Regeling vervallen per 01-01-2024

Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten gemeente Land van Cuijk 2023

Geldend van 14-12-2022 t/m 21-02-2023

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten gemeente Land van Cuijk 2023

De raad van de gemeente Land van Cuijk;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 25 oktober 2022;

gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet en artikel 15:33 van de Wet milieubeheer;

besluit:

vast te stellen de navolgende verordening overeenkomstig de volgende bepalingen:

Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten gemeente Land van Cuijk 2023

(Verordening reinigingsheffingen gemeente Land van Cuijk 2023)

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1. Inleidende bepaling

Krachtens deze verordening worden geheven:

  • 1.

    een afvalstoffenheffing;

  • 2.

    een reinigingsrecht.

Artikel 2. Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    “gebruik maken” in hoofdstuk II afvalstoffenheffing:

    gebruik maken in de zin van artikel 15.33 Wet Milieubeheer;

  • b.

    bedrijfspand:

    een gebouwde onroerende zaak – of een zelfstandig gebruikt gedeelte ervan – geen perceel zijnde;

  • c.

    bedrijfsafval:

    afvalstoffen afkomstig van bedrijven, kantoren en instellingen, welke door geringe omvang of hoeveelheid gelijk te stellen zijn met huishoudelijk afval en als zodanig mede in aanmerking komen voor het periodieke inzamelen.

Hoofdstuk II Afvalstoffenheffing

Artikel 3. Aard van de belasting en belastbaar feit

  • 1. Onder de naam 'afvalstoffenheffing' wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer (Stb. 1994, 80).

  • 2. De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het feitelijk gebruik van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

Artikel 4. Voorwerp van de belasting

  • 1. Voorwerp van de belasting is een perceel;

  • 2. Als perceel wordt aangemerkt:

    • a.

      de onroerende zaak, bedoeld in artikel 16, onder a, c, d en f, van de Wet waardering onroerende zaken;

    • b.

      de roerende zaak, welke duurzaam aan een plaats gebonden is;

    • c.

      een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • d.

      een samenstel van twee of meer in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren.

    • e.

      het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

Artikel 5. Belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

  • 2. Voor deze belasting wordt:

    • a.

      gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

    • b.

      gebruik door degene aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven;

    • c.

      het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 6. Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • 1. De belasting bedraagt per belastingjaar € 213,96 per perceel;

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid bedraagt de belasting voor het ter beschikking stellen van een als afvalzak bestemde betaalde opdrukzak:

    • a.

      per 10 opdrukzakken met een volume van 30 liter per zak € 7,50;

    • b.

      per 10 opdrukzakken met een volume van 60 liter per zak € 15,00.

Artikel 7. Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8. Wijze van heffing

  • 1. De belasting, bedoeld in artikel 6, eerste lid, wordt bij wege van aanslag geheven.

  • 2. In afwijking in zoverre van het in het eerste lid bepaalde wordt de belasting, bedoeld in artikel 6, tweede lid geheven bij wege van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel nota of andere schriftuur.

Artikel 9. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht;

  • 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven;

  • 3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 10,00;

  • 4. Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk gebruik neemt;

  • 5. Belastingbedragen van minder dan € 10,00 worden niet geheven of ingevorderd;

  • 6. Voor de toepassing van het bepaalde in het vijfde lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde bedragen afvalstoffenheffing of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 10. Termijnen van betaling

  • 1. De aanslagen moeten worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 2. In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan meer is dan € 35,00 of minder dan € 4.000,00 dat de aanslagen moeten worden betaald in drie gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3. In gevallen bedoeld in het tweede lid geldt in afwijking in zoverre van het aldaar bepaalde, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moet worden betaald in elf gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 4. In afwijking in zoverre van het in de vorige leden bepaalde moet de belasting, bedoeld in artikel 6, tweede lid worden betaald op het moment van het doen van de kennisgeving;

  • 5. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Hoofdstuk III Reinigingsrecht

Artikel 11. Aard van de heffing en belastbaar feit

  • 1. Onder de naam “reinigingsrecht” wordt een recht geheven voor het genot van door of vanwege de gemeente verstrekte diensten als omschreven in het tweede lid;

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde genot van diensten bestaat uit het periodiek verwijderen van bedrijfsafval van beperkte omvang en hoeveelheid, voor zover dit wordt aangeboden overeenkomstig de daartoe door of namens de gemeente aangewezen inzamelaar te stellen regelen.

Artikel 12. Belastingplicht

Het recht wordt geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.

Artikel 13. Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • 1. Het recht voor het periodiek verwijderen van bedrijfsafval van beperkte omvang of hoeveelheid bedraagt per belastingjaar € 213,96 per bedrijfspand, exclusief omzetbelasting;

  • 2. Als een bedrijfspand tezamen met een woning, ter zake waarvan afvalstoffenheffing is verschuldigd, naar de omstandigheden beoordeeld een samenstel vormen, wordt het overeenkomstig het eerste lid verschuldigde recht niet geheven;

  • 3. Onverminderd het bepaalde in de vorige leden bedraagt het recht voor het ter beschikking stellen van een als afvalzak bestemde betaalde opdrukzak:

    • a.

      per 10 opdrukzakken met een volume van 30 liter per zak € 7,50;

    • b.

      per 10 opdrukzakken met een volume van 60 liter per zak € 15,00.

Artikel 14. Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 15. Wijze van heffing

  • 1. Het recht, bedoeld in artikel 13, eerste lid, wordt bij wege van aanslag geheven;

  • 2. In afwijking in zoverre van het in het eerste lid bepaalde wordt het recht, bedoeld in artikel 13, derde lid, geheven bij wege van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel nota of andere schriftuur.

Artikel 16. Ontstaan van de belastingschuld en de heffing naar tijdsgelang voor het jaarlijks verschuldigde recht

  • 1. Het recht is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht;

  • 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven;

  • 3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 10,00;

  • 4. Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander bedrijfspand in feitelijk gebruik neemt;

  • 5. Belastingbedragen van minder dan € 10,00 worden niet geheven of ingevorderd;

  • 6. Voor de toepassing van het bepaalde in het vijfde lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde bedragen reinigingsrecht of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 17. Termijnen van betaling

  • 1. De aanslagen moeten worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld;

  • 2. In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan meer is dan € 35,00 of minder dan € 4.000,00 dat de aanslagen moeten worden betaald in drie gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later;

  • 3. In gevallen bedoeld in het tweede lid geldt in afwijking in zoverre van het aldaar bepaalde, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moet worden betaald in elf gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 4. In afwijking in zoverre van het in de vorige leden bepaalde moet het recht artikel 13, derde lid, worden betaald op het moment van het doen van de kennisgeving;

  • 5. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Hoofdstuk IV Aanvullende bepalingen

Artikel 18. Overgangsbepaling

De navolgende:

  • a.

    Verordening reinigingsheffingen Boxmeer 2022 vastgesteld bij raadsbesluit van 20 oktober 2021;

  • b.

    Verordening reinigingsheffingen Cuijk 2022 vastgesteld bij raadsbesluit van 20 oktober 2021;

  • c.

    Verordening reinigingsheffingen Grave 2022 vastgesteld bij raadsbesluit van 20 oktober 2021;

  • d.

    Verordening reinigingsheffingen Mill en Sint Hubert 2022 vastgesteld bij raadsbesluit van 20 oktober 2021;

vervallen met ingang van de in artikel 19 genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 19. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking;

  • 2. De datum en het tijdstip van ingang van de heffing is 1 januari 2023.

Artikel 20. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening reinigingsheffingen Land van Cuijk 2023'.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Land van Cuijk

in zijn openbare vergadering van 8 december 2022.

De griffier,

Richard van der Weegen

De voorzitter,

Wim Hillenaar