Regeling vervallen per 01-01-2023

Financiële verordening gemeente Borger-Odoorn 2023

Geldend van 01-01-2023 t/m 31-12-2022

Intitulé

Financiële verordening gemeente Borger-Odoorn 2023

De raad van de gemeente Gemeente Borger-Odoorn;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 november 2022,

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet,

besluit vast te stellen:

de Financiële verordening Gemeente Borger-Odoorn

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college;

  • inkomsten: totaal van de baten voor toevoegingen aan en onttrekkingen van reserves;

  • netto schuld per inwoner: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen gedeeld door het aantal inwoners op 31 december van het begrotingsjaar. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteuren en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen wordt verstaan het totaal van leningen aan deelnemingen, leningen aan overige verbonden partijen, leningen aan derden, langlopende uitzettingen, kortlopende uitzettingen, debiteurenvorderingen, liquide middelen en overlopende activa;

  • onbenutte belastingcapaciteit onroerende zaakbelasting: verschil tussen de opbrengst onroerende zaakbelasting bij de tarieven die minimaal nodig zijn voor toegang tot de procedure van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet en de (geraamde) opbrengst onroerende zaakbelasting.

  • overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is (mede) het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt;

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Thema-indeling

  • 1. De raad stelt de thema-indeling vast.

  • 2. De raad stelt op voorstel van het college de thema’s vast.

  • 3. De raad stelt op voorstel van het college de beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 4. De raad kan vaststellen over welke onderwerpen hij in eventuele extra paragrafen naast de verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken worden onder elk van de thema’s de baten en lasten per taakveld weergegeven.

  • 2. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen het benodigde investeringskrediet weergegeven.

  • 3. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.

  • 4. In de jaarrekening wordt van investeringen, groter dan € 50.000, de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven en inkomsten weergegeven.

Artikel 4. Kaders begroting

  • 1. Het college biedt jaarlijks aan de raad een kadernota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze nota voor 15 juli vast. Het college verstrekt tijdig deze nota aan de raad.

  • 2. In de begroting wordt een post onvoorzien opgenomen.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per thema.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de raad een onderwerp als prioriteit aanwijzen en daarover afzonderlijk laten rapporteren.

  • 3. Bij de begrotingsbehandeling kan de raad aangeven van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 4. Het college informeert de raad middels de tussentijdse rapportages als ze verwacht, dat de lasten en/of baten van een thema de begroting dreigen te overschrijden of de investeringsuitgaven van een investeringskrediet het geautoriseerde investeringskrediet dreigen te overschrijden.

  • 5. Bij de behandeling van de tussentijdse rapportages in de raad bedoeld in artikel 6, lid 1, doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doet het college indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.

  • 6. Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

  • 1. Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages (BERAP 1 en 2) over de realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste 4 maanden en de eerste 10 maanden van het lopende boekjaar.

  • 2. De tussentijdse rapportages (BERAP 1 en 2) bevatten tenminste een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      realisatie van beleidsdoelen (alleen in BERAP I)

    • b.

      de baten en de lasten per thema;

    • c.

      het overzicht van de overhead en de geraamde vennootschapsbelasting;

    • d.

      het totale saldo van de baten en lasten volgend uit de onderdelen a en b;

    • e.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves;

    • f.

      het resultaat, volgend uit de onderdelen c en d; en

    • g.

      de uitputting van de investeringskredieten groter dan € 50.000.

  • 3. In de tussentijdse rapportages (BERAP 1 en 2) worden verwachte afwijkingen van de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten van taakvelden, prioriteiten en investeringskredieten in de begroting groter dan € 25.000, toegelicht.

  • 4. Het college heeft, in aanvulling op de tussentijdse rapportages (BERAP 1 en 2), een actieve informatieplicht ten aanzien van materiële afwijkingen ten opzichte van de begroting indien deze informatie relevant is voor de kader stellende en controlerende taak van de raad.

Artikel 7. Informatieplicht

Het college besluit niet over:

  • a. het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties aan derden uit hoofde van de publieke taak groter dan € 50.000; en

  • b. het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen in de vorm van aandelen, obligaties e.d.,

dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

Artikel 8. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college in de tussenrapportages een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1. Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening.

  • 2. Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 3. Een saldo van agio of disagio wordt direct ten laste van de exploitatie gebracht.

Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1. Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen. Voor oninbare vorderingen uit hoofde van SZW-regelingen wordt rekening gehouden met ervaringscijfers uit het verleden.

  • 2. Voor openstaande vorderingen betreffende :

    • a.

      Onroerende-zaakbelastingen;

    • b.

      Rioolheffing;

    • c.

      Afvalstoffenheffing

    • d.

      Overige vorderingen

wordt een voorziening gevormd wegens oninbaarheid op basis van individuele beoordeling.

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

  • 1. De wijze van toerekening van rente over de reserves blijkt uit de nota reserves en voorzieningen.

  • 2. Het college biedt de raad, afhankelijk van de noodzaak, periodiek een nota reserves en voorzieningen aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandeld ten aanzien van:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen;

    • c.

      minimale omvang van de algemene reserve.

  • 3. Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      de looptijd van de reserve

Artikel 12. Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten, de rente van de inzet van vreemd vermogen en reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2. Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3. Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan activiteiten welke geheel of deels worden bekostigd met een specifieke uitkering of subsidie, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en in de desbetreffende verantwoordingen over de besteding toegerekend aan die activiteiten.

  • 4. Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden betrokken in de aangifte vennootschapsbelasting, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en voor de belastingaangifte aan de kostprijs van de vennootschapsbelastingplichtige activiteiten toegerekend.

  • 5. Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rioolrechten en reinigingsrechten wordt uitgegaan van een opslagpercentage op de directe kosten, gebaseerd op de verhouding: kosten volgens het taakveld overhead gedeeld door de totale kosten van de taakvelden exclusief overhead.

    Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van leges, overige heffingen en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, voor zover dat niet activiteiten als bedoeld in het derde en vierde lid betreffen, wordt uitgegaan van een opslagpercentage op de kostprijs, gebaseerd op de verhouding: totale uren volgens het taakveld overhead gedeeld door het totaal aantal uren van de taakvelden exclusief de uren volgens het taakveld overhead.

  • 7. Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijn de activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald uit het gewogen gemiddelde van het bij de begroting geraamde rentepercentage van de rentekosten op de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en kredieten.

  • 8. Conform de nota reserves en voorzieningen wordt geen (bespaarde) rente toegerekend aan de reserves en in plaats hiervan wordt een vast bedrag aan de algemene reserve (WAR) toegevoegd.

  • 9. In afwijking van het eerste lid worden bij vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. Er wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde rentepercentage van de portefeuille leningen.

Artikel 13. Prijzen economische activiteiten

  • 1. Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.

  • 2. Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college voor leningen vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of de garantie wordt gemotiveerd.

  • 3. Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4. Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 14. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1. Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, rechten, heffingen en leges.

  • 2. Het college biedt de raad jaarlijks een kadernota aan waarin opgenomen de kaders voor de prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, werken en diensten aan overheidsbedrijven en derden en voor de huren en de erfpachten.

  • 3. Het college legt bij een tussentijdse wijziging van prijzen, huren en erfpachten ten opzichte van de kaders uit de nota vooraf een besluit voor aan de raad.

Artikel 15. Financieringsfunctie

  • 1. Voor nadere detaillering van het beleid, richtlijnen en limieten wordt verwezen naar de nota treasurybeleid.

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikelen 16 tot en met 22 vervallen

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 23. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a. het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

  • b. het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, reserves en voorzieningen en contracten;

  • c. het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d. het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e. het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

  • f. de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 24. Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a. een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b. een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • c. de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d. de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e. de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f. de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan de taakvelden;

  • g. het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • h. het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

  • i. het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen,

opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 25. Interne controle

  • 1. Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a, van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b, van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2. Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 26. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De financiële verordening gemeente Borger-Odoorn 2019, vastgesteld op 28-05-2020, wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

  • 2. Op investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut die voor 1 januari 2017 zijn gedaan, blijft de financiële verordening, vastgesteld op 01-07-2012, van toepassing zoals deze gold op de dag voor de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2023.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Borger-Odoorn 2023.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering d.d. 15-12-2022.

Bijlage afschrijvingsbeleid bij artikel 9

Algemeen

Materiële vast activa met economisch nut en immateriële vaste activa met een verkrijgingsprijs is het uitgangspunt van minder dan € 25.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden, terreinen en conform BBV activering gewenst is.

Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.

Start afschrijving: Op 1 januari van het jaar volgend op de afronding/uitvoering van het werk.

Rentetoerekening; Conform BBV wordt de werkelijke rente toegerekend.

Restwaarde: Geen, afschrijving tot nihil

Afschrijvingsbeleid immateriële vaste activa

De volgende immateriële vaste activa worden lineair afgeschreven in:

  • a.

    maximaal 10 jaar: bijdragen aan activa in eigendom van derden;

  • b.

    5 jaar: kosten voor onderzoek en ontwikkeling;

Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met economisch nut

Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.

De volgende materiële vaste activa met economisch nut worden lineair afgeschreven in:

  • a.

    5 jaar: aanleg tijdelijke terreinwerken;

  • b.

    40 jaar: nieuwbouw woonruimten en schoolgebouwen (50 jaar indien duurzaam);

  • c.

    40 jaar: nieuwbouw kantoren en bedrijfsgebouwen (50 jaar indien duurzaam);

  • d.

    10 jaar: nieuwbouw tijdelijke woonruimten en tijdelijke bedrijfsgebouwen;

  • e.

    40 jaar: renovatie, restauratie en aankoop woonruimten, en schoolgebouwen (50 jaar indien duurzaam);

  • f.

    40 jaar: renovatie, restauratie en aankoop kantoren en bedrijfsgebouwen (50 jaar indien duurzaam);

  • g.

    15 jaar: technische installaties in bedrijfsgebouwen;

  • h.

    10 jaar: veiligheidsvoorzieningen bedrijfsgebouwen;

  • i.

    10 jaar: telefooninstallaties;

  • j.

    3 jaar: automatiseringsapparatuur;

  • k.

    4 jaar: computerapplicaties;

  • l.

    10 jaar: kantoormeubilair en schoolmeubilair;

  • m.

    10 jaar: containers ABP;

  • n.

    15 jaar: ondergrondse glascontainers;

  • o.

    15 jaar: speeltoestellen

  • p.

    25 jaar: riool- en bouwkundige vervangingen tot en met 2022;

  • q.

    60 jaar: riool- en bouwkundige vervangingen vanaf 2023;

  • r.

    60 jaar: klimaat- en grondwatermaatregelen;

  • s.

    15 jaar: riool, mechanische/elektrische vervangingen;

  • t.

    10 jaar: laadpalen voor elektrische voertuigen;

  • u.

    Div.jaar: materieel BORG (voertuigen/werkmaterieel) volgens materieelplan BORG.

Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met maatschappelijk nut

De volgende materiële vaste activa met maatschappelijk nut worden lineair afgeschreven in:

  • a.

    maximaal 30 jaar: parken, sportvelden en groenvoorzieningen;

  • b.

    maximaal 20 jaar: wegen, pleinen en rotondes;

  • c.

    maximaal 60 jaar: betonnen tunnels, viaducten en bruggen;

  • d.

    maximaal 60 jaar: stalen bruggen;

  • e.

    maximaal 25 jaar: houten bruggen;

  • f.

    maximaal 25 jaar: aanleg geluidswallen;

  • g.

    maximaal 20 jaar: openbare verlichting, armaturen;

  • h.

    maximaal 40 jaar: openbare verlichting, lichtmasten;

  • i.

    maximaal 10 jaar: straatmeubilair;

  • j.

    maximaal 50 jaar: havens, kades, sluizen en waterkeringen;

  • k.

    maximaal 25 jaar: waterwegen, waterbergingen en walbeschoeiing.