Beleidsregels Bijstandverlening zelfstandigen Sluis 2022

Geldend van 01-01-2022 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Bijstandverlening zelfstandigen Sluis 2022

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Sluis,

Gelet op de bepalingen van artikel 53a, zesde lid, Participatiewet, artikel 12, tweede lid onder c, artikel 23, derde lid, artikel 41, tweede, vierde en vijfde lid, en artikel 43, tweede lid, Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004,

BESLUIT:

Nu het Bbz 2004 meer bevoegdheden bij het college heeft neergelegd, op de volgende wijze uitvoering te geven aan de beleidsruimte uit het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

1. Algemene bepalingen

Deze beleidsregels zien op het verlenen, onderzoeken, en terugvorderen van bijstand, leenbijstand en leningen ten behoeve van bedrijfskapitaal op grond van de Participatiewet en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

1.1 Begripsbepalingen

Alle begrippen die in deze beleidsregels gebruikt worden en die niet nader worden omschreven in het volgende lid hebben dezelfde betekenis als in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), Participatiewet (PW) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004).

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • 1.

    een bedrijf; een bedrijf of een zelfstandig beroep.

  • 2.

    een zelfstandige: een belanghebbende van 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd, die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf in Nederland en die:

  • a.

    voldoet aan de wettelijke eisen voor de uitoefening daarvan;

  • b.

    minimaal 1225 uur per jaar besteedt aan zijn of haar bedrijf (art. 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001);

  • c.

    alleen of samen met degenen met wie hij het bedrijf uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf heeft en financiële risico's daarvan draagt.

  • 3.

    Algemene bijstand: uitkering levensonderhoud welke wordt verleend in de vorm van een renteloze geldlening, die al dan niet geheel of gedeeltelijk kan worden omgezet in een bedrag om niet.

  • 4.

    lening ten behoeve van bedrijfskapitaal: bijstand in de vorm van een rentedragende of renteloze geldlening of direct om niet.

  • 5.

    bijstand om-niet: verleende bijstand die niet hoeft te worden terugbetaald door de zelfstandige

  • 6.

    renteloze geldlening: een periodieke lening die maandelijks wordt uitgekeerd als uitkering voor de kosten van levensonderhoud.

  • 7.

    rentedragende geldlening: een lening die verstrekt wordt voor de kosten van bedrijfskapitaal.

  • 8.

    belanghebbende: degene aan wie algemene bijstand of een geldlening ten behoeve van bedrijfskapitaal is of wordt verstrekt;

  • 9.

    schipper: ondernemer in de binnenvaart als bedoel in artikel 1, onder k, van het Bbz 2004.

  • 10.

    debiteur: een persoon die aan de gemeente een geldbedrag moet terug betalen. Dit kan zowel bedrijfskapitaal als een renteloze lening zijn.

  • 11.

    het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Sluis.

1.1a Begripsbepaling (gevestigde) zelfstandige

Artikel 2 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz 2004) geeft een definitie van de kring van rechthebbenden. In lid 1 onder a van het Besluit wordt tot de kring van rechthebbenden gerekend de zelfstandige die gedurende een redelijke termijn als zodanig werkzaam is geweest. De zogenaamde gevestigde zelfstandige.

Het college hanteert voor de invulling van het begrip redelijke termijn de volgende regels over wanneer een belanghebbende als startende en wanneer hij als gevestigde zelfstandige wordt gezien:

  • 1.

    Gedurende de eerste 18 maanden na de start van een eigen bedrijf wordt de zelfstandige als startende zelfstandige beschouwd.

  • 2.

    Vanaf 18 maanden na de start, wordt een zelfstandige als gevestigde zelfstandige beschouwd als naast de voorwaarden van het Bbz 2004 aan onderstaande aanvullende criteria wordt voldaan:

  • a.

    De zelfstandige heeft in deze periode aan het urencriterium, bedoeld in artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 voldaan;

  • 3.

    Als een persoon eerder een bedrijf als zelfstandige heeft gehad en deze heeft beëindigd, wordt na een nieuwe start, na een periode van meer dan 12 maanden na de eerdere bedrijfsbeëindiging, gedurende de eerste 9 maanden van die start de zelfstandige als startende zelfstandige beschouwd.

  • 4.

    Als een persoon eerder een bedrijf heeft gehad en deze heeft beëindigd wordt na een nieuwe start binnen een periode van 12 maanden na de eerdere bedrijfsbeëindiging de zelfstandige als gevestigde zelfstandige beschouwd als de persoon daarvoor minimaal 18 maanden als zelfstandige werkzaam is geweest en in die periode aan het bovengenoemde urencriterium heeft voldaan.

  • 5.

    Bij het niet voldoen aan voorgaand criterium wordt de zelfstandige na een herstart binnen 12 maanden na een eerdere bedrijfsbeëindiging als startende zelfstandige beschouwd.

  • 6.

    Na 18 maanden na de start van het bedrijf wordt de zelfstandige als gevestigde zelfstandige beschouwd als ook in die periode aan het bovengenoemde urencriterium is voldaan.

1.2 Wettelijke bevoegdheden Bbz 2004

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    Het instellen van een onderzoek naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens zoals beschreven in artikel 53a lid 6 PW.

  • b.

    Het instellen van een onderzoek naar de levensvatbaarheid van het bedrijf of zelfstandig beroep.

1.3. De aanvraag

Het college onderzoekt of de aanvrager tot de doelgroep van het Bbz 2004 behoort en tot welke categorie van zelfstandigen en doet vervolgens onderzoek naar de levensvatbaarheid van het bedrijf op basis van de informatie en gegevens die door de zelfstandige zijn geleverd. Een startende zelfstandige moet onder andere een ondernemingsplan inleveren met een omzetprognose voor de komende 3 jaar, andere zelfstandigen een plan van aanpak of doorstartplan.

1.4 Bedrijfsonderzoek (levensvatbaarheid)

Het college verricht onderzoek naar de levensvatbaarheid. Bij complexe aanvragen voor bijstand en/of bedrijfskapitaal wordt opdracht gegeven aan een externe deskundige voor een levensvatbaarheidsonderzoek. Bij minder complexe aanvragen wordt het onderzoek door het college zelf uitgevoerd. In deze afweging kunnen onder andere worden betrokken de juridische structuur van de onderneming, eventuele reeds bestaande langlopende financiële verplichtingen van de ondernemer en de vermoedelijke duur/omvang van de gevraagde uitkering.

Het college vraagt in ieder geval een onderzoek aan bij een externe deskundige als er een krediet wordt aangevraagd dat € 5.000,- of meer bedraagt en/of bij aanvragen door een BV.

1.5 Zekerheidstellingen

Het college maakt gebruikt van zekerheidstellingen bij aanvragen voor bedrijfskapitaal waar mogelijk. Hiervoor dienen primaire zekerheden te worden gevestigd in de vorm van hypotheek, indien er sprake is van overwaarde en secundaire zekerheden in de vorm van verpanding op machines, voertuigen en dergelijken.

1.6 Opschortende voorwaarden

Bbz-uitkering en bedrijfskapitaal kunnen worden toegekend onder opschortende voorwaarden: de uitbetaling wordt opgeschort tot het moment dat de zelfstandige aan de voorwaarden heeft voldaan.

Het kan gaan om bijvoorbeeld:

  • het verkrijgen van een voorliggende voorziening als deelfinanciering, bijvoorbeeld een familielening of een bancaire faciliteit zoals een rekening-courantkrediet of het inleveren van een lijst van aan te schaffen bedrijfsactiva met offertes;

  • het beschikken over een (optie op een) geschikt bedrijfspand met een bepaalde omvang en maximum huurprijs per jaar of het tot stand komen van een akkoord met schuldeisers.

De rechtsgrond van de beschikking vervalt zodra de termijn van de opschorting is verstreken en de belanghebbende niet aan de voorwaarden heeft voldaan. De zelfstandige kan echter verzoeken om de termijn te verlengen.

1.7 Periodiek heronderzoek levensvatbaarheid

Het college stelt een (verkort) heronderzoek in naar de levensvatbaarheid van het bedrijf als:

  • 1.

    de zelfstandige een verlengingsaanvraag indient;

  • 2.

    een tussentijdse controle op de inkomsten uit bedrijf een afwijkend beeld geeft van de omzet en resultaatontwikkeling dan bij toekenning van de bijstand ingeschat was;

  • 3.

    een toekenningsbesluit onder opschortende voorwaarden is afgegeven en er niet volledig aan deze voorwaarden is voldaan, de termijn om aan de voorwaarden te voldoen is verlengd, of er sprake is van gewijzigde omstandigheden (zie art. 1.6).

1.8 Duur van uitkering startende zelfstandige

Aan de startende zelfstandige wordt telkens voor de duur van 6 maanden een uitkering verleend. Bij verlenging van deze uitkering vind onderzoek plaats naar de levensvatbaarheid van het bedrijf of beroep. De uitkering kan maximaal worden verleend voor de duur van 36 maanden als bepaald in artikel 23 lid 1 Bbz 2004.

1.9 Verlenging om medische of sociale redenen

Indien aan de zelfstandige de maximale uitkeringsduur is verleend als bepaald in artikel 18 en/of artikel 23 lid 1 Bbz 2004 kan deze worden verlengd indien er sprake is van medische of sociale aard. Ter beoordeling hiervan kan extern onderzoek plaats vinden. In geval van noodzakelijkheid kan de duur van de uitkering met telkens 12 maanden worden verlengd. Na elke 12 maanden kan opnieuw een extern onderzoek plaats vinden.

1.10 (Her)onderzoek debiteuren

Het college stelt een onderzoek in naar de financiële situatie van de zelfstandige (of de voormalig zelfstandige op wie de gemeente nog een vordering heeft) als er sprake is van:

  • 1.

    het niet of niet tijdig voldoen aan de met de debiteur afgesproken rente-en aflossingsverplichting;

  • 2.

    een aanvraag om uitstel van rente en/of aflossing.

Als de debiteur zijn betalingsverplichtingen nakomt wordt in beginsel geen debiteurenonderzoek uitgevoerd.

1.11 Beëindigingsonderzoek

Als een zelfstandige zijn bedrijf beëindigt terwijl er nog een rentedragende geldlening openstaat, stelt het college uiterlijk binnen 6 maanden nadat het bedrijf is beëindigd een beëindigings- onderzoek in. Als uit dit onderzoek blijkt dat er sprake is van een verwijtbare beëindiging blijven de bestaande aflossingsafspraken en het rentepercentage gelijk.

Het college beschouwt een beëindiging in ieder geval als verwijtbaar wanneer er bijvoorbeeld sprake is van:

  • Bestuurdersaansprakelijkheid (bijvoorbeeld wegens onbehoorlijk bestuur of onrechtmatig handelen);

  • Hogere privé opnamen uit het bedrijf dan de inkomsten in privé of bedrijf toelaten;

  • Een beëindiging zonder bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen.

Is de beëindiging niet verwijtbaar dan zet het college de lening om in een renteloze lening.

Hoofdstuk 2. Terugvordering (bij voortzetting bedrijf)

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe het college invulling geeft aan de mogelijkheid tot en (wijze van) terugvordering.

2.1 Herziening en intrekking toekenningsbesluit

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54 lid 3 en 4 PW. Toepassing van deze bevoegdheid beperkt zich niet tot situaties waarin sprake is van schending van de inlichtingenplicht.

2.2 Terugvordering renteloze en rentedragende geldleningen

Een renteloze en rentedragende geldlening ten behoeve van bedrijfskapitaal wordt teruggevorderd (terugvorderingsbesluit) in de gevallen en op de wijze zoals vermeld in deze beleidsregels en de artikelen 58 tot en met 60c PW.

  • 1.

    Renteloze lening, zoals genoemd in artikel 12 lid 2 sub c Bbz 2004, wordt ten alle tijden teruggevorderd. Tenzij er sprake is van redenen zoals bedoeld in lid 4 van dit artikel. Dit geldt ook bij het niet voldoen aan de aflossing voortvloeiend uit artikel 13 Bbz 2004 en bij het niet voldoen aan de verplichtingen uit artikel 38 Bbz 2004.

  • 2.

    Rente dragende leningen ten behoeve van bedrijfskapitaal worden teruggevorderd indien:

  • a.

    De termijn van uitstel van aflossing en betaling van rente zoals genoemd in artikel 41 lid 2 Bbz 2004 is verlopen, zoals bepaald in artikel 41 lid 4 Bbz 2004.

  • b.

    De situatie zich voordoet zoals beschreven in artikel 41 lid 5 Bbz 2004.

  • c.

    Betrokkene ook na een tweede aanmaning niet aan zijn betalingsverplichting voldoet.

  • 3.

    Niet wordt voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen in artikel 39 lid 2 en 3 Bbz 2004 en de toepassing van artikel 43 Bbz 2004.

  • 4.

    Het college ziet af van terugvordering of verdere terugvordering als er sprake is van dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid PW.

Hoofdstuk 3. Invordering

In dit hoofdstuk wordt invulling gegeven aan de wijze van invordering.

3.1 Wijze van invordering

  • 1.

    Uitgangspunt is dat de belanghebbende een vordering ineens dient te voldoen. Hierbij wordt de termijn van artikel 4:87 Awb aangehouden.

  • 2.

    Op verzoek van de belanghebbende kan de vordering in termijnen worden voldaan indien: de vordering binnen 36 maanden wordt afgelost en het aflossingsbedrag minimaal € 50,00 bedraagt.

  • 3.

    Indien volledige aflossing binnen de in het eerste en/of tweede lid genoemde betalingstermijn niet mogelijk is, stelt het college de maandelijkse aflossing vast.

  • 4.

    Het vastgestelde of afgesproken aflossingsbedrag geldt als een opgelegde betalingsverplichting.

  • 5.

    Bij de vaststelling van het aflossingsbedrag wordt rekening gehouden met voor beslag vrij te laten bedrag en de eventuele verhoging hiervan.

  • 6.

    Bij de vaststelling van de betalingsverplichting in het inkomen wordt ook rekening gehouden met de bijzondere, financiële en persoonlijke omstandigheden van belanghebbende.

  • 7.

    Het onderzoek naar mogelijk gewijzigde financiële omstandigheden wordt periodiek en/of naar aanleiding van meldingen of signalen uitgevoerd.

3.2 Dwanginvordering

Indien de belanghebbende een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan kan het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd worden door middel van:

  • a.

    verrekening met de maandelijks verleende bijstand op grond van artikel 60, derde lid, van de Participatiewet, dan wel verrekening met de maandelijkse uitkering op grond van artikel 28, derde lid van zowel de IOAW als de IOAZ; of

  • b.

    bij het ontbreken van deze mogelijkheid en nadat een dwangbevel is verzonden: een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of

  • c.

    beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

Hoofdstuk 4. Kwijtschelding

In dit hoofdstuk wordt invulling gegeven aan de mogelijkheden en voorwaarden tot kwijtschelding.

4.1 Kwijtschelding renteloze en rente dragende geldlening

  • 1.

    Het college gaat over tot ambtshalve kwijtschelding van een vordering die ziet op renteloze geldlening (algemene bijstand) en een rente dragende geldlening (bedrijfskapitaal) indien de belanghebbende:

  • a.

    gedurende 5 jaar zijn aflossingsverplichting voor de als geldlening verstrekte bijstand onafgebroken en naar draagkracht is nagekomen;

  • b.

    gedurende een periode van 2 jaar niet of zeer onregelmatig heeft afgelost op een vordering en de nog openstaande vordering minder bedraagt dan € 125;

  • c.

    gedurende 5 jaar geen aflossingen aan een niet-verwijtbare vordering heeft gedaan en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment alsnog gaat verrichten.

  • 2.

    De in onderdeel c genoemde termijn bedraagt 10 jaar indien sprake is van een verwijtbare vordering wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

  • 3.

    Het college gaat niet over tot kwijtschelding als er sprake is van dwanginvordering.

  • 4.

    Kwijtschelding van een lening ten behoeve van bedrijfskapitaal is ook mogelijk in die gevallen zoals beschreven in artikel 43 Bbz 2004.

  • 5.

    Indien de vordering betrekking heeft op bijstand voor levensonderhoud, wordt voor kwijtschelding aangesloten bij de beleidsregels Terug- en Invordering Participatiewet Sluis.

  • 6.

    Het college kan het besluit tot kwijtschelding intrekken als blijkt dat de belanghebbende het college voor, tijdens of na de looptijd van de terugbetaling voorzien heeft van onjuiste of onvolledige informatie en de juiste of volledige informatie had geleid tot een andere terugbetalingsverplichting of tot geen kwijtschelding.

4.2 Kwijtschelding in verband met een schuldregeling

In aanvulling op artikel 42 Bbz 2004 kan het college op verzoek van belanghebbende besluiten gedeeltelijk van terugvordering of gedeeltelijk van verdere invordering van bijstand af te zien, indien:

  • a.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en

  • b.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

  • c.

    de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

Hoofdstuk 5. Slotbepaling

5.1 Relatie met overige beleidsregels

Indien deze beleidsregels afwijken van hetgeen in is bepaald in algemene beleidsregels aangaande de Participatiewet, dan prevaleren deze beleidsregels.

5.2 Inwerkingtreding en intrekking

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2022

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bijstandverlening zelfstandigen Sluis 2022.

Ondertekening