidieaanvragers te stimuleren tot een hoger cofinancieringspercentage.

Mate van cofinanciering

Score

Voor cofinanciering tot en met 30%

0 punten

Voor cofinanciering van meer dan 30% maar minder dan of gelijk aan 40%

5 punten

Voor cofinanciering van meer dan 40% maar minder dan of gelijk aan 50%

10 punten

Voor cofinanciering van meer dan 50% maar minder dan of gelijk aan 60%

15 punten

Voor cofinanciering van meer dan 60% maar minder dan of gelijk aan 70%

20 punten

Voor cofinanciering van meer dan 70%

25 punten

Onder d.

Bij de mate waarin het rijksmonument aantoonbaar openbaar, dat wil zeggen vrij en zonder afspraak, toegankelijk is voor het publiek (max. 5 punten) wordt hoger gescoord naarmate de openbare toegankelijkheid voor het publiek groter is. De puntentoekenning vindt plaats overeenkomstig de volgende scoretabel:

Aantal dagen per jaar openbaar toegankelijk

Score

Gedurende 300 en meer dagen per jaar

5 punten

Gedurende 100 – 299 dagen per jaar

4 punten

Gedurende 30 – 99 dagen per jaar

2 punten

Gedurende 0 – 29 dagen per jaar

0 punten

Onder e.

Bij de verdeling van punten wordt prioriteit gegeven aan de instandhouding van kerken, agrarisch erfgoed en industrieel erfgoed. Het gaat hierbij om de oorspronkelijke functie zoals aangegeven in het Rijksmonumentenregister. Bedoeld worden rijksmonumenten met de hoofdcategorie ‘Religieuze gebouwen’ èn de subcategorie ‘Kerk en kerkonderdeel’, en rijksmonumenten in de hoofdcategorie ‘Boerderijen, molens en bedrijven’. Rijksmonumenten in deze categorieën kunnen 5 punten extra scoren.

Toelichting op hoofdstuk 13 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor opruiming van drugsafval provincie Zeeland 2021-2024

1.Algemeen

1. Inleiding en doelstelling

Het aantal waargenomen drugsdumpingen kent een stijgende trend en is zorgelijk gelet op de schadelijke gevolgen die drugsdumpingen hebben voor mens, dier, natuur en milieu. Wanneer drugsafval in of op de bodem wordt achtergelaten of wordt geloosd of gestort in oppervlaktewater dan dient het conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving te worden verwijderd en dient eventuele daardoor verontreinigde bodem te worden gesaneerd. De werkzaamheden worden daarbij verricht door erkende verwijderaars en bodemsaneringsbedrijven, die beschikken over de daartoe benodigde milieuvergunningen.

Grondeigenaren worden geconfronteerd met het nemen van dergelijke maatregelen. Hoewel verreweg de meeste dumpingen op gemeentelijke grond plaatsvinden, worden ook particulieren gedupeerd. Zij zijn niet altijd in staat om de hoge kosten te dragen, in het bijzonder wanneer ook sprake is van bodemverontreiniging.

Het komt voor dat gemeenten (of namens hen omgevingsdiensten) en waterschappen, vanwege direct gevaar voor milieu en gezondheid, opdracht geven tot afvoer en verwijdering van drugsafval en eventuele sanering op terrein dat in particuliere eigendom is. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 27 februari 2019 een uitspraak gedaan waarin zij aangeeft dat gemeenten de kosten voor het opruimen van drugsafval niet mogen verhalen op particuliere eigenaren van de grond, tenzij er sprake is van overtreding van een wettelijke verplichting die op die particulier rust. Het is echter begrijpelijk dat gemeenten en waterschappen ook niet alle financiële lasten kunnen dragen.

Het kabinet heeft daarom voor de periode 2019 tot en met 2024 structureel € 1.000.000 per jaar vrijgemaakt op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid om de directe kosten van het opruimen van drugsdumpingen te kunnen (co)financieren. Hieruit dient 100% van de directe opruimkosten op particulier terrein te worden gefinancierd. Publiekrechtelijke rechtspersonen worden voor het opruimen van drugsdumpingen op grond of water dat zij in eigendom hebben voor 50% van de kosten gecompenseerd.

Opzet en uitvoering subsidieregeling

Binnen het Interprovinciaal Overleg (IPO) is voor de opruiming van drugsafval een model subsidieregeling opgesteld, die in de afzonderlijke provincies is vastgesteld op grond van de desbetreffende provinciale subsidieverordening. De subsidieregelingen bevatten de grondslag voor het verstrekken van subsidies voor projecten gericht op herstel van bodem of oppervlaktewater in geval van dumping van drugsafval. Projecten kunnen zien op de afvoer en verwijdering van gedumpt drugsafval en verontreinigd oppervlaktewater en de sanering van door gedumpt drugsafval veroorzaakte verontreinigde bodem. BIJ12, uitvoeringsorganisatie van de gezamenlijke provincies, onderdeel van de Vereniging het Interprovinciaal Overleg, voert de subsidieregelingen van de verschillende provincies per 1 januari 2021 in mandaat uit. Een aanvraag kan worden ingediend bij BIJ12 voor projecten met betrekking tot drugsafval dat is afgevoerd en verwijderd in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2024. Aanvragen kunnen worden ingediend in de periode van 16 november 2021 tot en met 31 januari 2025.

2. Juridisch kader subsidieregeling

Deze subsidieregeling is vastgesteld als bijzonder hoofdstuk van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 (Asb 2023) op grond van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2023 (Asv 2023) (voorheen het Asb 2013 en de Asv 2013). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van subsidies niet in dit hoofdstuk is vastgelegd, maar in de algemene bepalingen van het Asb 2023 en in de Asv 2023. In hoofdstuk 1 van het Asb 2023 staat onder meer wat de termijnen zijn voor het nemen van een beslissing op een aanvraag en ook bevat hoofdstuk 1 van het Asb 2023 algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de meldingsplicht in geval van het niet, niet tijdig of niet geheel verrichten van de activiteiten dan wel nakomen van de verplichtingen.

Voor een goed begrip van dit hoofdstuk is dus bestudering van hoofdstuk 1 van het Asb 2023 en de Asv 2023 noodzakelijk. Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat algemene bepalingen die onverkort van toepassing zijn op subsidies die worden verstrekt op grond van dit hoofdstuk.

Staatssteun

Overheidsfinanciering die aan de criteria van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) voldoet, vormt staatsteun en dient krachtens artikel 108, derde lid, VWEU bij de Europese Commissie te worden aangemeld. Aangenomen wordt dat het opruimen van drugsafval in het kader van de Europese regelgeving niet kan worden aangemerkt als een economische activiteit, dan wel dat slechts sprake is van een lokaal effect, zodat van staatssteun geen sprake is.

2.Artikelsgewijs

Artikel 13.1 Begripsbepalingen

Bij de omschrijving van het begrip “kosten derden” is aansluiting gezocht bij de wijze waarop dit begrip is gedefinieerd in artikel 1, onder r, van de Regeling uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen subsidies Noord-Brabant 2017.

Onder “sanering van de bodem” wordt in het kader van dit hoofdstuk verstaan: het nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd teneinde verontreiniging van de bodem en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken als bedoeld in artikel 13 van de Wet bodembescherming en artikel 6.8 van de Waterwet.

Het eerste deel van de begripsomschrijving van “bodem” ziet op het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming. Opgemerkt zij dat het grondwater ook onderdeel uitmaakt van de bodem. Artikel 13 van de Wet bodembescherming bevat een bijzondere regeling voor de aanpak van zogenoemde nieuwe verontreinigingen, dat wil zeggen bodemverontreinigingen die op of na 1 januari 1987 zijn ontstaan. Genoemde regeling heeft voorrang op de in hoofdstuk IV, paragraaf 3, van de Wet bodembescherming vastgelegde regeling voor zogenoemde historische verontreinigingen (dan wil zeggen verontreinigingen die voor 1 januari 1987 zijn ontstaan). De zorgplicht van artikel 13 van de Wet bodembescherming is van toepassing op degene die op of in de bodem handelingen verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 van die wet, waaronder het laten van stoffen op of in de bodem.

De Wet bodembescherming is ingevolge artikel 99, vierde lid, van de Wet bodembescherming niet van toepassing op de sanering van de bodem en oevers van een oppervlaktewaterlichaam in de zin van artikel 1.1 van de Waterwet. Aangezien het in het kader van deze subsidieregeling wenselijk wordt gevonden dat ook de sanering van verontreinigde bodem en oevers van een oppervlaktewaterlichaam subsidiabel is, is in de begripsomschrijving van “bodem” opgenomen dat daaronder tevens wordt verstaan: de bodem en oevers van een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet. In geval van waterbodemsanering is het waterschap bevoegd gezag.

Artikel 13.2 Doelgroep

De in artikel 13.2, eerste lid, onder a, genoemde publiekrechtelijke rechtspersonen kunnen op grond van deze regeling zowel aanvragen indienen voor subsidiabele activiteiten op locaties waarvan zij wel als waarvan zij geen eigenaar zijn. Artikel 13.2, eerste lid, onder b, heeft betrekking op natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen die eigenaar dan wel erfpachter zijn van locaties waar drugsafval is gedumpt. Op grond van dit onderdeel kunnen naast particulieren bijvoorbeeld ook Provinciale Landschappen of Natuurmonumenten een aanvraag indienen. Staatsbosbeheer kan op grond van artikel 13.2, eerste lid, onder c, een aanvraag indienen als eigenaar van een locatie waar drugsafval is gedumpt.

Artikel 13.3 Subsidiabele activiteiten

Op grond van dit hoofdstuk kan subsidie worden verstrekt voor het afvoeren en verwijderen van gedumpt drugsafval, het afvoeren en verwijderen van door gedumpt drugsafval verontreinigd oppervlaktewater of sanering van de bodem die is verontreinigd als rechtstreeks gevolg van de aanwezigheid van gedumpt drugsafval. Sanering van de bodem kan gelijktijdig met het opruimen van het drugsafval plaatsvinden, zodat het project beide activiteiten omvat. Het is echter ook mogelijk dat er alleen sprake is van bodemverontreiniging als gevolg van drugsdumping of dat er na een dumping geen sprake is van bodemverontreiniging. In dat geval omvat het project slechts een van genoemde activiteiten.

Artikel 13.5 Subsidievereisten

Artikel 13.5, eerste lid, onder d, bepaalt dat om voor subsidie in aanmerking te komen het gedumpte drugsafval dient te zijn verwijderd en afgevoerd in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2024. Artikel 13.5, eerste lid, onder e, bepaalt welke bewijsstukken bij de subsidieaanvraag gevoegd dienen te worden. Het gaat hierbij om een cumulatieve opsomming van vereisten. De onderbouwing van de vereisten is beperkt omdat de subsidie achteraf wordt verstrekt. Een begroting of projectplan is daardoor niet meer aan de orde. Artikel 13.5, eerste lid, onderdeel e, onder 1°, bepaalt dat bij de aanvraag een bewijs van melding of aangifte van de dumping bij de politie dient te worden gevoegd. Op grond van artikel 13.5, eerste lid, onderdeel e, onder 3°, dient de aanvrager een factuur te verstrekken van de door derden gemaakte kosten van de afvoer, verwijdering dan wel sanering. Het tweede lid, onder a, en derde lid, onder a, bepalen dat de afvoer en verwijdering dan wel de sanering plaats moeten hebben gevonden volgens de daarvoor geldende wet- en regelgeving. Het kader daarbij is onder meer vastgelegd in de Wet bodembescherming, de Waterwet en de Wet milieubeheer. Het derde lid, onder b, bepaalt dat in geval van bodemsanering aan het project een saneringsverslag ten grondslag moet liggen. In artikel 39c van de Wet bodembescherming is een wettelijke verplichting omtrent een dergelijk saneringsverslag opgenomen. Ook in geval van sanering van de waterbodem dient een dergelijk verslag te worden overlegd.

Artikel 13.6 Subsidiabele kosten

De subsidiabele kosten omvatten alleen de daadwerkelijk gemaakte kosten van derden. Kosten van de eigen inzet van de subsidieaanvrager zijn niet subsidiabel.

Artikel 13.10 Subsidiehoogte

Artikel 13.10 bevat als uitgangspunt dat de hoogte van de subsidie, conform de door het Ministerie van Justitie en Veiligheid geschetste uitgangspunten, afhankelijk is van het antwoord op de vraag of de grond dan wel het water waarop het project betrekking heeft eigendom is van een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, dan wel een publiekrechtelijke rechtspersoon. Ingeval bijvoorbeeld de gemeente een aanvraag indient voor een project dat verband houdt met een drugsafvaldumping op haar eigen grond wordt 50% van de subsidiabele kosten vergoed tot een maximum van € 24.999. Wanneer de grond of het water waarop het project betrekking heeft eigendom is van een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon wordt 100% van de subsidiabele kosten vergoed tot een maximum van € 24.999. Dit percentage geldt daarmee bijvoorbeeld ook voor afvoer en verwijdering van gedumpt drugsafval op grond van Provinciale Landschappen (particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisatie (stichting)) en Natuurmonumenten (vereniging). Artikel 13.10, onder a, bepaalt dat indien de subsidieaanvrager een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon is die de grond in erfpacht heeft eveneens een percentage van 100% geldt (ook indien de grond bijvoorbeeld in eigendom van de gemeente is). Daarnaast regelt artikel 13.10, onder a, expliciet dat het percentage van 100% eveneens geldt voor grond of water dat in eigendom is van Staatsbosbeheer (een (publiekrechtelijke) rechtspersoon met een wettelijke taak).

Artikel 13.12 Subsidievaststelling

Aangezien het in dit hoofdstuk gaat om een subsidieregeling die met het oog op uniformiteit door alle provincies gelijkluidend wordt vastgesteld, en onze provincie een afwijkend arrangementenkader kent, wordt op grond van artikel 8, aanhef en onder a van de Asv 2023 afgeweken van de arrangementensystematiek van de Asv 2023. In dit geval wordt, nu het gaat om subsidies tot een maximum van € 24.999, aansluiting gezocht bij arrangement 1 van het Rijkssubsidiekader. Gedeputeerde staten stellen de subsidies direct vast. De betaling van het subsidiebedrag vindt in een keer plaats.

Toelichting op hoofdstuk 16 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor versterking van kennis- en innovatienetwerken

Algemene toelichting

Campus Zeeland

De subsidieregeling voor kennis- en innovatienetwerken vloeit voort uit Campus Zeeland. Campus Zeeland is een samenwerkingsverband van ondernemers, onderwijs- en onderzoeksinstellingen en overheden in Zeeland. Zij bundelen de krachten om te zorgen voor een sterke koppeling tussen onderwijs en bedrijfsleven. Dat moet de innovatiekracht van Zeeland vergroten en zorgen voor een toekomstbestendige economie.

Campus Zeeland richt zich vooral op die sectoren die hun oorsprong en voorsprong te danken hebben aan het water dat Zeeland omringt: industrie & maintenance, havens & logistiek, agrofood & seafood, water & energie, vrijetijdseconomie en zorg.

Concreet werkt Campus Zeeland aan drie hoofdthema’s: Onderwijs & Onderzoek, Bèta Campus en Kennis & Innovatienetwerken.

Economische structuurversterking

Met de komst van het Investeringsprogramma Zeeland in Stroomversnelling is het belang van de Zeeuwse kennis- en innovatienetwerken als belangrijke structuur voor de Zeeuwse economie en concurrentiekracht nogmaals benadrukt. Vanwege de complementariteit tussen de doelstellingen van enerzijds de subsidie voor kennis- en innovatienetwerken en anderzijds de subsidie (voor haalbaarheidsonderzoeken en demonstratieprojecten) in het kader van het Investeringsprogramma Zeeland in Stroomversnelling, is er gezocht naar een optimale koppeling tussen deze beide regelingen. Zowel op inhoud als ook op het gebied van governance en beoordeling. Waar de subsidie voor kennis- en innovatienetwerken zich richt op het ondersteunen van het organiserend vermogen van de netwerken, richt de subsidie voor haalbaarheidsonderzoeken en demonstratieprojecten zich op de inhoudelijke projecten die onder andere voortkomen uit de kennis- en innovatienetwerken. Zo dragen deze twee subsidies in samenhang bij aan de economische structuurversterking en het opwerken van projecten richting Europese subsidieprogramma’s. Zo wordt de versterking van de kennis- en innovatienetwerken in samenspel tussen Economic Board en Stuurgroep Campus Zeeland gerealiseerd.

De subsidieregeling versterken van kennis- en innovatienetwerken

Bij de kennis- en innovatienetwerken is in de afgelopen jaren vooral aandacht besteed aan het opbouwen van nieuwe netwerken. In de komende jaren gaat het vooral om het continueren en versterken van bestaande netwerken. Ze krijgen een stevige positie in de uitwerking van innovatieprogramma’s en -projecten, leveren input voor opleidingen van (V)MBO tot en met WO, ze leggen verbindingen met programma’s elders (buurregio’s, nationaal en Europees), ze betrekken meer bedrijven (uit Zeeland en met name MKB) bij innovatieprogramma’s en hebben een reikwijdte en impact voor alle deelgebieden van Zeeland.

De regeling is daarom bedoeld om het organiserend vermogen van bestaande kennis- en innovatienetwerken verder te versterken. De ambitie is dat er in de nabije toekomst één à twee volwassen netwerken per economisch sector in Zeeland actief zullen zijn.

Kennis- en innovatienetwerken die reeds provinciale subsidie ontvangen voor het organiserend vermogen komen niet voor de subsidie versterking van kennis- en innovatienetwerken in aanmerking.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 16.1

In dit artikel zijn de definities opgenomen van enkele begrippen die worden gebruikt in dit hoofdstuk.

Onderdeel a

Binnen een triple helix netwerk zijn zowel ondernemers, onderwijs- en/of onderzoeksinstellingen alsook overheden betrokken. De vraag vanuit de ondernemers dient leidend te zijn in het kennis- en innovatienetwerk. Daarom moet een minimum aantal van tien bedrijven onderdeel uitmaken van het kennis- en innovatienetwerk. Daarnaast moeten minimaal twee onderwijs- en/of onderzoeksinstellingen en één overheidspartij deel uit maken van het kennis- en innovatienetwerk.

Onderdeel d en e

Een kennis- en innovatienetwerk werkt aan het delen van kennis en het bevorderen van innovatie binnen de betreffende economische sector. Daarom dient het kennis- en innovatienetwerk te beschikken over een meerjarenagenda, dat wil zeggen een strategische meerjaren visie en een jaarlijks uitvoeringsprogramma met daarop innovatieve projecten en programma’s. De vraag vanuit de ondernemers dient leidend te zijn bij de totstandkoming van deze agenda en het uitvoeringsprogramma.

Artikel 16.2

Onderdeel c

De subsidieregeling is bedoeld voor de versterking van het organiserend vermogen van de bestaande kennis- en innovatienetwerken.

Onderdeel d

De vraag van ondernemers dient het centraal uitgangspunt te vormen van het kennis- en innovatienetwerk, dat wil zeggen dat deze ondernemersvraag een belangrijke aanleiding is voor de opzet en invulling van het netwerk.

Onderdeel f

Bij de aanvraag moet een meerjaren agenda worden toegevoegd waarin de gezamenlijke strategische visie is beschreven, inclusief het uitvoeringsprogramma voor het komende kalenderjaar, bestaand uit innovatieve projecten of programma’s en activiteiten. Deze projecten of programma’s worden door de partners in het kennis- en innovatienetwerk gedefinieerd, georganiseerd en opgevolgd, waarbij de vraag vanuit de ondernemers leidend is.

Onderdeel h

Bij de aanvraag dient beschreven te worden welke connecties of samenwerkingen het kennis- en innovatienetwerk heeft met soortgelijke sectorale netwerken in Zeeland, Nederland of internationaal. Ook moet worden aangegeven op welke wijze het kennis- en innovatienetwerk een bijdrage levert aan het regionale en zo mogelijk nationale en Europese beleid. In de aanvraag moet daarom beschreven worden op welke wijze het kennis- en innovatienetwerk bijdraagt aan de economische en maatschappelijke vraagstukken in de betreffende economische sector.

Artikel 16.4

De subsidie voor kennis- en innovatienetwerken is uitsluitend bedoeld voor de versterking van het organiserend vermogen van het netwerk. De kosten voor het uitvoeren of managen van projecten, voortkomend uit het uitvoeringsprogramma van het kennis- en innovatienetwerk, komen niet voor subsidie in aanmerking. Hiervoor zijn andere subsidieregelingen bedoeld, zoals onder andere de subsidie voor haalbaarheidsonderzoeken en demonstratieprojecten in het kader van het Investeringsprogramma Zeeland in Stroomversnelling.

Artikel 16.6

Dockwize is door de provincie Zeeland aangewezen om begeleiding te bieden aan kennis- en innovatienetwerken met een voorgenomen subsidieaanvraag. De geboden begeleiding is op vrijwillige basis.

Tweede lid, onderdeel c

In de aanvraag moet worden omschreven welke partijen deelnemen in het netwerk en wat hun inbreng is in het netwerk. Zo moet beschreven worden welke partijen deel uitmaken van de governance structuur (bijvoorbeeld het bestuur of de stuurgroep) van het kennis- en innovatienetwerk en welke partijen betrokken zijn bij de totstandkoming van de meerjaren agenda. Ook moet in de aanvraag beschreven worden op welke wijze en hoeveel overige bedrijven, onderwijs- en/of onderzoeksinstelling(en) en overheden betrokken worden bij de uitvoering van projecten en andere activiteiten.

Artikel 16.7

Voor de beoordeling van de subsidieaanvraag kan advies gevraagd worden aan een extern deskundige. In de praktijk zal, vanwege de samenhang tussen de doelstellingen van enerzijds de subsidie voor kennis- en innovatienetwerken en anderzijds de subsidie voor haalbaarheidsonderzoeken en demonstratieprojecten in het kader van het Investeringsprogramma Zeeland in Stroomversnelling, voor dit advies doorgaans een beroep worden gedaan op de Deskundigencommissie Zeeland in Stroomversnelling. Op die manier is een integrale beoordeling geborgd. Aan de Deskundigencommissie zal gevraagd worden met name te beoordelen of het netwerk bijdraagt aan de versterking van de Zeeuwse concurrentiekracht.

Toelichting op hoofdstuk 17 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van Zeeland in Stroomversnelling

Artikel 17.2.2, derde lid en artikel 17.2.7

Toelichting beoordelingscriteria haalbaarheidsonderzoeken

Bijdrage aan structuurversterking van de Zeeuwse economie ten behoeve van de maatschappelijke transities

Bij het beoordelen van dit criterium wordt aan de deskundigencommissie gevraagd om een kwalitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot de mate waarin het project impact genereert in de Zeeuwse economie. Hierbij wordt het project beoordeeld op:

  • de mate waarin het project een bijdrage levert aan tenminste één van de maatschappelijke transities:

    • landbouw en voeding;

    • energie;

    • klimaat;

    • grondstoffen;

  • de impact of schaaleffect van de actie op Zeeuwse, bovenregionale of nationale waarde van het project;

  • de mate waarin het project een bijdrage levert aan het versterken van de kennisbasis in Zeeland;

  • aansluiting bij de betreffende K&I-agenda (indien relevant);

  • de mate waarin het project aansluit bij één van de prioriteiten binnen de maatschappelijke transities:

    Prioriteiten 1

    • Landbouw en Voeding:

      • °

        Gezond en veilig voedsel (ketenaanpak, verduurzaming (gezondere) voedselproductie)

      • °

        Alternatieve teelten en bio-based grondstoffen, inclusief duurzaam gebruik van reststromen uit voedselproductieprocessen

      • °

        Landbouw in balans met omgeving (zilte teelten, droogteresistente gewassen, kringlopen en bodemverbetering)

    • Energie:

      • °

        Het verhelpen/verminderen van de netcongestie door gebruik te maken van slimme energiesystemen

      • °

        De warmtetransitie in de gebouwde omgeving

    • Klimaat:

      • °

        Vergroten van de beschikbaarheid van zoetwater in Zeeland door beter benutten en opwaarderen van afval- en regenwater

      • °

        Klimaat adaptieve en groene inrichting van bedrijfspercelen

    • Grondstoffen:

      • °

        Het opwaarderen van reststromen

      • °

        Het verminderen van het grondstofgebruik door (minimaal) een extra stap hoger te zetten op de R-ladder

Mate van innovativiteit

De deskundigencommissie let bij de beoordeling van dit criterium op de mate van innovativiteit van het project. Het gaat hierbij om product-, proces- en diensteninnovatie. Aspecten die een rol spelen:

  • het project is voor de sector in Zeeland nieuw of het project beoogt een nieuw ontwikkelde techniek toe te passen in een Zeeuwse situatie;

  • de mate waarin het project vernieuwend is en bijdraagt aan de ontwikkeling van een product, proces of dienst;

  • de meerwaarde ten opzichte van bestaande of lopende producten, processen, diensten of ontwikkelingen;

  • de verhouding van de innovatie tot (inter)nationale ontwikkelingen binnen het innovatiegebied.

Kwaliteit van het projectplan

Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:

kwaliteit consortium:

  • relevant en representatief consortium over het werkveld;

  • mate van samenwerking binnen het project;

  • breedte van keten, meerdere schakels uit keten betrokken;

  • betrokkenheid van K&I-netwerk (indien relevant).

kwaliteit projectplan:

  • bijstuurbaarheid, planning en opzet;

  • doelstelling objectief en meetbaar;

  • begroting helder en effectief ingericht;

  • hoe is de opzet van het project, in hoeverre zijn de activiteiten goed beschreven en tonen deze ambitie;

  • is er sprake van een logisch geheel van activiteiten, bestaat er een logisch onderling verband tussen de activiteiten binnen het project;

  • in welke mate is het marktfalen onderbouwd, met andere woorden wordt de noodzaak tot subsidieverlening onderbouwd.

Artikel 17.3.2, vierde lid en artikel 17.3.7

Toelichting beoordelingscriteria demonstratieprojecten

Bijdrage aan structuurversterking van de Zeeuwse economie ten behoeve van de maatschappelijke transities

Bij het beoordelen van dit criterium wordt aan de deskundigencommissie gevraagd om een kwalitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot de mate waarin het project impact genereert in de Zeeuwse economie. Hierbij wordt het project beoordeeld op:

  • de mate waarin het project een bijdrage levert aan tenminste één van de maatschappelijke transities:

    • landbouw en voeding;

    • energie;

    • klimaat;

    • grondstoffen;

  • de impact of schaaleffect van de actie op Zeeuwse, bovenregionale of nationale waarde van het project;

  • de mate waarin het project een bijdrage levert aan het versterken van de kennisbasis in Zeeland;

  • aansluiting bij de betreffende K&I-agenda (indien relevant);

  • de mate waarin het project aansluit bij één van de prioriteiten binnen de maatschappelijke transities:

    Prioriteiten 2

    Binnen de vier maatschappelijke transities zijn er prioriteiten benoemd die relevant zijn voor Zeeland. Projecten die bijdragen aan deze prioriteiten hebben een voordeel bij de beoordeling. Prioriteit krijgen innovaties die bijdragen aan:

    • Landbouw en Voeding:

      • °

        Gezond en veilig voedsel (ketenaanpak, verduurzaming (gezondere) voedselproductie)

      • °

        Alternatieve teelten en bio-based grondstoffen, inclusief duurzaam gebruik van reststromen uit voedselproductieprocessen

      • °

        Landbouw in balans met omgeving (zilte teelten, droogteresistente gewassen, kringlopen en bodemverbetering)

    • Energie:

      • °

        Het verhelpen/verminderen van de netcongestie door gebruik te maken van slimme energiesystemen

      • °

        De warmtetransitie in de gebouwde omgeving

    • Klimaat:

      • °

        Vergroten van de beschikbaarheid van zoetwater in Zeeland door beter benutten en opwaarderen van afval- en regenwater

      • °

        Klimaat adaptieve en groene inrichting van bedrijfspercelen

    • Grondstoffen:

      • °

        Het opwaarderen van reststromen

      • °

        Het verminderen van het grondstofgebruik door (minimaal) een extra stap hoger te zetten op de R-ladder

Mate van innovativiteit

De deskundigencommissie let bij de beoordeling van dit criterium op de mate van innovativiteit van het project. Het gaat hierbij om product-, proces- en diensteninnovatie. Aspecten die een rol spelen:

  • het project is voor de sector in Zeeland nieuw of het project beoogt een nieuw ontwikkelde techniek toe te passen in een Zeeuwse situatie;

  • de mate waarin het project vernieuwend is en bijdraagt aan de ontwikkeling van een product, proces of dienst;

  • de meerwaarde ten opzichte van bestaande of lopende producten, processen, diensten of ontwikkelingen;

  • de verhouding van de innovatie tot (inter)nationale ontwikkelingen binnen het innovatiegebied.

Perspectief

De aanvraag wordt beoordeeld op de kwaliteit van de businesscase, de kwaliteit van het consortium, de economische spin-off en het perspectief op doorontwikkeling of opschaling naar nieuwe projecten. Daarbij kunnen de deskundigen de businesscase vanuit de volgende zes perspectieven beoordelen:

  • 1.

    Technisch perspectief;

  • 2.

    Organisatorisch perspectief;

  • 3.

    Economisch perspectief;

  • 4.

    Financieel perspectief;

  • 5.

    Ecologisch perspectief;

  • 6.

    Maatschappelijk perspectief.

Kwaliteit van het projectplan

Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:

kwaliteit consortium:

  • relevant en representatief consortium over het werkveld;

  • mate van samenwerking binnen het project;

  • breedte van keten, meerdere schakels uit keten betrokken;

  • betrokkenheid van K&I-netwerk (indien relevant).

kwaliteit projectplan:

  • bijstuurbaarheid, planning en opzet;

  • doelstelling objectief en meetbaar;

  • begroting helder en effectief ingericht;

  • hoe is de opzet van het project, in hoeverre zijn de activiteiten goed beschreven en tonen deze ambitie;

  • is er sprake van een logisch geheel van activiteiten, bestaat er een logisch onderling verband tussen de activiteiten binnen het project;

  • in welke mate is het marktfalen onderbouwd, met andere woorden wordt de noodzaak tot subsidieverlening onderbouwd.

Toelichting op hoofdstuk 17A Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van Zeeland in Stroomversnelling: Human Capital Agenda

Algemene toelichting

Economische structuurversterking: naar een wendbare en weerbare arbeidsmarkt

Met de komst van het Investeringsprogramma Zeeland in Stroomversnelling is het belang van de arbeidsmarkt als belangrijke structuur voor de Zeeuwse economie en concurrentiekracht nogmaals benadrukt. Het vinden van voldoende en gekwalificeerd personeel wordt steeds belangrijker door een groeiende schaarste. Dat stelt Zeeuwse bedrijven, onderwijsinstellingen en overheden voor een grote uitdaging, want voor een sterke economie vormt een wendbare en weerbare arbeidsmarkt een belangrijke voorwaarde.

Om deze uitdaging op een gestructureerde wijze aan te pakken hebben de Zeeuwse overheden, onderwijs en ondernemers de handen ineen geslagen om samen tot duurzame oplossingen te komen voor een toekomstbestendige arbeidsmarkt.

De urgentie van het arbeidsmarkt vraagstuk vraagt van alle betrokken partijen dat zij verder kijken dan hun eigen vraag en grenzen en dat zij de verbinding zoeken om samen méér te bereiken, bijvoorbeeld om sector-brede of juist cross-sectorale oplossingen te realiseren. Het vraagt om vernieuwende oplossingen; het daagt organisaties uit om met frisse, open en kritische blik te kijken naar de rol die zij hierbij kunnen vervullen. De huidige oplossingen voldoen niet (meer) en dus moet er worden gekeken naar nieuwe, innovatieve vormen van aanpak. Met andere woorden, oplossingen door middel van sociale innovatie.

Het aanjagen van sociale innovatie op de arbeidsmarkt

De subsidie voor projecten op het gebied van de Human Capital agenda in het kader van het investeringsprogramma Zeeland in Stroomversnelling richt zich op het oplossen van de krapte op de arbeidsmarkt en draagt daarmee bij aan de structuurversterking van de Zeeuwse economie door middel van het aanjagen van projecten geënt op sociale innovatie op de arbeidsmarkt. Sociale innovatie is dan het toepassen van nieuwe vormen van organisatie, methodes en/of door middel van het introduceren van nieuwe producten en diensten met een meetbare of waarneembare impact op het arbeidsmarktvraagstuk.

De subsidie heeft daarmee als doel om de krapte op de arbeidsmarkt aan te pakken en een arbeidsmarkt te realiseren die wendbaar en weerbaar is, waarin de verbindingen binnen en tussen sectoren sterk en effectief zijn, werknemers zich optimaal kunnen bewegen, werkgevers vernieuwende oplossingen zoeken en toepassen en waarin organisaties met lef nieuwe samenwerkingen (of samenwerkingsvormen) aangaan en nieuwe methodes ontwikkelen en/of toepassen.

Artikelsgewijze toelichting

Toelichting op Artikel 17A.2

  • a.

    Deze regeling is gericht op projecten die bijdragen aan het oplossen van de krapte op de arbeidsmarkt. De wijze waarop de projecten bijdragen aan dit vraagstuk kan sterk variëren, afhankelijk van het thema waarop het project zich richt (zie b) en de vernieuwende aanpak die wordt ontwikkeld.

  • b.

    Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op de ontwikkeling van een sociale innovatie* die betrekking heeft op één of meer van de volgende thema’s:

    • i.

      Dynamisch managen: nieuwe managementvaardigheden en -methodieken; Dynamisch managen doet een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van medewerkers en stuurt daar actief op aan. Dit stimuleert motivatie, creativiteit en ondernemerschap. Dialoog, interactie en transparantie tussen werkgever en werknemer zijn hierbij belangrijke facetten.

    • ii.

      Slimmer werken: uitgaan van competenties van medewerkers; Laat mensen doen waar ze goed in zijn. Stimuleer de ontwikkeling van hun talenten en geef ze de ruimte om zelf te bepalen waar en wanneer ze dat werk het beste kunnen doen.

    • iii.

      Flexibel organiseren: innovatieve organisatievormen; Maakt gebruik van de diversiteit aan kennis en kunde binnen een organisatie. Multidisciplinaire projectteams zijn hier een goed voorbeeld van: medewerkers vormen een team op basis van hun toegevoegde waarde voor specifieke projecten.

    • iv.

      Co-Creatie sectoren: hoogwaardige samenwerkingsverbanden binnen één of meer sectoren of cross-sectoraal; Werk samen met externe partijen om nieuwe werk- of verdienmodellen te vinden. Onder het motto ‘twee weten meer dan één’ is open innovatie een gouden kans.

    • v.

      Werknemer in eigen kracht: mobiliteit, flexibiliteit en lef op de arbeidsmarkt; Voor behoud en versterking van onze economische positie in een steeds dynamischer (internationale) markt én voor werkzekerheid van alle werkenden is meer flexibiliteit, lef en mobiliteit op de arbeidsmarkt een voorwaarde. Uitgangspunt is dat iedereen talenten heeft; de kunst is die te (willen) zien.

    • vi.

      Mobiliteit leren en ontwikkelen: de juiste mensen op de juiste plek met de juiste kwalificaties; De arbeidsmarktpositie van werknemers verbetert sterk door mobiliteit. Mobiliteit is het nieuwe-leren-in-de-praktijk. Mobiliteit bevordert informeel leren waardoor er minder risico is op verlies van (bedrijf)specifieke vaardigheden bij een eventueel ontslag.

    • vii.

      Duurzame inzetbaarheid: stimuleren van eigenaarschap bij medewerkers op het gebied van vitaliteit, flexibiliteit en maatschappelijke weerbaarheid; Afgelopen jaren verschijnen steeds meer afspraken onder de noemer van vitaliteit, wendbaarheid & weerbaarheid en de lichamelijk en geestelijk fitte medewerker. Duurzame inzetbaarheid beoogt het stimuleren van eigenaarschap bij medewerkers op het gebied van vitaliteit, wendbaarheid (flexibiliteit) en maatschappelijke weerbaarheid. Medewerkers krijgen inzicht in de eigen (werk)situatie; nu en in de toekomst. Zij kunnen zelf doelen stellen om de inzetbaarheid te vergroten. Bijvoorbeeld door het volgen van opleidingen en (loopbaan)coaching.

    • viii.

      Leven lang leren en ontwikkelen: wendbare, flexibele werknemers die zich kunnen blijven ontwikkelen en mee kunnen met de nieuwste ontwikkelingen. Voor een kenniseconomie is voortdurende kennisontwikkeling en -overdracht van groot belang. Daarom is het cruciaal dat het ‘leven lang leren’-principe als een vanzelfsprekend onderdeel wordt gezien van het arbeidsproces. Zo zijn organisaties en hun werknemers wendbaarder en zijn bedrijven beter in staat te innoveren of om innovatieve ontwikkelingen snel op te pakken. Het leven lang leren zorgt voor een krachtig en waardevol menselijk kapitaal, een belangrijk onderdeel voor een sterke economie

    • ix.

      ICT & digitalisering: stimuleren van groei en sociale innovatie van de arbeidsmarkt gericht op ICT ten behoeve van een succesvolle digitale transitie; De vraag naar ICT expertise op alle niveaus en in alle sectoren blijft harder groeien dan het aanbod. In het huidige tijdperk van digitalisering is het cruciaal om te erkennen dat voldoende digitaal talent essentieel is voor de toekomst. Hier moeten we ons op voorbereiden.

  • *

    Sociale innovatie betreft dus de vernieuwing van het arbeidsproces, met als doel de arbeidsproductiviteit en de arbeidsparticipatie te verhogen. Sociale innovatie houdt in dat in mens en organisatie wordt geïnvesteerd, bijvoorbeeld door het werk anders te organiseren, gezondheidsbeleid in te voeren, het kennisniveau en employability (inzetbaarheid) van werknemers te verhogen, arbeidsvoorwaarden te moderniseren en door sociaal beleid te koppelen aan de bedrijfsdoelstellingen. Sociale innovatie kortom, is dus veel méér dan het doorvoeren van technologische vooruitgang, zoals het ontwikkelen van nieuwe producten, diensten en processen.

    Bij sociale innovatie zijn vele partijen (o.m. management, werknemers, klanten, politiek/overheid, vakbonden) en arbeidsaspecten (o.m. bedrijfscultuur, arbeidsparticipatie, beloningsbeleid, employability, markt) betrokken. De wijze waarop sociale innovatie vorm wordt gegeven hangt samen met het type organisatie; sociale innovatie is in alles maatwerk.

  • c.

    Een belangrijk doel van de regeling is om, naast de directe bijdrage die de projecten leveren aan het oplossen en aanpakken van de krapte op de arbeidsmarkt, tot overdraagbare methodieken te komen die ook door andere partijen, buiten het consortium, kunnen worden toegepast. De projectresultaten, instrumenten en methodieken die voortkomen uit deze regelingen leveren daarmee opnieuw waarde op voor de Zeeuwse arbeidsmarkt (en daarbuiten). Het is daarom van belang dat de aanvragers deze overdraagbaarheid meenemen in de aanpak van het project zodat dit zo goed mogelijk kan worden gewaarborgd.

Toelichting op Artikel 17A.3, eerste lid, onderdeel g

Van belang is om te benoemen dat een onderwijs- of kennisinstelling bij een project de rol van werkgever kan vervullen wanneer een project zich richt op het oplossen van krapte op de arbeidsmarkt binnen de sector onderwijs.

Toelichting op Artikel 17A.4, eerste lid, onderdeel f en g en artikel 17A.8, eerste lid 

Gemeenten (in samenwerking met UWV, werkgeversservicepunten, regionale bureaus leerlingenzaken, en het Leerwerkloket) richten zich vanuit hun wettelijke taak op het toeleiden van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt naar werk. De activiteiten en projecten die voor dit doel worden ontwikkeld zijn veelal gedekt door middelen vanuit het Rijk en worden centraal gecoördineerd vanuit de arbeidsmarktregio Zeeland. Deze regeling focust zich specifiek op het ondersteunen van projecten die buiten deze gemeentelijke scope en doelgroep vallen.

Toelichting beoordelingscriteria

Bijdrage aan de structuurversterking van de Zeeuwse economie door het oplossen van de krapte op de arbeidsmarkt

Bij het beoordelen van dit criterium wordt aan de deskundigencommissie gevraagd om een kwalitatief oordeel te vellen over het project in relatie tot de mate waarin het project impact genereert in de Zeeuwse economie in termen van het oplossen van de krapte op de arbeidsmarkt, werkgelegenheid, toegevoegde waarde of efficiency. Hierbij wordt het project beoordeeld op:

  • schaaleffect of impact van de actie op Zeeuwse, bovenregionale of nationale waarde van het project;

  • de mate waarin het project een bijdrage levert aan het versterken van de kennisbasis in Zeeland.

Mate van innovativiteit voor Zeeland

De deskundigencommissie let bij de beoordeling van dit criterium op onderstaande zaken: In welke mate heeft het project een innovatief karakter voor Zeeland. Het gaat hierbij om de ontwikkeling van een nieuwe organisatorische vorm (samenwerkingsverbanden, relaties) en/of de ontwikkeling van een nieuw product, een nieuwe dienst of een nieuwe methode. Aspecten die een rol spelen:

  • het project is voor de sector in Zeeland nieuw of het project beoogt een nieuw ontwikkelde techniek toe te passen in een Zeeuwse situatie;

  • de mate waarin het project vernieuwend is en bijdraagt aan de ontwikkeling van een nieuwe organisatorische vorm (samenwerkingsverbanden, relaties) en/of de ontwikkeling van een nieuw product, een nieuwe dienst of een nieuwe methode;

  • de meerwaarde ten opzichte van bestaande of lopende producten, processen, diensten of ontwikkelingen;

Het perspectief van het project

De aanvraag wordt beoordeeld op de kwaliteit van de businesscase, de economische spin-off en het perspectief op doorontwikkeling of opschaling van nieuwe projecten. Daarbij kunnen de deskundigen de businesscase vanuit de volgende vier perspectieven beoordelen:

  • 1.

    technisch perspectief;

  • 2.

    organisatorisch perspectief;

  • 3.

    economisch perspectief;

  • 4.

    financieel perspectief.

Kwaliteit van het projectplan

Bij het beoordelen van de kwaliteit van het projectplan tellen met name de volgende zaken:

  • 1.

    kwaliteit aanvrager:

    • relevant en representatief consortium over het werkveld;

    • mate van samenwerking binnen het project;

    • breedte van keten, meerdere schakels uit keten betrokken;

  • 2.

    kwaliteit projectplan:

    • bijstuurbaarheid, planning en opzet;

    • doelstelling objectief en meetbaar;

    • begroting helder en effectief ingericht;

    • hoe is de opzet van het project, in hoeverre zijn de activiteiten goed beschreven en tonen deze ambitie;

    • is er sprake van een logisch geheel van activiteiten, bestaat er een logisch onderling verband tussen de activiteiten binnen het project;

    • in welke mate wordt de noodzaak tot subsidieverlening onderbouwd.

Toelichting op Hoofdstuk 20 Bijzondere bepalingen voor het verstrekken van cofinanciering voor het EFRO Programma Zuid-Nederland 2021-2027

Algemeen

Voor de periode 2021-2027 heeft de Europese Commissie € 105.334.949 beschikbaar gesteld uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), ten behoeve van de uitvoering van het EFRO programma Zuid-Nederland 2021-2027. Het EFRO maakt deel uit van het Europees cohesiebeleid, dat tot doel heeft de economische groei en werkgelegenheid te bevorderen en klimaatverandering, energieafhankelijkheid en sociale uitsluiting aan te pakken. Voorwaarde voor de Europese subsidie is dat provincies, het Rijk en het bedrijfsleven ook bijdragen aan het programma. Dit hoofdstuk valideert het Zeeuwse deel van de nationale cofinanciering.

Voor de uitvoering in Zuid-Nederland is Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant aangewezen als Beheerautoriteit. De Beheerautoriteit heeft op 19 juli 2022 de Subsidieregeling OPZuid 2021-2027 (hierna: Subsidieregeling OPZuid) vastgesteld.

Juridisch kader

De regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Algemene subsidieverordening Zeeland 2023 (Asv) en het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 (Asb) zijn op dit hoofdstuk van toepassing. De Asv is een kaderverordening. De Asv bevat algemene (procedure) bepalingen, waaronder delegatie- en bevoegdheidsbepalingen. In het Asb zijn de algemene bepalingen uit de Asv verder uitgewerkt. Onderwerpen die geregeld zijn in de Awb, de Asv en het Asb worden niet herhaald in dit hoofdstuk. In het hoofdstuk wordt aangesloten bij de Subsidieregeling OPZuid. Dit betekent dat daar waar de Asv en het Asb en de Subsidieregeling OPZuid niet op elkaar aansluiten, de Subsidieregeling OPZuid voorgaat. Dit heeft bijvoorbeeld tot gevolg dat de arrangementensystematiek uit de Asv en het Asb buiten toepassing blijven in dit hoofdstuk. Tot slot heeft het volledig aansluiten bij de Subsidieregeling OPZuid tot gevolg dat onderwerpen die reeds uitputtend zijn geregeld in die regeling, niet zijn opgenomen in dit hoofdstuk, zoals weigeringsgronden, subsidiabele kosten en verplichtingen.

Staatssteun

Bij subsidieverlening op grond van dit hoofdstuk kan sprake zijn van staatssteun, indien de aanvrager een onderneming is in de zin van het Europese recht en voor het overige voldoet aan de criteria van staatssteun. Staatssteun is in beginsel verboden, maar uitzonderingen zijn mogelijk. Afhankelijk van het project wordt in dit hoofdstuk gebruik gemaakt van één van de vrijstellingen uit de artikelen 14, 15, 17, 18, 22, 25, eerste lid, tweede lid, onder c of d, 26, 26a, 26 bis, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 36a, 36 bis, 38, 38 bis, 39, 41, 42, 43, 45, 46, 47, 48, 49, 52, 53, 56, 56ter, 56quater van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening. Per project wordt beoordeeld of voldaan wordt aan de wet- en regelgeving omtrent staatssteun. Indien sprake is van staatssteun, geen van de vrijstellingen uit de Algemene Groepsvrijstellingsverordening van toepassing is en het gevraagde subsidiebedrag onder de de-minimisdrempel blijft, dan wordt gebruik gemaakt van de de-minimisverordening. Indien gebruik wordt gemaakt van de-minimisverordening, is vanuit het Europees recht geen sprake van staatssteun.

Artikelsgewijs

Artikel 20.2 Doelgroep

Aangezien subsidie op grond van dit hoofdstuk alleen kan worden verleend aan degenen die op grond van de Subsidieregeling OPZuid subsidie hebben aangevraagd, is de doelgroep in dit hoofdstuk beperkt tot deze groep aanvragers.

Artikel 20.5 Subsidiabele kosten

In dit artikel wordt voor de toepassing van de subsidiabele kosten aangesloten bij artikel 1.3 van de REES 2021. Hierin en in de navolgende artikelen zijn bepalingen opgenomen over de subsidiabele kosten en de berekening van loonkosten en eigen arbeid.

Artikel 20.6 Vereisten indiening subsidieaanvraag

Omdat de subsidieaanvragen moeten worden ingediend binnen de in afzonderlijke openstellingsbesluiten vast te stellen tenderperiodes, wordt in het tweede lid afgeweken van artikel 1.4.1 van het Asb. In dat artikel is bepaald dat de subsidieaanvraag tenminste acht weken voor het begin van de activiteit wordt ingediend, tenzij anders is bepaald in het Asb.

Artikel 20.7 Subsidieplafond

Nu in het kader van subsidies op grond van dit hoofdstuk meerdere tenderperiodes kunnen worden opengesteld, geschiedt de vaststelling van subsidieplafonds voor die tenderperiodes in afzonderlijke openstellingsbesluiten.

Artikel 20.8 Subsidiehoogte

Met dit artikel wordt geregeld dat in geval meerdere subsidies voor hetzelfde project zijn aangevraagd, Gedeputeerde Staten van Zeeland nooit meer subsidie hoeven te verlenen dan op grond van de staatssteunregels is toegestaan.

De toets of het project past binnen een van de vrijstellingen op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening vindt reeds plaats in het kader van de Subsidieregeling OPZuid.

Artikel 20.9 Verdeelcriteria

Dit artikel regelt dat in geval de Beheerautoriteit een rangschikking heeft gemaakt op grond van artikel 3.8 van de Subsidieregeling OPZuid, subsidie wordt verleend op grond van de volgorde zoals die op basis van die rangschikking tot stand is gekomen. Als de Beheerautoriteit geen rangschikking heeft gemaakt, maken Gedeputeerde Staten van Zeeland zelf een rangschikking op grond van de Subsidieregeling OPZuid. Op grond van die regeling worden aanvragen, bij overschrijding van het subsidieplafond, op basis van een aantal criteria gerangschikt. Deze rangschikking wordt overeenkomstig, dus zodra het plafond van artikel 20.7 wordt bereikt, toegepast.

Overigens kan dit betekenen dat projecten weliswaar binnen het subsidieplafond van de Subsidieregeling OPZuid passen, maar niet binnen het subsidieplafond op grond van dit hoofdstuk. De aanvraag wordt in dat geval op grond van artikel 4:25, tweede lid, van de Awb geweigerd.

Artikel 20.10 Beslissing op de aanvraag

Om de subsidieverlening op grond van dit hoofdstuk af te stemmen op de subsidieverlening door de Beheerautoriteit op grond van de Subsidieregeling OPZuid, wordt afgeweken van de beslistermijn van acht weken na ontvangst van de volledige aanvraag, zoals bepaald in artikel 1.5.2, eerste lid, van het Asb.

Artikel 20.11 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Om te bereiken dat de verplichtingen uit de Subsidieregeling OPZuid zoveel mogelijk aansluiten op subsidieverstrekking op grond van dit hoofdstuk en opeenstapeling van verplichtingen zoveel mogelijk moet worden voorkomen, zijn de artikelen 1.6.3 en 1.6.6, derde lid, van het Asb buiten toepassing gelaten. Uit het eerste lid blijkt dat de verplichtingen in artikel 1.5 van de Subsidieregeling OPZuid en onderliggende regelgeving ook gelden voor de ontvangers van subsidie op grond van dit hoofdstuk.

Artikel 20.12 Vaststelling

Omdat voor de bepalingen omtrent de vaststelling van subsidie volledig wordt aangesloten bij de Subsidieregeling OPZuid en deze bepalingen afwijken van de Asv, wordt gebruik gemaakt van de in artikel 8, onder b, van de Asv vermelde bevoegdheid om af te wijken van het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Asv en daarmee ook van de paragrafen 1.7 tot en met 1.9 van het Asb.

In artikel 3, tweede lid, van de Asv is bepaald dat er drie verschillende arrangementen gelden bij het verstrekken van subsidies. In de toelichting bij artikel 8 van de Asv is vermeld dat onderdeel b ziet op de situatie waarin meerdere bestuursorganen subsidie verstrekken voor dezelfde activiteit, hetgeen onder meer aan de orde is bij cofinanciering van een Europees programma.

Toelichting op hoofdstuk 22 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van Hergebruik Leegstaande Panden voor Wonen

Algemene toelichting

Achtergrond

De vastgoedmarkt is in beweging. Door de demografische ontwikkeling schaalvergroting, webwinkels en thuiswerken verandert het gebruik van bestaand vastgoed. Hierdoor ontstaat op veel plekken leegstand: in detailhandel, monumentale gebouwen, kerken, scholen en kantoren. In de omgeving worden ze zichtbaar: leegstaande panden, ongebruikt en donker, soms verloederd, met een negatief effect op de omgeving. Soms worden gedateerde gebouwen gesloopt, waardoor lege plekken achterblijven. Leegstand en verpaupering bedreigen de economische aantrekkingskracht en leefbaarheid in binnensteden en kleine kernen.

Tegelijkertijd is er een tekort aan goede woningen. Door de demografische ontwikkeling heeft Zeeland te maken met een veranderende woonbehoefte. Door vergrijzing en ontgroening verandert de huishoudenssamenstelling in Zeeland ingrijpend. Er vindt een sterke toename plaats van vooral oudere één- en tweepersoonshuishoudens. Daarnaast is een groot deel van de Zeeuwse woningvoorraad niet energiezuinig. Hierdoor sluit de woningvoorraad onvoldoende aan op de vraag, zowel nu als in de toekomst. Transformatie van vastgoed omvat het hergebruik voor wonen van (beeldbepalende) leegstaande panden en de sloop van beeldverstorende verpauperde gebouwen, waarna de locatie gebruikt kan worden voor nieuwbouw. Met het transformeren van vastgoed worden extra woningen gecreëerd. Daarnaast draagt dit bij aan de vitaliteit en leefbaarheid van steden en dorpen.

Doel

De provinciale subsidieregeling Hergebruik Leegstaande Panden voor Wonen heeft als doel beeldbepalende of beeldverstorende leegstaande panden te hergebruiken voor wonen en daarmee een bijdrage te leveren aan de kwaliteit van de leefomgeving. Deze subsidieregeling is gericht op de daadwerkelijke uitvoering van de aanpassingen om de leegstaande panden te hergebruiken.

De essentie van hergebruik van leegstaande panden is om - gezien vanuit leegstaand vastgoed, transformatie en woonbehoefte - ruimtelijke kwaliteit te behouden en te versterken en Zeeland nog mooier, leefbaarder en economisch aantrekkelijker te maken. Dat doen we door de aanpak in gebieden centraal te stellen. We zien leegstaand vastgoed in samenhang met de omgeving: het ontwikkelen van duurzame steden en gemeenschappen.

Leegstaand vastgoed kan ruimte bieden om in te spelen op de veranderende woonbehoefte. De focus komt steeds meer te liggen bij de aanpak van de bestaande bebouwde omgeving. Voor de verbetering van de woningvoorraad is vooral de kwalitatieve behoefte leidend. Het gaat dan om het toevoegen van ‘de juiste woningen op de juiste plek’. Duurzaamheid is daarbij een vanzelfsprekende voorwaarde. Daarnaast is betaalbaarheid van woningen een belangrijk aandachtspunt. Projecten die we nu en de komende jaren realiseren moeten uiteraard duurzaam zijn, milieutechnisch op orde en klaar voor de toekomst. Hergebruik van bestaand vastgoed is een onderdeel van een duurzame aanpak.

Samenwerking

Deze actielijn is onderdeel van de Woonagenda en wordt in samenwerking met de gemeenten ontwikkeld en uitgevoerd. Leegstand blijft in eerste instantie het probleem van de (vastgoed)eigenaar. De gemeente is primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit in haar gemeente. Tegelijk is ook de markt in staat om problemen rond leegstand aan te pakken en kansen te benutten, waarbij ingespeeld wordt op de marktvraag rond wonen. De provincie Zeeland heeft hier vooral een stimulerende en faciliterende rol. We doen dat zonder de markt te verstoren en zonder de problemen van eigenaren en gemeenten over te nemen.

De provincie inventariseert daarom actief bij/in samenwerking met alle Zeeuwse gemeenten welke beeldbepalende of beeldverstorende gebouwen in hun gemeente baat kunnen hebben bij deze regeling en hiervoor benaderd kunnen worden. Daarnaast kunnen eigenaren van leegstaande panden ons ook direct benaderen.

Om de regeling laagdrempelig te maken is een eerste aanmelding met een voorgesprek mogelijk. In het voorgesprek kan een eerste projectvoorstel worden besproken.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 22.3 Doelgroep en weigeringsgronden

In het vierde lid is een aantal weigeringsgronden geformuleerd. De overweging bij deze weigeringsgronden is als volgt:

  • a.

    De regeling is gericht op uitvoering op korte termijn. De activiteit moet daarom binnen een jaar na beëindiging van de openstellingsperiode worden gestart. In het geval er eerst een planologische procedure moet worden doorlopen voor aanvang van de activiteiten, biedt deze termijn van een jaar daarvoor voldoende tijd.

  • b.

    De activiteit moet uiterlijk drie jaar na beëindiging van de openstelling van de regeling zijn gerealiseerd.

  • c.

    De gemeente is primair verantwoordelijk voor de ruimtelijke kwaliteit binnen haar grondgebied. Activiteiten die in strijd zijn met het gemeentelijk beleid of de gemeentelijke regelgeving kunnen geen aanspraak maken op subsidie op grond van deze regeling.

  • d.

    De subsidie is primair gericht op het tot stand brengen van ruimtelijke kwaliteitsverbetering en het bijdragen aan een toekomstbestendige woningvoorraad. Om te zorgen dat alleen projecten die een bepaalde minimale kwaliteitsverbetering opleveren in aanmerking komen voor subsidie, wordt een subsidie niet verleend in het geval er onvoldoende punten (minder dan 75) voor de criteria kwaliteitsverbetering en impact tezamen worden gescoord. Subsidie wordt eveneens niet verleend in het geval de som van de gescoorde punten voor alle criteria tezamen minder dan 300 bedraagt.

  • e.

    Alle projecten dienen binnen bestaand stedelijk gebied te liggen. Voor leegstaande panden in het buitengebied is deze regeling expliciet niet bedoeld. Hiervoor biedt het ruimtelijk beleid andere mogelijkheden. Ook overige geclusterde bebouwing zoals landelijke bebouwingsconcentraties (buurtschappen, gehuchten) vallen onder de bepalingen van het landelijk gebied c.q. buitengebied. De kwalificatie bestaand stedelijk gebied hangt af van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving.

  • f.

    Om te worden beschouwd als leegstaand pand wordt een minimale periode van één jaar leegstand gehanteerd op het moment dat de subsidie wordt aangevraagd. Dit dient door de aanvrager aangetoond te worden bij de subsidieaanvraag.

  • g.

    Deze subsidie is niet bedoeld voor sloop en herontwikkeling, transformatie of renovatie van gebouwen die al een woonbestemming hebben. Een uitzondering wordt gemaakt voor een recente bestemmingswijziging die juist bedoeld is om het hergebruik van het leegstaande pand mogelijk te maken.

Artikel 22.4 Subsidiehoogte

De subsidie bedraagt maximaal € 200.000. Op deze manier gaat niet het hele beschikbare subsidiebudget op aan één project. Hierdoor heeft de regeling een breder bereik. Leegstand en behoud van ruimtelijke kwaliteit is een gezamenlijke opgave van overheden en eigenaren. Daarom geldt dat tenminste 50% van het totaal van de subsidiabele kosten van de activiteit moet worden gefinancierd door andere partijen dan de provincie Zeeland.

Daarnaast geldt dat er alleen subsidie wordt verstrekt als deze noodzakelijk is om de activiteit uit te kunnen voeren (Asv Zeeland 2023, artikel 4 onder d), dat wil zeggen als er een tekort is op het project. Een project heeft een tekort als de opbrengsten uit het project lager zijn dan de kosten. De subsidie kan nooit meer zijn dan het tekort. Bij de berekening van het tekort worden niet-subsidiabele kosten wèl meegerekend. Posten onvoorzien worden niet meegerekend.

Voorbeeld berekening subsidie:

Omschrijving

Voorbeeld 1

Voorbeeld 2

Voorbeeld 3

Voorbeeld 4

Tekort en 50% subsidiabele kosten beide groter dan het maximale subsidiebedrag

Tekort lager dan het maximale subsidiebedrag

Geen tekort

50% subsidiabele kosten lager dan het maximale subsidiebedrag

Subsidiabele kosten

700.000

600.000

600.000

350.000

Niet subsidiabele kosten

50.000

50.000

50.000

50.000

Onvoorzien

70.000

70.000

80.000

40.000

Totale kosten

820.000

720.000

730.000

440.000

Totale kosten ex onvoorzien

750.000

650.000

650.000

400.000

Opbrengst

400.000

550.000

900.000

200.000

Tekort

-350.000

-100.000

geen tekort, maar winst

-200.000

50% subsidiabele kosten

350.000

300.000

300.000

175.000

Subsidie

200.000

100.000

0

175.000

Toelichting

Berekening:

Berekening:

Berekening:

Berekening:

50% x € 700.000 = € 350.000. De maximale subsidie is € 200.000 conform regeling.

50% x € 600.000 = € 300.000, maar het tekort is € 100.000. De maximale subsidie is € 100.000.

50% x € 600.000 = € 300.000, maar er is geen tekort. Er is geen subsidie nodig.

50% x € 350.000 = € 175.000.

Artikel 22.5 Vooroverleg

Het voorgesprek is bedoeld ter ondersteuning van de aanvrager en biedt maatwerk. Het gesprek kan voor de aanvrager een reëel beeld geven of aan de criteria van de regeling kan worden voldaan en welke onderzoeken er nog uitgevoerd moeten worden. Tevens kan een toelichting worden gegeven op de documenten die bij de aanvraag dienen te worden toegevoegd.

Het voorgesprek vindt bij voorkeur plaats op de locatie met de eigenaar en waar noodzakelijk overige betrokken partijen.

Artikel 22.6 Niet-subsidiabele kosten

Kosten die op grond van het eerste lid niet in aanmerking komen voor subsidie:

  • a.

    Wat subsidiabele kosten zijn, is gedefinieerd onder artikel 1.3.1, lid 1: Subsidiabel zijn de voor de te subsidiëren activiteit noodzakelijke kosten, die aantoonbaar rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de betreffende activiteit. In artikel 22.6 wordt expliciet aangegeven welke kosten niet-subsidiabel zijn. Kosten voor marketing en promotie komen niet in aanmerking voor subsidie. Het is niet de bedoeling dat subsidie wordt ingezet voor bijvoorbeeld posters, foldermateriaal en (openings)festiviteiten. Kosten verbonden aan afstemming met omwonenden en belanghebbenden vallen niet onder marketing en promotie.

  • b.

    Kosten die gemaakt worden voor het afwaarderen van de boekwaarde van gronden en opstallen komen niet in aanmerking voor subsidie. Tekorten op de grondexploitatie als gevolg van noodzakelijke afwaardering van verwachte opbrengsten van gronden, bijvoorbeeld veroorzaakt door (sterk) vertraagde ontwikkeling van woningbouw, komen dus niet in aanmerking voor subsidie.

  • c.

    Kosten voor bodemsanering komen niet in aanmerking voor subsidie voor zover deze de waardevermeerdering van het terrein als gevolg van de bodemsanering niet overstijgen. De wel voor subsidie in aanmerking komende kosten zijn derhalve de bij de bodemsanering gemaakte kosten, verminderd met de waardestijging van het terrein. De waardestijging van het terrein als gevolg van de bodemsanering dient door een onafhankelijke deskundige te worden vastgesteld. Deze taxatie dient door de aanvrager op grond van artikel 22.8, tweede lid, aanhef en onderdeel g, bij de subsidieaanvraag te worden overgelegd.

  • d.

    Kosten voor de restauratie (instandhouding) van rijksmonumenten komen niet voor subsidie in aanmerking in het kader van deze subsidieregeling. Daarvoor zijn andere subsidieregelingen beschikbaar.

  • e.

    De subsidiabele kosten zijn beperkt tot de kosten die gemaakt worden voor activiteiten die opgenomen zijn in het plan van aanpak, als bedoeld onder artikel 22.8, tweede lid, onderdeel a.

  • f.

    Kosten van planschade en de juridische kosten die gemoeid zijn met (het voorkomen van) planschade komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 22.9 Extern deskundige

Voor de beoordeling van de aanvragen kan de provincie een extern adviseur inschakelen. Dat gebeurt in ieder geval voor de financiële doorrekening van projecten waarvan de aanvraag voldoet aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn.

Bij de financiële doorrekening worden de stichtingskosten en opbrengsten van het project door een extern deskundige getoetst aan de hand van ervarings- en marktgegevens. Het advies van de externe deskundige is erop gericht om te bepalen of er sprake is van een tekort en hoe groot dit tekort is. Zo wordt bepaald of de subsidie ook noodzakelijk is om het project te realiseren.

Artikel 22.10 Verdeelprocedure

VVoor de beoordeling van de aanvraag wordt een aantal criteria met een puntenverdeling gehanteerd. Hieronder staat een nadere toelichting op de gebruikte criteria en de indicatieve puntenverdeling.

Maximaal totaal aantal te behalen punten: 550

Kwaliteitsverbetering (max. 200 punten)

Bij 'kwaliteitsverbetering' gaat het om de vooruitgang die geboekt wordt door het project over het gebouw (zelf). Hierbij wordt gekeken naar de bouwkundige en/of esthetische toestand van het pand, de verbetering daarvan en de ingrepen die uitgevoerd worden om het gebouw geschikt te maken voor het beoogde gebruik. Het is belangrijk om hiervoor een beeld te hebben van de startsituatie en de verwachte eindsituatie. Het projectteam beoordeelt dit op basis van beeldmateriaal, zoals bouwtekeningen en ontwerpschetsen, en een bezoek ter plaatse. Daarbij wordt de huidige situatie afgezet tegen de verwachte situatie. Hierbij wordt een beperkte ingreep voor transformatie van een pand laag beoordeeld, terwijl sloop dan wel transformatie met ingrijpende verbouwing van een sterk vervallen pand hoog wordt beoordeeld.

Onderstaande tabel geeft een indicatie van de puntentoekenning voor het criterium Kwaliteitsverbetering.

Transformatie met beperkte verbouwing van het pand

40

Transformatie met ingrijpende verbouwing van het pand

80

Extra punten bij ingrijpende aanpassing buitenkant

ten hoogste 40

Extra punten bij een sterk vervallen pand

ten hoogste 40

Extra punten bij langdurige (meer dan 5 jaar) leegstand

ten hoogste 40

Bij sloop van een beeldverstorend pand worden de punten voor ingrijpende verbouwing en ingrijpende aanpassing buitenkant bij elkaar opgeteld tot een maximum van 120 punten.

Impact (max. 100 punten)

De impact gaat over het gebouw in relatie tot de omgeving. Bij de beoordeling van de indicator 'impact' gaat het om de inschatting hoeveel omwonenden, bezoekers of vastgoedeigenaren indirect gaan profiteren van het project. Dit hangt af van de locatie van een project. Projecten die prominent in het centrum van een stad of dorp of aan een doorgaande route gelegen zijn, zullen een hogere score krijgen dan projecten die bijvoorbeeld aan een doodlopende weg liggen. Onderstaande tabel geeft een indicatie van de puntentoekenning voor het criterium impact.

Doodlopende weg of woonerf

10

In woonwijk of beperkt zichtbaar aan een doorgaande weg

30

In een woonwijk bij het centrum

50

Aan een doorgaande weg

60

In het hart van het dorp, of aan een doorgaande weg bij het centrum van een stad of grotere kern

70

Op een prominente plek of winkelstraat in het dorp

80

In een winkelstraat van een stad of grotere kern

90

Op een beeldbepalende of prominente plek in het centrum van een stad of grotere kern

100

Stad: Middelburg, Vlissingen, Goes, Terneuzen

Grotere kernen: Zierikzee, Tholen, Yerseke, Kapelle, Heinkenszand, Oost Souburg, Oostburg, Axel, Hulst

Transformatie of herontwikkeling (max. 100 punten)

De transformatie of herontwikkeling dient aan te sluiten op het gemeentelijk beleid. Het projectteam en de gemeente beoordelen of er behoefte is aan de betreffende woningen op de aangewezen locatie.

Er kunnen alleen punten toegekend worden als de volgende soorten woningen in het project worden gerealiseerd: flexwoningen, nultredenwoningen, geclusterde woningen, zorggeschikte woningen en betaalbare woningen.

Flexwoningen: woonvormen waarbij sprake is van een tijdelijk pand of locatie voor bewoning dan wel een permanent pand met huurwoningen bedoeld voor urgente woningzoekenden die hier in afwachting van doorstroming naar een reguliere woning tijdelijk onderdak kunnen vinden;

Nultredenwoningen: woningen die zonder trappen van buitenaf bereikbaar zijn en waarin de zogenaamde primaire verblijfsruimtes, zijnde keuken, sanitair, woonkamer en minimaal één slaapkamer, zich op dezelfde woonlaag bevinden;

Geclusterde woningen: woningen die voldoen aan de uitgangspunten van nultredenwoningen en daarnaast zijn ingericht op het bevorderen van sociaal contact en gemeenschapsgevoel, waardoor eenzaamheid wordt tegengegaan. Er moet een ontmoetingsruimte inpandig aanwezig zijn en de woonvorm wordt voor minimaal 50% bewoond door 55-plussers of aandachtsgroepen;

Zorggeschikte woningen: zelfstandige woningen die onderdeel zijn van een geclusterde vorm waarin zorg voor bewoners geleverd wordt in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz). Deze wooneenheden en de toegang hiertoe zijn rolstoel- of rollatorgeschikt, met voldoende ruimte bij de entree, in de toiletruimte en in de badkamer. Ook dient de woning brandveilig te zijn en te beschikken over een goede en stabiele internetverbinding voor domotica.

Nultreden woningen

20

Flexwoningen

30

Geclusterde woningen

40

Zorggeschikte woningen

50

Extra punten bij betaalbare woningen

50

Betaalbare woningen:

Onder betaalbare woningen wordt verstaan:

  • °

    Sociale huurwoningen: woningen met een huurprijs onder de liberalisatiegrens, dat wil zeggen het bedrag bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag;

  • °

    Middeldure huurwoningen: woningen met een huurprijs tussen de liberalisatiegrens, dat wil zeggen het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, en het bedrag dat hoort bij 186 punten volgens het Woonwaarderingsstelsel (WWS);

  • °

    Betaalbare koopwoningen: koopwoningen met een verkoopprijs onder de betaalbaarheidsgrens voor koopwoningen.

Duurzaamheid (max. 100 punten)

De projecten worden beoordeeld op de mate van duurzaamheid en op de mate van bijdrage aan de energietransitie.

Bij transformatie zonder sloop gaat het om bestaande bouw. Energiebesparende maatregelen door isolatie van muren, dak en vloer en verbetering van de ventilatie dragen het meest bij aan een lagere energiebehoefte. Aan het project worden punten voor duurzaamheid toegekend als ten minste 3 of meer van onderstaande energiebesparende maatregelen uit het Zeer Energiezuinig Pakket worden doorgevoerd. Er kunnen maximaal 100 punten verkregen worden bij het doorvoeren van het totale Zeer Energiezuinig Pakket (alle maatregelen).

Bij herontwikkeling met sloop is sprake van sloop en nieuwbouw. De vergunningaanvragen voor nieuwbouw moeten sinds 1 januari 2021 voldoen aan de eisen voor Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG). Wanneer de nieuw te bouwen woning wordt gebouwd volgens de geldende eisen vastgelegd in de BENG wetgeving, dan scoort het project geen punten op het gebied van duurzaamheid. De woning wordt in dat geval niet duurzamer dan de minimale eisen die gesteld zijn aan een nieuwbouwwoning. Aan het project worden alleen punten toegekend bij toepassing van het totale Zeer Energiezuinig Pakket (alle maatregelen). Dit samenhangende pakket aan maatregelen, dat in de gehele woning wordt uitgevoerd, bestaat uit:

  • 1.

    een systeem voor CO2-gestuurde ventilatie of balansventilatie met een minimaal rendement van 90% aan warmteterugwinning

  • 2.

    isolatiemaatregelen met isolatiewaarden:

    • a.

      voor het dak: ten minste Rc 6,5 [m2K/W];

    • b.

      voor de gevel: ten minste Rc 5,0 [m2K/W];

    • c.

      voor de vloer: ten minste Rc 4,0 [m2K/W];

    • d.

      voor het glas (triple-glas en bijbehorende kozijnpanelen): ten hoogste U 0,7 [W/m2K];

    • e.

      voor de kozijnen: ten hoogste U 1,5 [W/m2K]; en

    • f.

      deuren in de gevel: ten hoogste U 1,0 [W/m2K].

Maatregelen duurzaamheid

Punten

3 maatregelen

25*

4 maatregelen

50*

5 maatregelen

75*

Zeer energiezuinig pakket (alle maatregelen)

100

* alleen bij transformatie zonder sloop

In geval van een combinatie van activiteiten vindt de beoordeling plaats aan de hand van een gewogen gemiddelde.

Cultuurhistorie (max. 50 punten)

Bij cultuurhistorie gaat het om het volgende: wordt het project uitgevoerd binnen de begrenzing van een door het Rijk op grond van de Monumentenwet 1988 aangewezen stads- of dorpsgezicht of een door het Rijk geselecteerd wederopbouwgebied dat van nationaal belang is? Is er sprake van waardevol cultuurhistorisch erfgoed zoals religieus, industrieel of agrarisch erfgoed?

Bij de beoordeling wordt bekeken in welke mate er respectvol, vernieuwend of inspirerend met cultuurhistorisch erfgoed en/of gebieden met cultuurhistorische waarden wordt omgegaan en hoe de cultuurhistorische waarden behouden, versterkt en benut worden.

Indicator

Max. aantal punten

Omgang met architectuur, stedenbouwkundige verbindingen en cultuurhistorische waarden

50 punten

 

Toelichting op Hoofdstuk 23 Bijzondere bepalingen Samen in zee: versterking cultuur in Zeeland

Toelichting op artikel 23.11, tweede lid

Hieronder volgt een toelichting op de beoordelingscriteria.

a. Haalbaarheid project en de daarmee beoogde resultaten

Een projectplan en de daarmee beoogde resultaten moeten haalbaar zijn. Naarmate de haalbaarheid groter is, wordt een hogere score toegekend. Indicatoren waaraan de mate van haalbaarheid wordt getoetst zijn:

  • is het projectplan duidelijk, realistisch en uitvoerbaar, zowel inhoudelijk als financieel;

  • de doelen en de opzet van het projectplan en de inzet van de benodigde middelen zijn consistent: de aanpak is passend voor het beoogde resultaat;

  • de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag is in verhouding tot de beoogde resultaten.

b. Mate waarin de uitvoering van het projectplan bijdraagt aan de versterking van de culturele sector in Zeeland

Dat de uitvoering van een project impact heeft op de culturele sector in Zeeland en die sector versterkt, is het uiteindelijke doel van de subsidie. Indicatoren voor de mate waarin de uitvoering van een project hieraan bijdraagt zijn:

  • de meerwaarde van de subsidiabele activiteit ten opzichte van bestaande producten, processen, diensten, onderzoeken of ontwikkelingen;

  • welke impact heeft het beoogde resultaat op de culturele sector in Zeeland;

  • mate van vernieuwing;

  • expertise betrokken partners.

c. Bovenlokale uitwerking

Een project moet een bovenlokale uitwerking hebben. Dat wil zeggen dat uitvoering van het project zijn weerslag tenminste in 2 Zeeuwse gemeenten moet hebben (zie de begripsomschrijving van bovenlokale uitwerking in artikel 23.1). Voorbeelden zijn: de activiteit vindt plaats in meerdere gemeenten, de samenwerking betreft organisaties uit meerdere gemeenten of het publiek in meerdere gemeenten wordt bereikt. Naarmate de bovenlokale uitwerking groter is, wordt een hogere score toegekend. De indicatoren aan de hand waarvan de mate van het bovenlokale uitwerking wordt bepaald zijn:

  • het aantal gemeenten waar het project zijn weerslag op heeft;

  • de verwachte impact van de bovenlokale uitwerking op de culturele sector in Zeeland.

d. Samenwerking binnen en buiten de culturele sector

Samenwerking is noodzakelijk om de culturele sector in Zeeland te versterken. Binnen de eigen discipline, het bredere culturele veld of met andere sectoren als onderwijs en toerisme, er zijn nog veel nieuwe verbindingen te leggen die wederzijds kansen bieden. De indicatoren die helpen de mate van samenwerking te bepalen, zijn:

  • de impact van de samenwerking op de culturele sector in Zeeland;

  • de verwachte duurzaamheid van de samenwerking;

  • het aantal partijen binnen en buiten de culturele sector waarmee wordt samengewerkt.

Toelichting op hoofdstuk 24 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor planvorming ten behoeve van toekomstbestendige bedrijventerreinen (Toekomstbestendige bedrijventerreinen – planvorming)

Algemene toelichting

Bedrijventerreinen zijn belangrijk voor het vestigingsklimaat en kunnen een grote bijdrage leveren aan de Zeeuwse doelstellingen voor energietransitie, circulariteit, klimaatadaptatie, zero emissie-mobiliteit en biodiversiteit. Met deze regeling wil Provincie Zeeland de Zeeuwse gemeenten en de op de bedrijventerreinen gevestigde ondernemingen ondersteunen bij de aanpak voor toekomstbestendige bedrijventerreinen.

In Zeeland bestaat een aanzienlijk areaal aan bedrijventerrein. Een deel van deze terreinen is verouderd en op veel terreinen wordt slechts incidenteel of op individuele basis aandacht aan duurzaamheid gegeven. Er is een integrale aanpak nodig die de bestaande bedrijventerreinen in Zeeland aantrekkelijk en duurzaam houdt. Dit voorkomt dat nieuwe bedrijventerreinen gebouwd worden, terwijl andere bestaande terreinen in onbruik raken. Zo blijft de huidige voorraad bedrijventerreinen in gebruik én in de toekomst aantrekkelijk als vestigingsplaats.

Deze subsidie is er op gericht om de integrale planvorming voor toekomstbestendige bedrijventerreinen te stimuleren. Het is bedoeld om de gemeentelijke en regionale planvorming m.b.t. de ontwikkelopgaven op bedrijventerreinen een impuls te geven.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 24.1

In dit artikel zijn de definities opgenomen die worden gebruikt in dit hoofdstuk.

  • g.

    Herstructurering

    Herstructurering is een koepelbegrip voor alle eenmalige ruimtelijke ingrepen op een bedrijventerrein die tot doel hebben de kwaliteit van het terrein te verbeteren en veroudering tegen te gaan en die niet tot het reguliere onderhoud worden gerekend. In onderstaande tabel wordt kort aangegeven wat onder de verschillende vormen van herstructurering wordt verstaan:

Ingreep

Facelift

Revitalisering

Zware revitalisering

Herprofilering

Transformatie

in openbare ruimte en/of gebouwen

X

X

X

X

X

in infrastructuur

 

X

X

X

X

in private ruimte

 

X

X

X

X

bodemsanering, sloop van opstallen

 

 

X

X

X

functieverandering binnen werkfunctie

 

 

 

X

 

functieverandering buiten werkfunctie

 

 

 

 

X

(deel) bedrijven onttrokken aan voorraad

 

 

 

 

X

Artikel 24.2

In het tweede lid van dit artikel wordt aangegeven op welke thema’s (minimaal drie) de planvorming van collectieve maatregelen betrekking dient te hebben om voor subsidie in aanmerking te komen.

  • a.

    bepaalde vormen van herstructurering: In aanmerking komt planvorming die betrekking heeft op de categorieën zware revitalisering, herprofilering en transformatie. De categorieën regulier onderhoud, facelift en revitalisering komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • b.

    energietransitie: gedacht kan worden aan de planvorming m.b.t. de uitwisseling en gebruik van restwarmte en/of reststromen, duurzame energieopwekking, opslag van energie en het wegnemen van knelpunten in de energie-infrastructuur.

  • c.

    circulaire economie: gedacht kan worden aan circulair bouwen, circulaire herstructurering en hergebruik reststromen.

  • d.

    klimaatadaptatie: gedacht kan worden aan het oplossen van de wateroverlast, hitte aanpakken door groen realiseren en aanbrengen van hitte reducerende materialen wanneer verharding wordt toegepast.

  • e.

    biodiversiteit: gedacht kan worden aan het aanbrengen van groenstroken.

  • f.

    zero-emissie mobiliteit: gedacht kan worden aan (gedeelde) laadinfrastructuur in combinatie met eigen opwek duurzame energie en/of gedeelde voertuigen.

Artikel 24.3

Op basis van het tweede lid dient in het aanvraagformulier aannemelijk te worden gemaakt dat de activiteit impact heeft op een (groot) deel van het bedrijventerrein en meerdere van de daarop gevestigde bedrijven.

Aan het vereiste, bedoeld in het derde lid, kan worden voldaan middels het overleggen van een ondersteuningsbrief van de gemeente (zie artikel 24.7, tweede lid, onderdeel b).

In het vijfde lid zijn een aantal aanvullende weigeringsgronden geformuleerd. De overweging bij de weigeringsgrond ten aanzien van de categorieën van bedrijvigheid (onderdelen c en d) is als volgt:

Het provinciaal bedrijventerreinbeleid richt zich niet op deze categorieën bedrijvigheid. Het provinciaal bedrijventerreinenbeleid richt zich voorts alleen op de regionale bedrijventerreinen.

Het zesde lid bepaalt dat gedeputeerde staten op verzoek van de aanvrager de termijn van vijftien maanden voor uitvoering van het project kunnen verlengen. Dit kan nodig zijn als een project door onvoorziene omstandigheden vertraging heeft opgelopen. De aanvrager moet dan wel schriftelijk motiveren aan gedeputeerde staten waarom uitstel van deze termijn noodzakelijk is.

Artikel 24.4

Verduurzaming is een gezamenlijke opgave van overheden en marktpartijen. Daarom geldt dat tenminste 50% van het totaal van de subsidiabele kosten van de activiteit moet worden gefinancierd door andere partijen dan de provincie Zeeland. Dit kan een gemeente zijn, maar bijvoorbeeld ook een bedrijf of bedrijven die voordeel hebben bij de herstructurering of verduurzaming.

Toelichting op hoofdstuk 25 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor de flexibele inzet voor versnelling van de Zeeuwse woningbouwopgave

Algemene toelichting

Vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is in 2020 ingezet op het versnellen van de woningbouw. Dit gebeurt onder meer door het sluiten van woondeals en het maken van bestuurlijke afspraken over de plancapaciteit. Het inrichten van flexpools om vertragingen in woningbouwprojecten te voorkomen, is ter ondersteuning van deze afspraken. Provincies hebben hierin de rol als schakel.

Met deze regeling beoogt de provincie om bij de gemeenten de snelheid te bevorderen in de voorfase van woningbouwprojecten. De voorbereidende werkzaamheden om tot woningbouw te komen zijn divers en complex. Deze bestaan onder andere uit het uitwerken van mobiliteitsplannen, het opstellen van grondexploitaties, het opstellen van een bestemmingsplan, het voeren van onderhandelingen met marktpartijen en de juridische afwikkeling van de vergunningverlening. Gemeenten hebben slechts beperkte capaciteit om uitvoering te geven aan deze werkzaamheden. Daarnaast ontbreekt het in sommige gemeenten aan de expertise om complexe woningbouwprojecten van de grond te krijgen en zijn de middelen om externe expertise in te huren beperkt. Om de gevolgen van de coronacrisis op de woningbouw zo veel mogelijk te beperken is het van belang dat gemeenten voldoende kennis en expertise hebben om de planvorming en vergunningverlening in deze uitdagende omstandigheden op peil te houden.

Met deze regeling worden gemeenten in staat gesteld om op een flexibele wijze extra capaciteit en/of expertise in te zetten. Daarbij kan de focus zowel op het tijdelijk vergroten van de capaciteit van de organisatie als op het aanleveren van specifieke expertise liggen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om expertises zoals verkeerskundigen die gemeenten ondersteunen bij het uitwerken van het mobiliteitsprofiel, planeconomen die de financieel-economische doorrekeningen van woningbouwprojecten opstellen of verifiëren en juristen die nodig zijn om de vergunningverlening af te handelen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 25.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden gegeven voor de kosten die gemoeid zijn met de inhuur van tijdelijke personeelscapaciteit of de inhuur van externe expertise. Ambtelijke uren zijn nadrukkelijk niet subsidiabel. Inhuur van tijdelijke capaciteit of externe expertise is alleen subsidiabel indien het gericht is op een van de genoemde activiteiten.

De vergunningverlening van woningbouwprojecten:

De vergunningverlening is een complex juridisch traject. Met de subsidie op grond van deze nadere subsidieregels kan er specifieke juridische expertise worden ingehuurd. Daarnaast kan het zijn dat een gemeente een bepaalde periode een piek in aanvragen ziet aankomen. Financiële ondersteuning vanuit deze regeling kan dan vertraging voorkomen door tijdelijk de capaciteit en/of expertise te vergroten.

De totstandkoming van lokale of regionale integrale woonzorgvisies en het realiseren van betaalbare woningen met passende zorg en ondersteuning voor aandachtsgroepen:

In de huidige woningmarkt is het met name voor kwetsbare groepen moeilijk om een woonplek te vinden. Het programma ‘Een thuis voor iedereen’ heeft als doel om juist voor deze zogeheten aandachtsgroepen te zorgen voor voldoende betaalbare en geschikte woningen met de juiste zorg, ondersteuning en begeleiding. Om dit doel te realiseren worden onder andere lokale of regionale integrale woonzorgvisies opgesteld om te komen tot de gewenste woningbouwprogrammering voor de huisvesting van aandachtsgroepen met passende zorg en ondersteuning. Het gaat hierbij om het maken van analyses en berekeningen om deze visies op te stellen, het betrekken van de relevante organisaties, zoals zorgpartijen en cliëntenorganisaties, bij de totstandkoming van deze visie en de doorvertaling naar lokale prestatieafspraken met onder andere woningcorporaties en het doorlopen van ambtelijke en bestuurlijke processen.

Het voorbereiden van een woningbouwproject of herstructureringsproject:

De uitwerking van een woningbouwproject of herstructureringsproject vraagt expertises op vele vlakken. Bijvoorbeeld verkeerskundig, financieel en/of organisatorisch. Het formuleren van randvoorwaarden, overleg met inwoners, stedenbouwkundige inpassing, klimaatadaptatie, parkeeroplossingen en mobiliteitsknelpunten zijn enkele aspecten die uitgewerkt moeten worden. Daarnaast moet er een grondexploitatie of businesscase worden opgezet. Niet elke gemeente heeft evenveel ervaring met het uitwerken van (grote) woningbouwprojecten, waardoor de benodigde expertise beperkt aanwezig is binnen het ambtelijk apparaat. Subsidieverlening op grond van deze nadere subsidieregels stelt gemeenten in staat om specifieke expertises in te huren zoals een verkeerskundige, planeconoom of projectleider.

Het sluiten van anterieure overeenkomsten met marktpartijen:

Een belangrijk element in de voorfase is de anterieure overeenkomst waarin privaatrechtelijke afspraken worden gemaakt tussen gemeenten en private partijen die betrokken zijn bij woningbouwprojecten. Subsidieverlening op grond van deze nadere subsidieregels kan ingezet worden voor het inhuren van expertise bij deze onderhandelingen, bijvoorbeeld een jurist.

Het opstellen van een bestemmingsplan en het doorlopen van de bijbehorende procedure:

Het bestemmingsplan bepaalt de ontwikkelingsmogelijkheden in een bepaald gebied. Voor het versnellen van woningbouw is het nodig nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden te creëren of juist elders weg te bestemmen. Het vaststellen van een bestemmingsplan kent vele stappen waaronder visievorming, inspraakprocedures en het bepalen van de impact op de bestaande omgeving. Subsidieverlening op grond van deze nadere subsidieregels stelt gemeenten in staat om specifieke expertise in te huren, bijvoorbeeld een jurist.

Artikel 25.3 Criteria

Subsidie is alleen mogelijk als de subsidiabele activiteiten passen bij de Zeeuwse aanpak van de woningbouwopgave. We hebben namelijk te maken met een grote opgave in de bestaande woningvoorraad, zodat herstructurering belangrijk is. Ook zijn er veel gebieden en panden waar een transformatie naar wonen nodig is omwille van de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit. De opgave voor de huisvesting van specifieke doelgroepen en de ontwikkeling van specifieke huisvestingsvormen, zoals collectieve vormen, zijn nodig om de woningvoorraad beter te laten aansluiten op de woningvoorraad. Het wegnemen van overtollige plancapaciteit is in sommige regio’s in Zeeland nodig om te voorkomen dat ongewenste woningbouw plaatsvindt ten koste van gewenste (zie ook Provinciale beleidsnotitie Ruimte voor Woonkwaliteit). Om de huishoudengroei op te vangen is uitbreiding van overige doelgroepen ook nog steeds hard nodig.

Als een woningbouwproject bestaat uit meerdere woningbouwactiviteiten als bedoeld onder a tot en met f, geldt de activiteit die het meest dominant is binnen een woningbouwproject. Bijvoorbeeld: een woningbouwproject bestaat uit een woonwijk met overwegend woningen bedoeld voor overige doelgroepen, maar voor een klein deel ook nultredenwoningen. Hierbij dient het project aangemerkt te worden als een woningbouwactiviteit als bedoeld onder f (het versnellen van woningbouwprojecten voor overige doelgroepen).

Subsidie is slechts mogelijk indien de woningbouwactiviteiten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied. Hiervoor is gekozen om aan te sluiten bij de ruimtelijke doelstellingen van bundeling en zuinig ruimtegebruik van het Provinciale omgevingsbeleid. Hierbij wordt de definiëring van de geldende Omgevingsverordening van de Provincie Zeeland aangehouden.

Artikel 25.4 Doelgroep

Alleen de 13 Zeeuwse gemeenten kunnen een subsidieaanvraag indienen. Een gemeente kan ook worden gemachtigd om namens meerdere gemeenten een aanvraag in te dienen.

Artikel 25.6 Subsidiehoogte

Voor woningbouwprojecten gericht op ‘overige doelgroepen’ wordt een cofinanciering gevraagd van 50%. Dit is hoger dan de 25% die gevraagd wordt bij de andere woningbouwactiviteiten zoals benoemd in artikel 25.3. Hiervoor is gekozen omdat enerzijds de opbrengsten van woningbouwprojecten gericht op ‘overige’ of ‘reguliere’ doelgroepen hoger zijn. Inhuur van extern personeel is dan makkelijker te verrekenen in leges en grondexploitaties dan bij de overige activiteiten, waar vaak juist een onrendabele top is. Anderzijds sluit deze prioriteit ook aan bij de Zeeuwse woningbouwopgave. Projecten waarbij overtollige plancapaciteit wordt weggenomen, woningbouwprojecten met transformatie of herstructurering, woningbouwprojecten voor specifieke doelgroepen en activiteiten betreffende de totstandkoming van lokale of regionale integrale woonzorgvisies verdienen prioriteit om de versnelling van kwalitatief wenselijke woningbouw mogelijk te maken.

Er is gekozen voor een maximum subsidie van € 45.000 met 25% cofinanciering resp. €30.000 met 50% cofinanciering, om te zorgen dat zoveel mogelijk gemeenten gebruik kunnen maken van de regeling en toch voldoende impact te kunnen maken met inhuur van externe krachten. De totale begroting van de inhuur van extern personeel komt hiermee maximaal op € 60.000.

Artikel 25.9 Nadere eisen aan de aanvraag

Aanvragen voor de subsidie kunnen gedaan worden via een digitaal aanvraagformulier dat op www.zeeland.nl komt te staan.

Via dit digitaal formulier kunnen documenten als een plan van aanpak, begroting, plannen en kopieën van offertes worden geüpload. Om te kunnen beoordelen of een aanvraag voldoet aan de randvoorwaarden is het nodig een beschrijving van de werkzaamheden te geven waar het tijdelijk personeel of externe expertise voor wordt ingezet. Ook een begroting is belangrijk, om te kunnen oordelen of voldaan wordt aan de cofinancieringsvereisten. Een planning is nodig om te kunnen oordelen of de activiteit tijdig gereed kan zijn en op tijd afgerekend kan worden.

Toelichting op hoofdstuk 26 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie in het kader van Gebiedsgerichte Aanpak Wonen(GAW)

Algemene toelichting

Achtergrond

Kwetsbare woningvoorraad

In Zeeland is het grootste deel van de woningvoorraad van de toekomst al aanwezig. Echter, een aanzienlijk deel van deze woningvoorraad voldoet in de nabije toekomst niet meer aan de behoefte. We noemen dit de ‘kwetsbare woningvoorraad’. Ruim 5600 woningen lopen op termijn zelfs risico op leegstand en verloedering. Dit noemen we het ‘kwetsbare overschot’. Het zijn woningen die slecht scoren op een combinatie van woningkenmerken en buurtkenmerken.

Door de demografische ontwikkeling heeft Zeeland te maken met een veranderende woonbehoefte. Vergrijzing en ontgroening leiden tot een ingrijpende verandering in de huishoudenssamenstelling in Zeeland. Er vindt een sterke toename plaats van vooral oudere één- en tweepersoonshuishoudens. Het gevolg is dat er een groeiende behoefte is aan nultredenwoningen en alternatieve woonzorgvoorzieningen. De behoefte aan grondgebonden woningen neemt juist af.

Daarnaast hebben mensen vaker te maken met veranderingen in hun persoonlijke situatie dan vroeger en zijn daardoor vaker op zoek naar een tijdelijke woonoplossing. Snel beschikbare huisvesting met een tijdelijk huurcontract en middeldure huur kunnen deze oplossing bieden. Beide segmenten zijn niet of slechts in beperkte mate aanwezig in Zeeland.

Een groot deel van de woningvoorraad is niet energiezuinig. We staan voor een complexe opgave om tot 2030 de uitstoot van CO2 met 49% te verminderen ten opzichte van 1990. Vanwege deze energietransitie is het nodig dat woningen aangepast worden om het energiegebruik te minimaliseren. Een goed geïsoleerde woning biedt bovendien meer comfort, leidt tot minder vaste lasten en voorziet daardoor beter in de behoefte dan een slecht geïsoleerde woning. De energietransitie in de gebouwde omgeving is echter een kostbare operatie voor de eigenaren.

Complementaire en betaalbare woningen

Het type woningen waar, door de hierboven geschetste demografische ontwikkeling, behoefte aan is noemen we de complementaire woningtypen. Het zijn woningen waarvan er onvoldoende beschikbaar zijn in de bestaande woningvoorraad. De complementaire woningen zijn vooral nultredenwoningen, geclusterde woningen, zorggeschikte woningen en flexwoningen. Voor al deze woningen geldt bij voorkeur dat ze ‘nul op de meter’ zijn.

Daarnaast is er behoefte aan meer betaalbare woningen. Vooral voor starters en zogenaamde aandachtsgroepen is het moeilijk om een geschikte, betaalbare woning te vinden. Het gaat dan om sociale huurwoningen, middeldure huurwoningen en betaalbare koopwoningen.

Openbare ruimte

Wil een woning in een behoefte voorzien dan is de belevingswaarde van de omgeving mede van belang. De belevingswaarde en uitstraling van de woonomgeving is omgekeerd van invloed op de waarde van woningen. Een aantrekkelijke openbare ruimte die uitnodigt tot bewegen en ontmoeten versterkt de leefbaarheid van een buurt. De kwaliteit van de openbare ruimte kan in sommige bestaande woonwijken beter: aantrekkelijker, veiliger en geschikter voor ontspanning en beweging.

Doel

De provinciale subsidieregeling Gebiedsgerichte Aanpak Wonen (GAW) heeft een tweeledig doel:

  • de woningvoorraad binnen bestaand stedelijk gebied laten aansluiten op de behoefte van de Zeeuwse inwoners nu en in de toekomst;

  • de kwaliteit van de openbare ruimte verbeteren.

Deze subsidieregeling is gericht op de daadwerkelijke uitvoering via een gebiedsgerichte aanpak.

Relatie met beleid en programma’s

In maart 2023 is de Zeeuwse Woondeal met het Rijk ondertekend. In deze Woondeal is afgesproken dat er 16.500 nieuwe woningen gebouwd zullen worden tot 2030, waaronder 795 flexwoningen, 1590 middenhuur en 6.800 nultredenwoningen. De regio zet zich in om tot 2030 10.760 betaalbare huur- en koopwoningen te realiseren. Dit is 65% van de woningbouwopgave. Daarnaast is afgesproken te blijven werken aan het versterken van de bestaande woningvoorraad.

In de Woondeal kunnen we 4 pijlers onderscheiden:

  • 1.

    Toekomstsbestendige woningvoorraad;

  • 2.

    Versnellen van de woningbouw;

  • 3.

    Betaalbare woningen;

  • 4.

    Huisvesting van ouderen en aandachtsgroepen.

Deze regeling levert met name een bijdrage aan het realiseren van pijler 1 een toekomstbestendige woningvoorraad.

De Zeeuwse Omgevingsvisie bevat het integrale beleid van de Provincie Zeeland, waaronder het onderliggende beleid voor deze regeling. Dit beleid is de weerslag van de samenwerking van provincie en gemeenten binnen de Zeeuwse Woonagenda. Het doel van deze afspraken is om in 2040 een toekomstbestendige woningvoorraad te hebben die in kwaliteit en kwantiteit aansluit op de behoefte. De regeling is een uitwerking van de actielijn Gebiedsgerichte Aanpak uit de Zeeuwse Woonagenda. Het integrale karakter van de Zeeuwse Omgevingsvisie is mede vertaald in deze regeling.

De essentie van de regeling is om de Zeeuwse woningvoorraad toekomstbestendig te maken, de ruimtelijke kwaliteit te versterken en Zeeland nog mooier, leefbaarder, gezonder en economisch aantrekkelijker te maken. Dat doen we door de aanpak in gebieden centraal te stellen. We zien deze opgave in samenhang met de omgeving: het ontwikkelen van duurzame steden en gemeenschappen. Projecten die we nu en de komende jaren realiseren moeten uiteraard duurzaam zijn, milieutechnisch op orde en klaar voor de toekomst.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 26.2 Subsidiabele activiteit

De huidige Zeeuwse woningvoorraad sluit niet aan op de toekomstige behoefte aan woningen. Deze regeling is gericht op het verbeteren van de kwaliteit van de woningvoorraad. Dit kan door het verbeteren van de huidige voorraad door renovatie of herstructurering en door het toevoegen van woningen die een aanvulling zijn op het aanbod, door transformatie of als onderdeel van herstructuring. Essentieel is dat deze activiteiten gecombineerd worden met de herinrichting van de openbare ruimte en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Artikel 26.3 Doelgroep en weigeringsgronden

In het derde lid is een aantal aanvullende weigeringsgronden geformuleerd. De overweging bij deze weigeringsgronden is als volgt:

a.

De regeling is gericht op uitvoering op korte termijn. De activiteit moet daarom binnen een jaar na beëindiging van de openstellingsperiode worden gestart. In het geval er eerst een planologische procedure moet worden doorlopen voor aanvang van de activiteiten, biedt deze termijn van een jaar daarvoor voldoende tijd.

b.

Om dezelfde reden als hierboven is het ook verplicht dat de activiteit binnen 3 jaar na beëindiging van de openstelling afgerond moet zijn. Het kan echter voorkomen dat bij de aanvraag al vast staat dat deze eis niet haalbaar is, bijvoorbeeld in het geval van een zeer omvangrijk project of een project waarbinnen functies verschoven worden, waardoor bepaalde onderdelen pas uitgevoerd kunnen worden na afronding van andere onderdelen. In die gevallen doet de aanvrager bij het indienen van de aanvraag direct een verzoek tot afwijking van deze weigeringsgrond. In geval van een afwijking moet de activiteit binnen maximaal 5 jaar na beëindiging openstelling afgerond worden.

c.

Alle projecten dienen binnen bestaand stedelijk gebied te liggen. Voor projecten in het buitengebied is deze regeling expliciet niet bedoeld. Ook overige geclusterde bebouwing zoals landelijke bebouwingsconcentraties (buurtschappen, gehuchten) vallen onder de bepalingen van het landelijk gebied c.q. buitengebied.

d.

Een project komt alleen in aanmerking voor subsidie als er ook betaalbare woningen gerealiseerd worden.

e.

Om voor subsidie in aanmerking te komen moeten de aanvragen voldoende scoren (60 punten) op ruimtelijke kwaliteit. Op deze wijze wordt geborgd dat projecten in zekere mate bijdragen aan de transitieopgaven en er aandacht is voor de belevingswaarde van de bebouwing.

Artikel 26.4 Subsidiehoogte

De subsidie bedraagt maximaal € 750.000,-. Op deze manier wordt voorkomen dat het hele beschikbare subsidiebudget op gaat aan één project. Hierdoor heeft de regeling een breder bereik. Een goede woningvoorraad en behoud van ruimtelijke kwaliteit is een gezamenlijke opgave van overheden en eigenaren. Daarom geldt dat tenminste 50% van het totaal van de subsidiabele kosten (zie toelichting onder Artikel 26.5) van de activiteit moet worden gefinancierd door andere partijen dan de provincie Zeeland.

Daarnaast geldt dat er alleen subsidie wordt verstrekt als deze noodzakelijk is om de activiteit uit te kunnen voeren (Asv Zeeland 2023, artikel 4 onder d), dat wil zeggen als er een tekort is op het project. Een project heeft een tekort als de opbrengsten uit het project lager zijn dan de kosten. De subsidie kan nooit meer zijn dan het tekort. Bij de berekening van het tekort worden niet-subsidiabele kosten wèl meegerekend, behalve de post onvoorzien.

Voorbeeld berekening subsidie:

Omschrijving

Voorbeeld 1

Tekort en 50% subsidiabele kosten beide groter dan het maximale subsidiebedrag

Voorbeeld 2

Tekort lager dan het maximale subsidiebedrag

Voorbeeld 3

Geen tekort

Voorbeeld 4

50% subsidiabele kosten lager dan het maximale subsidiebedrag

Subsidiabele kosten

3.000.000

3.000.000

3.000.000

1.200.000

Niet subsidiabele kosten

1.000.000

1.000.000

1.000.000

400.000

Onvoorzien

400.000

400.000

400.000

160.000

Totale kosten

4.400.000

4.400.000

4.400.000

1.760.000

Totale kosten ex onvoorzien

4.000.000

4.000.000

4.000.000

1.600.000

Opbrengst

3.000.000

3.800.000

4.200.000

600.000

Tekort

1.000.000

200.000

Winst

1.000.000

50% subsidiabele kosten

1.500.000

1.500.000

1.500.000

600.000

Subsidie

750.000

200.000

0

600.000

Toelichting

Berekening:

50% x € 3.000.000 = € 1.500.000, echter het absolute maximum is € 750.000

Berekening:

50% x € 3.000.000 = € 1.500.000 echter de onrendabele top is € 200.000. De maximale subsidie is € 200.000

Berekening:

50% x € 3.000.000 = € 1.500.000 echter er is geen sprake van een onrendabele top. De subsidie bedraagt derhalve € 0,00

Berekening:

50% x € 1.200.000 = € 600.000

Artikel 26.5 Niet-subsidiabele kosten

Wat subsidiabele kosten zijn, is gedefinieerd onder artikel 1.3.1, lid 1: Subsidiabel zijn de voor de te subsidiëren activiteit noodzakelijke kosten, die aantoonbaar rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de betreffende activiteit.

In artikel 26.5 wordt expliciet aangegeven welke kosten niet subsidiabel zijn.

Kosten die op grond van dit artikel niet in aanmerking komen voor subsidie:

a.

Kosten voor marketing en promotie komen niet in aanmerking voor subsidie. Het is niet de bedoeling dat subsidie wordt ingezet voor bijvoorbeeld posters, foldermateriaal en (openings)festiviteiten. Kosten verbonden aan afstemming met omwonenden en belanghebbenden (participatie) vallen niet onder marketing en promotie en zijn dus wèl subsidiabel.

b.

Kosten die gemaakt worden voor het afwaarderen van de boekwaarde van gronden en opstallen komen niet in aanmerking voor subsidie. Tekorten op de grondexploitatie als gevolg van noodzakelijke afwaardering van verwachte opbrengsten van gronden, bijvoorbeeld veroorzaakt door (sterk) vertraagde ontwikkeling van woningbouw, komen dus niet in aanmerking voor subsidie.

c.

De kosten voor (de aankoop van) gronden of gebouwen die in de exploitatie met een hoger bedrag zijn opgenomen dan de werkelijke marktwaarde komen niet voor subsidie in aanmerking. Deze marktwaarde dient bepaald te zijn op basis van het huidige gebruik of, als de goederen niet gebruikt worden, de leegstandswaarde.

d.

Kosten voor bodemsanering komen niet in aanmerking voor subsidie voor zover deze de waardevermeerdering van het terrein als gevolg van de bodemsanering niet overstijgen. De wel voor subsidie in aanmerking komende kosten zijn derhalve de bij de bodemsanering gemaakte kosten, verminderd met de waardestijging van het terrein. De waardestijging van het terrein als gevolg van de bodemsanering dient door een onafhankelijke deskundige te worden vastgesteld. Deze taxatie dient door de aanvrager op grond van artikel 26.7, tweede lid, aanhef en onderdeel d, bij de subsidieaanvraag te worden overgelegd.

e.

Kosten voor de restauratie (instandhouding) van rijksmonumenten komen niet voor subsidie in aanmerking in het kader van deze subsidieregeling. Daarvoor zijn andere subsidieregelingen beschikbaar.

f.

De subsidiabele kosten zijn beperkt tot de kosten die gemaakt worden voor activiteiten die plaatsvinden binnen het begrensde gebied zoals aangeduid op de kaart uit het plan van aanpak, als bedoeld onder artikel 26.7, tweede lid, onderdeel a.

g.

Kosten van planschade en de juridische kosten die gemoeid zijn met (het voorkomen van) planschade komen niet voor subsidie in aanmerking.

h.

De kosten voor bovenwijkse voorzieningen zijn niet subsidiabel. Het gaat hierbij voornamelijk om infrastructurele werken en maatregelen. Voorbeelden zijn hoofdwegen, rotondes, parkeerplaatsen en (fiets)tunnels.

i.

Het is toegestaan subsidie aan te vragen voor een activiteit die al aangevangen is. De kosten die zijn gemaakt vòòr het indienen van de subsidieaanvraag komen dan niet in aanmerking voor subsidie. De kosten voor een al aangevangen subsidiabele activiteit die worden gemaakt ná de indiening van de aanvraag komen wel in aanmerking voor subsidie.

j.

Kosten waarvoor door gedeputeerde staten of een ander bestuursorgaan al subsidie is verstrekt, komen niet in aanmerking voor subsidie. Het is dus niet mogelijk om kosten die al gesubsidieerd zijn geweest, nogmaals te subsidiëren.

Artikel 26.7 Nadere eisen aan de aanvraag

Een volledige aanvraag met alle gevraagde stukken is van belang voor een vlotte afhandeling van de subsidieaanvraag en een juiste beoordeling. Aanvragers zijn er zelf voor verantwoordelijk dat hun aanvraag aan alle vereisten voldoet en dat alle informatie voor sluiting van de openstellingsperiode wordt ingediend. Subsidieaanvragen die op de uiterste indieningsdatum niet volledig zijn ontvangen, worden afgewezen.

Artikel 26.8 Extern deskundige

Voor de beoordeling van de aanvragen kan de provincie een extern adviseur inschakelen. Dat gebeurt in ieder geval voor de financiële doorrekening van projecten waarvan de aanvraag voldoet aan de subsidievereisten en waarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn.

Bij de financiële doorrekening worden de stichtingskosten en opbrengsten van het project door een extern deskundige getoetst aan de hand van ervarings- en marktgegevens. Het advies van de externe deskundige is erop gericht om te bepalen of er sprake is van een tekort en hoe groot dit tekort is. Zo wordt bepaald of de subsidie ook noodzakelijk is om het project te realiseren.

Artikel 26.9 Verdeelprocedure

Als het subsidieplafond voor deze subsidieregeling wordt overschreden door de som van de gevraagde subsidiebedragen van de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, dan zullen gedeputeerde staten de aanvragen prioriteren op basis van een aantal kenmerken aan de hand van een puntentelling, namelijk:

  • a.

    Worden er complementaire woningtypen gerealiseerd?

    Om punten te scoren op dit onderdeel dient minimaal 50% van de te realiseren woningen complementair te zijn aan de bestaande woningvoorraad. Woningen zijn complementair als er nu of in de toekomst gebrek aan is. Uit het Woningkwaliteit- en woningmarktonderzoek Zeeland 2019 (KWOZ) blijkt aan welke woningen een toenemende behoefte is:

    • nultredenwoningen;

    • geclusterde woningen;

    • zorggeschikte woningen.

  • Andere woningen die we binnen deze regeling als complementair beschouwen zijn:

    • flexwoningen

  • Nultredenwoningen.

    Woningen die geschikt zijn voor bewoning tot op hoge leeftijd, ook in geval van fysieke handicaps of chronische ziekten van bewoners. Vereiste daarbij is dat de woning zonder trappen van buiten af bereikbaar en rolstoeltoegankelijk is, waarbij de zogenaamde 'primaire ruimtes' (keuken, sanitair, woonkamer en minimaal één slaapkamer) zich op dezelfde woonlaag bevinden.

    Geclusterde woningen.

    Ter bevordering van het welzijn van ouderen, het verminderen van eenzaamheid en het betaalbaar houden van de zorg, heeft het een meerwaarde als nultredenwoningen en zorggeschikte woningen in geclusterde vorm gerealiseerd worden. Bij geclusterde woonvormen moet er een ontmoetingsruimte inpandig aanwezig zijn en de woonvorm wordt voor minimaal 50% bewoond door 55-plussers of aandachtsgroepen.

    Zorggeschikte woningen.

    Om de zorg betaalbaar te houden, meer te laten aansluiten op de specifieke persoonlijke situatie en mensen langer thuis te kunnen laten wonen, is in de afgelopen jaren het scheiden van wonen en zorg ingevoerd. Dit wordt ‘extramuralisering’ genoemd. De cliënt betaalt zelf voor de huur- of koopwoning en afhankelijk van de situatie wordt de zorg gefinancierd via de Zorgverzekeringswet (ZVW), Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) of Wet langdurige zorg (Wlz).

    Deze extramuralisering vraagt om nieuwe (collectieve) woonvormen voor senioren: een invulling van de leemte tussen ‘de eengezinswoning’ en het verpleeghuis. De opzet daarvan is afhankelijk van de doelgroepen en wat zij precies willen. Een zorggeschikte woning onderscheidt zich van een nultredenwoning, door de ligging binnen een complex of buurtje dat senioren een zelfstandige woonruimte biedt, maar zo is opgezet dat eenzaamheid wordt voorkomen. De opzet helpt om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen.

    Flexwoningen.

    Flexwonen is een geschikte woonvorm voor mensen die niet of niet snel genoeg in de reguliere woningmarkt terecht kunnen, zogenaamde spoedzoekers. Ook kunnen flexwoningen een oplossing zijn voor knelpunten binnen de woningmarkt, zoals (type) woningen waar slechts tijdelijk behoefte aan is of woningen voor starters die later kunnen doorstromen in de reguliere woningmarkt als verhuisketens op gang zijn gebracht. Deze flexwoningen vormen een flexibele schil voor de woningmarkt. Alleen als de locatie, de bewoner of de woning zelf tijdelijk is, is er sprake van flexwonen. Deze tijdelijkheid moet juridisch goed geborgd worden.

    De behoefte aan flexwonen onder spoedzoekers en het deel van de woonstarters voor wie een flexwoning interessant kan zijn, zijn in beeld gebracht, maar binnen Zeeland zijn nog weinig flexwoningen gerealiseerd.

    Beoordeling

    Er worden maximaal 50 punten voor dit kenmerk toegekend.

Voorwaarde

Punten aantal

Minder dan 50% complementair

0

50-100%

25-50*

100%

50

* punten aantal = percentage complementair/2

  • b.

    Worden er betaalbare woningen gerealiseerd?

    In de Zeeuwse Woondeal is afgesproken dat 2/3 van de nieuw te bouwen woningen betaalbaar moet zijn. Insteek van deze regeling is een bijdrage leveren aan de realisatie van betaalbare woningen. Daarom krijgen projecten met meer betaalbare woningen meer punten dan projecten met minder betaalbare woningen. Als 0% van de te realiseren woningen betaalbaar is, dan komt het project niet in aanmerking voor subsidie.

    Onder betaalbare woningen wordt verstaan:

    • °

      sociale huurwoningen: woningen met een huurprijs onder de liberalisatiegrens, dat wil zeggen het bedrag bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag.

    • °

      middeldure huurwoningen: woningen met een huurprijs tussen de liberalisatiegrens, dat wil zeggen het bedrag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, en het bedrag dat hoort bij 186 punten volgens het woningwaarderingsstelsel (WWS). Tot en met 1 juni 2024 staat 186 WWS-punten gelijk aan 1.123,13 euro per maand. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd met de inflatie.

    • °

      betaalbare koopwoningen: koopwoningen met een verkoopprijs onder de betaalbaarheidsgrens voor koopwoningen. Voor 2024 is de betaalbaarheidsgrens vastgesteld op 390.000 euro. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd volgens de consumentenprijsindex (CPI).

  • Beoordeling

    Er worden maximaal 50 punten voor dit kenmerk toegekend.

Voorwaarde

Punten aantal

0% betaalbare woningen

0

0-100% betaalbare woningen

0 tot 50*

100% betaalbare woningen

50

* punten aantal = percentage betaalbaar/2

  • c.

    Wat is de aard van de aanpak?

    Het gebiedsgericht verbeteren van de kwaliteit van de woningvoorraad kan op verschillende manieren gebeuren: renovatie, transformatie, herstructurering, of een combinatie daarvan. De aard van de aanpak is bepalend voor de complexiteit van een project en de benodigde investeringen. Daarom worden de verschillende aanpakken verschillend gewaardeerd. Als de subsidieaanvraag betrekking heeft op meerdere activiteiten, dan wordt het puntenaantal voor de hoofdactiviteit toegekend vermeerderd met de helft van de punten van de andere activiteit(en). De hoofdactiviteit is die activiteit waarbij de meeste complementaire woningen worden gerealiseerd.

    Beoordeling

    Er worden maximaal 90 punten toegekend (herstructurering met als nevenactiviteiten transformatie en renovatie).

Activiteit

Punten aantal hoofdactiviteit

Punten aantal nevenactiviteit

Renovatie

20

10

Transformatie

40

20

Herstructurering

60

30

  • d.

    Hoe groot is het aandeel bij de activiteit betrokken particuliere woningen bij aanvang van het project?

    Het gebiedsgericht renoveren of herstructureren van de sociale woningvoorraad is eenvoudiger dan van de particuliere woningvoorraad. Een gebiedsgerichte aanpak in de particuliere voorraad wordt daarom extra gewaardeerd.

    Beoordeling

    Er worden maximaal 50 punten voor dit kenmerk toegekend.

Voorwaarde

Punten aantal

Geen particuliere woningen

0

Minder dan 40% particuliere woningen bij renovatie of herstructurering

20

Meer dan 40% particuliere woningen bij renovatie of herstructurering

50

Transformatie

0

  • e.

    Hoe wordt de openbare ruimte ingericht?

    Een aantrekkelijke inrichting van de openbare ruimte is belangrijk voor de leefbaarheid en het bevorderen van een gevoel van veiligheid. De aanpak van de openbare ruimte is echter als fysieke ingreep vaak de sluitpost van een project. Als er bezuinigd moet worden sneuvelt al snel de ambitieuze aanpak van de bestrating, het groen en de aankleding van de woonomgeving. Dit is begrijpelijk maar jammer, gezien de impact van een goede openbare ruimte op de waardering van een woonmilieu. Om de waarde van de woningvoorraad op peil te houden is de context vaak de doorslaggevende factor. Om die reden is de aanpak van de openbare ruimte onderdeel van het project. Belangrijk hierbij is dat de ingreep in de openbare ruimte de aantrekkelijkheid en bruikbaarheid aanmerkelijk verbetert.

    Projecten waarbij op een gebruikelijke manier de openbare ruimte wordt ingericht, met parkeerterreinen of nieuwe bestrating krijgen geen punten. Projecten worden gewaardeerd als maatregelen genomen worden waarbij de omgeving een flinke oppepper krijgt zoals :

    • Bevorderen van de leefbaarheid

      • °

        Uitnodigen tot een gezonde leefstijl middels veilige beweegplekken voor kinderen en ouderen

      • °

        Centraal stellen van de wandelaar en de fietser

      • °

        Uitnodigen tot spelen en ontspannen middels aantrekkelijk groen

      • °

        Uitnodigen tot ontmoeten middels het plaatsen van bijv. bankjes en tafels

    • Bevorderen van toegankelijkheid voor alle gebruikers:

      • °

        Veilige en gebruiksvriendelijk padenstructuur voor ouderen en minder validen

      • °

        Veilig en gebruiksvriendelijk voor kinderen om te spelen

    • Bevorderen van de aankleding van de woonomgeving

      • °

        Aantrekkelijk groen, gemeenschappelijke tuinen

      • °

        Een inrichting die bijdraagt aan de identiteit van een stad of dorp

      • °

        Het benadrukken van cultuur en erfgoed

  • Beoordeling

    De waardering wordt gebaseerd op de aantrekkelijkheid en bruikbaarheid van het heringerichte plangebied. Randvoorwaarde is dat er een verbetering is ten opzichte van de bestaande situatie.

    Er worden maximaal 60 punten voor dit kenmerk toegekend.

Activiteit

Punten aantal

Een maatregel

20

Twee maatregelen

40

Drie of meer maatregelen

60

  • f.

    Is er sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit?

    Deze regeling is gericht op de verbetering van de kwaliteit van de woningvoorraad en de openbare ruimte. Een gebiedsgerichte aanpak krijgt extra kwaliteit als ook andere doelen meegekoppeld worden en de ruimtelijke kwaliteit verbetert. Het gaat daarbij om het toepassen van bovenwettelijke maatregelen voor de volgende onderwerpen:

    • Circulaire economie;

    • Biodiversiteit;

    • Klimaatadaptatie;

    • Energietransitie;

    • Belevingswaarde van de bebouwing.

  • Beoordeling

    Alleen bovenwettelijke maatregelen worden gewaardeerd. Per categorie zijn 30 punten te behalen. Er kan een maximum van 150 punten voor dit kenmerk worden toegekend.

Maatregelen ten gunste van

Maximum punten aantal

Circulaire economie

30

Biodiversiteit

30

Klimaatadaptatie

30

Energietransitie

30

Belevingswaarde van de bebouwing

30

  • Circulaire economie

    “Circulaire economie is een economisch en industrieel systeem dat de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen en het herstellend vermogen van natuurlijke hulpbronnen als uitgangspunt neemt, waardevernietiging in het totale systeem minimaliseert en waardecreatie in iedere schakel van het systeem nastreeft” (Ellen MacArthur Foundation). Het landelijk doel is om in 2030 50% circulair te zijn. Dit is overgenomen als doelstelling in de Zeeuwse Omgevingsvisie en het economisch uitvoeringsprogramma 2022-2027. Dit doel willen we bereiken door zowel 1) hergebruik van grondstoffen, producten en energie als door 2) het sluiten van kringlopen (bij voorkeur op regionale schaal) in combinatie met waardebehoud van materialen.

    Aan het project worden maximaal 30 punten toegekend bij toepassing van een van onderstaande circulaire maatregelen:

    • Hergebruik

      Punten worden toegekend als het in het project toe te passen bouwmateriaal, voor de constructie en/of gevelafwerking, bestaat uit eerder gebruikt bouwmateriaal (aantonen aan de hand van percentage van het bouwmateriaal dat is hergebruikt);

    • Modulair/aanpasbaar

      Punten worden toegekend als constructieve elementen in de toekomst herbruikbaar zullen zijn in andere gebouwen (aantonen aan de hand van percentage van het bouwmateriaal dat herbruikbaar is);

    • Biobased

      Punten worden toegekend als het isolatiemateriaal en/of de constructie bestaat uit biobased materialen. Dat wil zeggen dat geteelde gewassen het belangrijkste bestanddeel vormen.

Maatregel

Punten

Hergebruik en/of biobased en/of modulair/aanpasbaar

30

  • Biodiversiteit

    Het streven volgens de Zeeuwse Omgevingsvisie is dat in 2050 de biodiversiteit in het stedelijk gebied hersteld is. Dit kan alleen als er bij veranderingen uitgegaan wordt van een natuurinclusieve inrichting. De Wet Natuurbescherming regelt de bescherming van natuurgebieden en bepaalde (kwetsbare) soorten. Als deze soorten in een gebied voorkomen, moeten er al mitigerende maatregelen uitgevoerd worden om te voorkomen dat deze soorten nadeel ondervinden van ontwikkelingen. Daarnaast kunnen er extra maatregelen genomen worden om de biodiversiteit te bevorderen. De beoordeling van dit thema is gericht op deze extra maatregelen.

    Met eenvoudige voorzieningen aan gebouwen, zoals architectonische aanpassingen aan het ontwerp of het aanpassen van een werkwijze of de te gebruiken materialen, kan veel bereikt worden voor de biodiversiteit en leefbaarheid in de stad.

    Zo zijn er veel technische voorzieningen mogelijk in de vorm van inbouwkasten voor broedende vogels of voor vleermuizen. Voor gierzwaluwen zijn speciale dakpannen op de markt. Muurplanten zijn gebaat bij het gebruik van kalkhoudende mortel. Groene daken en groene muren zorgen voor een betere leefomgeving voor dier en mens. Door slim om te gaan met verlichting kunnen veel negatieve effecten op dieren worden voorkomen.

    Een gebouw staat niet op zichzelf, maar ook de omgeving is van belang. Zo kan nog meer bereikt worden met een aanpak op wijkniveau, het leggen van groenblauwe verbindingen tussen een stad of dorp en het landelijk gebied en het afstemmen van de maatregelen aan het gebouw op de inrichting van straten, parken en plantsoenen in de wijk.

    Er kunnen maximaal 30 punten verkregen worden voor het doorvoeren van maatregelen om de biodiversiteit te bevorderen.

Aantal toe te kennen punten

Maatregel

Omschrijving

1 of 2

Groen dak:

Aanleg van groen dak. Ten minste 30% van het totale bebouwde oppervlak

1

  • Groen (sedum) dak

Aanleg van groen dak met sedum (circa 5-7 cm dik).

2

  • Groen (sedum, grassen en kruiden) dak

Aanleg van groen dak met sedum, grassen en kruiden (circa 7-15 cm dik).

2

Gevelgroen

Aanplant van gevelgroen met inheemse klimplanten of struiken. Ten minste 30% van de totale gevellengte.

2

Nestgelegenheid met geschikt leefgebied

Het realiseren van nestkasten of -stenen, voor huismus, gierzwaluw en/of huiszwaluw in een geschikt leefgebied.

Huismus: 5 stenen/kasten per woning op een hoogte tussen 2,5 en 12 meter.

Gierzwaluw: 5 stenen/kasten per woning (20 per appartementencomplex) op een hoogte van minstens 4 meter en niet op het noordwesten.

Huiszwaluw: 1 dubbele nestkast per woning op een hoogte van minstens 4 meter.

Geschikt leefgebied: dit moet aanwezig zijn of gerealiseerd worden om voor punten in aanmerking te komen.

2

Zomerverblijfplaatsen

Het realiseren van zomerverblijfplaatsen, al dan niet inbouw, voor vleermuizen. Minimaal 2 per gebouw op een hoogte van minstens 3 meter en op verschillend georiënteerde gevels.

3

Kraamverblijf

Het realiseren van één kraamverblijfplaats voor vleermuizen per 10 gebouwen of in het geval van appartementen per complex.

3

Half verharding

Het gebruiken van half verharding op ten minste 30% van het verharde oppervlak.

2

Het verbinden van tuinen d.m.v een egelsnelweg

Het verbinden van alle tuinen en openbaar groen door openingen te houden in hekwerk zodat o.a. egels kunnen migreren tussen verschillende tuinen en openbaar groen.

3

Natuurlijke afscheiding

Ten minste 30% van alle perceelafscheidingen in het plangebied zijn gerealiseerd door aanplant van inheemse hagen en/of hekwerk met inheemse klimplanten.

Maximaal 11

Openbaar groen/blauw

Het realiseren van ten minste 30% van de openbare ruimte als groenblauwe structuren door aanleg van (inheemse) bomenrijen, hagen, bloemrijk grasland, wadi’s, natuurlijke poel, natuurvriendelijke oever langs watergangen, vleermuisvriendelijke verlichting, etc.

  • Klimaatadaptatie

    In 2050 is Zeeland klimaatbestendig en waterrobuust. Deze ambitie is opgenomen in de Zeeuwse Omgevingsvisie. Het gaat dan om een zo groot mogelijke beperking van schade door hittestress, wateroverlast, droogte en overstromingen. Bij de aanleg van nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen, het opknappen van bestaande bebouwing, vervanging van rioleringen en onderhoud van wegen wordt dit een belangrijk aandachtspunt. In de Klimaatadaptatiestrategie is de afspraak opgenomen dat alles wat we in de buitenruimte doen klimaatadaptief wordt uitgevoerd. Dat betekent dat dit ook geldt voor een gebiedsgerichte aanpak gericht op wonen.

    Bij klimaatadaptatie zijn de gewenste maatregelen sterk afhankelijk van de (in de toekomst te verwachten) problematiek in het exploitatiegebied. Het heeft bijvoorbeeld geen zin om een wadi aan te leggen in een gebied waar geen risico is op wateroverlast door extreme neerslag. Bij dit onderwerp is het daarom van belang dat er een onderbouwde analyse is van de (te verwachten) problemen op het gebied van (1) hitte, (2) droogte, (3) wateroverlast en/of (4) overstromingen en de bijbehorende maatregelen die doorgevoerd zullen worden.

    Er kunnen maximaal 30 punten verkregen worden voor het doorvoeren van maatregelen om de effecten van hitte, droogte, wateroverlast en/of overstromingen te verminderen.

Aantal klimaatthema’s waarvoor maatregelen worden genomen

Punten

1

15

2 of meer

30

  • Energietransitie

    In de Zeeuwse Omgevingsvisie is als ambitie opgenomen om in 2050 vrijwel geen CO2 en andere broeikasgassen uit te stoten en voor de verwarming van gebouwen vrijwel geen fossiele brandstoffen te gebruiken. De Zeeuwse partijen werken in de Regionale Energie Strategie samen aan het behalen van deze ambitie. Een toekomstbestendige woning is daarom ook een energiearme of liever nog een energieneutrale (nul op de meter) woning.

    De projecten worden beoordeeld op de mate van bijdrage aan de energietransitie. De lat daarvoor ligt hoog. Bij de beoordeling wordt aangesloten bij de regelgeving en subsidieregelingen van het Rijk. De beoordeling verschilt afhankelijk van de aard van de aanpak.

    Bij renovatie of transformatie zonder sloop gaat het om bestaande bouw. Hiervoor gelden geen wettelijke maatregelen. Energiebesparende maatregelen door isolatie van muren, dak en vloer en verbetering van de ventilatie dragen het meest bij aan een lagere energiebehoefte. Aan het project worden punten voor energietransitie toegekend als ten minste 3 of meer van onderstaande energiebesparende maatregelen uit het Zeer Energiezuinig Pakket worden doorgevoerd. Er kunnen maximaal 30 punten verkregen worden bij het doorvoeren van het totale Zeer Energiezuinig Pakket (alle maatregelen).

    Bij herstructurering en transformatie met sloop is er sprake van sloop en nieuwbouw. Voor nieuwbouw geldt dat de panden worden gebouwd volgens de geldende richtlijnen van het Bouwbesluit, dan scoort het project geen punten op het gebied van duurzaamheid. De vergunningaanvragen voor nieuwbouw moeten vanaf 1 januari 2021 voldoen aan de eisen voor Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG).Wanneer de nieuw te bouwen woning wordt gebouwd volgens de geldende eisen vastgelegd in de BENG wetgeving, dan scoort het project geen punten op het gebied van duurzaamheid. De woning wordt in dat geval niet duurzamer dan de minimale eisen die gesteld zijn aan een nieuwbouwwoning. Aan het project worden 30 punten toegekend bij toepassing van het totale Zeer Energiezuinig Pakket (alle maatregelen). Dit samenhangende pakket aan maatregelen, dat in de gehele woning wordt uitgevoerd, bestaat uit:

    • 1.

      een systeem voor CO2-gestuurde ventilatie of balansventilatie met een minimaal rendement van 90% aan warmteterugwinning

    • 2.

      isolatiemaatregelen met isolatiewaarden:

      • a.

        voor het dak: ten minste Rc 6,5 [m2K/W];

      • b.

        voor de gevel: ten minste Rc 5,0 [m2K/W];

      • c.

        voor de vloer: ten minste Rc 4,0 [m2K/W];

      • d.

        voor het glas (triple-glas en bijbehorende kozijnpanelen): ten hoogste U 0,7 [W/m2K];

      • e.

        voor de kozijnen: ten hoogste U 1,5 [W/m2K]; en

      • f.

        deuren in de gevel: ten hoogste U 1,0 [W/m2K].

Aantal maatregelen

Punten

3

14*

4

18*

5

22*

6

26*

Zeer Energiezuinig Pakket (alle maatregelen)

30

* alleen bij renovatie en bij transformatie zonder sloop

  • In geval van een combinatie van activiteiten vindt de beoordeling plaats aan de hand van een gewogen gemiddelde.

    Belevingswaarde van de bebouwing

    De belevingswaarde van bebouwing is van invloed op de ruimtelijke kwaliteit. Afhankelijk van de verbetering van de belevingswaarde en ligging van het gebied (wel of geen zichtlocatie) wordt het aantal punten bepaald. Belevingswaarde wordt in stand gehouden en gerealiseerd door het nastreven van diversiteit en ontwerpkwaliteit en door het beschermen van de cultuurhistorische waarde van gebouwde en ongebouwde omgeving. Het maximum aantal punten is 30.

Toelichting op hoofdstuk 27 Tijdelijke subsidieregeling Realisatie mobiliteitshubs Zeeland 2022-2024

Algemene toelichting

Volgend uit de Regionale Mobiliteitsstrategie heeft Gedeputeerde Staten de subsidieregeling realisatie mobiliteitshubs Zeeland 2022-2024 vastgesteld. Er wordt subsidie verstrekt voor de versnelling van de realisatie van nieuwe haltes en hubs. Met de regeling beoogt de provincie om voor 2025 minimaal twaalf hubs en de benodigde nieuwe haltes voor het nieuwe busplan gerealiseerd te krijgen.

De regeling kent 3 paragrafen. In de eerste paragraaf staan de algemene bepalingen. In de tweede paragraaf staat de verdere specificering voor de realisatie van nieuwe haltes en hubs.

Een subsidieaanvraag kan ingediend worden als Gedeputeerde Staten de openstellingsperiode en het subsidieplafond hebben vastgesteld. Aanvragen kunnen gedaan worden via een digitaal aanvraagformulier dat op www.zeeland.nl is te vinden. Via dit digitale formulier kunnen documenten als een plan van aanpak, begroting, plannen en kopieën van offertes worden geüpload. Ook een begroting is belangrijk, om te kunnen oordelen of voldaan wordt aan de cofinancieringsvereisten. Een planning is nodig om te kunnen oordelen of de activiteit tijdig gereed kan zijn en op tijd afgerekend kan worden.

Realisatie halte en hub

Binnen de regeling worden verschillende typen hubs onderscheiden. Met betrekking tot de realisatie van hubs zijn dat: halte, reguliere hub en regionale hub. De verschillende typen beschrijvenverschillende omvang en functie van de locaties. Daarnaast wordt binnen de regeling een halte omschreven als een herkenbare plek die deel uitmaakt van een gestrekte buslijn, waar de reiziger kan opstappen op de grote bus. Met het strekken van een buslijn wordt het aanpassen van een bestaande lijnbusroute bedoeld, waarmee de lijndienst tijdwinst boekt of een wijk of dorpskern ontziet, zoals omschreven in de regionale mobiliteitsstrategie.

Subsidie kan worden aangevraagd door Zeeuwse gemeenten voor het realiseren van een nieuwe halte of een hub. Subsidie is alleen mogelijk als de subsidiabele activiteiten passen in de Regionale mobiliteitsstrategie Zeeland. De realisatie van de halte dient binnen twee jaar na indiening van de aanvraag om subsidie te zijn afgerond, voor een hub is dit drie jaar. De landelijk identiteit voor de aanduiding van hublocaties is onderdeel van de hubontwikkeling. Nieuwe locaties en uitbreiding van bestaande locaties dienen met gemeente en provincie te zijn afgestemd.

Toelichting op hoofdstuk 28 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor de uitvoering van fysieke maatregelen ten behoeve van toekomstbestendige bedrijventerreinen (Toekomstbestendige bedrijventerreinen – fysieke maatregelen)

Algemene toelichting

Bedrijventerreinen zijn belangrijk voor het vestigingsklimaat en kunnen een grote bijdrage leveren aan de Zeeuwse duurzaamheidsdoelstellingen. Een integrale aanpak is nodig om bedrijventerreinen in de toekomst economisch vitaal te houden en de kansen op het gebied van energie en klimaat te benutten.

Het werken aan toekomstbestendige bedrijventerreinen is een gezamenlijke opgave van overheden en marktpartijen. Met deze regeling wil Provincie Zeeland de Zeeuwse gemeenten ondersteunen bij de realisatie van toekomstbestendige bedrijventerreinen. De regeling richt zicht op collectieve fysieke maatregelen die bedrijven niet individueel kunnen realiseren en die impact hebben op een (groot) deel van het bedrijventerrein en meerdere van de daarop gevestigde bedrijven.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 28.1 Definities

In dit artikel zijn de definities opgenomen die worden gebruikt in dit hoofdstuk.

  • f.

    herstructurering

    In onderstaande tabel wordt kort aangegeven wat onder de verschillende vormen van herstructurering wordt verstaan:

Ingreep

Facelift

Revitalisering

Zware revitalisering

Herprofilering

Transformatie

in openbare ruimte en/of gebouwen

X

X

X

X

X

in infrastructuur

 

X

X

X

X

in private ruimte

 

X

X

X

X

bodemsanering, sloop van opstallen

 

 

X

X

X

functieverandering binnen werkfunctie

 

 

 

X

 

functieverandering buiten werkfunctie

 

 

 

 

X

(deel) bedrijven onttrokken aan voorraad

 

 

 

 

X

Artikel 28.2 Subsidiabele activiteiten

In het tweede lid van dit artikel wordt aangegeven op welke thema’s de collectieve fysieke maatregelen betrekking dienen te hebben om voor subsidie in aanmerking te komen.

  • a.

    bepaalde vormen van herstructurering: in aanmerking komt herstructurering die betrekking heeft op de categorieën zware revitalisering, herprofilering en transformatie. De categorieën regulier onderhoud, facelift en revitalisering komen niet voor subsidie in aanmerking. Ook geldt de aanvullende voorwaarde dat deze herstructurering bijdraagt aan de verduurzaming van het bedrijventerrein of deze de verduurzaming van de daarop gevestigde bedrijven mogelijk maakt;

  • b.

    energietransitie: gedacht kan worden aan de aanleg van duurzame energie- en warmtesystemen en energieopslag;

  • c.

    circulaire economie: gedacht kan worden aan circulaire herstructurering of de uitwisseling van restwarmte en/of reststromen;

  • d.

    klimaatadaptatie: gedacht kan worden aan het oplossen van de wateroverlast, hitte aanpakken door groen te realiseren of het aanbrengen van hitte reducerende materialen;

  • e.

    biodiversiteit: gedacht kan worden aan het aanbrengen van beplanting om de biodiversiteit te bevorderen;

  • f.

    zero-emissie mobiliteit: gedacht kan worden aan de aanleg van gedeelde laadinfrastructuur ten behoeve van elektrisch vervoer.

Artikel 28.3 Doelgroep, voorwaarden en weigeringsgronden

In het tweede lid van dit artikel wordt aangegeven wat de voorwaarden zijn om voor subsidie in aanmerking te komen. Hier volgt een toelichting op lid 2, onderdeel c en d:

  • c.

    de activiteit dient een multiplier effect te hebben. De activiteit moet andere ontwikkeling op het bedrijventerrein mogelijk maken. Hierbij gaat het om de verhouding tussen de subsidiabele activiteiten en de impuls die deze geven aan andere investeringen van overheden of marktpartijen op het bedrijventerrein;

  • d.

    de collectiviteit van de te realiseren fysieke maatregelen dient voldoende te worden aangetoond. Hierbij gaat het om maatregelen die impact hebben op een (groot) deel van het bedrijventerrein en meerdere van de daarop gevestigde bedrijven.

In het vierde lid zijn een aantal aanvullende weigeringsgronden geformuleerd. De overweging bij de weigeringsgrond ten aanzien van de categorieën van bedrijvigheid (onderdeel c) is als volgt:

Het provinciaal bedrijventerreinbeleid richt zich niet op deze categorieën bedrijvigheid. Het provinciaal bedrijventerreinenbeleid richt zich voorts alleen op de regionale bedrijventerreinen.

Het vijfde lid bepaalt dat gedeputeerde staten op het verzoek van de aanvrager de termijn van drie jaar voor uitvoering van het project kunnen verlengen. Dit kan nodig zijn als een project door onvoorziene omstandigheden vertraging heeft opgelopen. De aanvrager moet dan wel schriftelijk motiveren aan gedeputeerde staten waarom uitstel van deze termijn noodzakelijk is.

Artikel 28.4 Subsidiehoogte

Verduurzaming is een gezamenlijke opgave van overheden en marktpartijen. Daarom geldt dat tenminste 50% van het totaal van de subsidiabele kosten van de activiteit moet worden gefinancierd door andere partijen dan de provincie Zeeland. Dit kan een gemeente zijn, maar bijvoorbeeld ook een bedrijf of bedrijven die voordeel hebben bij de realisatie van de maatregelen.

Artikel 28.5 Niet-subsidiabele kosten

Toelichting bij lid 1, onderdeel d: De voor subsidie in aanmerking komende kosten zijn de bij de bodemsanering gemaakte kosten, verminderd met de waardestijging van het terrein als gevolg van de bodemsanering.

Artikel 28.7 Nadere eisen aan de aanvraag

Toelichting bij tweede lid, onderdeel c: De gemeente dient in de aanvraag aan te tonen dat de staatssteun- en aanbestedingsregels niet worden overtreden. Dit kan bijvoorbeeld door het overleggen van een staatssteunanalyse.

Artikel 28.8 Verdeelprocedure

Toelichting bij lid 1, beoordelingscriteria:

  • a.

    impact: de mate waarin de maatregel bijdraagt aan het vergroten van de toekomstbestendigheid van het bedrijventerrein. Hierbij gaat het om de impact die de maatregel heeft op het verbeteren van het vestigingsklimaat en de bijdrage aan de doelstellingen op het gebied van energietransitie, circulaire economie, klimaatadaptatie, biodiversiteit en zero-emissie mobiliteit. Een maatregel die een grote impact heeft op het economisch presteren en de verduurzaming van het bedrijventerrein en/of de bedrijven krijgt het maximaal aantal van 50 punten;

  • b.

    multiplier: de mate waarin de subsidie een multipliereffect heeft op ontwikkelingen op het bedrijventerrein. Hierbij gaat het om de verhouding tussen de subsidie en het aanjaageffect dat deze heeft op andere investeringen en ontwikkelingen op het bedrijventerrein. Een maatregel met een groot multipliereffect krijgt het maximaal aantal van 30 punten;

  • c.

    kwaliteit: de kwaliteit en haalbaarheid van het plan van aanpak. Hierbij gaat het om de uitvoerbaarheid van de maatregel. Dit wordt beoordeeld aan de hand van kwaliteit van de begroting, de planning en voorgestelde aanpak. Een projectplan dat helder en uitvoerbaar is krijgt het maximaal aantal van 20 punten.

Toelichting op Hoofdstuk 29 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor maatregelen biodiversiteit en klimaatadaptatie op bedrijfspercelen

Aanleiding en doel subsidieregeling

In de periode 2016-2020 is succesvol door partijen in Noord-Brabant, Limburg, Zeeland en Vlaanderen samengewerkt in het Interreg-programma 2B Connect. 2B staat voor Bedrijven en Biodiversiteit en het project beoogde dan ook het verhogen van de biodiversiteit op bedrijventerreinen. De provincie Zeeland was daarin geen partner, maar er zijn wel veel en mooie projecten in Zeeland gerealiseerd. Minstens 70 bedrijventerreinen in de grensstreek België-Nederland zijn bekeken op kansen. En uiteindelijk is 135 ha bedrijventerrein biodiverser gemaakt met biotopen voor 77 doelsoorten. Voorbeelden van uitgevoerde maatregelen zijn: aanplant van bomen, struiken en ander groen, plaatsing van bijenkasten en aanleg van groene daken, poelen en vijvers.

Eén van de conclusies uit 2B Connect was dat er in Zeeland nog veel mogelijkheden liggen voor vergroening en meer biodiversiteit en dat Zeeuwse bedrijven enthousiast zijn. Daarom is een doorstart overwogen waarbij het ook gaat over klimaatadaptatie-maatregelen die tevens een waardevolle bijdrage leveren aan het behouden en ontwikkelen van biodiversiteit. Vaak kunnen beide doelen met eenzelfde maatregel worden bereikt. Bij deze adaptatiemaatregelen kan worden gedacht aan:

  • aanleg van waterdoorlatende verharding;

  • ontharden van terreinen: verharding omzetten in doorlatende verharding of in groen;

  • aanleg van een wadi of infiltratievijver;

  • aanleg van een groen dak of groene gevel.

Binnen Interreg is daarvoor een nieuw programma opgezet: 2B Adapt. Ook heeft de provincie begin 2022 een budget gereserveerd voor bijdragen aan maatregelen. Hoewel er flink wat projecten bij Zeeuwse bedrijven zijn geïnventariseerd, kon Zeeland niet meedoen in de eerste inschrijving van Interreg 2B Adapt in 2022. Daarom is besloten een eigen provinciale regeling op te zetten met hetzelfde doel als 2B Adapt.

Doel

Er zijn al provinciale subsidieregelingen voor planvorming en fysieke maatregelen voor toekomstbestendige bedrijventerreinen. Deze regelingen zijn echter alleen voor gemeenten en samenwerkende bedrijven opengesteld. De subsidie voor maatregelen vergroening en klimaatadaptatie is uitsluitend bedoeld voor de uitvoering van projectplannen die voorzien in het realiseren van maatregelen op individuele bedrijfspercelen op bedrijventerreinen en kantoorlocaties. De subsidieregeling wil eigenaren en erfpachters stimuleren om maatregelen te treffen die én de biodiversiteit én de klimaatadaptie op bedrijfspercelen vergroten. Maatregelen in het projectplan moeten daarom aan beide doelen bijdragen. Dat kan met één maatregel gebeuren. Maar het kan ook met verschillende. De subsidie is bedoeld voor fysieke maatregelen. De maatregelen kunnen betrekking hebben op de inrichting van een perceel, maar ook op de bedrijfspanden (waaronder opstallen) op die percelen. In artikel 29.2 staat welke maatregelen voor subsidie in aanmerking kunnen komen.

Aanvullend op de doelen vergroening en klimaatadaptatie wil de provincie het gebruik van circulaire materialen stimuleren. Dit is geen voorwaarde, maar geeft wel meerwaarde aan de maatregelen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 29.2 Subsidiabele maatregelen

De regeling is bedoeld voor de uitvoering van projectplannen die zowel de biodiversiteit vergroten door vergroening als het bedrijfsperceel klimaatadaptiever maken. Vaak kunnen beide doelen met eenzelfde maatregel worden bereikt. Hierboven bij de algemene toelichting zijn voorbeelden van dergelijke maatregelen genoemd. Maar er zijn meer maatregelen denkbaar.

Verder is de regeling bedoeld voor percelen op bestaande bedrijventerreinen en kantoorlocaties, omdat daar de meeste verbetering nodig is. Voor nieuwe percelen of terreinen wordt ervan uitgegaan dat daar meteen vergroening en klimaatadaptatie wordt toegepast.

Artikel 29.4 Voorwaarden

Een projectplan moet maatregelen bevatten die een impuls geven aan zowel vergroening als de klimaatadaptie op bedrijfspercelen. Van de percelen moet vaststaan dat zij worden gebruikt overeenkomstig hun bestemming. Eerste voorwaarde is daarom dat het projectplan past binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan of omgevingsplan voor het bedrijfsperceel waarvoor de subsidieaanvraag wordt gedaan. Daarnaast moet het projectplan voorzien in maatregelen die niet al voortvloeien uit een wettelijke verplichting. Bijvoorbeeld een verplichting tot landschappelijke inpassing of compensatieplicht die voortvloeit uit de Omgevingswet.

Om ervoor te zorgen dat de effecten op relatief korte termijn worden gerealiseerd, moet het projectplan binnen twee jaar na de datum van subsidieverlening zijn gerealiseerd. In die periode moeten vergunningverlening, voorbereiding, aanbesteding en uitvoering kunnen worden uitgevoerd. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt getoetst of realisatie binnen deze termijn aannemelijk is. In bijzondere gevallen kan verlenging van deze periode worden aangevraagd.

De maatregelen die deel uitmaken van het projectplan moeten verder enkele jaren de tijd krijgen om effect te sorteren. Vooral voor vergroening is dat van belang. Daarom is een instandhoudingsplicht van vijf jaar opgenomen.

Artikel 29.5 Subsidieplafond en openstelling

Het maximaal beschikbare budget per jaar en het tijdvak waarin aanvragen kunnen worden ingediend, worden vastgelegd in een apart openstellingsbesluit dat bekend gemaakt wordt in het digitale provincieblad.

Artikel 29.8 Weigeringsgronden

De subsidie is bedoeld om maatregelen te stimuleren. Daarom wordt de uitvoering van een projectplan waarvan de uitvoering al is begonnen vóór indiening van de aanvraag, niet gesubsidieerd. Dat projectplan zou immers ook zonder subsidie zijn uitgevoerd.

Gedeputeerde staten willen zoveel mogelijk effect sorteren met de subsidieregeling. Projectplannen die maar beperkt bijdragen aan de doelen - die minder scoren dan 30 punten op de criteria voor vergroening en klimaatadaptatie - worden daarom niet gesubsidieerd. Ook wanneer gedeputeerde staten of een ander bestuursorgaan op grond van een andere subsidieregeling al subsidie verstrekten voor de uitvoering van een of meer maatregelen die onderdeel zijn van het projectplan, wordt de subsidie (gedeeltelijk) geweigerd. Verder worden alleen projectplannen met een substantieel kostenplaatje gesubsidieerd. De te verlenen subsidie moet meer dan € 10.000 bedragen, de totale kosten liggen dan boven de € 20.000. Voor deze grens is gekozen om ervoor te zorgen dat alle subsidies in arrangement 2 zullen vallen en er geen subsidies tussen zitten die zonder verantwoording worden vastgesteld.

Artikel 29.12 Verdeelprocedure

Er is gekozen voor de verdeling van het beschikbare bedrag via een tenderprocedure waarbij alle aanvragen die in aanmerking komen voor subsidie, gelijktijdig inhoudelijk worden beoordeeld en ten opzichte van elkaar worden gerangschikt. Alleen de aanvragen die voldoen aan de voorwaarden en waarvoor een weigeringsgrond niet aan de orde is, doen dus mee in de rangschikking.

Een projectplan komt voor subsidie in aanmerking als het bijdraagt aan beide doelen: vergroening en klimaatadaptatie. Wordt aan één van de doelen niet bijgedragen, dan is het projectplan niet subsidiabel (artikel 29.2).

De mate waarin een projectplan bijdraagt aan de toename van biodiversiteit is één beoordelingscriterium. Binnen het doel klimaatadaptie worden drie criteria (deelthema’s) onderscheiden: wateroverlast, droogte en hitte. En per criterium zijn weer subcriteria aangegeven voor de mate waarin het projectplan bijdraagt aan klimaatadaptie. Door de ligging of fysieke kenmerken van een bedrijfsperceel of daarop aanwezige bedrijfspanden is het niet altijd haalbaar om voor alle deelthema’s maatregelen te nemen. Daarom worden bij de beoordeling van aanvragen per subcriterium punten toegekend voor de mate waarin wordt bijgedragen aan de verschillende criteria.

De maximumscore voor vergroening en klimaatadaptatie is 50 punten: 20 voor vergroening, 10 voor wateroverlast, 10 voor droogte en 10 voor hitte. Zoals onder weigeringsgronden toegelicht, is er een minimum totaalscore van 30 punten vereist om ervoor te zorgen dat het beschikbare geld niet in weinig effectieve projectplannen wordt gestoken.

Om het gebruik van circulaire materialen te stimuleren, kunnen op dit onderwerp extra (facultatieve) punten worden toegekend. Er zijn subcriteria voor toepassing van eerder gebruikt materiaal en voor toepassing van biobased materialen. Deze extra punten tellen echter niet mee in de minimaal benodigde score van 30 punten die in art. 29.8 wordt genoemd t.b.v. de effectiviteit van maatregelen.

De subcriteria geven verder ook een indruk van concrete maatregelen die deel uit kunnen maken van een projectplan. Hoe meer subcriteria aan bod komen in een projectplan, hoe meer punten dus worden toegekend. Sommige maatregelen krijgen punten bij meerdere criteria. Een voorbeeld: door het realiseren van punt- of lijnvormige landschapselementen zoals poelen, hagen en knotbomen wordt de biodiversiteit vergroot én ontstaan microklimaten waar verschillende flora en fauna gebruik van kunnen maken. Hierdoor wordt meteen leefgebied gecreëerd en wordt er dus op twee subcriteria gescoord.

Onder het subcriterium “introduceren van lokaal passende plantensoorten” wordt verstaan dat planten door a-biotische factoren, al dan niet gecreëerd op de plaats van introductie, zich kunnen handhaven en vermenigvuldigen.

Onder het subcriterium “aanbrengen of realiseren van verblijfplaatsen voor fauna” wordt verstaan het plaatsen van nestkasten, vleermuiskasten, insectenhotels of andere van dergelijke verblijfplaatsen die dieren kunnen gebruiken voor verblijf of voortplanting.

Artikel 29.13 Verplichtingen

De subsidieontvanger moet drie verplichtingen naleven die bijdragen aan het bereiken van het doel van de subsidie:

  • de aanvrager is verplicht de maatregelen binnen twee jaar na de datum van subsidieverlening uit te voeren. Dat zorgt voor een effect op relatief korte termijn;

  • de getroffen fysieke maatregelen moeten minimaal vijf jaar in stand worden gehouden om het effect ervan enige tijd te laten voortduren. Worden de maatregelen niet tenminste vijf jaar in stand gehouden, dan kan de beschikking tot vaststelling van de subsidie worden gewijzigd en kan subsidie terug worden gevorderd;

  • voor gedeputeerde staten is het belangrijk inzicht te krijgen welke effecten de maatregelen tot gevolg hebben, om toekomstig beleid te kunnen vormgeven. De provincie wil kennis opdoen en delen. Daarom is de verplichting opgelegd om op verzoek informatie te delen met de provincie gedurende de instandhoudingstermijn

Toelichting op Hoofdstuk 32 Subsidieregeling Grondverwerving Natuurnetwerk Zeeland

I Algemeen

Het model voor deze nieuwe regeling is door de gezamenlijke provincies voorgelegd aan de Commissie en goedgekeurd voor een periode van 3 juni 2022 tot en met 31 december 2027.

Doel is door het stimuleren van grondverwerving een bijdrage te leveren aan het realiseren van natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). In het door de provincie vastgestelde natuurbeheerplan is aangegeven welk beheertype op de gronden binnen het NNN gerealiseerd kunnen worden.

II Artikelsgewijs

Artikel 32.1

Onder i

Het gebruik van de grond - veelal agrarisch - is het vertrekpunt voor de taxatie. Bij de taxatie staat de grondprijsontwikkeling in het gebied centraal; die wordt bepaald aan de hand van de grondtransacties die in het betrokken gebied hebben plaatsgevonden. De door de onafhankelijke taxateur vastgestelde marktprijs is de minimale aankoopprijs die naar verwachting op de markt kan worden gerealiseerd, en de maximale prijs waarover subsidie kan worden verleend.

Artikel 32.3

De doelgroep van deze regeling is ruim: een ieder kan een subsidie aanvragen. Zowel natuurbeheerorganisaties, Staatsbosbeheer, particuliere grondbezitters als agrariërs of agrarische collectieven kunnen een aanvraag indienen. Voorwaarde is dat zij duurzaam natuurbeheer kunnen verrichten (zie artikel 32.9, onder a).

Artikel 32.5 Weigeringsgronden

Onder a

Projecten die reeds zijn uitgevoerd voordat de aanvraag werd ingediend, worden geweigerd. Het stimulerend effect (dat op grond van de staatssteunregels vereist is) ontbreekt in dat geval. Eventuele voorbereidingen die nodig zijn om tot verwerving te kunnen overgaan, zijn echter wel toegestaan (bijv. het voeren van onderhandelingen, het sluiten van een koopovereenkomst met financieel voorbehoud, enz.). Ook artikel 32.8 komt aan deze eis tegemoet: de subsidieaanvraag moet worden ingediend vóór het passeren van de leveringsakte.

Onder b

Subsidie wordt niet verstrekt voor de verwerving van grond die al natuur is. Of dit het geval is, kan blijken uit de bestemming van de natuur al dan niet in combinatie met wat er in de praktijk voor beheer wordt gevoerd op die grond. Indien reeds een kwalitatieve verplichting is opgelegd waarin de eigenaar wordt verplicht tot natuurbeheer, dan is voldoende geborgd dat de grond als natuur in stand wordt gehouden.

Onder c

Grondverwerving waartoe de subsidieaanvrager reeds uit anderen hoofde verplicht is, komt niet voor subsidie in aanmerking. In dat geval zou immers het stimulerend effect van de subsidie ontbreken, omdat de aanvrager de grond ook zonder subsidie reeds moet verwerven. Zo zal grond die is verworven in het kader van een ruimtelijke compensatie voor een ingreep in het NNN, niet voor subsidie in aanmerking komen.

Artikel 32.6 Subsidiabele kosten

Onder d

De kosten voor bodemonderzoek zijn subsidiabel voor zover het kosten betreffen die direct verband houden met de verwerving van de grond. Een bodemonderzoek voor het bepalen van de inrichtingsmaatregelen is niet subsidiabel.

Onder e

De kadasterkosten die worden gesubsidieerd betreffen zowel de inschrijving van de leveringsakte bij overdracht, als de inschrijving van de kwalitatieve verplichting in het register.

Onder f

De notariskosten omvatten onder andere de kosten voor het opstellen van een leveringsakte voor de overdacht van de grond en voor het opstellen van een notariële akte voor het vestigen van de kwalitatieve verplichting.

Artikel 32.9 Subsidievereisten

Onder a

De wijze waarop een subsidieaanvrager kan aantonen dat hij duurzaam natuurbeheer kan verrichten, is in beginsel vrij. Indien de aanvrager niet beschikt over een certificaat SNL, zal in elk geval moeten worden aangetoond dat meerjarig beheer mogelijk is (gezien tijd, middelen, expertise die ter beschikking staan). Daarnaast kan aan de hand van de werkzaamheden die op dat moment al worden verricht (in het kader van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap dan wel uit anderen hoofde) worden aangetoond dat de aanvrager in staat is tot duurzaam natuurbeheer. Ook kan de subsidieaanvrager dit aannemelijk maken door te verklaren dat hij voornemens is zich aan te sluiten bij een collectief en hij redelijkerwijs ook kan voldoen aan het Programma van Eisen voor een certificaat.

Onder b, onder 2º

In beginsel is de regeling opgesteld voor nog te realiseren natuur die reeds op grond van het natuurbeheerplan als zodanig is aangewezen. In sommige gevallen zal het echter ook wenselijk zijn bepaalde grond te subsidiëren zodat deze kan worden opgenomen in het natuurnetwerk. Voor deze gronden geldt echter aanvullend als vereiste dat dit ecologisch onderbouwd moet worden. Dit houdt in dat bijvoorbeeld aangetoond moet worden dat het natuurbeheertype aansluit op het natuurbeheer van aangrenzende binnen het NNN gelegen percelen, dat het landschappelijk inpasbaar is en dat het past in de leefgebiedenbenadering.

Indien subsidie verstrekt wordt, zal de grond alsnog worden opgenomen in het NNN. Op de voorbereiding hiervan, de wijziging van het natuurbeheerplan, is de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure ex afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Onder c, onder 3º

Met de inrichtingsschets wordt inzichtelijk gemaakt wat de kadastrale percelen zijn, wat de te realiseren beheertypen moeten worden en wat voor maatregelen hiervoor uitgevoerd dienen te worden (denk aan grondwerk, rasters, verwijderen van beplanting of wegen en het aanplanten van beplanting).

Artikel 32.11

Naast de verplichtingen die in artikel 32.11 zijn opgesomd, zijn er nog enkele verplichtingen die rechtstreeks uit het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 voortvloeien. Deze zijn opgenomen in de artikelen 1.6.1 tot en met 1.6.5. Dit betreft onder meer de verplichting om gedeputeerde staten onverwijld schriftelijk in kennis te stellen zodra aannemelijk is dat de activiteit waarvoor subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zal plaatsvinden, of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan deze subsidie verbonden voorwaarden en verplichtingen zal worden voldaan.

Eerste lid, onder c

De subsidieontvanger is verplicht een aanvraag tot wijziging van het bestemmingsplan (of omgevingsplan onder de Omgevingswet) in te dienen. Op deze wijze wordt geborgd dat de grond ook daadwerkelijk de functie natuur krijgt.

Tweede lid

Verlenging van de termijn is bij uitzondering en de termijn wordt enkel verlengd indien er concreet zicht is op verwerving van grond.

Derde lid

Op grond van het derde lid wordt de subsidieontvanger ertoe verplicht een kwalitatieve verplichting te vestigen op de verworven grond. Daartoe wordt binnen vier weken na de subsidieverlening een uitvoeringsovereenkomst gesloten waarin de kwalitatieve verplichting is opgenomen inclusief de verplichting om deze verplichting binnen een bepaalde termijn in te schrijven in de registers.

Artikel 32.13 Verantwoording

Tweede lid

Deze bepaling maakt duidelijk dat anders dan gebruikelijk is, de definitieve vaststelling van de subsidie steeds zal plaatsvinden op basis van werkelijke kosten. Reden dat op dit punt wordt afgeweken van de Algemene subsidieverordening Zeeland 2023 en het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 is dat de Europese staatssteunregels dit voorschrijven.

Toelichting op hoofdstuk 33 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor het nemen van preventieve maatregelen tegen wolvenschade

I. Algemeen

Inleiding

Het nieuwe hoofdstuk 33 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 (Asb 2023) beoogt schade aan schapen, geiten, paardachtigen, runderen, lama’s en alpaca’s te voorkomen. De voorgestelde subsidie is op verschillende manieren beleidsmatig verankerd. In de eerste plaats staat in de Beleidsnota Natuurwetgeving 2018 dat de provincie bij faunaschade in de eerste plaats streeft naar het voorkómen van schade voordat overgegaan wordt op bestrijding van beschermde soorten en voordat schadetegemoetkomingen wordt uitgekeerd. Verder hebben gedeputeerde staten interbestuurlijke afspraken gemaakt die in het Interprovinciale Wolvenplan zijn opgenomen. Subsidiëring ter bevordering van het nemen van preventieve maatregelen wordt daarin ook genoemd. Ten derde hebben gedeputeerde staten in 2023 een onafhankelijke wolvencommissie ingesteld, die in januari 2024 gedeputeerde staten onder andere hebben geadviseerd het treffen van preventieve maatregelen te bevorderen. De bepalingen in het onderhavige hoofdstuk zijn tot stand gekomen in overleg met de provinciale wolvencommissie. Daarbij is aangesloten bij de afspraken die tussen de provincies zijn gemaakt ten aanzien van het voorkomen van wolvenschade.

Juridisch kader

Dit hoofdstuk maakt onderdeel uit van het Asb 2023. Dat betekent dat bij subsidieverstrekking ook de algemene bepalingen in hoofdstuk 1 van het Asb 2023 en de Algemene subsidieverordening Zeeland 2023 (Asv) van toepassing zijn. De bepalingen van Asv en hoofdstuk 1 Asb 2023 gelden in aanvulling op het onderhavige hoofdstuk. Zo bevat § 1.3 van de Asb 2023 een aantal bepalingen over subsidiabele kosten en § 1.4 een aantal vereisten waar de aanvraag aan moet voldoen. § 1.6 bevat een aantal verplichtingen die de subsidieontvanger in acht moet nemen, waaronder de meldingsplicht indien hij verwacht de activiteiten niet (geheel) te zullen verrichten of niet (geheel) aan zijn verplichtingen te zullen voldoen.

Staatssteun

Subsidie ten behoeve van het treffen van preventieve maatregelen kan staatssteun inhouden als de subsidie wordt verstrekt aan een onderneming. Om de subsidie rechtmatig te kunnen verstrekken, wordt gebruik gemaakt van de de-minimisverordeningen. Op grond van deze verordeningen mag een landbouwonderneming over een periode van drie belastingjaren maximaal een bedrag ontvangen van € 20.000 aan steun, waarbij alle steunverlenende overheden worden meegerekend. Voor subsidies aan ondernemingen die niet actief zijn in de primaire landbouwsector is dat maximum € 300.000. Ondernemingen moeten bij hun aanvraag een de-minimisverklaring ondertekenen die betrekking heeft op eerder verleende steun. Particuliere hobbyhouders die geen onderneming drijven, hoeven de verklaring niet in te vullen. De staatssteunregels zijn niet op hen van toepassing.

II Artikelsgewijze toelichting

Artikel 33.1 Begrippen

Op de website van Bij12 staat in de module wolven een overzicht van preventieve maatregelen om schade door wolven te voorkomen en beperken (zie https://www.bij12.nl/onderwerp/faunaschade/schade-voorkomen/wolven/). In paragraaf 2.2. van deze module staan de normen en overige suggesties voor een wolfwerende afrastering die van belang zijn voor aanvragers van subsidie.

Artikel 33.3 Aanvrager

Voor subsidie komen uitsluitend houders van hoefdieren in aanmerking. Een houder kan zowel een instelling zijn (rechtspersoon, personenvennootschap, eenmanszaak) als een natuurlijk persoon. De diersoorten die op grond van dit hoofdstuk worden aangemerkt als hoefdieren, staan vermeld in artikel 33.1, onder e en h.

Artikel 33.4 Subsidiabele activiteit

Subsidiabel is de aanschaf, het plaatsen en het aanpassen van een vaste afrastering (zie onder a) en het aanschaffen en inzetten van een verplaatsbare afrastering (zie onder b). Indien een verplaatsbare afrastering wordt ingezet, is er ook een subsidie voor de aanschaf van een oprolsysteem. Daarvoor geldt echter als voorwaarde dat de afrastering voor minimaal 100 hoefdieren wordt gebruikt (zie artikel 33.8, vierde lid).

Artikel 33.5 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien de afrastering al is gerealiseerd of al is aangeschaft voordat de subsidieaanvraag is ingediend. Ook wordt subsidie geweigerd als de aanvrager reeds het maximumbedrag aan de-minimissteun heeft ontvangen.

Artikel 33.6 Subsidievereisten

Op de website van BIJ12 staan in paragraaf 2.2. van de Faunaschade Preventiekit, module wolven, de normen waaraan een wolfwerende afrastering moet voldoen. In afwijking van deze preventiekit, zijn ook verplaatsbare flexinetten subsidiabel indien deze 90 cm hoog in plaats van 120 cm hoog zijn. Voorwaarde is dat deze dan uitegrust zijn met een extra aardedraad onderaan en een lint op 120 cm. Dergelijke afrasteringen zijn gemakkelijker te plaatsen en in de praktijk net zo effectief als die van 120cm.

Artikel 33.7 Aanvraag

Om voor subsidie in aanmerking te komen, moeten onder meer gespecificeerde facturen, een overzichtskaart met kadastraal nummer en fotomateriaal van de reeds gerealiseerde wolfwerende afrastering worden ingediend bij de subsidieaanvraag.

De hoefdierhouders moeten bovendien bewijs overleggen van het aantal dieren dat zij houden. Dat betekent dat er vier uitdraaien moeten worden overlegd van het Identificatie- en Registratiesysteem voor landbouwhuisdieren. Grondeigenaren en terreinbeherende organisaties die zelf geen houder zijn moeten op dezelfde wijze als houders van landbouwhuisdieren aantonen hoeveel landbouwhuisdieren gebruik maken van het terrein. Daarnaast moeten zij bij de aanvraag het contract voegen tussen hen en de houder waaruit de inzet van de landbouwhuisdieren blijkt. Voorlama’s en alpaca’s geldt dat zij een uitdraai moeten overleggen van de registratie op grond van de Diergezondheidswetgeving (Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid, PBEU 2016 L84/1). Anders dan bij de andere hoefdieren hoeft hierbij geen gemiddeld aantal te worden berekend.

Artikel 33.8 Subsidiehoogte

In beginsel zijn alle kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de subsidiabele activiteit subsidiabel (zie § 1.3 Asb 2023). Voor het berekenen van het totale subsidiebedrag is echter uitgegaan van de standaardbedragen genoemd in artikel 33.8, derde en vierde lid. Deze worden vergoed mits zij niet hoger zijn dan 100% van de subsidiabele kosten die de hoefdierhouder daadwerkelijk heeft gemaakt. Daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat verrekenbare btw niet subsidiabel is (artikel 1.3.1, lid 2, Asb 2023).

Voor elke hoefdierhouder geldt een maximumbedrag van € 20.000 (zie eerste lid). Daarvoor kan hij meerdere aanvragen doen, zodat wanneer bijvoorbeeld het aantal dieren uitbreidt, een nieuwe aanvraag kan worden ingediend (tweede lid). Een dergelijke nieuwe aanvraag kan echter nooit betrekking hebben op dezelfde percelen als waarvoor reeds een subsidie is verstrekt (zie artikel 33.5, onder b).

De in het derde en vierde lid genoemde bedragen worden in beginsel verstrekt. Echter, er worden geen bedragen verleend die hoger zijn dan 100% van de daadwerkelijk gemaakte, subsidiabele kosten.

Artikel 33.10 Verplichtingen

Na het verlenen van de subsidie, zijn subsidieontvangers verplicht om zo snel mogelijk de afrastering en het oprolsysteem aan te schaffen en in gebruik te nemen. Dit is alleen anders als er aantoonbaar een langere levertijd is van de afrastering of het oprolsysteem.

Toelichting op Hoofdstuk 35 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor natuurelementen op landbouwgrond

I. Algemeen

Inleiding

Het nieuwe hoofdstuk 35 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 (Asb 2023) heeft als doel rond een tweetal Natura 2000-gebieden activiteiten te stimuleren die leiden tot extensivering van landbouwgrond. Daarmee kunnen zowel stikstofreductie- als VHR-doelen worden verwezenlijkt. Vergelijkbare activiteiten worden reeds verricht in de leefgebieden zoals beschreven in het Natuurbeheerplan Zeeland en worden bekostigd uit het ANLb. Het Europese Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling co-financiert dit ANLb. Hoofdstuk 35 richt zich juist op activiteiten die niet al als leefgebied begrensd zijn in het Natuurbeheerplan, maar wel rondom Natura 2000-gebieden zullen plaatsvinden. Op deze wijze wordt een robuustere bescherming van de Natura 2000-gebieden mogelijk. Ook levert een dergelijk beheer een bijdrage aan de waterkwaliteitsdoelstellingen van grond- en oppervlaktewater.

Juridisch kader

Dit hoofdstuk maakt onderdeel uit van het Asb 2023. Dat betekent dat bij subsidieverstrekking ook de algemene bepalingen in hoofdstuk 1 van het Asb 2023 en de Algemene subsidieverordening Zeeland 2023 (Asv) van toepassing zijn. De bepalingen van de Asv en hoofdstuk 1 van het Asb 2023 gelden in aanvulling op het onderhavige hoofdstuk. Zo bevat § 1.3 van de Asb 2023 een aantal bepalingen over subsidiabele kosten en § 1.4 een aantal vereisten waar de aanvraag aan moet voldoen. § 1.6 bevat een aantal verplichtingen die de subsidieontvanger in acht moet nemen, waaronder de meldingsplicht indien hij verwacht de activiteiten niet (geheel) te zullen verrichten of niet (geheel) aan zijn verplichtingen te zullen voldoen.

Staatssteun

Subsidiëring van groenblauwe projecten kunnen staatssteun inhouden indien de subsidie wordt verstrekt aan een onderneming. Om de subsidie rechtmatig te kunnen verstrekken, wordt daarom gebruik gemaakt van de door de Europese Commissie goedgekeurde Catalogus Groenblauwe Diensten. Deze goedkeuring (laatstelijk op 26 oktober 2018, SA.44848) heeft de Europese Commissie gebaseerd op de Landbouwrichtsnoeren (Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden (PB EU 2022/C 485/01).

II Artikelsgewijze toelichting

Artikel 35.1 Begrippen

De natuurelementen waar dit hoofdstuk op betrekking heeft, zijn gedefinieerd overeenkomstig de beheerpakketten die in het Agrarisch Natuurbeheer worden gehanteerd (zie Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer | BoerenNatuur). Hier is voor gekozen omdat hier reeds ruim ervaring mee is opgedaan. Ook de met deze beheerpakketten samenhangende beheereisen en beheervoorschriften worden van overeenkomstige toepassing verklaard (zie verplichtingen artikel 35.9).

Artikel 35.2 Doelgroep

Voor subsidie komen uitsluitend agrarische collectieven in aanmerking die beschikken over een geldend certificaat collectief agrarisch natuurbeheer.

Artikel 35.3 Subsidiabele activiteiten

In artikel 35.3, onder a, zijn de aanleg en het beheer van een aantal nader genoemde natuurelementen als subsidiabele activiteiten opgenomen. De definitie van deze elementen is in artikel 35.1 terug te vinden. De elementen sluiten aan bij de beheerpakketten die in het kader van het Agrarisch natuurbeheer (het ANLb, als onderdeel van het subsidiestelsel natuur- en landschapsbeheer) worden gebruikt. Omschrijving van die pakketten en de wijze waarop die beheerd moeten worden, is te vinden op Beheerpakketten 2024 (boerennatuur.nl)

De subsidie komt ten goede aan de eigenaren of grondgebruikers op wiens grond de elementen worden aangelegd. Daarnaast kan een subsidie worden verstrekt voor de kosten die het collectief maakt bij de organisatie en coördinatie van eerdergenoemde activiteiten (zie artikel 35.3, onder b).

Artikel 35.4 Weigeringsgronden

In artikel 5 van de Asv 2023 en in artikel 1.2.1, tweede lid van de Asb 2023 is een aantal weigeringsgronden opgenomen. Zo wordt een subsidie geweigerd indien tegen de onderneming die de subsidie ontvangt een bevel tot terugvordering van ongeoorloofde staatssteun uitstaat.

Artikel 35.5 Subsidievereisten

In artikel 35.5 is een aantal vereisten opgenomen waaraan de activiteiten moeten voldoen. Zo kunnen de activiteiten alleen uitgevoerd worden op percelen gelegen binnen een zone van drie kilometer rond de genoemde Natura 2000-gebieden. Voor sommige natuurelementen gelden bovendien minimale en maximale afmetingen. Daarnaast dient er een ecologische onderbouwing te worden gegeven waaruit moet blijken dat de voorgenomen activiteiten ook daadwerkelijk een positieve bijdrage zullen leveren aan soortenbescherming.

Bij uitzondering zal de deelnemende agrariër een “grote onderneming” zijn (meer dan 250 werknemers in dienst en/of een jaaromzet hoger dan 50 miljoen euro en/of een jaarlijks balanstotaal hoger dan 43 miljoen euro). Als dat het geval is, zal aangetoond moeten worden dat de onderneming zonder de subsidie de activiteit niet zou uitvoeren. Dat kan door een ‘contrafeitelijk scenario’ te beschrijven, waarbij de bedrijfseconomische redenen (gestaafd met bewijsstukken) worden gegeven waarom zonder subsidie de activiteiten niet uitgevoerd zou kunnen worden.

Artikel 35.6 Subsidiabele kosten

Voor aanleg en beheer van de natuurelementen gelden vaste bedragen. Aangesloten is bij de bedragen die gelden voor het ANLb in Zeeland. Deze bedragen zijn gebaseerd op de beleidstarieven zoals vastgelegd in bijlage 4 van de SVNL. Deze beleidstarieven zijn berekend aan de hand van de door een onafhankelijke technisch-economische werkgroep opgestelde normbedragen voor aanleg, beheer en inkomstenderving.

Artikel 35.7 Subsidiehoogte

Eerste lid

Bij het bepalen van de subsidiehoogte voor aanleg en beheer is uitgegaan van de berekeningen die eveneens gelden voor het ANLb. In de vaste bedragen zijn kosten opgenomen voor aanleg, beheer en opbrengstderving. De kostenposten waar deze bedragen op gebaseerd zijn, zijn de noodzakelijke interne of externe arbeids- of personeelskosten, apparatuur- en materieelkosten, plantmateriaal en andere materialen, kosten voor opbrengstderving en de kosten van beheer en onderhoud.

Niet meegenomen in de bedragen zijn kosten voor investeringen die leiden tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het bedrijf, kosten voor de aankoop van productierechten, betalingsrechten en dieren, kosten voor de aankoop en aanplant van eenjarige productiegewassen en kosten van investeringen om aan geldende EU-normen of nationale normen te voldoen.

Genoemde bedragen zijn vaste bedragen. Eventuele btw-kosten zijn niet separaat subsidiabel en dienen dus uit genoemde bedragen bekostigd te worden.

Tweede lid

De kosten van het agrarisch collectief mogen maximaal 20% bedragen van de totale kosten die op grond van het eerste lid van dit artikel worden gesubsidieerd.

Artikel 35.9 Verplichtingen

Onder a

Na het verlenen van de subsidie, zijn subsidieontvangers verplicht om binnen een jaar de aanleg van het natuurelement te realiseren. Het beheer dient plaats te vinden overeenkomstig de beheereisen en beheervoorschriften die ook gelden voor de pakketten van het ANLb (zie Beheerpakketten 2024 (boerennatuur.nl)). Daarbovenop gelden echter ook enkele eisen die voortvloeien uit de Catalogus groenblauwe diensten ( o.a. ten aanzien van het gebruik van onkruidbestrijding). Ook is in afwijking van het agrarisch natuurbeheer voor geen van de elementen het gebruik van ruige mest toegestaan. Dit omdat met de onderhavige regeling het terugdringen van stikstof wordt nagestreefd.

Onder b

De Specifieke uitkering van de Minister van LNV waaruit deze subsidies bekostigd worden (Regeling specifieke uitkering Programma Natuur), verplicht de provincie tot deelname aan de landelijke monitoring. Wat deze deelname inhoudt, is echter op het moment van inwerkingtreding van dit hoofdstuk nog niet duidelijk. Indien hierover op het moment van subsidieverlening meer duidelijkheid is, zal hiertoe een verplichting worden opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking.

Toelichting op hoofdstuk 36 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie ter uitvoering van de Zeeuwse bosvisie

I. Algemeen

Inleiding

Het nieuwe hoofdstuk 36 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 (Asb 2023) heeft als doel invulling te geven aan de Zeeuwse bosvisie. Op grond van paragraaf 1 van dit hoofdstuk kunnen subsidies worden verstrekt voor aanleg en beheer van bossen en houtige landschapselementen. Hierdoor wordt zowel de landschappelijke als de ecologische kwaliteit van het buitengebied versterkt. Vergelijkbare activiteiten worden reeds verricht binnen het Natuurnetwerk Zeeland. Deze worden bekostigd uit het Subsidiestelsel natuur- en landschapsbeheer (SNL), zoals begrensd en uitgewerkt in het Natuurbeheerplan. Paragraaf 1 van hoofdstuk 36 richt zich juist op activiteiten die niet binnen het Natuurnetwerk zullen worden verricht.

Juridisch kader

Dit hoofdstuk maakt onderdeel uit van het Asb 2023. Dat betekent dat bij subsidieverstrekking ook de algemene bepalingen in hoofdstuk 1 van het Asb 2023 en de Algemene subsidieverordening Zeeland 2023 (Asv) van toepassing zijn. De bepalingen van de Asv en hoofdstuk 1 van het Asb 2023 gelden in aanvulling op het onderhavige hoofdstuk. Zo bevat § 1.3 van de Asb 2023 een aantal bepalingen over subsidiabele kosten en § 1.4 een aantal vereisten waar de aanvraag aan moet voldoen. § 1.6 bevat een aantal verplichtingen die de subsidieontvanger in acht moet nemen, waaronder de meldingsplicht indien hij verwacht de activiteiten niet (geheel) te zullen verrichten of niet (geheel) aan zijn verplichtingen te zullen voldoen. Daar waar hoofdstuk 36 afwijkt van hoofdstuk 1 van het Asb 2023, wordt dit expliciet aangegeven.

Staatssteun § 36.1 Bos en houtachtige elementen

Subsidiëring van de aanleg en het beheer van bossen of houtachtige landschapselementen kunnen staatssteun inhouden indien de subsidie wordt verstrekt aan een onderneming. Om de subsidie rechtmatig te kunnen verstrekken, wordt daarom gebruik gemaakt van de door de Europese Commissie goedgekeurde Catalogus Groenblauwe Diensten. Deze goedkeuring (laatstelijk op 26 oktober 2018, SA.44848) heeft de Europese Commissie gebaseerd op de Landbouwrichtsnoeren (Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden (PB EU 2022/C 485/01). Om te beoordelen of een subsidieregeling voldoet aan de vereisten van de goedkeuring van de Europese Commissie, is een positief advies benodigd van de Adviescommissie Groenblauwe diensten waarvan het secretariaat bij BIJ12 is ondergebracht. Dit advies is op … 2024 verstrekt.

Deze goedkeuring brengt met zich dat de provincie bepaalde administratieve verplichtingen dient na te komen. Een daarvan is de transparantieverplichting. De provincie zal hier invulling aan geven door verstrekte subsidies hoger dan € 10.000 (aan landbouwondernemingen) of € 100.000 (aan andere ondernemingen) te publiceren.

II Artikelsgewijze toelichting

§ 36.1 Bos en houtige landschapselementen

Artikel 36.1.2 Doelgroep

De doelgroep is ruim omschreven. Zowel natuurlijke als rechtspersonen kunnen een aanvraag doen als zij grondeigenaar, landbouwonderneming, terreinbeherende organisatie, gemeente of waterschap zijn. Indien de aanvrager zelf geen eigenaar is, moet hij een verklaring overleggen waaruit blijkt dat de eigenaar instemt met het uitvoeren van de activiteiten (zie artikel 36.1.5, derde lid, onder d).

Artikel 36.1.3 Subsidiabele activiteiten

In artikel 36.1.3 zijn de subsidiabele activiteiten opgenomen. Onderscheid wordt gemaakt tussen aanleg en beheer van houtige landschapselementen op een erf (zie onderdeel b) of buiten een erf (onderdeel a) en aanleg en beheer van bos (zie onderdeel c). De definitie van de houtige elementen is terug te vinden in bijlage B dat in samenhang met de Index natuur en landschap (van het Subsidiestelsel natuur- en landschapsbeheer) gelezen moet worden. De Index Natuur en Landschap geeft een omschrijving per element. Ook wordt er een onderlinge afbakening tussen de elementen aangegeven, zodat duidelijk is welke beheerkosten voor een specifiek element gesubsidieerd kunnen worden.

De bostypen waarvoor de subsidie kan worden aangevraagd, worden in de Index Natuur en Landschap aangeduid als ‘Droge bossen’ of ‘Natte bossen’ (zonder productie) dan wel als ‘Cultuurhistorische bossen’.

Artikel 36.1.4 Weigeringsgronden

Naast de weigeringsgronden van artikel 36.1.4, dient rekening te worden gehouden met de weigeringsgronden opgenomen in artikel 5 van de Asv 2023 en in artikel 1.2.1, tweede lid van de Asb 2023. Zo wordt een subsidie geweigerd indien tegen de onderneming die de subsidie ontvangt, een bevel tot terugvordering van ongeoorloofde staatssteun uitstaat.

Artikel 36.1.5 Subsidievereisten

In artikel 36.1.5 is een aantal vereisten opgenomen waaraan de activiteiten moeten voldoen. Zo kunnen de activiteiten alleen uitgevoerd worden op percelen buiten het Natuurnetwerk Zeeland. Bovendien moeten deze percelen gelegen zijn buiten de bebouwde kom, zoals deze is begrensd in de Omgevingsverordening Zeeland. Dit is slechts anders voor zover het betreft aanplanting op een erf.

Daarnaast dient er een ecologische onderbouwing te worden gegeven waaruit moet blijken dat de voorgenomen activiteiten ook daadwerkelijk een positieve bijdrage zullen leveren aan het versterken of beschermen van flora en fauna.

De aanleg en het beheer van de elementen moeten in overeenstemming zijn met bijlage C. Zo moet bij de aanleg een minimaal percentage van de bomen en struiken inheems zijn. In bijlage F is opgenomen welke soorten daaronder vallen. Verder is in bijlage C ook een afbakening opgenomen, zodat duidelijk is hoe de elementen van elkaar te onderscheiden. Dit is niet alleen van belang voor de wijze waarop het element moet worden aangelegd en beheerd, maar ook voor het bepalen van de hoogte van de subsidie (zie artikel 36.1.8 en bijlage E).

In bijlage D zijn twee kaarten uit de bosvisie opgenomen: een beleidskaart en een kansenkaart. De subsidiabele activiteiten moeten binnen die kaarten mogelijk zijn. De kaarten kunnen interactief worden geraadpleegd via het Subsidieloket.

Bij uitzondering zal de deelnemende agrariër een “grote onderneming” zijn (meer dan 250 werknemers in dienst en/of een jaaromzet hoger dan 50 miljoen euro en/of een jaarlijks balanstotaal hoger dan 43 miljoen euro). Als dat het geval is, zal aangetoond moeten worden dat de onderneming zonder de subsidie de activiteit niet zou uitvoeren. Dat kan door een ‘contrafeitelijk scenario’ te beschrijven, waarbij de bedrijfseconomische redenen (gestaafd met bewijsstukken) worden gegeven waarom zonder subsidie de activiteiten niet uitgevoerd zou kunnen worden.

Artikel 36.1.6 Subsidiabele kosten

Voor het beheer van de elementen gelden vaste bedragen. Aangesloten is bij de bedragen die gelden voor het natuurbeheer binnen het Natuurnetwerk in Zeeland gelden en zijn opgenomen in de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer (SVNL). Deze bedragen worden gedurende vijf jaar telkens voor één jaar uitbetaald. Anders dan bij het natuurbeheer op grond van de SVNL worden de bedragen voor beheer aan het begin van het beheerjaar verstrekt. Het beheer kan aanvangen nadat de aanleg gereed is.

Artikel 36.1.8 Subsidiehoogte

De maximale bedragen zijn voor wat betreft de aanleg van bos afgeleid uit de berekeningen van Buro Ruimte en Groen uit 2021. De maximale bedragen voor de landschapselementen sluiten aan bij de maximale bedragen die binnen het Natuurnetwerk gelden voor landschapselementen.

De kosten voor het opstellen van een inrichtingsplan en de kosten voor toezicht en directievoering bij de aanplant mogen tezamen niet meer bedragen dan 20% van het totale bedrag van de andere kosten die worden gesubsidieerd voor aanleg.

Artikel 36.1.10 Subsidieverplichtingen

Na het verlenen van de subsidie, zijn subsidieontvangers verplicht om binnen een jaar de aanleg van het bos of het landschapselement te realiseren.

Bij de aanleg moeten de voorschriften uit bijlage C worden nageleefd. In die bijlage is aangegeven welk percentage inheemse soorten bij de aanleg gebruik van moet worden gemaakt bij de aanleg. In bijlage F is vervolgens aangegeven welke de inheemse soorten zijn. Bij voorkeur wordt daarbij gebruik gemaakt van autochtoon materiaal. Invasieve exoten mogen in geen geval gebruikt worden (zie eerste lid, onder d).

Het beheer dient vervolgens plaats te vinden overeenkomstig de beheereisen en beheervoorschriften, eveneens beschreven in bijlage C.

Toelichting op hoofdstuk 37 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie voor cultuurversterking en cultuurinnovatie in de regio NSPD

Toelichting op artikel 37.11, tweede lid, en artikel 37.12, tweede lid

Hieronder volgt een toelichting op de beoordelingscriteria, genoemd in de artikelen 37.11, tweede lid, en 37.12, tweede lid. Aansluitend volgt een toelichting op de te hanteren scores bij de beoordeling.

Voor zowel aanvragen voor subsidies tot en met € 50.000 als voor aanvragen voor subsidies hoger dan € 50.000 gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a.

    haalbaarheid van het project of programma en de daarmee beoogde resultaten;

  • b.

    artistiek-inhoudelijke kwaliteit van het project of programma;

  • c.

    publiekswerking van het project of programma;

  • d.

    mate waarin het project of programma bijdraagt aan de doelstellingen voortvloeiend uit de Regio Deal NSPD.

Aanvullend gelden voor aanvragen voor subsidies hoger dan € 50.000 nog de volgende beoordelingscriteria:

  • e.

    zakelijke kwaliteit van de aanvrager;

  • f.

    onderscheidend karakter en meerwaarde van het project of programma.

Toelichting beoordelingscriteria

a) Haalbaarheid van het project of programma en de daarmee beoogde resultaten

Een projectplan en de daarmee beoogde resultaten moeten haalbaar zijn. Naarmate de haalbaarheid groter is, wordt een hogere score toegekend. Indicatoren waaraan de mate van haalbaarheid wordt getoetst zijn:

  • is het projectplan duidelijk, realistisch en uitvoerbaar, zowel inhoudelijk als financieel;

  • de doelen en de opzet van het projectplan en de inzet van de benodigde middelen zijn consistent: de aanpak is passend voor het beoogde resultaat;

  • de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag is in verhouding tot de beoogde resultaten.

b) Artistiek-inhoudelijke kwaliteit van het project of programma

Artistiek-inhoudelijke kwaliteit betreft de culturele waarde van de organisatie of project, beoordeeld op het gebied van vakmanschap, oorspronkelijkheid en zeggingskracht.

Bij vakmanschap gaat het om vaardigheid waarmee de activiteiten tot stand komen en worden uitgevoerd.

Oorspronkelijkheid vertaalt zich in onderscheidende activiteiten.

Tenslotte wordt beoordeeld of de activiteiten zeggingskracht hebben en het (beoogde) publiek zullen aanspreken.

Artistiek-inhoudelijke kwaliteit beperkt zich niet alleen tot het eindproduct, maar heeft ook betrekking op het proces waarbij dat tot stand komt.

In acht wordt genomen dat de artistiek-inhoudelijke kwaliteit passend is bij de aard en omvang van de organisatie en het aangevraagde bedrag.

c) Publiekswerking van het project of programma

Met dit criterium wordt beoordeeld of er een duidelijke visie is op het (duurzaam) bij elkaar brengen van aanbod en publiek. Het gaat dan om bestaand publiek maar ook om een breder publieksbereik, bijvoorbeeld doelgroepen die niet eerder bereikt werden. Op basis van een helder marketing- of communicatieplan kan worden beoordeeld of de beoogde doelgroep passend wordt benaderd en het aannemelijk is dat de doelen gerealiseerd worden. Het wordt erbij in acht genomen dat de ambitie voor publiekswerking passend is bij de aard en omvang van de organisatie en het aangevraagde bedrag.

d) Mate waarin het project of programma bijdraagt aan de doelstellingen voortvloeiend uit de Regio Deal NSPD

In de ingediende projectplannen moet beschreven en toegelicht zijn aan welke doelstellingen voortvloeiend uit de Regio Deal NSPD wordt voldaan. Er moet bijgedragen worden aan minimaal drie van de volgende doelstellingen:

  • het aantrekkelijker maken van één of meer van de Zeeuwse NSPD-gemeenten voor jonge inwoners;

  • het aantrekken van talent en/of kennis naar één of meer van de Zeeuwse NSPD-gemeenten;

  • het stimuleren van talentontwikkeling in één of meer van de Zeeuwse NSPD-gemeenten;

  • het versterken en/of vernieuwen van de culturele infrastructuur of van cultureel erfgoed in één of meer van de Zeeuwse NSPD-gemeenten;

  • het verbeteren van het vestigingsklimaat voor cultuurprofessionals in één of meer van de Zeeuwse NSPD-gemeenten of de directe omgeving;

  • de professionalisering van de cultuur- en/of erfgoedsector in één of meer van de Zeeuwse NSPD-gemeenten of de directe omgeving;

  • het verbeteren van de brede welvaart in het NSPD door middel van culturele- en/of erfgoedprojecten of -programma’s.

Het wordt erbij in acht genomen dat de ambitie bij de doelstellingen passend is bij de aard en omvang van de organisatie en het aangevraagde bedrag.

e) Zakelijke kwaliteit van de aanvrager

Onder zakelijke kwaliteit wordt verstaan dat de organisatie een gezonde bedrijfsvoering dient te hebben. Die geeft voldoende vertrouwen om de voorgenomen activiteiten inhoudelijk te realiseren en het beoogde publiek te bereiken. Van belang daarbij is dat er sprake is van een realistische mix van inkomstenbronnen, inclusief een visie op het omgaan met risico’s. Ook de invulling van de principes van de Governance Code Cultuur wordt meegewogen bij de beoordeling. Aanvragers dienen in hun toelichting op de begroting te reflecteren op hun beloningsbeleid en het hanteren van eerlijke beloning conform de Fair Practice Code.

Verder bevat de aanvraag een toelichting op welke wijze de Code Diversiteit en Inclusie wordt toegepast, of een reflectie daarop wanneer deze niet wordt toegepast.

In geval van samenwerkingsverbanden geldt dat ieders rol en verantwoordelijkheid is beschreven in de samenwerkingsovereenkomst.

f) Onderscheidend karakter en meerwaarde van het project of programma

Uit het projectplan moet blijken dat het project of programma zich onderscheidt van en waarde toevoegt op bestaande activiteiten, projecten of programma’s in de Zeeuwse NSPD-gemeenten. Het is van belang dat de stad en/ of regio een samenhangend en divers cultuuraanbod kent. Projecten en programma’s zorgen voor variatie en diversiteit en dienen een aanvulling te zijn op de culturele keten op bovenlokaal niveau.

Bij de beoordeling wordt gelet op het onderscheidende karakter en de kwaliteit van de inbedding van de activiteit in de culturele keten.

Toelichting te hanteren scores bij beoordeling geldend voor alle criteria

Per criterium wordt op meerdere aspecten beoordeeld en een eindscore toegekend, onderbouwd met argumenten.

Excellent:

De aanvraag voldoet volledig of in grote mate aan het criterium. Er zijn weinig tot geen punten van kritiek ten aanzien van het criterium. Als er kritiekpunten zijn, zijn ze niet van cruciale betekenis. De aanvraag is zeer goed uitgewerkt op het criterium, de inhoud is helder beschreven, zorgvuldig en overtuigend onderbouwd. De aanvraag roept geen wezenlijke vragen op ten aanzien van dit criterium.

Goed:

Het criterium is voldoende uitgewerkt en helder in de aanvraag opgenomen. Er zijn punten van kritiek, maar deze doen weinig afbreuk aan de inhoud van de aanvraag. De positieve elementen hebben de overhand. De verwachting is dat de aanvrager deze punten bij de uitvoering van het plan kan verbeteren. De vragen die de aanvraag oproept ten aanzien van het criterium staan de uitvoering van het plan niet in de weg.

Voldoende:

Er zijn punten van kritiek over specifieke aspecten, er zijn verbeterpunten die redelijkerwijs opgepakt kunnen worden. De verwachting is dat de aanvrager deze verbeteringen bij de uitvoering van het plan kan realiseren. De onderbouwing van het plan is matig en concrete informatie ontbreekt op onderdelen.

Onvoldoende:

De aanvraag levert stevige kritiek op het criterium en er zijn bijna geen positieve elementen te benoemen. De punten van kritiek hebben de overhand, deze betreffen cruciale aspecten. Er is gerede twijfel aan de uitvoerbaarheid. De aanvraag roept veel vragen op omdat deze slecht is uitgewerkt, essentiële informatie ontbreekt of de informatie is inconsistent.

Toelichting hoofdstuk 38 Bijzondere bepalingen voor verstrekking van subsidie ten behoeve van het ontzorgingsprogramma klein MKB

Algemene toelichting

Vanuit het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is een eenmalige specifiekere uitkering toegekend aan de Provincie Zeeland ten behoeve van het ontzorgen van kleine en micro mkb-ondernemingen bij de verduurzaming van het gebouw en/of bedrijfsproces.

Het doel van de regeling is het ondersteunen van een kleine en micro mkb-onderneming door het geven van technisch, financieel of juridisch advies tot het moment van aanbesteden dan wel inkopen.

De regeling biedt ook de mogelijkheid voor een kleine en micro mkb-onderneming om ondersteuning te vragen bij het voorbereiden en aanvragen van een subsidie tot verduurzaming van haar bedrijfsmatig vastgoed.

De regeling biedt ook de mogelijkheid tot ondersteuning voor een kleine en micro mkb-onderneming bij het voorbereiden en aanvragen van een subsidie tot verduurzaming van haar bedrijfsprocessen.

Het uitgangspunt van het ontzorgingsprogramma is dat veel kleine en micro mkb-ondernemingen de kennis, kunde en capaciteit missen om zelf aan de slag te gaan met het verduurzamen van bedrijfsmatig vastgoed en bedrijfsprocessen. Vanuit deze SPUK-regeling kunnen deze eigenaren worden geholpen door het inzetten van adviseurs. Een deel van de kosten van de adviseur wordt via de subsidieregeling vergoed.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 38.1 Begripsbepalingen

kleine onderneming: Bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening bevat een algemene definitie van het begrip kleine, middelgrote en micro-ondernemingen. Vervolgens wordt binnen deze categorie van het MKB de kleine onderneming onderscheiden als een onderneming waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 10 miljoen EUR niet overschrijdt.

Micro-onderneming: Bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening bevat een algemene definitie van het begrip kleine, middelgrote en micro-ondernemingen. Vervolgens wordt binnen deze categorie van het MKB de micro-onderneming onderscheiden als een onderneming waar minder dan 10 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 2 miljoen EUR niet overschrijdt.

Artikel 38.2 Doelgroep

De doelgroep zijn de MKB-ers met 2 tot 50 medewerkers en zzp’ers. Op grond van Europese regelgeving in het kader van staatssteun, worden deze ondernemingen geduid als kleine en micro-ondernemingen. De keuze voor de betreffende doelgroep is gelegen in het feit dat daarmee de meeste CO2-vermindering kan worden bewerkstelligd ten opzichte van andere groepen.

Artikel 38.3 Subsidiabele activiteiten

De subsidie is bedoeld om ondernemingen te ontzorgen bij de verduurzaming van het bedrijfsproces of bedrijfsmatig vastgoed. Dit ontzorgen kan bestaan uit financieel, technisch of juridisch advies over het verduurzamen van het gebouw of het bedrijfsproces, tot het moment van aanbesteden dan wel inkoop. Maar het kan ook bestaan uit andere activiteiten zoals

  • Onderzoeken naar besparingen of mogelijke vormen van energiedeling tussen bedrijven

  • Mogelijke samenwerkingsverbanden tussen bedrijven

  • Hulp bij verduurzaming richting uitvoering maatregelen

  • Hulp bij verduurzaming in het bedrijfsproces borgen

  • Verduurzaming koppelen aan MJOB gebouw

  • Hulp bij het voorbereiden en aanvragen van een subsidie of lening voor de verduurzaming van het bedrijfsproces van die onderneming of haar bedrijfsmatig vastgoed

Artikel 38.11 Vaststelling

Vanwege de eisen die het Rijk in de SPUK-regeling stelt aan de provincie ten aanzien van de verantwoording van de subsidies verstrekt op grond van dit hoofdstuk, moet worden afgeweken van de bepalingen in paragraaf 1.7 van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023 voor subsidies tot en met € 10.000 -.

Om die reden is in het hoofdstuk gebruik gemaakt van de mogelijkheid van artikel 1.10.1, derde lid, onder a om af te wijken van het Algemeen subsidiebesluit Zeeland 2023.


Noot
1

Prioriteiten zijn in willekeurige volgorde weergegeven en zijn niet uitsluitend verbonden aan het thema waaronder ze zijn geplaatst. Projecten mogen ook aan meerdere thema’s/prioriteiten bijdragen.

Noot
2

Prioriteiten zijn in willekeurige volgorde weergegeven en zijn niet uitsluitend verbonden aan het thema waaronder ze zijn geplaatst. Projecten mogen ook aan meerdere thema’s/prioriteiten bijdragen.