Subsidieverordening Gecertificeerde Instellingen Regio IJsselland

Geldend van 06-06-2024 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024

Intitulé

Subsidieverordening Gecertificeerde Instellingen Regio IJsselland

De raad van de gemeente Zwolle, gelezen het voorstel van het college van 8 november 2022, gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht, gelet op de Subsidieverordening Gecertificeerde Instellingen Regio IJsselland 2020-2022, [overwegende dat deze subsidieverordening eind 2022 verloopt] besluit vast te stellen de: Subsidieverordening Gecertificeerde Instellingen Regio IJsselland

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Algemeen

Art. 1 Begripsbepalingen p. 2

Art. 2 Verantwoordelijkheid college p. 2

Hoofdstuk 2 Maatregelen jeugdbescherming en jeugdreclassering

Art. 3 Subsidiabele activiteiten p. 3

Art. 4 Subsidieontvanger p. 3

Art. 5 Maximaal aantal subsidieontvangers p. 3

Art. 6 Subsidiabele producten p. 3

Art. 7 Subsidietijdvak p. 3

Art. 8 Meerjarige subsidieverlening p. 4

Art. 9 Hoogte subsidie p. 4

Art. 10 Indieningstermijn aanvraag subsidieverlening p. 4

Art. 11 Indieningsvereisten p. 4 & 5

Art. 12 Beslistermijn p. 5

Art. 13 Overige voorwaarden voor subsidie p. 5

Art. 14 Beoordelingscriteria p. 5 & 6

Art. 15 Algemene meldplicht p. 6

Art. 16 Communicatie en calamiteiten p. 6

Art. 17 Voortgangsrapportages en -gesprekken p. 6 & 7

Art. 18 Verwijzing voor jeugdhulp p. 7

Art. 19 Start van een maatregel p. 8

Art. 20 Einde van een maatregel p. 8

Art. 21 Overige verplichtingen p. 8 & 9

Art. 22 Indieningstermijn en beslistermijn vaststelling subsidie p. 9

Art. 23 Indieningsvereisten vaststelling subsidie p. 9

Art. 24 Intrekkingsgronden p. 9

Hoofdstuk 3 Overige en slotbepalingen

Art. 25 Afwijken p. 10

Art. 26 Overgangsbepalingen p. 10

Art. 27 Intrekking bestaande regeling p. 10

Art. 28 Inwerkingtreding p. 10

Art. 29 Citeertitel p. 10

Bijlage 1 Uitwerking subsidiabele producten p. 11 t/m 25

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen hebben de in de Jeugdwet omschreven begrippen dezelfde betekenis als daaraan in die wet wordt gegeven.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    buffervermogen: het vrij beschikbare vermogen van een GI, bijvoorbeeld in de vorm van een algemene of overige reserve, of een (niet gebonden) egalisatiereserve, om tegenvallers op te vangen.

  • -

    college: het college van burgemeester en wethouder;

  • -

    exit plan: een plan waarin de Gecertificeerde Instelling (GI) uiteenzet op welke wijze zij zich in het geval van een volledige of gedeeltelijke beëindiging van gesubsidieerde producten in zal spannen ten behoeve van:

  • a

    het kunnen blijven uitvoeren van deze producten totdat de uitvoering kan worden overgedragen aan een andere GI die deze producten zal uitvoeren;

  • b

    het faciliteren van de overdracht van alle met betrekking tot de uitvoering van deze producten te verrichten werkzaamheden, inclusief het leveren van alle voor de bevordering van de zorgcontinuïteit benodigde administratieve ondersteuning;

  • c

    de overname van het betrokken personeel door een gecertificeerde instelling zoals bedoeld in sub a;

  • d

    het zoveel mogelijk voortzetten van de bestaande hulpverleningsrelaties tussen jeugdhulpverleners of medewerkers van de GI en jeugdigen en/of hun ouder(s);

  • -

    Gecertificeerde Instelling: rechtspersoon die in het bezit is van een (voorlopig) certificaat als bedoeld in artikel 3.4 van de Jeugdwet en die een kinderbeschermingsmaatregel en/of jeugdreclassering uitvoert;

  • -

    normenkader: normenkader ten behoeve van certificering van uitvoerende organisaties voor Jeugdbescherming en Jeugdreclassering opgenomen in het Certificatieschema voor toetsing van het kwaliteitsmanagementsysteem van uitvoerende organisaties voor Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;

  • -

    RSJ IJsselland: de gemeenschappelijke regeling Bedrijfsvoeringsorganisatie Regionaal Serviceteam Jeugd IJsselland met als deelnemende gemeenten: Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Ommen, Olst-Wijhe, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle;

woonplaatsbeginsel: het beginsel zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet

Artikel 2 Verantwoordelijkheid college

  • 1. Het college van de gemeente is verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdbescherming en -reclassering (artikel 2.4 Jeugdwet). De Gecertificeerde Instellingen voor jeugdbescherming en -reclassering (subsidieaanvragers) voeren deze maatregelen uit.

  • 2. Het college is belast met de uitvoering van deze subsidieverordening.

Hoofdstuk 2 Maatregelen jeugdbescherming en jeugdreclassering

Artikel 3 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor de producten die zijn vermeld in artikel 6 en verder omschreven in bijlage 1 bij deze subsidieverordening. Dit ten behoeve van de jeugdigen die conform het woonplaatsbeginsel onder verantwoordelijkheid vallen van één van de deelnemende gemeenten van het RSJ IJsselland, voor zover deze op grond van de Jeugdwet verplicht door een Gecertificeerde Instelling moeten worden uitgevoerd.

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor zover het maatregelen betreft die zijn opgelegd na inwerkingtreding van deze verordening of waarvan de uitvoering na inwerkingtreding van deze verordening is overgenomen van een andere Gecertificeerde Instelling.

Artikel 4 Subsidieontvanger

Subsidie wordt uitsluitend verleend aan Gecertificeerde Instellingen.

Artikel 5 Maximaal aantal subsidieontvangers

Maximaal drie Gecertificeerde Instellingen kunnen een subsidie ontvangen.

Artikel 6 Subsidiabele producten

De volgende producten, waarvan de productbeschrijvingen zijn opgenomen in bijlage 1, kunnen worden gesubsidieerd:

a. wettelijke producten:

  • 1. ondertoezichtstelling (OTS) <1 jaar;

  • 2. ondertoezichtstelling (OTS) >1 jaar;

  • 3. voogdij;

  • 4. Jeugdreclassering (Jr) regulier (toezicht & begeleiding);

  • 5. samenloop;

  • 6. Intensieve Trajectbegeleiding Harde Kern (ITB Harde Kern);

  • 7. Intensieve Trajectbegeleiding Criminaliteit in Relatie tot de Integratie van Etnische Minderheden (ITB CRIEM);

  • 8. GBM Advies

  • 9. GBM Begeleiding

  • 10. Landelijk Expertiseteam Jeugdbescherming (LET-Jb);

  • 11. Scholing- en Trainingsprogramma (STP);

  • 12. instemmingsverklaring.

    b. vrijwillige producten:

  • 1. consultatie

  • 2. FORZA

  • 3. BASTA

  • 4. Veilige Start

Artikel 7 Subsidietijdvak

1. Subsidie wordt verleend voor een tijdvak van maximaal zes kalenderjaren, ingaande per 1 januari 2023.

2. Subsidie wordt bij beschikking verleend voor vier kalenderjaren. Indien de subsidieontvanger aanspraak wenst te blijven maken op de subsidie, kan de subsidieontvanger een aanvraag

indienen voor de resterende twee kalenderjaren. Dit uiterlijk op 1 juli voor het verstrijken van

de termijn van vier kalenderjaren.

3. De subsidieverlening t.a.v. de aanvraag voor de resterende twee kalenderjaren kan alleen worden geweigerd als het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming daartoe aanleiding geeft en subsidiëring op grond van deze verordening geen mogelijkheid biedt om voldoende inhoud te geven aan dit Toekomstscenario.

Artikel 8 Meerjarige subsidieverlening

De subsidie voor meerdere kalenderjaren wordt, indien deze ten laste komt van een nog niet vastgestelde of goedgekeurde begroting, slechts verleend onder de voorwaarde als bedoeld in artikel 4:34 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 9 Hoogte subsidie

1. Het college stelt de tarieven eenmalig per maatregel per product op jaarbasis vast voor 2024 in overeenstemming met hetgeen is gesteld in de Handreiking Landelijk tarief en bekostiging JBJR.

2. He tarief wordt voor de jaren na 2024 eenmaal per jaar geïndexeerd.

3. Als index wordt uitgegaan van de OVA-index voor 90% van het tarief voor personele kosten en van de PPC-index voor 10% van het tarief, voor materiële kosten.

4. Bij het indexeren wordt aangesloten op de systematiek die is afgesproken in de contractstandaarden Jeugd.

5. Er vindt voorlopige en definitieve indexering van het geldende tarief plaats, waarbij geldt dat het tarief voor jaar t+1 wordt vastgesteld op basis van de voorlopige indexering voor dat jaar. Het effect van de definitieve indexering van jaar t wordt eveneens verwerkt in het tarief van t+1.

6. Het college publiceert de tarieven voor het komende jaar uiterlijk op 1 oktober voorafgaande aan het jaar van uitvoering.

7. Het college kan afwijken van hetgeen bepaald is in het eerste lid.

Artikel 10Buffervermogen

  • 1.

    Het buffervermogen van de subsidieontvanger is maximaal 10% van de gemiddelde totale jaaromzet gedurende de drie meest recente boekjaren.

  • 2.

    Het college legt bij beschikking vast voor welke risico’s het buffervermogen mag worden aangesproken.

  • 3.

    De subsidieontvanger voegt exploitatieoverschotten toe aan het buffervermogen voor zover daarmee het maximaal toegestane buffervermogen niet wordt overschreden.

  • 4.

    Indien uit de jaarrekening blijkt dat het buffervermogen van de subsidieontvanger lager is dan het in het eerste lid benoemde maximale buffervermogen geldt een opslag van 2% op de tarieven die volgen uit artikel 9. De opslag wordt gebruikt om het buffervermogen aan te vullen tot de maximaal toegestane hoogte.

  • 5.

    Het college kan bij beschikking afwijken van het bepaalde in het eerste en vierde lid.

Artikel 11 Indieningstermijn aanvraag subsidieverlening

1. Aanvragen om subsidieverlening kunnen worden ingediend in de periode van 1 oktober tot en met 31 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het tijdvak waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

2. Aanvragen die voor 15 oktober zijn ontvangen, worden beoordeeld op volledigheid. In geval van onvolledigheid krijgen de aanvragers gelegenheid de aanvraag alsnog aan te vullen tot en met uiterlijk 31 oktober.

3. Aanvragen of aanvullingen van aanvragen die na 31 oktober worden ontvangen, worden buiten behandeling gelaten.

4. In afwijking van het eerste lid geldt voor het eerste tijdvak (2023 t/m 2028) dat de aanvraag om subsidieverlening vóór 15 december 2022 moet zijn ingediend.

Artikel 12 Indieningsvereisten

Een aanvraag bevat een plan waarin een heldere, duidelijke en relevante beschrijving is opgenomen van de activiteiten en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de genoemde doelstellingen voor de periode van vier jaar. De aanvraag bevat daarmee in ieder geval:

a. de producten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

b. de wijze waarop aanvrager aansluit bij de in de regio gebruikelijke werkwijzen en methoden met betrekking tot de toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van jeugdhulp;

c. hoe meer ingezet kan gaan worden op het herkennen van problematiek en trauma bij ouders;

d. welke invloed de GI heeft om een bijdrage te leveren aan het verminderen van het aantal complexe echtscheidingen;

e. hoe de GI oog blijft houden voor natuurlijke voogden uit het netwerk van de jeugdige in geval

van voogdij bij de GI en hoe de GI dit netwerk van de jeugdige versterkt;

f. de wijze waardoor maatregelen in duur kunnen worden verkort;

g. hoe de GI meer in gaat zetten op terug naar huis en wat de invloed van de GI hierop is;

h. een exit plan.

Artikel 13 Beslistermijn

1. Het college beslist uiterlijk 15 december van het jaar voorafgaand aan het subsidietijdvak op de

ingediende aanvragen.

2. In afwijking van het eerste lid geldt voor het eerste tijdvak (2023 t/m 2028) dat het college uiterlijk

op 31 december 2022 beslist op de ingediende aanvragen.

Artikel 14 Overige voorwaarden voor subsidie

Subsidie wordt uitsluitend verleend wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de aanvraag heeft betrekking op de uitvoering van de subsidiabele producten in de deelnemende gemeenten van het RSJ IJsselland ten behoeve van alle jeugdigen behorend tot de doelgroep jeugdbescherming en jeugdreclassering;

  • b. de subsidieontvanger beschikt gedurende het subsidietijdvak over het kwalitatief en kwantitatief benodigde personeel en materieel voor de door hem uit te voeren subsidiabele producten;

  • c. de aanvrager voldoet aan het Normenkader ten behoeve van de certificering van uitvoering voor jeugdbescherming en jeugdreclassering;

  • d. de aanvrager is bekend met de lokale zorgstructuur in de deelnemende gemeenten van het RSJ IJsselland;

  • e. de locaties van waaruit de producten worden uitgevoerd, zijn gelegen in de deelnemende gemeenten van het RSJ IJsselland.

Artikel 15 Beoordelingscriteria

  • 1. Het college beoordeelt de aanvragen aan de hand van de criteria uit artikel 12.

  • 2. Het college kent voor de criteria genoemd in het eerste lid onder b, c, d, e, f en g het volgende aantal maximale punten toe:

  • Subgunningscriteria

  • Maximaal aantal punten

  • b

  • 16

  • c

  • 16

  • d

  • 16

  • e

  • 16

  • f

  • 16

  • g

  • 16

  • Totaal maximaal

  • 96

  • 3. De subgunningscriteria worden als volgt beoordeeld:

  • - Score 16 wordt gegeven als de aanvrager zeer goed voldoet aan de vereisten, biedt uitstekend inzicht in de wijze waarop de inschrijver bijdraagt aan de realisatie van de doelstelling en biedt duidelijk meerwaarde in het realiseren van de doelstellingen.

  • - Score 12 wordt gegeven als de aanvrager goed voldoet aan de vereisten, biedt goed inzicht in de wijze waarop de inschrijver bijdraagt aan de realisatie van de doelstelling en biedt goede meerwaarde in het realiseren van de doelstellingen.

  • - Score 8 wordt gegeven als de aanvrager voldoende voldoet aan de vereisten, biedt beperkt inzicht in de wijze waarop aanvrager bijdraagt aan de realisatie van de doelstelling en/of biedt geen of zeer beperkte meerwaarde voor het dagelijks bestuur in het realiseren van de doelstellingen.

  • - Score 4 wordt gegeven als de aanvrager onvoldoende voldoet aan de vereisten, biedt beperkt inzicht in de wijze waarop aanvrager bijdraagt aan de realisatie van de doelstelling en/of biedt geen of zeer beperkte meerwaarde voor het dagelijks bestuur in het realiseren van de doelstellingen.

  • - Score 0 wordt gegeven als de aanvrager slecht voldoet aan de vereisten en/of, biedt geen inzicht in de wijze waarop aanvrager bijdraagt aan de realisatie van de doelstelling en/of geeft aanleiding twijfels te hebben over het kunnen realiseren van de doelstelling.

    4. Subsidie wordt verleend aan iedere aanvrager die 60 of meer punten behaald, tot een maximum van drie aanvragers.

    5. Bij meer dan drie aanvragers, wordt de subsidie verleend aan de drie aanvragers die het hoogste scoren. Het maken van een keuze tussen twee of meer aanvragen die gelijk hebben gescoord, vindt plaats door middel van het afnemen van een interview van de gelijk scorende aanvragers aan de hand van een casus. Hierbij zijn de volgende aandachtspunten van belang:

  • a. het samenwerken met de lokale toegang;

  • b. de eigen kracht van het gezinssysteem;

  • c. het impassen van lokale algemene voorzieningen; en

  • d. het afschalen van de maatregel.

  • Van deze interviews worden verslagen gemaakt, waarin de waardering van bovengenoemde punten wordt gemotiveerd.

Artikel 16 Algemene meldplicht

De subsidieontvanger is verplicht te melden aan het college wanneer:

a. de certificering dreigt te worden ingetrokken, geschorst of niet te worden verlengd;

b. de financiële continuïteit van de subsidieontvanger niet meer kan worden gegarandeerd;

c. er feiten en/of ontwikkelingen zijn die ertoe leiden of toe kunnen leiden dat de producten niet kunnen worden verwezenlijkt;

d. er een wijziging is van het huishoudelijk reglement, onder toezending van een afschrift van het nieuwe reglement;

e. er een wijziging is in de bestuurssamenstelling.

Artikel 17 Communicatie en calamiteiten

De subsidieontvanger is verplicht om zich te houden aan het vastgestelde communicatieprotocol inclusief het escalatiemodel bij calamiteiten en crisis. De meest actuele versie is te vinden op de website van het RSJ IJsselland.

Artikel 18 Voortgangsrapportages en -gesprekken

1. De subsidieontvanger is verplicht om iedere vier maanden als dit kan en anders ieder kwartaal, vijf werkdagen voorafgaand aan het prestatiedialoog (voortgangsgesprek) een voortgangsrapportage in te dienen. Deze bevat in ieder geval:

  • a. aantal klachten en calamiteiten;

  • b. cliënttevredenheid (volgens eigen meting);

  • c. percentage waarbij het lukt om het eerste contact binnen 5 werkdagen te laten plaatsingen;

  • d. percentage waarbij het binnen 6 weken lukt om een gezinsgerichte gedragen koers vast te stellen;

  • e. percentage waarbij het lukt om binnen drie maanden passende (jeugd)hulp in te zetten;

  • f. inzicht te geven in het verloop (in- en uitstroom), (ziekte)verzuim en percentage PNIL ten aanzien van de medewerkers;

  • g. inzicht in de ontwikkeling van de solvabiliteit en liquiditeit en rentabiliteit;

  • h. prognose jaarrekeningresultaat lopend boekjaar.

    2. Het college levert ten behoeve van de prestatiedialogen aan:

  • a. aantal jeugdigen die instromen, doorstromen en uitstromen, totaal en per gemeente;

  • b. effectiviteit van de maatregel (succesvol beëindigd, herhaald beroep), duur van de maatregel,

  • totaal en per gemeente;

  • c. reden beëindiging en leeftijd;

  • d. kosten per jeugdige.

    3. Tijdens de prestatiedialogen kennen we een aantal vaste inhoudelijke agendapunten die in ieder geval gaan over:

  • a. de ontwikkelingen op basis van de aangeleverde informatie vanuit de subsidieontvanger en de regio zoals benoemd in de leden 1 en 2 van dit artikel;

  • b. ontwikkelingen in het kader van het vastgestelde ontwikkelpotentieel;

  • c. samenwerking met lokale toegangen en de inzet van specialistische jeugdhulp, lichtere, wijkgerichte of lokale en voorliggende voorzieningen;

  • d. aantal uithuisplaatsingen en daarbij ook het aantal jeugdigen dat binnen welke periode weer terugkeert naar huis (terugplaatsingen);

  • e. de mate waarin de subsidieontvanger uitvoering geeft aan het bij aanvraag van de subsidie ingediende plan van aanpak als bedoeld in artikel 12;

  • f. de mate waarin het lukt om voor jeugdigen die de leeftijd van 16,5 jaar bereiken, samen de jeugdige en zijn/haar netwerk een toekomstplan te maken. En daarmee samenhangend het percentage waarbij toekomstplan is besproken met lokale toegang.

    4. Drie keer per jaar vindt een prestatiedialoog plaats.

Artikel 19 Verwijzing voor jeugdhulp

1. Jeugdhulp is niet altijd de oplossing om een ontwikkelingsbedreiging af te wenden. Soms zijn andere vormen van hulp nodig. Daarom neemt de subsidieontvanger, wanneer deze jeugdhulp wil inzetten, contact op met de, in de betreffende casus, contactpersoon van de gemeentelijke toegang. Hoe staat in de afspraken zoals gemaakt rondom ‘Inzet jeugdhulp’.

2. De subsidieontvanger en de contactpersoon van de gemeentelijke toegang bekijken samen welke (jeugd)hulp passend is in de casus, voordat een jeugdhulpaanbieder is betrokken. Hierbij betrekken zij ook de eventuele mogelijkheden vanuit het lokale veld/voorliggende voorzieningen. Verwijzing vindt in principe enkel plaats naar door het RSJ IJsselland gecontracteerde jeugdhulpaanbieders.

3. Indien de subsidieontvanger en de contactpersoon van de gemeentelijke toegang het niet eens kunnen worden over de inzet van (jeugd)hulp, dan heeft de subsidieontvanger de doorslaggevende stem. De GI heeft immers verwijsbevoegdheid en is bekwaam om in te schatten welke hulp ingezet kan worden. Indien deze situatie zich voordoet, gaan de betreffende professionals hierna wel met elkaar in gesprek, al dan niet in het bijzijn van hun leidinggevende, om te bezien hoe dergelijke situaties in de toekomst voorkomen kunnen worden.

4. De subsidieontvanger maakt gebruik van het format voor de bepaling jeugdhulp zoals gepubliceerd op de website van het RSJ IJsselland.

5. De subsidieontvanger stuurt de bepaling jeugdhulp naar de betreffende jeugdhulpaanbieder en het door de betreffende gemeente opgegeven e-mailadres. In de cc wordt de contactpersoon van de gemeente meegenomen.

Artikel 20 Start van een maatregel

1. Conform de afspraken vanuit de vernieuwde werkwijze jeugd, vindt er binnen drie, maximaal vijf werkdagen nadat de maatregel is uitgesproken, de Ronde Tafel Start Maatregel plaats. De Raad voor de Kinderbescherming organiseert deze. Dit moment is bedoeld als overdracht vanuit de Raad voor de Kinderbescherming naar de subsidieontvanger.

2. De Ronde Tafel Start Maatregel is bedoeld om:

  • a. aan de jeugdige (indien van toepassing) en ouder(s) duidelijk te maken wat de betreffende maatregel betekent;

  • b. duidelijkheid te creëren over wie waarvoor verantwoordelijk is, zodat alle relevante betrokkenen (benoemd in het raadsrapport) op de hoogte zijn, het traject helder is en prioriteiten kunnen worden gesteld;

  • c. te starten met het maken van een gedragen koers (plan van aanpak) waarbij uit wordt gegaan van een gezinsgerichte benadering;

  • d. de contactpersoon van de lokale toegang te benoemen in de betreffende casus.

Artikel 21 Einde van een maatregel

1. Er zijn twee momenten te onderscheiden waardoor een maatregel eindigt, te weten:

  • a. maatregel hoeft niet verlengd te worden;

  • b. maatregel kan tussentijds worden beëindigd.

    2. Wanneer de subsidieontvanger voornemens is om de maatregel te beëindigen (los van het moment) vindt er afstemming plaats met de contactpersoon van de lokale toegang om gezamenlijk te bezien of het vrijwillig kader toereikend is en wat hiervoor eventueel nog moet gebeuren.

    3. Los van het moment van het einde van de maatregel, vindt er altijd een vloeiende overdracht plaats van de subsidieontvanger naar de lokale toegang. Dit middels de Ronde Tafel Einde Maatregel Niet Verlengen (maatregel hoeft niet verlengd te worden) of de Ronde Tafel Einde Maatregel Na Kinderrechter (maatregel kan tussentijds worden beëindigd).

    4. De werkwijze ten aanzien van de Ronde Tafels is beschreven in de afspraken rondom de vernieuwde werkwijze. Deze zijn hier van kracht.

Artikel 22 Overige verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht gedurende het subsidietijdvak:

a. gecertificeerd te blijven, te voldoen aan de eisen die bij of krachtens Jeugdwet worden gesteld en te voldoen aan de voorwaarden genoemd in deze subsidieverordening;

b. te beschikken over het kwalitatief en kwantitatief benodigde personeel om de producten uit te kunnen voeren;

c. in ieder geval uiterlijk 18 maanden voordat een jeugdige 18 jaar wordt afstemming te zoeken met de lokale toegang om een passend gezinsgericht toekomstperspectief te formuleren en ter bevordering van een goede overgang 18- en 18+;

d. de subsidieontvanger faciliteert en stimuleert samenwerking met andere betrokken partijen/ organisaties/lokale toegang gemeenten;

e. zich te gedragen als een goed hulpverlener en daarbij in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid die voortvloeit uit de voor hem geldende professionele standaard, te handelen;

f. bij de uitvoering van de subsidiabele producten in overeenstemming te handelen met alle toepasselijke regelgeving, de norm verantwoorde werktoedeling, de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling en de bij aanvraag overlegde bescheiden;

g. aangesloten te zijn bij de verwijsindex, bedoeld in artikel 7.1.2.1 van de Jeugdwet, en hiervan in overeenstemming met de gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 7.1.3.1, eerste lid, van de Jeugdwet, gebruik te maken;

h. zorg te dragen voor een overdracht bij de beëindiging van de subsidie in het kader van zorgcontinuïteit;

i. zodra daar aanleiding toe is, uitvoering te geven aan het exit plan;

j. gebruik te maken van het berichtenverkeer (VECOZO en het Gemeentelijk Gegevens Knooppunt (GGK)) voor het toewijzings- en declaratieproces. De subsidieontvanger houdt hierbij de meest recente versie van de informatiestandaard voor gecertificeerde instellingen zoals deze door het Ketenbureau i-Sociaal domein is gepubliceerd in acht.

k. maandelijks te declareren binnen 30 dagen na afloop van de maand van zorgverlening. Uitzondering kan zijn de eerste declaratie na nieuw traject als gevolg van woonplaatsbeginsel;

l. zolang de mailfaciliteit binnen het berichtenverkeer nog niet beschikbaar is, dient de subsidieontvanger te beschikken over programmatuur waarmee beveiligde communicatie per mail kan plaatsvinden. Deze programmatuur moet gebruikt worden bij het uitwisselen van informatie tussen de subsidieontvanger en gemeente, anders dan het uitwisselen van berichten zoals bedoeld onder j en k van dit artikel;

m. uiterlijk 1 april na afloop van het betreffende kalenderjaar een productieverantwoording per gemeente te overleggen met daarbij een controleverklaring, opgesteld door een onafhankelijk accountant. Hierbij is het Algemeen Accountantsprotocol Financiële Productieverantwoording Wmo en Jeugdwet van toepassing.

Artikel 23 Indieningstermijn en beslistermijn vaststelling subsidie

1. De subsidie wordt per kalenderjaar als onderdeel van het totale subsidietijdvak jaarlijks vastgesteld.

2. De subsidieontvanger dient de aanvraag tot vaststelling van de subsidie als bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 1 juni na afloop van het betreffende kalenderjaar in.

3. Het college beslist, na ontvangst, binnen 13 weken op een aanvraag om subsidievaststelling.

Artikel 24 Indieningsvereisten vaststelling subsidie

1. Bij de aanvraag tot vaststelling worden overgelegd:

  • a. een door een bevoegde functionaris ondertekende bestuursverklaring;

  • b. de op het betreffende kalenderjaar ziende jaarverantwoording, voorzien van een

  • accountantsverklaring.

    2. De reeds overgelegde stukken als bedoeld in artikel 22 onder m worden bij de beslissing tot

    vaststelling van de subsidie betrokken.

Artikel 25 Intrekkingsgronden

Een subsidie kan worden ingetrokken wanneer:

a. het aan de subsidieontvanger afgegeven certificaat als bedoeld in artikel 3.4 van de Jeugdwet niet wordt verlengd, wordt geschorst of wordt ingetrokken;

b. naar het oordeel van het college aannemelijk is dat niet meer wordt voldaan of niet meer zal worden voldaan aan de voorwaarden als genoemd in deze subsidieverordening;

c. aan subsidieontvanger surseance van betaling is verleend of tegen hem het faillissement is uitgesproken.

Hoofdstuk 3 Overige en slotbepalingen

Artikel 26 Afwijken

Het college kan in bijzondere gevallen het bepaalde in deze verordening ten gunste van belanghebbenden buiten toepassing laten of daarvan afwijken, indien strikte toepassing ervan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 27 Overgangsbepalingen

1. Op subsidies die zijn verleend vóór de in artikel 28 genoemde datum, maar op die datum nog niet zijn vastgesteld, blijft de in artikel 29 genoemde verordening van toepassing.

2. Op aanvragen om subsidie die zijn ingediend vóór de in artikel 28 genoemde datum, maar waarop op die datum nog niet is beslist, is deze verordening van kracht.

Artikel 28 Intrekking bestaande regeling

De Subsidieverordening Gecertificeerde Instellingen Regio IJsselland 2020-2022 (in werking getreden op 1 november 2019) wordt ingetrokken.

Artikel 29 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 28 september 2022, tenzij bekendmaking voor deze datum niet heeft plaatsgevonden. In dat geval treedt de verordening in werking op de dag na bekendmaking en werkt deze terug tot en met 28 september 2022.

Artikel 30 Citeertitel

Deze subsidieverordening wordt aangehaald als: ‘Subsidieverordening Gecertificeerde Instellingen Regio IJsselland’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 28 november 2022

P. Snijders, burgemeester

E. Meurs, griffier.