Erfgoedverordening Haarlem 2023

Geldend van 23-12-2022 t/m heden

Intitulé

Erfgoedverordening Haarlem 2023

Besluit van de raad van de gemeente Haarlem tot vaststelling van de Erfgoedverordening Haarlem 2023;

De gemeenteraad van de gemeente Haarlem;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 oktober 2022, nummer 2022/888839;

gelet op de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

Overwegende dat de gemeente regels stelt omtrent het aanwijzen en de omgang met erfgoed besluit de volgende verordening vast te stellen: Erfgoedverordening Haarlem 2023.

§ 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument dan wel een historisch woonschip, zoals bedoeld in artikel 1, onder l. van de Verordening Woonschepen, dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • b.

    minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • c.

    omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste¬¬ lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • d.

    redengevende beschrijving: een feitelijke beschrijving in woorden met een motivering van het bijzonder belang van het monument voor de gemeente vanwege schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Deze verordening geeft regels over aanwijzingen van beschermd erfgoed en regels voor activiteiten in de fysieke leefomgeving.

Artikel 3. Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1. Burgemeester en wethouders houden een door eenieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed (gemeentelijk erfgoedregister).

  • 2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed.

§ 2. Aanwijzing gemeentelijk monument

Artikel 4. Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag, besluiten een monument of archeologisch monument, dan wel een historische woonschip, dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 3. Een aanvraag om aanwijzing vermeldt de kadastrale aanduiding en zakelijke gerechtigden en vermeldt het vermeende belang in deze van belanghebbende. De aanvraag gaat vergezeld van een redengevende omschrijving en relevante foto’s.

  • 4. Op de voorbereiding van een aanwijzingsbesluit is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders het ontwerpbesluit ter inzage leggen na ontvangst van het advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit, bedoeld in artikel 6.

  • 5. Burgemeester en wethouders informeren vooraf aan een aanwijzing alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 6. Burgemeester en wethouders stellen de gemeenteraad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een gemeentelijk monument.

  • 7. Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 5 Spoedprocedure tot aanwijzing gemeentelijk monument

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen in een uitzonderlijk geval direct een monument of archeologisch monument aanwijzen als gemeentelijk monument, wanneer er sprake is van spoedeisend belang.

  • 2. Artikel 4, lid 4 tot en met 7 en artikel 6 zijn in dat geval niet van toepassing.¬

Artikel 6. Advies Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (ARK)

  • 1. Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 4 advies aan de ARK waarbinnen enkele leden deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg. Van de adviescommissie maken geen deel uit leden van het gemeentebestuur.

  • 2. De ARK betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

  • 3. De ARK brengt binnen 6 weken weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

Artikel 7. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1. Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken weken na ontvangst van de aanvraag, zoals bepaald in afd. 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een redengevende beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 8. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1. De aanwijzing wordt bekendgemaakt in het electronisch gemeenteblad, aan alle belanghebbenden en zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 3. Het aanwijzingsbesluit wordt aangetekend in het register van de Wet Kenbaarheid Publiekrechtelijke Beperkingen Onroerende Zaken.

Artikel 9. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2. Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is paragraaf 2 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen de eigenaar en zakelijk gerec¬htigden verzoeken mee te werken aan de documentatie van het uit het gemeentelijke monumentenregister te verwijderen monument of archeologisch monument.

  • 4. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

§ 3. Bescherming gemeentelijk monument

Artikel 10. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 11. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of

    • b.

      inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

Artikel 12 Termijnen advisering ARK

  • 1. Na ontvangst van de aanvraag sturen burgemeester en wethouders zo snel mogelijk een cultuurhistorisch advies en een afschrift van de ontvankelijke aanvraag door naar de ARK met een verzoek voor inhoudelijk advies.

  • 2. De ARK brengt binnen 4 weken na ontvangst van de adviesvraag schriftelijk advies uit aan burgemeester en wethouders.

  • 3. Burgemeester er wethouders kunnen de procedure zonder advies van de ARK vervolgen, indien binnen de in het tweede lid genoemde termijn geen advies is uitgebracht.

Artikel 13. Intrekken van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 11, eerste lid, kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken:

  • a.

    als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

  • b.

    voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.

Artikel 14. Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

  • 2. Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar. Voor zover het betreft een beslissing waarbij wezenlijke belangen van het belijden van de godsdienst of levensovertuiging in dat monument in het geding zijn, neemt het bevoegd gezag geen beslissing dan in overeenstemming met de eigenaar.

Artikel 15 Schadevergoeding

  • 1. Indien en voor zover blijkt dat de belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11 te verlenen;

    • b.

      voorschriften door burgemeester en wethouders verbonden aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11; schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent burgemeester en wethouders hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2. Voor de behandeling van het verzoek als bedoeld in het eerste lid zijn de bepalingen van de geldende beleidsregels met betreking tot planschade van toepassing. Dit geldt ook voor verzoeken die – ná de inwerkingtreding van de Omgevingswet - vallen onder de reikwijdte van artikel 4.17 van de Invoeringswet Omgevingswet (overgangsrecht).

  • 3. Voor de behandeling van een verzoek als bedoeld in het eerste lid waarop de Omgevingswet van toepassing is - en niet valt onder het overgangsrecht als bedoeld in het tweede lid - zijn de bepalingen van de geldende Beleidsregel nadeelcompensatie Omgevingswet gemeente Haarlem van toepassing.

§ 4. Rijksmonumenten

Artikel 16. Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Burgemeester en wethouders zenden onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 6, eerste lid. Artikel 6, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 5. Handhaving en toezicht

Artikel 17. Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 10 of het bepaalde krachtens artikel 11, derde lid, van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 18. Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast door burgemeester en wethouders aan te wijzen personen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

§ 6. Archeologie

Artikel 19. Vangnet archeologie

  • 1. Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar vigerende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de provinciale archeologische monumentenkaart of Archeologische Beleidskaart Haarlem en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

    • d.

      met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

Artikel 20. Archeologisch onderzoek

  • 1. Binnen het grondgebied van de gemeente Haarlem uitgevoerd onderzoek in het kader van de archeologische monumentenzorg, in de zin van de Erfgoedwet, dient te voldoen aan de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

  • 2. Indien binnen het grondgebied van de gemeente Haarlem onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen, in de zin van artikel 5.1, eerste lid van de Erfgoedwet, dienen burgemeester en wethouders, onverminderd de overige bepalingen van deze wet, een Programma van Eisen vast te stellen, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het uit te voeren onderzoek.

  • 3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere regels vast te stellen ten behoeve van een zorgvuldige bescherming en omgang met het boven- en ondergrondse erfgoed. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek, waarmee aanvullende voorwaarden kunnen worden gesteld aan de uitvoeringsmethodiek en rapportage van archeologisch onderzoek (haarlemse richtlijnen). Zij laten zich hierbij adviseren door de gemeentelijk archeoloog.

  • 4. In de nadere regels nemen burgemeester en wethouders bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het onderzoek en de uitwerking en rapportage van het onderzoek. Tijdens het onderzoek, het veldonderzoek en de uitwerking en rapportage ervan, dienen aanwijzingen van burgemeester en wethouders in acht te worden genomen. Zij laten zich hierbij adviseren door de gemeentelijk archeoloog.

Artikel 21. Wijzigen of vervallen archeologische verwachtingswaarde

  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de aanduiding "Gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde", "Gebied met middelhoge archeologische verwachtingswaarde", of "Gebied met lage archeologische verwachtingswaarde", of “Gebied met geen archeologische verwachtingswaarde” van een archeologisch monument of een archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de vigerende archeologische beleidskaart, te wijzigen waardoor:

    • a.

      de aanduiding naar ligging wordt verschoven of naar omvang en/of diepte wordt vergroot of verkleind, en;

    • b.

      in voorkomend geval van de kaart wordt aangepast of verwijderd; indien en voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na archeologisch onderzoek of op basis van voortschrijdend inzicht, daartoe aanleiding geeft.

  • 2. Het voorschrift in het eerste lid wordt gewijzigd of vervalt, voor zover regelingen van een hogere orde dan een bestemmingsplan daartoe aanleiding geven.

Artikel 22 Betreding

Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een terrein in het belang van archeologisch onderzoek wordt betreden, dat daarop metingen worden verricht, dan wel daarin opgravingen worden gedaan, voor zover dat onderzoek dient ter voorbereiding of ter uitvoering van een besluit als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De rechthebbende ten aanzien van dit terrein moet desgevraagd dulden dat dit terrein in het belang van archeologisch onderzoek wordt betreden, dat daarop metingen worden verricht, dan wel daarin opgravingen worden gedaan.

§ 7. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 23. Intrekken oude verordening

De verordening Monumentenverordening Haarlem 2013, vastgesteld op 19 december 2013 en in werking getreden op 1 februari 2014 wordt ingetrokken.

Artikel 24. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van bekendmaking.

Artikel 25. Overgangsbepaling

  • 1. Een krachtens Monumentenverordening Haarlem 2013 aangewezen en geregistreerd gemeentelijke monument, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Vergunningen die zijn verleend onder de werking van de Verordening Monumentenverordening Haarlem 2013 en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze verordening, worden aangemerkt als vergunningen krachtens deze verordening.

  • 3. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning op grond van de Verordening Monumentenverordening Haarlem 2013 is ingediend waarop nog niet is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

  • 4. Op bezwaarschriften gericht tegen een beschikking op een aanvraag om vergunning krachtens de Verordening Monumentenverordening Haarlem 2013 wordt beslist met toepassing van deze verordening.

Artikel 26 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening Haarlem 2023.

Ondertekening

Aldus vastgesteld te Haarlem op 17 november 2022

de griffier,

de voorzitter,

Toelichting

ALGEMEEN DEEL

Inleiding

Het gemeentelijk erfgoedbeleid verandert. Vooral de bundelingen van wetgeving in één Erfgoedwet en de op handen zijnde invoering van de Omgevingswet stimuleren zowel een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid als de erkenning dat erfgoed een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving.

Met voorliggende Erfgoedverordening Haarlem 2023 wordt, voorafgaand aan de invoering van de Omgevingswet, de Monumentenverordening Haarlem 2013 geactualiseerd. De Erfgoedverordening Haarlem 2023 is gebaseerd op de Model Erfgoedverordening 2016 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Inhoudelijk is aangesloten op Monumentenverordening Haarlem 2013. Er is geen aanleiding voor grote inhoudelijk wijzigingen. De Erfgoedverordening ziet op onroerend cultureel erfgoed (monumenten) en enkele aspecten op het gebied van archeologie.

De actualisatie van de voorliggende Erfgoedverordening betreft in hoofdlijn een technische omzetting van de Monumentenverordening Haarlem 2013. Belangrijkste aanvullingen ten opzichte van de Monumentenverordening Haarlem 2013 zijn:

  • -

    de instandhoudingsplicht, die met de invoering van de Erfgoedwet al gold voor Rijksmonumenten, is opgenomen voor gemeentelijke monumenten;

  • -

    activiteiten waarvoor geen vergunning nodig is zijn opgenomen in de verordening, dit betreft de uitvoering van normaal onderhoud en inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

In de verordening zijn regels opgenomen met betrekking tot archeologie. Hiermee wordt de (juridische) grondslag voor zorgvuldig archeologische onderzoek en een zorgvuldige verankering van archeologie in het ruimtelijke ordeningsproces beter geregeld. Het betreft regels omtrent:

  • -

    een vangnet voor zover geen regels zijn opgenomen in het bestemmingsplan;

  • -

    archeologisch onderzoek;

  • -

    het wijzingen of vervallen van archeologische verwachtingswaarden;

  • -

    betreding van een terrein in het belang van archeologisch onderzoek.

Verder is de mogelijkheid opgenomen om een archeologisch waardevol terrein aan te wijzen als gemeentelijke monument.

Opbouw Erfgoedverordening

De voorliggende Erfgoedverordening regelt de registratie van het gemeentelijk erfgoed (§1) en geeft regels voor de aanwijzing van monumenten en archeologische monumenten (§2). Verder is het vergunningenstelsel voor gemeentelijke monumenten (§3) en de relatie van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit opgenomen. Er zijn tevens regels opgenomen rondom toezicht en handhaving (§5). In aanvulling op de binnen de gemeente geldende bestemmingsplannen zijn regels opgenomen met betrekking tot archeologie (§ 6).

Achtergrond

Wijzigingen ten opzichte van de Monumentenverordening Haarlem 2013, hangen op de eerste plaats samen met de invoering van Erfgoedwet, per 1 juli 2016. De Erfgoedwet verving en integreerde verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving op termijn geregeld via de Omgevingswet. De Erfgoedwet anticipeert op de invoering van de Omgevingswet door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarom is deze verordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988.

In de Omgevingswet zal materieel gezien het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één-op-één worden overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, die samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en de achterliggende vereenvoudigingsgedachte. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten en in dat kader het opstellen van beschermende bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen zullen overgaan naar de Omgevingswet.

Reikwijdte

De Erfgoedwet heeft een brede benadering van het begrip ‘cultureel erfgoed’, waar onder zowel onroerend cultureel erfgoed (monumenten) als roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen) valt.

Voorliggende verordening ziet op het onroerend cultureel erfgoed (monumenten). Aanvullend hierop voorziet de verordening in de mogelijkheid om een historisch woonschip, zoals bedoeld in artikel 1, onder l. van de Verordening Woonschepen aan te wijzen als gemeentelijk monument.

Deze verordening voorziet hiernaast in een vangnet voor archeologische waarden, voor zover dit niet in een bestemmingsplan is opgenomen. Daarnaast zijn er aanvullend zaken opgenomen met betrekking tot de archeologische waarden. Onder de Omgevingswet worden deze opgenomen in het Omgevingsplan.

Wettelijke grondslag

De grondslag voor deze verordening bestaat uit artikel 3.16 van de Erfgoedwet en, op de voet van het overgangsrecht van artikel 9.1 van de Erfgoedwet, de artikelen 12 ,15 en 38 van de Monumentenwet 1988. Deze laatste wetgeving blijft op grond van het overgangsrecht van de Erfgoedwet van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Daarnaast zijn ook de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) van belang in verband met de bescherming van monumenten door middel van omgevingsvergunningen.

ARTIKELSGEWIJS

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

Artikel 1. Begripsbepalingen

De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1 van deze verordening bevat daarom uitsluitend de begrippen “gemeentelijk monument”, “minister” en “omgevingsvergunning” waarvan de definitie moet worden omschreven of die kortheidshalve zijn gegeven en die niet reeds (in deze vorm) in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven. Verder is de definitie voor “redengevende beschrijving” opgenomen.

De voor deze verordening relevante begrippen uit de Erfgoedwet zijn onder andere:

  • -

    archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;

  • -

    archeologische vondst: overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument;

  • -

    cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;

  • -

    kerkelijk monument: monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;

  • -

    monument: onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • -

    normaal onderhoud: noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde;

  • -

    rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;

  • -

    rijksmonumentenregister: register als bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet.

Artikel 3. Gemeentelijk erfgoedregister

Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het (beschermd) gemeentelijk aangewezen cultureel erfgoed als dat krachtens deze verordening is gebeurd. Het gaat om de door burgemeester en wethouders zelf aangewezen monumenten.

In de Erfgoedwet (artikel 3.16, derde lid) is de verplichting van een gemeentelijk erfgoedregister opgenomen. De registratie van het gemeentelijk erfgoedregister betreft een administratieve lijst. De vermelding in het gemeentelijke monumentenregister heeft geen rechtsgevolg. Het rechtsgevolg komt voort uit het aanwijzingsbesluit. De Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Wkpb-onroerende zaken) heeft als algemeen doel de rechtszekerheid van de burger, de toegankelijkheid van overheidsinformatie en een goede vervulling van publiekrechtelijke taken te bevorderen en draagt bij aan een structurele verbetering van de informatievoorziening.

Het woord “onherroepelijk” in dit artikel betekent dat tegen de aanwijzing geen beroep (of bezwaar) is ingesteld of dat het is afgewezen.

Artikel 4. Aanwijzing als gemeentelijk monument

Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). Nieuw is dat er met voorliggende verordening de mogelijk bestaat om voor burgemeester en wethouders om een terrein aan te wijzen als archeologisch monument. Roerende monumenten worden niet beschermd, aangezien zij over het algemeen makkelijk kunnen worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening gebracht. Zaken die naar hun aard onroerend zijn, zoals een kerkorgel, kunnen wel de beschermde status krijgen. Daarnaast wordt een uitzondering gemaakt voor historische woonschepen - zoals bedoeld in artikel 1 onder j van de Woonschepenverordening - wanneer zij een sterke relatie hebben met het verhaal van Haarlem.

De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.

Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als beschermd gemeentelijk monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Wanneer een pand wordt aangewezen, valt ook het interieur onder de werking van de verordening.

Het is voor een aanvrager als bepaald in artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) mogelijk een aanvraag tot aanwijzen monument in te dienen bij burgemeester en wethouders. In het derde lid is geregeld welke bescheiden bij de aanvraag gevoegd moeten worden. De kosten voor het verkrijgen van de benodigde bescheiden komen voor rekening van de aanvrager.

Bij de afweging van belangen die bij de aanwijzing een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht. Artikel 2 van de oude verordening (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Awb dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.

Het zesde lid geeft de gemeenteraad een rol bij de besluiten tot aanwijzing van een gemeentelijk monument. Door middel van dit lid kan de gemeenteraad haar controlerende functie gemakkelijker uitvoeren.

De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Lid zeven stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 3.2a van de Wabo en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.

Artikel 5 Spoedprocedure tot aanwijzing gemeentelijk monument

De Erfgoedverordening Haarlem 2022 bevat net als de verordening van 2013 geen voorschriften voor bescherming van het object gedurende de aanwijzingsprocedure. De landelijke praktijk rondom de zogenaamde voorbescherming heeft aangetoond dat de termijnen ten behoeve van ruimtelijke ontwikkeling te zeer vertraging kunnen oplopen.

De spoedprocedure tot aanwijzing kan in situaties, welke ernstige gevolgen hebben voor de monumentale waarden van het betreffende object, bewerkstelligen dat binnen korte tijd de verbodsbepalingen van de verordening van toepassing zijn door versnelde aanwijzing van het pand als beschermd gemeentelijk (archeologisch) monument. Hierbij moet er sprake zijn van directe dreiging van het verloren gaan van cultuurhistorische waarden door sloop of verbouw. Dit kan blijken doordat er een omgevingsvergunning is aangevraagd. Ook kan er sprake zijn van illegale [ongewenste] sloop- en bouwactiviteiten, waardoor het noodzakelijk is de spoedprocedure in te zetten om erger te voorkomen. Als deze spoedprocedure wordt gehanteerd dan zal op basis van zwaarwichtige redenen aan de burger uitgelegd moeten kunnen worden waarom de procedure is gevolgd. Burgemeester en wethouders zijn het bevoegd gezag om de spoedprocedure in te zetten.

Artikel 6. Advies Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (ARK)

De Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: ARK) heeft de taak te adviseren over aanvragen in de fysieke leefomgeving. Enkele leden van de ARK zijn deskundig op het gebied van de monumentenzorg, waardoor zij de taak tot adviseren over (rijks)monumenten kan invullen. Regels met betrekking tot de ARK zijn opgenomen in de Verordening Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit.

Bij het van kracht worden van de Omgevingswet geldt de Verordening op de Adviescommissie Omgevingskwaliteit – 2022. De, op basis van deze verordening ingestelde Adviescommissie Omgevingskwaliteit heeft, naast de advisering over gemeentelijke monumenten, ook tot taak te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft.

Nu een voorwaarde van de Omgevingswet zal zijn dat geen leden van het gemeentebestuur deel uitmaken van deze commissie, is deze voorwaarde daartoe overgenomen in deze verordening.

De adviestermijn voor de ARK is vastgelegd in het derde lid. Wanneer de ARK niet tijdig kan adviseren, kunnen burgemeester en wethouders besluiten zonder advies een beslissing te nemen of besluiten om het later uitgebrachte advies toch in hun overwegingen te betrekken.

Artikel 7. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

Net als in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid) is betreft de procedure voor gemeentelijke monumenten aangesloten bij de procedure die gehanteerd wordt voor rijksmonumenten.

Artikel 8. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door burgemeester en wethouders is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wkpb-onroerende zaken. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wkpb-onroerende zaken. Inschrijving vindt binnen 4 werkdagen na het wijzigingsbesluit plaats.

Artikel 9. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

Dit artikel ziet op het wijzigen van het erfgoedregister en bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Wijzigingen van ondergeschikte betekenis zijn bijvoorbeeld het veranderen van de straatnaam of huisnummer, of ondergeschikte wijzigingen in de redengevende beschrijving van het gemeentelijk monument. Deze kunnen ambtshalve worden uitgevoerd. Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister of in een provinciaal erfgoedregister.

Het verwijderen van een monument uit het register moet gepaard gaan met een goede afweging. Daarbij kan gedetailleerde documentatie en vastleggen in historische archieven noodzakelijk zijn. Om dit te kunnen realiseren zal de hulp van de eigenaar of zakelijk gerechtigden nodig zijn. Dit verzoek om medewerking wordt in het derde lid geregeld.

Artikel 10. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

Artikel 11. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en inhoudelijk gelijk aan de oude verordening. Met dien verstande dat de activiteiten waarvoor geen vergunning nodig in deze verordening zijn opgenomen. Dit betreft de uitvoering van normaal onderhoud en het inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is. In de oude verordening was dit opgenomen in de toelichting.

Aan de vergunning en de vergunningsplicht kunnen door burgemeester en wethouders nadere regels gesteld worden. Deze nadere regels moeten duidelijk maken wat van de aanvrager wordt verwacht ter bescherming van het culturele erfgoed. Zo kunnen elementen die verwijderd worden elders teruggeplaatst worden binnen het pand, kunnen er extra technische voorzieningen nodig zijn om schade aan het erfgoed te voorkomen, bepaald materiaalgebruik worden voorgeschreven of gegevens worden gedocumenteerd ten behoeve van de lokale geschiedenis.

Artikel 12 Termijnen advisering ARK

Een ontvankelijke aanvraag kan niet onverwijld worden doorgezonden voor advies naar de ARK. Vanwege het unieke karakter van het monument is ambtelijke voorbereidingstijd nodig voor een cultuurhistorisch advies. De ARK betrekt het cultuurhistorisch advies in haar afweging en advisering.

Vanwege de kortere beslistermijn van de omgevingsvergunning is de termijn voor advies door de ARK beperkt tot 4 weken. Wanneer de commissie niet tijdig kan adviseren, kunnen burgemeester en wethouders besluiten zonder advies een beslissing te nemen of besluiten om het later uitgebrachte advies toch in hun overwegingen te betrekken.

Artikel 13. Intrekken van de omgevingsvergunning

Dit artikel geeft redenen wanneer een omgevingsvergunning kan worden ingetrokken.

Artikel 14. Weigeringsgronden

In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument.

In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo.

Artikel 15 Schadevergoeding

Deze regeling is overgenomen uit de Monumentenverordening 2013. Eventuele planschade treedt pas op als voor bepaalde activiteiten geen of niet de gewenste omgevingsvergunning is verleend. De aanwijzing op zich zal in principe niets veranderen voor wat betreft het gebruik van het monument. Daarom is het aanwijzen, wijzigen of intrekken van de aanwijzing niet opgenomen in dit artikel.

Artikel 16. Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Zie de toelichting bij artikel 6. De term “rijksmonument” is gedefinieerd in artikel 1.1 van de Wabo (op grond van artikel 10.9 van de Erfgoedwet). De procedure inzake deze omgevingsvergunning is geregeld in die wet. De gemeenteraad is verplicht om de inschakeling van een commissie die adviseert over omgevingsvergunningen bij rijksmonumenten te regelen bij verordening (artikel 15 van de Monumentenwet 1988).

Artikel 17. Strafbepaling

Deze strafbepaling is uitsluitend voor overtreding van de instandhoudingsplicht van artikel 10 en de nadere regels krachtens artikel 11, derde lid, noodzakelijk. De strafbaarstelling van handelen zonder of in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is via de Wabo en de Wet op de economische delicten (artikel 1a) geregeld. Langs deze weg is ook overtreding van artikel 11, eerste lid, van deze verordening strafbaar.

Artikel 18. Toezichthouders

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 van de Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend. Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen). Uit artikel 5.13 van de Wabo volgt dat de ambtenaren die op grond van artikel 18, eerste lid, belast zijn met het toezicht op de naleving ter zake van het bepaalde bij of krachtens de Wabo, voor zover het betreft activiteiten als bedoeld in artikel 2.2, daarnaast ook bevoegd zijn, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 19. Vangnet archeologie

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het bestemmingsplan in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Met de invoering van deze verplichting is de bescherming archeologische waarden in beginsel ruimtelijk geborgd. Er zijn echter nog bestemmingsplannen van kracht van vóór de invoering van deze eisen. Gelet op de geldigheidstermijn van een bestemmingsplan van tien jaar, zal dit ook nog enige jaren mogelijk blijven. Om, mede gelet op de verplichtingen van het Verdrag van Malta, ook voor de gronden waar deze ‘oude’ bestemmingsplannen nog gelden de bescherming van archeologische waarden te verzekeren, is dit artikel opgenomen. De strekking van dit artikel is te waarborgen dat mogelijk in deze gronden aanwezige archeologische waarden niet worden verstoord, tenzij daaraan aandacht is besteed die gelijkwaardig is aan waartoe artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht, door middel van de verwachtingskaarten, een omgevingsvergunning of eigen onderzoek dat aan die eisen kan voldoen.

Bij eventuele nadere regels van burgemeester en wethouders over het verrichten van archeologisch onderzoek kan bijvoorbeeld gedacht worden aan regels m.b.t. een programma van eisen of een plan van aanpak.

Artikel 20. Archeologisch onderzoek

In het door Nederland in 1992 ondertekende Europese Verdrag van Valletta zijn doelstellingen opgenomen m.b.t. behoud en bescherming van archeologische waarden en verankering van die waarden in het ruimtelijke ordeningsproces. In 1999 is Nederland begonnen het Verdrag van Valletta in wetgeving om te zetten. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) (2007) heeft vier wetten gewijzigd: de Monumentenwet 1988, de Ontgrondingenwet, de Wet milieubeheer en de Woningwet. De monumentenwet, sinds 2016 overgegaan in de Erfgoedwet, en de Wet ruimtelijke ordening leggen de gemeente de verplichting op de archeologische waarden aantoonbaar in het ruimtelijke ordeningsproces te verankeren en de kwaliteit van het archeologisch onderzoek te waarborgen.

Burgemeester en wethouders dienen zelf bij ruimtelijke ontwikkelingen het behoud en de integratie van archeologische waarden aantoonbaar af te wegen tegen andere (economische, sociale, maatschappelijke, ecologische) belangen. Hiervoor zijn inzichtelijk beleid en proces- en kwaliteitsregels nodig. In dit artikel worden de criteria gegeven waaraan archeologisch onderzoek moet voldoen overeenkomstig de door de Kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie (KNA) verplichte gefaseerde aanpak en de aanvullende Haarlemse kwaliteitseisen, de Haarlemse richtlijnen voor archeologisch onderzoek (HR). Na elke fase wordt een afweging gemaakt om het archeologisch erfgoed al dan niet te behouden. De gefaseerde aanpak beoogt maatwerk. Het startpunt is de waardestelling, waarmee een inhoudelijke keuze wordt gemaakt ten aanzien van het vervolgproces.

De kwaliteit van het archeologisch onderzoek wordt geborgd door het vaststellen van een programma van eisen en door toezicht op de uitvoering door burgemeester en wethouders, uitwerking en rapportage van het onderzoek.

Artikel 21. Wijzigen of vervallen archeologische verwachtingswaarde

In dit artikel is bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om de kwalificatie van de archeologische verwachtingswaarde van een gebied, zoals aangewezen op de vigerende archeologische beleidskaart, te wijzigen. Een zodanige wijziging kan zowel betrekking hebben op de ligging als op de omvang van een gebied met een archeologische verwachtingswaarde. Indien na beëindiging van een opgraving de vastgestelde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarde(n) daartoe aanleiding geeft (geven) kan het archeologische verwachtingsgebied of terrein zelfs van de betreffende archeologische (verwachtings-)waardenkaart en archeologische beleidsadvieskaart worden verwijderd.

Artikel 22 Betreding

Een toezichthouder mag zijn bevoegdheid slechts uitoefenen voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk is (artikel 5:13 Awb). Op basis van artikel 5:15 van de Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner.