Regeling vervallen per 01-01-2024

Nadere regel Verordening jeugdwet gemeente Utrecht 2023

Geldend van 01-01-2023 t/m 31-12-2023

Intitulé

Nadere regel Verordening jeugdwet gemeente Utrecht 2023

Burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht;

  • gelet op artikel 156 lid 3 Gemeentewet en artikel 14 van Verordening jeugdwet gemeente Utrecht 2023;

Overwegende:

  • dat het noodzakelijk is nadere regels te stellen ter uitvoering van de Verordening Jeugdwet gemeente Utrecht 2023 met betrekking tot:

  • de vormen van jeugdhulp;

  • het toegangsproces;

  • het proces van onderzoek, verslag en aanvraag;

  • de criteria voor individuele voorzieningen;

  • de beschikking;

  • individuele voorzieningen inkopen met een pgb.

Besluiten de volgende nadere regel vast te stellen:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities

Hieronder worden enkele begrippen nader toegelicht. Begrippen die in de Jeugdwet of Verordening staan worden niet toegelicht.

  • a.

    Eigen kracht: de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of ouders en personen uit het sociale netwerk om de benodigde hulp en ondersteuning te bieden bij opgroei-en/of opvoedingsproblemen en/of psychische problemen en/of -stoornissen.

  • b.

    Verordening: Verordening Jeugdwet gemeente Utrecht 2023.

Hoofdstuk 2 Jeugdhulp

Artikel 2 Vormen van specialistische jeugdhulp

  • 1. Ambulante specialistische jeugdhulp:

    • a.

      Ambulante begeleiding individueel: activiteiten die met een individu uitgevoerd worden en die zijn gericht op het bevorderen van het zelfstandig functioneren. Hierbij kan het gaan om jeugdigen met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem.

    • b.

      Ambulante begeleiding groep: zie begeleiding individueel; activiteiten vinden plaats in groepsverband.

    • c.

      Behandeling basis jeugd-ggz: de zorg voor jeugdigen met lichte tot matige psychische aandoeningen valt onder de basis jeugd-ggz. Een behandeling binnen de basis jeugd-ggz kan bestaan uit gesprekken met bijvoorbeeld een psycholoog of psychotherapeut. Behandeling kan ook gegeven worden bij opvoedondersteuning of een vorm van jeugdhulp en bestaat dan uit gesprekken met een orthopedagoog, psycholoog of psychotherapeut.

    • d.

      Behandeling specialistische jeugd-ggz: de gespecialiseerde jeugd-ggz is bedoeld voor jeugdigen met zware, ingewikkelde psychische aandoeningen. De behandeling wordt uitgevoerd door bijvoorbeeld een psychiater of een klinisch psycholoog.

    • e.

      Persoonlijke verzorging: Verzorgende handelingen bij jeugdigen gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), behalve als de handelingen verband houden met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop.

    • f.

      Vervoer: als een jeugdige op grond van de Jeugdwet jeugdhulp ontvangt en in verband met een medische noodzaak of vanwege zijn gebrek aan zelfredzaamheid niet in staat is om zelfstandig van en naar de locatie te komen waar de jeugdhulp wordt gegeven, kan voorzien worden in groepsvervoer naar en van de locatie waar de jeugdhulp gegeven wordt. Dit kan worden geboden als redelijkerwijs het vervoer niet verwacht kan worden van anderen in de omgeving van de jeugdige. Individueel vervoer is alleen van toepassing als groepsvervoer niet mogelijk is.

  • 2. Niet-gezinsgericht logeren en wonen:

    • a.

      Kortdurend verblijf: het logeren van een jeugdige met een aandoening, beperking of een handicap in een instelling gedurende maximaal drie etmalen per week, als de zorg voor die jeugdige noodzakelijkerwijs gepaard gaat met permanent toezicht. Kortdurend verblijf draagt er dus aan bij dat de jeugdige met een aandoening, beperking of handicap thuis kan blijven wonen en niet in een instelling hoeft te worden opgenomen.

Artikel 3 Toegang tot jeugdhulp

  • 1. De jeugdige en/of ouders kunnen zich mondeling melden bij het buurtteam.

  • 2. De datum van de melding wordt in het gesprek door de jeugdige en/of ouders en de Medewerker in het gezinsplan vastgelegd.

  • 3. De jeugdige en/of ouders kunnen na overleg met school een schriftelijk verzoek middels het insturen van het leerlingdossier indienen bij de Poortwachter. Dit verzoek wordt beschouwd als de melding en de aanvraag voor dyslexiezorg.

Artikel 4 Onderzoek, verslag, aanvraag

  • 1. Bij de beoordeling van de eigen kracht wordt rekening gehouden met:

    • a.

      de benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige;

    • b.

      de duur daarvan;

    • c.

      de mogelijkheden van de jeugdige en/of zijn ouders;

    • d.

      de draagkracht en de draaglast van de ouders;

    • e.

      de samenstelling van het gezin en de woonsituatie;

    • f.

      het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen;

    • g.

      de mogelijkheden en de bereidheid van het sociale netwerk om de jeugdige en/of zijn ouders te ondersteunen.

  • 2. De criteria genoemd in het vorige lid worden in samenhang beoordeeld, waarbij het uitgangspunt is dat, wanneer de jeugdige en/of zijn ouders, eventueel met behulp van het sociale netwerk, zelf mogelijkheden hebben om de problemen op te lossen of het hoofd te bieden, er geen individuele voorziening wordt verstrekt, ook niet wanneer de verzorging en opvoeding intensiever is dan gebruikelijk.

  • 3. Een uitzondering op bovenstaande criteria kan gemaakt worden als:

    • a.

      als er sprake is van een jeugdige in de terminale levensfase.

    • b.

      de wens van de jeugdige van 12 jaar of ouder is om geen intieme verzorging te ontvangen van de ouder/verzorger.

  • 4. Nadat de Medewerker heeft beoordeeld dat een individuele voorziening noodzakelijk is, betrekt de Medewerker de wettelijke vereisten van verantwoorde werktoedeling van (een) hulpverlener(s) bij de afweging over de inzet van de specialistische jeugdhulp.

  • 5. Een schriftelijke aanvraag voor een individuele voorziening kan uitsluitend worden ingediend bij een Medewerker door middel van een door de jeugdige en/of zijn ouders ondertekend gezinsplan.

  • 6. De Medewerker zorgt dat de beoordeling van een aanvraag voor een individuele voorziening collegiaal wordt getoetst als de jeugdige en/of zijn ouders het oneens zijn met de uitkomst van die beoordeling.

  • 7. Het onderzoek naar de noodzaak van dyslexiezorg wordt uitgevoerd door de Poortwachter en een gecontracteerde aanbieder van de gemeente op basis van respectievelijk het leerlingdossier en de richtlijnen van het Nederlands Kwaliteitsinstituut Dyslexie (NKD) en het geldende Protocol Dyslexie en Diagnostiek.

Artikel 5 Criteria voor individuele voorzieningen

  • 1. Een toekenning voor een individuele voorziening in natura wordt alleen verleend voor door het college gecontracteerde jeugdhulpaanbieders.

  • 2. De criteria voor het vaststellen of een jeugdige in aanmerking komt voor een beoordeling conform lid 3 zijn:

    • a.

      de Poortwachter ontvangt van de school het relevante leerlingdossier; en

    • b.

      de Poortwachter beoordeelt het leerlingdossier volgens de richtlijnen van het NKD wat onder andere inhoudt:

      • dat uit 3 Cito-toetsen (of vergelijkbare toetsen) na elkaar blijkt dat de jeugdige een grote achterstand heeft op technisch lezen op woordniveau. Tussen deze toetsen zit telkens minimaal 6 maanden. In het geval van Cito-toetsen betekent dit dat de jeugdige 3 keer een E- of V-(min)-score heeft op lezen; en

      • de school aantoonbaar extra begeleiding heeft aangeboden. Deze begeleiding moet voldoen aan eisen die staan omschreven in de ‘Brede Vakinhoudelijke Richtlijn Dyslexie’; en

      • de lees- en spellingproblemen niet voortkomen uit laaggeletterdheid, gebrekkig onderwijs of andere problemen; en

    • c.

      de Poortwachter adviseert het college over het te nemen besluit op basis van haar beoordeling van het door de school opgestelde leerlingdossier.

  • 3. De criteria voor het vaststellen of een jeugdige in aanmerking komt voor behandeling van ernstige dyslexie zijn:

    • a.

      de jeugdige heeft een toekennend besluit ontvangen naar aanleiding van beoordeling van het leerlingdossier door de Poortwachter.

    • b.

      de aanbieder verricht onderzoek volgens de richtlijnen van het NKD in combinatie met het geldende Protocol Dyslexie en Diagnostiek: en

    • c.

      de aanbieder adviseert het college over het te nemen besluit op basis van het door haar verrichtte onderzoek.

Artikel 6 Beschikking

  • 1. Wanneer een beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt afgegeven, dan wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. In geval van toekenning van een individuele voorziening in natura wordt -indien de jeugdige en/of zijn ouders om een beschikking vraagt- in de beschikking opgenomen:

    • a.

      op welke hulpvragen zoals verwoord in het gezinsplan de individuele voorziening is gericht; en

    • b.

      welke de te verstrekken voorziening is en het beoogde resultaat daarvan; en

    • c.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3. In geval van toekenning van een individuele voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking opgenomen aanvullend op artikel 6 lid 2 sub a t/m c:

    • a.

      wat de hoogte van het pgb (uren of dagdelen maal tarief) is en hoe hiertoe is gekomen; en

    • b.

      welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn; en

    • c.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • d.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4. Voor alle besluiten die worden genomen geldt dat de datum van besluit de datum van toewijzing van de toegekende individuele voorziening is. In uitzonderlijke gevallen kan het besluit terugwerkende kracht hebben en kan worden gekozen voor een toewijzingsdatum in het verleden, echter nooit eerder dan de meldingsdatum.

  • 5. In geval van het niet toekennen van een individuele voorziening en/of het niet verstrekken van een pgb, wordt dit in de beschikking gemotiveerd toegelicht.

Hoofdstuk 3 Een persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 7 individuele voorzieningen inkopen met een pgb.

  • 1. Als er het voornemen is om een individuele voorziening toe te kennen en de jeugdige en/of ouder deze voorziening middels een pgb wil inkopen, doorloopt de jeugdige en/of zijn ouders of de daartoe gemachtigde budgetbeheerder de 10-punten-pgb-vaardigheden.

  • 2. In het pgb-aanvraagformulier staat:

    • a.

      welke jeugdhulp de jeugdige en/of zijn ouders gezien de hulpvraag willen inkopen met het pgb en wat het beoogde resultaat is; en

    • b.

      hoe het beoogde resultaat bijdraagt aan de doelen in het gezinsplan; en

    • c.

      hoe de jeugdige en/of zijn ouders de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uitvoeren, of wie hiervoor is gemachtigd; en

    • d.

      de jeugdige en/of zijn ouders de jeugdhulp “in natura” niet passend vinden; en

    • e.

      hoe de kwaliteit van de zelf in te kopen jeugdhulp is gewaarborgd; en

    • f.

      een onderbouwde begroting.

  • 3. Een Medewerker stelt de benodigde omvang (hoeveelheid) van de individuele voorziening in uren of dagdelen vast als is voldaan aan alle (wettelijke) vereisten en er geen weigeringsgronden van toepassing zijn.

Artikel 8 Vakantie

  • 1. Een jeugdige en/of zijn ouders kan een schriftelijk verzoek indienen voor het gebruik van een al toegekend pgb in een vakantie;

  • 2. De Medewerker bepaalt of de toegekende individuele begeleiding noodzakelijk is om tijdens de vakantie te kunnen functioneren.

  • 3. Het pgb mag niet worden ingezet voor het (deels) financieren van de vakantie;

  • 4. Een pgb dat naar zijn aard bedoeld is om in te zetten in en rond de woning van jeugdige en/of ouders kan niet tijdens een vakantie worden ingezet;

  • 5. Indien de jeugdige en/of zijn ouders het pgb nodig hebben om tijdens de vakantie te kunnen functioneren is de maximale vakantietermijn 13 weken per toekenningsperiode van 12 maanden. Echter hiervan mag maximaal 6 weken aaneengesloten worden opgenomen. Deze termijn is bepaald om te kunnen aansluiten op de lengte van de zomervakantie van basisscholen. Indien het pgb voor een kortere periode wordt toegekend, wordt het aantal van 13 weken naar rato berekend.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 9 Intrekking

De Nadere regel Verordening Jeugdwet gemeente Utrecht 2022 wordt per 1 januari 2023 ingetrokken.

Artikel 10 Overgangsbepalingen

  • 1. Aanvragen voor jeugdhulp die bij het college zijn ingediend voor 1 januari 2023 en waarop nog niet is beslist wanneer deze nadere regel in werking treedt, worden afgehandeld volgens de Nadere regel Verordening Jeugdwet gemeente Utrecht 2022.

  • 2. Een recht op een lopende voorziening blijft gehandhaafd, totdat het college een nieuw recht heeft vastgesteld.

  • 3. Op bezwaarschriften wordt beslist volgens de nadere regel waarop het besluit is gebaseerd.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze nadere regel treedt in werking op 1 januari 2023.

Artikel 12 Citeertitel

Deze nadere regel wordt aangehaald als Nadere regel Verordening Jeugdwet gemeente Utrecht 2023.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, in de vergadering van 29 november 2022.

De burgemeester,

Sharon A.M. Dijksma

De secretaris,

Gabriëlle G.H.M. Haanen

Informatieve toelichting bij Nadere regel Verordening Jeugdwet gemeente Utrecht 2023

Algemeen

De vastgestelde Verordening Jeugdwet gemeente Utrecht 2023 biedt in lijn met Jeugdwet de mogelijkheid om op specifieke onderdelen bevoegdheden te delegeren aan het college om nadere regels te stellen binnen de kaders van de Verordening. Met de Nadere regel Verordening Jeugdwet geeft het college invulling aan deze bevoegdheid.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Lid 1 sub e

Dit zijn activiteiten zoals hulp bij het wassen, aankleden, het verplaatsen in zit- of lighouding, eten en drinken en naar het toilet gaan.

Artikel 4 Onderzoek, verslag en aanvraag

Bij een aanvraag wordt nagegaan of een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling, zoals onder andere onderwijswetgeving, Wmo 2015 (behalve begeleiding als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015), Wet Langdurige zorg (Wlz) of Zorgverzekeringswet (Zvw) voorliggend is. Verpleegkundige handelingen vallen niet onder de Jeugdwet.

Lid 1

Nadat de Medewerker de noodzakelijke hulp voor het gezin in kaart heeft gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of ouders) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Hiervoor wordt een afwegingskader gehanteerd dat onder andere gebaseerd is op de zelfredzaamheid van de jeugdige en de beschikbaarheid, draagkracht en draaglast verhouding bij de ouders eventueel met inzet van personen uit het sociaal netwerk. Bij voldoende eigen kracht wordt geen individuele jeugdhulpvoorziening afgegeven, ook niet in de vorm van een pgb.

‘Eigen kracht’ kan verschillende zaken inhouden, zoals:

1. het aanspreken van een aanvullende verzekering;

2. het inzetten van vrijwilligers of mensen uit het sociale netwerk;

3. mogelijkheden van de ouder zelf. Ouders moeten gemotiveerd aangeven waarom en waardoor ze vastlopen aan de hand van voorbeelden.

Ad C Mogelijkheden van jeugdige of ouders

Voor alle leeftijden is het gebruikelijk dat ouders kinderen een woonomgeving bieden waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat en zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans die nodig is bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid. Wanneer de verzorging en opvoeding van de kinderen intensiever is, wil dit niet zeggen dat de ouders, eventueel met behulp van het sociale netwerk, niet voldoende draagkracht hebben om de benodigde verzorging en opvoeding te bieden. Voor een verdere weging, in samenhang met de andere criteria, kunnen onderstaande punten gebruikt worden.

• is de ouder beschikbaar om de benodigde verzorging en opvoeding te bieden;

• is de ouder in staat de benodigde verzorging en opvoeding te bieden.

Ad D Draagkracht en draaglast

Soms is het zorgen voor een kind, al dan niet in combinatie met andere factoren in het leven van ouder(s), zo zwaar dat sprake is van overbelasting van ouder(s). Er is dan geen of beperkt evenwicht meer tussen draagkracht (=belastbaarheid) en draaglast (=belasting), vaak gekenmerkt door fysieke en/of psychische klachten van de ouder(s). Vaak is het tijdelijk bieden van hulp voor een deel van de verzorging en opvoeding voldoende om dit evenwicht te herstellen, zodat de ouder(s) weer zelf volledig de verzorging en opvoeding kan gaan bieden. In de gevallen waar de benodigde verzorging en opvoeding door (dreigende) overbelasting niet of beperkt geboden kan worden en er geen andere oplossingen mogelijk zijn, kan hulp, binnen de reikwijdte van de Jeugdwet, toegekend worden als individuele jeugdhulpvoorziening.

Beoordeling van overbelasting

Factoren van belang voor het onderzoeken van de draagkracht zijn o.a.:

  • Persoonskenmerken.

  • Lichamelijke en geestelijke conditie.

  • Andere activiteiten.

  • Wijze van omgaan met de problemen.

  • Motivatie/bereidheid voor de hulptaak.

  • Het sociale netwerk.

Factoren van belang voor het onderzoeken van de draaglast zijn o.a.:

  • Persoonskenmerken van de hulpvrager.

  • Benodigde ondersteuningsintensiteit.

  • Omvang en (on)planbaarheid van de taken.

  • Ziektebeeld en prognose hulpvrager.

  • Woonsituatie.

  • Bijkomende sociale, emotionele of relationele omstandigheden.

De feitelijke situatie is het uitgangspunt bij het onderzoek naar bovenstaande factoren. Om deze factoren te kunnen onderzoeken moet vaak degene die de verzorging en opvoeding doet, zelf ook gehoord worden. Indien nodig kan ook (medisch) advies worden opgevraagd of kan toestemming gevraagd worden om contact op te nemen met de huisarts. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de verzorging en opvoeding die iemand biedt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. Er zijn landelijk diverse vragenlijsten beschikbaar, zoals EDIZ, EDIZ-plus, CRA-D en CSI die indien gewenst gebruikt kunnen worden om het onderzoek naar de belastbaarheid van de hulpverlener verder te onderbouwen. Een vragenlijst kan onderdeel uitmaken van het brede onderzoek naar factoren die van belang zijn voor het bepalen van de draagkracht/draaglast. Bij (dreigende) overbelasting wordt daarnaast in het onderzoek ook gekeken naar andere oplossingen die kunnen bijdragen aan het verbeteren van het evenwicht van de draagkracht/draaglast. Te denken valt aan ondersteuning door een vrijwilliger en coaching door een mantelzorgcoach, maar ook aan het herinrichten van het huiselijk leven en/of werk waardoor de belasting minder wordt. Er kan van de huisgenoot worden gevraagd aanpassingen te doen in dit huiselijk leven en/of werk wanneer dit huiselijk leven en/of werk bijdragen aan de overbelasting. Wanneer de geldigheidsduur van de toekenning verlopen is en een herindicatie wordt aangevraagd, zal worden gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.

Een individuele voorziening ter vervanging van de verzorging en de opvoeding van de overbelaste ouder kan niet worden ingevuld door middel van een pgb dat vervolgens uitgevoerd wordt door de overbelaste ouder of mantelzorger. Doel van de indicatie is immers het ontlasten van de ouder door het inzetten van hulp door anderen.

Ad E Samenstelling van het gezin en de woonsituatie

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: de aanwezigheid van een verantwoordelijk ouder of derde persoon, die zorgt voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid. Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij (kortdurende) ziekte. Van ouders wordt verwacht maximaal te zoeken naar eigen oplossingen. Dit geldt ook bij (tijdelijke) uitval van de ouder in een éénoudergezin- of als beide ouders beperkingen ondervinden in de opvoeding en verzorging van de kinderen. De Medewerker onderzoekt, in geval er mantelzorg aanwezig is, wat in redelijkheid van een mantelzorger gevraagd kan worden.

Ad F Belang van de ouders om te voorzien in een inkomen

Tijdens het onderzoek wordt het belang van ouders om te participeren/werken/te voorzien in een inkomen besproken met de ouder(s). Daarbij moet worden uitgegaan van de (financiële en/of participatie/arbeid) situatie van ouder(s) zoals deze is op het moment van de aanvraag. Verschillende elementen kunnen hier een rol spelen en worden besproken met de ouder(s) zoals:

Als ouder(s) substantieel minder gaan werken/ baan opzeggen om de benodigde verzorging en opvoeding te bieden, bespreken welke consequenties t.a.v. wonen, dagelijks levensonderhoud, school, activiteiten jeugdige, draagkracht er kunnen zijn.

Motivatie van ouders om te participeren/werken. Het kan bijvoorbeeld voor ouders voor hun eigen ondersteuningsvraag belangrijk zijn om te participeren /werken. Ook kan arbeid /inkomen /carrière bijvoorbeeld zorgen voor meer draagkracht of een betere woonsituatie wat weer meer eigen mogelijkheden geeft en/of bijdraagt aan het probleemoplossend vermogen van jeugdige /ouder(s);

Dit is geen uitputtende lijst en dient per situatie beoordeeld te worden en in samenhang met de andere aspecten van het afwegingskader te worden gewogen. Tijdens het onderzoek kunnen elementen als deze worden besproken met de ouder(s). Bij dit onderzoek/gesprek wordt niet aan ouders gevraagd om informatie over de hoogte van het inkomen/vermogen of financiële situatie te overleggen. Ook wordt er geen inkomenstoets of financiële draagkrachtmeting bij ouder(s) uitgevoerd. Een aanvraag voor een individuele voorziening afwijzen omdat er voldoende vrij besteedbaar vermogen/ inkomen is (om bijvoorbeeld zelf zorg in te kopen) kan niet.

Lid 4

De vaststelling of een individuele voorziening nodig is, vergt een professionele en eenduidige afweging. Daarom is het belangrijk dat hulpverleners werken volgens de wettelijke norm van verantwoorde hulp. Deze verplichting uit de Jeugdwet is door de Vereniging Nederlandse Gemeente (VNG) in overleg met de brancheorganisaties uitgewerkt in een norm voor verantwoorde werktoedeling die uit drie onderdelen bestaat:

  • a.

    De norm verplicht jeugdhulpbieders tot het werken met geregistreerde professionals uit het Kwaliteitsregister Jeugd of het BIG-register.

  • b.

    Bij het toedelen van taken moet er rekening worden gehouden met de specifieke kennis en vaardigheden van de geregistreerde professional. De kennis en vaardigheden van de professionals dienen passend te zijn bij de hulpvraag van de jeugdige en/of ouders.

  • c.

    Jeugdhulpaanbieders moeten ervoor zorgen dat deze geregistreerde professionals kunnen werken volgens hun professionele standaarden (beroepscodes, vakinhoudelijke richtlijnen).

Leidend bij het toepassen van de norm van verantwoorde werktoedeling is het principe “comply or explain”. Dat betekent dat de jeugdhulpaanbieder het werk moet toebedelen aan geregistreerde professionals, tenzij deze kan motiveren waarom dat niet wordt gedaan.

Artikel 7 Individuele voorzieningen inkopen met een pgb

Het gaat om: Infographic met toelichting - Checken 10 punten pgb-vaardigheid | Publicatie | Rijksoverheid.nl.