Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR685482
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR685482/1
Regeling vervallen per 22-12-2022
Herziening APV 2022 Deel 1 – APV 2022 Deel 2 – Fysieke leefomgevingHoofdstuk 4 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Geldend van 30-12-2022 t/m 21-12-2022
Intitulé
Herziening APV 2022 Deel 1 – APV 2022 Deel 2 – Fysieke leefomgevingHoofdstuk 4 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeenteInhoudsopgave
Deel 1 APV 2022 8
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 8
Artikel 1:1 Definities 8
Artikel 1:2 Beslistermijn 8
Artikel 1:3 Indiening aanvraag 9
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen 9
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing 9
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing 9
Artikel 1:7 Termijnen 9
Artikel 1:8 Weigeringsgronden 9
Hoofdstuk 2 Openbare Orde 10
Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden 10
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden 10
Artikel 2.1a Vechten op een openbare plaats 10
Artikel 2.1b Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp (messen en andere voorwerpen als steekwapen) 11
Afdeling 2 Betoging 11
Artikel 2:2 Optochten 11
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen 11
Artikel 2:4 Afwijking termijn 11
Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens 11
Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken 11
Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen 12
Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg 12
Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d. 12
Artikel 2:8 Dienstverlening 12
Artikel 2:9 Straatartiest 12
Afdeling 5 Veiligheid op de weg 12
Artikel 2:10 Veroorzaken van gladheid 12
Artikel 2:11 Winkelwagentjes 12
Artikel 2:12 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp 13
Artikel 2:13 Openen straatkolken e.d. 13
Artikel 2:14 Kelderingangen e.d. 13
Artikel 2:15 Rookverbod in bossen en natuurterreinen 13
Artikel 2:16 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp 13
Artikel 2:17 Vallende voorwerpen 13
Artikel 2:18 Voorzieningen voor verkeer en verlichting 13
Artikel 2:19 Objecten onder hoogspanningslijn 14
Artikel 2:20 Veiligheid op het ijs 14
Artikel 2:21 (Slaap)verblijf op een openbare plaats 14
Afdeling 6 Evenementen 14
Artikel 2:22 Begripsbepalingen 14
Artikel 2:23 Evenement 15
Artikel 2:24 Ordeverstoring 16
Afdeling 7 Toezicht op openbare inrichtingen 17
Artikel 2:25 Begripsbepalingen 17
Artikel 2:26 Exploitatievergunning openbare inrichting 17
Artikel 2:26a Inhoud exploitatievergunning en aanhangsel vergunning 18
Artikel 2:26b Eisen aan leidinggevenden 18
Artikel 2:26c Wijziging aanhangsel exploitatievergunning 19
Artikel 2:26d Wijziging exploitatievergunning openbare inrichting 19
Artikel 2:26e Intrekkings-, wijzigings- en schorsingsgronden 19
Artikel 2:26f Terrassen 20
Artikel 2:27 Sluitingstijd 20
Artikel 2:28 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting 20
Artikel 2:29 Aanwezigheid in gesloten openbare inrichting 21
Artikel 2:30 Handel binnen openbare inrichtingen 21
Artikel 2:31 Ordeverstoring 21
Artikel 2:32 Het college als bevoegd bestuursorgaan 21
Artikel 2:32a Schakelbepaling 21
Afdeling 8 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf 21
Artikel 2:33 Begripsbepaling 22
Artikel 2:34 Kennisgeving exploitatie 22
Artikel 2:35 Nachtregister 22
Artikel 2:36 Verschaffing gegevens nachtregister 22
Afdeling 9 Toezicht op speelgelegenheden 22
Artikel 2:37 Speelgelegenheden 22
Artikel 2:38 Speelautomaten 22
Afdeling 10 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid 23
Artikel 2:39 Betreden gesloten woning of lokaal 23
Artikel 2:40 Plakken en kladden 23
Artikel 2:41 Vervoer plakgereedschap e.d. 23
Artikel 2:42 Vervoer inbrekerswerktuigen 23
Artikel 2:42a Vervoer geprepareerde voorwerpen 24
Artikel 2:43 Betreden van plantsoenen e.d. 24
Artikel 2:44 Rijden over bermen 24
Artikel 2:45 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen 24
Artikel 2:46 Verboden drankgebruik 24
Artikel 2:46a Verbod speelgoed- en nepwapens 25
Artikel 2:47 Verboden gedrag bij of in gebouwen 25
Artikel 2:48 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten 25
Artikel 2:49 Neerzetten van vervoersmiddelen 25
Artikel 2:50 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d. 25
Artikel 2:51 Bespieden van personen 25
Artikel 2:52 Bewakingsapparatuur 26
Artikel 2:53 Nodeloos alarmeren 26
Artikel 2:54 Alarminstallaties 26
Artikel 2:55 Loslopende honden 26
Artikel 2:56 Verontreiniging door honden 26
Artikel 2:57 Gevaarlijke honden 27
Artikel 2:57a Gevaarlijke honden op eigen terrein 27
Artikel 2:58 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren 27
Artikel 2:58a Begraven dieren in eigen tuin 28
Artikel 2:59 Wilde dieren 28
Artikel 2:60 Loslopend vee 28
Artikel 2:61 Duiven 28
Artikel 2:62 Bijen 28
Artikel 2:62a Overige hinder 29
Artikel 2:63 Bedelarij 29
Afdeling 11 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen 29
Artikel 2:64 Begripsbepaling 29
Artikel 2:65 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister 29
Artikel 2:66 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht 29
Artikel 2:67 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen 30
Artikel 2:68 Handel in horecabedrijven 30
Afdeling 12 Vuurwerk 30
Artikel 2:69 Begripsbepalingen 30
Artikel 2:70 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen 30
Artikel 2:71 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling 30
Artikel 2:71a Carbidschieten 30
Artikel 2:71b Verbod oplaten ballonnen 31
Afdeling 13 Drugsoverlast 31
Artikel 2:72 Drugshandel op straat 31
Artikel 2:72a Openlijk drugsgebruik 31
Afdeling 14 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen 32
Artikel 2:73 Bestuurlijke ophouding 32
Artikel 2:74 Veiligheidsrisicogebieden 32
Artikel 2:75 Cameratoezicht op openbare plaatsen 32
Artikel 2:76 Gebiedsontzeggingen 32
Artikel 2:77 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet 33
Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d. 33
Afdeling 1 Begripsbepalingen 33
Artikel 3:1 Begripsbepalingen 33
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan 34
Artikel 3:3 Nadere regels 34
Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke 34
Artikel 3:4 Seksinrichtingen 34
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder 34
Artikel 3:6 Sluitingstijden 35
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting 36
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder 36
Artikel 3:9 Straatprostitutie 36
Artikel 3:10 Sekswinkels 36
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische 37
Artikel 3:12 Beslissingstermijn 37
Artikel 3:13 Weigeringsgronden 37
Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer 37
Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie 37
Artikel 3:15 Wijziging beheer 38
Afdeling 5 Overgangsbepaling 38
Artikel 3:16 Overgangsbepaling 38
Artikel 3:17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf 38
Artikel 3:18 Raamprostitutie 39
Artikel 3:20 Handhaving straatprostitutie 39
Afdeling 6 Overige bepalingen 39
Artikel 3:21 Verbodsbepaling klanten 39
Artikel 3:22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke 40
Hoofdstuk 4 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente 40
Afdeling 1 Parkeerexcessen 40
Artikel 4:1 Begripsbepalingen 40
Artikel 4:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d. 40
Artikel 4:3 Te koop aanbieden van voertuigen 41
Artikel 4:4 Defecte voertuigen 41
Artikel 4:5 Voertuigwrakken 41
Artikel 4:6 Kampeermiddelen en/of andere voertuigen 41
Artikel 4:7 Parkeren van reclamevoertuigen 41
Artikel 4:8 Parkeren van grote voertuigen 42
Artikel 4:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen 42
Artikel 4:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen 42
Artikel 4:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen 42
Artikel 4:12 Overlast van fiets of bromfiets 43
Afdeling 2 Collecteren 43
Artikel 4:13 Inzameling van geld of goederen 43
Afdeling 3 Venten 43
Artikel 4:14 Begripsbepaling 43
Artikel 4:15 Ventverbod 43
Hoofdstuk 5 Straf-, overgangs- en slotbepalingen 44
Artikel 5:1 Strafbepaling 44
Artikel 5:2 Toezichthouders 44
Artikel 5:3 Binnentreden woningen 45
Artikel 5:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening 45
Artikel 5:5 Overgangsbepaling 45
Artikel 5:6 Citeertitel 45
Hoofdstuk 6 Deel 2 Fysieke leefomgeving 45
Afdeling 1 Bruikbaarheid van de weg 45
Artikel 6:1 Het plaatsen van voorwerpen op openbare plaatsen in strijd met de publieke functie daarvan 45
Artikel 6:2 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg 46
Artikel 6:3 Maken, veranderen van een uitweg 46
Afdeling 2 Geluidhinder en verlichting 46
Artikel 6:4 Begripsbepalingen 46
Artikel 6:5 Aanwijzing collectieve festiviteiten 47
Artikel 6:6 Kennisgeving incidentele festiviteiten 48
Artikel 6:7 Verboden incidentele festiviteiten 48
Artikel 6:8 Onversterkte muziek 49
Artikel 6:9 Overige geluidhinder 49
Artikel 6:9a (Geluid)hinder in de openlucht 50
Artikel 6:9b (Geluid)hinder door dieren 50
Artikel 6:9c (Geluid)hinder door bromfietsen e.d. 50
Artikel 6:9d (Geluid)hinder door vrachtauto’s 50
Artikel 6:9e Routering 50
Artikel 6:9f Mosquito’s 51
Afdeling 3 Bodem-, weg en milieuverontreiniging 51
Artikel 6:10 Straatvegen 51
Artikel 6:11 Natuurlijke behoefte doen 51
Artikel 6:12 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen 51
Artikel 6:12a Verbod te lozen op een straatkolk 51
Afdeling 4 het bewaren van houtsopstanden 51
Artikel 6:13 Begripsbepalingen 51
Artikel 6:14 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden 52
Artikel 6:15 Vergunning van rechtswege 52
Afdeling 5 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast 52
Artikel 6:16 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz. 52
Artikel 6:17 Stankoverlast door gebruik van meststoffen 52
Artikel 6:18 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclames 52
Artikel 6:19 Vergunningsplicht lichtreclame 52
Afdeling 6 Kamperen buiten kampeerterreinen 52
Artikel 6:20 Begripsbepaling 53
Artikel 6:21 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen 53
Artikel 6:22 Aanwijzing kampeerplaatsen 54
Afdeling 7 Standplaatsen 54
Artikel 6:23 Begripsomschrijving 54
Artikel 6:24 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden 54
Artikel 6:25 Toestemming rechthebbende 55
Artikel 6:26 Afbakeningsbepalingen 55
Afdeling 8 Snuffelmarkten 55
Artikel 6:27 Begripsbepaling 55
Artikel 6:28 Organiseren van een snuffelmarkt 55
Afdeling 9 Openbaar water 55
Artikel 6:29 Voorwerpen op, in of boven openbaar water 55
Artikel 6:30 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen 56
Artikel 6:31 Aanwijzingen ligplaats 56
Artikel 6:32 Verbod innemen ligplaats 56
Artikel 6:33 Beschadigen van waterstaatswerken 56
Artikel 6:34 Reddingsmiddelen 57
Artikel 6:35 Veiligheid op het water 57
Artikel 6:36 Overlast aan vaartuigen 57
Afdeling 10 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden 57
Artikel 6:37 Begripsbepalingen 57
Artikel 6:38 Crossterreinen 57
Artikel 6:39 Beperking verkeer in natuurgebieden 58
Afdeling 11 Verbod vuur te stoken 58
Artikel 6:40 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken 58
Afdeling 12 Verstrooiing van as 59
Artikel 6:41 Begripsbepaling 59
Artikel 6:42 Verboden plaatsen 59
Artikel 6:43 Hinder of overlast 59
Deel 1 APV 2022
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1:1 Definities
In deze verordening wordt verstaan onder:
- bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994];
- beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;
- bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;
- bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;
- bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;
- college: het college van burgemeester en wethouders;
- gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;
- handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;
- motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
- openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;
- openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;
- parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
- rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;
- voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens, zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;
- weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 1:2 Beslistermijn
1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.
3. Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.
4. Het bepaalde in het eerste en het tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid.
5. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, of een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, aanhef en onder a, of artikel 4:11.
Artikel 1:3 Indiening aanvraag
1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.
2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
3. Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
1. De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
1. De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:
a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;
e. Indien de houder dit verzoekt.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning
Artikel 1:7 Termijnen
1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.
Artikel 1:8 Weigeringsgronden
1. De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu.
2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daarvoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.
3. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd.
Hoofdstuk 2 Openbare Orde
Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
1. Het is verboden:
a. op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden;
b. iemand uit te jouwen, na te schreeuwen of met aanstootgevende taal lastig te vallen of op een andere wijze overlast aan te doen.
2. Degene die op een openbare plaats:
a. aanwezig is bij een voorval waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;
b. aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;
c. zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing; is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
3. Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.
4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.
5. Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2.1a Vechten op een openbare plaats
1. Het is verboden op een openbare plaats te vechten.
2. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor plaatsen of gebouwen waar vechtsporten worden beoefend.
Artikel 2.1b Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp (messen en andere voorwerpen als steekwapen)
1. Het is verboden op door de burgemeester aangewezen wegen, met inbegrip van daaraan gelegen voor publiek toegankelijke gebouwen, messen of andere zaken die als steekwapen kunnen worden gebruikt bij zich te hebben.
2. Het verbod geldt niet voor wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie en evenmin voor andere zaken die als steekwapen kunnen worden gebruikt mits deze zaken zodanig zijn ingepakt dat zij niet geschikt zijn voor onmiddellijk gebruik.
Afdeling 2 Betoging
Artikel 2:2 Optochten
[Vervallen per 18-12-2008]
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestatie, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 72 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
2. De kennisgeving bevat:
a. naam en adres van degene die de betoging houdt;
b. het doel van de betoging;
c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;
d. de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;
e. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;
f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.
3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande vóór 12.00 uur.
5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid, genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.
Artikel 2:4 Afwijking termijn
[Vervallen per 18-12-2008; opgenomen in artikel 2:3]
Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens
[Vervallen per 18-12-2008; opgenomen in artikel 2:3]
Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.
2. Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
3. Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.
4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.
5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg
Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.
[Vervallen per 18-12-2008]
Artikel 2:8 Dienstverlening
[Gereserveerd]
Artikel 2:9 Straatartiest
1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.
2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.
4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Afdeling 5 Veiligheid op de weg
Artikel 2:10 Veroorzaken van gladheid
1. Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.
2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 4, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:11 Winkelwagentjes
1. Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze:
a. te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en
b. terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.
2. Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.
3. Het in het eerste lid onder b bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 2:12 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
Artikel 2:13 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2:14 Kelderingangen e.d.
1. Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.
2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:15 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:
a. te roken gedurende een door het college aangewezen periode;
b. voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.
2. De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.
3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.
4. Eenieder die zich bevindt in de gebieden genoemd in het eerste lid dient de verboden aangaande roken en gebruik van vuur en open vuur op te volgen, vermeld gedurende de aangegeven code volgens het droogte indicatiesysteem voor natuurbrandgevaar en/of gedurende een door het college aangewezen periode;
5. De ter plaatse geldende regels, welke bij de ingang van een bos, heide of veengronden dan wel duingebieden worden bekendgemaakt, dienen strikt te worden opgevolgd.
Artikel 2:16 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
[Vervallen per 18-12-2008; geregeld in artikel 2:10]
Artikel 2:17 Vallende voorwerpen
[Vervallen per 18-12-2008]
Artikel 2:18 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.
Artikel 2:19 Objecten onder hoogspanningslijn
1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.
2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.
3. Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.
4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:20 Veiligheid op het ijs
1. Het is verboden:
a. voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;
b. bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.
2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.
Artikel 2:21 (Slaap)verblijf op een openbare plaats
1. Het is verboden de weg, parkeergelegenheid of aangelegen plantsoen als slaapplaats te gebruiken en op of aan de weg of parkeergelegenheid een voertuig, woonwagen, tent of ander onderkomen als slaapplaats te gebruiken, daarin te overnachten of daartoe gelegenheid te bieden.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen en niet voor vrachtwagenchauffeurs die bij de uitoefening van hun beroep in de cabine van hun vrachtwagen overnachten.
4. Op de ontheffing bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 6 Evenementen
Artikel 2:22 Begripsbepalingen
1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
a. bioscoopvoorstellingen;
b. markten artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 6:27 van deze verordening;
c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
d. het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;
e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
f. activiteiten als bedoeld in artikel 2.37 van deze verordening.
2. Onder evenement wordt mede verstaan:
a. een herdenkingsplechtigheid;
b. een braderie;
c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3, op de weg;
d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
e. spelactiviteiten;
f. wandel- en fietsactiviteiten;
g. open dagen.
3. Evenementen worden naar aard en schaal onderverdeeld in:
a. Vergunningsplichtige evenementen, als bedoeld in artikel 2:23 lid 1
b. Meldingsplichtige evenementen, als bedoeld in artikel 2:23 lid 3 onder b
c. Vrijgestelde evenementen, als bedoeld in 2:23 lid 3 onder a
Artikel 2:23 Evenement
1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren. Onder een vergunningsplichtig evenement wordt verstaan een evenement dat een behoorlijk beslag legt op de openbare ruimte en/of een risico inhoudt voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en/of in enig opzicht hinder veroorzaakt of kan veroorzaken. De behandelingstermijn voor een vergunningsplichtig evenement is bij A evenementen 8 weken en voor een B- C-evenement 14 weken. Deze termijn kan met maximaal 8 weken worden verlengd.
2. Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.
3. Geen vergunning is vereist voor een evenement, indien:
a. het een buurtbarbecue, een buurtfeest, een straatfeest, een muziekvoorstelling, een wedstrijd op of aan de weg, een optocht, een herdenkingsplechtigheid, een spelactiviteit en/of een open dag met een maximale duur van 1 dag en met minder dan 200 deelnemers/bezoekers waarbijj:
i. het evenement plaats vindt:
- tussen 08.00 uur en 24.00 uur; en
- er geen (versterkte) muziek ten gehore wordt gebracht vóór 08.00 uur (op zondag vóór 13.00 uur) of na 24.00 uur;
ii. geen (alcoholhoudende) drank en/of etenswaren tegen betaling word(t)(en) verstrekt;
iii. geen feesttent wordt geplaatst of een feesttent waarin minder dan 100 personen tegelijk aanwezig kunnen zijn;
iv. geen verkeersmaatregel(en) getroffen moet(en) worden.
b. het een buurtbarbecue, een buurtfeest, een straatfeest, een muziekvoorstelling, een wedstrijd op of aan de weg, een optocht, een herdenkingsplechtigheid, een spelactiviteit en/of een open dag met een maximale duur van 1 dag en met minder dan 200 deelnemers/bezoekers waarbij:
i. het evenement plaats vindt:
- tussen 08.00 uur en 24.00 uur; en
- er geen (versterkte) muziek ten gehore wordt gebracht vóór 08.00 uur (op zondag vóór 13.00 uur) of na 24.00 uur;
ii. geen (alcoholhoudende)drank en/of etenswaren tegen betaling word(t)(en) verstrekt;
iii. wel verkeersmaatregel(en) getroffen moet(en) worden, en waarvan de burgemeester tenminste 3 weken voorafgaand aan het evenement door de organisator schriftelijk in kennis is gesteld.
c. Er geldt een meldplicht voor fiets- en wandelactiviteiten waarbij:
i. gefaseerd wordt gestart;
ii. minder dan 500 mensen aan deelnemen;
iii. geen verkeersmaatregel(en) getroffen moet(en) worden;
iv. geen wedstrijdelement is;
v. geen (alcoholhoudende) drank en/of etenswaren tegen betaling word(t)(en) verstrekt;
vi. geen feesttent wordt geplaatst of een feesttent waarin minder dan 100 personen tegelijk aanwezig kunnen zijn.
vii. de activiteit maximaal één dag duurt.
4. De burgemeester kan categorieën van evenementen aanwijzen, waarvoor het verbod in het eerste lid wel en/of niet geldt.
5. Aan een optocht als bedoeld in lid 3 kunnen maximaal 500 personen deelnemen.
6. De burgemeester kan binnen drie weken na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het derde lid onder b te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
7. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.
8. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd in het belang van:
a. het voorkomen of beperken van overlast;
b. de verkeersvrijheid of –veiligheid;
c. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat
d. de zedelijkheid of gezondheid.
e. de vergunning voor een A-evenement niet ten minste 8 weken voor aanvang van het evenement is aangevraagd;
f. de vergunning voor een B- of C-evenement niet ten minste 14 weken voor aanvang van het evenement is aangevraagd.
9. De burgemeester is bevoegd nadere regels te stellen voor het organiseren van evenementen als bedoeld in dit artikel.
10. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden plaatsen aanwijzen waar geluidsnormen gelden.
11. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:24 Ordeverstoring
Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.
Afdeling 7 Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel 2:25 Begripsbepalingen
1. In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. openbare inrichting:
i. elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid;
ii. een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, afhaal, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan en bij de openbare inrichting behorende terras en andere aanhorigheden.
b. terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
c. vergunninghouder: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon aan wie de vergunning, bedoeld in artikel 2:28, eerste lid van deze verordening is verleend.
d. leidinggevende:
1°. de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de openbare inrichting wordt uitgeoefend;
2°. de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan een openbare inrichting;
3°. de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft in een openbare inrichting;
e. barvrijwilliger: de natuurlijke persoon, als bedoeld in artikel 1 eerste lid van de Alcoholwet, of de wet die hiervoor in de plaats treedt.
Artikel 2:26 Exploitatievergunning openbare inrichting
1. Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester
a. een openbare inrichting te exploiteren;
b. één of meer bij de openbare inrichting behorende terrassen te exploiteren, voor zover deze valt onder de uitzonderingscategorie van lid 6.
2. De behandelingstermijn is 8 weken. Deze termijn kan met maximaal 8 weken worden verlengd.
3. De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het omgevingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit en geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of de wet die hiervoor in de plaats treedt is verleend.
4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren indien:
a. naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;
b. de aanvrager geen verklaring omtrent gedrag heeft betrekking tot de leidinggevende van de inrichting overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven;
c. niet voldaan is aan de geldende eisen voor leidinggevende voor deze afdeling;
d. redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.
5. Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
6. Het eerste lid geldt niet voor:
a. de openbare inrichting in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit.
b. de openbare inrichting als bedoeld in lid 6, sub a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.
c. een openbare inrichting in zorginstellingen;
d. een openbare inrichting in musea;
d. een openbare inrichting in buurthuizen;
f. een openbare inrichting in verenigingsgebouwen.
g. een bedrijfskantine of bedrijfsrestaurant.
h. bed & breakfast bestaande uit max. 3 slaapkamers en voor in totaal max. 6 personen.
7. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid en op de vrijstelling bedoeld in het vijfde lid.
Artikel 2:26a Inhoud exploitatievergunning en aanhangsel vergunning
1. De burgemeester vermeldt in een vergunning:
a. de vergunninghouder;
b. tot welke bedrijfsuitoefening de vergunning strekt;
c. de plaats waar de openbare inrichting zich bevindt;
d. de situering en de oppervlakte van het (de) terras(sen) van de openbare inrichting;
e. de voorschriften en/of beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden.
2. De burgemeester vermeldt in een aanhangsel bij de vergunning de leidinggevenden.
3. De vergunning en het daarvan deel uitmakende aanhangsel, of afschriften daarvan, en in voorkomende gevallen een afschrift van de aanvraag, als bedoeld in artikel 2:26c, eerste lid, van deze verordening, en de ontvangstbevestiging, als bedoeld in artikel 2:26c, derde lid, van deze verordening of een afschrift daarvan, zijn in de openbare inrichting aanwezig.
Artikel 2:26b Eisen aan leidinggevenden
1. De leidinggevenden voldoen aan de volgende eisen:
a. zij hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt;
b. zij zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;
c. zij staan niet onder curatele.
2. Het is verboden een openbare inrichting voor het publiek geopend te houden indien in de openbare inrichting niet aanwezig is:
a. een op de vergunning of het aanhangsel vermelde leidinggevende, of - indien de openbare inrichting wordt geëxploiteerd door een para commerciële rechtspersoon - een barvrijwilliger;
b. een persoon wiens bijschrijving op grond van artikel 2:26c, eerste lid, van deze verordening is gevraagd, mits de ontvangst van die aanvraag is bevestigd, zolang nog niet op die aanvraag is beslist.
3. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op exploitatievergunningen, als bedoeld in artikel 2:26, eerste lid, aanhef en onder b., van deze verordening, die louter betrekking hebben op de exploitatie van een terras.
Artikel 2:26c Wijziging aanhangsel exploitatievergunning
1.Een vergunninghouder meldt aan de burgemeester zijn wens om een persoon als leidinggevende te laten beschrijven.
2. Deze melding geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.
3. De burgemeester bevestigt onverwijld schriftelijk of elektronisch de ontvangst van de aanvraag.
4. De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel indien de persoon bedoeld in 2:26c, eerste lid, van deze verordening niet voldoet aan de in artikel 2:26b van deze verordening gestelde eisen.
Artikel 2:26d Wijziging exploitatievergunning openbare inrichting
Indien een openbare inrichting een zodanige verandering ondergaat dat zij niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning gegeven omschrijving, is de vergunninghouder verplicht bedoelde wijziging binnen één maand bij de burgemeester te melden. De burgemeester verstrekt, indien aan de ten aanzien van de openbare inrichting gestelde eisen wordt voldaan, een gewijzigde vergunning, waarin de ingevolge artikel 2:26a van deze verordening vereiste omschrijving is aangepast aan de nieuwe situatie.
Artikel 2:26e Intrekkings-, wijzigings- en schorsingsgronden
In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning intrekken, wijzigen of schorsen indien:
a. de vergunninghouder en/of leidinggevenden de bepalingen in deze afdeling overtreden;
b. aannemelijk is dat de vergunninghouder en/of leidinggevenden betrokken zijn, of hun ernstige nalatigheid kan worden verweten, bij activiteiten in of vanuit de inrichting die een gevaar opleveren voor de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;
c. de vergunninghouder en/of leidinggevenden toestaan of gedogen dat in de openbare inrichting strafbare feiten worden gepleegd;
d. de vergunninghouder en/of leidinggevenden zich schuldig maken aan discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of welke grond dan ook;
e. zich in of vanuit de inrichting feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het (ongewijzigd) geopend blijven van de openbare inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting.
f. een vergunninghouder in een periode van twee jaar ten minste driemaal op grond van artikel 2:26c, eerste lid van deze verordening om bijschrijving van een persoon op het aanhangsel bij de vergunning heeft verzocht en de burgemeester die wijziging van het aanhangsel ten minste driemaal heeft geweigerd op grond van artikel 2:26c, vierde lid van deze verordening.
Artikel 2:26f Terrassen
1. Indien een aanvraag om een exploitatievergunning mede of uitsluitend betrekking heeft op een bij de inrichting behorend terras, kan de burgemeester aan de ingebruikname van het terras voorschriften en/of beperkingen verbinden, onder andere ten aanzien van:
a. de inrichting, situering en het gebruik van het terras;
b. gedragsregels die op het terras in acht moeten worden genomen;
c. de aanwezigheid en inrichting van tappunten op het terras;
d. de brandveiligheid.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:26 van deze verordening kan de burgemeester de ingebruikname van het terras weigeren:
a. als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;
b. als dat gebruik een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer, gebruik en onderhoud van de weg;
c. als dat gebruik afbreuk doet aan een publieke functie van de openbare ruimte, inclusief de bescherming van het uiterlijk aanzien daarvan.
3. Alle voorzieningen ten behoeve van het terras moeten semi-permanent zijn. Als voor het uitvoeren van openbare werken of om enigerlei andere reden verwijdering van het terras noodzakelijk is, zijn de vergunninghouder en de leidinggevenden verplicht dit terstond of binnen de door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn, op eigen kosten te verwijderen.
4. Het is verboden op of in de omgeving van een terras dranken en/of eetwaren voor gebruik ter plaatse te verstrekken buiten dat deel van de weg waarvan het gebruik ingevolge het bepaalde in het eerste en tweede lid is toegestaan.
5. Buiten de openingstijden van het terras zoals bepaald in artikel 2:27, eerste en tweede lid en artikel 2:28, eerste lid, van deze verordening dient al het meubilair van het terras verwijderd te zijn, dan wel op zodanige wijze onderling met elkaar verbonden dat het niet te verplaatsen is.
6. De burgemeester is bevoegd tot het stellen van nadere regels ten aanzien van het bepaalde in dit artikel.
Artikel 2:27 Sluitingstijd
1. Het is de exploitant verboden de openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de openbare inrichting te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 06.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 06.00 uur.
2. De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke openbare inrichting of een daartoe behorend terras.
3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:28 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:27 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
2. De burgemeester kan een inrichting – als dan niet voor een bepaalde duur – gesloten verklaren:
a. indien de inrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;
b. indien de inrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;
c. indien één van de in artikel 1:6 genoemde situaties, waarbij intrekking van de vergunning mogelijk is, zich voordoet.
3. Een gesloten verklaring, als bedoeld in lid 2, wordt geacht in het openbaar bekend te zijn gemaakt zodra een besluit tot sluiting op, in of nabij de toegang of toegangen van de inrichting is aangebracht.
4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.
Artikel 2:29 Aanwezigheid in gesloten openbare inrichting
1. Het is bezoekers verboden in een openbare inrichting:
a. De orde te verstoren;
b. zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:27 of ingevolge een op grond van artikel 2:28 genomen besluit gesloten dient te zijn;
c. op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras.
Artikel 2:30 Handel binnen openbare inrichtingen
1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2. De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.
Artikel 2:31 Ordeverstoring
Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:26, 2:27 en 2:28 op als bevoegd bestuursorgaan.
Artikel 2:32 Het college als bevoegd bestuursorgaan
De Alcoholwet is van overeenkomstige toepassing op afdeling 7 van de APV.
Artikel 2:32a Schakelbepaling
De Alcoholwet is van overeenkomstige toepassing op afdeling 7 van de APV.
Afdeling 8 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2:33 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Artikel 2:34 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2:35 Nachtregister
[Vervallen per 18-12-2008]
Artikel 2:36 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling 9 Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2:37 Speelgelegenheden
1. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.
2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen.
3. De burgemeester weigert de vergunning:
a. Indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;
b. Indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met het omgevingsplan.
4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:38 Speelautomaten
1. In dit artikel wordt verstaan onder:
a. Wet: de Wet op de kansspelen;
b. speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;
c. behendigheidsautomaat als bedoeld in artikel 30, onder b, van de Wet;
d. kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;
e. hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;
f. laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.
2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.
3. In laagdrempelige inrichtingen zijn enkel behendigheidsautomaten toegestaan.
Afdeling 10 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:39 Betreden gesloten woning of lokaal
1. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
2. Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.
Artikel 2:40 Plakken en kladden
1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen, te bekladden of daarop ontsierende handelsreclame aan te brengen of te hebben.
2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
b. met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof of reverse graffiti een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.
3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.
5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.
6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.
7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
Artikel 2:41 Vervoer plakgereedschap e.d.
1. Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.
2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:40.
Artikel 2:42 Vervoer inbrekerswerktuigen
1. Het is verboden op een openbare plaats te vervoeren of bij zich te hebben: lopers, valse sleutels, touwladders, vermommingsmiddelen, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
2. Het verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de verboden handelingen genoemd in artikel 2:42.
Artikel 2:42a Vervoer geprepareerde voorwerpen
1. Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken.
2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.
Artikel 2:43 Betreden van plantsoenen e.d.
1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.
2. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:44 Rijden over bermen
1. Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.
2. Dit verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening
Artikel 2:45 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
1. Het is verboden op een openbare plaats:
a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
b. zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.
2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:46 Verboden drankgebruik
1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
2. Het verbod is niet van toepassing op:
a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet; en
b. een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens, artikel 35 van de Alcoholwet.
Artikel 2:46a Verbod speelgoed- en nepwapens
1. Het is verboden op een weg, een openbare plaats of een door de burgemeester aangewezen evenemententerrein een of meer speelgoedwapens of nepwapens te vervoeren of bij zich te hebben wanneer daardoor gevaar dreigt voor de openbare orde of veiligheid.
2. Dit verbod geldt niet voor de voorwaarden zoals benoemd in de Speelgoedrichtlijn.
Artikel 2:47 Verboden gedrag bij of in gebouwen
1. Het is verboden:
a. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;
b. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.
Artikel 2:48 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2:49 Neerzetten van vervoersmiddelen
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek indien:
a. dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek; of
b. daardoor die ingang versperd wordt.
Artikel 2:50 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2:51 Bespieden van personen
1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.
2. Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.
Artikel 2:52 Bewakingsapparatuur
[Vervallen per 23-02-2006]
Artikel 2:53 Nodeloos alarmeren
[Gereserveerd]
Artikel 2:54 Alarminstallaties
[Vervallen per 23-02-2006]
Artikel 2:55 Loslopende honden
1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
a. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;
b. binnen de bebouwde kom op de weg indien de hond niet is aangelijnd;
c. buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats indien de hond niet is aangelijnd;
d. op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.
2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
3. Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:
a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of
b. die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.
Artikel 2:56 Verontreiniging door honden
1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:
a. op een openbare plaats binnen de bebouwde kom;
b. op een gedeelte van de weg buiten de bebouwde kom dat bestemd is of mede bestemd voor het verkeer van voetgangers;
c. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide of recreatiegebied buiten de bebouwde kom;
d. op een andere door het college aangewezen plaats.
2. De eigenaar of houder van een hond is verplicht, als de hond zich in de openbare ruimte bevindt, ervoor te zorgen een deugdelijk hulpmiddel, dat als zodanig is bestemd voor het verwijderen van uitwerpselen, bij zich te dragen. Op de eerste vordering van de ambtenaar, belast met de zorg voor de naleving van één of meer bepalingen van deze verordening, moet de eigenaar of houder dit tonen.
3. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven als de eigenaar of houder van de hond er voor zorg draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden
Artikel 2:57 Gevaarlijke honden
1. Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.
3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:
a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;
b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en
c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:55, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.
5. Het Uitvoeringsbesluit gevaarlijk honden en de daarop gebaseerde regels zijn bij dit artikel van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2:57a Gevaarlijke honden op eigen terrein
1.Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:57, eerste lid
2.Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:
a. op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;
b. het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en
c. het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.
Artikel 2:58 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:
a. aanwezig te hebben;
b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;
c. aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven.
2. Als eigenaar of houder van een dier is het verboden dat de onder zijn hoede staande dieren noch direct, noch indirect hinder of overlast of schade aan de openbare gezondheid, aan de omwonenden of overigens aan de omgeving veroorzaken.
3. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.
4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:58a Begraven dieren in eigen tuin
1. Het is enkel toegestaan om gezelschapsdieren in eigen tuin te begraven onder de volgende voorwaarden:
a. het dier mag niet gestorven zijn aan een op mens of dier overgedragen ziekte;
b. het graf dient minimaal 75 cm diep te zijn;
c. het dier mag maximaal een gewicht hebben van 10 kg;
d. er mogen maximaal twee gezelschapsdieren worden begraven;
e. het dier mag niet in plastic worden gewikkeld.
2. Onder gezelschapsdieren worden verstaan: honden, katten, fretten, ongewervelde dieren (behalve bijen en schaaldieren), tropische siervissen, amfibieën, reptielen, vogels (met uitzondering van pluimvee), knaagdieren en tamme konijnen.
Artikel 2:59 Wilde dieren
[Gereserveerd]
Artikel 2:60 Loslopend vee
De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
Artikel 2:61 Duiven
[Vervallen per 23-02-2006]
Artikel 2:62 Bijen
1. Het is verboden bijen te houden:
a. binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;
b. binnen een afstand van dertig meter van de weg.
2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit en invliegen van de bijen te voorkomen.
3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.
4. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.
5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:62a Overige hinder
1. Onverminderd het bepaalde elders in deze verordening is het verboden handelingen te verrichten waardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving hinder wordt veroorzaakt of toe te laten dat deze handelingen worden verricht.
2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.
3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Wegenverkeerswet, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet of het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 van toepassing zijn.
Artikel 2:63 Bedelarij
Het is verboden binnen door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.
Afdeling 11 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:64 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:65 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:
a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;
c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;
d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en
e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.
2. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.
3. Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 2:66 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
1. de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:
a. dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;
b. van een verandering van de onder 1 sub a, bedoelde adressen;
c. dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;
d. dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;
2. de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;
3. aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;
4. een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste werkdrie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.
Artikel 2:67 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
[gereserveerd]
Artikel 2:68 Handel in horecabedrijven
Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op openbare inrichtingen) onder artikel 2:30.
Afdeling 12 Vuurwerk
Artikel 2:69 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.
Artikel 2:70 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen
[Gereserveerd]
Artikel 2:71 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.
2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
3. De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:71a Carbidschieten
1. Onder carbidschieten wordt verstaan: het in een bus / container / opslagvat op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.
2. Het is verboden met carbid te schieten.
3. Het verbod in het tweede lid geldt niet indien wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
a. het carbidschieten vindt plaats op 31 december tussen 10.00 uur en 1 januari 18.00 uur;
b. bij het carbidschieten wordt gebruikgemaakt van bussen met een maximale inhoud van 40 liter, die niet worden afgesloten met harde voorwerpen zoals metalen, houten en andere vergelijkbare materialen (in ieder geval zijn toegestaan lederen en plastic ballen).
c. het carbidschieten vindt plaats buiten de bebouwde kom op een afstand van ten minste:100 meter van woningen en 300 meter van gebouwen of andere voorzieningen waarin dieren verblijven.
d. het schootsveld bedraagt tenminste 100 meter en binnen dit schootsveld bevindt zich geen publiek of andere personen en zijn geen openbare wegen of paden gelegen;
e. degene die met carbid schiet is niet onder invloed van alcohol en drugs en neemt alle redelijkerwijs mogelijke maatregelen om elk gevaar voor mens en dier te voorkomen.
f. indien sprake is van carbid schieten door een persoon die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt is een toezichthouder aanwezig. Onder toezichthouder wordt verstaan: een persoon die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, niet onder invloed van alcohol en/of drugs is, en die te allen tijde in staat is om aanwijzingen te geven ten aanzien van de handelingen van de carbidschieter en diens handelingen te allen tijde kan verhinderen.
g. van het carbid schieten schriftelijk of digitaal melding is gedaan bij het college.
4. Aan de afstandsnormen genoemd in het derde lid onder c mag worden afgeweken als de bewoner van dit gebouw of de eigenaar van de dieren zijn/haar goedkeuring heeft verleend voor een kortere afstand.
5. Het college kan ontheffing van het verbod in het tweede lid verlenen.
6. Het college kan bij nadere regels voorschriften en beperkingen verbinden aan het in lid 3 genoemde carbidschieten.
7. Het in het tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie of het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:71b Verbod oplaten ballonnen
1. Het is verboden ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen, op te laten stijgen;
2. Onder een ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon, etc.
Afdeling 13 Drugsoverlast
Artikel 2:72 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet en de Beleidsregel bestuurlijke sancties artikel 13b Opiumwet gemeente Oude IJsselstreek 2017 is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:72a Openlijk drugsgebruik
Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats, op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.
Afdeling 14 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:73 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 6:1, 6:2, 2:13, 2:46, 2:46 A, 2:47, 2:45, 2:49 of 6:40 van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2:74 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:75 Cameratoezicht op openbare plaatsen
1. De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
Artikel 2:76 Gebiedsontzeggingen
1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten een bevel geven zich gedurende ten hoogste 96 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
2. In het geval van overtredingen als bedoeld in het eerste lid of Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw één of meer van de bovengenoemde overtredingen begaat of strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste 8 weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
3. In bijzondere gevallen kan de burgemeester gemotiveerd afwijken van de in het eerste lid gestelde termijn.
4. Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als de overtreding of het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.
5. De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.
Artikel 2:77 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
2. Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.
3. De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:
a. geluid- of geurhinder;
b. hinder van dieren;
c. hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;
d. overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;
e. intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.
4. De last kan een verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf al s bedoeld in artikel 151d, derde lid, van de Gemeentewet.
Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
Afdeling 1 Begripsbepalingen
Artikel 3:1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
1. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
2. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
3. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
4. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
5. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;
6. exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;
7. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;
8. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:
a. de exploitant;
b. de beheerder;
c. de prostituee;
d. het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;
e. toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 5:2 van deze verordening;
f. andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
Artikel 3:3 Nadere regels
Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk.
Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Artikel 3:4 Seksinrichtingen
1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.
2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:
a. de persoonsgegevens van de exploitant;
b. de persoonsgegevens van de beheerder; en
c. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.
3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
1. De exploitant en de beheerder:
a. staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;
b. zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en
c. hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.
2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:
a. met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
i. bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
ii. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;
iii. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
iv. de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;
v. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;
vi. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld;
a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;
b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.
4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:
a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;
b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.
5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Artikel 3:6 Sluitingstijden
1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:
a. op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 en 06.00 uur;
b. op zaterdag en zondag tussen 02.00 en 06.00 uur.
2. Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.
3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.
4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
1. Met het oog op de openbare orde en de belangen in artikel 3:13, tweede lid of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:
a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;
b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4, tweede lid onder a of b op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.
2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
Artikel 3:9 Straatprostitutie
1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten te bewegen gebruik te maken van de diensten van een prostituee, uit te nodigen dan wel aan te lokken.
2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
3. Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
4. De burgemeester kan met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen of gebieden en op de tijden bedoeld in het eerste lid, onder b.
5. De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.
Artikel 3:10 Sekswinkels
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
[Dit artikel is verplaats naar artikel 3:22]
Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden
Artikel 3:12 Beslissingstermijn
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.
2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:
a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;
b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;
c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
d. een geschiktheidsverklaring als bedoeld in de door de burgemeester en wethouders op grond van artikel 3:3 vastgestelde ‘Nadere regels seksinrichtingen en escortbedrijven’ ontbreekt;
e. het voor de politieregio Noord- en Oost-Gelderland vastgestelde maximum aantal af te geven vergunningen voor een seksinrichting bereikt is dan wel het voor de politieregio Noord- en Oost-Gelderland vastgestelde maximum aantal af te geven vergunningen voor een seksinrichting niet bereikt is, doch het voor de gemeente Oude IJsselstreek vastgestelde maximum aantal af te geven vergunningen voor een seksinrichting wel bereikt is.
2. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. het voorkomen of beperken van overlast;
c. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;
d. de veiligheid van personen of goederen;
e. de verkeersvrijheid of -veiligheid;
f. de gezondheid of zedelijkheid;
g. de arbeidsomstandigheden van de prostituee.
Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie
1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.
2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
Artikel 3:15 Wijziging beheer
1. Indien een beheerder het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.
Afdeling 5 Overgangsbepaling
Artikel 3:16 Overgangsbepaling
[Gereserveerd]
Artikel 3:17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf
1. De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.
2. De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:
a. de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;
b. b. er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval;
i. de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;
ii. de verhuuradministratie;
iii. met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:15, tweede lid, onder k;
iv. de werkroosters van de beheerders;
c. de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;
d. medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;
e. onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;
f. onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;
g. gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.
Artikel 3:18 Raamprostitutie
1. Het is een prostituee verboden:
a. zich vanuit een gebouw of vanuit de toegang naar een gebouw aan klanten die zich op of aan de weg bevinden beschikbaar te stellen; en
b. passanten hinderlijk te bejegenen of zich aan passanten op te dringen dan wel zich ongekleed of vrijwel ongekleed achter het raam van een seksinrichting of in de toegang tot een seksinrichting op te houden.
2. Het verbod van het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op een prostituee die werkzaam is in onder een raamprostitutiebedrijf vallende een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.
Artikel 3:19 Straatprostitutie
1. Het is verboden zich op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.
2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen wegen gedurende de door het college vastgestelde tijden.
Artikel 3:20 Handhaving straatprostitutie
1. Met het oog op de naleving van het verbod, bedoeld in artikel 3:19, eerste lid, kan door een politieambtenaar of toezichthouder het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
2. Een politieambtenaar of toezichthouder kan een persoon die zich op een krachtens artikel 3:19, tweede lid, aangewezen weg bevindt, in het belang van de openbare orde, de woon- en leefomgeving, het voorkomen of beperken van overlast, de veiligheid, de zedelijkheid of de gezondheid van prostituees of klanten bevelen zich onmiddellijk in een door hem aangegeven richting te verwijderen.
3. Met het oog op de in het tweede lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven een bevel geven zich gedurende ten hoogste 3 maanden niet op te houden op krachtens artikel 3:19, tweede lid, aangewezen wegen.
4. De burgemeester beperkt het in het derde lid bedoelde bevel, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.
Afdeling 6 Overige bepalingen
Artikel 3:21 Verbodsbepaling klanten
1. Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een prostituee van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.
2. Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.
3. Het in het tweede lid genoemde verbod geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.
Artikel 3:22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
1. Het is de rechthebbende op een (on)roerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:
a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;
b. indien anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.
2. Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Afdeling 1 Parkeerexcessen
Artikel 4:1 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
1. voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;
2. parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).
Artikel 4:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:
a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;
b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.
2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:
a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;
b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.
3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:
a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;
b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.
5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 4:3 Te koop aanbieden van voertuigen
1. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.
2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.
3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 4:4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 4:5 Voertuigwrakken
1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.
2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 4:6 Kampeermiddelen en/of andere voertuigen
1. Het is verboden binnen de bebouwde kom een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg; b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.
3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Gelders wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.
4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 4:7 Parkeren van reclamevoertuigen
1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.
2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 4:8 Parkeren van grote voertuigen
1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een openbare plaats binnen de bebouwde kom, met uitzondering van bedrijven en industrieterrein.
2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.
3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing voor zover het voertuig gebruikt wordt voor ter plaatse uit te voeren werkzaamheden.
4. Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.
5. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.
6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 4:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.
Artikel 4:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen
1. Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.
2. Dit verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.
Artikel 4:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.
2. Dit verbod is niet van toepassing:
a. op de weg;
b. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;
c. op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.
3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 4:12 Overlast van fiets of bromfiets
1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
2. Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.
Afdeling 2 Collecteren
Artikel 4:13 Inzameling van geld of goederen
1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.
2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.
4. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde geldt voor verenigingen en stichtingen een meldingsplicht voor zover:
a. de vereniging of stichting krachtens statuten en activiteiten een doel nastreeft dat van algemeen (gemeenschaps)belang is;
b. de vereniging of stichting daarvan minstens vier weken voordat de inzameling plaatsvindt, schriftelijk kennis geeft aan het college.
5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Afdeling 3 Venten
Artikel 4:14 Begripsbepaling
1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of huis;
2. Onder venten wordt niet verstaan:
a. het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;
c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.
Artikel 4:15 Ventverbod
1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
2. Het is verboden te venten op zondagen en op maandag t/m zaterdag tussen 0.00 uur en 09.00 uur en tussen 18.00 uur en 24.00 uur.
3. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van het Wegenverkeerswet.
4. In afwijking van het in het tweede lid bepaalde is het verboden te venten op zondagen en op maandag t/m zaterdag tussen 0.00 uur en 09.00 uur en tussen 22.00 uur en 24.00 uur, voor verenigingen en stichtingen die krachtens statuten en activiteiten een doel nastreven dat van algemeen (gemeenschaps)belang is.
5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
6. Op de ontheffing bedoeld in het tweede lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
7. Het verbod bedoeld in artikel 5:15, eerste lid, is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.
Hoofdstuk 5 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 5:1 Strafbepaling
1. Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak: artikel 6:1 tot en met artikel 6:3, artikel 2 2:23, artikel 2:24, artikel 2:26, artikel 2:27, artikel 2:36, artikel 2:39, artikel 2:71a, artikel 2:74, artikel 2:76, artikel 3:4 tot en met artikel 3:10, artikel 6:5, artikel 6:6, artikel 6:8, artikel 6:9, artikel 6:11, artikel 6:12, artikel 4:2, artikel 4:3, artikel 4:5, artikel 4:7 tot en met artikel 4:10, artikel 4:13, artikel 4:15, artikel 6:24, artikel 6:25, artikel 6:28, artikel 6:33, artikel 6:40, artikel 6:42, artikel 6:43.
2. Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie: artikel 2:1, artikel 2:1a, artikel 2:3, artikel 2:6, artikel 2:9, artikel 2:10 tot en met artikel 2:15, artikel 2:20, artikel 2:21, artikel 2:29, artikel 2:24, artikel 2:34, artikel 2:37, artikel 2:38, artikel 2:40 tot en met artikel 2:46, artikel 2:47 tot en met artikel 2:51, artikel 2:55, artikel 2:57a tot en met artikel 2:58, artikel 2:60, artikel 2:62, 2:62a, artikel 2:63, artikel 2:71, artikel 2:71b, artikel 2:72, artikel 2:72a, artikel 6:16, artikel 3:18 tot en met artikel 3:22, artikel 6:9a tot en met artikel 6:10, artikel 6:12a, artikel 6:17, artikel 6:21, artikel 4:4, artikel 4:6: artikel 4:11 tot en met artikel 4:15
Artikel 5:2 Toezichthouders
1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast: aangestelde buitengewone opsporingsambtenaren
2. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.
3. Onverminderd het eerste en tweede lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.
Artikel 5:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 5:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening
1. Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Oude IJsselstreek, zoals vastgesteld in de raadsvergadering van 28 mei 2015 ingetrokken.
2. Deze verordening treedt in werking op 30 december 2022.
Artikel 5:5 Overgangsbepaling
Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.
Artikel 5:6 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening.
Hoofdstuk 6 Deel 2 Fysieke leefomgeving
Afdeling 1 Bruikbaarheid van de weg
Artikel 6:1 Het plaatsen van voorwerpen op openbare plaatsen in strijd met de publieke functie daarvan
1. Het is verboden een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:
a. het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of
b. het gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
2. Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste een vrije doorgang van 1,5 m wordt gelaten op voetpaden en van 4,5 m op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.
3. Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen en reclameborden.
4. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.
5. Het verbod is niet van toepassing op:
- evenementen als bedoeld in artikel 2:23;
- standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;
- overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.
6. Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 6:2 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
2. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.
3. Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
Artikel 6:3 Maken, veranderen van een uitweg
1. Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:
a. indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van de door het college gewenste gegevens;
b. indien het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.
2. Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg:
a. indien dat gevaar oplevert voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
b. indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
c. indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;
d. indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
3. De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.
4. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.
Afdeling 2 Geluidhinder en verlichting
Artikel 6:4 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
b. inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;
c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;
e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;
f. geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet Geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;
g. geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;
h. onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.
Artikel 6:5 Aanwijzing collectieve festiviteiten
1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 6:8 van deze verordening gelden niet voor de volgende collectieve festiviteiten; nieuwjaarsdag, oudejaarsdag, carnaval (4 dagen), koningsnacht, koningsdag en de kermisdagen per dorp danwel buurtschap.
2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoel in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
3. In een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer delen van de gemeente.
4. Het college maakt de aanwijzing bedoeld in het tweede lid ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.
5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.
6. Het langtijdgemiddeld equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 80 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.
7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.
8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 6:8 van deze verordening – te worden beëindigd op de hierna genoemde tijdstippen:
a. buiten de gebouwen van de inrichting tot uiterlijk 24.00 uur;
b. binnen de gebouwen van de inrichting:
i. maandag tot en met vrijdag tot uiterlijk 01.00 uur;
ii. zaterdag en zondag tot uiterlijk 02.00 uur;
9. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid binnen blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
10. Tenminste 1 week voor aanvang van een collectieve festiviteit is de houder van een inrichting gehouden om omwonenden te informeren over de dat(a)(um), aanvang en eindtijd.
Artikel 6:6 Kennisgeving incidentele festiviteiten
1. Het is een inrichting toegestaan maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden, waarvan het aantal festiviteiten buiten de gebouwen is beperkt tot maximaal 6 keer per jaar, waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 6:8 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste 10 werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.
4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan, wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.
5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.
6. Het langtijdgemiddeld equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 80 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.
7. Het geluidsniveau in lid 6 wordt gemeten volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai, waarbij voor muziekgeluid geen strafcorrectie en geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.
8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 6:8 van deze verordening – beëindigd op de hierna genoemde tijdstippen:
a. buiten de gebouwen van de inrichting tot uiterlijk 24.00 uur;
b. binnen de gebouwen van de inrichting:
i. zondag tot en met donderdag tot uiterlijk 24.00 uur;
ii. van vrijdag op zaterdag en van zaterdag op zondag tot uiterlijk 01.00 uur;
9. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid binnen blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
10. Tenminste 1 week voor aanvang van een incidentele festiviteit is de houder van een inrichting gehouden om omwonenden te informeren over de dat(a)(um), aanvang en eindtijd.
Artikel 6:7 Verboden incidentele festiviteiten
[Vervallen per 18-12-2008]
Artikel 6:8 Onversterkte muziek
1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:
a. de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;
b. de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;
c. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;
d. bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.
e. Tabel
7.00 – 19.00 uur 19.00 – 23.00 uur 23.00 – 7.00 uur
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen 50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A)
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen 35 dB(A) 30 dB(A) 25 dB(A)
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen 70 dB(A) 65 dB(A) 60 dB(A)
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen 55 dB(A) 50 dB(A) 45 dB(A)
2. Voor de duur van acht uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode tot 22:00 uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.
3. Het eerste lid geldt niet indien artikel 6:8 of artikel 6:6 van deze verordening van toepassing is.
Artikel 6:9 Overige geluidhinder
1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.
4. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:
a. evenementen als bedoeld in artikel 2:23;
b. voor het rijden met een geluidswagen door verenigingen en stichtingen voorzover:
i. de vereniging of stichting krachtens statuten en activiteiten een doel nastreeft dat van algemeen (gemeenschaps)belang is;
ii. de vereniging of stichting daarvan minstens vier weken voordat het rijden met een geluidswagen plaatsvindt, schriftelijk kennis geeft aan het college.
5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 6:9a (Geluid)hinder in de openlucht
1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer in de openlucht een geluidsapparaat, een (recreatie)toestel of een (bouw)machine in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder wordt veroorzaakt.
2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.
3. Het college kan terreinen of wateren aanwijzen, waar het verbod, vervat in het eerste lid, niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, (recreatie)toestellen of (bouw)machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van (geluid)hinder.
4. De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betreffen:
a. het maximale geluidsniveau;
b. de situering van geluidsbronnen;
c. de frequentie en tijden van gebruik
Artikel 6:9b (Geluid)hinder door dieren
Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt
Artikel 6:9c (Geluid)hinder door bromfietsen e.d.
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.
Artikel 6:9d (Geluid)hinder door vrachtauto’s
1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer een vrachtauto als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens op zodanige wijze te laden of te lossen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder wordt veroorzaakt.
2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.
Artikel 6:9e Routering
1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer met een vrachtauto, als bedoeld in artikel 4:6d, waarvan het ledig gewicht vermeerderd met het laadvermogen meer bedraagt dan 3.500 kg of die met inbegrip van de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2 meter, tussen 23.00 en 07.00 uur op een andere dan door het college bij openbaar bekend te maken besluit aangewezen weg te rijden.
2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen. Indien de gemeente tot een routering voor vrachtauto’s besluit over te gaan, is het aan te bevelen de overwegingen die hebben geleid tot dit besluit ook buiten het geluidhindervlak te zoeken, bij voorbeeld in de bescherming van de leefbaarheid van een woonwijk. Ook kan aansluiting gezocht worden bij eventuele routering voor gevaarlijke stoffen. Het is nodig dat in het besluit van het college de toegestane route wordt vastgelegd. De regeling kan aan de weggebruikers worden duidelijk gemaakt met een fantasiebord (artikel 120 Reglement verkeersregels en verkeerstekens). In deze opzet is het verbod neergelegd in de Algemene plaatselijke verordening en in het besluit van het college, niet in de geplaatste borden.
Artikel 6:9f Mosquito’s
1. In dit artikel wordt onder een mosquito verstaan: een apparaat dat een slechts voor jongeren hoorbare, hinderlijke hoge pieptoon produceert, met als doel groepen jongeren weg te houden van plaatsen waar zij overlast veroorzaken.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 6:8 kan de burgemeester in het belang van de openbare orde besluiten op een openbare plaats een mosquito aan te brengen bij gebleken ernstige overlast door jongeren op die plaats.
3. De aanwezigheid van een mosquito wordt duidelijk kenbaar gemaakt op de plaats waar deze is aangebracht.
4. Een mosquito is alleen in werking op die tijdstippen dat overlast redelijkerwijs valt te verwachten.
5. Een mosquito wordt aangebracht voor een periode van ten hoogste 6 maanden. De burgemeester kan die periode telkens met een periode van ten hoogste 1 maand verlengen.
Afdeling 3 Bodem-, weg en milieuverontreiniging
Artikel 6:10 Straatvegen
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 6:11 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 6:12 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Artikel 6:12a Verbod te lozen op een straatkolk
1. Het is verboden afvalwater of afvalstoffen met gebruikmaking van een straatkolk of inspectieput te lozen op de riolering.
2. Burgemeester en wethouders kunnen een ontheffing verlenen van het verbod.
Afdeling 4 het bewaren van houtsopstanden
Artikel 6:13 Begripsbepalingen
De Bomenverordening gemeente Oude Ijsselstreek is van overeenkomstige toepassing op afdeling 3 van de APV
Artikel 6:14 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
De Bomenverordening gemeente Oude Ijsselstreek is van overeenkomstige toepassing op afdeling 3 van de APV
Artikel 6:15 Vergunning van rechtswege
[Gereserveerd]
Afdeling 5 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 6:16 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer , in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 6:20 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;
d. mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
2. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.
3. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale Verordening.
Artikel 6:17 Stankoverlast door gebruik van meststoffen
[Gereserveerd]
Artikel 6:18 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclames
1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht, ernstige hinder ontstaat voor de omgeving of strijdigheid ontstaat met redelijke eisen van welstand.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.
Artikel 6:19 Vergunningsplicht lichtreclame
[Gereserveerd]
Afdeling 6 Kamperen buiten kampeerterreinen
Artikel 6:20 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gedeelte daarvan, voor zover dit geen bouwwerk is waarvoor op grond van artikel 47 van de Woningwet een bouwvergunning is vereist, en waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 6:21 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.
2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.
a. het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen is alleen toegestaan voor leden van hengelsportfederaties of hengelsportverenigingen. Indien de hengelsportfederatie/vereniging voor het nachtvissen een speciale toestemming verplicht stelt dan geldt de ontheffing alleen als de visser in bezit is van de reguliere Vispas in combinatie met deze speciale toestemming, anders is de Vispas toereikend;
b. het plaatsen of geplaatst houden van eenvoudige kampeermiddelen mag alleen door diegene die op dat moment ook daadwerkelijk vist met één of meer hengels;
c. het plaatsen of geplaatst houden van eenvoudige kampeermiddelen is alleen toegestaan binnen een afstand van 4 meter van het water waarin wordt gevist;
d. per persoon mag maximaal 1 eenvoudig kampeermiddel worden geplaatst of geplaatst worden gehouden;
e. onder eenvoudig kampeermiddel wordt verstaand: een paraplu - al dan niet voorzien van daarbij horende flappen - of een tent. Het kampeermiddel mag geen grotere afmetingen hebben dan 3 bij 3 meter en moet een neutrale, bruine of camouflagekleur hebben;
f. het is de sportvisser verboden overmatig alcohol te gebruiken, geluidsoverlast te veroorzaken, muziek te maken of af te spelen en open vuur te stoken;
g. afval moet in het eenvoudige kampeermiddel worden bewaard en moet bij het verlaten van de visplek worden meegenomen;
3. Het college kan ontheffing verlenen voor het verbod als bedoeld in het eerste lid onder de voorwaarden dat de visser de juiste vergunning heeft (Vispas) en gebruik maakt van de daarvoor bestemde oppervlaktewateren zoals aangegeven in de Lijst van Gezamenlijke Viswateren behorende bij de Vispas. Aan de ontheffing kunnen nadere voorschriften worden verbonden.
4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of andere goederen;
c. het voorkomen of beperken van overlast;
d. de bescherming van natuur en landschap; of
e. de bescherming van een stadsgezicht.
5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
6. Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van het eerste lid niet geldt. Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of andere goederen;
c. het voorkomen of beperken van overlast;
d. de bescherming van natuur en landschap; of
e. de bescherming van een stadsgezicht.
Artikel 6:22 Aanwijzing kampeerplaatsen
1. Het verbod van artikel 6:21, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.
Afdeling 7 Standplaatsen
Artikel 6:23 Begripsomschrijving
1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
2. Onder standplaats wordt niet verstaan:
a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:23.
Artikel 6:24 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.
2. Het college weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de standplaats in strijd is met het door de gemeente vastgestelde standplaatsenbeleid.
3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
4. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde geldt voor verenigingen en stichtingen een meldingsplicht voor zover:
a. de vereniging of stichting krachtens statuten en activiteiten een doel nastreeft dat van algemeen (gemeenschaps)belang is;
b. de vereniging of stichting daarvan minstens vier weken voordat het innemen van de standplaats plaatsvindt, schriftelijk kennis geeft aan het college.
5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 6:25 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 6:26 Afbakeningsbepalingen
1. Het verbod van artikel 6:24, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Gelders wegenreglement.
2. De weigeringsgrond van artikel 6:24, vierde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.
Afdeling 8 Snuffelmarkten
Artikel 6:27 Begripsbepaling
1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.
2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:
a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;
b. een evenement als bedoeld in artikel 2:23.
Artikel 6:28 Organiseren van een snuffelmarkt
1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.
2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.
3. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde geldt voor verenigingen en stichtingen een meldingsplicht voor zover:
a. de vereniging of stichting krachtens statuten en activiteiten een doel nastreeft dat van algemeen (gemeenschaps)belang is;
b. de vereniging of stichting daarvan minstens vier weken voordat de snuffelmarkt plaatsvindt, schriftelijk kennis geeft aan het college.
4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Afdeling 9 Openbaar water
Artikel 6:29 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Artikel 6:30 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.
2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:
a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;
b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.
3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.
Artikel 6:31 Aanwijzingen ligplaats
1. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.
3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening.
Artikel 6:32 Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 6:31, tweede lid bepaalde.
Artikel 6:33 Beschadigen van waterstaatswerken
1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.
2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening.
Artikel 6:34 Reddingsmiddelen
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Artikel 6:35 Veiligheid op het water
1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.
2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening.
Artikel 6:36 Overlast aan vaartuigen
1. Het is verboden zich zonder redelijk doel vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.
2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.
Afdeling 10 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 6:37 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
1. Motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
2. Bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 6:38 Crossterreinen
1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen, Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen;
a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;
c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.
3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren of waar een vergunning voor is verleend op basis van deze verordening.
Artikel 6:39 Beperking verkeer in natuurgebieden
1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.
2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:
a. het voorkomen van overlast;
b. de bescherming van natuur- of milieuwaarden;
c. de veiligheid van het publiek.
3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsers en paarden:
a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;
b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;
c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;
d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;
e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.
4. Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:
a. op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden en terreinen;
b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.
5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 11 Verbod vuur te stoken
Artikel 6:40 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:
a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;
b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;
c. vuur voor koken, bakken en braden, indien geen afvalstoffen worden verbrand en voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.
3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen en hiervoor nadere regels stellen.
4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
5. Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening Gelderland.
6. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 12 Verstrooiing van as
Artikel 6:41 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Artikel 6:42 Verboden plaatsen
1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:
a. verharde delen van de weg;
b. gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.
2. Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.
3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.
4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 6:43 Hinder of overlast
Incidentele asverstrooiing is verboden zonder toestemming van de rechthebbende op de onroerende zaak waarop de as wordt verstrooid, en indien door de verstrooiing hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.
Ondertekening
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl