Regeling vervallen per 18-03-2024

Regels Subsidieverlening Gelderland 2023

Geldend van 02-01-2024 t/m 17-03-2024

Intitulé

Regels Subsidieverlening Gelderland 2023

Bekendmaking van het besluit van 15 november 2022 - zaaknummer 2022-007425 tot vaststelling van een regeling

Gedeputeerde Staten van Gelderland

Gedeputeerde Staten

gelet op artikel 3 van de Algemene Subsidieverordening Gelderland 2016

Besluiten

vast te stellen de volgende regeling:

Regels Subsidieverlening Gelderland 2023

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Paragraaf 1.1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1.1 Algemene begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187), voor het laatst gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 2023/1315 (PbEU 2023 L 167);

  • b.

    AsG: Algemene subsidieverordening Gelderland 2016;

  • c.

    directe arbeidskosten: de kosten van niet in loondienst verrichte arbeid als ZZP-er of als directeur-grootaandeelhouder;

  • d.

    directe loonkosten: het totaal van het bruto loon volgens de loonstaat, de vakantie-uitkering, de niet van winst afhankelijke eindejaarsuitkering of 13e maand, de werkgeverslasten (werkgeversdeel pensioenpremie, WW-premie, WIA/WAO-premie en bijdrage Zorgverzekeringswet) en de overige werkgeverspremies voor werkloosheids- en ziektekostenuitkeringen;

  • e.

    indirecte kosten: indirecte loonkosten en voor overhead;

  • f.

    indirecte loonkosten: kosten van de secundaire arbeidsvoorwaarden en van emolumenten;

  • g.

    kosten van apparatuur:

    • i.

      kosten van apparatuur die speciaal is aangeschaft ten behoeve van de subsidiabele activiteit;

    • ii.

      kosten voor het gebruik van overige apparatuur ten bate van de subsidiabele activiteit.

  • h.

    kosten van derden: kosten voor het uitbesteden van diensten en het inlenen van personeel ten behoeve van de subsidiabele activiteit;

  • i.

    kosten van materialen: kosten voor verbruiksgoederen;

  • j.

    landbouwgroepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 2022/2472 van de commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PBEU 2022, L327).

  • k.

    onafhankelijk taxateur: erkend taxateur die op onafhankelijke wijze de marktwaarde van een onroerend goed vaststelt op grond van algemeen aanvaarde waarderingsmethoden en die gecertificeerd is bij een passende kamer van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs;

  • l.

    publiekrechtelijke rechtspersoon: rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

  • m.

    rechtspersoon met een wettelijke taak: rechtspersoon voor zover die een bij of krachtens de wet geregelde taak uitoefenen en daartoe geheel of gedeeltelijk worden bekostigd uit de opbrengst van bij of krachtens de wet ingestelde heffingen;

  • n.

    sluitende begroting: een begroting waaruit blijkt dat de totale inkomsten en uitgaven voor de activiteiten met elkaar in evenwicht zijn;

  • o.

    onderneming in moeilijkheden: onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, randnummer 18 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening, artikel 2, randnummer 59 van de Landbouwvrijstellingsverordening of de Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01).

Artikel 1.1.2 Toepassingsbereik

Hoofdstuk 1 is buiten het bereik van deze regeling van toepassing op andere besluiten omtrent subsidie waarvan Gedeputeerde Staten op grond van artikel 3 van de AsG of op grond van een bijzonder besluit bevoegd zijn.

Paragraaf 1.2 De aanvraag

Artikel 1.2.1 Tijdvak voor aanvragen

Gedeputeerde Staten kunnen een tijdvak vaststellen waarbinnen aanvragen om subsidie kunnen worden ingediend.

Artikel 1.2.2 Indieningstermijn bij verdeelplan

Voor subsidie die wordt verleend op basis van een krachtens wettelijk voorschrift vastgesteld verdeelplan waarin tenminste de subsidieontvangers en de te ontvangen subsidiebedragen worden genoemd, wordt de aanvraag om subsidie in afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG uiterlijk zes maanden nadat het verdeelplan is vastgesteld ingediend.

Artikel 1.2.3 Inhoud van aanvraag om subsidie

  • 1. Bij de aanvraag om subsidie worden in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee beoogde doelstellingen;

    • b.

      een begroting van de opbrengsten en kosten voor de activiteiten, voorzien van een toelichting;

    • c.

      als de activiteiten een tijdvak van meer dan 12 maanden beslaan en de gevraagde subsidie € 2.500.000 of meer bedraagt: een planning van de uitvoering van de activiteiten over de totale projectperiode en de daaraan verbonden kosten waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 2. Als subsidie wordt berekend op basis van een vast bedrag per eenheid dan wordt, in afwijking van het eerste lid, onder b, een verklaring bij de aanvraag verstrekt waaruit blijkt dat de aanvrager over voldoende middelen beschikt om eventuele resterende kosten te dekken.

  • 3. Als voor dezelfde activiteiten subsidie is verstrekt of aangevraagd bij een ander bestuursorgaan, doet de aanvrager daarvan mededeling in de aanvraag.

Artikel 1.2.4 Boekjaarsubsidies

  • 1. De aanvraag om een subsidie voor een boekjaar wordt ingediend voor 1 april van het jaar dat voorafgaat aan het boekjaar.

  • 2. Als voor het jaar voorafgaand aan het boekjaar reeds subsidie werd verkregen, kan de aanvraag tot en met 30 september worden ingediend.

Artikel 1.2.5 Ontvangstbevestiging

Gedeputeerde Staten zenden de aanvrager zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag een ontvangstbevestiging, waarin de ontvangstdatum is vermeld.

Paragraaf 1.3 Beslissing op de aanvraag

Artikel 1.3.1 Wijze van verdeling

  • 1. Bij het verlenen van subsidie wordt de volgorde in acht genomen waarin de aanvragen om subsidie zijn ingediend. Een aanvraag wordt slechts in de volgorde opgenomen als zij voldoet aan de eisen die aan haar worden gesteld.

  • 2. Indien als gevolg van het verlenen van subsidie op grond van een aanvraag die is ingediend op een dag waarop meerdere ontvankelijke aanvragen zijn ingediend het subsidieplafond zou worden bereikt, wordt de volgorde van die aanvragen bepaald door loting. Een aanvraag wordt slechts in de volgorde opgenomen als zij voldoet aan de eisen die aan haar worden gesteld.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat aanvragen binnen een bepaald tijdvak worden ingediend en op basis van een onderlinge vergelijking in een rangorde worden geplaatst. Een aanvraag wordt slechts in de rangorde opgenomen als zij voldoet aan de eisen die aan haar worden gesteld. Als het vanwege technische storingen gedurende een onafgebroken periode van twee uur direct voorafgaand aan de deadline niet mogelijk is om met het online subsidieportal een subsidieaanvraag in te dienen, verlengen Gedeputeerde Staten het tijdvak waarbinnen aanvragen kunnen worden ingediend met 24 uur.

  • 4. Op aanvragen als bedoeld in het derde lid wordt in afwijking van het eerste lid beslist op basis van die rangorde.

  • 5. Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag als bedoeld in het vierde lid weigeren als die niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen.

Artikel 1.3.2 Communautair toetsingskader

  • 1. Als de verstrekking van subsidie een steunmaatregel betreft in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VwEU en er geen andere staatssteunoplossing voorhanden is, wordt de subsidie slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de de-minimissteun (PbEU L 352).

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt als tegen een subsidieaanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

  • 3. Geen subsidie wordt verleend aan een onderneming in moeilijkheden, tenzij steunverlening expliciet is toegestaan op grond van het op de betreffende paragraaf van toepassing zijnde onderdeel van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening of het goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie.

Artikel 1.3.3 Sluitende begroting

  • 1. Een subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de begroting van de activiteit sluitend is.

  • 2. Als toepassing wordt gegeven aan artikel 1.2.3, tweede lid, wordt de begroting geacht sluitend te zijn.

Artikel 1.3.4 Niet-subsidiabele kosten

Geen subsidie wordt verstrekt in verband met:

  • a.

    kosten ten behoeve van het opstellen van de aanvraag;

  • b.

    kosten die worden gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen;

  • c.

    verrekenbare of compensabele belastingen, heffingen of lasten;

  • d.

    kosten van rente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, provinciale leges, boetes en sancties;

  • e.

    legeskosten als de aanvraag wordt gedaan door een bestuursorgaan;

  • f.

    kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen of aan gangbare minimumkwaliteitseisen;

  • g.

    kosten van reguliere werkzaamheden van de aanvrager;

  • h.

    kosten gemaakt na afloop van de in de verleningsbeschikking opgenomen projectperiode met uitzondering van accountantskosten, bedoeld in artikel 27, derde lid, van de AsG;

  • i.

    fooien, geschenken, gratificaties en bonussen;

  • j.

    kosten voor representatie, personeelsactiviteiten, overboekingen, annuleringen en outplacementtrajecten;

  • k.

    niet-noodzakelijke of bovenmatige kosten.

Artikel 1.3.5 Methoden voor berekening van kosten

  • 1. De aanvrager kiest voor het berekenen van de kosten een van de volgende methoden:

    • a.

      de vaste uurtariefsystematiek;

    • b.

      de loonkosten plus vaste opslagsystematiek;

    • c.

      de integrale kostensystematiek.

  • 2. De aanvraag bevat een opgave van de gekozen systematiek.

  • 3. Op verzoek van de aanvrager kunnen Gedeputeerde Staten in afwijking van het eerste lid een andere methode vaststellen.

  • 4. Bij toepassing van het derde lid worden de subsidiabele kosten berekend op basis van een voor de subsidieontvanger gebruikelijke en controleerbare methode die is gebaseerd op bedrijfseconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die de subsidieontvanger stelselmatig toepast.

  • 5. In afwijking van het eerste lid wordt voor publiekrechtelijke rechtspersonen en rechtspersonen met een wettelijke taak de vaste uurtariefsystematiek toegepast, ongeacht of de subsidiabele activiteit tot de wettelijke taak van de rechtspersoon wordt gerekend.

  • 6. Gedeputeerde Staten kunnen voor rechtspersonen als bedoeld in het vijfde lid een andere methode toestaan. Het derde en het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 7. In afwijking van het vijfde lid kunnen instellingen voor hoger onderwijs en academische ziekenhuizen als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek kiezen voor een van de methoden voor het berekenen van kosten als genoemd in het eerste lid.

Artikel 1.3.6 Vaste uurtariefsystematiek

  • 1. De kosten bij de vaste uurtariefsystematiek zijn:

    • a.

      een vast uurtarief van € 60 als vergoeding voor de directe loon- en arbeidskosten en de indirecte kosten;

    • b.

      kosten van apparatuur;

    • c.

      kosten van materialen; en

    • d.

      kosten van derden.

  • 2. Het aantal gewerkte uren bedraagt op jaarbasis ten hoogste 1.600 en moet in de administratie per betrokken medewerker worden vastgelegd.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op subsidies beneden een bedrag van € 125.000.

Artikel 1.3.7 Loonkosten plus vaste opslagsystematiek

  • 1. De kosten bij de loonkosten plus vaste opslagsystematiek zijn:

    • a.

      een uurtarief voor directe loonkosten;

    • b.

      een opslag van 20% over de directe loonkosten als vergoeding voor de indirecte kosten;

    • c.

      een vast uurtarief van € 60 als vergoeding voor de directe arbeidskosten;

    • d.

      kosten van apparatuur;

    • e.

      kosten van materialen; en

    • f.

      kosten van derden.

  • 2. Het uurtarief voor de directe loonkosten wordt bepaald door de directe loonkosten per jaar te delen door de productieve uren. Het aantal productieve uren wordt bepaald door het aantal van 1600 uren te vermenigvuldigen met de deeltijdfactor. Het uurtarief bedraagt ten hoogste € 93.

  • 3. Bij subsidieverstrekking met een structureel karakter, waarbij voor activiteiten gedurende een periode van drie jaar of meer jaarlijks subsidie wordt verstrekt, bedraagt in afwijking van het eerste lid onder b de opslag voor indirecte kosten 25%.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen van het in het derde lid genoemde percentage voor de opslag voor indirecte kosten afwijken als de noodzaak van de afwijking aannemelijk is gemaakt.

  • 5. Het aantal gewerkte uren bedraagt op jaarbasis ten hoogste 1.600 op basis van een voltijd dienstverband en wordt per betrokken medewerker in de administratie met bijhorende loonkosten vastgelegd.

  • 6. Het derde lid is niet van toepassing op subsidies beneden een bedrag van € 125.000.

Artikel 1.3.8 Berekeningswijzen kosten

  • 1. Bij de toepassing van de artikelen 1.3.6 en 1.3.7 worden de kosten van apparatuur, materialen, loon- en arbeidskosten en kosten van derden, alsmede vergoedingen voor vrijwilligers berekend aan de hand van het tweede tot en met achtste lid.

  • 2. De kosten voor apparatuur als bedoeld in artikel 1.1.1, onder c, onderdeel i, worden berekend door het werkelijke gebruik van het apparaat te vermenigvuldigen met het machine-uurtarief.

  • 3. Het machine-uurtarief wordt bepaald aan de hand van de historische aanschafprijs minus de restwaarde van het apparaat gedeeld door de normale bezetting van het apparaat en de voor het apparaat gebruikelijke afschrijvingstermijn.

  • 4. Het werkelijke gebruik van het apparaat wordt vastgelegd in een controleerbare gebruiksadministratie.

  • 5. De kosten voor apparatuur als bedoeld in artikel 1.1.1, onder g, onderdeel ii, worden berekend door middel van lineaire afschrijving van het apparaat.

  • 6. De lineaire afschrijving wordt bepaald aan de hand van de historische aanschafprijs minus de restwaarde van het apparaat gedeeld door de voor het apparaat gebruikelijke afschrijvingstermijn.

  • 7. De kosten van materialen worden berekend op basis van historische aanschafprijzen.

  • 8. De kosten van vergoedingen voor vrijwilligers bedraagt per vrijwilliger maximaal het bedrag per uur, per maand en per jaar als door de Belastingdienst voor dat jaar is vastgesteld en zijn subsidiabel voor zover:

    • a.

      deze aan de vrijwilliger zijn uitbetaald;

    • b.

      het aantal gewerkte uren in de administratie met bijhorende vergoeding per vrijwilliger is vastgelegd.

Artikel 1.3.9 Integrale kostensystematiek

  • 1. De kosten bij de integrale kostensystematiek zijn:

    • a.

      een tarief voor de directe en indirecte kosten (kosten van de secundaire arbeidsvoorwaarden en van emolumenten) van de voor de uitvoering van de activiteiten ingezette kostendragers, en

    • b.

      kosten van derden.

  • 2. De kosten per kostendrager worden berekend in een tarief per eenheid van deze kostendrager.

  • 3. Het tarief wordt gebaseerd op een positief besluit van het Tarieventeam van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ten aanzien van de Eigen verklaring integrale kostensystematiek en het rapport van bevindingen van de accountant.

  • 4. De kosten worden berekend door het aantal eenheden van de kostendragers te vermenigvuldigen met het berekende tarief, vermeerderd met de aan derden betaalde kosten voor zover deze geen deel uitmaken van dat tarief.

Artikel 1.3.10 Hoogte van de subsidie

  • 1. Als bij de beoordeling van de subsidieaanvraag blijkt dat door het verlenen van de gevraagde subsidie er een overschot op de begroting ontstaat, wordt de subsidie verminderd met het bedrag dat gelijk staat aan het positief resultaat op de begroting.

  • 2. Als subsidie wordt berekend op basis van een vast bedrag per eenheid, is het eerste lid niet van toepassing.

Paragraaf 1.4 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 1.4.1 Administratieplicht

De subsidieontvanger is verplicht alle op de gesubsidieerde activiteit betrekking hebbende bewijsstukken gedurende ten minste tien jaren na vaststelling van de subsidie te bewaren.

Artikel 1.4.2 Administratie bij subsidies vanaf € 125.000

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht bij subsidieverstrekking vanaf € 125.000 een administratie te voeren die alle relevante informatie bevat voor het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden kosten en inkomsten.

  • 2. Het voeren van een administratie houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      alle ontvangsten en kosten in de administratie zijn vastgelegd met onderliggende bewijsstukken;

    • b.

      bewijsstukken, als onderdeel van de administratie, aanwezig zijn ten name van de subsidieontvanger en uit die bewijsstukken de aard en hoeveelheid van de geleverde goederen en diensten blijkt; en

    • c.

      uit de urenregistratie blijkt dat de gedeclareerde mensuren daadwerkelijk zijn gemaakt en rechtstreeks toe te rekenen zijn aan de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing wanneer een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG is voorgeschreven.

Artikel 1.4.3 Voortgangsrapportage

Als een subsidie boven € 25.000 niet binnen een jaar na de subsidieverlening wordt vastgesteld, kunnen Gedeputeerde Staten de subsidieontvanger, zolang de subsidie niet is vastgesteld, verplichten om jaarlijks een voortgangsrapportage over te leggen.

Artikel 1.4.4 Meldingsplicht en aanleveren van bewijsstukken

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht om de subsidieverstrekker onverwijld schriftelijk mee te delen als de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig, niet geheel of gewijzigd zullen worden verricht, of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 2. De beschikking tot subsidieverstrekking kan naar aanleiding van een melding worden gewijzigd als dit past binnen de van toepassing zijnde wettelijke voorschriften en niet onredelijk laat is gedaan.

  • 3. De subsidieontvanger is verplicht om op eerste verzoek van Gedeputeerde Staten door het overleggen van bewijsstukken aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 1.4.5 Vervreemding van goederen en rechten

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht, als met subsidie verkregen goederen en rechten binnen vijf jaar na de subsidievaststelling worden vervreemd of anderszins aan derden ter beschikking worden gesteld, Gedeputeerde Staten dit te melden en de verstrekte subsidie terug te betalen.

  • 2. Gedeputeerde Staten stellen het bedrag van de terug te betalen subsidie vast binnen dertien weken na ontvangst van de melding.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de verplichting de subsidie terug te betalen.

Artikel 1.4.6 Vermogensvorming

  • 1. De hoogte van de vergoeding voor vermogensvorming als bedoeld in artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht is het gedeelte van de waarde van het vermogen van de subsidieontvanger, dat evenredig is aan het gedeelte van zijn totale opbrengsten dat gedurende de laatste tien jaar door de subsidie is gevormd.

  • 2. Bij de bepaling van de waarde van het vermogen wordt uitgegaan van de waarde van de vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van goederen wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen.

  • 3. De waarde van onroerende goederen wordt bepaald op basis van hun waarde in het economisch verkeer, die van de roerende goederen op basis van hun boekwaarde. De geldmiddelen, waaronder begrepen banksaldi, worden gewaardeerd op hun nominale waarde.

  • 4. De waarde van onroerende goederen wordt voor rekening van de provincie vastgesteld door een of meer onafhankelijke deskundigen die daartoe door Gedeputeerde Staten in overeenstemming met de subsidieontvanger worden aangewezen.

  • 5. Als minder dan tien achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt, wordt de vergoeding berekend op basis van het aantal jaren gedurende welke subsidie is verstrekt.

  • 6. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van de subsidieontvanger beslissen dat geen vergoeding verschuldigd is als:

    • a.

      de activiteiten door een ander worden overgenomen;

    • b.

      de realisatie van de doelstelling niet in gevaar komt; en

    • c.

      de activa en passiva tegen boekwaarde, bepaald op grond van historische kostprijs, worden overgenomen door de rechtsopvolger.

Artikel 1.4.7 In stand houden resultaten

De subsidieontvanger houdt gedurende ten minste vijf jaren na vaststelling van de subsidie, of zolang als in de beschikking tot verlening van de subsidie is bepaald, de resultaten van de activiteiten in stand, tenzij de aard van de activiteiten zich daartegen verzet.

Artikel 1.4.8 Medewerking aan evaluatie

  • 1. De subsidieontvanger werkt mee aan een door of namens Gedeputeerde Staten ingesteld onderzoek, dat erop gericht is de doeltreffendheid en de effecten van de subsidieverstrekking te evalueren.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen aan het besluit tot subsidieverlening of tot subsidievaststelling voorschriften verbinden over het verstrekken van inlichtingen, gegevens en bescheiden ten behoeve van een evaluatie.

Paragraaf 1.5 Vaststelling

Artikel 1.5.1 Vaststelling van subsidie tussen € 25.000 en € 125.000

  • 1. De subsidieontvanger van een subsidie tussen € 25.000 en € 125.000 geeft bij het verzoek om subsidievaststelling aan:

    • a.

      of de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend zijn verricht, voorzien van een activiteitenverslag;

    • b.

      of aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 2. De subsidieontvanger geeft in de verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG aan:

    • a.

      wat het totaal van de subsidiabele kosten is;

    • b.

      in voorkomend geval wat de stand van de egalisatiereserve is;

    • c.

      wat het totaal van de opbrengsten is, inclusief bijdragen van derden is; en

    • d.

      wat het totaal van de eigen bijdragen is.

Artikel 1.5.2 Vaststelling door middel van jaarrekening bij subsidies boven € 125.000

  • 1. Als toepassing wordt gegeven aan artikel 27, tweede lid, van de AsG gaat de aanvraag om vaststelling van de subsidie vergezeld van:

    • a.

      de jaarrekening waarin de subsidie separaat wordt verantwoord;

    • b.

      het jaarverslag; en

    • c.

      de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen die in ieder geval strekken tot de verantwoording van onderdeel a.

  • 2. De aanvraag om vaststelling wordt ingediend uiterlijk vier weken na het verschijnen van de jaarrekening van het jaar waarin de activiteiten zijn geëindigd.

Paragraaf 1.6 Overige bepalingen

Artikel 1.6.1 Incidentele subsidie

In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan een incidentele subsidie worden verstrekt aan natuurlijke personen.

Artikel 1.6.2 Cofinanciering EFRO

Indien subsidie wordt verstrekt als provinciale cofinanciering bij een subsidie op grond van de Uitvoeringswet EFRO, is hierop in afwijking van artikelen 5, eerste lid, 7, 8, 9, eerste lid, 14, 17, tweede lid, 20, derde lid, 21, 29 en paragraaf 6 van de AsG de Uitvoeringswet EFRO van toepassing.

Paragraaf 1.7 Subsidie SPUK

Artikel 1.7.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    SPUK: specifieke uitkering van het Rijk;

  • b.

    SPUK-beschikking: beschikking van een Minister op aanvraag van Gedeputeerde Staten van Gelderland op grond waarvan middelen worden verstrekt;

  • c.

    SPUK-regeling: regeling op grond waarvan de SPUK-beschikking is verstrekt.

Artikel 1.7.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de AsG kan worden verstrekt voor een activiteit waarvoor het Rijk op grond van een SPUK middelen aan de provincie beschikbaar heeft gesteld.

Artikel 1.7.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt als de SPUK-beschikking de subsidieontvanger, de subsidiabele activiteit en het bedrag vermeldt waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.

Artikel 1.7.4 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie kan worden ingediend vanaf het moment dat Gedeputeerde Staten de SPUK-beschikking heeft ontvangen.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.3, eerste lid, onder c, wordt, als de activiteiten een tijdvak van meer dan 12 maanden beslaan en de gevraagde subsidie € 125.000 of meer bedraagt, bij de aanvraag een planning van de uitvoering van de activiteiten over de totale projectperiode en de daaraan verbonden kosten waarvoor subsidie wordt gevraagd bijgevoegd.

  • 3. Van het tweede lid kan worden afgeweken als de SPUK-regeling of SPUK-beschikking dit toestaat.

Artikel 1.7.5 Aanvrager

Subsidie wordt alleen verstrekt aan een subsidieontvanger die vermeld staat in de SPUK-beschikking.

Artikel 1.7.6 Subsidiabele kosten

Als de SPUK-regeling of de SPUK-beschikking afwijkt van artikel 1.3.4, geldt hetgeen in de SPUK-regeling of SPUK-beschikking over de berekening van de subsidiabele kosten is bepaald.

Artikel 1.7.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag dat in de SPUK-beschikking staat vermeld.

Artikel 1.7.8 Verplichting

Gedeputeerde Staten kunnen in aanvulling op of in afwijking van paragraaf 1.4 bij besluit tot subsidieverlening nadere eisen stellen aan de verantwoording voor zover dit op grond van de SPUK-regeling of SPUK-beschikking wenselijk is.

Artikel 1.7.9 Vaststelling

Als de subsidieontvanger een bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 1:1 van de Awb, dient deze in afwijking van artikel 24, eerste lid, van de AsG binnen 18 maanden na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend, de aanvraag tot vaststelling van de subsidie in overeenkomstig artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

Hoofdstuk 2 Natuur en Landbouw

Paragraaf 2.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.1.1 Algemene begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    agrarisch collectief: vereniging als bedoeld in artikel 3.1 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016;

  • b.

    agrarisch natuurbeheer: natuurbeheer op landbouwgronden;

  • c.

    agrarisch leefgebied: in het natuurbeheerplan begrensde landbouwgronden waarop planten of dieren voorkomen die bepaalde eisen stellen aan de inrichting en het gebruik van hun omgeving of waarop het voorkomen van zulke planten of dieren wordt nagestreefd;

  • d.

    ambitiekaart: kaart behorende bij het vigerende Natuurbeheerplan Gelderland waarop de begrenzing is vastgelegd van bestaande en nieuwe natuur;

  • e.

    Beleidsnota Actieve Soortenbescherming: de Beleidsnota Actieve Soortenbescherming Gelderland zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten bij besluit van 6 januari 2015, inclusief de nadien aangebrachte wijzigingen;

  • f.

    duurzaam functioneren van de toplaag: handhaven of herstellen van het op lange termijn functioneren van de werking van het bodem en watersysteem in de bovenlaag van de bodem;

  • g.

    functieverandering: feitelijk en publiekrechtelijk wijzigen van het gebruik van grond van landbouw naar natuur en het vestigen van een kwalitatieve verplichting op die grond;

  • h.

    ganzenrustgebied: gebied bedoeld om overwinterende beschermde inheemse ganzen rust te bieden en welk gebied door Provinciale Staten als zodanig is vastgesteld;

  • i.

    gebouw: opstal alsmede het kadastrale perceel waarop deze opstal is gelegen;

  • j.

    gebruiksgerechtigde: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die op grond van pacht of erfpacht zeggenschap heeft over het landbouwbedrijf;

  • k.

    gecertificeerde begunstigde: begunstigde die beschikt over of gebruik maakt van een certificaat als bedoeld in artikel 1.11 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016;

  • l.

    GNN: Gelders natuurnetwerk zoals begrensd door Provinciale Staten bij vaststelling van de Omgevingsverordening provincie Gelderland bij besluit van 24 september 2014 dan wel de op basis van de Omgevingsverordening provincie Gelderland door Gedeputeerde Staten nadien gewijzigde begrenzing;

  • m.

    grondgebruiker: degene die gerechtigd is de grond, waarop het onderzoek wordt uitgevoerd, te gebruiken;

  • n.

    grote onderneming: onderneming waar minstens 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR overschrijdt, zoals bepaald in artikel 2, bijlage I bij de Landbouw groepsvrijstellingsverordening;

  • o.

    hagen en heggen: opgaande lijnvormige elementen bestaande uit loofhoutsoorten, niet zijnde vlecht-, knip- of scheerheggen;

  • p.

    innovatie: proces waarbij kennis en technologie, worden samengebracht met het benutten van marktkansen voor nieuwe of betere producten, diensten en zakelijke processen ten opzichte van wat al op de markt beschikbaar is;

  • q.

    inrichting: uitvoering van maatregelen die de fysieke kenmerken van het natuurterrein wijzigen;

  • r.

    knelpunt: locatie waarvan door onderzoek is gebleken dat daar regelmatig dieren worden aangereden of verdrinken of waarbij het voor ter plaatse levende dieren onmogelijk is om openbare infrastructuur te passeren;

  • s.

    landbouwbedrijf: eenheid die grond, gebouwen en voorzieningen omvat die voor de primaire landbouwproductie worden gebruikt als bedoeld in artikel 2, onder 6, van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf;

  • t.

    landbouwbedrijfsgebouw: gebouw met bijbehorende voorzieningen dat gebruikt wordt ten behoeve van de uitoefening van een landbouwbedrijf;

  • u.

    landbouwsteunkader: Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden (PbEU 2022, C 485);

  • v.

    landschapselementen: groene opgaande elementen bestaande uit inheemse loofhoutsoorten;

  • w.

    leefgebied: gebied waarin alle fasen in de levenscyclus van een of meer prioritaire soorten zich kunnen afspelen;

  • x.

    modernisering: vervanging van een bestaand landbouwbedrijfsgebouw of van bestaande voorzieningen op een nieuwe locatie door een nieuw, modern gebouw of nieuwe, moderne voorzieningen waarbij de betrokken productie of technologie fundamenteel wordt gewijzigd;

  • y.

    Gelderse nationale landschappen: landschappen aangegeven op de themakaart nationale landschappen bij de Omgevingsverordening Gelderland;

  • z.

    Natura 2000-gebied: door het Rijk aangewezen Natura 2000-gebieden;

  • aa.

    Natura 2000-doelstellingen: instandhoudings- en ontwikkeldoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebied;

  • bb.

    natura 2000-maatregelen: maatregelen voor herstel van de natuurkwaliteiten zoals beschreven in Natura 2000-beheerplannen of ontwerpbeheerplannen van door Gedeputeerde Staten vastgestelde Natura 2000-gebieden;

  • cc.

    natuurambitieterrein: terrein dat is opgenomen op de ambitiekaart, aangeduid als N00.01 en waarvoor is aangegeven welke beheertypen op deze grond van toepassing zijn na functieverandering van landbouw naar natuur;

  • dd.

    natuurbeheerplan: een plan als bedoeld in artikel 1.3 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016;

  • ee.

    natuurbeheertype: in bijlage 1 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016 opgenomen soort natuur zoals nader beschreven in de Index Natuur en Landschap;

  • ff.

    natuurgebied: gebied bestaande uit meerdere natuurterreinen;

  • gg.

    natuurontwikkelplan: een door Gedeputeerde Staten vastgesteld plan waarin een gebied is aangewezen en voor subsidie in aanmerking kan komen voor het behoud van hoge actuele natuurwetenschappelijke, landschappelijke, cultuurhistorische of bosbouwkundige waarden;

  • hh.

    natuurterrein: grond die op de ambitiekaart is begrensd als bestaande of als nieuwe natuur als eenheid is weergegeven, of waarvoor een subsidie voor functieverandering als bedoeld in artikel 2.8.1 is verstrekt;

  • ii.

    niet-productieve investering: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het bedrijf;

  • jj.

    nieuwe natuur: op de ambitiekaart aangegeven nog niet ingerichte landbouwgronden of voormalige landbouwgronden aangeduid als N00.01 dan wel nog niet ingerichte natuurgronden aangeduid als N00.02, waar het natuurbeheertype of indicatieve verhouding natuurbeheertypen nog niet is gerealiseerd binnen het GNN;

  • kk.

    prioritaire soorten: soorten als bedoeld in bijlage 2 bij deze regels;

  • ll.

    programma-aanvraag: aanvraag van een voor natuurbeheer gecertificeerd begunstigde voor meerdere, niet aaneengesloten natuurterreinen;

  • mm.

    marktwaarde: waarde in het vrije economische verkeer;

  • nn.

    biodiversiteitsplan: plan dat is gericht op het vergroten van de biodiversiteit en door een orgaan van de gemeente is vastgesteld.

  • oo.

    faunaschade: schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet natuurbescherming;

  • pp.

    invasieve exoot: soort planten of dier dat is geïntroduceerd buiten hun natuurlijk verspreidingsgebied, waarvan is vastgesteld dat de introductie of verspreiding ervan een bedreiging of nadelige gevolgen heeft voor de biodiversiteit en aanverwante ecosysteemdiensten in Nederland;

  • qq.

    invasieve exoot: Soorten van planten en dieren die zijn geïntroduceerd buiten hun natuurlijk verspreidingsgebied, waarvan is vastgesteld dat de introductie of verspreiding ervan een bedreiging of nadelige gevolgen heeft voor de biodiversiteit en aanverwante ecosysteemdiensten in Nederland;

  • rr.

    primaire landbouwproductie: productie van in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermelde producten van de bodem en van de veehouderij die geen verdere bewerking hebben ondergaan die de aard van deze producten wijzigt;

  • ss.

    uitvoeringsprogramma: programma waarin staat aangegeven hoe gebiedsgericht invulling wordt gegeven aan het realiseren van de condities, die nodig zijn voor een landelijk gunstige staat van instandhouding op de locaties, waar bij aanvang van het programma sprake is van een te hoge stikstofdepositie voor stikstofgevoelige soorten en habitats;

  • tt.

    directe arbeidskosten: de kosten van niet in loondienst verrichte arbeid als ZZP-er of als directeur-grootaandeelhouder;

  • uu.

    MKB-onderneming: kleine, middelgrote of micro-onderneming die voldoet aan de criteria uit bijlage 1 van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 2.2 Biodiversiteit en landschap

Artikel 2.2.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het opstellen van een biodiversiteitsplan;

  • b.

    het uitvoeren van fysieke maatregelen die de biodiversiteit verhogen, of het aanleggen of herstellen van groenblauwe landschapselementen;

  • c.

    burgerparticipatie en het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid bij biodiversiteit en het landschap;

  • d.

    het uitvoeren van herstel- of inrichtingsmaatregelen in een agrarisch leefgebied; of

  • e.

    inrichting met landschapselementen, al dan niet in combinatie met functieverandering van landbouwgrond naar landschapselement.

Paragraaf 2.2a Biodiversiteitsplan

Artikel 2.2a.1 Criteria

Subsidie voor het opstellen van een biodiversiteitsplan wordt alleen verstrekt als in het plan in ieder geval de volgende onderwerpen worden beschreven:

  • a.

    de in het gebied voorkomende planten en dieren;

  • b.

    de in het gebied gewenste planten en dieren;

  • c.

    het actief beschermen van de in het plan genoemde soorten;

  • d.

    natuurinclusief bouwen en vergunnen;

  • e.

    het inrichten en beheren van openbaar groen en bermen; en

  • f.

    het betrekken van inwoners bij (het bevorderen van) biodiversiteit.

Artikel 2.2a.2 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.3.4 komen voor subsidie niet in aanmerking kosten voor:

  • a.

    ambtelijke inzet; en

  • b.

    projectleiding en coördinatie.

Artikel 2.2a.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een gemeente.

Artikel 2.2a.4 Hoogte

De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 25.000.

Paragraaf 2.2b Fysieke maatregelen biodiversiteit en groenblauwe landschapselementen

Artikel 2.2b.1 Criteria

  • 1.

    Subsidie voor het uitvoeren van fysieke maatregelen die de biodiversiteit verhogen wordt alleen verstrekt als in het projectplan wordt onderbouwd dat de maatregelen het voortplanten, opgroeien en foerageren van inheemse diersoorten mogelijk maakt of verbetert.

  • 2.

    Subsidie voor het aanleggen of herstellen van groenblauwe landschapselementen wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het groenblauwe landschapselementen uit bijlage 1 Index landschap bij de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer 2016 betreft; en

    • b.

      in een projectplan wordt onderbouwd dat de aanleg bijdraagt aan het realiseren van een gemeentelijk biodiversiteitsplan of landschapsontwikkelingsplan.

Artikel 2.2b.2 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.3.4 komen voor subsidie niet in aanmerking kosten voor:

  • a.

    ambtelijke inzet;

  • b.

    projectleiding en coördinatie, als een gemeente de aanvrager is;

  • c.

    aan- of verkoop van onroerende goederen;

  • d.

    inkomstenderving; en

  • e.

    het verwijderen van verharding, drugsafval of bodemverontreiniging.

Artikel 2.2b.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan:

    • a.

      een gemeente; of

    • b.

      een eigenaar van een bos of landgoed.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

  • 3. Artikel 1.3.5, vijfde lid, is niet van toepassing als de aanvrager Staatsbosbeheer is.

Artikel 2.2b.4 Hoogte

  • 1. De subsidie bedraagt:

    • a.

      75% van de subsidiabele kosten voor activiteiten die worden uitgevoerd binnen de begrenzing van de Gelderse nationale landschappen en worden aangevraagd door een gemeente, met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 200.000 per aanvrager;

    • b.

      50% van de subsidiabele kosten voor activiteiten die worden uitgevoerd buiten de begrenzing van de Gelderse nationale landschappen en worden aangevraagd door een gemeente, met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 200.000 per aanvrager;

    • c.

      75% van de subsidiabele kosten die worden aangevraagd door een eigenaar van een bos of landgoed, met een minimum van € 7.500 en een maximum van € 200.000 per aanvrager; en

    • d.

      maximaal € 20.000 voor zover subsidie wordt aangevraagd door een onderneming die actief is in de primaire productie, verwerking of afzet van landbouwproducten.

  • 2. De subsidiabele kosten voor het maken van een inrichtingsplan bedragen maximaal € 500 per inrichtingsplan.

  • 3. De kosten voor projectleiding of coördinatie bedragen maximaal 15% van de totale subsidiabele kosten.

Artikel 2.2b.5 Weigeringsgrond

  • 1. Subsidie wordt geweigerd voor zover de activiteit wordt uitgevoerd binnen:

    • a.

      terreinen waarvoor subsidie op grond van de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer is verleend;

    • b.

      een nieuw bedrijventerrein;

    • c.

      een nieuwe woningbouwlocatie; of

    • d.

      de begrenzing van een buitenplaats met de status rijksmonument.

  • 2. Subsidie wordt geweigerd voor zover de activiteit het beheer van natuur of landschap betreft.

Artikel 2.2b.6 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht inheems plantmateriaal en zaaizaad te gebruiken, tenzij de activiteit ziet op een vorm van agro forestry.

  • 2. Landschapselementen die worden aangelegd worden tenminste 10 jaar in stand gehouden.

Artikel 2.2b.7 Communautair toetsingskader

  • 1. Subsidie aan een eigenaar van een bos of landgoed wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met de-minimissteun als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (Pb EU L 352/1);

  • 2. Subsidie aan een onderneming actief in de primaire productie, verwerking of afzet van landbouwproducten wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met de-minimis steun in de landbouwsector als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (Pb EU L 352/9).

Paragraaf 2.2c Burgerparticipatie en het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid bij biodiversiteit en landschap

Artikel 2.2c.1 Aanvrager

Subsidie voor burgerparticipatie en het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid bij biodiversiteit en landschap wordt alleen verstrekt aan:

  • a.

    een gemeente; of

  • b.

    een eigenaar van een bos of landgoed.

Artikel 2.2c.2 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.3.4 komen voor subsidie niet in aanmerking kosten voor:

  • a.

    ambtelijke inzet;

  • b.

    projectleiding en coördinatie, als een gemeente de aanvrager is; en

  • c.

    aan- of verkoop van onroerende goederen.

Artikel 2.2c.3 Hoogte

De subsidie bedraagt:

  • a.

    75% van de subsidiabele kosten voor activiteiten die worden uitgevoerd binnen de begrenzing van de Gelderse nationale landschappen en worden aangevraagd door een gemeente, met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 200.000 per aanvrager;

  • b.

    50% van de subsidiabele kosten voor activiteiten die worden uitgevoerd buiten de begrenzing van de Gelderse nationale landschappen en worden aangevraagd door een gemeente, met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 200.000 per aanvrager; en

  • c.

    75% van de subsidiabele kosten die worden aangevraagd door een eigenaar van een bos of landgoed, met een minimum van € 7.500 en een maximum van € 200.000 per aanvrager.

Paragraaf 2.2d Herstel- of inrichtingsmaatregelen op een agrarisch leefgebied

Artikel 2.2d.1 Criteria

Subsidie voor het uitvoeren van herstel- of inrichtingsmaatregelen op een agrarisch leefgebied wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de maatregel niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of rentabiliteit van het bedrijf;

  • b.

    de maatregel bijdraagt aan de effectiviteit van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer; en

  • c.

    de maatregel wordt uitgevoerd op een perceel waarvoor subsidie op grond van artikel 3.2 van de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer 2016 is aangevraagd.

Artikel 2.2d.2 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.3.4 komen voor subsidie niet in aanmerking kosten voor:

  • a.

    aan- of verkoop van onroerende goederen;

  • b.

    inkomstenderving;

  • c.

    afwateringswerkzaamheden; en

  • d.

    het verwijderen van drugsafval of bodemverontreiniging.

Artikel 2.2d.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een agrarisch collectief.

Artikel 2.2d.4 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 95% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 8.000 per hectare.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal € 500.000 per onderneming per investeringsproject.

Artikel 2.2d.5 Communautair toetsingskader

Subsidie als bedoeld in artikel 2.2d.1, wordt alleen verstrekt voor zover deze niet in strijd is met artikel 14 van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 2.2e Functieverandering en inrichting

Artikel 2.2e.1 Criteria

  • 1. Subsidie voor inrichting wordt alleen verstrekt voor de volgende landschapselementen:

    • a.

      L01.01 poel en klein historisch water, mits:

      • i.

        de oppervlakte van de poel of het water minimaal 50 m2 en maximaal 3000 m2 bedraagt; en

      • ii.

        de diepte van de poel of het water minimaal 0,5 meter bedraagt in de periode tussen 1 oktober en 1 april;

    • b.

      L01.02 houtwal, mits:

      • i.

        sprake is van een op een wallichaam gelegen lijnvormige opgaande begroeiing van inheemse bomen en struiken; en

      • ii.

        de houtwal maximaal 5 meter breed en minimaal 50 meter lang is;

    • c.

      L01.06 struweelhaag, mits:

      • i.

        sprake is van een lijnvorige, aaneengesloten opgaande begroeiing van inheemse struiken; en

      • ii.

        de haag minimaal 25 meter lang is;

    • d.

      struweelrand, mits:

      • i.

        sprake is van een aaneengesloten rand met een mozaïek van struweel en een kruidachtige begroeiing van inheemse grassen en kruiden die zich spontaan kan ontwikkelen;

      • ii.

        maximaal 10% van de rand wordt ingenomen door bomen of struiken, die inheems moeten zijn;

      • iii.

        de rand minimaal 1 meter en maximaal 5 meter breed is;

      • iv.

        de rand minimaal 25 meter lang is; en

      • v.

        e mantel en zoom is gelegen langs een bos;

    • e.

      bosje, mits:

      • i.

        sprake is van een vlakvormig element met een begroeiing van inheemse bomen en struiken; en

      • ii.

        het minimaal 2000 m2 en maximaal 10.000 m2 groot is.

  • 2. Subsidie voor functieverandering wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de landbouwproductiecapaciteit van de grond in de vijf jaren voorafgaand aan de aanvraag onafgebroken is gebruikt;

    • b.

      de subsidieontvanger de betrokken productiecapaciteit sloopt of onherroepelijk sluit; en

    • c.

      het perceel wordt ingericht met een of meer landschapselementen, als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.2e.2 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.3.4 komen voor subsidie niet in aanmerking kosten voor:

  • a.

    aan- of verkoop van onroerende goederen;

  • b.

    inkomstenderving; en

  • c.

    het verwijderen van verharding, drugsafval of bodemverontreiniging.

Artikel 2.2e.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan de deelnemers aan een samenwerkingsverband dat bestaat uit een agrarisch collectief en meerdere grondeigenaren.

Artikel 2.2e.4 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag vermeld:

  • a.

    de grootte van de onderneming;

  • b.

    als sprake is van een grote onderneming: een beschrijving van de levensvatbaarheid van het project door de situatie te schetsen waarin er geen steun verleend wordt;

  • c.

    of en welke andere subsidies de aanvrager ontvangt voor het project en door wie die subsidies worden verstrekt;

  • d.

    een beschrijving van de locatie; en

  • e.

    de start- en einddatum van het project.

Artikel 2.2e.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie voor inrichting bedraagt 75% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie functieverandering bedraagt 100% van het verschil tussen de marktwaarde voor en na de functieverandering en inrichting blijkend uit een in opdracht van Gedeputeerde Staten uitgevoerde taxatie.

Artikel 2.2e.6 Verplichtingen

De grondeigenaar in het samenwerkingsverband is verplicht:

  • a.

    binnen twaalf weken na verlening met de provincie Gelderland een overeenkomst af te sluiten, waarin is opgenomen:

    • i.

      de verplichting dat de eigenaar de grond niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond, het terrein beheert overeenkomstig het landschapsbeheertype zoals voorgeschreven in de Index Natuur en landschap en datgene nalaat wat de veiligstelling van het landschapsbeheertype verstoort; en

    • ii.

      dat deze verplichting zal overgaan op al degenen die het terrein onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat mede gebonden zullen zijn al degenen die van de rechthebbende een recht op gebruik van het terrein zullen krijgen;

  • b.

    binnen vier weken nadat de overeenkomst is tot stand gekomen, op kosten van de provincie, de overeenkomst in te laten schrijven als kwalitatieve verplichting ten aanzien van het terrein in de openbare registers;

  • c.

    een afschrift van de kwalitatieve verplichting binnen vier weken na inschrijving in de openbare registers toe te zenden aan de Gedeputeerde Staten;

  • d.

    bij de gemeenteraad een verzoek in te dienen om locatie waarop het landschapselement staat de functie van natuur of landschap toe te delen; en

  • e.

    de uit productie genomen gronden binnen twee jaar in natuurgebied landschapselement om te zetten; en wel zodanig dat nadelige milieueffecten worden voorkomen. Tot dan moeten de cultuurgronden in een goede landbouw- en milieuconditie worden gehouden overeenkomstig titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 en de toepasselijke uitvoeringsbepalingen.

Artikel 2.2e.7 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    voor dezelfde activiteit al eerder subsidie is verstrekt;

  • b.

    subsidie wordt aangevraagd door een onderneming die niet aan de relevante Unienormen of nationale wet- en regelgeving voldoet en op basis daarvan hun productie hoe dan ook moet stopzetten;

  • c.

    de subsidieaanvrager een onderneming is die in financiële moeilijkheden verkeert, als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01);

  • d.

    voor zover op de landbouwgrond of het natuurterrein nog verplichtingen rusten op grond van deze regeling of enige andere regeling op grond waarvan een subsidie is verstrekt met betrekking tot agrarisch natuurbeheer of natuurbeheer.

Artikel 2.2e.8 Vaststelling

In afwijking van artikel 25 van de AsG wordt een subsidie niet vastgesteld zonder voorafgaande subsidieverlening.

Artikel 2.2e.9

Deze regeling is gebaseerd op de Catalogus Groenblauwe Diensten.

Artikel 2.2e.10 Transparantie

Gedeputeerde Staten maken binnen zes maanden na de datum van de verlening van een subsidie de volgende gegevens bekend:

  • a.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder a en b, van het Landbouwsteunkader; en

  • b.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder c, van het Landbouwsteunkader, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

    • i.

      € 10.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie;

    • ii.

      € 100.000 voor begunstigden in de sector verwerking van landbouwproducten, in de sector afzet van landbouwproducten of in de bosbouwsector of voor activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallen.

Paragraaf 2.3 Grondverwerving ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 2.3.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    DAEB Kaderregeling: EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (PbEU 2012, C8);

  • b.

    natuur- of landschapsbeheertype: beheertype genoemd in bijlage 1 of 2 van de Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016;

  • c.

    verwerving: verkrijging van het recht van eigendom door middel van koop of ruil;

  • d.

    waardevermindering: verschil tussen de marktwaarde van de grond of het gebouw bij verwerving en de marktwaarde van de grond of het gebouw na omzetting in natuurterrein, gebaseerd op een onafhankelijke taxatie.

Artikel 2.3.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de AsG, wordt verstrekt voor:

  • a.

    het verwerven van grond;

  • b.

    het pachtvrij of erfpachtvrij maken van grond;

  • c.

    het verwerven van de eigendom van grond in combinatie met het voor die grondverwerving noodzakelijke verwerven van op die grond gevestigde gebouwen.

Artikel 2.3.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt als het project betrekking heeft op grond:

    • a.

      die deel uitmaakt van het Gelders natuurnetwerk en in het Natuurbeheerplan is aangeduid met code N00.01, of

    • b.

      die op grond van een ecologische onderbouwing aantoonbaar geschikt is om op voorzienbare termijn toe te voegen aan het Gelders natuurnetwerk.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.3.2, onderdeel b, slechts verstrekt als:

    • a.

      de subsidieaanvrager eigenaar is van de grond waarop de pacht of erfpacht is gevestigd;

    • b.

      de pacht of erfpacht reeds was gevestigd op de grond op het moment dat de subsidieaanvrager het recht op eigendom van de grond verkreeg, dan wel reeds was gevestigd voor 1990, en

    • c.

      de beëindiging van de pacht of erfpacht noodzakelijk is om natuurbeheer overeenkomstig het beheertype als aangegeven in het Natuurbeheerplan, mogelijk te maken.

  • 3. Onverminderd het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.3.2, onderdeel c, slechts verstrekt als:

    • a.

      het project minimaal 10 hectare grond betreft, en

    • b.

      de grond en de gebouwen deel uit maken van hetzelfde en aaneengesloten perceel.

Artikel 2.3.4 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien:

  • a.

    het project betrekking heeft op grond waarvan reeds duurzaam geborgd is dat deze als natuur in stand wordt gehouden; of

  • b.

    de subsidieontvanger een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in punt 20 van de Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (Pb EU 2014 C49).

Artikel 2.3.5 Subsidiabele kosten

De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    de waardevermindering van de grond;

  • b.

    kosten voor het vrijmaken van het terrein van pacht of erfpacht tegen een reële vergoeding, blijkend uit een taxatie door een onafhankelijke taxateur;

  • c.

    de waardevermindering van de gebouwen als gevolg van het uit productie halen van de landbouwgrond;

  • d.

    veilingkosten;

  • e.

    overdrachtsbelasting voor zover geen kwijtschelding of vermindering wordt verleend;

  • f.

    kosten voor historisch of milieukundig bodemonderzoek volgens respectievelijk NEN 5725 of 5740;

  • g.

    kadasterkosten;

  • h.

    notariskosten;

  • i.

    taxatiekosten;

  • j.

    kosten voor de afkoop van landinrichtingsrente, voor zover niet meegenomen in de waardevermindering van de grond;

  • k.

    bemiddelingskosten.

Artikel 2.3.6 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 verstrekt de aanvrager in ieder geval:

  • a.

    een kadastrale omschrijving van de grond en een kaart met topografische ondergrond met een schaal van ten hoogste 1:10.000 met daarop de ligging van de grond, en

  • b.

    gegevens waaruit het beoogde beheertype en de oppervlakte van de te realiseren natuur blijkt.

Artikel 2.3.7 Aanvrager

  • 1. Subsidie kan worden aangevraagd door een ieder die blijkens haar statutaire doelstellingen duurzaam natuurbeheer verricht dan wel voldoende aannemelijk maakt duurzaam natuurbeheer te kunnen verrichten of te laten verrichten overeenkomstig het Natuurbeheerplan.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 2.3.8 Subsidiehoogte

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 2.3.2, onderdeel a, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.3.4, onderdeel a en d tot en met j.

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 2.3.2, onderdeel b, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.3.4, onderdeel b en g tot en met j.

  • 3. De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.3.2, onderdeel c, bedraagt:

    • a.

      100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.3.4, onderdeel a en d tot en met j;

    • b.

      50% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.3.4, onder c, tot een maximum van € 25.000 per hectare met een maximum van € 500.000 per aanvraag.

  • 4. De subsidie voor kosten bodemonderzoek, bedoeld in artikel 2.3.5, onder f, bedraagt maximaal € 4.500.

  • 5. De subsidie voor bemiddelingskosten, bedoeld in artikel 2.3.5, onder k, bedraagt 90% van de subsidiabele kosten.

  • 6. Subsidies als bedoeld in de voorgaande leden, worden zoveel lager verstrekt als noodzakelijk om betaling boven de werkelijke kosten of de maximaal toelaatbare vergoeding op grond van Europese regels of deze regeling te voorkomen.

Artikel 2.3.9 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger:

    • a.

      verwerft de grond dan wel beëindigt de pacht of erfpacht binnen 12 weken na subsidieverlening;

    • b.

      richt de verworven dan wel pachtvrij gemaakte gronden binnen twee jaar in overeenkomstig:

      • i.

        de indicatieve verhouding beheertypen zoals opgenomen in het natuurbeheerplan; of

      • ii.

        door Gedeputeerde Staten vastgestelde beheertypen;

    • c.

      dient bij het bevoegd gezag een aanvraag in tot wijziging van de functie inhoudende dat de grond enkel als natuur mag worden gebruikt;

    • d.

      houdt een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten; en

    • e.

      laat eventuele opbrengsten van economische activiteiten van het project ten goede komen aan het project.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, sluit de subsidieontvanger binnen 12 weken na subsidieverlening met Gedeputeerde Staten een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb, waarin is opgenomen:

    • a.

      de verplichting van de eigenaar om voor onbepaalde tijd de ontwikkeling dan wel instandhouding van het op grond van het Natuurbeheerplan te realiseren beheertype te dulden;

    • b.

      de verplichting van de eigenaar de betreffende grond na inrichting niet te gebruiken of te doen gebruiken als landbouwgrond en datgene na te laten wat de ontwikkeling en instandhouding van het op grond van het Natuurbeheerplan te realiseren beheertype in gevaar brengt of verstoort;

    • c.

      dat de verplichtingen, bedoeld onder a en b, zullen overgaan op degenen die het terrein onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat mede gebonden zullen zijn degene die van de rechthebbende een recht op gebruik van het goed zullen krijgen, en

    • d.

      dat de verplichtingen, bedoeld onder a en b, als kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 6:252 BW, zullen worden ingeschreven in de openbare registers en binnen welke termijn deze inschrijving dient plaats te vinden.

  • 3. Indien het wegens onvoorziene omstandigheden niet mogelijk is om binnen de gestelde termijn de vermelde verplichtingen na te komen, kan de subsidieontvanger uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een verzoek indienen bij Gedeputeerde Staten tot verlenging van die termijn.

Artikel 2.3.10 Subsidievaststelling

  • 1. In afwijking van artikel 27 van de AsG stellen Gedeputeerde Staten de subsidie overeenkomstig de DAEB-kaderregeling vast op basis van prestaties en gerealiseerde kosten.

  • 2. De subsidieontvanger toont bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van de volgende bewijsstukken:

    • a.

      een afschrift van de notariële akte betreffende de kwalitatieve verplichting en de inschrijving daarvan in de openbare registers;

    • b.

      indien sprake is van economische activiteiten, een overzicht van de wijze waarop de opbrengsten ten goede zijn gekomen aan het project; en

    • c.

      een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 2.3.9, eerste lid, onder c.

  • 3. Onverminderd het eerste lid, overlegt de subsidieontvanger van een subsidie:

    • a.

      als bedoeld in artikel 2.3.2, onderdeel a: een afschrift van de leveringsakte van de grond en de inschrijving daarvan in de openbare registers;

    • b.

      als bedoeld in artikel 2.3.2, onderdeel b: een afschrift van de overeenkomst tot beëindiging van de pachtovereenkomst of een afschrift van de uitspraak van de pachtkamer tot ontbinding van de pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 7:377 Burgerlijk Wetboek; en

    • c.

      als bedoeld in artikel 2.3.2, onderdeel c: een afschrift van de leveringsakte van de grond en de gebouwen en de inschrijving daarvan in de openbare registers.

  • 4. Er wordt vrijstelling verleend van de verplichting genoemd in artikel 27, derde lid, van de AsG.

Artikel 2.3.11 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met het Besluit van de Europese Commissie van 3 juni 2022, (C2022) 3485, met betrekking tot steunmaatregel SA.64168.

Paragraaf 2.4 Verplaatsing landbouwbedrijfsgebouwen ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 2.4.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de verplaatsing van een landbouwbedrijfsgebouw.

Artikel 2.4.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt als door verplaatsing van het landbouwbedrijfsgebouw:

  • a.

    ten minste 5 hectares natuurambitieterrein gelegen binnen een Natura 2000-gebied beschikbaar komen die daarna ingericht kunnen worden ten behoeve van de Natura 2000-doelstellingen van dat gebied; of

  • b.

    ten minste 15 hectares natuurambitieterrein gelegen in het GNN beschikbaar komen in een gebied, welke gronden daarna ingericht kunnen worden ten behoeve van de doelstellingen genoemd in het natuurbeheerplan.

Artikel 2.4.3 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen de kosten voor het demonteren, verplaatsen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen in aanmerking.

  • 2. Als sprake is van een modernisering van voorzieningen of een verhoging van de productiecapaciteit, komen de kosten bedoeld in artikel 14, zesde lid, onderdelen a tot en met d, van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.4.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een MKB-onderneming met of zonder rechtspersoonlijkheid die eigenaar of gebruiksgerechtigde is van het te verplaatsen landbouwbedrijfsgebouw.

Artikel 2.4.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt:

    • a.

      100% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.4.3, eerste lid;

    • b.

      65% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.4.3, tweede lid.

  • 2. Het percentage genoemd in het eerste lid, onder b, kan worden verhoogd tot 80% als:

    • a.

      wordt voldaan aan een van de doelstellingen, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder e, f of g, van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening; of

    • b.

      subsidie wordt verstrekt aan een jonge landbouwer als bedoeld in artikel 2, onder 61, van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening.

  • 3. De subsidie bedraagt maximaal € 500.000 per aanvraag.

Artikel 2.4.6 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht binnen 12 maanden na subsidieverlening:

    • a.

      zijn landbouwbedrijfsgebouw te verplaatsen;

    • b.

      op de als gevolg van de verplaatsing vrijkomende natuurambitieterrein gelegen binnen het Natura 2000-gebied of het GNN een kwalitatieve verplichting te vestigen of te doen vestigen, inhoudende dat het perceel niet gebruikt zal worden als landbouwgrond.

  • 2. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de termijn genoemd in het eerste lid aanhef en onder a, worden verlengd.

  • 3. Het eerste lid, onder b, geldt niet voor zover de provincie binnen 12 maanden na de subsidieverlening de gronden aankoopt.

Artikel 2.4.7 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.2, eerste lid, wordt subsidie slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 16 in samenhang met artikel 14 van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 2.5 Behoud van prioritaire soorten

Artikel 2.5.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    kweek in combinatie met introductie van een prioritaire soort in een leefgebied;

  • b.

    introductie van een prioritaire soort in een leefgebied;

  • c.

    handmatig bestuiven van een prioritaire plantensoort in een leefgebied;

  • d.

    onderzoek gericht op het in kaart brengen van het voorkomen van een prioritaire soort in een leefgebied en het in kaart brengen van plekken waar maatregelen ten behoeve van die specifieke soort genomen moeten worden;

  • e.

    onderzoek gericht op de effectiviteit van maatregelen ten aanzien van het behoud van een prioritaire soort;

  • f.

    onderzoek gericht op het bepalen van maatregelen die noodzakelijk zijn voor het behoud van een prioritaire soort in een leefgebied;

  • g.

    inrichtingsmaatregelen ten behoeve van het behoud of versterking van het leefgebied van een prioritaire soort.

Artikel 2.5.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt ten behoeve van activiteiten en locaties die zijn opgenomen in Bijlage 2 bij deze regels.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten en locaties waarvan op basis van onderzoek of gedocumenteerde veldervaringen aannemelijk is dat zij bijdragen aan het behoud van prioritaire soorten in Gelderland en dat deze activiteiten aanvullend dan wel gelijkwaardig zijn ten opzichte van de activiteiten en locaties bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 2.5.1, onder a en b, wordt slechts verstrekt als de aanvrager bij de een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder g, van de Omgevingswet of een vrijstelling als bedoeld in artikel 11.61 van het Besluit activiteiten leefomgeving in verbinding met artikel 4.30 van de Regeling leefomgeving overlegt die ziet op het betreffende leefgebied en de betreffende soort.

  • 4. Subsidie ten behoeve van onderzoek en bescherming van flora en fauna wordt slechts verstrekt voor maatregelen die uitgevoerd moeten worden in een leefgebied als voor die uitvoering toestemming en medewerking is verkregen van de eigenaar van het leefgebied, of degene die krachtens overeenkomst of zakelijk recht gerechtigd is tot het gebruik van het leefgebied .

Artikel 2.5.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan de eigenaar van het leefgebied of degene die krachtens overeenkomst of zakelijk recht gerechtigd is tot het gebruik van het leefgebied.

  • 2. Subsidie wordt verstrekt aan een organisatie gericht op onderzoek en bescherming van flora en fauna.

  • 3. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook aan andere personen dan rechtspersonen worden verstrekt.

Artikel 2.5.4 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 95% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 2.500 en een maximum van € 30.000 per activiteit als bedoeld in artikel 2.5.1, onder a tot en met f.

  • 2. Subsidie voor meerdere activiteiten, als bedoeld in artikel 2.5.1, onder a tot en met g, kan gestapeld worden tot een maximum van € 300.000 per aanvraag.

  • 3. De subsidie bedraagt ten hoogste 95% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 2.500 en een maximum van € 95.000 per activiteit als bedoeld in artikel 2.5.1, onder g.

  • 4. Artikel 1.3.5, vijfde lid, is niet van toepassing als de aanvrager Staatsbosbeheer is.

Artikel 2.5.5 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd ten behoeve van maatregelen die zijn opgelegd op bij of krachtens de Omgevingswet.

Paragraaf 2.6 Rustgebieden voor ganzen

Artikel 2.6.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het bieden van rust voor trekganzen in de winter.

Artikel 2.6.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt als:

  • a.

    de subsidiabele activiteit betrekking heeft op het niet verjagen van ganzen in de periode tussen 1 november en 1 april op percelen die zijn aangewezen als ganzenrustgebied;

  • b.

    een aanvraag om een tegemoetkoming in faunaschade is ingediend via www.faunaschade.nl;

  • c.

    door of in opdracht van Gedeputeerde Staten schade is getaxeerd die is veroorzaakt door overwinterende natuurlijk in het wild levende ganzen van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn in het betreffende seizoen; en

  • d.

    de percelen voldoen aan de in de Beleidsregels tegemoetkoming faunaschade Gelderland gestelde voorwaarden om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen.

Artikel 2.6.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan de geregistreerde grondgebruiker van de percelen volgens de jaarlijkse Gecombineerde Opgave van RVO.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen

Artikel 2.6.4 Aanvraag

  • 1. In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG wordt een aanvraag om subsidie ingediend voor 1 juli van het jaar waarin de periode als bedoeld in artikel 2.6.1 eindigt waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. In afwijking van het eerste lid van dit artikel kunnen Gedeputeerde Staten besluiten de subsidie met toepassing van artikel 4:44 Algemene wet bestuursrecht ambtshalve te verlenen.

Artikel 2.6.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste € 50 per hectare waarop zich schade heeft voorgedaan per periode als bedoeld in artikel 2.6.1.

Artikel 2.6.6 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.2, eerste lid, wordt subsidie slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 (PbEU L 352/09).

Paragraaf 2.7 Inrichting van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 2.7.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    de inrichting van nieuwe natuur;

  • b.

    het uitvoeren van Natura 2000-maatregelen, niet zijnde de inrichting van nieuwe natuur;

  • c.

    het uitvoeren van herstelmaatregelen voor natte landnatuur, niet zijnde de inrichting van nieuwe natuur;

  • d.

    de eenmalige verhoging van de natuurkwaliteit van een bestaand natuurbeheertype;

  • e.

    haalbaarheidsonderzoek.

Artikel 2.7.2 Criteria

  • 1. Subsidie voor inrichting van nieuwe natuur als bedoeld in artikel 2.7.1, onder a, wordt slechts verstrekt als de inrichtingsmaatregelen de gewenste natuurkwaliteit zoals aangegeven als indicatieve verhouding beheertypen op de ambitiekaart van het natuurterrein realiseren.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een subsidie worden verleend voor een ander natuurbeheertype of een indicatieve verhouding beheertype dan is opgenomen op de ambitiekaart, als:

    • a.

      de aanvrager door middel van een landschapsecologische onderbouwing aantoont dat het vigerende natuurbeheertype of indicatieve verhouding beheertype van het natuurgebied niet realiseerbaar of doelmatig is, of

    • b.

      het voorgestelde nieuwe natuurbeheertype invulling geeft aan hogere potenties die in het natuurterrein voorkomen en doelmatig zijn en

    • c.

      met het door de aanvrager voorgestelde natuurbeheertype de natuurkwaliteit van het natuurgebied wordt geborgd.

  • 3. Subsidie voor Natura 2000-maatregelen als bedoeld in artikel 2.7.1, onder b, wordt slechts verstrekt als in het investeringsplan, bedoeld in artikel 2.7.5, tweede lid, voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de maatregelen bijdragen aan de beoogde kwaliteitsverbetering van de niet-stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden Arkemheen of Veluwerandmeren.

  • 4. Subsidie voor herstelmaatregelen voor natte landnatuur als bedoeld in artikel 2.7.1, onder c, wordt alleen verstrekt als in het investeringsplan bedoeld in artikel 2.7.5, tweede lid, voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de maatregelen bijdragen aan herstel van de natte landnatuur, binnen de gebieden aangegeven als natte landnatuur op de Themakaart Waterbeleid, opgenomen als bijlage bij de Omgevingsvisie.

  • 5. Subsidie voor de verhoging van de natuurkwaliteit, bedoeld in artikel 2.7.1, onder d, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het de verhoging van de kwaliteit van het natuurbeheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland of N12.05 Kruiden- en faunarijke akker betreft;

    • b.

      indien zaden worden ingebracht, het herintroductie betreft;

    • c.

      de verhoging niet leidt tot een ander natuurbeheertype;

    • d.

      geen grondbewerking plaatsvindt op veengrond; en

    • e.

      grondbewerking van een perceel niet in één keer perceel dekkend plaatsvindt, maar minimaal 10% van het perceel pas een jaar later bewerkt wordt.

  • 6. Subsidie voor de verhoging van de kwaliteit van het natuurbeheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland wordt alleen verstrekt als een of meer van de volgende maatregelen worden toegepast:

    • a.

      inbreng van zaden of maaisel passend bij het bodemtype die geen bestrijdingsmiddelen, cultivars of exoten bevatten, inclusief het openwerken van graszoden;

    • b.

      openwerken van graszoden, anders dan op veengrond, waarvan de bedekking met kruiden minder is dan 30%.

  • 7. Als de aanvrager een grote onderneming is, wordt subsidie slechts verstrekt als de aanvrager het stimulerend effect van de aangevraagde subsidie aantoont door een met bewijsstukken onderbouwde beschrijving van de situatie zonder steun.

  • 8. Subsidie voor haalbaarheidsonderzoek, als bedoeld in artikel 2.7.1, onder e, wordt alleen verstrekt:

    • a.

      bij de voorbereiding van een programma-aanvraag;

    • b.

      met het oog op:

      • i.

        het inrichten van nieuwe natuur;

      • ii.

        het uitvoeren van Natura 2000-maatregelen, of

      • iii.

        het uitvoeren van herstelmaatregelen voor natte landnatuur; en

    • c.

      als het onderzoek is gericht op het treffen van maatregelen die nodig en haalbaar zijn om te komen tot systeemherstel van de natuurgebieden.

  • 9. Als de aanvrager een grote onderneming is, wordt subsidie slechts verstrekt als aanvrager het stimulerend effect van de aangevraagde subsidie aantoont door middel van een beschrijving van de situatie zonder steun, te staven met bewijsstukken.

Artikel 2.7.3 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.3.4, onder a en b, komen voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    inrichtingskosten en kosten voor herstelmaatregelen en voor kwalitatieve herstelmaatregelen;

  • b.

    Voorbereidingskosten die gemaakt zijn voor het opstellen van het investeringsplan als bedoeld in artikel 2.7.5, tweede lid, of het opstellen van een programma-aanvraag met een maximum van 15% van de totale subsidiabele kosten;

  • c.

    onderzoekskosten die nodig zijn voor het bepalen van de te nemen inrichtingsmaatregelen of Natura 2000-herstelmaatregelen;

  • d.

    accountantskosten, als de subsidiebeschikking een accountantsverklaring voorschrijft;

  • e.

    beheerkosten voor agrarische natuurterreinen die gemaakt zijn in een periode direct voorafgaand aan de omvorming van agrarisch natuurbeheer tot natuurbeheer, waarvoor geen vergoeding voor agrarisch natuurbeheer is ontvangen; en kosten voor beheer dat nodig is na afloop van de inrichting, totdat voor de terreinen een subsidie voor natuurbeheer kan worden aangevraagd.

Artikel 2.7.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zeggenschap heeft over het terrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd krachtens eigendom of erfpacht.

  • 2. Een programma-aanvraag kan slechts worden aangevraagd door een gecertificeerde begunstigde.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan een gecertificeerde begunstigde een programma-aanvraag indienen voor gronden waarover deze begunstigde geen zeggenschap heeft, mits de eigenaar of erfpachter instemt met de aanvraag.

  • 4. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 2.7.5 Aanvraag

  • 1. Als het natuurterrein is belast met erfpacht dient de aanvraag vergezeld te gaan van een verklaring van geen bezwaar van de eigenaar dan wel de erfpachter.

  • 2. Een aanvraag gaat vergezeld van een investeringsplan bestaande uit:

    • a.

      een beschrijving van de uitgangssituatie;

    • b.

      een beschrijving van het op de ambitiekaart opgenomen natuurbeheertype ter uitvoering van de onder 2.7.1, onderdeel a, genoemde activiteiten;

    • c.

      een beschrijving van de uit te voeren maatregelen;

    • d.

      een beschrijving van het te voeren beheer nadat de maatregelen zijn uitgevoerd;

    • e.

      een opgave van de oppervlakte waarop de maatregelen zullen worden uitgevoerd;

    • f.

      een tijdplanning waarbinnen de maatregelen zullen worden uitgevoerd en een planning van de uitgaven;

    • g.

      een gespecificeerde begroting;

    • h.

      topografische kaart met een schaal van ten hoogste 1:10.000 waarop de locatie van de te treffen maatregelen is weergegeven.

  • 3. Een aanvraag tot subsidieverlening voor een programma-aanvraag gaat vergezeld van:

    • a.

      opgave van het aantal hectares nieuwe natuur per natuurgebied waarop de maatregelen ter uitvoering van de onder 2.7.1, onder a, genoemde activiteiten zal worden uitgevoerd voorzien van een jaarplanning voor de looptijd van het programma;

    • b.

      een beschrijving van de uit te voeren activiteiten als bedoeld in artikel 2.7.1, onder b tot en met d, met per activiteit en per natuurgebied per natuurbeheertype een beknopte beschrijving van:

      • i.

        de uit te voeren maatregelen binnen het natuurgebied;

      • ii.

        de oppervlakte waarop de maatregelen zullen worden uitgevoerd, afgerond in hectares;

      • iii.

        een begroting;

      • iv.

        een jaarplanning van de realisatie voor de looptijd van het programma en een planning van de uitgaven;

    • c.

      een GIS-kaart met daarin aangegeven de buitengrenzen van het natuurgebied waarin de maatregelen als bedoeld in artikel 2.7.1 worden gerealiseerd;

  • 4. Voor een aanvraag tot subsidieverlening voor een programma-aanvraag dient, als de aanvrager geen zeggenschap heeft over het natuurgebied, de aanvrager te beschikken over een verklaring waarmee de eigenaar dan wel de erfpachter instemt met de subsidieaanvraag, welke verklaring op verzoek van het bevoegd gezag dient te worden overlegd;

  • 5. Een programma-aanvraag kan slechts worden ingediend als het een aanvraag betreft voor:

    • a.

      ten minste 40 hectare inrichting van nieuwe natuur, zoals bedoeld in artikel 2.7.1, onder a;

    • b.

      ten minste 150 hectare uitvoering herstelmaatregelen, als bedoeld in artikel 2.7.1, onder b en c, of

    • c.

      ten minste 20 hectare voor het verhogen van de natuurkwaliteit van een bestaand natuurbeheertype, als bedoeld in artikel 2.7.1, onder d.

  • 6. Als de aanvrager een grote onderneming is, bevat de aanvraag een met bewijsstukken onderbouwde beschrijving van de situatie zonder steun.

  • 7. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend voor 1 oktober 2027.

Artikel 2.7.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste:

    • a.

      95% van de subsidiabele kosten voor inrichting van nieuwe natuur als bedoeld in artikel 2.7.1, onder a, met een maximum van € 15.000 per hectare per subsidieaanvraag.

    • b.

      95% van de subsidiabele kosten voor maatregelen als bedoeld in artikel 2.7.1, onder b en c, tot de maximale subsidiebedragen per maatregel zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels;

    • c.

      95% van de subsidiabele kosten voor maatregelen als bedoeld in artikel 2.7.1, onder d, tot de maximale subsidiebedragen per maatregel of kostenpost zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, met een minimum van:

      • i.

        € 950 voor de verhoging van de kwaliteit van het natuurbeheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland;

      • ii.

        € 25.000 voor de verhoging van de kwaliteit van het natuurbeheertype N12.05 Kruiden- en faunarijke akker.

    • d.

      95% van de subsidiabele kosten voor maatregelen als bedoeld in artikel 2.7.1, onder e.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen afwijken van de maximale bedragen als bedoeld in het eerste lid, op voorwaarde dat:

    • a.

      de aanvrager aantoont dat de inrichting meer kost dan de maxima; en

    • b.

      de kosten niet kunnen worden gemiddeld binnen het project of het programma.

  • 3. Artikel 1.3.5, vijfde lid, is niet van toepassing als de aanvrager Staatsbosbeheer is.

Artikel 2.7.7 Weigeringsgrond

  • 1. Subsidie wordt niet verstrekt voor verwijderen van bodemverontreiniging of afval.

  • 2. Subsidie voor de verhoging van de natuurkwaliteit, als bedoeld in artikel 2.7.1, onder d, wordt niet verstrekt als voor hetzelfde perceel al eerder subsidie voor verhoging van de natuurkwaliteit, als bedoeld in artikel 2.7.1, onder d, is verstrekt.

Artikel 2.7.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht om na de uitvoering van de inrichting de gerealiseerde natuur in stand te houden.

  • 2. De ontvanger van subsidie voor inrichting van nieuwe natuur binnen een programma-aanvraag als bedoeld in artikel 2.7.1, onder a, dient het natuurterrein in te richten overeenkomstig de indicatieve verhouding beheertypen op de ambitiekaart zoals die luidt op het moment van indiening van de aanvraag.

Artikel 2.7.9 Looptijd

Het tijdvak tot verlening van subsidie bedraagt:

  • a.

    voor een individuele aanvraag;

    • i.

      maximaal drie jaar voor de subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 2.7.1, onderdeel a tot en met c, of

    • ii.

      minimaal vier jaar voor de subsidiabele activiteit als bedoeld in artikel 2.7.1, onderdeel d; en

  • b.

    maximaal zes jaar voor een programma-aanvraag.

Artikel 2.7.10 Gescheiden boekhouding

Als de ontvanger van subsidie als bedoeld in artikel 2.7.1, ook economische activiteiten verricht, is hij verplicht een gescheiden boekhouding te voeren overeenkomstig punt 44 van de EU-kaderregeling inzake staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (2012/C 8/03).

Artikel 2.7.11 Communautair toetsingskader

  • 1. Artikel 1.3.2, eerste lid, is niet van toepassing.

  • 2. Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover dit niet in strijd is met het besluit van de Europese Commissie inzake SA.101117 (2021/N) van 24 februari 2022.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 2.7.1, onderdeel e, wordt slechts verstrekt voor zover dit niet in strijd is met artikel 53 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.7.12 Transparantie

Gedeputeerde Staten maken binnen zes maanden na de datum van de verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2.7.1, onder a tot en met d, de volgende gegevens bekend:

  • a.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder a en b, van het Landbouwsteunkader; en

  • b.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder c, van het Landbouwsteunkader, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

    • i.

      € 10.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie

    • ii.

      € 100.000 voor begunstigden in de sector verwerking van landbouwproducten, in de sector afzet van landbouwproducten of in de bosbouwsector of voor activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallen.

Paragraaf 2.8 Functieverandering ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 2.8.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor functieverandering.

Artikel 2.8.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt als:

  • a.

    de grond waarvoor subsidie is aangevraagd is begrensd als N00.01 op de ambitiekaart;

  • b.

    de landbouwproductiecapaciteit van de grond in de vijf jaren voorafgaand aan de aanvraag onafgebroken is gebruikt;

  • c.

    op de grond waarvoor subsidie is aangevraagd tevens inrichting plaatsvindt als bedoeld in artikel 2.7.1, onder a; en

  • d.

    de taxatie uitgevoerd wordt door:

    • 1e.

      een door Gedeputeerde Staten in te schakelen onafhankelijke taxateur, als de aanvraag alleen betrekking heeft op functieverandering; of

    • 2e.

      een door aanvrager in te schakelen onafhankelijk taxateur als de aanvraag ook betrekking heeft op de beëindiging van pachtovereenkomsten ten aanzien van een natuurambitieterrein, als bedoeld in artikel 2.3.1, aanhef en onder b;

  • e.

    Als de aanvrager een grote onderneming is, wordt subsidie slechts verstrekt als de aanvrager het stimulerend effect van de aangevraagde subsidie aantoont door een met bewijsstukken onderbouwde beschrijving van de situatie zonder steun.

Artikel 2.8.3 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komt in aanmerking de door een taxateur bepaalde waardedaling van de grond, gebaseerd op het verschil in marktwaarde voor en na de voorgenomen functieverandering en inrichting.

Artikel 2.8.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan de eigenaar van de grond waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 2.8.5 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een topografische kaart met een schaal van ten hoogste 1:10.000 gevoegd waarop de grenzen van de grond zijn aangegeven; en de op die grond gelegen wegen en paden.

  • 2. Als op de grond een recht van hypotheek is gevestigd, wordt onverminderd artikel 1.2.3 bij de aanvraag een verklaring van geen bezwaar gevoegd van degene aan wie het recht van hypotheek toekomt.

  • 3. Als de aanvrager een grote onderneming is, bevat de aanvraag een met bewijsstukken onderbouwde beschrijving van de situatie zonder steun.

  • 4. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend voor 1 oktober 2027.

Artikel 2.8.6 Subsidiabele kosten

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.8.3.

  • 2. Als voor verwerving of pachtvrij maken van een natuurambitieterrein al op grond van deze of een andere regeling subsidie is verstrekt, wordt de subsidie op grond van deze regeling zoveel lager vastgesteld als noodzakelijk is om te voorkomen dat het totaal aan subsidie voor de betreffende activiteit meer bedraagt dan:

    • a.

      de werkelijke kosten die de activiteiten met zich meebrengen; of

    • b.

      de maximale vergoeding die op grond van Europese voorschriften mag worden gegeven.

Artikel 2.8.7 Weigeringsgrond

  • 1. Subsidie wordt geweigerd voor functieverandering die dient tot uitvoering van wettelijke of contractuele verplichtingen.

  • 2. Subsidie wordt geweigerd voor grond die om niet van de overheid is verkregen.

  • 3. Subsidie kan worden geweigerd voor gronden die niet tegen marktwaarde van de overheid zijn verkregen.

  • 4. Subsidie wordt niet verstrekt voor grond waarop nog verplichtingen rusten op grond van:

    • a.

      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer Gelderland;

    • b.

      de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer van de minister van economische zaken;

    • c.

      hoofdstuk 4 of afdeling 5.1.3 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2009;

    • d.

      de Regeling stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden; of

    • e.

      de Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland.

Artikel 2.8.8 Verplichtingen

  • 1. Binnen twaalf weken na verlening van de subsidie sluit de subsidieontvanger met de provincie Gelderland een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin is opgenomen:

    • a.

      de verplichting dat de subsidieontvanger de grond niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond, het terrein beheert overeenkomstig het natuurbeheertype zoals voorgeschreven in het natuurbeheerplan en datgene nalaat wat de veiligstelling van het natuurbeheertype verstoort; en

    • b.

      dat de verplichting, als bedoeld onder a, zal overgaan op al degenen die het terrein onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat mede gebonden zullen zijn al degenen die van de rechthebbende een recht op gebruik van het terrein zullen krijgen.

  • 2. De verplichtingen als bedoeld in het eerste lid worden uiterlijk binnen vier weken nadat de overeenkomst als bedoeld in het eerste lid is tot stand gekomen op initiatief van de subsidieontvanger en op kosten van de provincie als kwalitatieve verplichting ten aanzien van het terrein ingeschreven in de openbare registers.

  • 3. Subsidieontvanger is verplicht er voor zorg te dragen dat een afschrift van de kwalitatieve verplichting binnen vier weken na inschrijving in de openbare registers in afschrift wordt toegezonden aan de Gedeputeerde Staten.

  • 4. Op verzoek van de subsidieontvanger kunnen de termijnen als bedoeld in voorgaande leden van dit artikel worden verlengd.

  • 5 Subsidieontvanger is verplicht zorg te dragen dat de grond waarvoor subsidie wordt aangevraagd ten minste 358 dagen per jaar wordt opengesteld en toegankelijk blijft voor het publiek, tenzij daarvan door Gedeputeerde Staten ontheffing wordt verleend;

  • 6. Ontheffing als bedoeld in lid 5 wordt verleend als:

    • a.

      gehele of gedeeltelijke sluiting van het terrein noodzakelijk is ter voldoening aan de bij of krachtens de Omgevingswet gestelde regels voor soortenbescherming of voor Natura-2000-gebieden vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen en toegangsbeperkingen.

    • b.

      het terrein door buiten de macht van de subsidieontvanger gelegen oorzaken blijvend geheel of gedeeltelijk niet bereikbaar of naar zijn aard niet begaanbaar is;

    • c.

      sluiting van ten hoogste één hectare van het terrein wenselijk is vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; of

    • d.

      andere belangen gehele of gedeeltelijke sluiting rechtvaardigen.

  • 7. Subsidieontvanger is verplicht binnen twaalf weken na subsidieverlening bij het bevoegd gezag een aanvraag in te dienen tot aanpassing van de functie inhoudende dat de grond enkel als natuur mag worden gebruikt.

  • 8. Artikel 1.4.7 is niet van toepassing.

Artikel 2.8.9 Verplichtingen bij aanvraag subsidievaststelling

Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt een afschrift overgelegd van het verzoek tot wijziging van het omgevingsplan.

Artikel 2.8.10 Bevoorschotting

In afwijking van artikel 21 van de AsG wordt nadat de aanvrager een afschrift heeft overgelegd van de vestiging van de kwalitatieve verplichting een voorschot uitgekeerd van ten hoogste 90%.

Artikel 2.8.11 Communautair toetsingskader

  • 1. Artikel 1.3.2, eerste lid, is niet van toepassing.

Artikel 2.8.12 Transparantie

Gedeputeerde Staten maken binnen zes maanden na de datum van de verlening van een subsidie de volgende gegevens bekend:

  • a.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder a en b, van het Landbouwsteunkader; en

  • b.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder c, van het Landbouwsteunkader, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

    • i.

      € 10.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie;

    • ii.

      € 100.000 voor begunstigden in de sector verwerking van landbouwproducten, in de sector afzet van landbouwproducten of in de bosbouwsector of voor activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallen.

Paragraaf 2.9 Inwonersinitiatieven voor biodiversiteit

Artikel 2.9.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:

    • a.

      het uitvoeren van fysieke maatregelen die de biodiversiteit vergroten door inwoners in hun leefomgeving;

    • b.

      het activeren van inwoners om aan de slag te gaan met het vergroten van de biodiversiteit in hun leefomgeving; of

    • c.

      het verstrekken van financiële bijdragen aan inwonersinitiatieven voor het vergroten van de biodiversiteit in hun leefomgeving.

  • 2. Onder het uitvoeren van fysieke maatregelen die de biodiversiteit vergroten wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het planten van inheemse bomen, struiken en planten;

    • b.

      maatregelen die het voortplanten, opgroeien en foerageren van inheemse diersoorten mogelijk maken of verbeteren;

    • c.

      beheermaatregelen, zoals snoeien, maaien en dunnen.

  • 3. Onder het activeren van inwoners als bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder b, wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het organiseren van bijeenkomsten en werkdagen;

    • b.

      het opstellen en verspreiden van informatiemateriaal, niet zijnde boeken;

    • c.

      het geven van voorlichting.

Artikel 2.9.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt voor activiteiten die worden uitgevoerd:

    • a.

      op openbaar en kosteloos toegankelijke plekken; of

    • b.

      vanaf de openbare weg zichtbare plekken.

  • 2. Subsidie voor het verstrekken van financiële bijdragen aan inwonersinitiatieven wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de ontvanger per inwonersinitiatief maximaal € 5.000 bijdraagt; en

    • b.

      het inwonersinitiatief een financiële bijdrage levert van minstens 35% van het bedrag bedoeld in onderdeel a.

Artikel 2.9.3 Niet-subsidiabele kosten

Voor subsidie komen niet in aanmerking kosten voor:

  • a.

    aankoop van onroerende goederen;

  • b.

    waardedaling van grond of opbrengstderving;

  • c.

    gebouwen of inrichting daarvan; of

  • d.

    aankoop van machines of apparatuur die benodigd zijn om de activiteiten uit te voeren.

Artikel 2.9.4 Aanvrager

  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder a, uitsluitend verstrekt aan een samenwerkingsverband van ten minste vijf natuurlijke personen of aan een rechtspersoon.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder b of c, wordt uitsluitend verstrekt aan een vereniging of stichting met een statutaire doelstelling tot inzet voor biodiversiteit, niet zijnde een bos- of landgoedeigenaar.

Artikel 2.9.5 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 verstrekt de aanvrager bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, aanhef en onder a, in ieder geval:

    • a.

      een schriftelijke toestemming van de eigenaar van het perceel waarop de aanleg of het beheer betrekking heeft;

    • b.

      een kaart waarop is aangegeven waar de activiteit wordt gerealiseerd;

  • 2. Een aanvrager kan maximaal éénmaal per kalenderjaar subsidie ontvangen.

Artikel 2.9.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder a of b, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 50.000.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder c, bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 100.000.

  • 3. Ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten bij de subsidie als bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder a, mag bestaan uit kosten voor externe ondersteuning.

  • 4. Ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten bij de subsidie als bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder b, mag bestaan uit kosten voor personele inzet.

  • 5. Ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten bij de subsidie als bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder c, mag bestaan uit kosten voor personele inzet.

Artikel 2.9.7 Weigeringsgrond

Subsidie als bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder a, wordt niet verstrekt voor zover de activiteit betrekking heeft op:

  • a.

    terreinen die zijn opgenomen in het natuurbeheerplan;

  • b.

    het periodiek inzaaien van terreinen en de daarmee gepaard gaande werkzaamheden;

  • c.

    fruit, noten, sier- en groenteteelt, of

  • d.

    privé tuinen.

Artikel 2.9.8 Verplichtingen

  • 1. Als de subsidie direct is vastgesteld als bedoeld in artikel 25, eerste lid onder a, van de AsG, is de ontvanger verplicht de activiteit binnen twee jaar na de vaststelling van de subsidie te hebben uitgevoerd.

  • 2. De ontvanger is verplicht binnen vier weken na het afronden van de activiteit publiciteit aan de activiteit te geven via een website of sociale media en beelden te tonen van de activiteit.

Paragraaf 2.10 Innovatie Agrifood

Artikel 2.10.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Kadernota Agrifood: Kadernota Agrifood “Toekomst voor de Gelderse Boer 2021-2030”, zoals vastgesteld door Provinciale Staten bij besluit van 31 maart 2021, inclusief de nadien aangebrachte wijzigingen;

  • b.

    kringlooplandbouw: een vorm van duurzame landbouw waarbij de kringloop van mineralen gesloten is.

  • c.

    [Vervallen]

  • d.

    natuurinclusieve landbouw: een economisch rendabel landbouwsysteem, dat optimaal beheer van natuurlijke hulpbronnen duurzaam integreert in bedrijfsvoering, inclusief zorg voor ecologische functies en de biodiversiteit op en om het bedrijf.

Artikel 2.10.2 Subsidiabele activiteit

Voor subsidie komen in aanmerking projecten die gericht zijn op het bevorderen van de ontwikkeling van een kringlooplandbouw of natuurinclusieve landbouw en die bijdragen aan de doelen van de Kadernota AgriFood in de vorm van:

  • a.

    met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in activa op landbouwbedrijven als bedoeld in artikel 14 van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening;

  • b.

    marktonderzoek, productontwerp en productdesign of het opstellen van aanvragen voor de erkenning van kwaliteitsregelingen als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onder a, van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening;

  • c.

    kennisuitwisselings- en voorlichtingsacties, als bedoeld in artikel 21 van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening, of

  • d.

    afzetbevorderingsmaatregelen voor landbouwproducten als bedoeld in artikel 24 van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.10.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt als:

  • a.

    het project een bijdrage levert aan ten minste twee van de volgende aspecten in de provincie Gelderland:

    • i.

      de verduurzaming van de fysieke leefomgeving;

    • ii.

      het tot waarde brengen van producten en diensten van het agrarische bedrijf door middel van nieuwe verdienmodellen of vernieuwende marktconcepten;

    • iii.

      de maatschappelijke inbedding van de landbouwsector of aantrekkelijk landbouwondernemerschap;

  • b.

    het project een innovatief karakter heeft;

  • c.

    het project een slagingskans heeft, onder meer gelet op het draagvlak binnen de landbouwsector en de betrokkenheid van ondernemers bij het project;

  • d.

    het project zich richt op een praktijkrijp resultaat en leent voor grootschalige toepassing.

Artikel 2.10.4 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie als genoemd in artikel 2.10.2, aanhef en onder a, komen de volgende kosten in aanmerking:

    • a.

      kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij grond alleen in aanmerking komt voor zover de kosten daarvan niet hoger zijn dan 10% van de totale subsidiabele kosten;

    • b.

      kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot ten hoogste de marktwaarde van de activa;

    • c.

      algemene kosten in verband met de uitgaven, bedoeld onder a of b;

    • d.

      kosten van de aankoop of ontwikkeling van computersoftware en de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

    • e.

      kosten van uitgaven voor niet-productieve investeringen in verband met de verwezenlijking van agromilieuklimaatdoelstellingen als bedoeld in artikel 14, derde lid, onder d, van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. Voor subsidie als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder b, komen de volgende kosten in aanmerking:

    • a.

      kosten van marktonderzoek;

    • b.

      kosten van productontwerp en productdesign;

    • c.

      kosten voor het opstellen van aanvragen voor de erkenning van kwaliteitsregelingen als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onder a, van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening.

  • 3. Voor subsidie als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder c, komen de volgende kosten in aanmerking:

    • a.

      kosten van acties voor de verwerving van vaardigheden, waaronder opleidingscursussen, workshops en coaching; en kosten van voorlichtingsacties;

    • b.

      kosten van demonstratieactiviteiten, waarbij demonstratieprojecten in verband met investeringen subsidiabel zijn overeenkomstig het eerste lid, onder a tot en met d; en slechts voor zover en zolang zij voor het demonstratieproject worden gemaakt, waardoor het enkel de afschrijvingskosten betreft die met de looptijd van het demonstratieproject overeenstemmen, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen.

  • 4. Voor subsidie als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder d, komen de volgende kosten in aanmerking:

    • a.

      kosten van het organiseren van en deelnemen aan wedstrijden, handelsbeurzen en tentoonstellingen als bedoeld in artikel 24, vierde lid, van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening;

    • b.

      kosten van publicaties om landbouwproducten beter bekend te maken bij het brede publiek onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 24, derde en vijfde lid, van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.10.5 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    kosten voor werkkapitaal;

  • b.

    kosten voor de aankoop van productierechten, betalingsrechten, dieren en eenjarige gewassen;

  • c.

    kosten voor de aanplant van eenjarige gewassen;

  • d.

    kosten voor afwateringswerkzaamheden;

  • e.

    kosten voor investeringen om aan Europese wetgeving te voldoen;

  • f.

    kosten voor reguliere vervangingsinvesteringen.

Artikel 2.10.6 Aanvrager

  • 1. Subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder a, kan worden verstrekt aan:

    • a.

      MKB-ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie;

    • b.

      een samenwerkingsverband van MKB-ondernemingen dat rechtspersoonlijkheid bezit als bedoeld onder a.

  • 2. Subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder b, kan worden verstrekt aan:

    • a.

      MKB-ondernemingen die aanbieder van onderzoeksdiensten of adviesverstrekker zijn;

    • b.

      een samenwerkingsverband van MKB-ondernemingen dat rechtspersoonlijkheid bezit als bedoeld onder a.

  • 3. Subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder c, kan worden verstrekt aan:

    • a.

      MKB-ondernemingen die activiteiten over kennisoverdracht of voorlichting aanbieden;

    • b.

      een samenwerkingsverband van MKB-ondernemingen dat rechtspersoonlijkheid bezit als bedoeld onder a.

  • 4. Subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder d, kan worden verstrekt aan:

    • a.

      MKB-ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector;

    • b.

      een samenwerkingsverband van MKB-ondernemingen dat rechtspersoonlijkheid bezit als bedoeld onder a.

Artikel 2.10.7 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verplichtingen bedoeld in artikel 2.10.9.

Artikel 2.10.8 Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder a, bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 35.000.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de hoogte van de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder a, ten hoogste 60% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 35.000:

    • a.

      het activiteiten betreft gericht op de verbetering van het natuurlijke milieu, de hygiëneomstandigheden of normen voor dierenwelzijn;

    • b.

      de investering verder gaat dan de investering die nodig is om aan de Europese wetgeving te voldoen; en

    • c.

      de verbetering niet leidt tot een verhoging van de productiecapaciteit.

  • 3. De hoogte van de subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder b tot en met d, bedraagt ten hoogste 60% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 35.000.

Artikel 2.10.9 Verplichtingen

Onverminderd paragraaf 1.4 heeft subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

  • a.

    draagt de innovaties uit en verspreidt ze naar sectorgenoten en partners in de landbouwketen;

  • b.

    maakt de resultaten van het project toegankelijk voor derden.

Artikel 2.10.10 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als aan de aanvrager op grond van deze paragraaf al eerder subsidie in hetzelfde kalenderjaar of voor dezelfde activiteit is verstrekt.

Paragraaf 2.11 Medegebruik van graslanden door edelherten

Artikel 2.11.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het toestaan van medegebruik van graslanden door edelherten gedurende het hele kalenderjaar.

Artikel 2.11.2 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de subsidiabele activiteit betrekking heeft op percelen die zijn gelegen in een gebied dat door Gedeputeerde Staten is aangewezen als gebied waarvoor geen aanvraag hoeft te worden ingediend voor een tegemoetkoming voor faunaschade;

  • b.

    door of in opdracht van Gedeputeerde Staten faunaschade aan graslanden is getaxeerd die is veroorzaakt door edelherten; en

  • c.

    de percelen voldoen aan de in de Beleidsregels tegemoetkoming faunaschade Gelderland gestelde voorwaarden om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen.

Artikel 2.11.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan agrariërs.

Artikel 2.11.4 Aanvraag

  • 1. In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG dient de aanvrager een aanvraag om subsidie in tijdens het kalenderjaar waarin faunaschade is geleden.

  • 2. In afwijking van artikel 7, eerste lid, van de AsG wordt de aanvraag om subsidie tijdens of na uitvoering van de subsidiabele activiteit ingediend.

  • 3. Artikel 1.2.3, eerste lid, onder b tot en met e, is niet van toepassing.

Artikel 2.11.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt € 50 per hectare waarop in het betreffende kalenderjaar faunaschade is getaxeerd.

Artikel 2.11.6 Weigeringsgrond

De subsidie wordt geweigerd als voor het betreffende perceel al subsidie is verstrekt op grond van paragraaf 3 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016.

Artikel 2.11.7 Communautair toetsingskader

In afwijking van artikel 1.3.2, eerste lid, wordt subsidie alleen verstrekt als deze niet in strijd is met Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 (PbEU L 352/09).

Paragraaf 2.12 Aanpak Invasieve exoten

Artikel 2.12.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    een project om gedurende drie jaren een of meer invasieve exoten op een of meer locaties te verwijderen en verwijderd houden of te beheersen;

  • b.

    een programma om binnen een periode van zes jaren meerdere projecten als bedoeld onder a uit te voeren;

  • c.

    het opstellen van een plan van aanpak voor de bestrijding van een of meer invasieve exoten.

Artikel 2.12.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt voor de volgende soorten invasieve exoten: zonnebaars, Aziatische duizendknopen, reuzenbalsemien, reuzenberenklauw, Canadese guldenroede en late guldenroede.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder a, kan alleen worden verleend als op basis van een projectplan wordt aangetoond dat de subsidiabele activiteit bijdraagt aan de bescherming van de biodiversiteit in een Gelderse natuurparel, als opgenomen in bijlage 1 bij de Beleidsnota Actieve Soortenbescherming.

  • 3. In afwijking van het vorige lid is de bestrijding van de zonnebaars mogelijk buiten een Gelderse natuurparel mits de soort gevestigd is in geïsoleerd water.

  • 4. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder b, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de subsidiabele activiteit wordt uitgevoerd in het Gelders Natuurnetwerk; en

    • b.

      een programma-aanpak wordt overgelegd waaruit in ieder geval de planning van de uit te voeren projecten gedurende zes jaren blijkt.

  • 5. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder c, wordt alleen verstrekt als het plan van aanpak betrekking heeft op het totale grondgebied van een gemeente.

  • 6. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder c, wordt alleen verstrekt als het plan van aanpak betrekking heeft op het totale beheergebied van het waterschap of een deel daarvan, waarbij het waterschap maximaal vier deelgebieden aanwijst.

Artikel 2.12.3 Plan van aanpak

Het plan van aanpak, als bedoeld in artikel 2.12.1, onder c, brengt in beeld:

  • a.

    de locaties van de aan te pakken invasieve exoten;

  • b.

    de te nemen maatregelen en een prioritering daarvan; en

  • c.

    met welke partijen binnen het grondgebied of beheergebied kan worden samengewerkt om tot een effectieve bestrijding te komen.

Artikel 2.12.4 Subsidiabele kosten

Kosten voor het opstellen van een projectplan als bedoeld in artikel 2.12.1, onder a, die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ontvangen, komen in afwijking van artikel 1.3.4, onder b, voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.12.5 Aanvrager

  • 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder a, ook aan andere personen dan rechtspersonen worden verstrekt.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder b, wordt verstrekt aan een organisatie die:

    • a.

      minimaal 5.000 hectare natuurterrein beheert; of

    • b.

      een organisatie die grondeigenaren vertegenwoordigd die gezamenlijk minimaal 5.000 hectare natuurterrein beheren.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder c, wordt verstrekt aan een gemeente of waterschap.

Artikel 2.12.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder a, bedraagt ten hoogste 90% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000 per aanvrager.

  • 2. De subsidie voor het projectplan als bedoeld in artikel 2.12.1, onder a, bedraagt maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten van het project.

  • 3. De subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder b, bedraagt maximaal 90% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 600.000 per aanvrager per zes jaar.

  • 4. De subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder c, bedraagt € 10.000.

Artikel 2.12.7 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd voor zover de bestrijding of beheersing van exoten plaatsvindt met chemische bestrijdingsmiddelen, tenzij de aanvrager aantoont dat er geen andere bestrijdingsmiddelen kunnen worden toegepast.

  • 2. Subsidie wordt geweigerd voor zover de bestrijdingsmethode aantoonbaar ineffectief is.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder a of b, wordt geweigerd als voor hetzelfde perceel voor dezelfde activiteit al subsidie op grond van de paragraaf 2.7 is verstrekt;

  • 4. Subsidie voor een project als bedoeld in artikel 2.12.1, onder a, wordt geweigerd als aan dezelfde aanvrager al subsidie voor een programma als bedoeld in artikel 2.12.1, onder b, is verstrekt.

Artikel 2.12.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger als bedoeld in artikel 2.12.1, onder a, monitort en evalueert de effecten van de getroffen maatregelen en rapporteert hierover twee jaar na de start van de uitvoering van het project aan Gedeputeerde Staten.

  • 2. De subsidieontvanger als bedoeld in artikel 2.12.1, onder b, monitort en evalueert de effecten van de projecten gedurende de looptijd van het programma en rapporteert hierover elke drie jaar na de start van de uitvoering aan Gedeputeerde Staten.

  • 3. De subsidieontvanger als bedoeld in artikel 2.12.1, onder c, stuurt het plan van aanpak naar Gedeputeerde Staten.

Paragraaf 2.13 Voorkomen van schade door wolven

Artikel 2.13.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    leefgebied: een door Gedeputeerde Staten aangewezen leefgebied van wolven;

  • b.

    aanval: aanval die door BIJ12 is beoordeeld als “wolf is niet uit te sluiten” buiten een leefgebied van de wolf waarbij één of meerdere dieren zijn gedood;

  • c.

    calamiteit: situatie waarin sprake is van twee aanvallen op verschillende dagen binnen zeven dagen na de dag waarop het eerste dier is gedood, in een gemeente of in die gemeente en een aangrenzende gemeente.

Artikel 2.13.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het plaatsen van een nieuwe vaste afrastering of het uitbreiden of aanpassen van een bestaande vaste afrastering voor het voorkomen van schade aan schapen en geiten door wolven; of

  • b.

    het aanschaffen van een verplaatsbare afrastering voor het voorkomen van schade aan schapen en geiten door wolven.

Artikel 2.13.3 Criteria

Subsidie als bedoeld in artikel 2.13.2 wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de vaste afrastering is geplaatst, uitgebreid of aangepast en de verplaatsbare afrastering wordt gebruikt;

    • i.

      in een leefgebied en aanvrager al voor publicatie van dit leefgebied hier schapen of geiten hield, of

    • ii.

      buiten een leefgebied, in geval van een calamiteit en de aanvraag uiterlijk twee weken nadat de tweede aanval heeft plaatsgevonden is ingediend;

  • b.

    de gehele afrastering voldoet aan de eisen die de Gebiedscommissie preventie wolvenschade Gelderland hiervoor heeft vastgesteld in een schadepreventieplan; en

  • c.

    de subsidiabele activiteit heeft plaatsgevonden voor de datum dat de aanvraag is ingediend.

Artikel 2.13.4 Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 1.3.4, onder b, komen kosten voor activiteiten, als bedoeld in artikel 2.13.2, die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen, voor subsidie in aanmerking.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.4, onder f, komen kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.13.5 Aanvrager

  • 1. De subsidie wordt verstrekt aan een schapen- of geitenhouder die in het Identificatie- en Registratiesysteem van dieren staat geregistreerd.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook aan andere personen dan rechtspersonen worden verstrekt.

Artikel 2.13.6 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag om subsidie in elk geval:

    • a.

      een fotoverslag van de gehele afrastering;

    • b.

      een verklaring dat is voldaan aan de criteria als bedoeld in artikel 2.13.3; en

    • c.

      een verklaring van het feitelijk aantal schapen en geiten waarvoor een vaste afrastering is geplaatst, uitgebreid of aangepast of een verplaatsbare afrastering is aangeschaft en wordt gebruikt binnen Gelderland.

  • 2. Onverminderd het eerste lid bevat de aanvraag om subsidie voor een afrastering in een leefgebied het gemiddeld geregistreerd aantal schapen en geiten aangetoond door vier uitdraaien van het Identificatie- en Registratiesysteem voor dieren met de peildata 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november in het jaar voorafgaand aan de datum van publicatie van de aanwijzing.

  • 3. Onverminderd het eerste lid bevat de aanvraag om subsidie in geval van een calamiteit het geregistreerd aantal schapen en geiten aangetoond door een uitdraai van het Identificatie- en Registratiesysteem met als peildatum de datum van de tweede aanval door de wolf.

  • 4. De aanvraag om subsidie voor een vaste afrastering bevat, in aanvulling op het eerste lid:

    • a.

      een kaart waarop is aangegeven waar de vaste afrastering is geplaatst, uitgebreid of aangepast; en

    • b.

      de totale lengte in meters van de afrastering waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 5. De aanvraag om subsidie voor een verplaatsbare afrastering bevat, in aanvulling op het eerste lid, een kaart waarop is aangegeven op welke percelen in het aangewezen leefgebied van wolven de afrastering wordt gebruikt.

  • 6. Het gemiddeld aantal schapen en geiten wordt naar boven afgerond op hele aantallen.

Artikel 2.13.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie voor een vaste afrastering bedraagt:

    • a.

      € 570 en

    • b.

      € 3,40 per strekkende meter afrastering met een maximum van € 114 per dier.

  • 2. De subsidie voor een verplaatsbare afrastering bedraagt:

    • a.

      € 34,- per dier en

    • b.

      € 4.500 als:

      • 1e.

        de verplaatsbare afrastering een afrastering met draden is;

      • 2e.

        een automatisch draadoprolsysteem is aangeschaft; en

      • 3e.

        de verplaatsbare afrastering op moment van indienen van de aanvraag wordt gebruikt voor minimaal 100 schapen en geiten.

  • 3. Voor het totaal aantal dieren wordt uitgegaan van het aantal dieren dat is opgenomen in de verklaring als bedoeld in artikel 2.13.6, eerste lid, onder c.

  • 4. In afwijking van het derde lid wordt voor het totaal aantal dieren uitgegaan van het geregistreerd aantal schapen en geiten als bedoeld in artikel 2.13.6, tweede en derde lid, als dit geregistreerd aantal lager is dan het aantal dieren dat is opgenomen in de verklaring als bedoeld in artikel 2.13.6, eerst lid, onder c.

  • 5. Bij meerdere aanvragen voor een vaste afrastering door dezelfde aanvrager bedraagt de totale subsidie van deze aanvragen niet meer dan het maximum zoals bepaald in het eerste lid.

  • 6. De subsidie bedraagt in totaal maximaal € 20.000 per aanvrager.

Artikel 2.13.8 Weigeringsgrond

  • 1. De subsidie voor een vaste afrastering wordt geweigerd als al eerder een subsidie voor het plaatsen van een vaste afrastering op grond van deze regeling is verleend voor het betreffende perceel.

  • 2. De subsidie voor een verplaatsbare afrastering wordt geweigerd als:

    • a.

      aan de aanvrager in de afgelopen drie kalenderjaren een subsidie voor een verplaatsbare afrastering op grond van deze regeling is verstrekt; of

    • b.

      aan dezelfde houder op grond van een andere regeling met hetzelfde doel als deze regeling in de afgelopen drie kalenderjaren subsidie is verstrekt voor een afrastering ter bescherming van één of meerdere zelfde schapen en geiten.

Artikel 2.13.9 Communautair toetsingskader

In aanvulling op artikel 1.3.2, eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.13.2 die wordt aangevraagd door ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector, slechts verstrekt zover deze niet in strijd is met de de-minimis steun in de landbouwsector Verordening (EU), Nr. 1408/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 (Pb EU L 352/9).

Paragraaf 2.14 Groene icoonprojecten

Artikel 2.14.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het ontwerp van een groen icoonproject, of

  • b.

    het realiseren van een groen icoonproject.

Artikel 2.14.2 Criteria

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.14.1 wordt slechts verstrekt als een ruimte in de bebouwde kom van tenminste 1.000 m2 beschikbaar is voor de realisatie.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.14.1, aanhef en onder b, wordt slechts verstrekt als het icoonproject:

    • a.

      bijdraagt aan klimaatadaptatie, waarbij relevante aspecten zijn:

      • 1e.

        de relatie met de gemeentelijke of regionale stresstest klimaatadaptatie conform het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie;

      • 2e.

        het voorkomen van opwarming van de omgeving;

      • 3e.

        het voorkomen van overstroming op de locatie en in de directe omgeving; en

      • 4e.

        het voorkomen van droogte op de locatie en in de directe omgeving;

    • b.

      bijdraagt aan biodiversiteit, waarbij relevante aspecten zijn:

      • 1e.

        het beplanten met inheemse kruiden, struiken of bomen;

      • 2e.

        de variatie aan inheemse soorten;

      • 3e.

        de aansluiting van het icoonproject op andere groene structuren in de omgeving, als onderdeel van een groter natuurlijk systeem;

      • 4e.

        het treffen van voorzieningen voor diersoorten, bijvoorbeeld nestkasten, vleermuiskasten of insectenhotels; en

      • 5e.

        het opstellen van een beheerplan;

    • c.

      maatschappelijke waarde heeft, waarbij relevante aspecten zijn:

      • 1e.

        de beleefbaarheid voor een breed publiek;

      • 2e.

        het inrichten van het project met recreatieve voorzieningen;

      • 3e.

        ontmoeten en bewegen;

      • 4e.

        de relatie met de omgeving; en

      • 5e.

        het betrekken van inwoners en bedrijven bij de planvorming, uitvoering en beheer;

    • d.

      iconisch is, waarbij relevante aspecten zijn:

      • 1e.

        de creativiteit van het project;

      • 2e.

        de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;

      • 3e.

        beeldbepalend voor de omgeving; en

      • 4e.

        vernieuwende of inspirerende inzichten geeft in energietransitie, circulariteit, klimaatadaptatie of biodiversiteit;

  • 3. Aan de subsidiabele activiteit, als bedoeld in artikel 2.14.1, aanhef en onder b, wordt een score van maximaal 100 punten toegekend.

  • 4. De punten worden als volgt over de criteria verdeeld:

    • a.

      maximaal 30 punten voor de bijdrage aan selectiecriterium klimaatadaptatie;

    • b.

      maximaal 30 punten voor de bijdrage aan selectiecriterium biodiversiteit;

    • c.

      maximaal 20 punten voor de bijdrage aan selectiecriterium maatschappelijke waarde; en

    • d.

      maximaal 20 punten voor de bijdrage aan selectiecriterium iconisch.

Artikel 2.14.3 Weigeringsgronden

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 2.14.1 wordt geweigerd voor zover het ontwerp of de realisatie betrekking heeft op een terrein dat vanwege de aan die locatie toegedeelde functie geschikt is voor handel, nijverheid, industrie en commerciële en niet-commerciële dienstverlening door meer dan één bedrijf.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 2.14.1, aanhef en onder b, wordt geweigerd als aan de activiteit minder dan 60 punten wordt toegekend.

Artikel 2.14.4 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    grondverwerving;

  • b.

    ambtelijke inzet;

  • c.

    kosten voor gebouwen, tenzij het de vergroening van het gebouw betreft; en

  • d.

    marketing voor commerciële doeleinden.

Artikel 2.14.5 Aanvrager

De subsidie wordt alleen verstrekt aan een gemeente of een samenwerkingsverband bestaande uit ten minste een gemeente en de grondeigenaar.

Artikel 2.14.6 Hoogte

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 2.14.1, aanhef en onder a, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, met een minimum van € 7.500 en een maximum van € 15.000.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 2.14.1, aanhef en onder b, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten, met een minimum van € 30.000 en een maximum van € 100.000.

Artikel 2.14.7 Adviescommissie

  • 1. Volledige aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 2.14.1, aanhef en onder b, worden voor advies voorgelegd aan een door Gedeputeerde Staten ingestelde Adviescommissie.

  • 2. De adviescommissie beoordeelt of een aanvraag voldoet aan artikel 2.14.2, tweede lid; en adviseert over de toekenning van het aantal punten.

Artikel 2.14.8 Wijze van verdeling

  • 1. Aanvragen als bedoeld in artikel 2.14.1, aanhef en onder b, die voor subsidie in aanmerking komen, worden op basis van een onderlinge vergelijking in een rangorde geplaatst.

  • 2. De rangorde wordt bepaald door toepassing van de in artikel 2.14.2 opgenomen selectiecriteria met de daaraan gegeven weging van die criteria. Het totaal aantal punten dat na toepassing van deze criteria wordt behaald, bepaalt de plaats in de rangorde.

Artikel 2.14.9 Verplichtingen

  • 1. De ontvanger van subsidie als bedoeld in artikel 2.14.1, aanhef en onder a, is verplicht in het ontwerp:

    • a.

      aandacht te besteden aan klimaatadaptatie door:

      • 1e.

        de uitkomsten van gemeentelijke of regionale stresstest klimaatadaptatie conform het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie te verwerken; en

      • 2e.

        bij te dragen aan het voorkomen van:

        • 1.

          droogte,

        • 2.

          wateroverlast op de locatie of in de omgeving, of

        • 3.

          opwarming van de omgeving;

    • b.

      aandacht te besteden aan biodiversiteit, door:

      • 3e.

        minimaal 500 m2 te beplanten met inheemse kruiden, struiken of bomen;

      • 4e.

        gebruik te maken van een variatie aan inheemse kruiden, struiken of bomen;

    • c.

      voorzieningen te treffen voor diersoorten, bijvoorbeeld nestkasten, vleermuiskasten of insectenhotels; en

      • 5e.

        het opstellen van een beheerplan.

    • d.

      aandacht te besteden aan maatschappelijke waarde, door:

      • 6e.

        het realiseren van recreatieve voorzieningen; en

      • 7e.

        inwoners betrokkenen uit de omgeving te betrekken bij het ontwerp; en

    • e.

      aandacht te besteden aan het iconische van het project.

  • 2. De ontvanger van subsidie, als bedoeld in artikel 2.14.1, onder b, stelt het icoonproject kosteloos toegankelijk voor het publiek

Artikel 2.14.10 Aanvraagtermijn

Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.14.1, onderdeel b, kan worden ingediend vanaf 6 februari 2023 tot en met 31 maart 2023.

Paragraaf 2.15 Uitvoering specifieke uitkering Programma Natuur

Subparagraaf 2.15.1 Algemeen

Artikel 2.15.1.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    natuurherstelmaatregelen;

  • b.

    bestrijding invasieve exoten in Natura-2000 gebied;

  • c.

    revitalisering bos;

  • d.

    apparaatskosten;

  • e.

    realisatie van bos al dan niet in combinatie met functieverandering;

  • f.

    recreatiezonering.

Artikel 2.15.1.2 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als de activiteit:

  • a.

    bijdraagt aan de gunstige staat van instandhouding van stikstofgevoelige natuurlijke habitats of gebied van soorten die beschermd worden op grond van de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn in Natura 2000-gebieden;

  • b.

    bijdraagt aan en niet strijdig is met de doelen van het Natura 2000-beheerplan;

  • c.

    toekomstige natuurherstelmaatregelen niet in de weg staat;

  • d.

    gericht is op structureel systeemherstel van een natuurgebied;

  • e.

    vooroverleg aan de hand van een conceptaanvraag heeft plaatsgevonden; en

  • f.

    als de aanvrager een grote onderneming is, wordt subsidie slechts verstrekt als de aanvrager het stimulerend effect van de aangevraagde subsidie aantoont door een met bewijsstukken onderbouwde beschrijving van de situatie zonder steun.

Artikel 2.15.1.3 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking alle kosten die nodig zijn voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteit.

  • 2. Artikel 1.3.4, onder a en f zijn niet van toepassing.

  • 3. Artikel 1.3.4, onder b, is niet van toepassing wat betreft voorbereidingskosten.

  • 4. Kosten ten behoeve van het opstellen van de aanvraag zijn subsidiabel vanaf 1 januari 2022.

  • 5. Artikel 1.3.5, vijfde lid, is niet van toepassing als de aanvrager Staatsbosbeheer is.

Artikel 2.15.1.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon die krachtens eigendom of erfpacht zeggenschap heeft over het terrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een begunstigde een aanvraag indienen voor gronden waarover deze begunstigde geen zeggenschap heeft, mits de eigenaar of erfpachter instemt met de aanvraag.

  • 3. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 2.15.1.5 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 gaat een aanvraag vergezeld van:

    • a.

      een beschrijving van het voldoen aan de criteria, bedoeld in artikel 2.15.1.2;

    • b.

      een beschrijving van de uit te voeren activiteiten, met per activiteit en per natuurgebied een beschrijving van:

      • i.

        de uit te voeren activiteiten binnen het natuurgebied;

      • ii.

        de oppervlakte waarop de activiteiten zullen worden uitgevoerd;

      • iii.

        een begroting;

      • iv.

        een tijdplanning waarbinnen de activiteiten zullen worden uitgevoerd en een planning van de uitgaven;

    • c.

      een GIS-kaart waarop de activiteiten zijn aangeduid.

  • 2. Als de aanvrager een grote onderneming is, bevat de aanvraag een met bewijsstukken onderbouwde beschrijving van de situatie zonder steun.

Artikel 2.15.1.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten en wordt gemaximeerd door de in bijlage 5 opgenomen normkosten.

  • 2. De subsidie wordt niet verleend als deze minder dan € 50.000 bedraagt.

  • 3. Alleen de werkelijk gemaakte kosten zijn subsidiabel.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen afwijken van de in bijlage 5 opgenomen normkosten als:

    • a.

      de activiteiten aantoonbaar meer kosten; en

    • b.

      de meerkosten niet kunnen worden gemiddeld binnen het project.

Artikel 2.15.1.7 Verplichtingen

  • 1. De activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, worden uiterlijk 1 juli 2025 gerealiseerd.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht om na de uitvoering van de activiteit de nieuwe herstelde of verbeterde natuur gedurende zes jaar in stand te houden.

  • 3. De subsidieontvanger is verplicht om de gegevens aan te leveren die de provincie nodig heeft voor monitoring, rapportage en verantwoording op het SPUK.

Artikel 2.15.1.8 Weigeringsgrond

  • 1. Subsidie wordt niet verstrekt voor zover de eigenaar van de grond een rechtspersoon is die waterwinning als doelstelling heeft.

  • 2. Subsidie wordt niet verstrekt:

    • a.

      voor zover op het perceel waarop de activiteiten plaatsvinden al subsidie op grond van hoofdstuk 3 van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016 is verstrekt; en

    • b.

      de activiteit ertoe leidt dat het agrarisch natuurbeheer niet langer kan worden uitgeoefend.

Artikel 2.15.1.9 Transparantie

Gedeputeerde Staten maken binnen zes maanden na de datum van de verlening van een subsidie de volgende gegevens bekend:

  • a.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder a en b, van het Landbouwsteunkader; en

  • b.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder c, van het Landbouwsteunkader, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan:

    • i.

      € 10.000 voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie;

    • ii.

      € 100.000 voor begunstigden in de sector verwerking van landbouwproducten, de sector afzet van landbouwproducten of de bosbouwsector of voor activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallen.

Subparagraaf 2.15.2 Natuurherstel

Artikel 2.15.2.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het uitvoeren van eenmalige natuurherstelmaatregelen;

  • b.

    het uitvoeren van hydrologische maatregelen;

  • c.

    onderzoekskosten ten behoeve van nog uit te voeren of uitgevoerde natuurherstelmaatregelen of hydrologische maatregelen.

Artikel 2.15.2.2 Criteria

Subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.15.2.1, onderdeel b, (hydrologische maatregelen), die wordt uitgevoerd op landbouwgronden, wordt alleen verstrekt als het gaat om een niet-productieve investering.

Artikel 2.15.2.3 Niet-subsidiabele kosten

De volgende kosten komen niet in aanmerking voor subsidie:

  • a.

    kosten voor de verwijdering van bodemverontreiniging of afval;

  • b.

    kosten voor de aanschaf van machines;

  • c.

    kosten voor de aanschaf of plaatsing van recreatieve voorzieningen;

  • d.

    kosten voor het wegwerken van achterstallig onderhoud;

  • e.

    kosten voor de aanschaf van materialen, anders dan ten behoeve van de subsidiabele activiteit;

  • f.

    afwateringswerkzaamheden, als sprake is van een hydrologische maatregel op landbouwgrond.

Artikel 2.15.2.4 Communautair toetsingskader

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.2.1, onderdeel a en onderdeel b, voor zover de activiteit wordt uitgevoerd op natuurgronden, wordt alleen verstrekt als wordt voldaan aan het besluit van de Europese Commissie inzake SA.101117 (2021/N) van 24 februari 2022.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.2.1, onderdeel b, die wordt uitgevoerd op landbouwgronden wordt alleen versterkt voor zover dit niet in strijd is met artikel 14 van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.2.1, onderdeel c, wordt alleen verstrekt voor zover dit niet in strijd is met artikel 53, tweede lid, onderdeel b, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.

Subparagraaf 2.15.3 Bestrijding invasieve exoten in Natura 2000-gebied

Artikel 2.15.3.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het verwijderen, verwijderd houden of beheersen van één of meer invasieve exoten.

Artikel 2.15.3.2 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als de activiteit:

  • 1.

    wordt uitgevoerd in een Natura 2000-gebied;

  • 2.

    voldoet aan ten minste één van de volgende vereisten:

    • a.

      wordt uitgevoerd in een kwalificerend habitat;

    • b.

      wordt uitgevoerd op een locatie waar het voorkomen van exoten een directe bedreiging vormt voor kwalificerend habitat; of

    • c.

      wordt uitgevoerd op een geïsoleerde plaats waar de exoot recent is gevestigd en nog niet wijdverspreid aanwezig is; en

  • 3.

    ziet op een of meer van de volgende soorten: Aziatische duizendknopen, reuzenbalsemien, reuzenberenklauw, Canadese guldenroede, late guldenroede, watercrassula, hemelboom en dijkviltbraam.

Artikel 2.15.3.3 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor:

  • a.

    het verwijderen, verwijderd houden of beheersen van een invasieve exoot;

  • b.

    het planten of zaaien van inheemse plantensoorten als dat nodig is voor het verwijderd houden van de exoot;

  • c.

    onderzoekskosten ten behoeve van activiteiten genoemd onder a of b.

Artikel 2.15.3.4 Verplichting

Op de locatie waar een invasieve exoot is verwijderd worden zo spoedig mogelijk na het verwijderen inheemse plantensoorten geplant of gezaaid, als dat voor het verwijderd houden van de invasieve exoot nodig is.

Artikel 2.15.3.5 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd voor zover de bestrijding of beheersing van exoten plaatsvindt met chemische bestrijdingsmiddelen, tenzij de aanvrager aantoont dat er geen andere bestrijdingsmiddelen kunnen worden toegepast.

  • 2. Subsidie wordt geweigerd voor zover de bestrijdingsmethode aantoonbaar ineffectief is.

Subparagraaf 2.15.4 Revitalisering bos

Artikel 2.15.4.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor revitalisering van of omvorming naar bos met betrekking tot de volgende onderdelen:

  • a.

    hydrologisch herstel;

  • b.

    aanbrengen wildkerend raster;

  • c.

    verwijderen van uitheemse boom- en struiksoorten;

  • d.

    aanplanten van inheemse loofbomen;

  • e.

    inbrengen rijkstrooiselsoorten;

  • f.

    het maken van een plan voor een netwerk van oude, aftakelende en dode bomen;

  • g.

    omvorming naar bos;

  • h.

    natuurtechnisch boomveiligheidsbeheer.

Artikel 2.15.4.2 Criteria

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder a, wordt alleen verstrekt voor:

    • a.

      het uitvoeren van onderzoek naar de kwantitatieve en kwalitatieve beschrijving van de kringloop van grond- en oppervlaktewater gericht op:

      • i.

        hydrologisch systeemherstel; en

      • ii.

        het tegengaan van verdroging of herstel van vochtige en natte boshabitats ten behoeve van een Natura 2000-gebied; of

    • b.

      het uitvoeren van herstelmaatregelen voor vochtige of natte boshabitats ten behoeve van een Natura 2000-gebied.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder b, wordt alleen verstrekt:

    • a.

      op locaties:

      • i.

        waar meer loofbomen nodig zijn ten behoeve van behoud of uitbreiding van Natura 2000-boshabitats;

      • ii.

        waar meer loofbomen nodig zijn ten behoeve van brandpreventie, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

        • 1.

          het aanplanten van loofbomen draagt bij aan het minimaliseren op de kans op onbeheersbare natuurbranden; en

        • 2.

          het aanplanten van loofbomen is noodzakelijk in het kader van de hoofdcompartimentering Veluwe of Achterhoek; of

        • 3.

          het aanplanten van loofbomen is opgenomen in een natuurbrandpreventieplan opgesteld voor gebiedsgerichte aanpak natuurbrandbeheersing;

      • iii.

        waar de taakstelling voor het jachtveld dat van toepassing is op het perceel waarop subsidie is aangevraagd, met ten minste 90% is behaald voor de soorten edelhert en ree.

    • b.

      met het oog op de aanplant van inheems loofbos of het bevorderen van natuurlijke verjonging van inheems loofhout.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder c, wordt alleen verstrekt:

    • a.

      binnen kwalificerende habitattypen bos als alle op het lokale eigendom van aanvrager in het kwalificerend habitat aanwezige uitheemse boom- en struiksoorten die een bedreiging voor de duurzame instandhouding van het habitat vormen, worden verwijderd;

    • b.

      buiten kwalificerende habitattypen onder de volgende voorwaarden:

      • i.

        ten behoeve van de uitbreidingen van kwalificerende habitattypen;

      • ii.

        het perceel is gelegen op of rond een oude bosgroeiplaats of bos te kwalificeren als kraaihei-dennebos; en

      • iii.

        alle op het lokale eigendom van aanvrager in het potentieel kwalificerend habitat aanwezige of verjonging van uitheemse boom- en struiksoorten die een bedreiging voor de ontwikkeling van het habitat vormen worden verwijderd.

    • c.

      als het verwijderen effectief en doelmatig wordt uitgevoerd zonder onevenredige bodemschade.

  • 4. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder d, wordt alleen verstrekt:

    • a.

      binnen bestaande bossen;

    • b.

      buiten een kwalificerend habitattype;

    • c.

      voor zover het de aanplant inheemse loofbomen betreft;

    • d.

      als aanplant kleinschalig en groepsgewijs wordt uitgevoerd om homogenisering van de bosstructuur te voorkomen;

    • e.

      als:

      • i.

        individuele wildbescherming wordt aangebracht, of

      • ii.

        wildbescherming in de vorm van een raster wordt aangebracht, mits wordt voldaan aan de criteria genoemd in het tweede lid; en

    • f.

      als het leefgebied van soorten als bedoeld in het Natura 2000-beheerplan niet wordt aangetast.

  • 5. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder e, wordt alleen verstrekt:

    • a.

      binnen bestaande bossen aangeduid als natuurtype N14, N15 of N16;

    • b.

      buiten een kwalificerend habitattype;

    • c.

      als de soorten groepsgewijs worden aangeplant om homogenisering van de bosstructuur te voorkomen;

    • d.

      als:

      • i.

        individuele wildbescherming wordt aangebracht, of

      • ii.

        wildbescherming in de vorm van een raster wordt aangebracht, mits wordt voldaan aan de criteria genoemd in het tweede lid;

    • e.

      voor zover het de aanplant van de volgende soorten autochtoon inheemse boom- en struiksoorten betreft: boswilg, linde, ratelpopulier, hazelaar, haagbeuk, zoete kers, fladderiep;

    • f.

      als het leefgebied van soorten als bedoeld in het Natura 2000-beheerplan niet wordt aangetast; en

    • g.

      plantgatbemesting met steenmeel wordt toegepast, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat dit niet noodzakelijk is.

  • 6. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder f, wordt alleen verstrekt als in het plan:

    • a.

      concrete doelstellingen zijn opgenomen waaruit blijkt dat het omschreven netwerk voldoende is voor de gekozen doelsoorten;

    • b.

      rekening is gehouden met de habitatvereisten en dispersiecapaciteit van de gekozen soorten;

    • c.

      een concrete planning is opgenomen waarin is uitgewerkt wanneer de doelstellingen zijn bereikt.

  • 7. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder g, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het om te vormen perceel:

      • i.

        natuurtype N12.02 betreft;

      • ii.

        is gelegen binnen een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied;

      • iii.

        weinig meerwaarde heeft voor biodiversiteit en ook de actuele en potentiële ecologische waarde van het perceel gering is; en

      • iv.

        minimaal 0,5 hectare groot is;

    • b.

      wordt aangeplant met autochtone inheemse boom- en struiksoorten of door het handhaven en het bevorderen van spontane opslag;

    • c.

      het perceel voor maximaal 80% wordt beplant; en

    • d.

      het te realiseren bos voldoet aan de afbakening van natuurtype N14 of N15; en

    • e.

      geen verplichtingen op grond van subsidie natuurbeheer of agrarisch natuurbeheer op het perceel rusten.

  • 8. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder h, wordt alleen verstrekt:

    • a.

      binnen kwalificerende habitattypen bos;

    • b.

      voor de volgende maatregelen:

      • i.

        lieren,

      • ii.

        lippen,

      • iii.

        geheel of gedeeltelijk kandelaberen met behulp van breuksnoei, en

    • c.

      voor maatregelen aan bomen met een diameter van minimaal 50 centimeter, gemeten op een hoogte van 1,30 meter vanaf maaiveld.

Artikel 2.15.4.3 Niet subsidiabele kosten

De volgende kosten komen niet in aanmerking voor subsidie:

  • a.

    waardedaling van de grond bij omvorming naar bos;

  • b.

    kosten voor de verwijdering van bodemverontreiniging of afval;

  • c.

    kosten voor de aanschaf van machines;

  • d.

    kosten voor de aanschaf of plaatsing van recreatieve voorzieningen;

  • e.

    kosten voor het wegwerken van achterstallig onderhoud; en

  • f.

    kosten voor de aanschaf van materialen, anders dan ten behoeve van de subsidiabele activiteit.

Artikel 2.15.4.4 Verplichtingen

  • 1. Aanvrager van subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder b, is verplicht:

    • a.

      binnen het raster voldoende opvolgend beheer uit te voeren om de in het beheerplan N2000 opgenomen doelen te behalen, tenzij het gaat om houtige opslag met een diameter borsthoogte van minder dan 10 centimeter;

    • b.

      binnen het wildraster geen bodembewerking, anders dan maken van plantgaten, uit te voeren.

  • 2. Aanvrager van subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder c en h, is verplicht:

    • a.

      vrijkomend hout te laten liggen;

    • b.

      geen houtoogst toe te passen;

    • c.

      geen chemische bestrijdingsmiddelen toe te passen.

  • 3. Aanvrager van subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder d en g is verplicht bij de realisatie geen inheemse spontane opslag te verwijderen.

  • 4. Aanvrager van subsidie als bedoeld in artikel 4.21.4.1, onder d, e en g, is verplicht bij aanplant gebruik te maken van:

    • a.

      op oude bosgroeiplaatsen, autochtone herkomsten van de Nederlandse Rassenlijst Bomen.

    • b.

      buiten oude bosgroeiplaatsen, autochtone herkomsten van een Europese Rassenlijst Bomen.

Artikel 2.15.4.5 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover dit niet in strijd is met artikel 53, tweede lid, onderdeel b, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.

Subparagraaf 2.15.5 Apparaatskosten

Artikel 2.15.5.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor kosten die samenhangen met de regievoering of organisatie van voorbereiding en uitvoering van het Uitvoeringsprogramma Gelderland.

Artikel 2.15.5.2 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt voor:

  • 1.

    kosten gemaakt vanaf 1 januari 2022;

  • 2.

    activiteiten die betrekking hebben op:

    • a.

      coördinatie en programmaleiding op het uitvoeringsprogramma;

    • b.

      communicatie en afstemming met leden en derden over het uitvoeringsprogramma;

    • c.

      opmaken inhoudelijke en financiële tussen- en eindrapportages en verantwoording prestaties in GIS; of

    • d.

      een bijdrage leveren aan het voorbereiden van projecten voor de jaren 2024 – 2030.

Artikel 2.15.5.3 Aanvrager

Subsidie wordt alleen verstrekt aan een natuurbeheerder die beschikt over een certificaat als bedoeld in de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016.

Artikel 2.15.5.4 Hoogte

  • 1. De subsidie wordt geweigerd voor zover de subsidie minder bedraagt dan € 50.000.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal € 800.000 per aanvrager.

Artikel 2.15.5.5 Weigeringsgrond

  • 1. Subsidie wordt niet verstrekt voor kosten die rechtstreeks samenhangen met de uitvoering van activiteiten als bedoeld in paragraaf 2.15.2 tot en met 2.15.4.

  • 2. Subsidie wordt niet verstrekt voor apparaatskosten ten behoeve van gebiedsprocessen en overgangsgebieden.

  • 3. Subsidie wordt niet verstrekt aan een gemeente of waterschap.

Subparagraaf 2.15.6 Aanleg nieuw bos buiten GNN

Artikel 2.15.6.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    functieverandering van landbouwgrond naar bos;

  • b.

    realisatie van bos.

Artikel 2.15.6.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het bos bij aanplant wordt aangelegd met minimaal 80% inheemse soorten.

    • b.

      het project een omvang heeft van minimaal:

      • i.

        één hectare, als het wordt aangelegd op een locatie grenzend aan het Gelders natuurnetwerk of wordt aangelegd geheel of gedeeltelijk binnen de Groene ontwikkelingszone;

      • ii.

        drie hectare, als het wordt aangelegd op een andere locatie;

      • iii.

        één hectare, als het wordt aangelegd op een andere locatie en het project een duidelijk onderbouwde ecologische meerwaarde heeft;

    • c.

      bij de aanvraag een intentieverklaring van het gemeentebestuur wordt overgelegd waaruit blijkt:

      • i.

        de intentie het bos planologisch te borgen;

      • ii.

        de juridische mogelijkheden hiertoe, met name de landschappelijke inpassing; en

    • d.

      het bos in overeenstemming is met de vigerende Omgevingsverordening Gelderland.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 2.15.6.1, onderdeel a, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de productiecapaciteit wordt gesloopt of onherroepelijk gesloten;

    • b.

      de productiecapaciteit in de laatste vijf jaar voor de aanvraag om subsidie onafgebroken is gebruikt;

    • c.

      op de grond waarop subsidie wordt aangevraagd ook realisatie van bos plaatsvindt;

    • d.

      de taxatie wordt uitgevoerd door een door Gedeputeerde Staten in te schakelen onafhankelijke taxateur.

  • 3. Artikel 2.15.1.2, onderdeel a tot en met d, is niet van toepassing.

Artikel 2.15.6.3 Niet-subsidiabele kosten

Voor subsidie komen niet in aanmerking:

  • a.

    kosten voor natuurbeheer;

  • b.

    kosten voor grondaankoop;

  • c.

    kosten voor pachtafkoop.

Artikel 2.15.6.4 Aanvrager

In afwijking van artikel 2.15.1.4, eerste lid, wordt subsidie voor functieverandering alleen verstrekt aan de eigenaren van het terrein waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 2.15.6.5 Aanvraag

De aanvraag bevat, in aanvulling op artikel 1.2.3 en 2.15.1.5, de volgende gegevens:

  • a.

    de grootte van de onderneming;

  • b.

    een verklaring of en welke andere subsidies aanvrager voor de activiteit ontvangt en door wie die subsidies worden verstrekt;

  • c.

    als op de grond een recht van hypotheek is gevestigd, een verklaring van geen bezwaar van degene aan wie het recht van hypotheek toekomt.

Artikel 2.15.6.6 Hoogte

  • 1. De subsidie voor functieverandering bedraagt maximaal de door een taxateur bepaalde waardedaling van de grond, gebaseerd op het verschil in marktwaarde voor en na de voorgenomen functieverandering en inrichting.

  • 2. Subsidie voor de realisatie van bos bedraagt 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000 per hectare.

Artikel 2.15.6.7 Verplichtingen

  • 1. Ontvanger van subsidie voor functieverandering is, in aanvulling op artikel 2.15.1.7, verplicht:

    • a.

      binnen twaalf weken na verlening van de subsidie met provincie een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht af te sluiten, waarin is opgenomen:

      • i.

        de verplichting dat de subsidieontvanger de grond niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond, het terrein beheert en datgene nalaat wat de veiligstelling van het bos verstoort; en

      • ii.

        dat de verplichting, als bedoeld onder a, zal overgaan op al degenen die het terrein onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat mede gebonden zullen zijn al degenen die van de rechthebbende een recht op gebruik van het terrein zullen krijgen.

    • b.

      er voor zorg te dragen dat een afschrift van de kwalitatieve verplichting binnen vier weken na inschrijving in de openbare registers in afschrift wordt toegezonden aan de Gedeputeerde Staten;

    • c.

      de uit productie genomen gronden binnen twee jaar in bos om te zetten; en wel zodanig dat nadelige milieueffecten worden voorkomen. Tot dan moeten de cultuurgronden in een goede landbouw- en milieuconditie worden gehouden overeenkomstig titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 en de toepasselijke uitvoeringsbepalingen.

  • 2. Verplichtingen als bedoeld in het eerste lid onder a worden uiterlijk binnen vier weken nadat de overeenkomst als bedoeld in het eerste lid tot stand is gekomen op initiatief van de subsidieontvanger en op kosten van de provincie als kwalitatieve verplichting ten aanzien van het terrein ingeschreven in de openbare registers.

  • 3. Op gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger kunnen de termijnen als bedoeld in voorgaande leden van dit artikel eenmalig worden verlengd.

  • 4. Subsidieontvanger voor realisatie van bos is verplicht:

    • a.

      bij aanplant gebruik te maken van soorten genoemd op de Nederlandse Rassenlijst Bomen.

    • b.

      het bos voor zover nodig te beschermen tegen schade als gevolg van beweiding of bewerking op aangrenzende gronden;

    • c.

      aanlegwerkzaamheden in de periode tussen 1 september en 1 april uit te voeren.

    • d.

      aanlegwerkzaamheden pas na planologische borging uit te voeren.

    • e.

      na aanleg van het bos bij Gedeputeerde Staten een verzoek in te dienen om dit bos op te nemen op de kaart van het Natuurbeheerplan.

  • 5. Artikel 1.4.7 is niet van toepassing.

Artikel 2.15.6.8 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd voor zover:

  • a.

    het bos zou worden aangelegd op een locatie binnen de begrenzing van een weidevogelgebied of het Gelders natuurnetwerk, bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland;

  • b.

    de onderneming van aanvrager in moeilijkheden verkeert als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01);

  • c.

    er een bevel tot terugvordering is ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard

  • d.

    op de landbouwgrond of op het natuurterrein nog verplichtingen rusten op grond van deze of andere regeling op grond waarvan subsidie is verstrekt met betrekking tot agrarisch natuurbeheer of natuurbeheer;

  • e.

    voor dezelfde activiteit al eerder subsidie is verleend of verstrekt;

  • f.

    subsidie wordt aangevraagd door ondernemingen die niet aan de relevante Unienormen of nationale wet- en regelgeving voldoen en op basis daarvan hun productie hoe dan ook moeten stopzetten;

  • g.

    subsidie wordt aangevraagd met door bedrijven uit de houtsector met het oog op commercieel levensvatbare houtwinning, vervoer hout of de verwerking van hout of andere bosrijkdommen tot producten of energiebronnen;

  • h.

    het voedselbossen betreft.

Artikel 2.15.6.9 Communautair toetsingskader

Deze regeling is gebaseerd op de Catalogus Groenblauwe Diensten.

Subparagraaf 2.15.7 Recreatiezonering Veluwe

Artikel 2.15.7.1 Begripsomschrijving

In deze subparagraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    recreatieve voorziening: faciliteit ten behoeve van recreatie of toerisme;

  • b.

    recreatiezoneringsplan Veluwe: Beleidsplan voor het bereiken van een duurzaam evenwicht tussen de natuurkwaliteit van de Veluwe en de beleving van de Veluwenatuur, vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 17 mei 2022 en eventueel nadien gewijzigd;

  • c.

    recreatiezoneringskaart: onderdeel van het recreatiezoneringsplan, zijnde een kaart van Natura 2000-gebied Veluwe met een weergave van een de ligging van de recreatiezones A, B, C en D;

  • d.

    Veluwe: Natura 2000–gebied Veluwe.

Artikel 2.15.7.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het aanpassen van de paden- of routestructuur of de toegankelijkheid van gebieden;

  • b.

    het aanpassen, verwijderen, plaatsen of verplaatsen van een recreatieve voorziening, uitgezonderd de aanleg van een nieuwe routestructuur;

  • c.

    het doen van onderzoek naar de activiteiten onder a en b, of naar het aanpassen van openbare wegen, fietspaden of parkeerplaatsen;

  • d.

    communicatie over de uit te voeren recreatiezoneringsactiviteiten.

Artikel 2.15.7.3 Criteria

  • 1. Onverminderd artikel 2.15.1.2 wordt subsidie alleen verstrekt als de activiteit:

    • a.

      bijdraagt aan de doelen van het recreatiezoneringsplan;

    • b.

      deze uitgevoerd wordt op de Veluwe; en

    • c.

      in overeenstemming is met de karakteristieken van de aangegeven zone op de recreatiezoneringskaart waarin hij wordt uitgevoerd.

  • 2. Onverminderd het vorige lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.15.7.2, onder c, alleen verstrekt als het onderzoek wordt gedaan naar de effecten van de onderzochte maatregelen op de natuur en de aanvrager voornemens is de onderzochte maatregelen uit te voeren.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van de aanvrager afwijken van het eerste lid, onder b, als de activiteit bijdraagt aan de vermindering van verstoring op de Veluwe.

Artikel 2.15.7.4 Hoogte van de subsidie

  • 1. Onverminderd artikel 2.15.1.6 bedraagt subsidie als bedoeld in artikel 2.15.7.2, onder a, c en d, 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.7.2, onder b, bedraagt:

    • a.

      100% van de subsidiabele kosten als de recreatieve voorziening wordt verwijderd of beperkt;

    • b.

      75% van de subsidiabele kosten als de recreatieve voorziening primair de natuurkwaliteit dient;

    • c.

      50% van de subsidiabele kosten als de recreatieve voorziening primair het verbeteren van de belevingskwaliteit dient.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen het subsidiebedrag bedoeld in het tweede lid, onder b of c, met 25% van de subsidiabele kosten verhogen als de activiteit uitgevoerd wordt in combinatie met voldoende andere fysieke maatregelen die gericht zijn op het verminderen van het recreatief gebruik elders op het terrein. Gedeputeerde Staten betrekken in hun afweging de omvang van het terrein, het geheel van fysieke maatregelen, de mate van de vermindering van de verstoring, de natuurwaarden en het habitattype van het terrein.

  • 4. Artikel 2.15.1.6, tweede lid, is niet van toepassing.

Artikel 2.15.7.5 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen niet in aanmerking de interne loonkosten van een gemeente of waterschap.

Artikel 2.15.7.6 Aanvraag

  • 1.

    Artikel 2.15.1.5, eerste lid, onder b, onder ii, is niet van toepassing.

  • 2.

    Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.15.7.2, onder c, gaat vergezeld van een verklaring dat de aanvrager voornemens is de maatregelen waarnaar onderzoek wordt gedaan uit te voeren.

Artikel 2.15.7.7 Verplichtingen

  • 1. Artikel 2.15.1.7, tweede en vierde lid, zijn niet van toepassing.

  • 2. De aanvrager is verplicht een verwijderde recreatieve voorziening verwijderd te houden.

Artikel 2.15.7.8 Weigeringsgrond

  • 1. Artikel 2.15.1.8 is niet van toepassing.

  • 2. Subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.15.7.2, onder a en b, wordt niet verstrekt voor beheer en onderhoud.

Paragraaf 2.16 Revitalisering en omvorming bos buiten Natura 2000

Artikel 2.16.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    revitalisering van bos met betrekking tot:

    • i.

      hydrologisch herstel;

    • ii.

      aanbrengen wildkerend raster;

    • iii.

      verwijderen van uitheemse boom- en struiksoorten;

    • iv.

      aanplanten van inheemse loofbomen en rijkstrooiselsoorten;

    • v.

      het maken van een plan voor een netwerk van oude, aftakelende en dode bomen;

  • b.

    omvorming van kruiden- en faunarijk grasland naar bos.

Artikel 2.16.2 Criteria

  • 1. Subsidie, als bedoeld in artikel 2.16.1, wordt alleen verstrekt als de activiteiten plaatsvinden op percelen binnen het Gelders natuurnetwerk en buiten een Natura 2000-gebied.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, wordt alleen verstrekt als de activiteiten gericht zijn op het mitigeren of wegnemen van knelpunten ten aanzien van de vitaliteit van bos.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, eerste lid, onder a, onder i, wordt alleen verstrekt als de activiteiten gericht zijn op uitvoeren van:

    • a.

      onderzoek naar de kwantitatieve en kwalitatieve beschrijving van de kringloop van grond- en oppervlaktewater gericht op:

      • i.

        hydrologisch systeemherstel; en

      • ii.

        het tegengaan van verdroging of herstel van vochtige en natte boshabitats; of

    • b.

      herstelmaatregelen in vochtige of natte boshabitats.

  • 4. Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, onder ii, wordt alleen verstrekt op locaties waar meer inheemse loofbomen nodig zijn ten behoeve van brandpreventie, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      het raster is noodzakelijk in verband met graasdruk door in het wild levende soorten;

    • b.

      het aanplanten of bevorderen van natuurlijke verjonging van inheemse loofbomen is noodzakelijk in het kader van de hoofdcompartimentering zoals opgenomen in een natuurbrandpreventieplan; of

    • c.

      het aanplanten van inheemse loofbomen is opgenomen in een natuurbrandpreventieplan opgesteld voor gebiedsgerichte aanpak natuurbrandbeheersing.

  • 5. Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, onder iii, wordt alleen verstrekt voor zover:

    • a.

      het perceel is gelegen op een oude bosgroeiplaats; en

    • b.

      alle op het lokale eigendom van aanvrager aanwezige uitheemse boom- en struiksoorten die een bedreiging voor de natuurlijke bosontwikkeling vormen worden verwijderd.

  • 6. Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, onder iv, wordt alleen verstrekt:

    • a.

      binnen bestaande bossen:

      • i.

        aangeduid als natuurtype N14 of N15, voor zover het aanplant van autochtoon inheemse boom- en struiksoorten betreft; of

      • ii.

        binnen bestaande bossen aangeduid als N16, voor zover het aanplant van inheemse boom- en struiksoorten betreft; en

    • b.

      als de soorten groepsgewijs worden aangeplant om homogenisering van de bosstructuur te voorkomen.

  • 7. Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, onder v, wordt alleen verstrekt als in het plan:

    • a.

      concrete doelstellingen zijn opgenomen waaruit blijkt dat het omschreven netwerk voldoende is voor de gekozen doelsoorten;

    • b.

      rekening is gehouden met de habitatvereisten en dispersiecapaciteit van de gekozen soorten;

    • c.

      een concrete planning is opgenomen waarin is uitgewerkt wanneer de doelstellingen zijn bereikt.

  • 8. Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder b, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het om te vormen perceel:

      • i.

        natuurtype N12.02 betreft;

      • ii.

        weinig meerwaarde heeft voor biodiversiteit en ook de actuele en potentiële ecologische waarde van het perceel gering is; en

      • iii.

        minimaal 0,5 hectare groot is;

    • b.

      de aanplant bestaat uit autochtone inheemse boom- en struiksoorten of sprake is van het handhaven en het bevorderen van spontane opslag;

    • c.

      het perceel voor maximaal 60% wordt beplant; en

    • d.

      het te realiseren bos gaat voldoen aan de eisen van natuurtype N14 of N15.

Artikel 2.16.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon die krachtens eigendom of erfpacht zeggenschap heeft over het terrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd of gemachtigd is door een persoon die krachtens eigendom of erfpacht zeggenschap heeft over het terrein.

  • 2. Subsidie voor omvorming van kruiden- en faunarijk grasland naar bos wordt alleen verstrekt aan de eigenaar van de grond waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

Artikel 2.16.4 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking alle kosten die nodig zijn voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteit.

  • 2. Artikel 1.3.5, vijfde lid, is niet van toepassing als de aanvrager Staatsbosbeheer is.

Artikel 2.16.5 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    functieverandering;

  • b.

    kosten voor de verwijdering van bodemverontreiniging of afval;

  • c.

    kosten voor de aanschaf van machines;

  • d.

    kosten voor de aanschaf of plaatsing van recreatieve voorzieningen;

  • e.

    kosten voor het wegwerken van achterstallig onderhoud;

  • f.

    kosten voor de aanschaf van materialen, anders dan ten behoeve van de subsidiabele activiteit.

Artikel 2.16.6 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 gaat een aanvraag vergezeld van:

  • a.

    een beschrijving van het voldoen aan de criteria;

  • b.

    een beschrijving per natuurgebied van de gegevens, bedoeld in artikel 1.2.3, eerste lid;

  • c.

    een beschrijving van de oppervlakte waarop de activiteiten zullen worden uitgevoerd;

  • d.

    een GIS-kaart waarop de maatregelen zijn aangeduid.

Artikel 2.16.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 95% van de subsidiabele kosten en wordt gemaximeerd door de in bijlage 5 opgenomen normkosten.

  • 2. Alleen de werkelijk gemaakte kosten zijn subsidiabel.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen afwijken van de in bijlage 5 opgenomen normkosten als:

    • a.

      de activiteiten aantoonbaar meer kosten; en

    • b.

      de meerkosten niet kunnen worden gemiddeld binnen het project.

  • 4. Subsidie wordt niet verleend als deze minder bedraagt dan € 5.000.

Artikel 2.16.8 Verplichtingen

  • 1. Aanvrager van subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, onder ii, is verplicht:

    • a.

      binnen het raster voldoende opvolgend beheer uit te voeren om de voorgenomen doelen te behalen; en

    • b.

      binnen het wildraster geen bodembewerking, anders dan maken van plantgaten, uit te voeren.

  • 2. Aanvrager van subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, onder iii, is verplicht:

    • a.

      vrijkomend hout te laten liggen, tenzij het struikvormers betreft;

    • b.

      geen houtoogst toe te passen;

    • c.

      niet-mechanisch te verwijderen, tenzij onderbouwd wordt dat het noodzakelijk is; en

    • d.

      geen glyfosaat toe te passen.

  • 3. Aanvrager is verplicht om na de uitvoering van de activiteit de herstelde of verbeterde natuur duurzaam in stand te houden.

  • 4. Aanvrager van subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, onder iv is verplicht bij de realisatie geen inheemse spontane opslag te verwijderen.

  • 5. Aanvrager van subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, onder iv en b, is verplicht bij aanplant gebruik te maken van herkomsten genoemd op de Nederlandse Rassenlijst Bomen.

Artikel 2.16.9 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover dit niet in strijd is met artikel 53, tweede lid, onderdeel b, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.16.10 Transparantie

[vervallen]

Paragraaf 2.17 Innovatie en modernisering stalemissies

Artikel 2.17.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    bewezen techniek: techniek die ofwel is opgenomen in de lijst in bijlage 1 van de Rav ofwel door een onafhankelijke onderzoeksorganisatie is onderbouwd en elders in de praktijk als effectief is bewezen;

  • b.

    brongerichte maatregelen: maatregelen gericht op het voorkomen van emissie bij de bron;

  • c.

    eindgebruiker: veehouderij die ontwikkelde technologie gaat toepassen en daarmee stikstof- en methaanemissie op zijn veehouderijlocatie realiseert;

  • d.

    emissiewaarde: effect van uitstoot van milieuvervuilende stoffen in de atmosfeer ten gevolge van menselijke activiteiten;

  • e.

    experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 86 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • f.

    industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, onderdeel 85 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • g.

    kleine onderneming: kleine onderneming als bedoeld in bijlage 1 van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening;

  • h.

    methaanemissie: uitstoot van methaan;

  • i.

    middelgrote onderneming: middelgrote onderneming als bedoeld in bijlage 1 van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening;

  • j.

    nageschakelde techniek: techniek om ontstane emissie te zuiveren;

  • k.

    onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onderdeel 50, van de Landbouwvrijstellingsverordening;

  • l.

    Rav: Regeling Ammoniak en Veehouderij;

  • m.

    Rav-code: code per huisvestingssysteem, opgenomen in bijlage 1 van de Rav, waarvoor een emissiefactor is vastgesteld;

  • n.

    referentiewaarde: waarde behorend bij een Rav-code die de hoogte van de emissie die zonder investeringen en managementmaatregelen vanuit het stalsysteem voortkomt, weergeeft;

  • o.

    stalsysteem: mest- en voeropslag, mestkelder, mestbewerkingsinstallatie of dierenverblijven, of een combinatie hiervan, die zich bevindt respectievelijk die zich bevinden op een veehouderij;

  • p.

    stikstofdepositie: neerslag van stikstofoxiden en ammoniak op de omgeving;

  • q.

    stikstofemissie: uitstoot van stikstofoxiden en ammoniak;

  • r.

    stikstofgevoelig Natura-2000 gebied: Natura-2000 gebied met een voor stikstof gevoelige habitat met een te hoge stikstofbelasting, dat deel uitmaakte van het programma aanpak stikstof 2015-2021 als vastgesteld door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

  • s.

    veehouderijlocatie: vestiging van een veehouderij;

  • t.

    veehouderij: landbouwbedrijf waarin dieren worden gehouden voor de primaire landbouwproductie of vermeerdering van de desbetreffende dieren.

Paragraaf 2.17a Investeringen in niet-bewezen brongerichte emissiereducerende innovaties in stalsystemen

Artikel 2.17a.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor een innovatieproject gericht op brongerichte reductie van stikstof- en methaanemissie vanuit een stalsysteem.

  • 2. Het innovatieproject, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit een of meer van de volgende fasen:

    • a.

      een onderzoeks- en ontwikkelingsfase;

    • b.

      een emissiemetingenfase;

    • c.

      een resterende productieve levensduurfase.

Artikel 2.17a.2 Criteria subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het innovatieproject bestaat uit

      • i.

        alle drie de fasen als bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, of

      • ii.

        de emissiemetingenfase en resterende productieve levensduurfase, als de onderzoeks- en ontwikkelingsfase niet meer dan twee jaar voor de aanvraag is gerealiseerd;

    • b.

      aanvrager deelneemt in een samenwerkingsverband;

    • c.

      aan het samenwerkingsverband, bedoeld in het vorig onderdeel tenminste één veehouderij, die potentieel eindgebruiker is van de investeringen; en één onderzoeksorganisatie deelnemen;

    • d.

      het innovatieproject wordt uitgevoerd op een of meerdere veehouderijlocaties;

    • e.

      het minimaal te verwachten reductiepercentage van stikstofemissie, te berekenen ten opzichte van de referentiewaarde per diercategorie, volgend uit Rav-code in bijlage 1 van de Rav, bedraagt tenminste:

      • i.

        melkvee: 50% ten opzichte van Rav-code A1.100;

      • ii.

        vleeskalveren: 60% ten opzichte van Rav-code A4.100;

      • iii.

        melkgeiten: 25% ten opzichte van 3,4 kg NH3 per dierplaats;

      • iv.

        varkens: 60% ten opzichte van Rav-codes: D1.1.100, D1.2.100, D1.3.100, D1.3.101, D2.100 of D3.100;

      • v.

        leghennen en grootouder- en ouderdieren van leghennen: 50% ten opzichte van Rav-code E2.100;

      • vi.

        vleeskuikens : 50% ten opzichte van Rav-code E5.100;

      • vii.

        grootouder- en ouderdieren van vleeskuikens: 60% ten opzichte van Rav-code E4.100;

    • f.

      de stikstofdepositie van de gehele veehouderijlocatie op de volgende Natura-2000 gebieden, is voor de aanvraag minimaal:

      • i.

        10000 mol per jaar in de Veluwe;

      • ii.

        300 mol per jaar in Rijntakken;

      • iii.

        18 mol per jaar in de Achterhoek;

    • g.

      het innovatieproject is gericht op reductie van methaanemissie;

    • h.

      de emissiereductie van het innovatieproject wordt realtime gemeten en gemonitord met sensoren.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder a, wordt alleen verstrekt:

    • a.

      voor investeringen in technieken, installaties, apparatuur, machines en uitrusting die naar verwachting leiden tot reductie van stikstof- en methaanemissie in bestaande stalsystemen of nieuw te ontwikkelen en te bouwen typen stalsystemen en voor sensoren voor werkelijke en continue meting van stikstof- en methaanemissie;

    • b.

      als de investeringen, bedoeld onder a, zijn gericht op experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder b, wordt alleen verstrekt:

    • a.

      voor het meten van het effect dat de investeringen, bedoeld in het voorgaande lid, hebben op de stikstof- en methaanemissie op een veehouderij; en

    • b.

      voor technieken, installaties, apparatuur, machines en uitrusting als bedoeld in het tweede lid, onder a die nog geen Rav-code hebben.

  • 4. Subsidie als bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder c, wordt alleen verstrekt:

    • a.

      voor de afschrijving van de investeringen, bedoeld in het tweede lid, onder a, na het afronden van de onderzoeks- en ontwikkelfase en de emissiemetingenfase;

    • b.

      als de investeringen gebruiksklaar zijn ten behoeve van het gebruik bij de primaire landbouwproductie op de desbetreffende veehouderijlocatie;

    • c.

      als de investeringen onder b, passen binnen de criteria van artikel 14, vijfde lid en tiende lid van de Landbouwvrijstellingsverordening.

Artikel 2.17a.3 Aanvrager

  • 1. De subsidie wordt verstrekt aan de veehouderij die blijkens de aanvraag optreedt als penvoerder namens het samenwerkingsverband.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan veehouderijen zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.17a.4 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een berekening ter onderbouwing van het minimaal te verwachten reductiepercentage van stikstof- en methaanemissie, te berekenen ten opzichte van de referentiewaarde per diercategorie.

Artikel 2.17a.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder a bedraagt:

    • a.

      50% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • b.

      25% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2. Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt verhoogd met:

    • a.

      10 procent, als de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de middelgrote onderneming;

    • b.

      20 procent, als de aanvrager een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door de kleine onderneming.

  • 3. Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt overeenkomstig artikel 25, zesde lid, onder b, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening verhoogd met 15 procent als:

    • a.

      de onderzoeks- en ontwikkelingsfase daadwerkelijke samenwerking behelst en voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 25, zesde lid, onderdeel b, onder i, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

    • b.

      de projectresultaten uit de onderzoeks- en ontwikkelingsfase ruim worden verspreid via conferenties, publicaties, open access-repositories of gratis of opensource-software.

  • 4. De subsidie, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder a bedraagt ten hoogste € 180.000 per veehouderijlocatie t, met een maximum van € 720.000 per aanvraag;

  • 5. De subsidie, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder b bedraagt 100% van de subsidiabele kosten tot maximaal € 120.000 per veehouderijlocatie en maximaal € 480.000 per aanvraag.

  • 6. De subsidie, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder c bedraagt 80% van de subsidiabele kosten.

  • 7. Voor de resterende productieve levensduurfase bedraagt de subsidie ten hoogste € 200.000 per veehouderijlocatie in een innovatieproject en maximaal € 800.000 per aanvraag.

Artikel 2.17a.6 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor de onderzoeks- en ontwikkelingsfase, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder a, komen de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening voor subsidie in aanmerking voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.

  • 2. Voor de emissiemetingenfase, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder b, komen de kosten, genoemd in artikel 38, zevende lid, van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening voor subsidie in aanmerking.

  • 3. Voor de resterende productieve levensduurfase, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder c komen de afschrijvingskosten van de investeringen, voor subsidie in aanmerking voor zover deze kosten vallen onder de kosten, bedoeld in artikel 14, zesde lid, onder a tot en met d, van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.17a.7 Weigeringsgronden

De subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    voor dezelfde innovatie al subsidie is verstrekt;

  • b.

    voor een van de fasen van het innovatieproject al subsidie is verstrekt;

  • c.

    met de uitvoering van het innovatieproject de op grond van het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij van toepassing zijnde maximale emissiewaarde voor ammoniak wordt overschreden;

  • d.

    het innovatieproject naar verwachting leidt tot een verminderd niveau van dierenwelzijn en brandveiligheid.

Artikel 2.17a.8 Verplichtingen

  • 1. Als het innovatieproject bestaat uit alle drie de fasen, bedoeld in artikel 2.17a.2, eerste lid, onder a, onder i, worden de onderzoek- en ontwikkelingsfase en de emissiemetingenfase binnen vijf jaar na subsidieverlening voltooid.

  • 2. Als het innovatieproject bestaat uit de emissiemetingenfase en de resterende productieve levensduurfase, bedoeld in artikel 2.17a.2, eerste lid, onder a, onder ii, wordt de emissiemetingenfase binnen twee jaar na het verlenen van de subsidie voltooid.

  • 3. Voor de uitvoering van de emissiemetingenfase maakt de subsidieontvanger gebruik van meetprotocollen die voldoen aan de internationale stand van onderzoek of techniek.

  • 4. Voorafgaand aan de uitvoering van de emissiemetingenfase maakt de onderzoeksorganisatie de informatie, bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Landbouwvrijstellingsverordening bekend op een openbaar toegankelijke website op nationaal of regionaal niveau.

  • 5. Na afloop van emissiemetingenfase stelt de onderzoeksorganisatie de resultaten van onderzoek overeenkomstig artikel 38, vierde lid van de Landbouwvrijstellingsverordening beschikbaar op een openbaar toegankelijke website op nationaal of regionaal niveau;

  • 6. De resultaten van de emissiemetingenfase worden door de onderzoeksorganisatie gedurende vijf jaar beschikbaar gehouden vanaf de datum waarop de resultaten op internet beschikbaar zijn gesteld, bedoeld in het vorige lid.

  • 7. Als voor de emissiemetingenfase een milieueffectbeoordeling wordt uitgevoerd als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de Landbouwvrijstellingsverordening, is deze beoordeling uitgevoerd of de vergunning voor het investeringsproject verleend voor de datum waarop de investering wordt uitgevoerd en de resterende productieve levensduurfase van start gaat.

Paragraaf 2.17b Investeringen in bewezen stikstofreducerende maatregelen in stalsystemen

Artikel 2.17b.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor een project gericht op de inrichting of herinrichting van een stalsysteem waarvan de toepassing leidt tot reductie van stikstofemissie binnen de veehouderijlocatie.

Artikel 2.17b.2 Criteria subsidiabele activiteit

Subsidie wordt alleen verstrekt:

  • a.

    voor de aanschaf en het gebruiksklaar maken van een of meer nieuwe bewezen technieken, installaties, apparatuur, machines of uitrusting die leiden tot brongerichte reductie van stikstofemissie in een stalsysteem; of

  • b.

    voor een combinatie van een van de brongerichte maatregelen onder a en een nageschakelde techniek;

  • c.

    als de investeringen onder a en b, passen binnen de criteria van artikel 14, vijfde lid en tiende lid, van de Landbouwvrijstellingsverordening;

  • d.

    als aannemelijk is dat het reductiepercentage van stikstofemissie, te berekenen ten opzichte van de referentiewaarde per diercategorie, volgend uit Rav-code in bijlage 1 van de Rav, tenminste bedraagt:

    • i.

      melkvee: 30% ten opzichte van Rav-code A1.100;

    • ii.

      vleeskalveren: 60% ten opzichte van Rav-code A4.100;

    • iii.

      varkens: 60% ten opzichte van Rav-codes: D1.1.100, D1.2.100, D1.3.100, D1.3.101, D2.100 of D3.100;

    • iv.

      pluimvee: 50% ten opzichte van Rav-codes: E1.100, E2.100, E3.100, E4.100, E5.100

    • v.

      overig: 60% ten opzichte van B1.100, F1.100, F2.100, F3.100, F4.100, G1.100, G2.1.100, I2.100, K1.100, L3.100;

  • e.

    als de stikstofdepositie van de gehele veehouderijlocatie op een van de volgende stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden in Gelderland, minimaal bedraagt:

    • i.

      22349 mol per jaar in de Veluwe;

    • ii.

      890 mol per jaar in Rijntakken;

    • iii.

      90 mol per jaar in de Achterhoek.

Artikel 2.17b.3 Aanvrager

  • 1. De subsidie wordt verstrekt aan een veehouderij.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan veehouderijen zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.17b.4 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag de volgende gegevens:

  • a.

    een onafhankelijke en door onderzoeksorganisatie onderbouwde berekening ter onderbouwing van het minimaal te verwachten reductiepercentage van stikstofemissie, te berekenen ten opzichte van de referentiewaarde per diercategorie;

  • b.

    benaming van de investering en Rav-code of de benaming en het reductiepercentage van de techniek zoals onderbouwd en gebleken in de praktijk;

  • c.

    offertes van de investeringen als bedoeld in artikel 2.17b.2, onder a.

Artikel 2.17b.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De maximale subsidie is afhankelijk van het percentage waarmee de in de omgevingsvergunning toegestane stikstofemissie wordt verlaagd en bedraagt ten hoogste:

    • a.

      € 75.000 bij een verlaging van de toegestane stikstofemissie met 30% van het reductiepercentage van stikstofemissie;

    • b.

      € 90.000 bij een verlaging van de toegestane stikstofemissie met maximaal 45% van het reductiepercentage van stikstofemissie;

    • c.

      € 105.000 bij een verlaging van de toegestane stikstofemissie met maximaal 60% van het reductiepercentage van stikstofemissie;

    • d.

      € 120.000 bij een verlaging van de toegestane stikstofemissie met maximaal 75% van het reductiepercentage van stikstofemissie;

    • e.

      € 135.000 bij een verlaging van de toegestane stikstofemissie met maximaal 90% van het reductiepercentage van stikstofemissie;

    • f.

      € 150.000 bij een verlaging van de toegestane stikstofemissie met meer dan 90% van het reductiepercentage van stikstofemissie.

Artikel 2.17b.6 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 14, zesde lid onderdelen a tot en met d van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening.

  • 2. Voor subsidie komen niet in aanmerking de kosten die gemaakt worden om te voldoen aan wettelijke verplichtingen, waaronder verplichtingen ingevolge het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij.

Artikel 2.17b.7 Weigeringsgronden

De subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    met de uitvoering van de activiteit de op grond van het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij van toepassing zijnde maximale emissiewaarde voor ammoniak wordt overschreden;

  • b.

    de activiteit naar verwachting leidt tot een verminderd niveau van dierenwelzijn en brandveiligheid.

  • c.

    voor dezelfde activiteiten subsidie is verleend op grond van paragraaf 2.21.

Artikel 2.17b.8 Verplichtingen

  • 1. De activiteit is binnen twee jaar na start van de activiteit voltooid.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen de in het eerste lid genoemde termijn op verzoek verlengen.

  • 3. Binnen zes maanden na de start van de uitvoering van de activiteit, dient aanvrager een verzoek in tot wijziging van de omgevingsvergunning om de daarin toegestane stikstofemissie te verlagen met het percentage, bedoeld in artikel 2.17b.5, tweede lid, waarop de subsidie is verleend.

Artikel 2.17b.9 Opschortende voorwaarde

  • 1. De subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat de subsidieontvanger binnen één jaar na de verlening aantoont dat een milieueffectbeoordeling is uitgevoerd of de vergunning voor het investeringsproject is verleend als voor de uitvoering van het project een milieueffectbeoordeling wordt uitgevoerd als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de Landbouwvrijstellingsverordening.

  • 2. Op verzoek kunnen Gedeputeerde Staten de termijn als bedoeld in het eerste lid, verlengen tot een periode van maximaal twee jaar na de beschikking tot subsidieverlening.

  • 3. De subsidieontvanger verstrekt de bescheiden bedoeld in het eerste lid, binnen één maand na de uitvoering van de milieueffectbeoordeling of ontvangst van de benodigde vergunning, bedoeld in het eerste lid, aan Gedeputeerde Staten.

Paragraaf 2.18 Aanleg agroforestry

Artikel 2.18.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder agroforestry: een landbouwsysteem waarbij bomen en houtige, meerjarige gewassen bewust gecombineerd worden met akkerbouw of groententeelt van eenjarige gewassen, of veeteelt op eenzelfde perceel.

Artikel 2.18.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de aanleg van agroforestry.

Artikel 2.18.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt als:

  • a.

    het perceel waarop de bomen en houtige, meerjarige gewassen worden aangeplant een minimale oppervlakte heeft van één hectare; en een minimum van 30 bomen of houtige, meerjarige gewassen per hectare wordt aangeplant, of;

  • b.

    de aangeplante bomen of houtige, meerjarige gewassen worden geplaatst in een of meer rijen van ieder minimaal 20 meter.

Artikel 2.18.4 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking:

  • a.

    de kosten van de aankoop van bomen en houtige, meerjarige gewassen;

  • b.

    de kosten voor de aankoop van toebehoren voor de aanleg en instandhouding van de activiteit voor zover deze niet zijn betrokken in een andere subsidieaanvraag;

  • c.

    de kosten van huur van machines in verband met de aanplant;

  • d.

    de kosten voor de inhuur van personeel;

  • e.

    directe arbeidskosten.

Artikel 2.18.5 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 2.18.6 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een projectplan volgens het door de provincie beschikbaar gestelde format;

  • b.

    offertes voor de aankoop van de bomen en houtige, meerjarige gewassen;

  • c.

    een topografische kaart waarop de ligging van het perceel is aangegeven.

Artikel 2.18.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt 75% van de subsidiabele kosten tot een maximum van €20.000,-.

Artikel 2.18.8 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als de aanleg is gericht op aanplant van invasieve soorten die een bedreiging zijn voor de biodiversiteit zoals opgenomen in Unielijst bij Verordening (EU) Nr. 1143/2014 van het Europees parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten.

Artikel 2.18.9 Communautair toetsingskader

Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt zover deze niet in strijd is met de De-minimissteun in de landbouwsector Verordening (EU), Nr. 1408/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 (Pb EU L 352/9).

Paragraaf 2.19 Adviezen voor natuurinclusieve kringlooplandbouw

Artikel 2.19.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het geven van een bedrijfsspecifiek advies voor natuurinclusieve kringlooplandbouw aan een landbouwonderneming.

Artikel 2.19.2 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    het advies wordt gegeven aan een landbouwonderneming die gevestigd is in Gelderland;

  • b.

    het advies wordt gegeven aan een landbouwonderneming die actief is in de primaire landbouwproductie met SBI-code 01.1, 01.2, 01.3, 01.4 of 01.5;

  • c.

    het advies is gericht op ten minste één van de volgende onderwerpen:

    • i.

      brongerichte vermindering van emissies;

    • ii.

      duurzaam landgebruik;

    • iii.

      toename biodiversiteit;

    • iv.

      gesloten voedselsysteem of gesloten mineralenkringloop;

    • v.

      reductie middelengebruik;

    • vi.

      beter verdienmodel zonder toename veestapel;

  • d.

    het advies ingaat op ten minste de volgende elementen:

    • i.

      de veranderingen die noodzakelijk zijn in het bedrijf;

    • ii.

      de positieve effecten die met de veranderingen worden bereikt op de fysieke leefomgeving van het bedrijf;

    • iii.

      de marktkansen en het verdienmodel van de landbouwonderneming, nadat de veranderingen hebben plaatsgevonden;

    • iv.

      een indicatieve kostenbegroting voor de realisatie van de veranderingen;

  • e.

    de aanvrager onafhankelijk is van de te adviseren landbouwonderneming;

  • f.

    de aanvrager voor 1 mei 2022 stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met SBI-code 62, 66.1, 70.2, 71, 72.1, 73.2, 74.9, 85.41 of 85.42;

  • g.

    er voorafgaand aan het advies ten minste één bedrijfsbezoek wordt afgelegd.

Artikel 2.19.3 Aanvrager

  • 1. De subsidie wordt verstrekt aan een aanbieder van adviesdiensten.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 2.19.4 Aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.3 bevat de aanvraag:

  • a.

    een volledig ingevulde adviesvoucher, die door de provincie beschikbaar is gesteld aan landbouwondernemingen;

  • b.

    een offerte, die:

    • i.

      is ondertekend door de aanvrager en de opdrachtgevende landbouwonderneming; en

    • ii.

      een voorbehoud van het verkrijgen van de subsidie bevat.

Artikel 2.19.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt € 1.500 per advies.

Artikel 2.19.6 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger legt het advies schriftelijk vast.

  • 2. Binnen zes maanden na subsidieverlening wordt het advies gegeven aan de landbouwonderneming.

Artikel 2.19.7 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt verstrekt onder toepassing van artikel 22 van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 2.20 Soortenmanagementplan

Artikel 2.20.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    gebiedsgerichte ontheffing: ontheffing van de verboden als bedoeld in de artikelen 8.1, 3.2, zesde lid, 8.8, 3.6, tweede lid en 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming bij activiteiten binnen een plangebied waarbij de maatregelen het functioneel leefgebied van de beschermde soorten, ongeacht de aard van de negatieve effecten van de toegestane activiteiten, versterken;

  • b.

    soortenmanagementplan: plan gericht op het verbeteren van de staat van instandhouding van soorten en ter onderbouwing van de aanvraag om een gebiedsgerichte ontheffing.

Artikel 2.20.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het opstellen van een soortenmanagementplan.

Artikel 2.20.3 Criteria

  • 1. Subsidie voor het opstellen van een soortenmanagementplan wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het plan de informatie bevat genoemd in Bijlage 2 van de Uitvoeringsregels Wet natuurbescherming Gelderland 2018;

    • b.

      het plan gericht is op:

      • 1e.

        verduurzaming van woningen in de bebouwde kom;

      • 2e.

        laanbeplantingen of houtwallen buiten de bebouwde kom;

      • 3e.

        asbestsanering of de sloop van schuren op gronden met een agrarische functie, of

      • 4e.

        inrichting en beheer van watergangen van een geheel stroomgebied;

    • c.

      de maatregelen in het plan ertoe leiden dat de staat van instandhouding van de soorten, die voorkomen in het plangebied en die beïnvloed worden door de gebiedsgerichte omgevingsvergunning, verbetert; en

    • d.

      de ecologische gegevens van het plan maximaal vijf jaar oud zijn.

Artikel 2.20.4 Subsidiabele kosten

Voor subsidie als bedoeld in artikel 2.20.1 onder a komen in aanmerking:

  • a.

    kosten voor het opstellen van een soortenmanagementplan;

  • b.

    kosten voor het hiervoor benodigde inventarisatieonderzoek.

Artikel 2.20.5 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een gemeente of waterschap.

Artikel 2.20.6 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 verstrekt de aanvrager bij de aanvraag:

  • a.

    een offerte van een adviesbureau voor de kosten als bedoeld in artikel 2.20.4; en

  • b.

    een kaart en een beknopte beschrijving van het plangebied.

Artikel 2.20.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie voor het opstellen van een soortenmanagementplan bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 25.000.

Artikel 2.20.8 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als aan de aanvrager al eerder subsidie op grond van deze regeling is verstrekt.

Artikel 2.20.9 Verplichtingen

De ontvanger van subsidie stelt het soortenmanagementplan binnen 18 maanden na het verlenen van de subsidie vast.

Paragraaf 2.21 Circulaire mestverwerking

Artikel 2.21.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    circulaire mestverwerking: behandeling van mest waarbij nutriënten of andere herbruikbare bestanddelen uit de mest worden gehaald ten behoeve van hergebruik in een gesloten kringloop of het zoveel mogelijk voorkomen van verliezen naar het milieu;

  • b.

    stikstofstripper: technische installatie voor het terugwinnen van stikstof uit mest of digestaat;

  • c.

    veehouderij: landbouwbedrijf waarin dieren worden gehouden voor de primaire landbouwproductie of vermeerdering van de desbetreffende dieren.

Artikel 2.21.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de AsG, kan worden verstrekt voor de volgende activiteiten ten behoeve van circulaire mestverwerking:

  • a.

    het aanpassen van een stalvloer inclusief apparatuur voor het verzamelen van mest; of

  • b.

    het plaatsen van een stikstofstripper eventueel samen met een mestscheider.

Artikel 2.21.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de activiteit aantoonbaar bijdraagt aan een van de volgende doelstellingen:

    • i.

      de matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, onder meer door de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en een betere koolstofvastlegging, en bevorderen van duurzame energie en energie- efficiëntie;

    • ii.

      een duurzame circulaire bio-economie en bevorderen van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door het verminderen van de afhankelijkheid van chemische middelen;

  • b.

    de activiteit wordt uitgevoerd in de provincie Gelderland.

Artikel 2.21.4 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als voor dezelfde activiteiten reeds eerder subsidie is verleend op grond van deze regeling.

Artikel 2.21.5 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen de volgende kosten in aanmerking:

  • a.

    kosten van de aanpassing van de stalvloer inclusief apparatuur voor het verzamelen van mest;

  • b.

    kosten van de aanschaf en installatie van de stikstofstripper en mestscheider;

  • c.

    accountantskosten, als de subsidiebeschikking een accountantsverklaring voorschrijft.

Artikel 2.21.6. Niet-subsidiabele kosten

Directe loon- en arbeidskosten komen niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 2.21.7 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een veehouderij met of zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.21.8. Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3. worden bij de aanvraag in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een projectplan volgens het door de provincie beschikbaar gestelde format waarin tenminste is opgenomen:

    • i.

      voor subsidie als bedoeld in artikel 2.21.2, onder a, de hoeveelheid m3 drijfmest of vaste mest en urine die jaarlijks opgevangen gaat worden na aanpassing van de stalvloer en de bijbehorende emissiefactor volgens de fabrikant van het stalvoersysteem;

    • ii.

      voor subsidie als bedoeld in artikel 2.21.2, onder b, de hoeveelheid m3 mest die jaarlijks door de stikstofstripper bewerkt gaat worden, het te verwachten gehalte minerale stikstof uit het stikstofconcentraat en de soorten en hoeveelheid herbruikbare bestanddelen die naar verwachting vrijkomen voor hergebruik in een gesloten kringloop;

  • b.

    een begroting volgens het door de provincie beschikbaar gestelde format;

  • c.

    fertes voor de aanschaf en uitvoering van de subsidiabele activiteiten, inclusief technische specificaties van de apparatuur.

Artikel 2.21.9 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt:

    • a.

      voor subsidie als bedoeld in artikel 2.21.2, onder a, 60% van de subsidiabele kosten;

    • b.

      voor subsidie als bedoeld in artikel 2.21.2, onder b, 80% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De totale subsidie per aanvraag bedraagt tenminste €26.000 en maximaal €250.000.

Artikel 2.21.10 Verplichtingen

  • 1. De activiteiten zijn binnen 12 maanden na subsidieverlening voltooid.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen de in het eerste lid genoemde termijn op verzoek van de subsidieontvanger met maximaal 12 maanden verlengen.

  • 3. Voor de start van de activiteit draagt aanvrager zorg voor wijziging van de omgevingsvergunning, om tenminste de omschrijving van de activiteiten waarvoor de vergunning is verleend, aan te passen aan de met deze subsidie te realiseren investeringen.

Artikel 2.21.11 Vaststelling

In afwijking van artikel 26 van de AsG is artikel 27 van de AsG van toepassing op de vaststelling van de subsidie, met dien verstande dat voor subsidie tot € 125.000 in plaats van een accountantsverklaring kan worden volstaan met een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG ondersteund met facturen van de gerealiseerde kosten.

Artikel 2.21.12 Communautair toetsingskader

Subsidie op grond van deze paragraaf wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 14 van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 2.22 Beëindigen van de houtoogst

Artikel 2.22.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Herstelprogramma Bossen Natura 2000 Veluwe: uitwerking van de herstelmaatregel M17a en M17b van het Beheerplan Natura 2000 Veluwe (057) vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 9 mei 2023 Herstelprogramma Bossen (gelderland.nl);

  • b.

    Kwalificerende boshabitats: boshabitattypen H9120 Beuken-eikenbossen met hulst en H9190 Oude eikenbossen binnen de begrenzing van de herstelmaatregelengebieden Herstel historische boscomplexen en Herstel (en uitbreiding) eikenstrubbenboscomplexen zoals aangegeven op de kaarten houtoogstbeperking en -verbod deelgebied in bijlage 8 van het herstelprogramma Bossen Natura 2000 Veluwe.

Artikel 2.22.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie wordt verstrekt voor het beëindigen van de houtoogst in kwalificerende boshabitats zoals omschreven in paragraaf 6.1.2, onder 2 en 3, van het herstelprogramma Bossen Natura 2000 Veluwe.

Artikel 2.22.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de aanvrager eigenaar is van het perceel; en

  • b.

    de totale omvang van de kwalificerende boshabitats minimaal 1 ha bedraagt.

Artikel 2.22.4 Hoogte van de subsidie

De hoogte van de subsidie bedraagt:

  • a.

    € 6.250 per hectare voor H9190 Oude eikenbossen;

  • b.

    € 6.550 per hectare voor H9120 Beuken-eikenbossen met hulst.

Artikel 2.22.5 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan publiekrechtelijke rechtspersonen en rechtspersonen met een wettelijke taak.

Artikel 2.22.6 Inhoud aanvraag om subsidie

In aanvulling op artikel 1.2.3, eerste en tweede lid, omvat de aanvraag een overzicht van de gronden met kwalificerende boshabitats en hun oppervlakte.

Artikel 2.22.7 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als voor het beëindigen van de houtoogst op hetzelfde perceel subsidie is verleend of nadeelcompensatie is verkregen.

Artikel 2.22.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

      binnen twaalf weken na verlening met de provincie Gelderland een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 Algemene wet bestuursrecht af te sluiten waarin is opgenomen:

      • 1°.

        de verplichting dat de subsidieontvanger de kwalificerende boshabitats niet gebruikt of doet gebruiken voor de houtoogst en nalaat activiteiten te verrichten of te laten verrichten strijdig met paragraaf 6.1.2 onder 2 en 3 van het Herstelprogramma Bossen Natura 2000 Veluwe; en

      • 2°.

        dat de verplichting, als bedoeld onder 1°, zal overgaan op al degenen die het perceel onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat mede gebonden zullen zijn al degenen die van de rechthebbende een recht op gebruik van het perceel zullen krijgen;

    • b.

      binnen vier weken nadat de overeenkomst tot stand is gekomen de overeenkomst in te laten schrijven als kwalitatieve verplichting ten aanzien van het perceel in de openbare registers; en

    • c.

      een afschrift van de kwalitatieve verplichting binnen vier weken na inschrijving in de openbare registers toe te zenden aan Gedeputeerde Staten.

  • 2. Artikel 1.4.7 is niet van toepassing.

Artikel 2.22.9 Staatsteun

De subsidieontvanger mag de subsidie niet inzetten voor het verrichten van economische activiteiten.

Artikel 2.22.10 Vaststelling

Onder toepassing van artikel 26, vijfde lid, van de AsG is artikel 26 van toepassing op de vaststelling van alle subsidies op grond van deze paragraaf, met dien verstande dat voor het activiteitenverslag kan worden volstaan met de overeenkomst zoals genoemd onder artikel 2.22.8 eerste lid.

Paragraaf 2.25 Managementmaatregelen melkveehouderij

Artikel 2.25.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    agromilieuklimaatverbintenis: verbintenis als bedoeld in artikel 34 van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening, die door een melkveehouderij wordt aangegaan voor een periode van vier jaar en die gericht is op het reduceren van stikstof- en methaanemissie en het monitoren daarvan;

  • b.

    melkveehouderij: landbouwbedrijf waarin melkkoeien worden gehouden voor de primaire productie van melk of de vermeerdering van melkkoeien.

Artikel 2.25.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van een agromilieuklimaatverbintenis voor een of meer van de volgende managementmaatregelen:

  • a.

    verminderen van eiwit in het rantsoen;

  • b.

    meer uren weidegang.

Artikel 2.25.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als de managementmaatregelen worden uitgevoerd in de provincie Gelderland binnen het gebied dat wordt begrensd door de Nederrijn, de IJssel en de Veluwerandmeren.

Artikel 2.25.4 Aanvrager

Subsidie kan aangevraagd worden door een melkveehouderij met of zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.25.5 Aanvraag

De aanvraag om subsidie bevat:

  • a.

    de meest recente Kringloopwijzer van de betreffende melkveehouderij;

  • b.

    de meest recente Gecombineerde opgave;

  • c.

    indien van toepassing: een offerte voor de aankoop van de meetsensoren.

Artikel 2.25.6 Subsidiabele kosten

  • 1. De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      de extra kosten en de gederfde inkomsten door de uitvoering van de managementmaatregelen;

    • b.

      de kosten van meetsensoren.

  • 2. Als in de nationale wetgeving of in het recht van de Europese Unie nieuwe voorschriften in werking treden waardoor de managementmaatregel als bedoeld in artikel 2.25.2, onder b niet langer als bovenwettelijk is te beschouwen, komen de kosten van de uitvoering van deze managementmaatregel vanaf dat moment niet meer voor subsidie in aanmerking.

  • 3. In afwijking van het tweede lid komen bedoelde kosten nog maximaal twee jaar voor subsidie in aanmerking, voor zover het gaat om nieuwe nationale voorschriften die verder gaan dan de betrokken minimumvoorschriften van het recht van de Europese Unie.

Artikel 2.25.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie voor het verrichten van de managementmaatregel, bedoeld in artikel 2.25.2, aanhef en onder a wordt in overeenstemming met bijlage 6 bij deze regels berekend op basis van het aantal gram ruw eiwit per kilogram droge stof, en is een bedrag per koe, tot een maximum van 110 koeien, en bedraagt maximaal € 20.000.

  • 2. De subsidie voor het verrichten van de managementmaatregel, bedoeld in artikel 2.25.2, onder b, wordt in overeenstemming met bijlage 6 bij deze regels berekend met een bedrag per jaar per hectare, tot een maximum van 75 hectare, gebaseerd op het aantal uren weidegang per jaar per koe.

  • 3. De subsidie voor de aanschaf van meetsensoren bedraagt maximaal 65% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 19.500.

  • 4. Als de subsidie wordt verstrekt aan een jonge landbouwer als bedoeld in artikel 2, onderdeel 31, van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening, bedraagt de subsidie voor de aanschaf van meetsensoren in afwijking van het vijfde lid maximaal 80% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 24.000.

  • 5. De totale subsidie bedraagt minimaal € 25.001 en maximaal € 80.000 per aanvrager.

Artikel 2.25.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht om binnen één maand na de verlening van de subsidie met de provincie een agromilieuklimaatverbintenis aan te gaan voor de managementmaatregelen waarvoor subsidie is verleend.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht om tijdens de uitvoering van de agromilieuklimaatverbintenis doorlopend de stikstof- en methaanemissies te meten met meetsensoren conform een meetprotocol dat voldoet aan de internationale stand van onderzoek of techniek.

  • 3. De subsidieontvanger is verplicht om de gegevens aan te leveren die de provincie nodig heeft voor monitoring, rapportage en verantwoording in het kader van de SPUK “Regeling specifieke uitkering provinciale versnellingsvoorstellen transitie landelijk gebied”.

Artikel 2.25.9 Weigeringsgronden

De subsidie wordt geweigerd als voor het verrichten van een van de in artikel 2.25.2 genoemde managementmaatregelen al eens subsidie is verstrekt.

Artikel 2.25.10 Bevoorschotting

Voor zover de subsidie betrekking heeft op de kosten, bedoeld in artikel 2.25.6, onder a, vindt de bevoorschotting als volgt plaats:

  • a.

    20% bij verlening van de subsidie;

  • b.

    20% na afloop van het eerste jaar;

  • c.

    20% na afloop van het tweede jaar;

  • d.

    20% na afloop van het derde jaar.

Artikel 2.25.11 Subsidievaststelling

In aanvulling op artikel 1.5.1 gaat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie vergezeld van de volgende bewijsstukken over de vier jaren waarop de in artikel 2.25.2 bedoelde agromilieuklimaatverbintenis betrekking heeft:

  • a.

    de Kringloopwijzer van de betreffende melkveehouderij;

  • b.

    de Gecombineerde opgave;

  • c.

    de meetgegevens van de meetsensoren.

Artikel 2.25.12 Communautair toetsingskader

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 2.25.2, onder a, wordt alleen verstrekt voor zover deze niet in strijd is met Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU 2013, L 352/9), voor het laatst gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 2022/2046 (PbEU 2022, L 275/55).

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 2.25.2, onder b, wordt alleen verstrekt voor zover deze niet in strijd is met artikel 34 van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening.

  • 3. De subsidie voor de kosten, bedoeld in 2.25.6, eerste lid, onder b, wordt alleen verstrekt voor zover deze niet in strijd is met artikel 14 van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 2.26 Stikstofreductie via aanpassing van veehouderijen

Artikel 2.26.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    landbouwhuisdier: zoogdier of vogel voor de productie van vlees, eieren, melk, wol of veren of een paard of pony voor het fokken;

  • b.

    natuurvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel e, van de Omgevingswet;

  • c.

    stikstofdepositie: neerslag van stikstofoxiden en ammoniak op de omgeving;

  • d.

    veehouderij: onderneming voor het houden van landbouwhuisdieren.

Artikel 2.26.2 Berekening reductie stikstofdepositie

  • 1. De stikstofdepositie wordt berekend met gebruik van de meest recente versie van de AERIUS Calculator.

  • 2. Bij de berekening van de stikstofdepositie wordt uitgegaan van:

    • a.

      het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld in 2021 op de veehouderijlocatie is gehouden, onderscheiden naar de diercategorieën, die tot 1 januari 2024 staan vermeld in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij en vanaf 1 januari 2024 in de bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling;

    • b.

      het huisvestingssysteem, tot 1 januari 2024 genoemd in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij en vanaf 1 januari 2024 genoemd in de bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling, waarin de onderscheidenlijke diercategorieën in 2021 zijn gehouden.

  • 3. Als de aanvrager aannemelijk kan maken dat de situatie in 2021 niet representatief is voor het jaarlijks gemiddeld gehouden aantal landbouwhuisdieren, kan bij de berekening worden uitgegaan van het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld is gehouden in 2019 of 2020.

Artikel 2.26.3 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de gehele of gedeeltelijke aanpassing van een veehouderij in Gelderland naar:

  • a.

    een nieuw landbouwbedrijf, of

  • b.

    een nieuw bedrijf niet zijnde een landbouwbedrijf.

Artikel 2.26.4 Criteria subsidiabele activiteit

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    op de veehouderij na de aanpassing geen of minder landbouwhuisdieren worden gehouden;

  • b.

    de aanpassing leidt tot een reductie van tenminste 85% van de stikstofdepositie op een Natura2000-gebied in Gelderland; en

  • c.

    gedurende de vijf jaren voorafgaande aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag de veehouderij onafgebroken en op bedrijfseconomische gangbare wijze in gebruik is geweest.

Artikel 2.26.5 Aanvrager

  • 1. De subsidie wordt verstrekt aan een veehouder.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan veehouders zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.26.6 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een afschrift van de natuurvergunning van aanvrager.

Artikel 2.26.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten tot maximaal:

  • a.

    € 20.000 in geval van gehele of gedeeltelijke aanpassing naar een nieuw landbouwbedrijf als bedoeld in artikel 2.26.3, onder a; of

  • b.

    € 200.000 in geval van gehele of gedeeltelijke aanpassing naar een nieuw bedrijf niet zijnde een landbouwbedrijf als bedoeld in artikel 2.26.3, onder b.

Artikel 2.26.8 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor de gehele of gedeeltelijke aanpassing van het landbouwbedrijf.

Artikel 2.26.9 Weigeringsgronden

De subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    de aanvrager de vrijkomende stikstofdepositie vanwege extern salderen geheel of gedeeltelijk beschikbaar stelt of heeft gesteld voor andere activiteiten met het oog op een daarvoor aangevraagde of aan te vragen natuurvergunning;

  • b.

    met de uitvoering van de activiteit de op grond van het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij van toepassing zijnde maximale emissiewaarde voor ammoniak wordt overschreden;

  • c.

    de activiteit naar verwachting leidt tot een verminderd niveau van dierenwelzijn en brandveiligheid.

Artikel 2.26.10 Verplichtingen

  • 1. Indien van toepassing op de aanpassing, heeft subsidieontvanger binnen zes maanden na de subsidieverlening:

    • a.

      een verzoek ingediend tot gedeeltelijke intrekking of wijziging van de natuurvergunning;

    • b.

      een verzoek ingediend tot functiewijziging in het omgevingsplan;

    • c.

      overeenkomstig artikel 31, eerste lid, van de Meststoffenwet een kennisgeving gedaan van de vervallen productierechten;

    • d.

      een melding gedaan op grond van de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving, van het verminderen van het aantal landbouwhuisdieren;

    • e.

      een verzoek ingediend tot gedeeltelijke intrekking van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets; of

    • f.

      een verzoek ingediend tot gedeeltelijke intrekking van de omgevingsvergunning milieu vanwege het verminderen van het aantal landbouwhuisdieren.

  • 2. De aanpassing is binnen twee jaar na start van de aanpassing voltooid.

  • 3. Onder de administratieplicht, bedoeld in artikel 1.4.1, vallen tenminste de volgende bewijsstukken:

    • a.

      een kopie van de uitkomsten van de berekening van de reductie van stikstofdepositie op één of meer Natura 2000-gebieden;

    • b.

      een kopie van de administratie voor het voor de berekening van de reductie van stikstofdepositie gebruikte referentiejaar, voor zover deze betrekking heeft op de gegevens, bedoeld in artikel 32, tweede lid, onderdelen d en e, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag de in het eerste en tweede lid genoemde termijnen verlengen.

Artikel 2.26.11 Communautair toetsingskader

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.26.2, onder a, wordt alleen verstrekt als deze niet in strijd is met de-minimissteun in de landbouwsector als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (Pb EU L 352/9).

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.26.2, onder b, wordt alleen verstrekt als deze niet in strijd is met Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de de-minimissteun (PbEU L 352).

Paragraaf 2.27 Investeringen in bewezen stikstofreducerende maatregelen door PAS-melders

Artikel 2.27.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder

  • a.

    bewezen techniek: techniek die is opgenomen in de lijst in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij;

  • b.

    PAS: Programma Aanpak Stikstof.

Artikel 2.27.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de aanschaf en het gebruiksklaar maken van een of meer bewezen technieken, installaties, apparatuur, machines of uitrusting die leiden tot reductie van stikstofemissie in het stalsysteem.

Artikel 2.27.3 Criteria subsidiabele activiteit

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de activiteiten worden uitgevoerd in de provincie Gelderland;

  • b.

    aanvrager onder het PAS een rechtmatige melding heeft gedaan van de berekende stikstofdepositie op kwetsbare natuur en hiermee kon volstaan;

  • c.

    de activiteit al dan niet in combinatie met andere maatregelen aantoonbaar leidt tot zicht op legalisatie;

  • d.

    de investeringen passen binnen de criteria van artikel 14, vijfde en tiende lid, van de Landbouwvrijstellingsverordening.

Artikel 2.27.4 Aanvrager

  • 1. De subsidie wordt verstrekt aan een veehouder.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan veehouders zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.27.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag de benaming van de investering en de Rav-code.

Artikel 2.27.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 65% van de subsidiabele kosten met een minimum van €25.001 en een maximum van €200.000.

  • 2. Het percentage kan worden verhoogd tot 80% indien:

    • a.

      wordt voldaan aan een van de doelstellingen, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder e, f of g, van de Landbouwvrijstellingsverordening; of

    • b.

      subsidie wordt verstrekt aan een jonge landbouwer als bedoeld in artikel 2, onder 61, van de Landbouwvrijstellingsverordening.

Artikel 2.27.7 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 14, zesde lid, onder a tot en met d, van de Landbouwvrijstellingsverordening.

Artikel 2.27.8 Weigeringsgronden

De subsidie wordt geweigerd als met het gebruik van de technieken, installaties, apparatuur, machines of uitrusting de op grond van het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij van toepassing zijnde maximale emissiewaarde voor ammoniak wordt overschreden.

Artikel 2.27.9 Verplichtingen

  • 1. De activiteit is binnen twee jaar na start van de activiteit voltooid.

  • 2. Binnen zes maanden na de start van de uitvoering van de activiteit, dient aanvrager een verzoek in tot wijziging van het legalisatieverzoek in het kader van de PAS en indien nodig een aanvraag om de voor legalisatie benodigde natuurvergunning.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag de in het eerste en tweede lid genoemde termijnen verlengen.

Artikel 2.27.10 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt als deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 14 van de Landbouwvrijstellingsverordening.

Paragraaf 2.28 Verplaatsing veehouderij

Artikel 2.28.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    natuurvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel e, van de Omgevingswet;

  • b.

    stikstofdepositie: neerslag van stikstofoxiden en ammoniak op de omgeving.

Artikel 2.28.2 Berekening reductie stikstofdepositie

  • 1. De stikstofdepositie wordt berekend met gebruik van de meest recente versie van de AERIUS Calculator.

  • 2. Bij de berekening van de stikstofdepositie wordt uitgegaan van:

    • a.

      het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld in 2021 op de veehouderijlocatie is gehouden, onderscheiden naar de diercategorieën, vermeld in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij, dan wel na inwerkingtreding van de Omgevingswet, bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling;

    • b.

      het huisvestingssysteem, genoemd in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij, dan wel na inwerkingtreding van de Omgevingswet, bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling, waarin de onderscheidenlijke diercategorieën in 2021 zijn gehouden.

  • 3. Als de aanvrager aannemelijk kan maken dat de situatie in 2021 niet representatief is voor het jaarlijks gemiddeld gehouden aantal landbouwhuisdieren, kan bij de berekening worden uitgegaan van het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld is gehouden in 2019 of 2020.

Artikel 2.28.3 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen van een veehouderij ten behoeve van reductie van stikstofdepositie op een of meer Natura 2000- gebieden in Gelderland naar een andere locatie.

Artikel 2.28.4 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als door verplaatsing van het landbouwbedrijfsgebouw:

  • a.

    85% reductie van stikstofdepositie op een Natura 2000- gebied in Gelderland wordt gerealiseerd;

  • b.

    voor de nieuwe locatie gebruik gemaakt kan worden van een bestaande natuurvergunning; en

  • c.

    de stikstofdepositie op de nieuwe locatie niet hoger wordt door de verplaatsing.

Artikel 2.28.5 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan een veehouder.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan een veehouder zonder rechtspersoonlijkheid.

  • 3. Onverminderd het eerste lid wordt geen subsidie verstrekt aan een grote onderneming.

Artikel 2.28.6 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag offertes voor de te maken subsidiabele kosten.

Artikel 2.28.7 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen de kosten voor het demonteren, verplaatsen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen in aanmerking.

  • 2. Onverminderd het eerste lid komen, als sprake is van modernisering van voorzieningen of verhoging van productiecapaciteit de kosten bedoeld in artikel 14, zesde lid, onderdelen a tot en met d, van de Landbouwvrijstellingsverordening, voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.28.8 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt:

    • a.

      100% van de subsidiabele kosten voor het demonteren, verplaatsen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen bedoeld in artikel 2.28.7, eerste lid;

    • b.

      65% van de subsidiabele kosten van modernisering van voorzieningen of verhoging van de productiecapaciteit als bedoeld in artikel 2.28.7, tweede lid.

  • 2. De subsidie bedraagt tenminste €25.001 en maximaal €600.000 per aanvraag.

  • 3. Het percentage genoemd in het eerste lid, onder b, kan worden verhoogd tot 80% als:

    • a.

      wordt voldaan aan een van de doelstellingen, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder e, f of g van de Landbouwvrijstellingsverordening; of

    • b.

      subsidie wordt verstrekt aan een jonge landbouwer als bedoeld in artikel 2, onder 61, van de Landbouwvrijstellingsverordening.

Artikel 2.28.9 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als de aanvrager de vrijkomende stikstofdepositie vanwege extern salderen geheel of gedeeltelijk beschikbaar stelt of heeft gesteld voor andere activiteiten met het oog op een daarvoor aangevraagde of aan te vragen natuurvergunning.

Artikel 2.28.10 Verplichtingen

  • 1. Voor de achterblijvende locatie dient aanvrager een verzoek tot intrekking van de natuurvergunning in.

  • 2. Voor de nieuwe locatie dient subsidieontvanger een verzoek tot wijziging van de natuurvergunning in.

  • 3. De verplaatsing is binnen twee jaar na start van de activiteit voltooid.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag de in het derde lid genoemde termijn verlengen.

Artikel 2.28.11 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt als deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 16 in samenhang met artikel 14 van de Landbouwvrijstellingsverordening.

Hoofdstuk 3 Bodem en Water

Paragraaf 3.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    bodem en ondergrond: het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen en antropogene resten van eertijdse bewoning en grondgebruik, inclusief het grondwater;

  • b.

    bodem- en ondergrondaspecten: informatie over de karakteristieken van de bodem en ondergrond, de gebruiksmogelijkheden en de effecten van het mogelijke gebruik op andere functies van de bodem en ondergrond en de effecten van bovengronds ruimtegebruik op ondergrondse functies en omgekeerd;

  • c.

    bodemgegevens: gegevens afkomstig uit een bodemonderzoeksrapport dat is opgesteld door een erkende persoon of instelling zoals bedoeld in artikel 9 van het Besluit Bodemkwaliteit;

  • d.

    knelpunt: een locatie waarvan door onderzoek is gebleken dat daar regelmatig dieren worden aangereden of verdrinken of waarbij het voor ter plaatse levende dieren onmogelijk is om openbare infrastructuur te passeren.

Paragraaf 3.2 Subsidieregeling Samenwerkingsovereenkomsten Waterschappen 2022-2027

Artikel 3.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    samenwerkingsovereenkomst: een samenwerkingsovereenkomst tussen de provincie en een waterschap waarin afspraken zijn gemaakt over de onderwerpen en projecten waarop het waterschap en de provincie zullen samenwerken en die passen binnen het provinciaal beleid en dat van het waterschap;

  • b.

    waterschap: het waterschap Rijn en IJssel, het waterschap Vallei en Veluwe of het waterschap Rivierenland;

  • c.

    projectenlijst: een op grond van de samenwerkingsovereenkomst door het bevoegd gezag van het waterschap en gedeputeerde staten periodiek vastgestelde lijst met door het waterschap uit te voeren projecten;

  • d.

    financieringsbronnen: middelen die beschikbaar zijn op grond van nationale regelingen waaronder de Regeling specifieke uitkering Programma Natuur, Europese regelingen en provinciale middelen, waaronder middelen die kunnen worden besteed conform de Bestedingsdoelen Egalisatiefonds Grondwaterheffing Gelderland 2022;

  • e.

    natuurpact 2013-2025: rijksmiddelen die aan de provincie ter beschikking zijn gesteld uit hoofde van het “Onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur" van 20 september 2011 en de aanvullingen en uitvoeringsafspraken van respectievelijk 7 december 2011 en 8 februari 2012;

  • f.

    Bestedingsdoelen Egalisatiefonds Grondwaterheffing Gelderland 2022: paragrafen 2.2 en 3.2 uit de Bestedingsdoelen Egalisatiefonds Grondwaterheffing Gelderland 2022, van 11 november 2022.

Artikel 3.2.2 Samenwerkingsovereenkomst

In de samenwerkingsovereenkomst worden in ieder geval afspraken vastgelegd hoe:

  • a.

    partijen gezamenlijk werken aan de realisatie van verschillende doelen;

  • b.

    partijen gezamenlijk komen tot één projectenlijst;

  • c.

    de subsidiabele kosten worden bepaald;

  • d.

    de te behalen resultaten kunnen worden bepaald; en;

  • e.

    partijen periodiek overleggen over de voortgang, financiering, monitoring en evaluatie van projecten en de verslaglegging ervan.

Artikel 3.2.3 Projectenlijst

In de projectenlijst wordt in ieder geval van ieder project opgenomen:

  • a.

    projectnaam;

  • b.

    de resultaten per financieringsbron;

  • c.

    de kosten per resultaat;

  • d.

    de gevraagde subsidie.

Artikel 3.2.4 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG wordt verstrekt voor het uitvoeren van projecten die zijn beschreven op de projectenlijst waarvoor subsidie uit hoofde van provinciale middelen wordt gevraagd.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG wordt verstrekt voor het uitvoeren van projecten die zijn beschreven op de projectenlijst waarvoor subsidie uit hoofde van Europese of nationale middelen wordt gevraagd.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de ASG wordt verstrekt voor het uitvoeren van projecten die zijn beschreven op de projectenlijst waarvoor middelen uit hoofde van het Natuurpact 2013-2025 wordt gevraagd.

Artikel 3.2.5 Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 1.3.4, aanhef en onder b, zijn de kosten bij subsidieverstrekking op grond van artikel 3.2.4 vanaf 1 januari 2021 subsidiabel.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.5, vijfde lid, geldt het uurtarief zoals vastgelegd in de Handleiding overheidstarieven 2021 en daaropvolgende publicaties.

Artikel 3.2.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag of percentage dat in de projectenlijst is opgenomen.

Artikel 3.2.7 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een planning met de te behalen resultaten inclusief een tijds- en uitgavenplanning.

Artikel 3.2.8 Voorschotverlening

  • 1. Het voorschot voor subsidie op grond van artikel 3.2.4, eerste lid, bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. Het voorschot voor subsidie op grond van artikel 3.2.4, tweede lid en derde lid, bedraagt maximaal 80% van de subsidiabele kosten.

  • 3. De betalingstermijnen worden aan de hand van de uitgavenplanning bepaald.

Artikel 3.2.9 Verplichtingen

  • 1. Voor subsidies die zijn verstrekt op grond van grond artikel 3.2.4, tweede lid, gelden de volgende verplichtingen:

    • a.

      de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, zijn uiterlijk 31 juni 2025 gerealiseerd;

    • b.

      de subsidieontvanger is verplicht om na de uitvoering van de activiteit de herstelde of verbeterde natuur gedurende zes jaar in stand te houden;

    • c.

      de subsidieontvanger is verplicht om de gegevens aan te leveren die de provincie nodig heeft voor monitoring, rapportage en verantwoording.

  • 2. De activiteiten waarvoor subsidie is verleend op grond van artikel 3.2.4, derde lid, zijn uiterlijk 31 december 2025 gerealiseerd.

Artikel 3.2.10 Vaststelling

  • 1. In afwijking van artikel 27 van de AsG is artikel 26 van de AsG van toepassing op de vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 3.2.4, eerste lid.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 3.2.4, tweede lid, wordt in afwijking van artikel 27 AsG overeenkomstig artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet verantwoord.

Paragraaf 3.3 Overdracht bodemtaken onder de Omgevingswet

Artikel 3.3.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:

    • a.

      oplossen van knelpunten rondom de overname van bodemtaken in het kader van de Omgevingswet, of

    • b.

      advies en kennisdeling over het inrichten van de gemeentelijke organisatie in het kader van de overname van de bodemtaken bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

  • 2. Onder oplossen van knelpunten wordt in ieder geval verstaan het implementeren van bodem en ondergrond in omgevingsvisie, omgevingsplan of programma.

Artikel 3.3.2 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht de subsidiabele activiteit binnen 6 maanden na subsidieverlening te starten en af te ronden binnen één jaar na inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 3.3.3 Niet-subsidiabele kosten

Voor subsidie als bedoeld in artikel 3.3.1 komen niet in aanmerking de kosten van saneringsprojecten.

Artikel 3.3.4 Hoogte subsidie

De subsidie als bedoeld in artikel 3.3.1 bedraagt € 50.000.

Artikel 3.3.5 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten.

Paragraaf 3.4 Ondergrond in beeld ten behoeve van ruimtelijke ontwikkeling

Artikel 3.4.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het uitvoeren van bodemonderzoek of opstellen van een rapport over bodem- en ondergrondaspecten in een gebied en het delen van opgedane kennis hierover.

Artikel 3.4.2 Verplichtingen

De subsidieontvanger is verplicht het rapport openbaar te maken via internet.

Artikel 3.4.3 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie als bedoeld in artikel 3.4.1 komen niet in aanmerking de kosten van wettelijk verplicht bodemonderzoek in het kader van de Wet bodembescherming, het Besluit bodemkwaliteit en, na inwerkingtreding, de Omgevingswet.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.4, onderdeel f, kan subsidie worden verstrekt voor de onderzoekskosten naar stoffen die voorkomen op de Europese lijst van Zeer Zorgwekkende Stoffen en de onderzoekkosten voor de niet genormeerde stoffen.

Artikel 3.4.4 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan:

  • a.

    gemeenten;

  • b.

    openbare lichamen als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 3.4.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie als bedoeld in artikel 3.4.1 bedraagt € 10.000.

Hoofdstuk 4 Verkeer en vervoer

Paragraaf 4.1 Algemene bepalingen

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    goederenvervoer: vervoer van goederen over de weg en over water;

  • b.

    koopovereenkomst: schriftelijke overeenkomst tussen leverancier en de subsidieaanvrager over de koop van de vrachtauto of elektrische bestelauto;

  • c.

    openbaar vervoer: vervoer per trein, bus, tram of regiotaxi dat wordt verzorgd door een vervoerder waaraan op grond van de Wet personenvervoer 2000 een concessie is verleend;

  • d.

    operational lease: de lessee betaalt voor het exclusieve gebruik van een vrachtauto of elektrische bestelauto gedurende een met de leasemaatschappij overeengekomen periode, waarbij de eigendom van de vrachtauto elektrische bestelauto bij de leasemaatschappij blijft;

  • e.

    hoogwaardige fietsroute: een regionale hoofdfietsroute die hoogwaardig is ingericht voor woon-werk fietsbewegingen over langere afstanden en primair gericht is op snelle en efficiënte verplaatsing met optimale veiligheid;

  • f.

    SSK-raming: Standaardsystematiek voor Kostenramingen: de systematiek voor kostenramingen zoals deze is vastgelegd in publicatie 137 van het door het CROW uitgegeven handboek Kostenramingen - SSK 2010 of de kennismodule kostenmanagement – SSK 2018;

  • g.

    vrachtauto: motorvoertuig of een samenstel van voertuigen, dat uitsluitend wordt gebruikt voor vervoer van goederen;

  • h.

    vervoerder: de rechtspersoon die openbaar vervoer verricht, waaronder begrepen regiotaxi;

  • i.

    Definitiekader voor het Hoofdfietsnet Gelderland: door Provinciale Staten op 31 januari 2018 (PS2017-766) vastgesteld beleidskader voor het bepalen van het hoogwaardig regionaal fietsnet in Gelderland.

Paragraaf 4.2 Infrastructurele Maatregelen Hoogwaardig Openbaar Vervoer

Artikel 4.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    plan HOV: plan van gemeenten in een regio en de provincie op het gebied van HOV;

  • b.

    hoogwaardig openbaar vervoer: openbaar vervoer per bus met een storingsvrije afwikkeling, gestrekte routes met waar nodig vrijliggende infrastructuur voor de bus, een hoge frequentie, herkenbare en goed bereikbare halte- en knooppuntvoorzieningen, een hoog niveau van dynamische reizigersinformatie en beschikbaarheid van goede en voldoende stallingsvoorzieningen voor de fiets;

  • c.

    HOV-lijn: buslijn die hoogwaardig openbaar vervoer biedt en opgenomen is in het Plan HOV;

  • d.

    OV-visie: visie, vastgesteld door Provinciale Staten op 28 mei 2014 (PS2014-248);

  • e.

    vervoerberaad: bestuurlijk overleg tussen de regio en de provincie;

  • f.

    personele inzet: werkzaamheden verricht door medewerkers van de gemeente dan wel door de gemeente ingehuurde medewerkers.

Artikel 4.2.2 Plan HOV

Gedeputeerde Staten stellen een plan HOV vast als aan de volgende vereisten wordt voldaan:

  • a.

    het plan HOV bevat activiteiten ter verbetering van de infrastructuur voor hoogwaardig openbaar vervoer;

  • b.

    de activiteiten passen in de OV-visie;

  • c.

    het vervoerberaad heeft ingestemd met het plan HOV;

  • d.

    de activiteiten zijn uitgesplitst per HOV-lijn en gemeente.

Artikel 4.2.3 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan wordt verstrekt voor activiteiten die zijn opgenomen in een plan HOV.

Artikel 4.2.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van het bedrag dat voor die activiteit in het plan HOV is opgenomen.

Artikel 4.2.5 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking de kosten zoals die zijn vastgelegd in de bij de aanvraag gevoegde SSK-raming.

  • 2. Onverminderd artikel 1.3.4 komen kosten voor personele inzet van de aanvrager niet in aanmerking voor subsidie.

  • 3. In afwijking van artikel 1.3.4, onder b, komen de kosten die gemaakt zijn in het jaar voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag is ontvangen voor subsidie in aanmerking.

  • 4. De artikelen 1.3.5 tot en met 1.3.9 zijn niet van toepassing.

Artikel 4.2.6 Aanvrager

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan de gemeente die in het plan HOV opgenomen is en op wier grondgebied de activiteit plaatsvindt.

Artikel 4.2.7 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een SSK-raming waarin geen kosten voor personele inzet zijn opgenomen.

Artikel 4.2.8 Verplichting

De aanvrager geeft opdracht voor realisatie van de activiteiten die opgenomen zijn in het plan HOV binnen een jaar vanaf de datum van de verleningsbeschikking.

Artikel 4.2.9 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als voor dezelfde activiteit al subsidie is verstrekt op grond van paragraaf 5.5 Overstappunten mobiliteit zoals die bestond in de RRvG 2016 die gold t/m 31 december 2022.

Paragraaf 4.3 Duurzame vrachtauto’s

[vervallen]

Paragraaf 4.4 Slimme en Schone Mobiliteit

Artikel 4.4.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit: plan van de regio voor Slimme en Schone Mobiliteit;

  • b.

    Slimme en Schone Mobiliteit: toepassing of gebruik van nieuwe techniek, data, diensten, kennis en mogelijkheden voor gedragsbeïnvloeding met als doel bestaande infrastructuur beter te benutten.

Artikel 4.4.2 Regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit

  • 1. Op verzoek van een regio kunnen Gedeputeerde Staten een regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit goedkeuren.

  • 2. Gedeputeerde Staten verlenen goedkeuring aan het plan als aan de volgende vereisten wordt voldaan:

    • a.

      het plan bevat projecten gericht op Slimme en Schone Mobiliteit;

    • b.

      het plan bevat een beschrijving van de voorgenomen aanpak voor het verrichten van de beschreven projecten;

    • c.

      het plan bevat een sluitende begroting; en

    • d.

      het plan past binnen de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Werkagenda Slimme en Schone Mobiliteit 2023 en verder.

Artikel 4.4.3 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van een regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit.

Artikel 4.4.4 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt als Gedeputeerde Staten het regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit van de betreffende regio hebben goedgekeurd.

Artikel 4.4.5 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.

    Regio Arnhem-Nijmegen;

  • b.

    Regio FoodValley;

  • c.

    Regio Achterhoek;

  • d.

    Regio Rivierenland;

  • e.

    Regio Stedendriehoek;

  • f.

    een samenwerkingsverband van de gemeenten Elburg, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Nunspeet, Oldebroek en Putten.

Artikel 4.4.6 Subsidiabele kosten

Kosten voor de uitvoering van een regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend, komen in afwijking van artikel 1.3.4, aanhef en onder b, voor subsidie in aanmerking als deze zijn gemaakt in het kalenderjaar waarin Gedeputeerde Staten het regionale uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit hebben goedgekeurd.

Artikel 4.4.7 Indieningstermijn

De aanvraag om subsidie wordt ingediend binnen 13 weken nadat Gedeputeerde Staten het regionale uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit hebben goedgekeurd.

Artikel 4.4.8 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt maximaal de bijdrage van de provincie Gelderland die in het regionale uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit is opgenomen.

Artikel 4.4.9 Aanvraag

Als de aanvraag door een bij het samenwerkingsverband betrokken gemeente mede namens de andere gemeenten wordt ingediend, dan wordt bij de aanvraag, onverminderd artikel 1.2.3, een verklaring van alle samenwerkende gemeenten overgelegd.

Artikel 4.4.10 Vaststelling

In afwijking van de artikelen 25 en 26 van de AsG is artikel 27 van de AsG van toepassing op de vaststelling van alle subsidies op grond van deze paragraaf, met dien verstande dat voor subsidies tot €125.000 in plaats van een accountantsverklaring kan worden volstaan met een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG.

Paragraaf 4.5 Grootschalige maatregelen hoofdfietsnet

Artikel 4.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    grootschalige maatregel: aanleg van fietsbrug, fietstunnel, fietsstraat of vrijliggend fietspad, een verbeterde fietskruising, het verbreden van een bestaand fietspad;

  • b.

    hoofdfietsnet: netwerk van fietsroutes als bedoeld in het definitiekader Hoofdfietsnet Gelderland;

  • c.

    hoogwaardige fietsroute: snelle fietsroute als bedoeld in het definitiekader Hoofdfietsnet Gelderland.

Artikel 4.5.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor het nemen van een grootschalige maatregel om het hoofdfietsnet te verbeteren.

Artikel 4.5.3 Vooroverleg

  • 1. Voordat een aanvraag wordt ingediend, vindt vooroverleg plaats aan de hand van het ontwerp dat door de aanvrager wordt aangeleverd.

  • 2. Het doel van het vooroverleg is het bespreken van het ontwerp aan de hand van de geldende CROW-richtlijnen.

  • 3. Het vooroverleg vindt plaats binnen 4 weken na ontvangst van het ontwerp.

Artikel 4.5.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente of door de gemeente of regio die volgens de aanvraag optreedt als penvoerder van samenwerkende gemeenten.

Artikel 4.5.5 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij een aanvraag om subsidie bijgevoegd:

    • a.

      een kaart met de Basisregistratie Grootschalige Topografie als onderlegger;

    • b.

      een dwarsprofiel van de huidige situatie op de weg en een ontwerp en dwarsprofiel van de maatregel;

    • c.

      een SSK-raming waarin geen interne loonkosten zijn opgenomen; en

    • d.

      een beschrijving van de huidige verkeerssituatie op locatie en een toelichting op de wijze waarop het nemen van de voorgestelde grootschalige maatregel het hoofdfietsnet verbetert.

  • 2. Op de kaart zijn de locatie van de maatregel, de lengte van de maatregel en de aanduiding van de grootschalige maatregel op de fietsroute of een deel daarvan ingetekend.

Artikel 4.5.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie voor een grootschalige maatregel anders dan voor een hoogwaardige fietsroute bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 750.000.

  • 2. De subsidie voor een grootschalige maatregel voor een hoogwaardige fietsroute bedraagt ten hoogste 65% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 2.000.000.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan subsidie tot ten hoogste 90% van de subsidiabele kosten worden verleend als dat in een samenwerkingsovereenkomst tussen de provincie en aanvrager is vastgelegd. ,

Artikel 4.5.7 Subsidiabele kosten

  • 1. De kosten op basis van de bij de aanvraag gevoegde SSK-raming komen voor subsidie in aanmerking.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.4 komen de kosten die zijn gemaakt voor de datum van de aanvraag ook voor subsidie in aanmerking.

  • 3. Voor subsidie komen niet in aanmerking:

    • a.

      kosten voor de aankoop van grond;

    • b.

      kosten voor onderhoud van het traject;

    • c.

      de interne loonkosten van de aanvrager.

  • 4. Artikel 1.3.5 tot en met 1.3.9 zijn niet van toepassing.

Artikel 4.5.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger start binnen een jaar na het besluit tot subsidieverlening met het uitvoeren van de subsidiabele activiteit.

  • 2. In afwijking van artikel 1.4.7 moet de subsidieontvanger de grootschalige maatregel minimaal tien jaar in stand te houden.

Artikel 4.5.9 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    voor het traject waarop de grootschalige maatregel wordt genomen op grond van deze regeling al eerder subsidie is verleend; of

  • b.

    naar het oordeel van de provincie het ontwerp niet in afdoende mate voldoet aan de geldende CROW-richtlijnen.

Paragraaf 4.6 Hoogwaardige fietsroute

[vervallen]

Paragraaf 4.7 Rapport en training duurzaam goederenvervoer over de weg

Artikel 4.7.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het opstellen van een rapport over het verduurzamen van het wagenpark voor goederenvervoer;

  • b.

    het opstellen van een rapport over laadinfra voor logistieke voertuigen;

  • c.

    het volgen van een training over het verduurzamen van het wagenpark voor goederenvervoer; of

  • d.

    het volgen van een training over laadinfra voor logistieke voertuigen.

Artikel 4.7.2 Criteria

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 4.7.1, onder a, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het rapport minimaal inzicht geeft in:

      • 1e.

        het gebruik van het wagenpark op het gebied van goederenvervoer;

      • 2e.

        de alternatieven voor het verduurzamen van het wagenpark;

      • 3e.

        de financiële consequenties van het verduurzamen van het wagenpark, en

    • b.

      uit het rapport blijkt dat de externe deskundige die het rapport heeft opgesteld ervaring heeft met het adviseren en begeleiden van vervoerders en verladers op het gebied van het verduurzamen van hun wagenpark.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 4.7.1, onder b, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het rapport inzicht geeft in:

      • 1e.

        de huidige en toekomstige situatie van het wagenpark en de energiebehoefte;

      • 2e.

        de mogelijkheden voor het zelf opwekken van energie;

      • 3e.

        de mogelijkheden voor energieopslag en de mogelijkheden van laden bij netcongestie;

      • 4e.

        de financiële consequenties van het gebruik van energie vanuit eigen opwek en investeren in laadinfrastructuur; en

    • b.

      uit het rapport blijkt dat de externe deskundige die het rapport heeft opgesteld ervaring heeft met het adviseren van bedrijven over eigen opwek van duurzame energie.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 4.7.1, onder c, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de training minimaal inzicht geeft in:

      • 1e.

        het gebruik van het wagenpark op het gebied van goederenvervoer;

      • 2e.

        de alternatieven voor het verduurzamen van het wagenpark;

      • 3e.

        de financiële consequenties van het verduurzamen van het wagenpark, en

    • b.

      de training wordt gegeven door een externe deskundige die ervaring heeft met het adviseren en begeleiden van vervoerders en verladers op het gebied van het verduurzamen van hun wagenpark.

  • 4. Subsidie als bedoeld in artikel 4.7.1, onder d, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de training minimaal inzicht geeft in:

      • 1e.

        de huidige en toekomstige situatie van het wagenpark en de energiebehoefte;

      • 2e.

        de mogelijkheden voor het zelf opwekken van energie;

      • 3e.

        de mogelijkheden voor energieopslag en de mogelijkheden van laden bij netcongestie;

      • 4e.

        de financiële consequenties van het gebruik van energie vanuit eigen opwek en investeren in laadinfrastructuur; en

    • b.

      de training wordt gegeven door een externe deskundige die ervaring heeft met het adviseren van bedrijven over eigen opwek van duurzame energie.

Artikel 4.7.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een rechtspersoon die gevestigd is in Gelderland of die blijkens het Handelsregister verbonden is aan een rechtspersoon die gevestigd is in Gelderland.

Artikel 4.7.4 Subsidiabele kosten.

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten van het rapport of de kosten van de training.

Artikel 4.7.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 4.7.1, onder a, bedraagt € 3.000.

  • 2. De subsidie, bedoeld in artikel 4.7.1, onder b, bedraagt € 6.000.

  • 3. De subsidie, bedoeld in artikel 4.7.1, onder c of d, bedraagt maximaal € 1.250.

Artikel 4.7.6 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.7.1, onder a en b, de offerte voor het rapport waarin ook de ervaring van de externe deskundige wordt vermeld.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.7.1, onder c en d, de offerte van de training waarin ook de ervaring van de externe deskundige wordt vermeld.

  • 3. Per aanvrager, inclusief een met de aanvrager organisatorisch samenhangende of verbonden rechtspersoon, wordt maximaal twee keer subsidie verstrekt, waarbij geldt dat:

    • a.

      als eerst subsidie is aangevraagd als bedoeld in artikel 4.7.1, onder a, geen subsidie wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 4.7.1, onder c, en andersom; of

    • b.

      als eerst subsidie is aangevraagd als bedoeld in artikel 4.7.1, onder b, geen subsidie wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 4.7.1, onder d, en andersom.

Artikel 4.7.7 Verplichting

De subsidieontvanger is verplicht het rapport bedoeld in artikel 4.7.1, onder a en b, aan de provincie te verstrekken.

Paragraaf 4.8 Buurtbus

Artikel 4.8.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    buurtbus: vorm van openbaar vervoer per achtpersoonsbus, waarmee dunbevolkte gebieden of wijken volgens vaste route en dienstregeling verbonden worden;

  • b.

    buurtbuslijn: een lijn met vaste route en dienstregeling die door de concessiehouder is vastgesteld;

  • c.

    buurtbusvereniging: een rechtspersoon die een buurtbuslijn verzorgt;

  • d.

    versterkingsbus: extra bus die incidenteel wordt ingezet als de beschikbare capaciteit niet toereikend is.

Artikel 4.8.2 Subsidie

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de activiteiten van vrijwilligers die zich inzetten voor een buurtbusvereniging

Artikel 4.8.3 Criteria

De subsidie wordt alleen verstrekt aan een aanvrager die in de vigerende dienstregeling een buurtbuslijn verzorgt.

Artikel 4.8.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a.

    € 7.500 per buurtbus per jaar;

  • b.

    € 500 per buurtbusvereniging als er sprake is van een lustrum.

Artikel 4.8.5 Beslissing op de aanvraag

Artikel 25, derde lid, van de AsG is op de subsidie van toepassing.

Artikel 4.8.6 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een buurtbusvereniging in Gelderland.

Artikel 4.8.7 Periode

De subsidie wordt verstrekt voor een periode van maximaal drie jaar.

Artikel 4.8.8 Weigeringsgrond

Subsidie voor een versterkingsbus wordt geweigerd.

Paragraaf 4.9 Bushalte

Artikel 4.9.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    concessie: concessie als bedoeld in de Wet personenvervoer 2000;

  • b.

    halteren: het stoppen van de bus bij een halte;

  • c.

    instapper: in- of uitstappende reiziger;

  • d.

    vervoerplan: plan van de concessiehouder waarin beschreven is waar de bus gaat rijden en halteren;

  • e.

    wegbeheerder: Rijkswaterstaat, gemeente of waterschap, die verantwoordelijk is voor het beheer en onderhoud van de weg.

Artikel 4.9.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het realiseren, verwijderen of aanpassen van een bushalte.

Artikel 4.9.3 Criteria

  • 1. Subsidie voor het realiseren of aanpassen van een bushalte wordt slechts verstrekt als:

    • a.

      deze ligt aan de route van een buslijn die opgenomen is in het geldende vervoerplan; en

    • b.

      de route van de buslijn nieuw is ten opzichte van het vorige vervoerplan, of

    • c.

      de bestaande bushalte volgens het geldende vervoerplan door meer of minder instappers wordt bezocht ten opzichte van het vorige vervoerplan.

  • 2. Subsidie voor het verwijderen van een bushalte wordt slechts verstrekt als de halte volgens het geldende vervoerplan niet meer aan de route van een buslijn ligt.

Artikel 4.9.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 4.9.5 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking de kosten zoals die zijn vastgelegd in de bij de aanvraag gevoegde SSK-raming

  • 2. Onverminderd artikel 1.3.4 komen kosten voor personele inzet van de aanvrager niet in aanmerking voor subsidie.

  • 3. In afwijking van artikel 1.3.4, onder b, komen de kosten die gemaakt zijn in het jaar voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag is ontvangen voor subsidie in aanmerking.

  • 4. De artikelen 1.3.5 tot en met 1.3.9 zijn niet van toepassing.

Artikel 4.9.6 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan een wegbeheerder.

Paragraaf 4.10 Eenvoudige maatregelen fietsveiligheid

Artikel 4.10.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een eenvoudige maatregel die de fietsveiligheid verbetert.

  • 2. Als eenvoudige maatregel wordt aangemerkt:

    • a.

      het aanbrengen van kantmarkering op een fietspad;

    • b.

      het aanbrengen van asmarkering op een fietspad;

    • c.

      het saneren van onnodig geplaatste paaltjes (inclusief het dichten van het gat) en verticale elementen op of vlak naast het fietspad;

    • d.

      het saneren van verticale stoepranden en hoogteverschillen tussen verharding en berm op of langs een fietsstrook of fietspad;

    • e.

      een fietsstrook aanleggen;

    • f.

      gesloten verharding aanbrengen op fietsstroken en -paden zodat het wegdek vervlakt;

    • g.

      een drempel aanleggen op een fietskruispunt op een gebiedsontsluitingsweg of erftoegangsweg;

    • h.

      het verbeteren van de zichtbaarheid van de overgebleven noodzakelijke paaltjes en verticale elementen op of vlak naast het fietspad;

    • i.

      verlichting aanbrengen langs fietspaden.

Artikel 4.10.2 Criteria

  • 1. Subsidie voor een eenvoudige maatregel wordt alleen verstrekt als deze ten minste voldoet aan de richtlijnen van de Ontwerpwijzer fietsverkeer 2016 van het CROW.

  • 2. In aanvulling op het vorige lid wordt subsidie voor een fietsstrook alleen verstrekt als de aanvrager aantoont dat een vrijliggend fietspad in de fysieke ruimte niet haalbaar is.

  • 3. Van het eerste lid kan worden afgeweken in de subsidiebeschikking.

Artikel 4.10.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente.

Artikel 4.10.4 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij een aanvraag om subsidie bijgevoegd een overzicht van de eenvoudige maatregelen en de locatie daarvan.

  • 2. Per aanvrager wordt slechts eenmaal per kalenderjaar subsidie verstrekt.

  • 3. Een aanvraag kan een bundeling van eenvoudige maatregelen bevatten.

Artikel 4.10.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.

  • 2. Per aanvraag wordt maximaal € 100.000 verstrekt.

Artikel 4.10.6 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking de fysieke uitvoeringskosten van de maatregel.

  • 2. Voor subsidie komen niet in aanmerking de interne loonkosten van de aanvrager.

  • 3. Kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend komen voor subsidie in aanmerking als zij zijn gemaakt in hetzelfde kalenderjaar als de aanvraag is ingediend.

  • 4. Artikel 1.3.4, aanhef en onder b, is niet van toepassing.

Artikel 4.10.7 Verplichting

[vervallen]

Paragraaf 4.11 Kruisingen en fietsoversteken

Artikel 4.11.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het nemen van:

  • a.

    een infrastructurele maatregel;

  • b.

    een maatregel die gebaseerd is op technieken voor gedragsbeïnvloeding.

Artikel 4.11.2 Criteria

Subsidie kan worden verstrekt als de maatregel is gericht op het verbeteren van de verkeersveiligheid op of direct te relateren aan een kruising of fietsoversteek die vermeld staat op https://atlas.gelderland.nl/gevaarlijke_fietsoversteekplaatsen.

Artikel 4.11.3 Vooroverleg

  • 1. Voordat een aanvraag wordt ingediend, vindt vooroverleg plaats aan de hand van het ontwerp van de beoogde maatregel dat door de aanvrager wordt aangeleverd.

  • 2. Het doel van het vooroverleg is het bespreken van het ontwerp aan de hand van de geldende CROW-richtlijnen.

  • 3. Het vooroverleg vindt plaats binnen 4 weken na ontvangst van het ontwerp.

Artikel 4.11.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente.

Artikel 4.11.5 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij een aanvraag om subsidie bijgevoegd een beschrijving van de huidige verkeersveiligheidssituatie op de locatie en een toelichting op de wijze waarop het nemen van de voorgestelde maatregel de verkeersveiligheid van die locatie verbetert en de kans op verkeersongevallen verkleint.

  • 2. In aanvulling op het vorige lid wordt bij een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 4.11.1, aanhef en onder a, bijgevoegd:

    • a.

      een technisch ontwerp en een dwarsprofiel van de weg;

    • b.

      een SSK-raming waarin geen interne loonkosten zijn opgenomen.

Artikel 4.11.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 4.11.1, aanhef en onder a, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 400.000.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 4.11.1, aanhef en onder b, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 25.000.

Artikel 4.11.7 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie als bedoeld in artikel 4.11.1, aanhef en onder a, komen in aanmerking de kosten op basis van de bij de aanvraag gevoegde SSK-raming.

  • 2. Voor subsidie als bedoeld in artikel 4.11.1, aanhef en onder a, komen niet in aanmerking:

    • a.

      kosten voor de aankoop van grond;

    • b.

      de interne loonkosten van de aanvrager.

  • 3. Artikel 1.3.5 tot en met 1.3.9 zijn niet van toepassing.

Artikel 4.11.8 Verplichting

De subsidieontvanger start binnen een jaar na het besluit tot subsidieverlening met het uitvoeren van de subsidiabele activiteit.

Artikel 4.11.9 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    de kruising of fietsoversteek is gelegen op het hoofdfietsnet, bedoeld in het definitiekader Hoofdfietsnet Gelderland; of

  • b.

    naar het oordeel van de provincie het ontwerp niet in afdoende mate voldoet aan de geldende CROW-richtlijnen.

Paragraaf 4.12 DC-snellader en stationaire batterij voor logistieke voertuigen

Artikel 4.12.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    DC-snellader: laadsysteem voor het opladen van elektrische voertuigen uit categorie N2 en N3, waarvoor gebruik wordt gemaakt van gelijkstroom tussen het laadsysteem en het voertuig, waarbij de benodigde omvormer zich buiten het voertuig bevindt;

  • b.

    Semi-publieke opstelling: DC-snellader die minimaal zes uur per werkdag beschikbaar is voor derden tegen een marktconforme vergoeding;

  • c.

    Stationaire batterij: systeem voor het opslaan en op een later tijdstip leveren van elektriciteit, dat zich niet bevindt in een elektrisch voertuig.

Artikel 4.12.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor de koop of lease, installatie en servicediensten van een DC-snellader in een semi-publieke opstelling voor:

  • a.

    logistieke voertuigen, of

  • b.

    logistieke voertuigen in combinatie met een stationaire batterij.

Artikel 4.12.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt als de DC-snellader:

    • a.

      een CCS2 of MCS stekker heeft;

    • b.

      een laadvermogen heeft van 250 kW of meer;

    • c.

      fysieke ruimte biedt voor het laden van een trekker met oplegger combinatie van 16,5 meter;

    • d.

      enkel via vooruit inrijden en wegrijden te bereiken is; en

    • e.

      in de provincie Gelderland wordt geïnstalleerd.

  • 2. Een subsidie voor de DC-snellader in combinatie met een stationaire batterij wordt alleen verstrekt als de stationaire batterij:

    • a.

      een opslagcapaciteit heeft van minimaal 300 kWh;

    • b.

      een vermogen heeft van minimaal 150 kW;

    • c.

      communiceert met de DC-snellader;

    • d.

      geschikt is voor portfoliomanagement, balancering van het elektriciteitsnet of netcongestiemanagement.; en

    • e.

      in de provincie Gelderland wordt geïnstalleerd.

Artikel 4.12.4 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    de koop- of leaseovereenkomst voor de DC-snellader en stationaire batterij voor ontvangst van de aanvraag is ondertekend; of

  • b.

    deze is aangevraagd door een rechtspersoon voor wie het verkopen van stroom volgens de statuten het primaire doel is.

  • c.

    de DC-snellader niet op het grondgebied van de provincie Gelderland wordt geïnstalleerd.

Artikel 4.12.5 Subsidiabele kosten 

Subsidie kan worden verstrekt voor de kosten die zijn opgenomen in de offertes van de koop- of leaseovereenkomst voor de DC-snellader en de daaraan eventueel verbonden stationaire batterij.

Artikel 4.12.6 Steunintensiteit

  • 1. Subsidie voor een DC-snellader met een semi-publieke opstelling bedraagt 30% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 60.000.

  • 2. Subsidie voor een DC-snellader met een semi-publieke opstelling in combinatie met een stationaire batterij bedraagt 30% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 100.000.

Artikel 4.12.7 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3, eerste lid, bevat de aanvraag:

  • a.

    een afschrift van de offertes voor de koop of lease en installatie. De offertes dienen maximaal zes maanden voor het indienen van de aanvraag te zijn opgesteld; en

  • b.

    schriftelijke instemming van de grondeigenaar, indien de aanvrager geen eigenaar is van de grond waarop de DC-snellader of de stationaire batterij wordt geplaatst.

Artikel 4.12.8 Verplichtingen

De DC-snellader met daarbij eventueel de stationaire batterij moet binnen een jaar na het besluit tot subsidieverlening zijn geïnstalleerd en beschikbaar gesteld voor gebruik door eigenaren van logistieke voertuigen.

Artikel 4.12.9 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verleend voor zover deze niet in strijd is met Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de de-minimissteun (PbEU L 352).

Hoofdstuk 5 Cultuur en Erfgoed

Paragraaf 5.1 Algemene bepalingen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    artistieke productie: creatie, ontwikkeling of uitvoering van een uiting op het terrein van minstens één van de volgende kunstdisciplines: muziek, theater, dans, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media of literaire cultuur;

  • b.

    begeleider: persoon die de professional begeleidt in zijn artistieke ontwikkeling en die aantoonbaar in staat is tot deze begeleiding;

  • c.

    cultuur- en erfgoedparticipatie: alle vormen van het actief beoefenen en artistiek ontwikkelen van of betrokken zijn bij cultuur en erfgoed in de vrije tijd;

  • d.

    duurzaam: een wijze van uitvoering waarbij energie wordt bespaard dan wel opgewekt, (schaarse) materialen bespaard, water bespaard, een gezond binnenmilieu gecreëerd, de maatregelen niet tot vervuiling leiden, uit materialen bestaan die men kan hergebruiken of bijdragen tot een (grond)waterstand die de instandhouding van erfgoed bevordert;

  • e.

    erfgoed: monument(en), niet zijnde een woonhuis, dat door de Rijksoverheid of een gemeente is aangewezen als beschermd monument als bedoeld in de Erfgoedwet of een gemeentelijke verordening;

  • f.

    erkend aannemer: in het Register Kennis en Kunde van de Monumentenwacht Gelderland opgenomen bedrijf of een bedrijf dat is aangesloten bij de landelijke Vakgroep Restauratie;

  • g.

    gemeentelijk monument: door de gemeente aangewezen beschermd monument op grond van een gemeentelijke verordening;

  • h.

    groen erfgoed: parken, tuinen, vestingwerken en begraafplaatsen die door de Rijksoverheid of een gemeente zijn aangewezen als beschermd monument als bedoeld in de Erfgoedwet of een gemeentelijke verordening.

  • i.

    hernieuwbare energiebronnen: de hernieuwbare energiebronnen zoals bedoeld in artikel 2 onder 110 van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 187).

  • j.

    historische molen: een door wind, water of ros aangedreven krachtwerktuig inclusief het bouwwerk, geschikt of bedoeld voor een historisch maal- productieactiviteitbedrijf;

  • k.

    historische organisaties: organisaties die lid zijn van de Coöperatie Erfgoed Gelderland;

  • l.

    professional: artistiek talent wonende in Gelderland, op het gebied van muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media of literaire cultuur, dat zijn talent bewezen heeft blijkend uit diploma’s of curriculum vitae;

  • m.

    monumentnummer: het unieke nummer en de daaraan gekoppelde beschrijving waaronder het erfgoed staat ingeschreven in het Rijks- of gemeentelijk monumentenregister.

  • n.

    kleine musea: musea met een personele bezetting van minder dan drie fte, vrijwilligers niet meegerekend;

  • o.

    woonhuis: beschermd monument dat in oorsprong is vervaardigd voor bewoning, met dien verstande dat niet als woonhuizen worden aangemerkt voor bewoning gebruikte onderdelen van: geregistreerde musea, kerkgebouwen, pastorieën, kastelen, paleizen, buitenplaatsen, landhuizen, gebouwen van liefdadigheid, molens, gemalen, agrarische gebouwen en watertorens.

Paragraaf 5.2 Talentontwikkeling van professionals

Artikel 5.2.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het begeleiden van een professional bij de ontwikkeling van zijn artistieke kwaliteiten in het kader van de uitvoering van ten minste één artistieke productie.

Artikel 5.2.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt als:

  • a.

    er een plan is waarin beschreven staat welke ontwikkelstap wordt beoogd en hoe de professional hierin begeleid wordt;

  • b.

    de ontwikkelstap past binnen de beoogde ontwikkeling van de professional;

  • c.

    in het plan van het ontwikkeltraject blijkt dat evaluatie en borging van het ontwikkeltraject belangrijke elementen vormen van de begeleiding;

  • d.

    het ontwikkeltraject leidt tot een artistieke productie; en

  • e.

    de artistieke productie geen herhaling of een heropvoering van een muziek- of een theatervoorstelling betreft.

Artikel 5.2.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt € 4.500.

Artikel 5.2.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan een professional.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 5.2.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie:

  • a.

    diploma’s en curriculum vitae van de betreffende professional en de begeleider; en

  • b.

    een plan voor het ontwikkeltraject.

Artikel 5.2.6 Verplichtingen

  • 1. De artistieke productie moet binnen 2 jaar gerealiseerd of uitgevoerd zijn.

  • 2. Een verslag van de begeleiding en de artistieke productie moet binnen twee maanden na afronding van de productie geplaatst worden op het provinciale forum www.cultuurenerfgoed.gelderland.nl, ondersteund met beeld en zo mogelijk geluid, of op een ander door de provincie aan te wijzen forum.

Paragraaf 5.3 Functioneel gebruik erfgoed

Artikel 5.3.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:

    • a.

      restauratie van erfgoed;

    • b.

      maatregelen ter vermindering van energieverbruik van erfgoed of maatregelen, specifiek gericht op behoud van monumentale waarden, die energiedistributie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken;

    • c.

      herbestemming van erfgoed;

    • d.

      een combinatie van de activiteiten onder a, b en c;

    • e.

      het verrichten van onderzoek of procesondersteuning ter voorbereiding van de activiteiten in de onderdelen a, b, c, of d;

    • f.

      het onderzoek of de procesondersteuning als bedoeld onder e kan ook betrekking hebben op gebieden met erfgoedwaarden of beeldbepalende panden.

Artikel 5.3.2 Vooroverleg en procedure

  • 1. Een aanvraag voor het verkrijgen van een subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, onder a tot en met d, wordt niet in behandeling genomen als bij de voorbereiding van de aanvraag niet de volgende stappen zijn gevolgd:

    • a.

      er is een verkennend gesprek gevoerd waarbij alle mogelijkheden om het project te ondersteunen zijn onderzocht. Daarbij komen in ieder geval aan de orde de mogelijkheden om het project anders dan door middel van provinciale subsidie met expertise, een lening of anderszins, te ondersteunen;

    • b.

      als uit het verkennend gesprek blijkt dat er een concrete financieringsvraag in de vorm van een subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 5.3.1, onder a tot en met d, aan de orde is, wordt er een intakegesprek gevoerd aan de hand van een door de provincie vastgesteld en beschikbaar gesteld intakeformulier.

  • 2. Aan de hand van het overleg bedoeld in het eerste lid wordt een onderscheid gemaakt tussen categorie I en categorie II aanvragen. In categorie I vallen aanvragen voor reguliere restauratiewerkzaamheden of energiemaatregelen aan één object. In categorie II vallen complexe restauraties en energiemaatregelen in combinatie met herbestemming.

  • 3. Een aanvraag voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, aanhef en onder e, wordt niet in behandeling genomen als bij de voorbereiding van de aanvraag geen verkennend gesprek als bedoeld in het eerste lid onder a is gevoerd.

Artikel 5.3.3 Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie voor categorie I aanvragen als bedoeld in artikel 5.3.2, tweede lid, bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 250.000 per aanvraag.

  • 2. De hoogte van de subsidie voor categorie II aanvragen als bedoeld in artikel 5.3.2, tweede lid, bedraagt niet meer dan de bijdragen van de aan het project deelnemende partijen en het totaal van de subsidiabele kosten met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 500.000 per aanvraag.

  • 3. De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, eerste lid, aanhef en onder e, bedraagt maximaal 50% van de kosten van de subsidiabele activiteit, met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 50.000.

Artikel 5.3.4 Criteria categorie I en II aanvragen

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 5.3.3, eerste lid, wordt slechts verstrekt als:

    • a.

      met de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd het erfgoed haar bestendige functie en cultuurhistorische waarde houdt of krijgt;

    • b.

      de voor de activiteit noodzakelijke onherroepelijke vergunningen en ontheffingen verleend zijn;

    • c.

      de activiteit bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit;

    • d.

      het erfgoed beleefbaar is;

    • e.

      door de activiteit leegstand wordt voorkomen of opgeheven;

    • f.

      de activiteit met betrekking tot het erfgoed als bedoeld in artikel 5.3.1, onder a, b, c en d, onderdeel uitmaakt van een integrale instandhoudingsvisie op en financiering van het erfgoed;

    • g.

      in het overleg als bedoeld in artikel 5.3.2 door de aanvrager aannemelijk is gemaakt dat er geen sprake is van achterstallig onderhoud ontstaan door aan de huidige eigenaar verwijtbare verwaarlozing.

    • h.

      de aanvrager in het vooroverleg als bedoeld in artikel 5.3.2 aannemelijk heeft gemaakt dat de activiteiten niet op een andere wijze bekostigd kunnen worden.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 5.3.3, tweede lid, wordt slechts verstrekt als, in aanvulling op de in het eerste lid genoemde criteria, in het intakegesprek als bedoeld in artikel 5.3.2, eerste lid, onder b, aan de hand van een financiële onderbouwing door de aanvrager aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van een tekort in de financiering van de voorgenomen activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en dat de te plegen investeringen niet binnen een redelijke termijn kunnen worden terug verdiend.

Artikel 5.3.5 Aanvrager

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d, wordt verstrekt aan de eigenaar van of de zakelijk gerechtigde tot het erfgoed waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, eerste lid, aanhef en onder e, wordt verstrekt aan de partij die opdracht geeft tot het verrichten van onderzoek.

  • 3. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 5.3.6 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 5.3.3, eerste lid (categorie I aanvragen):

    • a.

      het intakeformulier als bedoeld in artikel 5.3.2, eerste lid, onder b;

    • b.

      een projectplan, inclusief kaart van de locatie en toelichting op de voorgenomen maatregelen in relatie met de omgeving;

    • c.

      een financiële onderbouwing en toelichting, inclusief een overzicht van de kosten en opbrengsten en een exploitatiebegroting voor de komende vijf jaren;

    • d.

      een onafhankelijk bouwkundig inspectierapport niet ouder dan vier jaar;

    • e.

      een restauratiebestek volgens stabu-systematiek bij projecten waarvoor een subsidie van € 50.000 of meer gevraagd wordt. Wanneer de gevraagde subsidie minder dan € 50.000 bedraagt, of bij groen erfgoed of orgels, volstaat een werkbeschrijving;

    • f.

      een afschrift van de onherroepelijke omgevingsvergunning;

    • g.

      een instemmende verklaring van de eigenaar als de aanvraag door een zakelijk gerechtigde wordt ingediend;

    • h.

      in geval van energiemaatregelen, een energiescan of rapport van een bedrijf dat aantoonbare ervaring heeft met het opstellen van energiescans voor monumenten.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 5.3.3, tweede lid (categorie II aanvragen), in aanvulling op het eerste lid bij herbestemming een onafhankelijk taxatierapport van het betreffende erfgoed.

  • 3. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, eerste lid, aanhef en onder e (onderzoek en procesondersteuning):

    • a.

      een onderzoeksplan waarin in ieder geval het doel en het resultaat van de activiteit is aangegeven;

    • b.

      offertes van de voor de subsidiabele activiteiten in te schakelen derden;

    • c.

      een instemmende verklaring van de eigenaar als de aanvraag door een ander wordt ingediend.

  • 4. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van de subsidie als bedoeld in artikel 5.3.3, eerste en tweede lid, voor monumenten die geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor particuliere bewoning, een onafhankelijke taxatie van zowel de waarde voor als de waarde na de restauratie, herbestemming of verduurzaming.

  • 5. Per monumentnummer kan maximaal één keer per kalenderjaar een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, eerste lid, onder a, b, c en d worden ingediend.

Artikel 5.3.7 Subsidiabele kosten

  • 1. Onverminderd artikel 5.3.5 en in afwijking van de artikelen 1.3.5 tot en met 1.3.9 wordt de subsidie voor de activiteiten als bedoeld in artikel 5.3.1, aanhef en onder a, b, c en d, berekend op basis van bijlage 3 bij deze regeling.

  • 2. Uitsluitend subsidiabel zijn kosten voor uitgevoerde werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan en die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het erfgoed, de functie ervan en het behoud van monumentale waarden.

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt voor de kosten van regulier onderhoud en voor de kosten van exploitatie en beheer van het erfgoed.

  • 4. Geen subsidie wordt verstrekt voor verwervingen of inbrengwaarde van onroerende zaken die in de financiële onderbouwing van het project zijn opgenomen en waarvan de waarde hoger is dan getaxeerd dan de actuele marktwaarde op basis van het huidige gebruik.

  • 5. Bij de berekening van het tekort als bedoeld in artikel 5.3.5, tweede lid, wordt geen rekening gehouden met bruto aanvangsrendementen en risicovoorzieningen hoger dan 5% bij hoger dan 5% bij de toedeling van een hoofdfunctie wonen of een commerciële functie. Bij de toedeling van een andere functie geldt bij deze berekening een bruto aanvangsrendement van 8%.

  • 6. Geen subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, eerste lid, aanhef en onder e en f, wordt verstrekt voor onderzoek ten behoeve van het verkrijgen van de benodigde vergunningen en voor plankosten die nodig zijn om het project uitvoeringsgereed te maken.

Artikel 5.3.8 Verplichtingen

  • 1. De activiteiten gesubsidieerd op grond van de aanvraag als bedoeld in artikel 5.3.3, eerste lid, zijn binnen twee jaar na de subsidieverlening gerealiseerd.

  • 2. De activiteiten gesubsidieerd op grond van de aanvraag als bedoeld in artikel 5.3.3, tweede lid, zijn binnen drie jaar na de subsidieverlening gerealiseerd.

  • 3. De activiteiten als bedoeld in artikel 5.3.1, eerste lid, aanhef en onder e, zijn binnen één jaar na de subsidieverlening verricht.

  • 4. In bijzondere gevallen kunnen Gedeputeerde Staten afwijken van de in het eerste, tweede en derde lid bedoelde termijn.

  • 5. De activiteiten als bedoeld in artikel 5.3.1, aanhef en onder a, b, c en d voldoen aan de in bijlage 4 opgenomen Provinciale Uitvoeringsvoorschriften Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden.

  • 6. De werkzaamheden worden uitgevoerd door een erkend aannemer in de restauratiebouw, waarbij een inspanningsverplichting geldt om de bij de uitvoering van de werkzaamheden één of meer leerwerkplekken te realiseren.

  • 7. Als de werkzaamheden betrekking hebben op groen erfgoed, dan worden deze uitgevoerd door een hovenier met aantoonbare ervaring met groen erfgoed.

  • 8. Als de werkzaamheden betrekking hebben op orgels, dan worden deze uitgevoerd door een bouwer met aantoonbare ervaring met de restauratie van monumentale orgels.

  • 9. De subsidieontvanger stelt het erfgoed meerdere dagen per jaar aantoonbaar open voor een breed publiek. De exacte wijze van openstelling wordt in het vooroverleg als bedoeld in artikel 5.3.2 in overleg tussen de aanvrager en de provincie bepaald.

  • 10. Bij vervreemding van het erfgoed binnen drie jaar na de datum van subsidievaststelling doet de subsidieontvanger hiervan onverwijld melding aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 5.3.9 Communautair toetsingskader

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, aanhef en onder a en c, wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 53 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, aanhef en onder b, wordt alleen verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 38 bis en 41 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 5.4 Instandhouding gemeentelijke monumenten

Artikel 5.4.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een verordening voor het subsidiëren van instandhouding van gemeentelijke monumenten.

Artikel 5.4.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt als:

  • a.

    de gemeente op het moment van het indienen van de aanvraag een geldende verordening heeft voor het subsidiëren van instandhouding van gemeentelijke monumenten; en

  • b.

    de gemeente voor het onder a bedoelde doel een budget heeft opgenomen in de vastgestelde begroting.

Artikel 5.4.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten.

Artikel 5.4.4 Aanvraag

  • 1. Aanvragen kunnen worden ingediend voor 31 december van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor het budget als bedoeld in artikel 5.4.2, aanhef en onder b, is vastgelegd.

  • 2. De aanvraag bevat een afschrift van het onderdeel van de vastgestelde begroting waarin het budget is opgenomen als bedoeld in artikel 5.4.2, aanhef en onder b. Artikel 1.2.3 is niet van toepassing.

  • 3. Gedeputeerde Staten beslissen binnen 13 weken na afloop van de periode waarin de aanvragen kunnen worden ingediend.

Artikel 5.4.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie wordt bepaald door het bedrag van het subsidieplafond te delen door het totale bedrag dat de gemeenten samen in het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd in hun vastgestelde begrotingen voor de gemeentelijke monumenten hebben opgenomen. De uitkomst daarvan, uitgedrukt in procenten, wordt vervolgens vermenigvuldigd met het bedrag dat iedere afzonderlijke gemeente volgens haar begroting van datzelfde jaar beschikbaar heeft voor de instandhouding van gemeentelijke monumenten. Dit is de hoogte van de subsidie per gemeente.

  • 2. De procentuele bijdrage gebaseerd op de uitkomst van lid 1 bedraagt maximaal 100%, waarbij tevens geldt dat de hoogte van de subsidie per gemeente nooit meer dan € 124.999 bedraagt.

Artikel 5.4.6 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor de uitvoeringskosten van de gemeentelijke organisatie.

Artikel 5.4.7 Verplichtingen

  • 1. De aanvrager is verplicht om in de subsidieverordening als bedoeld in artikel 5.4.2, aanhef en onder a, bepaald te hebben dat geen subsidie wordt verstrekt voor instandhouding van monumenten die in eigendom zijn van de gemeente, de Staat of een provincie.

  • 2. De gemeente dient bij het verlenen van subsidie te bepalen dat bij werkzaamheden aan een gemeentelijk monument voldaan moet worden aan de op 24 januari 2006 door Gedeputeerde Staten vastgestelde Provinciale Uitvoeringsvoorschriften Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden (PB 2006/17) of daarvoor in de plaats vastgestelde voorschriften.

Paragraaf 5.5 Historische molens en stoomgemalen

Artikel 5.5.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor onderhoud en het laten draaien van historische molens en stoomgemalen.

Artikel 5.5.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt als de historische molen of het stoomgemaal:

  • a.

    is aangewezen als Rijksmonument of als gemeentelijk monument; en

  • b.

    draaivaardig is.

Artikel 5.5.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan eigenaren van historische molens of stoomgemalen.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 5.5.4 Aanvraag

  • 1. Aanvragen kunnen jaarlijks worden ingediend in het kalenderjaar waarop de subsidie betrekking heeft.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie een afschrift van de beschikking van het Rijk die de eigenaar heeft ontvangen op grond van de Subsidieregeling instandhouding monumenten of, in het geval het een gemeentelijk monument betreft, een meerjarig onderhoudsplan.

Artikel 5.5.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt per historische molen of stoomgemaal € 2.000 per jaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie voor het kalenderjaar 2017 € 3.000.

Artikel 5.5.6 Weigeringsgrond

Geen subsidie wordt verstrekt als:

  • a.

    de historische molen of stoomgemaal in het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem is gelegen; of

  • b.

    voor dezelfde activiteit subsidie is verstrekt op grond van paragraaf 5.4.

Paragraaf 5.6 Gelderse thematische verhaallijnen

Artikel 5.6.1 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor een publieksactiviteit over de Gelderse thematische verhaallijnen.

  • 2. Tot de thematische verhaallijnen behoren in ieder geval:

    • a.

      Prehistorie;

    • b.

      Romeinen;

    • c.

      Koninklijk;

    • d.

      Kastelen, buitenplaatsen en Landgoederen;

    • e.

      Hanzesteden;

    • f.

      80 jarige oorlog;

    • g.

      Gelderse Gouden Eeuw;

    • h.

      Nieuwe Hollandse Waterlinie;

    • i.

      Herinneringstoerisme;

    • j.

      Menselijke migratie of

    • k.

      “Mens, natuur en klimaat” in het licht van historie en actualiteit.

Artikel 5.6.2 Publieksactiviteit

De subsidie wordt verstrekt als de publieksactiviteit bestaat uit:

  • a.

    het presenteren van collecties;

  • b.

    het houden van een tentoonstelling;

  • c.

    het uitvoeren van educatieve activiteiten;

  • d.

    het uitvoeren van een interactief programma, of

  • e.

    het presenteren van een digitaal beeld.

Artikel 5.6.3 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    Een door alle deelnemende musea en organisaties ondertekend document waarin voor iedere deelnemer is uitgewerkt welk onderdeel van de publieksactiviteit hij zal uitvoeren;

  • b.

    Een onderbouwing waaruit blijkt dat de publieksactiviteit past binnen de Gelderse thematische verhaallijnen;

  • c.

    Inzicht in de wijze waarop:

    • i

      het publieksbereik en de toegankelijkheid is of zal worden onderzocht;

    • ii.

      de publieksactiviteit door iedere deelnemer zelf wordt vormgegeven en uitgevoerd en;

    • iii

      de met de publieksactiviteit verkregen kennis en ervaring zal worden geborgd en gedeeld met andere aanvragers van een subsidie voor een publieksactiviteit.

Artikel 5.6.4 Aanvrager

In afwijking van artikel 5 van de AsG kan subsidie worden verstrekt aan een organisatie zonder rechtspersoonlijkheid uit de evenementenbranche, horeca of dag- of verblijfsrecreatie.

Artikel 5.6.5 Weigeringsgronden

  • 1. Een aanvrager kan maximaal eenmaal per kalenderjaar subsidie ontvangen.

  • 2. De subsidie wordt niet verstrekt als:

    • a.

      de activiteit niet wordt georganiseerd en uitgevoerd door tenminste twee musea en tenminste één organisatie uit de evenementenbranche, horeca of dag- of verblijfsrecreatie en;

    • b.

      alle bij de publieksactiviteit betrokken musea niet geregistreerd staan in het Museumregister of geen lid zijn van de coöperatie Erfgoed Gelderland.

  • 3. Als de publieksactiviteit betrekking heeft op een andere thematische verhaallijn, wordt de subsidie niet verstrekt, tenzij de publieksactiviteit naar het oordeel van Gedeputeerde Staten aantoonbaar bijdraagt aan de identiteitsvorming van een deel van Gelderland en daarmee specifiek is voor dat gebied.

  • 4. De subsidie wordt niet verstrekt als het thema of het geheel van de thema’s van de publieksactiviteit uitsluitend een plaatselijk karakter heeft.

Artikel 5.6.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 60% van de kosten met een maximum van € 100.000.

Artikel 5.6.7 Verplichtingen

  • 1. De publieksactiviteit wordt binnen 27 maanden na de datum van het indienen van de aanvraag gerealiseerd.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht om de kennis en de ervaring die met gesubsidieerde activiteit is opgedaan tot één jaar na afloop van de subsidiabele activiteit te delen met andere aanvragers van een subsidie voor een publieksactiviteit.

Artikel 5.6.8 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 53 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 5.7 Kleine musea en historische organisaties

Artikel 5.7.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het organiseren van vaste presentaties, tijdelijke tentoonstellingen of educatieve activiteiten;

  • b.

    het nemen van maatregelen op het gebied van bedrijfsvoering, toegankelijkheid, automatisering, digitalisering, professionalisering van communicatie, vrijwilligersbeleid of sponsorbeleid om het publieksbereik te vergroten;

  • c.

    het aangaan van samenwerkingsprojecten met andere erfgoedinstellingen of het tot stand brengen van samenwerking met andere instellingen die werkzaam zijn binnen de vrijetijds- of welzijnssector om het netwerk te versterken; of

  • d.

    het organiseren van activiteiten die bijdragen aan het beleefbaar maken van de geschiedenis van Gelderland, niet zijnde festivals als bedoeld in artikel 7.11.1, aanhef en onder c, uit de RRvG 2016 zoals die gold t/m 31 december 2022.

Artikel 5.7.2 Criteria

Subsidie als bedoeld in artikel 5.7.1, wordt alleen verstrekt als de aanvrager geregistreerd staat in het Museumregister of lid is van de coöperatie Erfgoed Gelderland.

Artikel 5.7.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan kleine musea en aan historische organisaties.

Artikel 5.7.4 Aanvraag

Een aanvrager kan jaarlijks tot 1 oktober één aanvraag indienen voor eigen activiteiten. Naast de aanvraag bedoeld in de vorige volzin kan een aanvrager als penvoerder mede namens andere musea of organisaties voor gezamenlijke activiteiten een keer per kalenderjaar een aanvraag indienen.

Artikel 5.7.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 75% van de kosten met een maximum van € 10.000.

Artikel 5.7.6 Verplichtingen

De subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 5.7.1 worden binnen 27 maanden na de datum van het indienen van de aanvraag gerealiseerd.

Paragraaf 5.8 Jeugdpodiumkunsten

Artikel 5.8.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    jeugdpodiumkunsten: professioneel aanbod op het gebied van muziek, muziektheater, theater en dans voor jeugd in de leeftijd van 0 tot en met 18 jaar;

  • b.

    BIS-instelling: een instelling die meerjarig gesubsidieerd wordt vanuit de Culturele Basis Infrastructuur;

  • c.

    Fondsinstelling: een instelling die meerjarig gesubsidieerd wordt vanuit één van de Rijkscultuurfondsen.

Artikel 5.8.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG, kan worden verstrekt voor het ontwikkelen en uitvoeren of voor het enkel uitvoeren van voorstellingen en producties op het gebied van jeugdpodiumkunsten.

Artikel 5.8.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt indien de subsidiabele activiteit wordt ontwikkeld en uitgevoerd of wordt uitgevoerd door een samenwerking:

  • a.

    bestaande uit tenminste twee professionele aanbieders of afnemers van jeugdpodiumkunsten;

  • b.

    waarvan tenminste één partij een aanbieder is die ten tijde van de aanvraag een BIS- of een Fondsinstelling is.

Artikel 5.8.4 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd indien sprake is van een herhaling van een voorstelling of productie in Gelderland.

Artikel 5.8.5 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een BIS-instelling, een Fondsinstelling of een andere professionele aanbieder of afnemer van jeugdpodiumkunsten.

Artikel 5.8.6 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een door de samenwerkende partijen ondertekend document waarin zij verklaren hoe de samenwerking bijdraagt aan de artistieke kwaliteit van de activiteiten;

    • b.

      een projectplan dat inzicht geeft in de wijze waarop:

      • i

        de activiteiten bijdragen aan talentontwikkeling of innovatie binnen de jeugdpodiumkunsten in Gelderland en de artistieke begeleiding hiervan;

      • ii

        de activiteiten bijdragen aan regionale spreiding en verscheidenheid van jeugdpodiumkunsten in Gelderland;

      • iii.

        actief kennis en ervaring zal worden gedeeld in het Netwerk Jeugdpodiumkunsten Gelderland anders dan door het louter informeren van andere aanbieders en afnemers van jeugdpodiumkunsten.

  • 2. Een aanvrager mag maximaal twee aanvragen per jaar doen, mits sprake is van wisselende samenwerkingsverbanden ten behoeve van te onderscheiden voorstellingen en producties.

Artikel 5.8.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 60 % van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000.

Artikel 5.8.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidiabele activiteiten starten in het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. De aanvrager voert de subsidiabele activiteiten binnen 24 maanden na de subsidieverlening uit.

  • 3. De aanvrager bereikt met de activiteiten een publiek van minstens 1000 jeugdigen.

  • 4. De aanvrager onderschrijft de Fair Practice Code, de Governance Code Cultuur en de Code Diversiteit en Inclusie.

Artikel 5.8.9 Communautair toetsingskader

Subsidie als bedoeld in artikel 5.8.2 wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met Hoofdstuk I en artikel 53 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 5.9 Artistieke producties en festivals

[vervallen]

Paragraaf 5.10 Cultuur- en erfgoedpacten

Artikel 5.10.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    duurzame culturele infrastructuur: de culturele infrastructuur zoals beschreven in statenbrief PS2021-321

  • b.

    regioplannen: de plannen zoals beschreven in statenbrief PS2021-676

Artikel 5.10.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van een intergemeentelijk programma in de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2024 dat is gericht op de volgende doelen en resultaten:

    • a.

      de versterking van de bovenlokale cultuur- en erfgoedparticipatie;

    • b.

      een transformatie naar een bovenlokale duurzame culturele infrastructuur in combinatie met de uitvoering van de regioplannen;

    • c.

      de versterking van de regionale identiteit, of;

    • d.

      een combinatie van de elementen genoemd onder a, b en c.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.4, onder b, kan subsidie worden verstrekt voor kosten gemaakt voorafgaande aan de aanvraag in verband met de uitvoering van een intergemeentelijk programma in de periode bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5.10.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt als:

  • a.

    de aanvrager samen met een of meerdere gemeenten uitvoering geeft aan de subsidiabele activiteit;

  • b.

    in het programma staat beschreven:

    • i.

      wat de gezamenlijke doelen en resultaten als bedoeld in artikel 5.10.2, eerste lid, van de samenwerkende gemeenten zijn;

    • ii.

      hoe de gemeenten deze doelen en resultaten willen realiseren;

    • iii.

      hoe de provincie wordt geïnformeerd over de voortgang en de resultaten.

Artikel 5.10.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan de gemeente die blijkens de aanvraag optreedt als penvoerder van de samenwerkende gemeenten.

Artikel 5.10.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van de subsidie het intergemeentelijk programma als bedoeld in artikel 5.10.2, eerste lid.

Artikel 5.10.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 15.000 per gemeente per jaar. Het subsidiebedrag kan per intergemeentelijk programma eenmalig worden verhoogd met een bedrag van maximaal € 15.000 per jaar in verband met bijdragen in de kosten door andere partijen dan de samenwerkende gemeenten met dien verstande dat de totale subsidie niet meer is dan 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 5.10.7 Uitbetaling van de subsidie

De subsidie wordt jaarlijks verstrekt in gelijke delen, onder de voorwaarde dat voldoende middelen ter beschikking worden gesteld.

Hoofdstuk 6 Wonen

Paragraaf 6.1 Algemene bepalingen

Artikel 6.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    collectief wooninitiatief: een groep natuurlijke personen die zich verenigd hebben in een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die beoogt hun belangen in een woningbouwproject te behartigen;

  • b.

    woningbouwproject: de bouw en realisatie van minimaal drie woningen door een collectief wooninitiatief waarin de leden ervan gaan wonen;

  • c.

    financiële instelling: banken, verzekeraars en pensioenfondsen;

  • d.

    duurzaam projectplan: een projectplan voor de realisatie van een woningbouwproject waarbij natuurinclusief, klimaatadaptief en circulair wordt gebouwd met behulp van concrete maatregelen in het ontwerp van de woningen en in de woonomgeving;

Paragraaf 6.2 Collectieve wooninitiatieven

Artikel 6.2.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    procesbegeleiding voordat de aanvraag is ontvangen ten behoeve van het oprichten van een collectief wooninitiatief en ten behoeve van het opstellen van de subsidieaanvraag;

  • b.

    het opstellen van een duurzaam projectplan voor de realisatie van een woningbouwproject, waarin een conclusie over de haalbaarheid is opgenomen en waar in ieder geval uit blijkt dat het collectieve wooninitiatief een vrije keuze heeft in de opdrachtverlening aan externe partijen in het bouwproces en een doorslaggevende stem heeft in het ontwerp- en bouwproces van een woningbouwproject, met inbegrip van de procesbegeleiding, of

  • c.

    het opstellen van een programma van eisen, een voorlopig ontwerp, een definitief ontwerp en een bestek, voor het realiseren van een woningbouwproject, met inbegrip van de procesbegeleiding.

Artikel 6.2.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt als:

    • a.

      een namens het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente afgegeven intentieverklaring beschikbaar is waaruit blijkt dat door de gemeente wordt meegewerkt aan de realisering van een woningbouwproject op de betreffende locatie; en

    • b.

      de procesbegeleiding wordt uitgevoerd door een onafhankelijke begeleider met ervaring in procesbegeleiding.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 6.2.1, aanhef en onder a en b, slechts verstrekt als de eigenaar van de grond waarop of het gebouw waarin het woningbouwproject wordt gerealiseerd, de intentie heeft deze respectievelijk dit aan de leden van het collectief wooninitiatief te verkopen of te verhuren.

  • 3. Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 6.2.1, aanhef en onder c, alleen verstrekt als:

    • a.

      er een duurzaam projectplan is, waarin een conclusie over de haalbaarheid van het woningbouwproject is opgenomen, waar in ieder geval uit blijkt dat het collectief een vrije keuze heeft in de opdrachtverlening aan externe partijen in het bouwproces en een doorslaggevende stem heeft in het ontwerp- en bouwproces van een woningbouwproject;

    • b.

      voor de individuele leden van het collectieve wooninitiatief een financieringstoets door een financiële instelling is uitgevoerd waaruit blijkt dat zij over voldoende financiële middelen beschikken voor de realisering van het woningbouwproject voor koopwoningen, of

    • c.

      voor het collectieve wooninitiatief een financieringstoets door een financiële instelling is uitgevoerd waaruit blijkt dat het collectieve wooninitiatief over voldoende financiële middelen beschikt voor de realisering van het woningbouwproject voor huurwoningen;

    • d.

      de gemiddelde stichtingskosten van de koopwoningen binnen een woningbouwproject, als sprake is van nieuwbouw, beneden de grens van de Nationale Hypotheekgarantie ligt of de gemiddelde huur van de woningen binnen een woningbouwproject beneden de huurprijs van maximaal € 850 per maand ligt;

    • e.

      de gemiddelde stichtingskosten van de koopwoningen binnen een woningbouwproject, als sprake is van bestaande bouw of sloop van bestaande bouw met vervolgens nieuwbouw, beneden de grens van de Nationale Hypotheekgarantie vermeerderd met € 30.000 ligt;

    • f.

      de eigenaar van de grond waarop of het gebouw waarin het woningbouwproject wordt gerealiseerd de intentie heeft deze respectievelijk dit aan de leden van het collectieve wooninitiatief te verkopen of te verhuren; en

    • g.

      een overzicht waaruit blijkt dat het collectief wooninitiatief 35 % van de kosten van artikel 6.2.6, tweede lid onder a en b, aantoonbaar aan deze activiteiten heeft uitgegeven voor dat de aanvraag voor de lening voor de overige 65 % van de kosten is ingediend.

Artikel 6.2.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan het collectieve wooninitiatief.

Artikel 6.2.4 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een verklaring van de eigenaar van de grond waarop of het gebouw waarin het woningbouwproject wordt gerealiseerd, waaruit blijkt dat hij de intentie heeft de grond of het gebouw te verkopen of te verhuren aan de leden van het collectieve wooninitiatief;

    • b.

      een lijst van deelnemers aan het collectieve wooninitiatief;

    • c.

      offertes voor procesbegeleiding als bedoeld in artikel 6.2.1, aanhef en onder b en c.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 en het eerste lid wordt bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 6.2.1, aanhef en onder b, een offerte voor het aanvullen van het projectplan tot een duurzaam projectplan verstrekt.

  • 3. Onverminderd artikel 1.2.3 en het eerste lid worden bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 6.2.1, aanhef en onder c, de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een opgave van het aantal te realiseren woningen;

    • b.

      een overzicht waaruit blijkt dat de gemiddelde stichtingskosten van de koopwoningen in een woningbouwproject, als het nieuwbouw betreft, beneden de grens van de Nationale Hypotheekgarantie ligt of een overzicht waaruit blijkt dat de gemiddelde huur van de woningen in een woningbouwproject, beneden de huurprijs van maximaal € 850 per maand ligt;

    • c.

      een overzicht waaruit blijkt dat de gemiddelde stichtingskosten van de koopwoningen in een woningbouwproject, als sprake is van bestaande bouw of sloop van bestaande bouw met vervolgens nieuwbouw, beneden de grens van de Nationale Hypotheekgarantie vermeerderd met € 30.000 ligt;

    • d.

      een verklaring van het collectieve wooninitiatief dat iedere deelnemer een toets heeft ingeleverd waaruit blijkt dat zij over voldoende financiële middelen beschikken voor de realisering van het woningbouwproject voor koopwoningen, of

    • e.

      een verklaring van het collectieve wooninitiatief dat zij een toets heeft waaruit blijkt dat zij over voldoende financiële middelen beschikt voor de realisering van het woningbouwproject voor huurwoningen; en

    • f.

      een duurzaam projectplan, waaruit blijkt op welke wijze invulling wordt gegeven aan natuurinclusief bouwen, klimaatadaptief bouwen en circulair bouwen.

Artikel 6.2.5 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 1.3.4, onder a en b, zijn subsidiabel:

  • a.

    kosten die voordat de aanvraag is ontvangen worden gemaakt aan procesbegeleiding ten behoeve van het opstellen van de subsidieaanvraag; en

  • b.

    kosten die voordat de aanvraag is ontvangen worden gemaakt ten behoeve van de formele oprichting van een collectief wooninitiatief.

Artikel 6.2.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 6.2.1, aanhef en onder a en b, bedraagt:

    • a.

      € 2.000 voor procesbegeleiding ter voorbereiding van de aanvraag en de formele oprichting van een collectief wooninitiatief;

    • b.

      € 3.000 voor het aanvullen van een projectplan tot een duurzaam projectplan;

    • c.

      € 13.000 voor het opstellen van een duurzaam projectplan voor de realisatie van een woningbouwproject als het nieuwbouw betreft;

    • d.

      € 15.500 voor het opstellen van een duurzaam projectplan voor de realisatie van een woningbouwproject, als het bestaande bouw betreft of sloop van bestaande bouw met vervolgens nieuwbouw.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 6.2.1, aanhef en onder c, wordt verstrekt in de vorm van een renteloze lening, met een looptijd van maximaal twee jaar, voor een bedrag van maximaal 65% van de kosten en ten hoogste:

    • a.

      € 7.500 per woning tot een maximum van € 150.000 per woningbouwproject als het nieuwbouw betreft;

    • b.

      € 10.000 per woning tot een maximum van € 200.000 per woningbouwproject als het bestaande bouw betreft of sloop van bestaande bouw met vervolgens nieuwbouw.

Artikel 6.2.7 Verplichtingen

  • 1. Het projectplan als bedoeld in artikel 6.2.1, aanhef en onder b, dient binnen één jaar na het verlenen van de subsidie te zijn voltooid en na voltooiing binnen een maand aan de provincie te worden overlegd.

  • 2. Onverminderd het vorige lid dient het aangevulde projectplan binnen drie maanden, na de termijn genoemd in het eerste lid, aan de provincie te worden overlegd.

  • 3. Met betrekking tot de subsidie als bedoeld in artikel 6.2.1, aanhef en onder c, is de ontvanger verplicht:

    • a.

      binnen twee jaar na het verlenen van de subsidie, te starten met de bouw van het woningbouwproject en dit zo snel mogelijk te melden aan de provincie;

    • b.

      de lening af te lossen op het moment dat wordt gestart met de bouw van het collectief wooninitiatief woningbouwproject, dan wel, als niet tijdig wordt gestart met de bouw, uiterlijk twee jaar na het verlenen van de subsidie;

    • c.

      binnen drie jaar na het verlenen van de subsidie het woningbouwproject te hebben voltooid.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag de in het eerste, tweede en derde lid genoemde termijnen verlengen.

Artikel 6.2.8 Weigeringsgronden

De subsidie als bedoeld in artikel 6.2.1, aanhef en onder c, wordt geweigerd als niet is gebleken dat de realisering van het woningbouwproject haalbaar is.

Artikel 6.2.9 Vaststelling

Na afloop van de in artikel 6.2.7, derde lid, aanhef en onderdeel b, genoemde termijnen wordt de subsidie ambtshalve op nihil vastgesteld.

Paragraaf 6.3 Steengoed benutten – Uitvoeringsgereed en realiseren

Artikel 6.3.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    project: gecombineerde aanpak en uitvoering van maatregelen binnen een exploitatiegebied, die leiden tot fysieke realisatie;

  • b.

    bebouwde kom: bestaand stedenbouwkundig geconcentreerd samenhangende structuur van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Bij interpretatieverschillen geldt als bebouwde kom, de bebouwingscontour van VROM uit 2005;

  • c.

    buitengebied: gebied buiten de bebouwde kom;

  • d.

    exploitatiegebied: op kaart aangegeven gebied waarbinnen het project wordt gerealiseerd;

  • e.

    herbestemmen: toedelen van een nieuwe functie aan een locatie in een omgevingsplan of een projectbesluit;

  • f.

    herontwikkelen: het na sloop realiseren van nieuwbouw op dezelfde locatie al dan niet in combinatie met een herinrichting van de openbare ruimte;

  • g.

    gebouw: onder gebouw wordt tevens verstaan aaneengesloten gebouwen;

  • h.

    transformatie gebouw: ingrijpende kwalitatieve aanpassingen aan een gebouw naar de eisen van de tijd, noodzakelijk voor toekomstige gebruikers of doelgroepen of verlaging van de milieucategorie in het kader van het wegnemen van milieuhinder voor de woonomgeving;

  • i.

    sloop: afbreken, afvoeren van (bouw)materialen en eventueel saneren van de bodem ten behoeve van toekomstig gebruik;

  • j.

    aanloopstraten: straten met een groot aandeel in de routing naar een kernwinkelgebied;

  • k.

    kernwinkelgebied: een aaneengesloten gebied in de binnenstad of centrum, met een hoge concentratie aan winkels, horecazaken, culturele voorzieningen en commerciële dienstverlening;

  • l.

    transformatie gebied: door herontwikkeling gerealiseerde functiewijziging van grond, gebouwen en openbare ruimte binnen de bebouwde kom met als resultaat een andere functie;

  • m.

    bodemsanering: bodemsanering waarbij sprake is van een ernstige verontreiniging op basis waarvan een goedgekeurd functiegericht saneringsplan is opgesteld;

  • n.

    nominale waarde: waarden in een exploitatie op basis van prijspeil heden, waarbij geen rekening wordt gehouden met toekomstige kosten- of opbrengstenstijging en toekomstige rentewinsten of renteverliezen;

  • o.

    footprint: de totale vloeroppervlakte van de begane grond van een gebouw;

  • p.

    beeldbepalend gebouw: een gebouw, dat door een combinatie van architectonische kwaliteit en zijn plaats in de stedenbouwkundige structuur, een belangrijke bijdrage levert aan de kwaliteit van het stads- of dorpsbeeld, dan wel van het buitengebied;

  • q.

    beeldverstorend verpauperd gebouw: een gebouw dat door een combinatie van architectonische kwaliteit en zijn plaats in de stedenbouwkundige structuur; en zo mogelijk ook door de slechte staat van onderhoud als gevolg van leegstand, een negatieve bijdrage levert aan de kwaliteit van het stads-of dorpsbeeld, dan wel van het buitengebied;

  • r.

    exploitatietekort: negatief saldo op grond van de berekening van kosten en opbrengsten op basis van:

    • 1e.

      nominale waarden direct verband houdende met en noodzakelijk voor de ontwikkeling en realisatie van het project;

    • 2e.

      een BAR van maximaal 5%; en

    • 3e

      een Winst/Risicovoorziening van maximaal 5%.

  • s.

    BAR: het in de vastgoedsector gehanteerde bruto aanvangsrendement waarmee de verhouding wordt weergegeven tussen huuropbrengsten in het eerste jaar en de stichtingskosten;

  • t.

    erkend aannemer: in het Register Kennis en Kunde van de Monumentenwacht Gelderland opgenomen bedrijf, of een bedrijf dat is aangesloten bij de landelijke Vakgroep Restauratie.

Artikel 6.3.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    een integrale gebiedsgerichte aanpak binnen de bebouwde kom, waarbij het gaat om herbestemming, transformatie of sloop van leegstaande of leegkomende gebouwen, gecombineerd met een aanpak van de openbare ruimte en passend in een actuele visie op de ontwikkeling van het gebied;

  • b.

    stedelijke herstructurering van woongebied binnen de bebouwde kom, waarbij sprake is van verduurzaming van woningen; energietransitie en kwalitatief ruimtelijke verbeteringen;

  • c.

    het herbestemmen, transformeren en herontwikkelen van beeldbepalende gebouwen of beeldverstorende verpauperde gebouwen binnen de bebouwde kom, met een grote invloed op de omgeving;

  • d.

    slopen van panden die niet meer zinvol kunnen worden herbestemd of getransformeerd gevolgd door herbestemming van de vrijgekomen ruimte en herinvulling voor klimaat-adaptieve maatregelen en ruimtelijk kwalitatieve verbeteringen;

  • e.

    het verplaatsen van niet aan het buitengebied verbonden functies in het buitengebied naar de bebouwde kom waarbij het gaat om functies die binnenstedelijk zijn te accommoderen waarmee leegstand wordt weggenomen.

  • f.

    het herbestemmen, transformeren en herontwikkelen van beeldbepalende gebouwen of beeldverstorende verpauperde gebouwen in het buitengebied, met een grote invloed op de omgeving en waarbij de nieuwe bestemming leidt tot het vergroten van de leefbaarheid en vitaliteit van het platteland.

Artikel 6.3.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt als:

    • a.

      er sprake is van een exploitatietekort;

    • b.

      de activiteiten leiden tot een ruimtelijke kwaliteitsimpuls van de bebouwde omgeving, met maatschappelijke meerwaarde ten bate van duurzame leefbaarheid;

    • c.

      de activiteiten passen binnen de regionale programmering wonen, werken (bedrijventerreinen, kantoren) en detailhandel;

    • d.

      sprake is van een functiegericht programma met een duurzaam karakter, waarvoor marktvraag is, tenzij sprake is van sloop zonder ’terugbouw’;

    • e.

      de activiteiten bijdragen aan het voorkomen of het beperken van nieuwe structurele binnenstedelijke leegstand of ruimtelijk kwalitatieve problemen; en

    • f.

      er sprake is van een gebiedsgerichte aanpak en onderbouwd met een visie op aanpak van leegstand.

  • 2. Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder b, slechts verstrekt als het gaat om minimaal 50 woningen.

  • 3. Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder c, slechts verstrekt als het gaat om een gebouw dat minimaal 5 jaar leeg staat, een footprint heeft van minimaal 1000 m2 en een voorgevelbreedte heeft van minimaal 25 meter.

  • 4. Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder d, slechts verstrekt als de aanvrager aantoont dat het project in twee jaar kan worden uitgevoerd.

  • 5. Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder e, slechts verstrekt als na verplaatsing van de functie sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.

  • 6. Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder f, slechts verstrekt als het gaat om een gebouw dat minimaal 5 jaar leeg staat en een footprint heeft van minimaal 2000 m2 en waarbij de aanpak gericht is op het wegnemen van een ruimtelijk kwalitatief probleem, milieu- of geluidshinder of van een onveilige situatie.

  • 7. Als de aanvraag betrekking heeft op subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 6.3.2, onder b, geldt in afwijking van het eerste lid, onder f, slechts de eis dat er sprake is van een gebiedsgerichte aanpak.

  • 8. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de in het tweede, derde en zesde lid opgenomen aantallen woningen, afmetingen en perioden van leegstand.

Artikel 6.3.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten.

Artikel 6.3.5 Vooroverleg

  • 1. Voordat een aanvraag kan worden ingediend, vindt er een vooroverleg plaats aan de hand van het door de provincie beschikbaar gestelde vooroverlegformulier.

  • 2. Het vooroverleg wordt gepland binnen 8 weken na ontvangst van het in het eerste lid bedoelde formulier en vindt plaats binnen 12 weken.

  • 3. Tijdens het vooroverleg wordt in ieder geval aan de orde gesteld:

    • a.

      het percentage aan BAR dat van toepassing zal zijn op het project als de aanvrager voornemens is dit te hanteren;

    • b.

      het percentage aan Winst/Risicovoorziening dat van toepassing zal zijn op het project als de aanvrager voornemens is om dit te hanteren;

    • c.

      de haalbaarheid van het project waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • d.

      de projectgerelateerde klimaatambities; en

    • e.

      welke informatie bij de aanvraag moet worden ingediend.

Artikel 6.3.6 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag:

  • a.

    een toelichting waarin de aanvrager aangeeft op welke wijze met het project een structurele duurzame verbetering wordt verwezenlijkt, dan wel structurele leegstand zal worden voorkomen dan wel aangepakt;

  • b.

    een opgave van de financiële bijdragen van de aan het project deelnemende partijen;

  • c.

    een onderbouwing van de manier waarop leegstand op vrijkomende locaties wordt voorkomen;

  • d.

    een realistische planning die aantoont dat de uitvoering van het project kan starten en binnen 3 jaar in een aaneengesloten bouwstroom kan worden gerealiseerd en opgeleverd;

  • e.

    een kaart waarop het exploitatiegebied is aangegeven;

  • f.

    grond- en opstalexploitaties, waarbij uitgegaan wordt van nominale waarden, inclusief verwachte en verleende subsidies, behorende bij het exploitatiegebied;

  • g.

    door onafhankelijke taxateurs opgestelde taxatierapporten van de gronden en opstallen die verband houden met de realisering van het project;

  • h.

    documenten waaruit de afspraken tussen de aan het project deelnemende partijen blijken ten aanzien van planning, uitvoering, financiën en regionale programmeringsafspraken;

  • i.

    informatie waaruit blijkt dat de staatssteun- en aanbestedingsregels niet worden overtreden; en

  • j.

    informatie die bij het vooroverleg is verzocht overeenkomstig artikel 6.3.5.

Artikel 6.3.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie wordt bepaald op basis van het exploitatietekort. Wanneer sprake is van circulair hergebruik van bouwmateriaal wordt de subsidie met 5% verhoogd.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder a, bedraagt niet meer dan de investeringen van de aan het project deelnemende partijen, met een maximum van € 500.000 per project.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder b, bedraagt niet meer dan de investeringen van de aan het project deelnemende partijen, met een maximum van € 500.000 per project.

  • 4. Subsidie als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder c, bedraagt niet meer dan de investeringen van de aan het project deelnemende partijen, met een maximum van € 200.000 per project.

  • 5. Subsidie als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder d, bedraagt niet meer dan de investeringen van de aan het project deelnemende partijen, met een maximum van € 100.000 per project.

  • 6. Subsidie als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder e, bedraagt ten hoogste 50% van de sloopkosten, inclusief saneringskosten; en ten hoogste 50% van de kosten van herinvulling onbebouwd met een maximum van € 200.000 per project.

  • 7. Subsidie als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder f, bedraagt niet meer dan de investeringen van de aan het project deelnemende partijen, met een maximum van € 200.000 per project.

  • 8. In afwijking van artikel 1.3.4, onderdeel b, mogen bij de berekening van het exploitatietekort kosten van voor de datum waarop de aanvraag is ingediend worden meegenomen.

Artikel 6.3.8 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    verlening ervan zou leiden tot lagere dan de actuele marktconforme prijzen van de grond en gebouwen in de omgeving van het project, of

  • b.

    een gemeente per exploitatiegebied voor meer dan één activiteit subsidie zou ontvangen.

Artikel 6.3.9 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    kosten die worden gemaakt tot en met het definitief ontwerp;

  • b.

    kosten die gemaakt worden voor activiteiten die buiten het exploitatiegebied van het project vallen;

  • c.

    kosten voor kwalitatieve ingrepen in de openbare ruimte die uitstijgen boven hetgeen in de gemeente gangbaar is;

  • d.

    waardedaling van gronden of opstallen veroorzaakt door markt- of economische factoren;

  • e.

    verwervingen of inbrengwaarde van onroerende zaken die in de exploitatie van het project zijn opgenomen en met een hogere waarde dan de actuele getaxeerde marktwaarde op basis van het huidige gebruik of leegstand;

  • f.

    kosten van planschade; en

  • g.

    kosten van bovenwijkse voorzieningen.

Artikel 6.3.10 Verplichtingen

  • 1. Het project wordt binnen drie jaar na de datum van de verleningsbeschikking gerealiseerd, tenzij in deze paragraaf of in de verleningsbeschikking een andere termijn is opgenomen.

  • 2. Als sprake is van monumentale gebouwen, dient voldaan te worden aan de provinciale Uitvoeringsvoorschriften ten behoeve van duurzame instandhouding cultuurhistorische waarden.

  • 3. Als sprake is van monumentale gebouwen, dienen eventuele werkzaamheden aan deze gebouwen te worden uitgevoerd door een erkend aannemer dan wel door een aannemer die voldoet aan de aan een erkend aannemer gestelde eisen.

Artikel 6.3.11 Vaststelling

In afwijking van artikel 26 van de AsG is artikel 27 van de AsG van toepassing op de vaststelling van de subsidie, met dien verstande dat voor subsidie tot € 125.000 in plaats van een accountantsverklaring kan worden volstaan met een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG.

Paragraaf 6.4 Steengoed benutten – Procesondersteuning

Artikel 6.4.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    herbestemming: het geven van een nieuwe functionele bestemming aan een gebouw of een gebied die wordt vastgelegd in een bestemmingplan;

  • b.

    transformatie gebouw: ingrijpende kwalitatieve aanpassingen aan een gebouw naar de eisen van de tijd, noodzakelijk voor toekomstige gebruikers of doelgroepen;

  • c.

    transformatie gebied: functiewijziging van grond, gebouwen en openbare ruimte;

  • d.

    herontwikkeling: het na sloop realiseren van nieuwbouw op dezelfde locatie al dan niet in combinatie met een herinrichting van de openbare ruimte.

  • e.

    centrumgebied: een binnenstad, stadsdeelcentrum of dorpskern;

  • f.

    transformatiemanager: een onafhankelijke expert op het gebied van transformatiemanagement in een centrumgebied;

  • g.

    stadsdeelcentrum: een planmatig ontwikkeld winkelcentrum met meer dan 50 winkelpanden dat een aanvulling is op de binnenstad.

Artikel 6.4.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek naar de ruimtelijke en financiële haalbaarheid van een herbestemming, transformatie, stedelijke herstructurering of herontwikkeling van een gebouw of een gebied;

  • b.

    het opstellen van een plan van aanpak voor de realisatie van een herbestemming, transformatie, stedelijke herstructurering of herontwikkeling van een gebouw of een gebied;

  • c.

    de procesbegeleiding of advisering in het kader van een herbestemming, transformatie, stedelijke herstructurering of herontwikkeling van een gebouw of een gebied;

  • d.

    het versterken en professionaliseren van de organisatiegraad in een centrumgebied;

  • e.

    het opstellen van een integrale toekomstvisie inclusief uitvoeringsplan voor een toekomstbestendig centrumgebied, of

  • f.

    transformatiemanagement in een centrumgebied, gericht op het uitvoeren van een door de gemeente vastgestelde integrale toekomstvisie voor een toekomstbestendig centrumgebied.

Artikel 6.4.3 Criteria

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 6.4.2, aanhef en onder a, b en c, wordt alleen verstrekt als de gemeente en de betrokken vastgoedeigenaren de intentie hebben om hun medewerking te verlenen aan de voorgenomen subsidiabele activiteiten.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 6.4.2, aanhef en onder d, e en f, wordt alleen verstrekt als de subsidiabele activiteit wordt uitgevoerd in samenwerking met de gemeente, de betrokken vastgoedeigenaren en de ondernemers die in het centrumgebied gevestigd zijn.

  • 3. Onverminderd het tweede lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 6.4.2, aanhef en onder f, alleen verstrekt als de activiteit wordt uitgevoerd door een transformatiemanager.

Artikel 6.4.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 6.4.2, aanhef en onder a, b en c, wordt verstrekt aan:

    • a.

      gemeenten;

    • b.

      openbare lichamen in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • c.

      stichtingen, niet zijnde een collectief, als bedoeld in onderdeel b van artikel 6.1.1, of

    • d.

      verenigingen, niet zijnde een collectief, als bedoeld in onderdeel b van artikel 6.1.1.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 6.4.2, aanhef en onder d, e en f, wordt verstrekt aan gemeenten.

Artikel 6.4.5 Vooroverleg

  • 1. Voordat een aanvraag wordt ingediend, vindt er een vooroverleg plaats aan de hand van het door de provincie beschikbaar gestelde vooroverlegformulier.

  • 2. Het vooroverleg vindt plaats binnen zes weken na ontvangst van het vooroverlegformulier.

Artikel 6.4.6 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om subsidie in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      het vooroverlegformulier en eventuele informatie waar bij het vooroverleg om is verzocht;

    • b.

      offertes van de voor de subsidiabele activiteiten in te schakelen derden;

    • c.

      als de aanvrager niet een gemeente is, een schriftelijke verklaring van het gemeentebestuur dat de gemeente medewerking verleent aan de voorgenomen subsidiabele activiteit.

  • 2 Onverminderd het eerste lid worden bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 6.4.2, aanhef en onder a, b en c, ook de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een beschrijving van de herbestemming, transformatie, stedelijke herstructurering of herontwikkeling in het kader waarvan de subsidiabele activiteiten worden uitgevoerd;

    • b.

      een onderbouwing op welke wijze en in welke mate de herbestemming, transformatie of herontwikkeling leegstand verkleint of voorkomt;

    • c.

      als de aanvrager niet de eigenaar is van het onder de herbestemming, transformatie of herontwikkeling vallende vastgoed: een schriftelijke verklaring van de eigenaar waaruit blijkt dat hij medewerking verleent aan voorgenomen subsidiabele activiteit.

Artikel 6.4.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 50.000.

Artikel 6.4.8 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    er geen vooroverleg heeft plaats gevonden;

  • b.

    er voor dezelfde subsidiabele activiteit al subsidie is verstrekt voor hetzelfde gebouw of (centrum)gebied.

Artikel 6.4.9 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor de inhuur van externe deskundigen.

Artikel 6.4.10 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

      de activiteiten als bedoeld in artikel 6.4.2, aanhef en onder a en b, binnen zes maanden na het verlenen van de subsidie te hebben voltooid, welke termijn op verzoek door Gedeputeerde Staten met maximaal zes maanden kan worden verlengd;

    • b.

      de activiteiten als bedoeld in artikel 6.4.2, aanhef en onder c, d en e, binnen 12 maanden na het verlenen van de subsidie te hebben voltooid, welke termijn op verzoek door Gedeputeerde Staten met maximaal twaalf maanden kan worden verlengd;

    • c.

      de activiteiten als bedoeld in artikel 6.4.2, aanhef en onder f, binnen achttien maanden na het verlenen van de subsidie te hebben voltooid, welke termijn op verzoek door Gedeputeerde Staten met maximaal negen maanden kan worden verlengd.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht de opgeleverde eindproducten, conclusies en resultaten van de gesubsidieerde activiteit te overleggen bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie of, op verzoek van de provincie, in het kader van een evaluatieonderzoek als bedoeld in artikel 1.4.8.

Paragraaf 6.5 Oplossen knelpunten bij procedures voor woningbouw

[vervallen]

Paragraaf 6.6 Realiseren sociale huurwoningen

Artikel 6.6.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Actieplan Wonen: beleidsplan Actieplan Wonen, zoals door Provinciale Staten vastgesteld op 27 mei 2020 (PS 2020-195);

  • b.

    Besluit Woningbouwimpuls 2020: besluit van onze minister van 11 mei 2020, houdende regels met betrekking tot verstrekking van een specifieke uitkering aan gemeenten ten behoeve van het versnellen van de bouw van betaalbare woningen in een kwalitatief goede leefomgeving;

  • c.

    publiek financieel tekort: financieel tekort op het totaal van kosten en opbrengsten van een project dat ontstaat door publieke maatregelen en verminderde opbrengsten vanwege de realisatie van sociale huurwoningen;

  • d.

    publieke maatregelen: maatregelen die bijdragen aan en noodzakelijk zijn voor het realiseren van het woningbouwproject en bestaan uit het uitvoeren van werken, werkzaamheden en maatregelen die op grond van afdeling 16.3 van de Omgevingswet verband houden met de kostenverhaalplicht;

  • e.

    sociale huurwoning: huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag;

  • f.

    stedelijk groen: bosplantsoen met inheemse bomen en struiken of na inrichting ecologisch te beheren grasland met inheems bloemenmengsel dat bestaat uit grassen met éénjarige kruidachtige soorten en overblijvende bloeiende vegetatie;

  • g.

    wooncoöperatie: wooncoöperatie als bedoeld in artikel 18a van de Woningwet;

  • h.

    woning: woning als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder k, van de Wet op de huurtoeslag;

  • i.

    woningcorporatie: toegelaten instelling als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet.

Artikel 6.6.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het uitvoeren van publieke maatregelen bij projecten die gericht zijn op de realisatie van de bouw van sociale huurwoningen.

  • 2. Aanvullend op het eerste lid kan subsidie worden verstrekt als de publieke maatregelen ook gericht zijn op klimaatadaptie en biodiversiteit.

Artikel 6.6.3 Criteria

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 6.6.2, eerste lid wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het project voorziet in de bouw van woningen waarvan minimaal een derde sociale huurwoning is;

    • b.

      het project voorziet in de netto-toevoeging van minimaal 10 sociale huurwoningen in het projectgebied;

    • c.

      de sociale huurwoningen worden gerealiseerd ten behoeve van exploitatie en instandhouding door woningcorporaties of wooncoöperaties, mits de wooncoöperaties

      • i.

        een rechtspersoon zonder winstoogmerk is; en

      • ii.

        zich richt op verhuur en het toewijzen van sociale huurwoningen aan huurders die in aanmerking komen voor een sociale huurwoning;

    • d.

      het project wordt gerealiseerd in een gebied dat zich kenmerkt door ten minste twee van de volgende onderdelen:

      • i.

        financiële samenhang;

      • ii.

        geografische samenhang;

      • iii

        organisatorische samenhang;

    • e.

      de publieke maatregelen gericht zijn op:

      • i.

        de infrastructurele ontsluiting;

      • ii.

        verlaging van de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden;

      • iii

        bodemsanering in het projectgebied;

      • iv

        uitplaatsing van activiteiten die hinder veroorzaken voor de woningbouw;

      • v.

        de inrichting van de openbare ruimte in het projectgebied;

    • f.

      het project voldoet aan tenminste een van de volgende criteria voor klimaatadaptatie:

      • i.

        in het plangebied treedt geen schade op aan bebouwing en voorzieningen bij extreem hevige neerslag;

      • ii.

        in het plangebied wordt 50% van de jaarlijkse neerslag geïnfiltreerd;

      • iii.

        in het plangebied is sprake van tenminste 50% schaduw op de hoogste zonnestand voor verblijfsplekken en gebieden waar langzaam verkeer zich verplaatst;

      • iv.

        voor overstromingen met een waterdiepte tot 20 cm treedt geen schade aan gebouwen op en blijven hoofdwegen begaanbaar;

    • g.

      het project voldoet aan het criterium van biodiversiteit dat tenminste 30 % van het onbebouwde grondoppervlak in de openbare ruimte wordt beplant met stedelijk groen;

    • h

      de realisatie van het project haalbaar is;

    • i

      het project nog niet in de realisatiefase is;

    • j

      het project past binnen de regionale woonagenda’s;

    • k

      er sprake is van een publiek financieel tekort; en

    • l

      de aanvrager minimaal 50 % van het publiek financieel tekort van het project financiert.

  • 2. Over de criteria, bedoeld in het eerste lid, onder h en k, wordt voorafgaand aan een beslissing op een aanvraag advies gevraagd aan een externe ter zake deskundige.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van:

    • a.

      het aandeel sociale huurwoningen, bedoeld in het eerste lid, onder a;

    • b.

      het opgenomen percentage stedelijk groen, bedoeld in het eerste lid, onder g.

  • 4. De aanvullende subsidie, bedoeld in artikel 6.6.2, tweede lid, wordt alleen verstrekt als de publieke maatregelen voldoen aan twee van de volgende criteria voor klimaatadaptatie en biodiversiteit:

    • a.

      de inrichting van het plangebied is afgestemd op de verwachte grondwaterstanden en de zoetwaterbeschikbaarheid tijdens droogte;

    • b.

      voor overstromingen met een waterdiepte tot 50 cm worden maatregelen in de openbare ruimte getroffen om schade aan gebouwen te beperken;

    • c.

      realisatie of aanwezigheid van een poel of vijver met minimaal een meter waterdiepte, drie meter diameter en flauw talud en beplant met inheemse oeverplanten en inheemse waterplanten;

    • d.

      tenminste 50 % van het onbebouwde grondoppervlak in de openbare ruimte wordt beplant met stedelijk groen.

  • 5. Onverminderd het vierde lid, wordt de opslag op de subsidie als bedoeld in artikel 6.6.2, tweede lid, alleen verstrekt in combinatie met de subsidie, bedoeld in artikel 6.6.2, eerste lid.

Artikel 6.6.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten.

Artikel 6.6.5 Vooroverleg

  • 1. Voordat een aanvraag wordt ingediend, vindt vooroverleg plaats aan de hand van het door de provincie beschikbaar gestelde vooroverlegformulier.

  • 2. Het vooroverleg vindt plaats binnen vier weken na ontvangst van het ingevulde vooroverlegformulier en onderliggende stukken.

  • 3. Tijdens het vooroverleg worden in ieder geval de onderwerpen van het vooroverlegformulier aan de orde gesteld.

Artikel 6.6.6 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag om subsidie:

  • a. Een overzicht van publieke kosten en opbrengsten waarmee het financiële tekort wordt onderbouwd;

  • b. een toelichting op de noodzaak, toerekenbaarheid en proportionaliteit van de activiteiten ten behoeve van de te realiseren woningen;

  • c. kaarten van het project en beeldmateriaal, bouwtekeningen of situatieschetsen van het project;

  • d. actuele taxatierapporten of waardebepaling ter onderbouwing van inbreng- of verwervingswaarde van gronden;

  • e. bewijs dat aan de instandhoudingsverplichting als bedoeld in artikel 6.6.9 wordt voldaan;

  • f. een ingevuld vooroverlegformulier als bedoeld in artikel 6.6.5;

  • g. een verslag van het vooroverleg;

  • h. de informatie die bij het vooroverleg is verzocht.

Artikel 6.6.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie, bedoeld in artikel 6.6.2, eerste lid, bedraagt maximaal € 12.500 per sociale huurwoning binnen het project tot ten hoogste 50% van het publiek financieel tekort met een totaal maximum van € 500.000 per project.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, bedraagt de opslag op de subsidie, bedoeld in artikel 6.6.2, tweede lid, 8% van de subsidie op grond van het eerste lid, tot een maximum van € 1.000 per sociale huurwoning.

Artikel 6.6.8 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    waardedaling van gronden of opstallen;

  • b.

    kosten van planschade.

Artikel 6.6.9 Verplichtingen

  • 1. De bouw van de woningen start uiterlijk drie jaar na de datum van de verleningsbeschikking.

  • 2. De bouw van de woningen wordt in een aangesloten bouwstroom gerealiseerd en uiterlijk binnen 10 jaar na de start van de bouw opgeleverd.

  • 3. De subsidieontvanger neemt maatregelen om te zorgen dat de exploiterende wooncoöperatie of woningcorporatie, bedoeld in artikel 6.6.3, eerste lid, onder c, gedurende ten minste 20 jaren na de start van de bouw van het project, het netto aantal door middel van deze subsidie gerealiseerde sociale huurwoningen in stand houden.

Artikel 6.6.10 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    voor de subsidiabele activiteit een aanvraag is ingediend of subsidie is verstrekt op grond van paragraaf 6.7 of het Besluit Woningbouwimpuls 2020;

  • b.

    voor het project reeds subsidie is verstrekt op grond van deze paragraaf.

Paragraaf 6.7 Cofinanciering Besluit Woningbouwimpuls 2020

Artikel 6.7.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit Woningbouwimpuls 2020: Besluit van 11 mei 2020, houdende regels met betrekking tot verstrekking van een specifieke uitkering aan gemeenten ten behoeve van het versnellen van de bouw van betaalbare woningen in een kwalitatief goede leefomgeving (Besluit Woningbouwimpuls 2020);

  • b.

    betaalbare woning: betaalbare woning als bedoeld in artikel 1, onder c van het Besluit Woningbouwimpuls 2020;

  • c.

    publieke onrendabele top: aan te vragen uitkering als bedoeld in artikel 2, derde lid van het Besluit Woningbouwimpuls 2020;

  • d.

    project: project als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit Woningbouwimpuls 2020.

Artikel 6.7.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG, kan worden verstrekt voor de cofinanciering van één of meerdere projecten die in aanmerking komen voor een uitkering uit het Besluit Woningbouwimpuls 2020.

Artikel 6.7.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt als:

  • a.

    het project voldoende bijdraagt aan één of meerdere provinciale doelen uit de vigerende omgevingsvisie;

  • b.

    het aandeel betaalbare woningen tenminste 50% van de door het project toegevoegde woningen betreft.

Artikel 6.7.4 Aanvragers

Subsidie wordt verstrekt aan een gemeente.

Artikel 6.7.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de conceptaanvraag bijgevoegd een afschrift van de aanvraag zoals die wordt voorbereid uit hoofde van het Besluit Woningbouwimpuls 2020.

Artikel 6.7.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 25% van de publieke onrendabele top met een maximum van

€ 1.000 per gerealiseerde woning.

Artikel 6.7.7 Opschortende voorwaarde

  • 1. De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat de aanvrager aantoont dat de bijbehorende uitkering uit het Besluit Woningbouwimpuls 2020 is verstrekt.

  • 2. De beschikking tot subsidieverlening wordt ingetrokken als niet binnen tien maanden na subsidieverlening is voldaan aan de opschortende voorwaarde.

Artikel 6.7.8 Verplichtingen

Uiterlijk drie jaar na de beschikking tot uitkering uit het Besluit Woningbouwimpuls 2020 wordt met de eerste bouwwerkzaamheden binnen het project gestart en de bouw van de laatste woningen start uiterlijk binnen tien jaren na die datum.

Paragraaf 6.8 Verhuisvergoeding huurwoning

Artikel 6.8.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Huurder: natuurlijke persoon of personen die als huurder op de huurovereenkomst met de woningcorporatie staat of staan en waarvan één persoon ouder is dan 55 jaar;

  • b.

    Verhuiscoach: natuurlijk persoon die huurder ondersteunt bij vragen rondom verhuizen en die als zodanig is aangemerkt door de provincie Gelderland en participeert in de intervisiegroep voor verhuiscoaches van de provincie Gelderland;

  • c.

    Woningcorporatie: rechtspersoon als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet;

  • d.

    Verhuistraject: traject dat de huurder aflegt en dat bestaat uit een aanmelding en een intakegesprek tussen huurder en verhuiscoach eventueel aangevuld met een woonadviesgesprek tussen huurder en verhuiscoach, en eventueel een opvolggesprek.

Artikel 6.8.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de verhuizing naar een kleinere huurwoning.

Artikel 6.8.3 Criteria subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 6.8.2 wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de woning die de aanvrager verlaat:

    • i.

      in de provincie Gelderland staat;

    • ii.

      eigendom is van een woningcorporatie;

    • iii

      als huurwoning beschikbaar blijft voor de woningcorporatie;

    • iv

      ten minste drie slaapkamers en tenminste 65 m2 bruto vloeroppervlakte heeft; en

  • b.

    de woning die de aanvrager gaat betrekken:

    • i.

      kleiner is dan de te verlaten woning;

    • ii.

      een zelfstandige huurwoning is;

    • iii.

      maximaal twee slaapkamers heeft;

    • iv

      geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor senioren.

  • c.

    als een verhuistraject is doorlopen.

  • d.

    de aanvrager:

    • i.

      de huurovereenkomst voor de te betrekken woning heeft ondertekend;

    • ii.

      tenminste één jaar woonachtig is geweest in de vrijkomende woning.

Artikel 6.8.4 Aanvrager

In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG wordt subsidie verstrekt aan een huurder.

Artikel 6.8.5 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend in een periode van vier weken na de ondertekening van de huurovereenkomst van de te betrekken woning.

  • 2. In afwijking van artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een verklaring van de woningcorporatie dat de vrijkomende woning voldoet aan de criteria als bedoeld in artikel 6.8.3, onder a;

    • b.

      een verklaring van de verhuiscoach dat de te betrekken woning en aanvrager voldoen aan de criteria als bedoeld in artikel 6.8.3, onder b, c en d.

Artikel 6.8.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt € 2.000.

Artikel 6.8.7 Weigeringsgronden

Subsidie als bedoeld in artikel 6.8.2 wordt geweigerd als de aanvrager:

  • a.

    in de afgelopen drie jaar al een tegemoetkoming in de verhuiskosten van ten minste € 1.000 heeft ontvangen;

  • b.

    op de datum van aanmelding van het verhuistraject al een woning heeft geaccepteerd, of al een aanbod heeft ontvangen voor een woning als bedoeld in artikel 6.8.3 onder b.

Artikel 6.8.8 Overgangsrecht

Een aanvraag om subsidie waarbij de te betrekken woning groter dan 65 m², maar kleiner is dan de woning die wordt verlaten en waarvan de huurovereenkomst is getekend in de periode 4 september 2023 tot 29 november 2023 kan worden ingediend tot en met 30 december 2023.

Paragraaf 6.9 SteenGoed Challenge: mijn huis staat in Gelderland

Artikel 6.9.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Deelnemer: een groep natuurlijke personen, al dan niet verenigd in een rechtspersoon, die meedoet aan de SteenGoed Challenge en zich ten doel heeft gesteld haar SteenGoed Challenge locatie gezamenlijk te transformeren tot woning(en);

  • b.

    SteenGoed Challenge: de challenge ‘Mijn huis staat in Gelderland’ (PS2019-696);

  • c.

    SteenGoed Challenge locatie: de onroerende zaak die door een deelnemer aan de SteenGoed Challenge wordt getransformeerd tot woning(en);

  • d.

    Transformatie: ingrijpende kwalitatieve aanpassingen aan een gebouw naar de eisen van de tijd of sloop van bestaande bouw met vervolgens nieuwbouw, noodzakelijk voor toekomstige bewoning;

  • e.

    SteenGoed Challenge voucher: cheque die tijdens de afsluitende bijeenkomst van de SteenGoed Challenge door de provincie aan de deelnemers wordt uitgereikt.

Artikel 6.9.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het delen van kennis en ervaring op het gebied van transformatie van een SteenGoed Challenge locatie.

Artikel 6.9.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan een deelnemer aan de SteenGoed Challenge.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG, kan subsidie worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 6.9.4 Criterium

Subsidie wordt slechts verstrekt als de deelnemer gedurende de SteenGoed Challenge actief kennis heeft gedeeld op de website https://www.gelderland.nl/projecten/challenge-mijn-huis-staat-in-gelderland.

Artikel 6.9.5 Subsidiabele kosten

Artikelen 1.3.3 en 1.3.4, eerste lid, onder b, zijn niet van toepassing.

Artikel 6.9.8 Hoogte subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt € 3000 per SteenGoed Challenge locatie.

  • 2. Per SteenGoed Challenge locatie wordt eenmaal subsidie verleend.

Hoofdstuk 7 Economie

Paragraaf 7.1 Algemene bepalingen

Artikel 7.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    basisvoorwaarden: voorwaarden waaraan een business case moet voldoen, zijnde duidelijkheid omtrent een beproefde techniek, aangetoonde marktkansen, een beschouwing van de financiering van de marktintroductie en de organisatorische inbedding van de marktintroductie;

  • b.

    concept: een schriftelijke uitwerking van een innovatie met een onderbouwing ter voldoening aan ten minste één van de basisvoorwaarden;

  • c.

    daadwerkelijke samenwerking: samenwerking tussen ten minste twee onafhankelijke partijen om kennis of technologie uit te wisselen of om een gemeenschappelijke doelstelling op basis van een taakverdeling te bereiken, waarbij de partijen samen de omvang van het samenwerkingsproject bepalen, bijdragen aan de tenuitvoerlegging ervan; en het risico en de resultaten ervan delen. Eén of meer partijen kunnen de volledige kosten van het project dragen en zodoende de andere partijen bevrijden van de aan het project verbonden financiële risico's. Contractonderzoek en het verrichten van onderzoeksdiensten worden niet als vormen van samenwerking beschouwd.

  • d.

    experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als gedefinieerd in artikel 2, randnummer 86 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening;

  • e.

    haalbaarheidsproject: project ten behoeve van een innovatie dat bestaat uit een haalbaarheidsstudie of een combinatie van tenminste 60% een haalbaarheidsstudie en experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek;

  • f.

    haalbaarheidsstudie: het onderzoek en de analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en de zwakke punten van een project, de kansen en risico's in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;

  • g.

    Industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als gedefinieerd in artikel 2, randnummer 85 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening;

  • h.

    innovatie: het proces waarbij kennis en technologie worden samengebracht met het benutten van marktkansen voor nieuwe of betere producten, diensten en zakelijke processen ten opzichte van wat al op de markt beschikbaar is;

  • i.

    marktintroductie: overgang van de eindfase van het innovatieproces naar de pioniersfase van ondernemerschap; fase waarin afnemers en producenten van innovatieve producten overeenkomsten aangaan;

  • j.

    MKB-onderneming: een onderneming die behoort tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in de zin van artikel 2 van de bijlage bij de Aanbeveling (EG) nr. 2003/361 van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PbEU L 124);

  • k.

    ondersteunende sector: de sectoren ICT, water, creatieve industrie, chemie of maakindustrie; startende onderneming: een kleine onderneming tot vijf jaar na haar registratie, die nog geen winst heeft uitgekeerd en niet uit een fusie is ontstaan. Voor een onderneming die zich niet hoeft te laten registreren, kan de periode van vijf jaar geacht worden aan te vangen op het tijdstip dat de onderneming ofwel haar economische activiteiten aanvangt of belastingplichtig wordt voor haar economische activiteiten

  • l.

    MIT-R&D-samenwerkingsproject: project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, in daadwerkelijke samenwerking uitgevoerd door een MIT-R&D-samenwerkingsverband;

  • m.

    MIT-R&D-samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden MKB-ondernemers, welk verband is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een MIT-R&D-samenwerkingsproject;

  • n.

    bedrijventerrein: terrein dat vanwege zijn functie geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, industrie en commerciële en niet-commerciële dienstverlening door meer dan één bedrijf;

  • o.

    toekomstbestendig bedrijventerrein: terrein waar bedrijven, overheden en beheerders samenwerken aan toekomstige kansen en aanpak van knelpunten op het gebied van (circulaire) economie, duurzame energie, klimaat, veiligheid, gezondheid & biodiversiteit, waarmee een aantrekkelijk vestigingsklimaat wordt gecreëerd en wordt toegewerkt naar een energieneutraal en klimaatbestendig bedrijventerrein in 2050;

  • p.

    collectieve fysieke maatregelen: fysieke maatregelen die door samenwerking tussen meerdere bedrijven en andere stakeholders efficiënter of effectiever uitgevoerd kunnen worden en impact hebben op een (groot) deel van het bedrijventerrein

  • q.

    exploitatiegebied: het gebied waarbinnen het project wordt gerealiseerd;

  • r.

    organiserend vermogen: het vermogen van het bedrijfsleven om met voldoende draagvlak structureel te werken aan het benutten van kansen en het oplossen van knelpunten ter verbetering van het vestigingsklimaat en toekomstbestendig maken van het bedrijventerrein;

  • s.

    (circulaire) herstructurering: aanpassing van ruimtelijke inrichting of ruimtelijke kwalitatieve verbeteringen op bedrijventerreinen inclusief circulaire sloop en bedrijfsverplaatsingen waardoor het vestigingsklimaat op een bestaand bedrijventerrein wordt verbeterend en wordt toegewerkt naar een toekomstbestendig bedrijventerrein;

  • t.

    biodiversiteit: de variatie in organismen en de ecologische verbanden waar ze deel van uitmaken; de diversiteit betreft de variatie binnen soorten, tussen soorten en tussen ecosystemen;

  • u.

    industrieel, flexibel en demontabel bouwen: toepassen van (industrieel ontwikkelde en geproduceerde) bouwcomponenten in nieuwe en te verbeteren gebouwen en constructies. Deze vorm van bouwen is gericht op gebouwen en installaties, op het bouwproces en op de organisatie;

  • v.

    circulaire sloop: afbreken, afvoeren van (bouw)materialen en eventueel saneren van de bodem ten behoeve van toekomstig gebruik;

  • w.

    KIA: kennis- en innovatieagenda uit het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid;

  • x.

    Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid: programma als bedoeld in artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies of daarvoor in de plaats tredende programma’s.

Paragraaf 7.2 MIT-Haalbaarheidsprojecten

Artikel 7.2.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van een haalbaarheidsproject passend binnen een of meer van de volgende missies uit het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid:

  • a.

    KIA Energie en Duurzaamheid;

  • b.

    KIA Landbouw, Water en Voedsel;

  • c.

    KIA Gezondheid en Zorg;

  • d.

    KIA Veiligheid;

  • e.

    KIA Sleuteltechnologieën;

  • f.

    KIA Maatschappelijk verdienvermogen.

Artikel 7.2.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt als de subsidiabele activiteit:

    • a.

      innovatief is, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

      • i.

        de innovatie uniek is voor Nederland;

      • ii

        de innovatie zich onderscheidt ten opzichte van internationale ontwikkelingen of alternatieven;

      • iii

        de innovatie een technologisch of organisatorisch risico met zich meebrengt om het project als innovatie te rechtvaardigen;

    • b.

      economisch perspectief heeft, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

      • i.

        de innovatie marktperspectief heeft;

      • ii.

        het beoogde verdienmodel haalbaar is;

      • iii.

        het intellectueel eigendom beschermd kan worden;

      • iv.

        de aanvrager kan aantonen dat hij een marktbenadering kan uitvoeren; en

    • c.

      technisch-financieel uitvoerbaar is, te bepalen op basis van de mate waarin aannemelijk is gemaakt dat:

      • i.

        de subsidiabele activiteit binnen de in artikel 7.2.7 gestelde termijn gerealiseerd kan worden;

      • ii.

        de uitvoerders vakbekwaam zijn om de subsidiabele activiteit uit te voeren;

      • iii.

        de risico’s voor de uitvoering en bijbehorende beheersmaatregelen zijn uitgewerkt;

  • 2. Aan de subsidiabele activiteit wordt een score van maximaal 50 punten toegekend.

  • 3. De punten worden als volgt over de criteria verdeeld:

    • a.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in artikel 7.2.2, eerste lid, aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 20 punten voor het criterium, genoemd in artikel 7.2.2, eerste lid, aanhef en onder b;

    • c.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in artikel 7.2.2, eerste lid, aanhef en onder c.

  • 4. Over de criteria, bedoeld in het eerste lid, wordt voorafgaand aan een beslissing op een aanvraag advies gevraagd aan een externe deskundige.

Artikel 7.2.3 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd als binnen het geldende subsidieplafond:

    • a.

      de aanvrager al subsidie heeft aangevraagd of ontvangen op grond van vergelijkbare regelingen van andere provincies;

    • b.

      aan de aanvrager al een subsidie is verstrekt.

  • 2. Onder vernummering van het derde lid naar het tweede lid, vervalt het tweede lid.

Artikel 7.2.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan MKB-ondernemingen.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

  • 3. Onder ‘aanvrager’ wordt begrepen:

    • a.

      “partnerondernemingen” als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van Bijlage 1 behorende bij de Algemene groepsvrijstellingsverordening, en

    • b.

      ”verbonden ondernemingen” als bedoeld in artikel 3, derde lid, van Bijlage 1 behorende bij de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 7.2.5 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt waaruit blijkt op welke wijze aan de criteria als bedoeld in artikel 7.2.2 wordt voldaan. De aanvrager maakt daarvoor gebruik van het format projectplan voor MIT-haalbaarheidsprojecten, dat door Gedeputeerde Staten is vastgesteld en te vinden is op de website van de provincie Gelderland. Hij verschaft alle informatie, die in dit formulier wordt gevraagd.

  • 2. de aanvraag kan worden ingediend van 9:00 uur op 4 april 2023 tot 17:00 uur op 12 september 2023.

Artikel 7.2.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt € 20.000.

Artikel 7.2.7 Verplichtingen

  • 1. De subsidiabele activiteit is binnen twaalf maanden na start van de subsidiabele activiteit afgerond.

  • 2. Met de uitvoering van de subsidiabele activiteit wordt binnen zes maanden na subsidieverlening gestart.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van aanvrager de in het eerste lid genoemde termijn met maximaal zes maanden verlengen.

Paragraaf 7.2a MIT-R&D-samenwerkingsprojecten

Artikel 7.2a.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de uitvoering van een MIT-R&D-samenwerkingsproject door een MIT-R&D-samenwerkingsverband.

Artikel 7.2a.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt als:

    • a.

      de subsidiabele activiteit plaatsvindt binnen een of meer van de volgende missies uit het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid:

      • i.

        KIA Energie en Duurzaamheid;

      • ii.

        KIA Landbouw, Water en Voedsel;

      • iii.

        KIA Gezondheid en Zorg;

      • iv.

        KIA Veiligheid;

      • v.

        KIA Sleuteltechnologieën;

      • vi.

        KIA Maatschappelijk verdienvermogen al dan niet in combinatie met een ondersteunende sector;

    • b.

      geen van de partijen in het MIT-R&D-samenwerkingsverband meer dan 70% van de subsidiabele kosten van het MIT-R&D-samenwerkingsproject voor zijn rekening neemt; en

    • c.

      ten minste 50% van de subsidiabele kosten van het MIT-R&D-samenwerkingsproject voor rekening komt van deelnemers aan het MIT-R&D-samenwerkingsverband met een vestiging in Gelderland.

  • 2. De subsidiabele activiteit wordt beoordeeld op de mate waarin:

    • a.

      er meer technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, proces, of dienst wordt verwacht;

    • b.

      er meer economische waarde wordt gecreëerd voor de deelnemers in het MIT-R&D-samenwerkingsverband, of de Gelderse economie;

    • c.

      de kwaliteit van het MIT-R&D-samenwerkingsverband hoger is, ten minste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de capaciteiten van de deelnemers en de kwaliteit van de projectorganisatie; en

    • d.

      maatschappelijke impact wordt gerealiseerd voor een of meer KIA’s.

  • 3. Aan de activiteiten wordt een score van maximaal 100 punten toegekend.

  • 4. De punten worden als volgt over de criteria verdeeld:

    • a.

      maximaal 25 punten voor het criterium, genoemd in het tweede lid, aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 25 punten voor het criterium, genoemd in het tweede lid, aanhef en onder b;

    • c.

      maximaal 25 punten voor het criterium, genoemd in het tweede lid, aanhef en onder c;

    • d.

      maximaal 25 punten voor het criterium, genoemd in het tweede lid, aanhef en onder d.

  • 5. Over de criteria, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt voorafgaand aan een beslissing op een aanvraag advies gevraagd aan een externe deskundige.

Artikel 7.2a.3 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd als een MKB-ondernemer in het MIT-R&D-samenwerkingsverband binnen het ten tijde van de aanvraag geldende subsidieplafond al subsidie heeft aangevraagd of ontvangen op grond van deze regeling of vergelijkbare regelingen in het kader van MIT R&D samenwerkingsprojecten bij andere provincies.

  • 2. Voor zover door verstrekking van subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden, wordt de subsidie geheel geweigerd.

  • 3. De subsidie wordt geweigerd als:

    • a.

      er voor het criterium, genoemd in artikel 7.2a.2, tweede lid, aanhef en onder a een score van minder dan 10 punten wordt toegekend;

    • b.

      er voor het criterium, genoemd in artikel 7.2a.2, tweede lid, aanhef en onder b een score van minder dan 10 punten wordt toegekend;

    • c.

      er voor het criterium, genoemd in artikel 7.2a.2, tweede lid, aanhef en onder c een score van minder dan 10 punten wordt toegekend,

    • d.

      er voor het criterium, genoemd in artikel 7.2a.2, tweede lid, aanhef en onder d een score van minder dan 10 punten wordt toegekend en

    • e.

      aan de subsidiabele activiteit niet ten minste een score van 50 punten wordt toegekend.

Artikel 7.2a.4 Subsidiabele kosten

De subsidiabele kosten zijn de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 7.2a.5 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan de MKB-onderneming die blijkens de aanvraag optreedt als penvoerder van het MIT-R&D-samenwerkingsverband.

  • 2. de aanvraag kan worden ingediend van 9:00 uur op 6 juni 2023 tot 17: 00 uur op 12 september 2023.

Artikel 7.2a.6 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt waaruit blijkt op welke wijze aan de criteria als bedoeld in artikel 7.2a.2 wordt voldaan.

  • 2. Aanvragen worden op basis van een onderlinge vergelijking in een rangorde geplaatst.

Artikel 7.2a.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie per MKB-ondernemer in het MIT-R&D-samenwerkingsverband bedraagt ten hoogste 35% van zijn subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie per MKB-ondernemer in het MIT-R&D-samenwerkingsverband bedraagt:

    • a.

      minimaal € 25.000 en maximaal € 100.000 als het subsidiebedrag per MIT-R&D-samenwerkingsproject maximaal € 200.000 is; en

    • b.

      minimaal € 25.000 en maximaal € 175.000 als het subsidiebedrag per MIT-R&D-samenwerkingsproject meer dan € 200.000 en maximaal € 350.000 is.

  • 3. De totale subsidie per MIT-R&D-samenwerkingsproject bedraagt tenminste € 50.000 en maximaal € 350.000.

Artikel 7.2a.8 Verplichtingen

  • 1. De subsidiabele activiteit is binnen twee jaar na start van de subsidiabele activiteit voltooid.

  • 2. Met uitvoering van de subsidiabele activiteit wordt binnen zes maanden na subsidieverlening gestart.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van de aanvrager de in het eerste lid genoemde termijn met maximaal 12 maanden verlengen.

Artikel 7.2a.9 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover dat niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 25 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 7.3 Cofinanciering Europese thematische fondsen

Artikel 7.3.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder Europese thematische fondsen 2021-2027: Horizon Europe, LIFE, INTERREG-B Noord West-Europa, INTEREG-B North Sea Region, INTERREG-Europe, Connecting Europe Facility, the Vanguard Initiative, European Urban Initiative, Creative Europe, Digital Europe en Interregional Innovation Investments instrument (I3).

Artikel 7.3.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de cofinanciering van projecten die in aanmerking komen voor steun uit de Europese thematische fondsen 2021-2027.

Artikel 7.3.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt als:

  • a.

    het project voldoet aan de voorwaarden die gelden voor het betreffende thematische fonds;

  • b.

    het project draagt voldoende bij aan één of meerdere provinciale doelen uit de vigerende omgevingsvisie.

Artikel 7.3.4 Vooroverleg

  • 1. Voordat een aanvraag kan worden ingediend, vindt er vooroverleg plaats aan de hand van een concept projectplan.

  • 2. Het vooroverleg wordt gepland na ontvangst van het concept projectplan en vindt plaats binnen 12 weken.

Artikel 7.3.5 Weigeringsgronden

Voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden, wordt de subsidie geheel geweigerd.

Artikel 7.3.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 50 % van de verplichte cofinanciering die de aanvrager moet aantrekken dan wel zelf inbrengen voor de bijdrage die hij kan ontvangen uit het Europees thematisch fonds 2021-2027.

  • 2. De subsidie bedraagt maximaal € 150.000.

Artikel 7.3.7 Opschortende voorwaarde

  • 1. De subsidie wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat de aanvrager aantoont dat de bijbehorende Europese steunverlening uit het Europese thematische fonds 2021-2027 is verstrekt.

  • 2. Als niet binnen zes maanden na subsidieverlening is voldaan aan de opschortende voorwaarde kan de beschikking tot subsidieverlening worden ingetrokken.

Paragraaf 7.4 Toekomstbestendige bedrijventerreinen - Procesondersteuning

Artikel 7.4.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor procesondersteuning ten behoeve van het toekomstbestendiger maken van bestaande bedrijventerreinen voor:

  • a.

    het opzetten of verbeteren van het organiserend vermogen op een bedrijventerrein; of

  • b.

    het bevorderen van publiek private samenwerking zodat de ondernemers op een bedrijventerrein zich beter kunnen weren tegen criminele activiteiten waardoor de veiligheid verbetert;

  • c.

    de planvorming van collectieve fysieke maatregelen op bedrijventerreinen die zich richt op het opzetten en uitvoeren van een gebiedsproces, het analyseren van knelpunten en kansen, het onderzoeken van de haalbaarheid of het uitwerken van plannen en businesscases met betrekking tot één of meerdere van de volgende thema’s:

    • 1e.

      herstructurering;

    • 2e.

      energietransitie inclusief gebiedsgerichte aanpak energiebesparing bij bedrijven;

    • 3e.

      circulaire economie;

    • 4e.

      klimaatadaptatie;

    • 5e.

      biodiversiteit;

    • 6e.

      digitale ontsluiting;

    • 7e.

      weerbaarheid tegen criminaliteit;

    • 8e.

      buitenruimte die aanzet tot sporten en bewegen;

    • 9e.

      collectieve vormen van vervoer van en naar een bedrijventerrein;

    • 10e.

      gedeelde (slimme) laadinfrastructuur of collectief aanbod van duurzame brandstoffen/energiedragers;

    • 11e.

      slimme en schone vervoers- en transportconcepten;

    • 12e.

      gedeelde truck parkings;

    • 13e.

      fysieke voorzieningen voor onderwijs en ontmoeting.

Artikel 7.4.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt als:

    • a.

      de activiteit betrekking heeft op ten minste één bedrijventerrein;

    • b.

      er draagvlak voor de activiteiten is bij een of meer gemeenten en het bedrijfsleven, dat onder meer bestaat uit op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven, betrokken ondernemersverenigingen of brancheorganisatie; en

    • c.

      de activiteiten de toekomstbestendigheid van het bedrijventerreinen vergroten.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef onder c, voor het thema herstructurering slechts verstrekt als maatregelen voor het vergroten van de biodiversiteit en ten behoeve van klimaatadaptatie onderdeel uitmaken van de activiteit.

  • 3. Onverminderd het eerste lid, wordt subsidie voor activiteiten die betrekking hebben op het stimuleren van energiebesparing bij bedrijven als bedoeld in artikel 7.4.1, eerste lid, aanhef en onder c, alleen verstrekt als uit een schriftelijke onderbouwing blijkt dat er afstemming tussen de Omgevingsdienst en aanvrager heeft plaatsgevonden over de voorgenomen activiteiten in relatie tot eventuele toezichts- en handhavingsactiviteiten.

Artikel 7.4.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen of gemeenten

Artikel 7.4.4 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt waaruit blijkt op welke wijze aan de criteria als bedoeld in artikel 7.4.2 wordt voldaan. De aanvrager maakt gebruik van het vooroverlegformulier, bedoeld in artikel 7.4.8, eerste lid.

Artikel 7.4.5 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor inhuur van externe deskundigen.

Artikel 7.4.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder a, b en c, bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 100.000.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van de subsidiepercentages en maximumbedragen genoemd in het eerste lid.

  • 3. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie als bedoeld in artikel 7.4.1, aanhef en onder a, ten hoogste 70% voor bedrijventerreinen waarvan:

    • a.

      het organiserend vermogen niet is geformaliseerd in een rechtspersoon en ook niet in enige vorm georganiseerd is in een samenwerkingsverband; en

    • b.

      de subsidiabele kosten niet meer € 25.000 bedragen.

Artikel 7.4.7 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht de activiteiten als bedoeld in artikel 7.4.1, binnen 24 maanden na het verlenen van de subsidie uit te voeren.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht de opgeleverde eindproducten, conclusies en resultaten van de gesubsidieerde activiteit te overleggen bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie, of als een dergelijk verzoek niet vereist is, op verzoek van de provincie in het kader van een evaluatieonderzoek als bedoeld in artikel 1.4.8;

  • 3. Op verzoek van de provincie neemt de subsidieontvanger deel aan activiteiten om kennis te delen over toekomstbestendige bedrijventerreinen waarbij rekening zal worden gehouden met intellectuele eigendomsrechten.

  • 4. De termijn genoemd in het eerste lid kan door Gedeputeerde Staten met maximaal 12 maanden worden verlengd.

Artikel 7.4.8 Vooroverleg

  • 1. Voordat een aanvraag wordt ingediend, vindt er een vooroverleg plaats dat aangevraagd wordt met een door de provincie beschikbaar gesteld vooroverlegformulier.

  • 2. Het vooroverleg vindt plaats binnen zes weken na ontvangst van het vooroverlegformulier.

  • 3. Tijdens het vooroverleg wordt in ieder geval aan de orde gesteld:

    • a.

      het organiserend vermogen op het bedrijventerrein;

    • b.

      de collectiviteit van de activiteit;

    • c.

      de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de toekomstbestendigheid van het bedrijventerrein;

    • d.

      investeringsbereidheid van betrokken ondernemers;

    • e.

      overige mogelijkheden voor financiering of revolverende financiering van de activiteit;

    • f.

      realistische planning en uitvoeringstermijn;

    • g.

      welke informatie bij de aanvraag wordt ingediend;

    • h.

      draagvlak voor de activiteit.

Paragraa 7.5 Toekomstbestendige bedrijventerreinen – Realisatie fysieke maatregelen

Artikel 7.5.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de realisatie van fysieke collectieve maatregelen met inbegrip van de procesbegeleiding ten behoeve van het toekomstbestendiger maken van bestaande bedrijventerreinen door:

  • a.

    (circulaire)herstructurering, vernieuwing, herontwikkeling, aanpassing van ruimtelijke inrichting of ruimtelijke kwalitatieve verbeteringen op bedrijventerreinen en noodzakelijke bedrijfsverplaatsingen of (circulaire) sloop ten behoeve van verbetering van het bedrijventerrein;

  • b.

    de aanleg van duurzame energie- en warmtesystemen en energieopslag op het bedrijventerrein;

  • c.

    weerbaarheid tegen criminaliteit;

  • d.

    klimaatadaptatie, met uitzondering van CO2-afvang en -opslag en CO2-afvang en -gebruik;

  • e.

    vergroten van de biodiversiteit;

  • f.

    de aanleg van buitenruimte die aanzet tot sporten en bewegen.

Artikel 7.5.2 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt als:

    • a.

      er aantoonbaar sprake is van een tekort in de financiering van het project;

    • b.

      de activiteit betrekking heeft op minimaal één bedrijventerreinen in de provincie Gelderland;

    • c.

      er draagvlak voor de activiteiten is bij een of meer gemeenten en het bedrijfsleven, dat onder meer bestaat uit op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven, betrokken ondernemersverenigingen of brancheorganisatie;

    • d.

      de activiteiten de toekomstbestendigheid van het bedrijventerreinen vergroten;

    • e.

      het organiserend vermogen van het bedrijfsleven op het betreffende bedrijventerrein toereikend is of er een plan wordt voorgelegd waaruit blijkt dat er stappen worden gezet om dit in orde te maken; en

    • f.

      de uitvoering van het project kan starten en binnen drie jaar is gerealiseerd;

    • g.

      de aanvrager aannemelijk heeft kunnen maken dat voor de financiering van de activiteiten geen of onvoldoende aanspraak kan worden gemaakt op financiering uit al dan niet revolverende fondsen van OostNL, PFG en OHG.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 7.5.1, aanhef en onder a, voor herstructurering slechts verstrekt als maatregelen zijn meegenomen voor het vergroten van de biodiversiteit en voor klimaatadaptatie.

  • 3. Onverminderd het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 7.5.1, aanhef en onder b, voor energie- en warmtesystemen en energieopslag slechts verstrekt als geïnteresseerde derden op het bedrijventerrein toegang kunnen krijgen tot of gebruik mogen maken van het systeem.

Artikel 7.5.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen of gemeenten.

Artikel 7.5.4 Vooroverleg

  • 1. Voordat een aanvraag wordt ingediend, vindt er een vooroverleg plaats dat aangevraagd wordt met het door de provincie beschikbaar gestelde vooroverlegformulier.

  • 2. Het vooroverleg vindt plaats binnen zes weken na ontvangst van het vooroverlegformulier.

  • 3. Tijdens het vooroverleg wordt in ieder geval aan de orde gesteld:

    • a.

      het organiserend vermogen op het bedrijventerrein;

    • b.

      de collectiviteit van de activiteit;

    • c.

      de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de toekomstbestendigheid van het bedrijventerrein;

    • d.

      de onderbouwing van het financiële tekort en de looptijd van het project op basis waarvan dit tekort wordt berekend;

    • e.

      investeringsbereidheid van betrokken ondernemers

    • f.

      overige mogelijkheden voor financiering of revolverende financiering van de activiteit;

    • g.

      realistische planning en uitvoeringstermijn;

    • h.

      op welke wijze deelnemende partijen kosten kunnen maken voor het project;

    • i.

      welke informatie bij de aanvraag wordt ingediend;

    • j.

      draagvlak voor de activiteit.

Artikel 7.5.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt waaruit blijkt op welke wijze aan de criteria als bedoeld in artikel 7.5.2 wordt voldaan. De aanvrager maakt gebruik van het vooroverlegformulier, bedoeld in artikel 7.5.4, eerste lid.

Artikel 7.5.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie wordt bepaald op basis van het financieel tekort.

  • 2. De subsidie bedraagt niet meer dan 50% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van €500.000,-, tenzij in dit artikel anders is bepaald.

  • 3. Als sprake is van circulair hergebruik van bouwmateriaal, industrieel, flexibel en demontabel bouwen of circulaire sloop wordt de subsidie met 5% verhoogd.

  • 4. In afwijking van het tweede lid, bedraagt de subsidie, bedoeld in artikel 7.5.1 aanhef en onder a en b, voor zover deze zien op maatregelen voor energieopslag, niet meer dan de investeringen van de aan het project deelnemende partijen met een maximum van € 500.000 per project.

  • 5. In afwijking van het tweede lid, bedraagt de subsidie als bedoeld in artikel 7.5.1 aanhef en onder b, voor zover deze zien op maatregelen voor de aanleg van duurzame energie- en warmtesystemen, niet meer dan 30% van de subsidiabele kosten voor zover de subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen, met een maximum van € 500.000 per project.

  • 6. In afwijking van het tweede lid, bedraagt de subsidie als bedoeld in artikel 7.5.1 ,aanhef en onder d, maximaal 40% van de subsidiabele kosten voor zover de subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen, met een maximum van € 500.000 per project.

  • 7. In afwijking van het tweede en zesde lid, bedraagt de subsidie als bedoeld in artikel 7.5.1, aanhef en onder d en e, voor de volgende gebouwgebonden maatregelen:

    • a.

      de aanleg van een extensief groen dak: maximaal € 30 per m2 tot een maximum van € 10.000 per pand;

    • b.

      de aanleg van een intensief groen dak: maximaal € 50 per m2 tot een maximum van € 20.000 per pand;

    • c.

      de aanleg van een groene gevel: maximaal € 30 per m2 tot een maximum van € 10.000 per pand.

  • 8. Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van de in het tweede, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lid genoemde subsidiepercentages en maximale bedragen, als de Algemene groepsvrijstellingsverordening ruimte biedt voor hogere percentages.

Artikel 7.5.7 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt geweigerd als:

    • a.

      er geen vooroverleg heeft plaats gevonden;

    • b.

      verstrekking van de subsidie zou leiden tot lagere dan actuele marktconforme prijzen van de grond en gebouwen in de omgeving van het project.

  • 2. Onverminderd het eerste lid wordt de subsidie geweigerd als voor de subsidiabele activiteit genoemd in artikel 7.5.1, aanhef en onder a, sprake is van specifieke infrastructuur.

  • 3. Onverminderd artikel 1.3.4 aanhef en onder f en het eerste lid, wordt subsidie geweigerd als voor de subsidiabele activiteit genoemd in artikel 7.5.1, aanhef en onder d, de investeringen worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat ondernemingen voldoen aan reeds vastgestelde en nog niet in werking getreden Unienormen of kosten geen rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming.

Artikel 7.5.8 Niet-subsidiabele kosten

Geen subsidie wordt verstrekt voor:

  • a. kosten die worden gemaakt tot en met het definitief ontwerp;

  • b. waardedaling van gronden of opstallen veroorzaakt door markt- of economische factoren;

  • c. kosten die gemaakt worden voor activiteiten die buiten het exploitatiegebied van het project vallen;

  • d. verwervingen of inbrengwaarde van onroerende zaken die in de exploitatie van het project zijn opgenomen en met een hogere waarde dan de actuele getaxeerde marktwaarde op basis van het huidige gebruik of leegstand; en

  • e. kosten van planschade.

Artikel 7.5.9 Verplichtingen

  • 1. De subsidiabele activiteit is binnen drie jaar na datum van de beschikking tot subsidieverlening afgerond. Deze termijn kan met door Gedeputeerde Staten met maximaal 18 maanden worden verlengd.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht de resultaten van de gesubsidieerde activiteit te overleggen bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie.

  • 3. Op verzoek van de provincie neemt subsidieontvanger deel aan activiteiten om kennis te delen waarbij rekening zal worden gehouden met intellectuele eigendomsrechten.

  • 4. De subsidieontvanger legt bij het verzoek tot vaststelling foto’s over van voor en na afronding van het project ten behoeve van de Beeldbank.

Artikel 7.5.10 Communautair toetsingskader

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 7.5.1, aanhef en onder a en b, voor zover deze zien op maatregelen voor energieopslag, wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 56 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 7.5.1, aanhef en onder b, voor zover deze zien op maatregelen voor de aanleg van duurzame energie- en warmtesystemen, wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 46 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 7.5.1, aanhef en onder d, wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 36 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 4. De aanvullende subsidie voor circulair hergebruik van bouwmateriaal, industrieel, flexibel en demontabel bouwen of circulaire sloop als bedoeld in artikel 7.5.6, derde lid, wordt slechts verstrekt zover deze niet in strijd is met de de-minimis steun Verordening (EU), Nr. 1407/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 (Pb EU L 352/1).

Paragraaf 7.6 Perspectieffonds Gelderland

Artikel 7.6.1 Begripsomschrijvingen

  • a. PFG: Perspectieffonds Gelderland, een fonds dat door het financieren van een meerjarige businesscase, een bijdrage kan leveren aan grote maatschappelijke vraagstukken;

  • b. PFG-financiering: financieringsvorm bestaande uit een bijdrage van de aanvrager, bijdrage uit het PFG-fonds en een subsidie.

Artikel 7.6.2 Subsidie

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG wordt verstrekt als onderdeel van de PFG-financiering.

Artikel 7.6.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt als:

  • a.

    de fondsbeheerder van het PFG positief heeft geadviseerd over de business case, waaruit blijkt dat er een onrendabele top is die niet op een andere wijze gefinancierd kan worden;

  • b.

    minimaal 50% van de activiteit gefinancierd wordt door de aanvrager; en

  • c.

    een deel van de activiteit gefinancierd wordt uit het PFG.

Artikel 7.6.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 20 % van het totale gefinancierde bedrag uit het LTI-fonds.

Artikel 7.6.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 overlegt de aanvrager bij de aanvraag om subsidie als er sprake is van een samenwerkingsverband een samenwerkingsovereenkomst, waaruit blijkt dat de aanvrager penvoerder is.

Artikel 7.6.6 Aanvrager

Subsidie wordt alleen verstrekt aan een rechtspersoon met een vestiging in Gelderland.

Artikel 7.6.7 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als op grond van een andere paragraaf subsidie kan worden verstrekt.

Hoofdstuk 8 Milieu, Energietransitie en Klimaatadaptie

Paragraaf 8.1 Algemene bepalingen

Paragraaf 8.2 Lokale hernieuwbare energieprojecten

Artikel 8.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Artikel 8.2.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van een lokaal hernieuwbare-energieproject.

Artikel 8.2.3 Criteria

  • 1. Subsidie aan een hernieuwbare-energiegemeenschap of een rechtspersoon zonder winstoogmerk wordt slechts verstrekt als:

    • a.

      minimaal 50 natuurlijke personen wonend op 50 verschillende adressen deelnemen door middel van een financiële bijdrage;

    • b.

      de financiële bijdrage van voornoemde personen gezamenlijk ten minste 25% van de kosten bedraagt;

    • c.

      de bijdrage per natuurlijk persoon minimaal €50 bedraagt; en

    • d.

      het lokale hernieuwbare energieproject een terugverdientijd heeft van minimaal vijf jaar.

  • 2. Subsidie aan VvE’s wordt slechts verstrekt als:

    • a.

      de VvE bestaat uit ten minste 50 natuurlijke personen wonend op 50 verschillende adressen;

    • b.

      de financiële bijdrage van de VvE ten minste 25% van de kosten bedraagt;

    • c.

      het lokale hernieuwbare energieproject een terugverdientijd heeft van minimaal vijf jaar; en

    • d.

      het lokale hernieuwbare energieproject onderdeel vormt van (aard en nagelvast is verbonden met) het gebouw of groep van gebouwen van de VvE.

Artikel 8.2.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan een hernieuwbare-energiegemeenschap, een rechtspersonen zonder winstoogmerk en een VvE.

  • 2. Als VvE’s samenwerken bij het lokale hernieuwbare energieproject kan de aanvraag door een van de bij die samenwerking betrokken VvE’s mede namens de andere VvE’s worden ingediend.

Artikel 8.2.5 Niet-subsidiabele kosten

Geen subsidie wordt verstrekt voor:

  • a.

    de verwerving van grond of gebouwen;

  • b.

    kosten voor dakrenovatie, dakversteviging of asbestverwijdering;

  • c.

    exploitatiekosten; of

  • d.

    kosten voor beëindiging of ontmanteling van het lokale hernieuwbare energieproject.

Artikel 8.2.6 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag door een hernieuwbare-energiegemeenschap of een rechtspersoon zonder winstoogmerk verstrekt:

    • a.

      een document met een overzicht van NAW-gegevens van de deelnemende natuurlijke personen;

    • b.

      een opgave van de hoogte van de financiële bijdrage per natuurlijke persoon; en

    • c.

      offertes ter ondersteuning van de projectbegroting.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag door een VvE verstrekt:

    • a.

      een document met een overzicht van NAW-gegevens van haar leden en van de hoogte van de gezamenlijke financiële bijdrage;

    • b.

      een besluit van de VvE tot financiële deelname met een bedrag dat minimaal 25% van de kosten van het lokaal hernieuwbare-energieproject bedraagt;

    • c.

      offertes ter ondersteuning van de projectbegroting; en

    • d.

      als de aanvraag namens samenwerkende VvE’s wordt ingediend: een verklaring van alle betrokken VvE’s waaruit de aard en de omvang van de samenwerking blijkt of een kopie van de samenwerkingsovereenkomst.

  • 3. Een aanvraag voor subsidie wordt voor 1 oktober ingediend.

Artikel 8.2.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten, met een minimum van €3.500 en een maximum van €100.000.

  • 2. Voor waterkrachtinstallaties bedraagt de subsidie ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten, met een minimum van €3.500 en een maximum van €200.000.

Artikel 8.2.8 Wijze van berekening subsidiebedrag

  • 1. De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 8.2.7 wordt gekoppeld aan het geïnstalleerde vermogen dat is opgegeven in de aanvraag.

  • 2. Het subsidiebedrag wordt bij de vaststelling naar verhouding aangepast als het feitelijk geïnstalleerde vermogen lager is dan in de aanvraag is opgegeven.

Artikel 8.2.9 Verplichting

De subsidieontvanger start in het kalenderjaar waarin de subsidie wordt aangevraagd met het uitvoeren van de subsidiabele activiteit.

Paragraaf 8.3 Voorfinanciering ontwikkelkosten

Artikel 8.3.1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a.

      duurzaam energiebedrijf: een onderneming voor de productie van windenergie, zonne-energie en waterenergie;

    • b.

      windpark: een of meerdere windmolens die organisatorisch en ruimtelijk met elkaar samenhangen en die een totaal gezamenlijk vermogen hebben van ten minste 5 MW;

    • c.

      zonnepark: grondgebonden zonnepanelen die organisatorisch en ruimtelijk met elkaar samenhangen met een totaal vermogen van ten minste 1 MW;

    • d.

      waterenergie-installatie: een installatie die elektriciteit opwekt door middel van waterkracht (stromend of neerstortend water) of aquathermie (duurzaam verwarmen en verkoelen met oppervlaktewater of afvalwater);

    • e.

      bevoegde bestuursorgaan: de gemeenteraad of, voor zover toepassing wordt gegeven aan artikel 9e, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998, Provinciale Staten.

  • 2. Deze paragraaf is niet van toepassing op de hernieuwbare-energiegemeenschap, genoemd in paragraaf 8.2.

Artikel 8.3.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de voorbereiding van een windpark, een zonnepark of waterenergie-installatie.

Artikel 8.3.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt als:

    • a.

      het windpark, zonnepark of de waterenergie-installatie niet in strijd is met het provinciale omgevingsbeleid;

    • b.

      de realisatie van het windpark, zonnepark of de waterenergie-installatie naar verwachting gefinancierd kan worden en een positief bedrijfseconomisch resultaat verwacht wordt binnen een termijn van drie jaren na het in gebruik nemen ervan;

    • c.

      natuurlijke personen direct of indirect ten minste voor 50% zeggenschap hebben over de exploitatie en ten minste voor 50% delen in de winst;

    • d.

      de aanvrager in staat is om voldoende gekwalificeerde personen aan te trekken of in te zetten om de realisatie en de exploitatie van het windpark, zonnepark of de waterenergie-installatie te verzekeren;

    • e.

      het bevoegde bestuursorgaan bereid is mee te werken aan het windpark, zonnepark of de waterenergie-installatie.

  • 2. Over de criteria als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, wordt voorafgaand aan een beslissing op een aanvraag advies gevraagd aan Oost NL, tenzij de aanvraag buiten behandeling wordt gelaten of de aanvraag moet worden afgewezen omdat niet wordt voldaan aan enig ander criterium voor het verstrekken van subsidie.

Artikel 8.3.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan duurzame energiebedrijven waarbij ten minste 50 natuurlijke personen door middel van lidmaatschap, aandelenbezit of op andere wijze bij het duurzame energiebedrijf zijn aangesloten en die wonen op afzonderlijke adressen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan subsidie worden verstrekt aan een onderneming die voor ten minste 50% in eigendom is van een duurzaam energiebedrijf als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8.3.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. Subsidie bedraagt ten hoogste 90% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 400.000.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie maximaal het bedrag dat wordt berekend naar rato van het aandeel dat de natuurlijke personen direct of indirect gezamenlijk hebben in het vermogen van de aanvrager.

  • 3. De subsidie wordt verstrekt in de vorm van een geldlening met een looptijd van maximaal vijf jaar en een rente van 3% per jaar. De subsidieontvanger is verplicht de geldlening terug te betalen, vermeerderd met de rente.

  • 4. Als blijkt dat het windpark, zonnepark of de waterenergie-installatie niet kan worden gerealiseerd als gevolg van strijd met een goede ruimtelijke ordening of het weigeren van een aanvraag voor een watervergunning, dan besluiten Gedeputeerde Staten op een daartoe strekkend gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger tot het intrekken van de verplichting tot terugbetaling van de lening en de rente.

Artikel 8.3.6 Aanvraag

  • 1. Als de voorbereiding van een zonnepark of windpark in fasen gebeurt, kunnen voor elke fase afzonderlijke aanvragen worden ingediend. De som van alle subsidies voor afzonderlijke aanvragen gaat het maximum van artikel 8.3.5, eerste lid, niet te boven.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      informatie waaruit blijkt dat een zonnepark, windpark of een waterenergie-installatie niet in strijd is met het provinciale omgevingsbeleid;

    • b.

      informatie waaruit blijkt dat de realisatie van een zonnepark, windpark of een waterenergie-installatie naar verwachting gefinancierd kan worden;

    • c.

      een onderbouwde prognose van het bedrijfseconomische resultaat in de vijf jaren na het in gebruik nemen van een zonnepark, windpark of een waterenergie-installatie;

    • d.

      informatie waaruit blijkt dat de natuurlijke personen als bedoeld in artikel 8.3.3, eerste lid onder c, ten minste voor 50% zeggenschap hebben over de exploitatie en ten minste voor 50% delen in de winst;

    • e.

      informatie waaruit blijkt dat de aanvrager in staat is om voldoende gekwalificeerde personen aan te trekken of in te zetten om de realisatie en de exploitatie van een zonnepark, windpark of een waterenergie-installatie te verzekeren;

    • f.

      informatie waaruit blijkt dat het bevoegde bestuursorgaan van een zonnepark, windpark of een waterenergie-installatie wil meewerken.

Artikel 8.3.7 Voorwaarde

De subsidie wordt verstrekt op voorwaarde dat de ontvanger meewerkt aan de totstandkoming van een privaatrechtelijke overeenkomst van geldlening als bedoeld in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 8.3.8 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor zover dat in overeenstemming is met hoofdstuk I en artikel 22 van de AGVV.

Paragraaf 8.4 Procesondersteuning Wijk van de toekomst

Artikel 8.4.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    wijk: een geografische eenheid van ten minste 400 woningen in een gemeente met meer dan 10.000 woningen of een geografische eenheid van ten minste 150 woningen in een gemeente met minder dan 10.000 woningen;

  • b.

    integraal transitieplan: een in overleg met betrokken partijen tot stand gekomen plan met maatregelen gericht op het beperken van het fossiele energieverbruik in de wijk, waaronder in ieder geval bestaande gebouwen.

Artikel 8.4.2 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor opdrachtverlening aan een onafhankelijke externe deskundige voor:

    • a.

      het ontwerpen, voorbereiden en in gang zetten van een proces gericht op het maken van een integraal transitieplan voor de verduurzaming van de wijk;

    • b.

      het uitvoeren van een proces gericht op het opstellen van een integraal transitieplan.

  • 2. Subsidie kan worden verstrekt voor een proces dat is gericht op een wijk of meerdere aaneengesloten wijken.

Artikel 8.4.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt als:

    • a.

      de externe deskundige is geselecteerd uit ten minste drie offertes;

    • b.

      de externe deskundige aantoonbaar ervaring heeft op het terrein waarop hij wordt ingeschakeld.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het eerste lid, onder a ten aanzien van subsidie als bedoeld in artikel 8.4.2, eerste lid, onder b.

Artikel 8.4.4 Voorwaarden

Subsidie als bedoeld in artikel 8.4.2, eerste lid, onder b wordt slechts verstrekt als de aanvrager een document kan overleggen waaruit blijkt:

  • a.

    hoe het daar genoemde proces, zal worden ingericht en welke partijen hierbij zullen worden betrokken;

  • b.

    hoeveel energie er in de wijk wordt gebruikt voor het treffen van maatregelen en een inschatting van het energiegebruik nadat maatregelen getroffen zijn; en

  • c.

    dat er bereidheid is bij bewoners en andere betrokken partijen om deel te nemen aan het proces om te komen tot een transitieplan.

Artikel 8.4.5 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een gemeente.

Artikel 8.4.6 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten van:

  • a.

    de externe deskundige; en

  • b.

    andere kosten die rechtstreeks verband houden met het proces met een maximum van 15% van de totale kosten.

Artikel 8.4.7 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 8.4.2, eerste lid, onder a bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 10.000.

  • 2. De subsidie als bedoeld in artikel 8.4.2, eerste lid, onder b bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 40.000.

  • 3. In afwijking van het tweede lid bedraagt de subsidie als bedoeld in artikel 8.4.2, eerste lid, onder b ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 30.000 als voor de betreffende wijk subsidie is verleend als bedoeld in artikel 8.4.2, eerste lid 1, onder a.

Artikel 8.4.8 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de volgende gegevens overgelegd:

    • a.

      de offertes als bedoeld in artikel 8.4.3;

    • b.

      documenten waaruit blijkt dat de externe deskundige ervaring heeft op het terrein waarop hij wordt ingeschakeld; en

    • c.

      een aanduiding op kaart van de betreffende wijk of wijken.

  • 2. Onverminderd het eerste lid wordt bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 8.4.2, eerste lid, onder b het document gevoegd als bedoeld in artikel 8.4.4.

Artikel 8.4.9 Verplichtingen

  • 1. De aanvrager brengt binnen zes weken na beëindiging van de activiteiten verslag uit aan Gedeputeerde Staten.

  • 2. Het verslag van de activiteiten als bedoeld in artikel 8.4.2, eerste lid, onder a bevat ten minste een beschrijving van:

    • a.

      de gevolgde aanpak;

    • b.

      de bereidheid van de betrokken partijen, met name de bewoners, om deel te nemen aan het proces tot verduurzaming van de wijk; en

    • c.

      de wijze waarop de externe deskundige het proces heeft begeleid.

  • 3. Het verslag over de activiteiten als bedoeld in artikel 8.4.2, eerste lid, onder b bevat ten minste een beschrijving van:

    • a.

      de gevolgde aanpak;

    • b.

      het verloop van het proces;

    • c.

      gemaakte afspraken;

    • d.

      de deelnemende partijen aan het proces en hun inbreng;

    • e.

      het netwerk van betrokken partijen in de wijk;

    • f.

      het draagvlak voor een transitie bij de betrokken partijen;

    • g.

      risico’s en de wijze waarop deze gemitigeerd kunnen worden; en

    • h.

      de wijze waarop is deelgenomen aan het kennis- en leerprogramma Wijk van de Toekomst.

Artikel 8.4.10

Als de subsidie meer bedraagt dan € 24.999 wordt ten behoeve van de vaststelling van de subsidie het verslag als bedoeld in artikel 8.4.9, derde lid, aangemerkt als het inhoudelijk verslag als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de AsG.

Paragraaf 8.5 Ondersteuning van gemeenten bij toezicht op energiebesparing 2021-2024

Artikel 8.5.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    energieverbruikers: bedrijven die vallen onder de reikwijdte van paragraaf 5.4.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b.

    Gelderse aanpak: een aanpak gericht op communicatie, stimulering van bedrijven via collectieve projecten en handhaving;

  • c.

    toezicht: toezicht op de naleving van paragraaf 5.4.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 8.5.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het uitoefenen van toezicht in 2021 tot en met 2024.

Artikel 8.5.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de aanvrager de Gelderse aanpak volgt;

    • b.

      de aanvrager een overeenkomst heeft met de Omgevingsdienst over toezicht.

  • 2. Subsidie wordt voorts alleen verstrekt als de aanvrager in de periode van 2021 tot en met 2024 bij ten minste 50% van het aantal energieverbruikers in de gemeente toezicht uitoefent

  • 3. Het aantal energieverbruikers in een gemeente wordt bepaald aan de hand van gegevens van de Gelderse omgevingsdiensten

Artikel 8.5.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten.

  • 2. Een omgevingsdienst kan optreden als aanvrager namens een of meerdere gemeenten.

Artikel 8.5.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt € 400 per energieverbruiker waar in de periode van 2021 tot en met 2024 toezicht wordt uitgeoefend.

  • 2. Subsidie wordt aangevraagd uiterlijk op 1 juni van het kalenderjaar of het eerste kalenderjaar als de aanvraag betrekking heeft op meerdere kalenderjaren. Artikel 1.3.4, aanhef en onder b, is niet van toepassing.

Artikel 8.5.6 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een plan waarin wordt beschreven op welke wijze gedurende de periode van 2021 tot en met 2024 bij ten minste 50% van de energieverbruikers in de gemeente toezicht is of wordt uitgeoefend;

  • b.

    de overeenkomst als bedoeld in artikel 8.5.3, eerste lid, aanhef en onder b;

  • c.

    een opgave van het aantal energieverbruikers.

Paragraaf 8.6 Energieloketten 2021-2024

Artikel 8.6.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    actieve marktbenadering: een door de aanvrager geregisseerde planmatige aanpak waarin particuliere woningeigenaren in een wijk of een buurt, of bepaalde doelgroepen in een wijk, een buurt of in de gemeente, worden benaderd om energiebesparende maatregelen aan hun woningen te treffen of om hernieuwbare energie op te wekken;

  • b.

    digitaal: via e-mail en via een website;

  • c.

    energieloket: een informatiepunt gericht op het informeren van bewoners over energiebesparing en energiebesparende maatregelen aan en opwekking van hernieuwbare energie bij bestaande woningen en mogelijkheden om die maatregelen te financieren;

  • d.

    professionalisering: activiteiten gericht op het vergroten van de bekendheid, zichtbaarheid, toegankelijkheid en bereikbaarheid van het energieloket, toepassing van marketing, het ontwikkelen of doorontwikkelen van een klantvolgsysteem, het monitoren van het bereik en de effecten van het energieloket, het inspelen op ontwikkelingen in de energietransitie binnen de bebouwde omgeving en het structureel inrichten en aansturen van het energieloket gedurende het tijdvak waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 8.6.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het financieren van energieloketten.

Artikel 8.6.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt verstrekt voor een of meerdere kalenderjaren.

  • 2. Subsidie wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het energieloket in de periode 2021 tot en met 2024 operationeel is, of een of meerdere jaren binnen die periode;

    • b.

      het energieloket fysiek, digitaal en telefonisch bereikbaar is voor het verstrekken van informatie;

    • c.

      het energieloket gebruik maakt van een klantvolgsysteem en een monitoringssysteem;

    • d.

      de aanvrager met het energieloket afspraken heeft gemaakt over het uitvoeren van een actieve marktbenadering; en

    • e.

      professionalisering wordt doorgevoerd.

Artikel 8.6.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan gemeenten.

  • 2. Als gemeenten samenwerken bij het in stand houden van een gezamenlijk energieloket kan de aanvraag door een van de bij die samenwerking betrokken gemeenten mede namens de andere gemeenten worden ingediend.

Artikel 8.6.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt de som van het inwoneraantal op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd, vermenigvuldigd met een bedrag van € 0,50 en vervolgens vermenigvuldigd met het aantal jaren waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

  • 2. Het inwoneraantal wordt bepaald aan de hand van CBS-gegevens.

  • 3. Kosten die in het jaar of de jaren waarin het energieloket operationeel is worden gemaakt, zijn subsidiabel.

  • 4. Artikel 1.3.4, aanhef en onder b, is niet van toepassing.

Artikel 8.6.6 Aanvraag

  • 1. Subsidie wordt aangevraagd uiterlijk op 1 juni van het kalenderjaar of het eerste kalenderjaar als de aanvraag betrekking heeft op meerdere kalenderjaren.

  • 2. Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in elk geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een plan van aanpak met een beschrijving van de activiteiten die het energieloket zal gaan uitvoeren, waarin ten minste ook wordt ingegaan op de actieve marktbenadering;

    • b.

      een beschrijving van de professionalisering van het energieloket, waarin wordt ingegaan op wijze waarop de continuïteit van het energieloket wordt geborgd;

    • c.

      een beschrijving van de wijze waarop het energieloket bereikbaar is;

    • d.

      als de aanvraag namens samenwerkende gemeenten wordt ingediend een verklaring van alle samenwerkende gemeenten of een kopie van de samenwerkingsovereenkomst waaruit de aard en de omvang van de samenwerking blijkt.

Artikel 8.6.7 Vaststelling

Op grond van artikel 25, derde lid, van de AsG wordt de subsidie vastgesteld met toepassing van artikel 25, eerste lid, van de AsG.

Artikel 8.6.8 Verplichtingen

  • 1. In afwijking van artikel 1.4.3 legt de subsidieontvanger jaarlijks uiterlijk in maart een rapportage over het voorgaande kalenderjaar over waarin een beschrijving wordt gegeven van:

    • a.

      de activiteiten van het energieloket in het voorgaande kalenderjaar; en

    • b.

      de daarbij behaalde resultaten.

  • 2. Bij de beschrijving van de resultaten als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, wordt gebruik gemaakt van de data uit het klantvolgsysteem en monitoringsysteem.

Paragraaf 8.7 Opruiming drugsafval 2021 - 2024

Artikel 8.7.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    bodem: bodem, inclusief de bodem en oevers van een oppervlaktewater;

  • b.

    drugsafval: afval dat ontstaat bij de productie van synthetische drugs;

  • c.

    dumping van drugsafval: in strijd met wet- en regelgeving achterlaten van drugsafval in of op de bodem, dan wel het lozen of storten van drugsafval in oppervlaktewater;

  • d.

    oppervlaktewater: vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen;

  • e.

    sanering van de bodem: nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd teneinde verontreiniging van de bodem en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken;

  • f.

    synthetische drugs: uit chemische grondstoffen geproduceerde verdovende middelen.

Artikel 8.7.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor projecten gericht op herstel van bodem en oppervlaktewater in geval van dumping van drugsafval, in de vorm van:

  • a.

    afvoer en verwijdering van gedumpt drugsafval;

  • b.

    afvoer en verwijdering van door gedumpt drugsafval verontreinigd oppervlaktewater; of

  • c.

    sanering van de bodem die is verontreinigd als rechtstreeks gevolg van de aanwezigheid van gedumpt drugsafval.

Artikel 8.7.3 Weigeringsgrond

  • 1. Subsidie wordt geweigerd als:

    • a.

      de aanvrager verantwoordelijk of medeverantwoordelijk is voor de productie of dumping van het drugsafval of voor de bodemverontreiniging waarop de aanvraag is gericht;

    • b.

      het drugsafval is aangetroffen binnen een ruimte waar de productie van de synthetische drugs plaatsvond;

    • c.

      het drugsafval is gedumpt via het rioolstelsel, of

    • d.

      voor hetzelfde project reeds eerder subsidie is verstrekt op grond van deze of een andere provinciale subsidieregeling.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onder d, wordt de subsidie niet geweigerd als:

    • a.

      de aanvrager in 2021 of 2022 een subsidie heeft ontvangen voor hetzelfde project op grond van deze of een andere provinciale subsidieregeling; en

    • b.

      de subsidiabele kosten meer bedroegen dan € 24.999.

Artikel 8.7.4 Criteria

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt als:

    • a.

      het project is uitgevoerd in de provincie Gelderland;

    • b.

      het project is gericht op herstel van bodem of oppervlaktewater in geval van dumping van drugsafval, in de vorm van:

      • 1e.

        afvoer en verwijdering van gedumpt drugsafval;

      • 2e.

        afvoer en verwijdering van door gedumpt drugsafval verontreinigd oppervlaktewater, of

      • 3e.

        sanering van de bodem die is verontreinigd als rechtstreeks gevolg van de aanwezigheid van gedumpt drugsafval;

    • c.

      de locatie waarop drugsafval is gedumpt:

      • 1e.

        in geval van een aanvrager als bedoeld in artikel 8.7.5, eerste lid, aanhef en onder a, is gelegen binnen de territoriale bevoegdheid van de aanvrager, of

      • 2e.

        in geval van een aanvrager als bedoeld in artikel 8.7.5, eerste lid, aanhef en onder b of c, tot het eigendom respectievelijk erfpachtrecht van de aanvrager behoort;

    • d.

      de afvoer en verwijdering van het drugsafval heeft plaatsgevonden in de periode 1 december 2020 tot en met 31 december 2024; en

    • e.

      aan het project ten grondslag ligt:

      • 1e.

        een bewijs van melding of aangifte bij de politie van de dumping van het drugsafval in de vorm van een meldingsnummer of proces-verbaalnummer;

      • 2e.

        een beschrijving en foto’s van het gedumpte drugsafval alsmede een kaart met de locatie waar het drugsafval is aangetroffen; en

      • 3e.

        een bewijs van de gemaakte kosten voor de afvoer en verwijdering van het drugsafval of het oppervlaktewater dan wel de sanering van de bodem.

  • 2. Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 8.7.2, aanhef en onder a of b, slechts verstrekt als:

    • a.

      het aangetroffen drugsafval dan wel verontreinigde oppervlaktewater is afgevoerd en verwijderd conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving; en

    • b.

      aan het project een bewijs van afvoer en verwijdering van het drugsafval dan wel verontreinigde oppervlaktewater ten grondslag ligt in de vorm van een afvoerbon.

  • 3. Onverminderd het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 8.7.2, aanhef en onder c, slechts verstrekt als:

    • a.

      de bodem is gesaneerd overeenkomstig de daarvoor geldende wet- en regelgeving; en

    • b.

      aan het project een bewijs van sanering van de bodem ten grondslag ligt in de vorm van een saneringsverslag.

Artikel 8.7.5 Aanvrager

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan:

    • a.

      gemeenten, omgevingsdiensten of waterschappen;

    • b.

      natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen die eigenaar of erfpachter zijn van een locatie waar drugsafval is gedumpt; en

    • c.

      Staatsbosbeheer als eigenaar van een locatie waar drugsafval is gedumpt.

  • 2. In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie worden verstrekt aan andere personen dan rechtspersonen.

Artikel 8.7.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt:

    • a.

      100% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 200.000 als de grond of het water waarop het project betrekking heeft eigendom is van een natuurlijke persoon, privaatrechtelijke rechtspersoon of Staatsbosbeheer, dan wel de subsidieaanvrager een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon is die de grond in erfpacht heeft;;

    • b.

      50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 25.000 en 100% van de bovenliggende subsidiabele kosten tot een maximum van € 175.000 als de grond of het water waarop het project betrekking heeft eigendom is van een publiekrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in artikel 8.7.5, onder a.

  • 2. Als de aanvrager als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, in 2021 of 2022 een subsidie heeft ontvangen op grond van deze of een andere provinciale subsidieregeling terwijl de subsidiabele kosten voor het project meer bedroegen dan € 24.999, wordt de maximaal te verstrekken subsidie van € 200.000 verminderd met de eerder verstrekte subsidie.

Artikel 8.7.7 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking de daadwerkelijk gemaakte kosten derden met betrekking tot:

    • a.

      het afvoeren en verwijderen van gedumpt drugsafval;

    • b.

      het afvoeren en verwijderen van door gedumpt drugsafval verontreinigd oppervlaktewater; en

    • c.

      het saneren van de uit de dumping voortvloeiende verontreinigde bodem.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.4, onder b, komen de kosten voor activiteiten, als bedoeld in artikel 8.7.2, die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen, voor subsidie in aanmerking.

Artikel 8.7.8 Verdelingswijze

  • 1. Onverminderd artikel 1.3.1 wordt subsidie verdeeld over opeenvolgende aanvragen in de rangschikking die volledig gehonoreerd kunnen worden.

  • 2. Onverminderd artikel 1.3.1, tweede lid:

    • a.

      vindt de loting plaats in aanwezigheid van een notaris en ten minste twee onafhankelijke waarnemers; en

    • b.

      wordt de trekking schriftelijk vastgelegd door de notaris, waarbij de aanvragen van hoog naar laag worden gerangschikt in volgorde van trekking.

Artikel 8.7.9 Indieningsperiode

Subsidieaanvragen kunnen worden ingediend tot en met 31 december 2025.

Paragraaf 8.8 Naderingsdetectie Gelderse windturbineparken

Artikel 8.8.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    radartechniek: technische toepassing waarbij een radar nabij het windturbinepark wordt geïnstalleerd om vliegtuigen in de nabijheid van windturbines te detecteren;

  • b.

    transpondertechniek: technische toepassing waarbij transponders in vliegtuigen worden uitgelezen door ontvangers in windturbines;

  • c.

    windturbinepark: twee of meer windturbines met een minimale tiphoogte van 150 meter, waarvoor uiterlijk in 2022 subsidie is verstrekt op basis van het Besluit Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie.

Artikel 8.8.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    de aanschaf en installatie van transpondertechniek of radartechniek; en

  • b.

    het uitvoeren van een vliegtest.

Artikel 8.8.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de windturbines waarvoor de transpondertechniek of radartechniek wordt aangeschaft en geïnstalleerd een minimale tiphoogte van 150 meter hebben; en

  • b.

    de windturbines in de provincie Gelderland staan.

Artikel 8.8.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie kan worden aangevraagd door:

    • a.

      een exploitant van een windturbinepark;

    • b.

      een consortium van windturbineparken; of

    • c.

      een samenwerkingsverband van exploitanten van windturbineparken.

  • 2. Als het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, onder c, geen rechtspersoonlijkheid bezit, wordt subsidie aangevraagd door de penvoerder.

Artikel 8.8.5 Subsidiabele kosten

  • 1. De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten voor de aanschaf van de transpondertechniek of radartechniek;

    • b.

      kosten voor de installatie van de transpondertechniek of radartechniek; en

    • c.

      het uitvoeren van een vliegtest.

  • 2. Kosten voor het onderhoud van de transpondertechniek of radartechniek komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 8.8.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 8.000 per windturbine.

Artikel 8.8.7 Aanvraag

Een aanvraag bevat een offerte voor:

  • a.

    de aanschaf en installatie van de transpondertechniek of radartechniek; of

  • b.

    het uitvoeren van een vliegtest.

Artikel 8.8.8 Verplichtingen

  • 1. De transpondertechniek of radartechniek wordt na installatie van het systeem nog minimaal 10 jaar toegepast.

  • 2. De subsidieontvanger toont bij de subsidievaststelling aan dat de Inspectie Leefomgeving en Transport toestemming heeft verleend voor de toepassing van de naderingsdetectie.

Artikel 8.8.9 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover dat niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 36 van de AGVV.

Paragraaf 8.9 Transitieplan industriële productieprocessen

Artikel 8.9.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a.

      beste beschikbare technieken: beste beschikbare technieken als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet;

    • b.

      quickscan: onderzoek waaruit blijkt dat op een productielocatie van een onderneming voldoende mogelijkheden bestaan voor reductie van CO2- of NOx-uitstoot door verandering van het productieproces op een productielocatie van de aanvrager;

    • c.

      transitieplan: plan voor verandering van het productieproces op een productielocatie van de aanvrager dat als doel heeft reductie van CO2- of NOx-uitstoot.

  • 2. Onder verandering van het productieproces wordt niet verstaan standaardbesparingsopties zoals LED-verlichting, isolatie van het gebouw of het plaatsen van zonnepanelen.

Artikel 8.9.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het opstellen van een transitieplan.

Artikel 8.9.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      uit een quickscan blijkt dat door veranderingen van het productieproces de CO2- of NOx-reductie tezamen ten minste 20% kan bedragen ten opzichte van de huidige uitstoot; en

    • b.

      de productielocatie waarvoor het transitieplan wordt opgesteld in de provincie Gelderland ligt.

  • 2. Het transitieplan wordt opgesteld door een ter zake deskundige adviseur en omvat:

    • a.

      een nulmeting van het energieverbruik, de energie-efficiëntie en de kosten van de CO2- en NOx-uitstoot bij volledige productiecapaciteit;

    • b.

      een beschrijving van de mogelijke verduurzamingsopties, waaronder wijzigingen van het productieproces, met berekeningen van de realiseerbare CO2- en NOx-reductie;

    • c.

      een toetsing van deze verduurzamingsopties aan de beste beschikbare technieken;

    • d.

      een uitwerking van de beste verduurzamingsoptie, met in ieder geval de minimaal benodigde implementatieperiode en investeringen en de terugverdientijd;

    • e.

      risico’s en beheersmaatregelen met betrekking tot de implementatie van de beste verduurzamingsoptie; en

    • e.

      een overzicht van subsidiemogelijkheden en de benodigde vergunningen voor implementatie van de beste verduurzamingsoptie.

Artikel 8.9.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie kan worden aangevraagd door een onderneming met een aardgasverbruik op de betreffende productielocatie in 2022 van ten minste 2.000.000 m3.

  • 2. Subsidie kan worden aangevraagd voor meer dan een productielocatie.

  • 3. Subsidie kan niet worden aangevraagd door glastuinbouwbedrijven.

Artikel 8.9.5 Subsidiabele kosten

  • 1. De subsidiabele kosten zijn de kosten voor het opstellen van het transitieplan.

  • 2. Interne kosten van de aanvrager komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 8.9.6 Aanvraag

  • 1. Bij de aanvraag wordt een offerte voor het opstellen van een transitieplan overgelegd waarin de gegevens uit de quickscan zijn verwerkt.

  • 2. Bij de aanvraag wordt informatie overgelegd waaruit blijkt dat het adviesbureau ter zake deskundig is.

Artikel 8.9.7 Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten voor het opstellen van een transitieplan met een maximum van € 50.000 per productielocatie.

Artikel 8.9.8 Verplichtingen

De subsidieontvanger stuurt bij zijn verzoek tot vaststelling van de subsidie het transitieplan toe.

Artikel 8.9.9 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover dat niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 49 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Paragraaf 8.10 Fonds verduurzaming maatschappelijk vastgoed

Artikel 8.10.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    eigenaar: rechtspersoon zonder winstoogmerk die eigenaar, erfpachter of opstalhouder is van maatschappelijk vastgoed;

  • b.

    maatschappelijk vastgoed:

    • I.

      door het Rijk bekostigd schoolgebouw of nevenvestiging als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of artikel 1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;

    • II.

      gebouwde onroerende zaak in eigendom van een culturele instelling, waaronder in ieder geval een bibliotheek, theater of museum;

    • III.

      gebouwde onroerende zaak in eigendom van een zorgaanbieder binnen de deelsectoren ouderenzorg, gehandicaptenzorg, jeugdzorg, revalidatie en welzijn, voor zover deze zorgaanbieder geen aanspraak kan maken op borging via het Waarborgfonds voor de Zorgsector;

    • IV.

      gebouwde onroerende zaak met een publieksfunctie, waaronder in ieder geval een buurthuis, dorpshuis, wijkcentrum, gebedshuis, levensbeschouwelijke instelling of gemeenschapscentrum;

    • V.

      onroerende zaak in eigendom van een sportclub, waaronder ook een zwembad;

  • maar geen gebouwde onroerende zaken of gedeelten daarvan met een woonfunctie als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1, onderdeel B, van het Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • c.

    SVn: Stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse Gemeenten; 

  • d.

    verduurzamingsmaatregelen: maatregelen die leiden tot energieopslag, de productie van duurzame energie of energiebesparende maatregelen, waaronder isolatie, beglazing en constructieonderdelen.

Artikel 8.10.2 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor verduurzamingsmaatregelen voor maatschappelijk vastgoed.

  • 2. Subsidie kan worden gecombineerd met subsidie voor maatregelen ten behoeve van circulair bouwen, biodiversiteit of klimaatadaptatie.

Artikel 8.10.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt als:

  • a.

    de activiteit wordt gerealiseerd in de provincie Gelderland;

  • b.

    de activiteit wordt uitgevoerd door of in opdracht van de aanvrager; en

  • c.

    de activiteit betrekking heeft op bestaand maatschappelijk vastgoed.

Artikel 8.10.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie kan worden aangevraagd door een eigenaar van maatschappelijk vastgoed waarop de subsidiabele activiteit betrekking heeft.

  • 2. Gemeenten en woningcorporaties kunnen geen subsidie aanvragen.

Artikel 8.10.5 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat een aanvraag:

    • a.

      een offerte van de verduurzamingsmaatregelen;

    • b.

      een offerte van de maatregelen ten behoeve van circulair bouwen, biodiversiteit of klimaatadaptatie, als daarvoor subsidie wordt aangevraagd.

    • c.

      voor subsidies vanaf € 50.000 een energieadvies, opgesteld door een externe deskundige, waarin minimaal het volgende wordt beschreven:

      • 1e.

        een technische en functionele beschrijving van het maatschappelijk vastgoed;

      • 2e.

        een overzicht van de energiehuishouding van het maatschappelijk vastgoed van de afgelopen drie jaren voorafgaand aan de subsidieaanvraag;

      • 3e.

        een overzicht van mogelijke energiebesparings- en verduurzamingsmaatregelen en een kwantificering van de beoogde energiebesparing of koolstofdioxide-emissiereductie; en

      • 4e.

        een inschatting van de te verwachten investeringskosten en de te verwachten baten (energielastenverlichting).

  • 2. De externe deskundige moet in het bezit zijn van een geldig Fedec-, EPA-U-, BREEAM- of GPR-certificaat, dan wel een daarmee vergelijkbaar certificaat.

  • 3. Een aanvrager mag meerdere aanvragen indienen, met dien verstande dat de subsidiabele kosten van de aanvragen tezamen niet hoger zijn dan € 250.000.

Artikel 8.10.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. Subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 10.000 en een maximum van € 250.000.

  • 2. De investeringen ten behoeve van circulair bouwen, biodiversiteit of klimaatadaptatie omvatten maximaal 5% van de subsidiabele kosten van de verduurzamingsmaatregelen bedoeld in artikel 8.10.2, eerste lid.

  • 3. Subsidie wordt verstrekt in de vorm van een geldlening met een looptijd van maximaal vijftien jaar en een rente van 2% per jaar.

Artikel 8.10.7 Subsidiabele kosten

  • 1. De kosten voor de verduurzamingsmaatregelen en maatregelen ten behoeve van circulair bouwen, biodiversiteit of klimaatadaptatie komen voor subsidie in aanmerking.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3.4 komen de afsluitkosten van de geldlening voor subsidie in aanmerking.

  • 3. Voorts komen de kosten voor het energieadvies, bedoeld in artikel 8.10.5, eerste lid, onderdeel c, voor subsidie in aanmerking.

Artikel 8.10.8 Opschortende voorwaarde

  • 1. Subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde van het sluiten van een overeenkomst van geldlening tussen SVn en subsidieontvanger.

  • 2. Als geen overeenkomst van geldlening wordt gesloten tussen SVn en subsidieontvanger, dan wordt de subsidie op nihil vastgesteld.

Artikel 8.10.9 Vaststelling

In afwijking van artikel 27 van de AsG is artikel 26 van de AsG van toepassing op de vaststelling van subsidies hoger dan € 125.000.

Hoofdstuk 9 Overheid en regionale samenwerking

Paragraa 9.1 Algemene bepalingen

Artikel 9.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

Paragraaf 9.2 Gelderse Gebiedsagenda’s

Artikel 9.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    doelen: de doelen per gebied als bedoeld in de Uitvoeringsstrategie Gebiedsopgaven (PS2016-384); en de daaropvolgende doelen uit het coalitieakkoord en de daarop gebaseerde beleidsprogramma’s die door Provinciale Staten zijn vastgesteld en de daarop door Gedeputeerde Staten vastgestelde uitvoeringsprogramma’s;

  • b.

    gebiedsagenda: een regionale samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen zoals voor de Achterhoek, de Veluwe, Arnhem-Nijmegen, Foodvalley, Cleantech Regio Stedendriehoek, de Gelderse Corridor, Regio Zwolle en de FruitDelta;

  • c.

    gebiedsbreed overleg: een orgaan van de regionale samenwerking, ingesteld en operationeel gehouden door de samenwerkende partijen, dat actief is in het kader van de gebiedsagenda;

  • d.

    samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit tenminste meerdere rechtspersonen of één of meer rechtspersonen en één of meer natuurlijke personen, dat is opgericht ter uitvoering van activiteiten waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie wordt gevraagd en waarvan een rechtspersoon als penvoerder namens dit samenwerkingsverband optreedt;

  • e.

    uitvoeringsagenda: een document van de gebiedsagenda waaruit blijkt hoe invulling wordt gegeven aan de doelen per gebied en de provinciale doelen.

Artikel 9.2.2 Voorstel van gebiedsbreed overleg

  • 1. Een gebiedsbreed overleg kan periodiek bij Gedeputeerde Staten een schriftelijk voorstel met initiatieven indienen. Initiatieven dienen bij te dragen aan de doelen per gebied en de provinciale doelen.

  • 2. Het voorstel van het gebiedsbreed overleg bevat ten aanzien van elk aangemeld initiatief in ieder geval:

    • a.

      een omschrijving van het initiatief of projectvoorstel;

    • b.

      de door de initiatiefnemer aan het gebiedsbreed overleg overgelegde informatie;

    • c.

      gegevens van de initiatiefnemer;

    • d.

      een inhoudelijke beoordeling door het gebiedsbreed overleg van het initiatief over:

      • i.

        de uitvoerbaarheid van het initiatief;

      • ii.

        de planning voor de uitvoering;

      • iii.

        de bijdrage aan de doelen per gebied en de provinciale doelen;

    • e.

      onderbouwing van de besluitvorming van het gebiedsbreed overleg.

Artikel 9.2.3 Lijst met initiatieven

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen naar aanleiding van het voorstel als bedoeld in artikel 2.9.2, eerste lid, periodiek en voor ieder gebied een lijst van initiatieven vast die:

    • a.

      passen binnen de uitvoeringsagenda; en

    • b.

      in aanmerking kunnen komen voor subsidie.

  • 2. Ter uitvoering van artikel 4 van de AsG bevat de lijst ten aanzien van elke activiteit het maximale bedrag waarvoor subsidie kan worden verstrekt.

  • 3. De lijst met initiatieven wordt bekend gemaakt in het Provinciaal Blad.

Artikel 9.2.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van activiteiten die zijn opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 9.2.3.

Artikel 9.2.5 Aanvrager

In afwijking van artikel 5 van de AsG kan subsidie ook verstrekt worden aan een penvoerder van een samenwerkingsverband.

Artikel 9.2.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten met een minimum van €25.000.

Artikel 9.2.7 Subsidiabele kosten

Artikel 1.3.4, eerste lid, onder b. is niet van toepassing.

Paragraaf 9.3 Subsidieregeling Regio Deal Foodvalley en Regio Deal Veluwe

Artikel 9.3.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    proeffabriek: een innovatiecluster zoals bedoeld in artikel 2, onderdeel 92 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening;

  • b.

    Regio Deal Veluwe: De Regio Deal Veluwe, zoals gepubliceerd is in de bijlage bij de kamerbrief van 13 juli 2020 met als kenmerk DGNVLG/20172283 waarin afspraken zijn gemaakt ter financiering van de uitvoering van 4 actielijnen, waarvoor het Ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij een subsidie aan de provincie Gelderland heeft verstrekt;

  • c.

    Regio Deal Foodvalley: De Regio Deal Foodvalley, zoals gepubliceerd is in de bijlage bij Kamerstukken II 2018/2019, 29697, nr. 68, waarin middelen zijn beschikbaar gesteld voor proeffabrieken onder spoor 3a, waarvan een deel van die middelen in de vorm van een subsidieverlening van de gemeente Ede aan de provincie heeft verstrekt;

  • d.

    regionaal adviesorgaan Veluwe: De Regionale Regiegroep Veluwe zoals omschreven in artikel 8 van de samenwerkingsovereenkomst Regio Deal Veluwe;

  • e.

    regionaal adviesorgaan Foodvalley: Stichting FoodvalleyNL, aangevuld met vertegenwoordigers van (delen van) de triple helix uit de provincies Utrecht en Gelderland;

  • f.

    samenwerkingsovereenkomst Regio Deal Foodvalley: de tussen de regionale partijen en regionale samenwerkingspartners bij de Regio Deal gesloten overeenkomst waarbij onder meer afspraken zijn gemaakt over het waarborgen van de realisatie van de programma’s/projecten van Regio Deal Foodvalley;

  • g.

    samenwerkingsovereenkomst Regio Deal Veluwe: de tussen de regionale partijen en regionale samenwerkingspartners bij de Regio Deal Veluwe gesloten overeenkomst waarbij onder meer afspraken zijn gemaakt over het waarborgen van de realisatie van de actielijnen en daar onder vallende projecten van de Regio Deal Veluwe;

  • h.

    samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit tenminste meerdere rechtspersonen of één of meer rechtspersonen en één of meer natuurlijke personen, dat is opgericht ter uitvoering van activiteiten waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie wordt gevraagd en waarvan een rechtspersoon als penvoerder namens dit samenwerkingsverband optreedt;

  • i.

    experimentele ontwikkeling: fase van onderzoek en ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 86 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 9.3.2 Subsidie

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan uitsluitend worden verstrekt voor:

  • a.

    activiteiten die bijdragen aan de realisatie van de doelen zoals omschreven in het onderdeel proeffabrieken van spoor 3a van de Regio Deal Foodvalley, voor zover de activiteiten betrekking hebben op investeringen in en de exploitatie van proeffabrieken, de experimentele ontwikkeling van één of meer bedrijfsmiddelen die worden gebruikt in proeffabrieken, of een combinatie hiervan.

  • b.

    activiteiten die bijdragen aan de uitvoering van de Regio Deal Veluwe.

Artikel 9.3.3 Criteria en voorwaarden

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt als het betreffende regionaal adviesorgaan een advies heeft gegeven over de activiteiten en de wijze waarop de activiteiten zich verhouden tot de beoogde resultaten van de Regio Deal Foodvalley of Veluwe en als is voldaan aan aanvullende afspraken uit de samenwerkingsovereenkomst Regio Deal Foodvalley of Veluwe.

  • 2. Subsidie wordt verstrekt onder de voorwaarde dat aan de provincie op grond van de subsidieverlening uit hoofde van de Regio Deal Veluwe of de Regio Deal Foodvalley voldoende middelen ter beschikking zijn gesteld om subsidie op grond van deze regeling conform de afspraken zoals vastgelegd in de Regio Deal Foodvalley en de Regio Deal Veluwe te verlenen.

Artikel 9.3.4 Aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag :

    • a.

      een advies van het betreffende regionaal adviesorgaan;

    • b.

      een planning met de te behalen resultaten per periode inclusief een uitgavenplanning.

  • 2. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 9.3.2. onder a kan worden ingediend tot 18 mei 2024.

Artikel 9.3.4a Subsidiabele kosten

  • 1. In aanvulling op artikel 1.3.5, zesde lid, geldt bij subsidieverlening op grond van artikel 9.3.2 onder b, voor publiekrechtelijke rechtspersonen voor activiteiten die ten goede komen aan de Regio Veluwe als geheel het uurtarief gehanteerd zoals vastgelegd in de Handleiding overheidstarieven 2021 en daaropvolgende publicaties ten tijde van de aanvraag.

  • 2. Bij subsidiestrekking op grond van artikel 9.3.2, onder a worden, in afwijking van artikel 1.3.8, vijfde lid, de kosten van apparatuur bepaald aan de hand van de werkelijke investeringskosten.

Artikel 9.3.5 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan rechtspersonen of een penvoerder namens een samenwerkingsverband.

Artikel 9.3.6 Voortgangsrapportage

  • 1. Onverminderd artikel 1.4.3 is de subsidieontvanger verplicht om jaarlijks uiterlijk 1 mei een rapportage te overleggen waarin is opgenomen:

    • a.

      een overzicht van de behaalde resultaten op grond van de in de betreffende Regio Deal, de subsidieaanvraag en de in de beschikking tot subsidieverlening benoemde resultaten en indicatoren;

    • b.

      een financieel verslag;

    • c.

      een actuele projectplanning en uitgavenplanning.

  • 2. De voortgangsrapportage wordt door Gedeputeerde Staten ook gebruikt om de voortgang van de Regio Deal te monitoren overeenkomstig de afspraken die zijn vastgelegd in respectievelijk de Regio Deal Foodvalley en de Regio Deal Veluwe.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen gedurende de looptijd van het project waarvoor subsidie is verleend nadere eisen stellen aan de voortgangsrapportage als dit noodzakelijk is voor de monitoring van de betreffende Regio Deal. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om een verplicht format voor de voortgangsrapportage vast te stellen.

Artikel 9.3.7 Melding

  • 1. In aanvulling op artikel 1.4.4, eerste lid, meldt de subsidieontvanger aan Gedeputeerde Staten voor het vertragen van of het essentieel wijzigen van de wijze van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend. Hiervan is in ieder geval sprake als in de uitvoering van de activiteiten blijkt dat de subsidiabele kosten meer dan 20% afwijken dan zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening of de overeenkomstig artikel 9.3.6, eerste lid, onder c, geactualiseerde projectplan en uitgavenplanning.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen toestemming verlenen voor het vertragen van of het essentieel wijzigen van de wijze van uitvoering van de activiteiten op grond van een voorafgaand schriftelijk verzoek van de subsidieontvanger. Aan de toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden. Gedeputeerde Staten kunnen hierbij een nader advies vragen van het betreffende regionaal adviesorgaan.

  • 3. Toestemming als bedoeld in het tweede lid wordt niet verleend als afbreuk wordt gedaan aan de doelstellingen als omschreven in de aanvraag en de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 9.3.8 Voorschotverlening en looptijd

  • 1. De subsidie wordt verleend op basis van voorschotten die worden bepaald aan de hand van de conform artikel 9.3.4, onder b, in de aanvraag opgenomen uitgavenplanning of de conform artikel 9.3.6, eerste lid, onder c, geactualiseerde uitgavenplanning.

  • 2. De subsidieontvanger heeft recht op uitbetaling van het volgende voorschot als de activiteiten waarvoor eerder een voorschot is ontvangen, zijn uitgevoerd.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen bij het niet voldoen aan enig bepaling uit deze paragraaf een lager voorschot toekennen voor het volgende jaar.

  • 4. De activiteiten waarvoor subsidie onder de Regio Deal Foodvalley wordt aangevraagd zijn voor 31 mei 2029 afgerond.

  • 5. De activiteiten waarvoor subsidie onder de Regio Deal Veluwe wordt aangevraagd zijn binnen twee maanden voorafgaand aan het einde van de looptijd van de Regio Deal afgerond.

Artikel 9.3.9 Communautair kader

  • 1. Subsidie voor investeringen in en de exploitatie van proeffabrieken zoals genoemd in artikel 9.3.2 eerste lid onder a wordt verstrekt onder toepassing van artikel 27 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. Subsidie voor de experimentele ontwikkeling van één of meer bedrijfsmiddelen die worden gebruikt in proeffabrieken zoals genoemd in artikel 9.3.2, eerste lid onder a wordt verstrekt onder toepassing van artikel 25 van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.

  • 3. Het maximale subsidiepercentage voor subsidie zoals bedoeld in artikel 9.3.2, eerste lid onder a, is afhankelijk van de subsidiabele activiteiten en de staatssteungrondslag en bedraagt niet meer dan 50% van de subsidiabele kosten.

Paragraaf 9.4 Vitaal openbaar bestuur

Artikel 9.4.1

In deze paragraaf wordt verstaan onder maatwerktraject: maatregelen die een gemeente uitvoert ter versterking van de bestuurskracht.

Artikel 9.4.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor een maatwerktraject.

Artikel 9.4.3 Criteria

De subsidie wordt verstrekt als de maatregelen bijdragen aan:

  • a.

    de structurele verbetering van de bestuurskracht bij het uitvoeren van overheidstaken, of

  • b.

    het in partnerschap met anderen realiseren van regionale of provinciale maatschappelijke opgaven; en

  • c.

    de maatregelen passen binnen de kaders van de Statenbrief Vitaal openbaar bestuur (PS2020-244).

Artikel 9.4.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt tenminste 50 % van de subsidiabele kosten.

Artikel 9.4.5 Subsidiabele kosten

Artikel 1.3.4, onder g, is niet van toepassing.

Artikel 9.4.6 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een gemeente.

Artikel 9.4.7 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de schriftelijke resultaten van de overleggen met Gedeputeerde Staten over de maatregelen gevoegd.

Artikel 9.4.8 Verplichtingen

In afwijking van de artikelen 1.4.3 en 1.4.4 informeert de subsidieontvanger Gedeputeerde Staten over de voortgang en de resultaten via de periodieke contactmomenten in het kader van de Statenbrief Vitaal openbaar bestuur.

Paragraaf 9.5 Samenwerking Gelderland – Lubelskie

Artikel 9.5.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    activiteiten betreffende samenwerking, educatie en ondersteuning aangaande het Herinneringscentrum Sobibor;

  • b.

    uitwisselingen rond prioritaire thema’s in het kader van de samenwerking tussen de regio Lubelskie en de provincie Gelderland.

Artikel 9.5.2 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt als de subsidiabele activiteit past binnen de doelstellingen in de samenwerkingsovereenkomst van 14 maart 2014 tussen de provincie Gelderland en de regio Lubelskie voor de periode 2014-2017 of daarvoor in de plaats tredende samenwerkingsafspraken.

Artikel 9.5.3 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste € 25.000.

Hoofdstuk 10 Leefbaarheid

Paragraaf 10.1 Algemene bepalingen

Artikel 10.1.1 Algemene begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    faunavoorziening: een voorziening die het dieren mogelijk maakt bij openbare infrastructuur veiliger over te steken.

Paragraaf 10.2 Aanpassingen Gemeenschapsvoorziening

Artikel 10.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    gemeenschapsvoorziening: een gebouw, een gedeelte of de buitenruimte van een gebouw, of een openbaar gebied dat voldoet aan de volgende criteria:

    • 1e.

      er vinden in een gebouw ten minste drie en buiten ten minste twee verschillende activiteiten op het terrein van zorg, welzijn, cultuur, educatie en sport plaats voor gebruikers;

    • 2e.

      het gebouw, de buitenruimte of het openbaar gebied is bestemd voor brede en meerdere gebruikersgroepen;

    • 3e.

      de gebruikers zijn op niet-commerciële basis betrokken bij de activiteiten in de gemeenschapsvoorziening;

    • 4e.

      de gebruikers die op structurele basis gebruikmaken van de gemeenschapsvoorziening zijn in meerderheid non-profitorganisaties; en

    • 5e.

      het gebouw, de buitenruimte of het openbaar gebied staat ten minste zes dagen per week ter beschikking van de gebruikers.

  • b.

    gekwalificeerd adviseur: een adviseur in het bezit van een geldig Fedec-, EPA-U-, BREEAM- of GPR-certificaat, dan wel een daarmee vergelijkbaar certificaat.

  • c.

    aanpassen: aanpassen en verbouwen van een gemeenschapsvoorziening.

  • d.

    duurzaamheidsmaatregel: een maatregel die een of meer van de activiteiten binnen de volgende categorieën bevat:

    • 1e.

      besparing van energie door het aanbrengen van isolatie of energiezuinige installaties in de gemeenschapsvoorziening voor zover deze maatregelen niet verplicht zijn op grond van vigerende wet- en regelgeving;

    • 2e.

      opwekking van duurzame energie door onder andere het plaatsen van zonnepanelen;

    • 3e.

      bijdrage aan circulariteit door het gebruik van herbruikbare, natuurlijke of losmaakbare materialen in gebouwen of het hergebruik van materiaal bij de inrichting van de openbare ruimte;

    • 4e.

      bijdrage aan klimaatadaptie door onder andere:

      • -

        het plaatsen van zonwering aan de buitenzijde;

      • -

        het aanleggen van een groen dak;

      • -

        het aanbrengen van verticaal groen of geveltuinen;

      • -

        het realiseren van een opvangmogelijkheid voor hemelwater op eigen terrein, of

      • -

        het realiseren van zoveel mogelijk waterdoorlatende verharding of groen binnen de buitenruimte.

    • 5e.

      bijdrage aan biodiversiteit door het aanbrengen van faunavoorzieningen of een diversiteit aan inheemse beplanting op of aan gebouwen of in de buitenruimte, zodanig dat het is afgestemd op de omliggende groenstructuren en de diersoorten die voorkomen in de omgeving.

  • e.

    projectplan duurzaamheid: een onderbouwd overzicht van een duurzaamheidsmaatregel die genomen wordt om de gemeenschapsvoorziening te verduurzamen en een opgave van de kosten van de maatregel.

  • f.

    energiescan: een onderbouwd overzicht van de bouwkundige en technische maatregelen die genomen worden om maximale energiebesparing of -opwekking te bewerkstelligen, met een schatting van de kosten van de maatregelen en het effect van de uit te voeren maatregelen als bedoeld op de energierekening van de aanvrager en een verklaring dat de energiescan is uitgevoerd door een gekwalificeerd adviseur.

Artikel 10.2.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het verbeteren van de toegankelijkheid van een gemeenschapsvoorziening voor mensen met een handicap of een chronische ziekte;

  • b.

    het aanpassen van een gemeenschapsvoorziening, als dit noodzakelijk is voor het kunnen uitvoeren van nieuwe activiteiten;

  • c.

    het verbouwen van een gebouw, een gedeelte of de buitenruimte van een gebouw of een openbaar gebied tot gemeenschapsvoorziening, of

  • d.

    activiteiten als genoemd onder a, b of c, waarbij een duurzaamheidsmaatregel wordt toegepast.

Artikel 10.2.3 Criteria

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 10.2.2, onder a, wordt slechts verstrekt als:

    • a.

      een onderbouwd overzicht wordt overlegd van de bouwkundige en technische maatregelen die genomen zullen worden om toegankelijkheid voor mensen met een handicap of chronische ziekte te bewerkstelligen; en

    • b.

      de kosten van het uitvoeren van deze maatregelen inzichtelijk zijn gemaakt.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 10.2.2, onder b en c, wordt slechts verstrekt als een onderbouwd overzicht wordt overlegd van de bouwkundige en technische maatregelen die genomen zullen worden en de kosten van de uitvoering van deze maatregelen inzichtelijk zijn gemaakt.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 10.2.2, onder c, wordt voorts slechts verstrekt als een verklaring van het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente wordt overlegd waaruit blijkt dat het geen bezwaar heeft tegen de subsidiabele activiteit.

  • 4. Subsidie als bedoeld in artikel 10.2.2, onder d, wordt slechts verstrekt als een projectplan duurzaamheid wordt overlegd. Als er sprake is van een maatregel als bedoeld in artikel 10.2.1 onder d, 1e en 2e, dan bevat het projectplan duurzaamheid ook een energiescan van maximaal een jaar oud.

Artikel 10.2.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een privaatrechtelijke rechtspersoon die zich blijkens statuten en feitelijke werkzaamheden tot doel stelt om een gemeenschapsvoorziening te beheren en ondersteuning te bieden bij de programmatische invulling van de activiteiten binnen een gemeenschapsvoorziening.

Artikel 10.2.5 Hoogte van de subsidie

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 10.2.2 onder a, b en c, bedraagt 50% van de subsidiabele kosten.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 10.2.2, onder d, bedraagt 70% van de subsidiabele kosten voor zover het een duurzaamheidsmaatregel betreft.

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 10.2.2 bedraagt in totaal minimaal € 25.000 en maximaal € 350.000.

Artikel 10.2.6 Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 1.3.4, onder f, zijn de kosten voor het verbeteren van de toegankelijkheid als bedoeld in de Wet gelijke behandeling op grond van handicap en chronische zieken subsidiabel.

  • 2. Voor de subsidie als bedoeld in artikel 10.2.2, onder a, b, c en d zijn niet subsidiabel de kosten voor:

    • a.

      advies over en aanschaf van goederen ten behoeve van de inrichting en stoffering van het gebouw, of

    • b.

      regulier beheer en onderhoud.

Artikel 10.2.7 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht de subsidiabele activiteit binnen 36 maanden na de subsidieverlening uit te voeren en geheel af te ronden tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn is opgenomen.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht na de realisatie van de subsidiabele activiteit een actuele lijst van doelgroepen en het activiteitenprogramma voor het eerstvolgende kalenderjaar te zenden aan Gedeputeerde Staten. Als de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling indient, maken de actuele lijst en het activiteitenprogramma daarvan onderdeel uit.

  • 3. De subsidieontvanger is verplicht om, als het gebouw een beschermd monument betreft, de activiteiten als bedoeld in artikel 10.2.2 uit te voeren volgens de aan de in bijlage 5 opgenomen Provinciale Uitvoeringsvoorschriften Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden en om de werkzaamheden te laten uitvoeren door een erkend aannemer in de restauratiebouw, waarbij een inspanningsverplichting geldt om bij de uitvoering van de werkzaamheden één of meer leerwerkplekken te realiseren.

Paragraaf 10.3 Dorpendeal

Artikel 10.3.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder dorpendeal: set van samenwerkingsafspraken om de sociale cohesie van een wijk of dorp te versterken die voldoen aan de volgende criteria:

  • a.

    het initiatief is mede van de lokale gemeenschap gekomen en de afspraken hebben een breed draagvlak bij die lokale gemeenschap;

  • b.

    de gemeente is partner;

  • c.

    de belangen van de partijen zijn beschreven;

  • d.

    de wijze waarop wordt geborgd dat iedereen mee kan doen en iedereen wordt betrokken, die betrokken wil of kan worden, is beschreven;

  • e.

    er zijn afspraken opgenomen over de activiteiten en minimale inbreng van partijen; en

  • f.

    de wijze waarop de kennis en bevindingen worden gedeeld, is beschreven.

Artikel 10.3.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor een of meer onderdelen uit een dorpendeal.

Artikel 10.3.3 Aanvrager

De subsidie wordt verstrekt aan een gemeente.

Artikel 10.3.4 Aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.3, eerste lid, wordt bij de aanvraag het volgende verstrekt:

  • a.

    de ondertekende dorpendeal;

  • b.

    informatie waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de geldende staatssteun- en aanbestedingsregels.

Artikel 10.3.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt tenminste € 25.000 en ten hoogste € 400.000.

Artikel 10.3.6 Vaststelling

In afwijking van artikel 27 van de AsG is artikel 26 van de AsG van toepassing op de vaststelling van alle subsidies op grond van deze paragraaf.

Paragraaf 10.4 Bevorderen inwonerparticipatie in kwetsbare wijken en dorpen

Artikel 10.4.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een methodiek, al dan niet in combinatie met het ontwikkelen ervan, om inwoners te activeren in hun wijk of dorp initiatieven te realiseren of te participeren in initiatieven.

Artikel 10.4.2 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de methodiek vaker toegepast kan worden;

  • b.

    de methodiek tot doel heeft:

    • i.

      het versterken van de sociale cohesie; en

    • ii.

      het bereiken van inwoners die tot op heden niet of nauwelijks betrokken zijn bij het versterken van de sociale cohesie of het verbeteren van de leefomgeving;

  • c.

    de methodiek ten goede komt aan:

    • i.

      een wijk of dorp met leefbaarheidsopgaven op het gebied van sociale cohesie en inrichting van de leefomgeving; en

    • ii.

      een wijk of dorp waar inwoners niet of nauwelijks zelf initiatief nemen ter verbetering van deze opgaven;

  • d.

    de opgedane ervaringen en de behaalde resultaten door een externe organisatie worden vastgelegd; en

  • e.

    vooroverleg tussen aanvrager en Gedeputeerde Staten heeft plaatsgevonden over:

    • i.

      de kwetsbaarheid van de wijk of het dorp;

    • ii.

      de methodiek; en

    • iii.

      de wijze waarop opgedane ervaringen en de resultaten worden vastgelegd.

Artikel 10.4.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een gemeente.

Artikel 10.4.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten met een minimum van €50.000 en een maximum van €100.000.

Artikel 10.4.5 Verplichting

Subsidieontvanger stelt de methodiek, de vastgelegde ervaringen en de behaalde resultaten als bedoeld in artikel 10.4.2, onderdeel d, bij de aanvraag om subsidievaststelling ter beschikking aan Gedeputeerde Staten.

Hoofdstuk 11 Sport

Paragraaf 11.1 Algemene bepalingen

Paragraaf 11.2 Sportevenementen

Artikel 11.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    economische spin-off: realiseren van de additionele opbrengsten door het vergroten van bestedingen van bezoekers, deelnemers, media en de organisaties in Gelderland;

  • b.

    kernsport: atletiek met inbegrip van de wandelsport, tennis, hippische sport, volleybal en wielersport;

  • c.

    kernsportbond:

    • i.

      atletiek: Koninklijke Nederlandse Atletiekunie en Koninklijke Wandel Bond Nederland;

    • ii.

      hippische sport: Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie;

    • iii.

      wielersport: Koninklijke Nederlandsche Wielerunie en Nederlandse Toerfietsunie;

    • iv.

      volleybal: Nederlandse Volleybalbond;

    • v.

      tennissport: Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond;

  • d.

    multi-sportevenement: sportevenement dat bestaat uit wedstrijden tussen georganiseerde teams of individuele sporters in twee of meer sporten, waarvan tenminste één kernsport;

  • e.

    nationaal topniveau: hoogste nationale competitieniveau voor senioren;

  • f.

    programma van side events: plan tot uitvoering van twee of meer side events;

  • g.

    programma: samenhangende reeks van projecten en activiteiten met een gezamenlijk doel;

  • h.

    side event: evenement-versterkende activiteit voor, tijdens of na het sportevenement, dat een duidelijke verbinding heeft met het sportevenement en gericht is op het vergroten van de maatschappelijk of economische spin-off van het sportevenement;

  • i.

    Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport: Uitvoeringsbeleid van Gedeputeerde Staten ter uitvoering van de Beleidsagenda Gelderland Sport! 2020-2023 (PS2020-400).

Artikel 11.2.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de voorbereiding en uitvoering van:

  • a.

    een regulier sportevenement, of

  • b.

    een programma van side events bij een sportevenement.

Artikel 11.2.3 Criteria

Voor een regulier sportevenement of bijbehorend programma van side events wordt subsidie verstrekt als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    het sportevenement en het programma van side events worden in Gelderland uitgevoerd;

  • b.

    het sportevenement heeft betrekking op een kernsport of, in geval van een multi-sportevenement, ten minste één kernsport;

  • c.

    het sportevenement trekt ten minste 7.500 deelnames en bezoeken;

  • d.

    het sportevenement houdt een Nederlands kampioenschap op nationaal topniveau in onder auspiciën van een kernsportbond dan wel een wedstrijd met een internationaal deelnemersveld met een sportief niveau dat ten minste vergelijkbaar is met nationaal topniveau, niet zijnde een Europees kampioenschap of wereldkampioenschap voor senioren;

  • e.

    het programma van side events omvat ten minste twee side events, die in ten minste drie thema’s van het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport passen;

  • f.

    het programma van side events omvat activiteiten die gericht zijn op breedtesport of sporten door mensen met een beperking;

  • g.

    de uitvoering van het programma van side events start ten minste zes weken voor het sportevenement;

  • h.

    bij de organisatie en uitvoering van het programma van side events worden ten minste twee sport- of andere organisaties uit de regio betrokken;

  • i.

    de aanvrager verklaart dat de gemeente of gemeenten, waarin het sportevenement plaatsvindt, dit ondersteunen door beschikbaarstelling van subsidie of inzet van andere middelen;

  • j.

    het sportevenement vindt voor 1 oktober 2024 plaats.

Artikel 11.2.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan de organisator van een regulier sportevenement.

Artikel 11.2.5 Aanvraag

  • 1. Subsidie voor een regulier sportevenement of bijbehorend programma van side events kan vanaf negen maanden voorafgaand aan het sportevenement worden aangevraagd.

  • 2. De aanvraag voor een regulier sportevenement of bijbehorend programma van side events bevat een verklaring van de kernsportbond waaruit blijkt of het sportevenement past in diens evenementenstrategie.

Artikel 11.2.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie voor een regulier sportevenement wordt berekend op basis van een vast bedrag per eenheid, als bedoeld in artikel 1.2.3, tweede lid. De subsidie bedraagt € 25.000.

  • 2. De subsidie voor een programma van side events bij een regulier sportevenement wordt berekend op basis van een vast bedrag per eenheid, als bedoeld in artikel 1.2.3, tweede lid. De subsidie bedraagt € 6.000 per side event en wordt voor ten minste twee en ten hoogste vier side events verstrekt.

Artikel 11.2.7 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger draagt ervoor zorg dat de accommodatie of locatie waar het reguliere sportevenement wordt georganiseerd, toegankelijk is voor mensen met een beperking.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht de resultaten van de gesubsidieerde activiteit te overleggen op verzoek van de provincie in het kader van een evaluatieonderzoek als bedoeld in artikel 1.4.8.

Artikel 11.2.8 [Vervallen]

Artikel 11.2.9 [Vervallen]

Artikel 11.2.10 [Vervallen]

Artikel 11.2.11 [Vervallen]

Artikel 11.2.12 [Vervallen]

Artikel 11.2.13 [Vervallen]

Artikel 11.2.14 [Vervallen]

Paragraaf 11.3 Sportieve buitenruimte in het kader van 3x3 basketbal

Artikel 11.3.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a.

      basketbalplein: een sportveld in de openlucht met een omvang van tenminste 15 bij 11 meter met een uitloopgebied van minimaal één meter aan elke zijde, dat in ieder geval geschikt is voor het beoefenen van de 3x3 basketbalsport voor alle leeftijdscategorieën;

    • b.

      3x3 Leader Course: de door Stichting 3x3 Unites in samenwerking met de Nederlandse Basketball Bond ontwikkelde niveau 2 instructeursopleiding tot 3x3 Leader.

  • 2. Onder het realiseren van een basketbalplein wordt begrepen het geheel van de aanleg van een basketbalplein tezamen met het beheer, het onderhoud, de programmering en de 3x3 Leader Course. Onder programmering wordt begrepen het regelmatig organiseren van activiteiten op het basketbalplein.

Artikel 11.3.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor het realiseren van een basketbalplein, al dan niet met inbegrip van spelmateriaal voor gebruik op het plein.

Artikel 11.3.3 Criteria

Subsidie wordt verstrekt als:

  • a.

    het basketbalplein wordt gerealiseerd in een samenwerking van:

    • i.

      een ter plaatse actieve basketbalvereniging dan wel personen die de 3x3 Leader Course gaan volgen, volgen of gevolgd hebben of andere personen die verantwoordelijkheid willen nemen voor het beheer en onderhoud van het basketbalplein of de programmering;

    • ii.

      ten minste één organisatie met rechtspersoonlijkheid uit de sector overheid, sport, recreatie, onderwijs, zorg of welzijn of uit het bedrijfsleven;

    • iii.

      Stichting 3x3 Unites, te Amsterdam; en

    • iv.

      de Nederlandse Basketball Bond;

  • b.

    het basketbalplein voldoet aan daaraan te stellen sporttechnische en kwaliteitsvoorwaarden, ter beoordeling van de Nederlandse Basketball Bond;

  • c.

    het basketbalplein wordt aangelegd op een voor het publiek toegankelijke plaats binnen de bebouwde kom als bedoeld in de Wegenverkeerswet;

  • d.

    het basketbalplein toegankelijk is voor mensen met een beperking;

  • e.

    er voor het basketbalplein een programmering is voor tenminste drie jaar na ingebruikname;

  • f.

    de programmering ook voorziet in activiteiten die specifiek zijn gericht op mensen uit de directe omgeving van het basketbalplein met een lage sociaaleconomische status; en

  • g.

    de gemeente bereid is medewerking te verlenen aan de realisatie van het basketbalplein, voor zover deze is benodigd.

Artikel 11.3.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.

    een ter plaatse actieve basketbalvereniging;

  • b.

    een organisatie met rechtspersoonlijkheid uit de sector overheid, sport, recreatie, onderwijs, zorg of welzijn of uit het bedrijfsleven.

Artikel 11.3.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3, wordt bij de aanvraag een samenwerkingsovereenkomst overgelegd, waaruit blijkt welke partijen samenwerken bij de realisatie van het basketbalplein, op welke wijze zij samenwerken en welke waarborgen bestaan voor de continuïteit van de samenwerking. Partijen maken voor de samenwerkingsovereenkomst gebruik van de modelovereenkomst, die door Gedeputeerde Staten beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 11.3.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt € 15.000 per basketbalplein.

  • 2. Per gemeente wordt voor ten hoogste één basketbalplein subsidie verstrekt.

  • 3. De subsidie wordt verhoogd met € 1500 als het basketbalplein wordt uitgerust met voorzieningen die de beoefening van andere sporten mogelijk maakt zonder afbreuk te doen aan het gebruik van het plein voor de basketbalsport.

Artikel 11.3.7 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht ervoor te zorgen dat het basketbalplein uiterlijk twaalf maanden na verstrekking van de subsidie in gebruik wordt genomen en ten minste drie jaar in gebruik blijft.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht het basketbalplein gedurende ten minste drie jaar na ingebruikname deugdelijk te beheren en te onderhouden en ervoor te zorgen dat hierop regelmatig activiteiten worden georganiseerd.

  • 3. De subsidieontvanger is verplicht ervoor te zorgen dat het basketbalplein publiek toegankelijk is.

Paragraaf 11.4 Regionale sporttalentenprogramma’s

Artikel 11.4.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    olympische sport: wedstrijdsport, geprogrammeerd voor de Olympische Spelen in 2021, 2022 of 2024;

  • b.

    paralympische sport: wedstrijdsport, geprogrammeerd voor de Paralympische Spelen in 2021, 2022 of 2024;

  • c.

    regionaal sporttalentenprogramma: trainingsprogramma voor een of meer olympische sporten of een of meer paralympische sporten dat ontwikkelkansen biedt voor sporttalenten;

  • d.

    sportbond: overkoepelende organisatie van sportverenigingen die op nationaal niveau representatief is voor een of meer takken van sport en aangesloten is bij een internationale sportbond;

  • e.

    sporttalent: in Gelderland woonachtige sporter aan wie door NOC*NSF of de sportbond de Topsport Talentstatus is toegekend of aan wie door Stichting Topsport Gelderland de status van Gelders sporttalent is toegekend.

Artikel 11.4.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG wordt verstrekt voor het ontwikkelen of verder ontwikkelen en uitvoeren van een regionaal sporttalentenprogramma met een looptijd van minimaal drie jaar.

Artikel 11.4.3 Criteria

  • 1. Subsidie wordt verstrekt als het regionaal sporttalentenprogramma aan de volgende criteria voldoet:

    • a.

      in het programma worden ten minste vijftien sporttalenten in een olympische sport of vijf sporttalenten in een paralympische sport opgeleid om te kunnen deelnemen aan nationale topsportprogramma’s;

    • b.

      het programma houdt een kwalitatief hoogwaardig en veilig ontwikkelingsplan in;

    • c.

      het programma besteedt structureel aandacht aan de persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling van de sporttalenten;

    • d.

      het programma omvat op de betreffende sport of sporten toegesneden leerlijnen voor sportgenerieke thema’s als voeding, prestatiegedrag en anti-doping, gebaseerd op de generieke leerlijnen van NOC*NSF;

    • e.

      voor het programma is een stabiel management gewaarborgd, en

    • f.

      het programma wordt uitgevoerd door trainers en coaches die beschikken over het kwalificatieprofiel trainer-coach van de Kwalificatiestructuur Sport van NOC*NSF. Voor olympische sport geldt dat de trainers en coaches minimaal over het kwalificatieprofiel trainer-coach 3 beschikken.

  • 2. Subsidie wordt verstrekt als de aanvrager:

    • a.

      verklaart de Gedragscode voor trainer/coaches en begeleiders van het Centrum Veilige Sport Nederland te onderschrijven en daarnaar te handelen, en

    • b.

      bij de Stichting Topsport Gelderland advies heeft ingewonnen over de kwaliteit van het programma.

  • 3. Subsidie wordt voorts alleen verstrekt:

    • a.

      als de aanvrager met ten minste vijf sportclubs in Gelderland voor een olympische of twee sportclubs in Gelderland voor een paralympische sport samenwerkt aan het verbeteren van de jeugdopleiding bij deze clubs;

    • b.

      in geval de aanvrager geen sportbond is, als de betreffende sportbond of sportbonden hebben verklaard of het regionaal sporttalentenprogramma in het meerjarenopleidingsplan van de bond of bonden past, of, als de aanvraag een paralympische sport betreft, in hun beleidsplan;

    • c.

      in geval de aanvrager een sportbond is, als het regionaal sporttalentenprogramma in het meerjarenopleidingsplan van de betreffende sportbond of sportbonden past of, als de aanvraag een paralympische sport betreft, in hun beleidsplan.

Artikel 11.4.4 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan een sportbond, een gemeente of een rechtspersoon die zich de beoefening van sport ten doel stelt.

Artikel 11.4.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de volgende documenten verstrekt:

  • a.

    een schriftelijke onderbouwing waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de criteria van artikel 11.4.3, voor zover deze op hem van toepassing zijn;

  • b.

    een beschrijving van de wijze van kennisdeling als bedoeld in artikel 11.4.8, en

  • c.

    het benodigde advies van de Stichting Topsport Gelderland alsmede de benodigde verklaring of verklaringen van de betreffende sportbond of sportbonden.

Artikel 11.4.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 55.000.

Artikel 11.4.7 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie voor een regionaal sporttalentenprogramma wordt geweigerd als voor een regionaal sporttalentenprogramma voor sporttalenten in dezelfde sport al twee keer subsidie is verstrekt op grond van deze paragraaf.

  • 2. Subsidie wordt geweigerd als de aanvrager een betaald voetbalorganisatie is of een daarmee verbonden organisatie.

Artikel 11.4.8 Verplichting

De subsidieontvanger is verplicht om zijn kennis en ervaring met het regionaal sporttalentenprogramma tot één jaar na afloop van het programma actief met andere sportclubs in Gelderland te delen op de in de aanvraag beschreven wijze.

Hoofdstuk 12 Vrijheid en herdenken

Paragraaf 12.1 Algemene bepalingen

Artikel 12.1.1 Algemene begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

Paragraaf 12.2 80 jaar Vrijheid

Artikel 12.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Programma Vrijheid: programma 80 jaar Vrijheid, zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten bij besluit van 26 september 2023 en eventueel nadien gewijzigd;

  • b.

    regio: regio's Veluwe, Achterhoek/Liemers, Airborne Region, Rivierengebied en Rijk van Nijmegen. Een regio is een verband van gemeenten in een gebied, aangegeven op de regiokaart die is opgenomen in het Programma Vrijheid, die samenwerken bij de opstelling en uitvoering van een regioprogramma in het kader van 80 jaar Vrijheid en worden vertegenwoordigd door een door hen aangewezen gemeente;

  • c.

    regioproject: project ter uitvoering van een regioprogramma;

  • d.

    regioprogramma: beleid van de samenwerkende gemeenten in de regio in het kader van 80 jaar Vrijheid, gericht op het vergroten van het bewustzijn van de waarde van vrijheid en projecten ter uitvoering van dit beleid.

Artikel 12.2.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden aangevraagd voor de voorbereiding en uitvoering van

  • a.

    een regioproject;

  • b.

    een groot Gelders evenement.

Artikel 12.2.3 Criteria regioproject

Subsidie voor een regioproject wordt verstrekt als het aan de volgende criteria voldoet:

  • a.

    de Tweede Wereldoorlog is het uitgangspunt;

  • b.

    de actualiteit rond het thema vrijheid en herdenken maakt substantieel deel uit van de activiteiten;

  • c.

    het beoogt het bewustzijn van de waarde van vrijheid bij de inwoners van Gelderland te vergroten;

  • d.

    het heeft een bovenlokaal of regionaal bereik;

  • e.

    het stimuleert ontmoeting en moedigt deelnemers aan met elkaar in gesprek te gaan over vrijheid en herdenken;

  • f.

    bij de realisatie van het project worden tenminste twee van de volgende groepen actief betrokken:

    • 1e.

      veteranen die hebben deelgenomen aan een vredesmissie;

    • 2e.

      jongeren;

    • 3e.

      ooggetuigen van oorlogsgeweld of hun nabestaanden;

    • 4e.

      Nederlanders met een migratieachtergrond.

  • g.

    het past in het regioprogramma van de betreffende regio.

Artikel 12.2.4 Criteria grote Gelderse evenementen

Subsidie voor een groot Gelders evenement wordt verstrekt als het project aan de volgende criteria voldoet:

  • a.

    de Tweede Wereldoorlog is het uitgangspunt;

  • b.

    de actualiteit rond het thema vrijheid en herdenken maakt substantieel deel uit van de activiteiten;

  • c.

    het beoogt het bewustzijn van de waarde van vrijheid te vergroten;

  • d.

    het heeft bovenregionaal bereik en provinciebrede uitstraling;

  • e.

    het is aannemelijk dat het grote media-aandacht genereert;

  • f.

    de organisator heeft over de uitvoering schriftelijke afspraken gemaakt met de provincie en de betrokken gemeente of gemeenten.

Artikel 12.2.5 Advies over regioproject

Gedeputeerde Staten vragen de regio advies uit te brengen of een regioproject in het regioprogramma past.

Artikel 12.2.6 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt:

    • a.

      voor regioprojecten ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van €15.000,-;

    • b.

      voor grote Gelderse evenementen een maximumbedrag dat per evenement wordt vastgesteld.

  • 2. Gedeputeerde Staten stellen de maximumbedragen, bedoeld in het eerste lid onder b, bij afzonderlijk besluit vast. Zij maken dit besluit algemeen bekend.

Artikel 12.2.7 Aanvrager groot Gelders evenement

Subsidie voor een groot Gelders evenement wordt aangevraagd door de organisator van het evenement.

Artikel 12.2.8 Weigeringsgrond regioproject

  • 1. Subsidie wordt geweigerd als het regioproject of groot Gelders evenement niet binnen het programma Vrijheid past.

  • 2. Subsidie voor een regioproject wordt geweigerd als de regio geen regioprogramma heeft.

Artikel 12.2.9 Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht de activiteit in de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 augustus 2025 uit te voeren.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht bij online en offline uitingen over de activiteit en bij de uitvoering van de activiteit gebruik te maken van het logo van het programma Vrijheid en het logo van de provincie Gelderland.

  • 3. De subsidieontvanger stelt beeld- of audiomateriaal van de activiteit aan de provincie beschikbaar ten behoeve van publicatie door de provincie.

Hoofdstuk 13 Onderwijs Arbeidsmarkt

Paragraaf 13.1 Algemene bepalingen

Artikel 13.1.1 Algemene begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Paragraaf 13.2 Goed Werkgeverschap

Artikel 13.2.1 Algemene bepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Inclusie op de werkvloer: een werkvloer waarbij obstakels voor de capaciteiten, mogelijkheden en waardigheid van elk individu worden verwijderd, zodat deze volledig en op gelijke voet aan de organisatie kan deelnemen.

  • b.

    Leercultuur: een werkomgeving die in de dagelijkse activiteiten ruimte biedt voor leren, ontwikkelen en het maken van fouten en die zorgt voor meer betrokkenheid en persoonlijke groei, met een bijpassend investeringsniveau in menselijk kapitaal.

  • c.

    Strategische personeelsplanning: proactief plannen en sturen op de beschikbaarheid van human resources die optimaal aansluit bij de behoefte van de organisatie, namelijk lange termijn, voldoende, kwalitatief, gezond en gemotiveerd personeel op de juiste plek.

  • d.

    Maximaliseren van arbeidsparticipatie door het mogelijk te maken om hybride banen te hebben en het voor de werknemer makkelijker te maken om meer of minder uren te werken.

  • e.

    Hybride banen: Situatie waarbij mensen meerdere banen combineren. Dat kan zijn twee banen in loondienst of de combinatie van een baan in loondienst en een baan als zelfstandige.

Artikel 13.2.2 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 3 eerste lid van de AsG kan worden verstrekt voor het nemen van kwalitatief hoogstaande maatregelen voor ten minste twee van de volgende onderdelen, inclusief het borgen ervan:

    • a.

      het ontwikkelen, verbeteren en implementeren van maatregelen die inclusie bevorderen;

    • b.

      het ontwikkelen, verbeteren en implementeren van een leercultuur;

    • c.

      het ontwikkelen, verbeteren en implementeren van een strategische personeelsplanning;

    • d.

      het stimuleren van de digitale vaardigheden van werknemers;

    • e.

      het maximaliseren van arbeidsparticipatie.

Artikel 13.2.3 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan werkgevers in:

  • a.

    het openbaar bestuur en

  • b.

    ondernemingen binnen de sectoren

    • i.

      energie(transitie),

    • ii.

      ii. land- en tuinbouw,

    • iii.

      logistiek,

    • iv.

      bouw,

    • v.

      zorg,

    • vi.

      onderwijs,

    • vii.

      techniek en

    • viii.

      ICT, die minimaal 10 en maximaal 250 medewerkers in dienst hebben.

Artikel 13.2.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt per onderdeel van goed werkgeverschap € 8.500,- en bedraagt niet meer dan €25.000.

Artikel 13.2.5 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 maakt de aanvrager gebruik van het door Gedeputeerde Staten ter beschikking gestelde aanvraagformulier Goed Werkgeverschap.

Artikel 13.2.6 Verplichtingen

  • 1. De subsidiabele activiteit is binnen één jaar na start van uitvoering van de activiteiten afgerond.

  • 2. De aanvrager is verplicht om zijn kennis en bevindingen te delen met de provincie en maakt daarvoor gebruik van het format Evaluatie project Goed Werkgeverschap.

Hoofdstuk 14 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 14.1

De regeling Regels Ruimte voor Gelderland 2016 wordt ingetrokken.

Artikel 14.2 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Regels Subsidieverlening Gelderland 2023.

Artike 14.3 Inwerkingtredingl

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2023.

  • 2. De in artikel 14.1 bedoelde regelingen blijven van kracht op aanvragen om subsidie die zijn ingediend en besluiten omtrent subsidie die zijn genomen voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze regeling.

Ondertekening

Gepubliceerd te Arnhem

Gedeputeerde Staten van Gelderland

John Berends - Commissaris van de Koning

Miriam Nienhuis-van Doremaele - secretaris

Bijlage 1. Maximale subsidiebedragen paragraaf 2.7 Inrichting Gelders Natuurnetwerk

Maximale subsidiebedragen per maatregel behorend bij paragraaf 2.7 Inrichting van het Gelders Natuurnetwerk, artikel 2.7.1 onderdeel a tot en met e, van de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023

Inrichting nieuwe natuur

Eenheid

Prijs per eenheid maximaal (incl. staartkosten en BTW)

Inrichting nieuwe natuur

ha

€ 15.000

PAS- of Natura 2000 herstelmaatregelen

Eenheid

Prijs per eenheid maximaal (incl. staartkosten en BTW)

Kleinschalig plaggen of vrijstellen venoever

m2

€ 4

Lokale drukbegrazing met schapen of vee

ha

€ 90

Verwijderen organische sedimenten

ha

€ 13.000

Bodem geschikt maken voor kieming jeneverbes (door plaggen)

ha

€ 11.000

Opschonen vennen (verwijderen slib)

m3

€ 11

Bekalken van inzijggebied of na plaggen

ha

€ 160

Belemen van heischrale graslanden

ha

€ 160

Verwijderen strooisellaag

ha

€ 8.000

Maaien en afvoeren (met bosmaaier)

ha

€ 2.500

Planten bosplantsoen

Ontwikkeling corridors (bos kappen + strooisel verwijderen)

ha

ha

€ 11.000

€ 10.000

Bosopslag verwijderen in herstellend hoogveen of galigaanmoeras

ha

€ 45.000

Bosopslag verwijderen in overige habitattypen

ha

€ 2.000

Vervolgbeheer na bosopslag verwijderen in overige habitattypen, maximaal 3 jaar

Per jaar per ha

€ 200

Bosopslag verwijderen, bos kappen en afvoeren onder andere ten behoeve van: ingrijpen boomsoortensamenstelling, ontwikkeling van corridors/windwerking, omvorming dennenbos op oude bosgronden, terugdringen beuk in eikenbossen, bosrandenbeheeer

ha

€ 2.000

Verwijderen exoten kleinschalig (grote dichtheid < 5 ha)

ha

€ 27.000

Verwijderen exoten grootschalig (> 100 ha)

ha

€ 2.000

Verwijderen exoten: Japanse Duizendknoop

m2

€ 10

Verondiepen/dempen van sloten (met grond uit het gebied)

m

€ 4

Overige herstelmaatregelen in bestaande natuur ten behoeve van Natura 2000 en herstel natte landnatuur

Eenheid

Prijs per eenheid maximaal (incl. staartkosten en BTW)

Uitvoeren van inrichtingsmaatregelen binnen bestaande natuur

ha

€ 6.000

Verhoging kwaliteit bestaand natuurbeheertype

Eenheid

Prijs per eenheid maximaal (incl. staartkosten en BTW)

Natuurbeheertype N12.05 Kruiden- en faunarijke akker:

Professionele ecologische een landschappelijke begeleiding, aangepaste grondbewerking, zaden oogsten in bronakker en uitzaaien in doelakker, monitoring en overige maatregelen die nodig zijn om het doel te behalen

ha

€ 6.000

Natuurbeheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland:

Inbreng zaden of maaisel, openwerken graszoden en ecologisch advies

ha

€ 2.500

Natuurbeheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland:

Openwerken graszoden

ha

€ 1.500

Bijlage 2. Lijst van prioritaire soorten behorende bij paragraaf 2.5 Behoud van prioritaire soorten

Naam

Voorkomen in Gelderland (locaties)

Concrete, plaatselijke maatregelen

Granietspelden-kussentje (Pertusaria corallina)

Putterzeedijk en Arkemheense zeedijk = kust Veluwemeer (Waterschap Vallei en Veluwe)

Zorgen dat het steenoppervlak van de dijk niet door gras en riet wordt overgroeid. Eenmalig verwijderen van de opslag door o.a. maaien + afvoeren, daarna iedere vijf jaar branden

Kielmos (Anastrophyllum minutum) & Dwergmos (Diphyscium foliosum) & Klein schoffelmos (Scapania curta)

De Dellen bij Heerde (GL)

Afsteken van steilkanten zodat geheel met gras begroeide steilkanten deels weer in kale, humeuze bodem veranderen (heeft alleen effect waar stikstofdepositie laag is)

Gekapt haartandmos (Trichostomum crispulum)

Steengroeve Winterswijk (SBB) (enige kalkplek in de provincie!)

Gebied zo inrichten dat er voor de langere termijn kale wanden van kalksteen in de groeve aanwezig zijn

Zwartblauwe rapunzel (Phyteuma spicatum)

Leusveld (NM), Wylerberg/Duivelsberg (SBB), Berg en Dal, Nijmegen (groenstrook Van Apelterenweg-Aldenhof), omgeving Loil-Nieuw Wehl

Huidige populatie goed in kaart brengen. Bestuiving onderzoeken (bloembezoek door insecten). Deze kleine geisoleerde populaties in bosranden en hooilanden moeten urgente behandeling krijgen ter bescherming. Hierbij moeten planten meer directe leefruimte krijgen (evt handmatig bestuiven). Aansluitend kleinschalige en handmatig plaggen ter stimulering van kieming en vestiging. Bosrandbeheer: structuur aanbrengen met dunnen/kappen en strooisellaag verwijderen. In bosrand en hooiland verwijderen van schaduwgevende struiken en bomen. Nectarvoorzienende maatregelen treffen om meer bestuivers te lokken (meeliftende soorten). Geen volwassen planten verplaatsen (alleen als groeiplaats door bouwwerkzaamheden verloren gaat). Uitwisseling tussen geisoleerde populaties door uitzaai van zaden, of bijplaatsing jonge opgekweekte planten, uit andere populaties. Bekalken is bij deze soort niet echt nodig. Stikstofwegnemende maatregelen noodzakelijk.

Heidezegge (Carex ericetorum) & Kleine schorseneer (Scorzonera humilis)

Braamsveldje (De Hoge Veluwe), Kootwijkerzand & Radio Kootwijk (SBB), Epe (SBB), misschien nog Kleine schorseneer bij Vierhouten (SBB)

Bij Kleine schorseneer bloembezoek door insecten onderzoeken; eventueel handmatig kruisbestuiven bij planten die niet door insekten bezocht worden of te ver van elkaar verwijderd zijn voor insekten(kruis)bestuiving). Planten groeien nu deels al langs paden, waar de bodem beter gebufferd is door wegverhardingsmateriaal. Dit handhaven of uitbreiden. Leem en schelpen verstuiven beter dan beton. Niet meteen heide gaan bekalken. Soorten groeien deels ook waar in het verleden (oorlog) de heide omgeploegd is (ontkalkte uitspoelingshorizont heidepodzol ondergeploegd). Begrazingsdynamiek (konijnen) terugbrengen -> konijnen beschadigen de wortels die vervolgens weer uitlopen -> rommelen in de bodem. Populaties kleine schorseneer verbinden.

Zandwolfsmelk (Euphorbia seguieriana)

stroomdalgrasland (Erlecomse waard, SBB) en spoortalud (Arnhem Schuytgraaf, Prorail)

Verwijderen dikke strooisellagen op bestaande groeiplaatsen (Afbranden in de winter ?). Herstel rivierdynamiek (oeverwalvorming). Creëren van open vestigingsplekken. Verwijderen opslag houtige gewassen. Het gaat niet alleen om herstel van bestaande rivierduinen en stroomdalgraslanden, maar vooral om het regelmatig ontstaan van nieuwe verse (voedselarm, basisch) afzettingen waarop stroomdalgraslanden kunnen ontstaan. In ons klimaatgebied (neerslagoverschot in de winter) is ontkalking een natuurlijk proces waardoor alle hooggelegen goed doorlatende bodems op de lange duur toch uitlogen (verzuren).

Duitse brem (Genista germanica)

Groesbeek, rond begraafplaats, misschien nog exemplaren op de Veluwe (Hoenderloo & omgeving Kroondomein)

Huidige populatie in kaart brengen. Bestuiving onderzoeken (bloembezoek door insecten). Eventueel handmatig bestuiven. Kleinschalig, handmatig plaggen nabij ouderplanten ter stimulering kieming en vestiging. Verwijderen opslag houtige gewassen.

Berghertshooi (Hypericum montanum)

Heveadorp (Duno, GL) en leemputten Soerel (SBB)

Kleinschalig, handmatig oppervlakkig plaggen (strooisel verwijderen) nabij ouderplanten ter stimulering kieming en vestiging (zaadbank!). Kleinschalig dunnen/ringen van schaduwgevende bomen en struiken. Kappen en dunnen bij voorkeur in combinatie met verwijderen strooisellaag. Laat (wanneer bovengronds afgestorven) maaien en afvoeren. Beperken stikstofdepositie.

Knollathyrus (Lathyrus linifolius)

Speuld (SBB), Hoog-Soeren, Staverdense leemputten (GL), De Hoge Veluwe

Huidige populatie in kaart brengen. Bestuiving onderzoeken (bloembezoek door insecten). Eventueel handmatig bestuiven. Planten tussen populaties verplaatsen voor genetische uitwisseling en/of kweekprogramma opzetten. Kleinschalig, handmatig plaggen nabij ouderplanten ter stimulering kieming en vestiging. Kleinschalig dunnen/ringen van schaduwgevende bomen en struiken. Kappen en dunnen bij voorkeur in combinatie met verwijderen strooisellaag. Laat (wanneer bovengronds afgestorven) maaien en afvoeren. Beperken stikstofdepositie.

Karwijselie (Selinum carvifolia)

Willinks Weust (SBB)

Eénmaal per jaar laat in het seizoen (na bloei en vruchtzetting) maaien en afvoeren. Tegengaan verdroging en te sterke beschaduwing.

Geoorde veldsla (Valerianella rimosa) & Akkerboterbloem (Ranunculus arvensis ) & Vroege ereprijs (Veronica praecox)

Cortenoever (SBB), Geoorde veldsla ook langs Boven-Rijn bij Kekerdom en Ewijk

wintergraan akkerbeheer, vergroten/behouden dynamiek langs rivieroevers.

Besanjelier (Silene baccifera)

Millingerwaard (Colenbrandersbos), Cortenoever, Aerdt (Oude Waal-Bijland)

groeiplaatsen ontzien bij maaien. Heggen met groeiplaatsen alleen snoeien af afzetten buiten groeiseizoen. Groeiplaatsen uitrasteren.

Korensla (Arnoseris minima)

Veluwe, Hoge Veluwe, Bennekomse Meent, Montferland, omgeving Overasseltsche en Hatertse vennen, Hoge Veluwe, De Groene Grens

wintergraan akkerbeheer, (randen) matig bemesten en gewas dun zaaien

Drijvende waterweegbree (Luronium natans)

Plas van Gent (gem Ede), Kroondomein, Empesche en Tondensche heide (NM), Leuvenumsche beek, Overasseltsche en Hatertse vennen (SBB), Kruisbergsche bossen, Apeldoorns kanaal, recent ook in Oosterhuizerspreng

periodiek gefaseerd verwijderen van opgehoopt organisch materiaal op de bodem, inwaaien blad voorkomen en beschaduwing opheffen door houtige gewassen op de oever te verwijderen, inwaaien meststoffen voorkomen, herstellen hydrologie (heeft baat bij natuurlijke peilschommelingen, 's zomers droogvallende oevers).

Wilde appel (Malus sylvestris) & Wilde peer (Pyrus pyraster)

Onvolledig bekend (wilde vorm moeilijk te onderscheiden). Appel: Otterlo, stuwwal Nijmegen, omgeving Winterswijk (Muggenhoek & Reirink). Peer: nabij Winterswijk (Lammers & Muggenhoek)

Ontzien bij kap of afzetten houtwallen. Vrijstellen van te zwaar beschaduwde exemplaren. Versterking kleine populaties door aanplant autochtoon materiaal uit andere populaties.

Speerwaterjuffer (Coenagrion hastulatum)

Korenburgerveen, Meddosche Veen

Hoogveenherstel, d.m.v. herstel regionaal hydrologisch systeem (anti-verdrogingsmaatregelen, vaak ook in omliggende landbouwgronden). Soms bos verwijderen. Doel is dat de van nature aanwezige randzone van het hoogveen (met een gradiënt van zuur, oligotroof regenwater naar meer gebufferd, mesotroof grondwater) hersteld wordt. Daarnaast (gefaseerd) opschonen van vennen die de potentie hebben om zich te ontwikkelen tot (zeer) zwak gebufferde vennen (periodieke lokale of regionale grondwatertoevoer).

Bosbeekjuffer (Calopteryx virgo)

Verschillende beken in de Achterhoek, met name Slinge, Willinkbeek en Ratumsebeek

Alles wat bijdraagt aan het verhogen van de zuurstofspanning in het water: terugdringen meststoffen, meer variatie in stroming (bv. door inbrengen van dood hout), onbeschaduwde trajecten inplanten. Anti-verdrogingsmaatrgelen, zodat er voldoende koud, schoon grondwater in de beek komt en de beek ook in de zomer goed blijft stromen.

Hoogveenglanslibel (Somatochlora arctica)

Vragenderveen, Meddosche Veen, Mosterdveen, Wooldse Veen, (Lankheet, Gld)

Hoogveenherstel, d.m.v. herstel regionaal hydrologisch systeem (anti-verdrogingsmaatregelen, vaak ook in omliggende landbouwgronden). Soms bos verwijderen en kleine nieuwe veenputjes graven die snel volledig dichtgroeien met veenmossen. Bij vernatting oppassen dat dit niet te snel gebeurt i.v.m. risico resterende hoogveenvegetatie en vestiging van concurrerende libellensoorten en vissen in open water. Hoogveenglanslibel komt met name voor in veensystemen met enige minerale aanrijking. Vaak zijn dit doorstroomveentjes waar oppervlakkige beweging van water zorgt voor die aanrijking. Deze veentjes zijn over het algemeen ook soortenrijker en zijn vaak te herkennen aan de aanwezigheid van helofyten in het veen. Ook gagel is een goede indicatorsoort. Duurzaam herstel van populaties van hoogveenglanslibel kan alleen door herstel van hydrologie. Maximaal vasthouden van water kan de doorstroomsituaties laten stagneren en leidt tot verslechtering van leefgebied (en verlechtering van de gehele overgansveensituatie)

Kleine heivlinder (Hipparchia statilinus)

Kootwijkerzand

Herstel stuifzanden: - tot op het kale zand plaggen en verwijderen van de organische laag, verwijderen van jonge opslag, maar wel rekening houden met de ontwikkeling van kleine boomgroepen in de toekomst), bestrijding grijs kronkelsteeltje, bevorderen mozaïekvegetatie van bunt/schapengras - open zand - een enkele boom en struikheide) - zuidelijke bosrand terugzetten om inzijggebied te vergoten (N depositie terugdringen) - gefaseerd nieuwe kleine stuifplekken van 50m x 50m aanleggen

Bosparelmoervlinder (Melitaea athalia) & Bruine eikenpage (Satyrium ilicis)

Bosparelmoervlinder: Hoge Veluwe, Kroondomein, Vierhouten-Elspeet, Asselse heide, Deelen e.o. Bruine eikenpage: Mulderskop/Molenhoek, (Vierhouten)

Gefaseerd en cyclisch hakhoutbeheer: Cyclus van bosvakken van 0,5 - 1 ha per 15-20 jaar (met enkele overstaanders). Alterneren met aansluitende bosvakken. Monitoring bosontwikkeling en om het jaar opslag verwijderen Bosrandbeheer: structuur en variatie aanbrengen, invasieve exoten verwijderen en ruigte ontwikkeling, cyclisch proces van 5 jaar. Stimuleren van nectarontwikkeling (voldoende zonlicht, ruigte en bloemrijke weiden)

Gentiaanblauwtje (Maculinea alcon)

Kruishaarsche heide, Speulderveld, Elspeet, Uddel, Kootwijkerveen, Maalberg, Radio Kootwijk, Hoge Veluwe, leemputten bij Staverden

Kleinschalig plaggen, verwijderen van opslag, bekalken, vernatten. Herstel van hydrologie (grondwater), buffering met omgeving Vergroten van inzijggebied (tegengaan N-depositie) Verbinden (robuust) van natte heideterreinen met klokjesgentiaan en knoopmieren

Zilveren maan (Boloria selene)

De Bruuk, Korenburgerveen, (Gelderse vallei)

Maaibeheer 2x per jaar, verbinden van graslanden met brede corridors van tenminste 50m Kleinschalig en gefaseerd plaggen (voedselrijkdom en verruiging verminderen) Hydrologie: plas-dras in de winter en grondwater in de zomer net onder maaiveld Vasthouden van kwel (maar niet tot stagnerende niveau's! kwel moet doorstromen) Voorkomen van inlaat gebiedsvreemd water Dit ook toepassen in voormalig leefgebied, eventueel gecombineerd met herintroductie.

Knautiabij (Andrena hattorffiana) & Knautiawespbij (Nomada armata)

Rivierengebied (Rijn), o.a. Gelderse Poort

Maaibeheer afstemmen op bloeiperiode knautia en op knautiabij. Gericht uitbreiden van populaties beemdkroon door uitzaaien op geschikte locaties met zaad uit dichtstbijzijnde populaties.

Eikenzandbij (Andrena ferox)

Berg & Dal (populatie); Rheden (1 vondst)

Eikenbomen op de vindplaats veiligstellen, begrazing afstemmen, vaststellen of bij Rheden ook populatie aanwezig is. Eventueel aanplanten jonge eiken als opvolgers van de oude eiken.

Heidehommel (Bombus humilis)

De Bruuk

In 2013 teruggevonden en zekerheid over aanwezigheid populatie ontbreekt. Acties: vaststellen aanwezigheid, localiseren nesten en voorkomen dat deze uitgemaaid worden (bovengrondse nesten!), evalueren of maairegiem niet leidt tot periodieke afwezigheid van bloeiende planten.

Bosdoorntje (Tetrix bipunctata)

Hoge Veluwe

Het betreft een zeer kleine en kwetsbare populatie en het voorkomen van dichtgroeien van geschikt biotoop heeft prioriteit. Daarnaast moet door kleinschalige kap van bos geschikt biotoop in nabije omgeving worden gecreëerd. De huidige populatie bevindt zich bij een brandplek en het is te overwegen om in de nabije omgeving van de populatie nieuwe brandplekken te creëren. Aanvullend veldwerk is nodig voor het vinden van eventuele andere resterende populaties en het vaststellen van de afwezigheid voordat maatregelen worden uitgevoerd.

Kleine wrattenbijter (Gamsocleis glabra)

Oldebroekse Heide

Continuering van brandbeheer waarbij het van belang is dat het doelengebied niet grootschalig gebrand wordt maar wel regelmatig beschoten wordt. Verbinden Oldebroekse Heide met de ten oosten gelegen heidesnippers. Wanneer niet beschieten: voortdurend mineralenrijk dagzomende bodem bevorderen en ruderaalsituaties creëeren (met o.a. veel brem, bochtige smele, etc.).

Wrattenbijter (Decticus verrucivorus)

Hoge Veluwe, Hatertse & Overasseltse Vennen

Evaluatie maatregelen uitgevoerd in afgelopen 10 jaar; voorkomen dichtgroeien heischrale vegetatie; Hatertse & Overasseltse Vennen: uitbreiden areaal aan extensieve graanakkers en onderzoeken of inwaaien van stikstof tegen gegaan kan worden.

Zadelsprinkhaan (Ephippiger ephippiger)

Mulderskop en de Veluwe (Doornspijkse Heide, Groevenbeekse Heide, Harskampse Zand, Nationaal Park de Hoge Veluwe, Nationaal Park de Veluwe Zoom, Oldenbroekse Heide, Planken WambuisRozendaalse Veld, De Zanding).

Voorkomen dichtgroeien terreinen zonder dat de hei daarbij geheel open wordt (ruimte laten voor struiken en braamstruwelen), kleinschalig plaggen, ruimte laten voor structuur in de vegetatie (heide van verschillende ouderdom afgewisseld met gras, kruiden, struiken en open zand).

Rivierkreeft (Astacus astacus)

Landgoed Warnsborn, Arnhem

Kweek en herintroductie (maatregelen worden momenteel in gang gezet)

Knotwilgslak (Clausilia dubia) & Schorshorentje (Balea perversa)

Linge bij Deil en Tricht (beide soorten), Winssensche waarden langs Waal bij Winssen (Knotwilgslak), Uiterwaarden bij Doesburg (Knotwilgslak), IJssel bij Rheden (Schorshorentje)

Onderhoud bestaande knotopstanden, voorkomen van een te frequent snoeibeheer, aanplant nieuwe knotwilgen.

Oeverlookslak (Pseudotrichia rubiginosa)

Drutensche waarden, Blauwe kamer, Uiterwaarden IJssel tussen Dieren en Velp

Bepalen status, afhankelijk daarvan het lokaal toestaan van het ontstaan van struweel in overstroomde uiterwaarden

Oeverlookslak (Nemoura dubitans )

Bekende populaties: Wisselse veen, dal van de Hierdense beek. Kansrijke locaties met mogelijkheden voor verbetering: Beekbergerbeek

Projecten in Twente hebben laten zien dat deze soort kan profiteren van herstelprojecten op kwelrijke plekken (beperking van de afstroom van kwel, natuurlijke landinrichting en afscherming van intensieve landbouw).

Oeverlookslak (Limnephilus incisus )

zeggemoeras nabij Hall; Kansrijke locaties met mogelijkheden voor verbetering: Beekbergerbeek, Wisselse veen, dal van de Hierdense beek.

Zie Nemoura dubitans. Ook deze soort profiteert van het beter benutten (vasthouden) van kwelwater.

Beekprik (Lampetra planeri)

Oost-Veluwe (sprengen tussen Beekbergen en Epe en de Grift; en een enkele waarneming in de Eerbeekse beek), geïsoleerde populatie op de NW-Veluwe (Hierdense Beek), Achterhoek (Boven-Slinge, zijbeek Osink Bemersbeek, Ratumse beek, Willinkbeek), Berkel grensstreek (uitgespoelde exemplaren uit Duitsland)

Hermeandering en herprofilering, waardoor heterogeniteit in substraattypen optreedt (vrijspoelen grind/ aanslibben zand/slib/detritusbanken). Inbrengen (of laten liggen) dood hout, om afwisseling in stroomsnelheid en substraat in de hand te spelen. Met beleid (en onder begeleiding) baggeren om de ingegraven larven te sparen. Terugdringen riooloverstorten om lage zuurstofconcentraties te voorkomen.

Elrits (Phoxinus phoxinus)

Geïsoleerde populatie Oost-Veluwe, Verloren Beek, Klaarbeek en enkele waarnemingen in nabije omgeving (dichtstbijzijnde populatie in Zuid-Limburg)

Hermeandering en herprofilering, waardoor heterogeniteit in stroomsnelheid en substraattypen optreedt (vrijspoelen grind). Aanleggen vismigratievoorzieningen bij barrières.

Grote modderkruiper (Misgurnus fossilis)

Diverse kleine versnipperde populaties en geïsoleerde waarnemingen in de achterhoek (o.a. uitspoelende exemplaren in Koffijgoot vanuit Haaksbergerveen en in het stroomgebied van de Oude IJssel, Veengoot, Eefse Beek en Groenlose Slinge). Grotere onderling geïsoleerd liggende populaties in de uiterwaarden van de IJssel en in het rivierengebied (kerngebieden o.a. Diefdijk-Zouweboezem, Land van Maas en Waal-West, Rijnstrangen Zevenaar, Gebied ten oosten van Elst)

Herstellen natuurlijk peil, waardoor habitat geschikter wordt. Minder intensief schonen, meer vegetatie laten staan. Met beleid (en onder begeleiding) schonen en baggeren, zodat grote modderkruipers niet op de kant komen te liggen. Aanleg natuurvriendelijke oevers en moerasgedeeltes.

Kwabaal (Lota lota)

Enkele waarnemingen uit Waal, Maas en Nederrijn. Grotere populatie in de IJssel

Hermeandering en toelaten natuurlijke structuren in rivieren: zoals holle oevers en dood hout. Toelaten/aanleggen overstromingsvlaktes. Migratiebarrières opheffen.

Beekdonderpad (Cottus rhenanus)

Kleine geïsoleerde populaties in de Berkel en de Aastrang, ook grensoverschrijdend in Duitsland (Berkel), dichtstbijzijne populatie in de Limburgse Geul

Verhogen heterogeniteit in stroomsnelheid, waardoor grindbanken en stenen schoongespoeld blijven in snelstromende stukken en het water voldoende zuurstof blijft bevatten. Juist niet opheffen van migratiebarrières, i.v.m. competitie met exoten en rivierdonderpad.

Kamsalamander (Triturus cristatus)

Rivierengebied (Waal, Rijn, IJssel, Maas), Achterhoek, plaatselijk op Veluwe. De populaties op de Veluwe zijn alle geïsoleerde populaties.

Ontwikkelen van metapopulaties door doordachte aanleg en herstel van voortplantingsplaatsen en realisatie van landhabitat in de vorm van houtwallen, hagen, struwelen en bosjes in de directe omgeving van de voortplantingswateren

Knoflookpad (Pelobates fuscus)

Kernpopulaties: Overasseltse en Hatertse vennen; Gorssel; Landgoed de Pol. Geïsoleerde populaties: Ewijk, Zieuwent, Wilhelminahoeve, Sterrebos, Groot Soerel, De Ziele, Hattem

Aanleg en herstel van voortplantingswateren en realisatie van geschikt landhabitat met vergraafbare bodems in de directe omgeving van voortplantingswateren. Dit door aanleg van kruidenrijke graanakkers in agrarische gebieden met houtwallen en meer dynamiek op oude rivierduinen. Bijplaatsing van eigen genetisch materiaal in zeer kleine populaties om genetische variatie te vergroten.

Boomkikker (Hyla arborea)

Achterhoek, GLD herbergt ruim 50% van landelijke populatie. Na sterke groei door habitatherstel lijkt nu stand weer(plaatselijk) af te nemen

Ontwikkelen van metapopulaties door doordachte aanleg en herstel van voortplantingsplaatsen en realisatie van landhabitat in de vorm van houtwallen, hagen, struwelen en bosjes in de directe omgeving van de voortplantingswateren. Ook juiste vervolgbeheer om pionierstadium te behouden is van cruciaal belang. Lokaal kan visbezetting van wateren een probleem zijn (periodiek doogleggen/leegvissen zijn dan optionele maatregelen)

Adder (Vipera berus)

Veluwe (Veluwemassief, Kootwijk, Gerritsfles, Hoog Buurlo, Hoge Veluwe, Ermelose Heide)

Tegengaan van verdroging en versnippering; kleinschalig beheer zonder of met zeer extensieve begrazing; tegen gaan verbossing van heide

Gladde slang (Coronella austriaca)

Kernpopulaties op de Veluwe (park de Hoge Veluwe, Veluwezoom en Kroondomeinen. Geïsoleerde populaties op de stuwwal Nijmegen-Groesbeek, Montferland en Wooldse veen

Onwikkelen van structuurrijke en gevarieerde heideterreinten; ontwikkelen van verbindingszones (door bossen) om isolatie op te heffen

Woudaap (Ixobrychus minutus) & Roerdomp (Botaurus stellaris)

Gelderse Poort

Natuurlijke fluctuatie waterstand terugbrengen om ontwikkeling van waterriet te bevorderen. Verhogen algehele waterpeil van moerasgebieden om verbossing tegen te gaan en oppervlakte (water)riet te bevorderen. Terugzetten successie in moerasgebieden.

Draaihals (Jynx torquilla)

Veluwe, Achterhoek

Vergrassing tegengaan door begrazing met schapen (verschraling), kleinschaligheid van gebieden van belang, dode berken laten staan, instandhouding geschikte locaties voor (glans)mieren, bijvoorbeeld door verharding van zandwegen te voorkomen. Compacte, vergraste bodem lokaal openscheuren, hoge grasvegetaties maaien, akker- en braaklegbeheer: alle vormen van maatregelen die kale bodem bevorderen kunnen bijdragen. Maatregelen om mierendichtheid te verhogen: akkerbeheer en/of verzuringsbestrijdende maatregelen in droge schraallanden.

Tapuit (Oenanthe oenanthe)

Hoge Veluwe (1 van 2 populaties in binnenland)

Herstel stuifzanden: tot op het kale zand plaggen en verwijderen van de organische laag, verwijderen van deel jonge opslag, bevorderen mozaiek, gefaseerd nieuwe stuifplekken creëeren. Korte termijn om uitsterven te voorkomen voordat stuifzanden functioneel hersteld zijn: eventueel gebrek aan nestgelegenheid opheffen door nestkasten te plaatsen. Biodiversitieit en turnover (fauna) in graslanden verhogen door kort houden grasmat in combinatie met verzuringsbestrijding. Brongerichte maatregelen: Stikstofdepositie verminderen, konijnenpopulatie herstellen.

Otter (Lutra lutra)

recent weer rond Doesburg

aanleg otterpassages; inrichten leefgebieden (stepping stones) tussen Doesburg en populatie in regio Weerribben/Wieden; otters uitzetten

Waterspitsmuis (Neomys fodiens)

verspreid voorkomend in de beek- en riviersystemen in Midden-, Oost- en Zuid-Gelderland; niet op de Veluwe

beekdalherstel (met name aanleg natuurlijk gevormde oeverzones); extensivering terreingebruik in leefgebieden; uitrasteren kwetsbare oeverzones (hier extensief maaibeheer i.p.v. begrazing)

Boombewonende vleermuizen

bossen en landgoederen verspreid over provincie

voorafgaand aan kap bomen onderzoeken op verblijfplaatsen en bomen met verblijfplaatsen sparen; zorgen voor gevarieerde leeftijdsopbouw boombestanden; bij aanleg wegen of andere doorsnijdingen van vliegroutes hop-overs of vleermuistunnels aanleggen; winterverblijfplaatsen ontoegankelijk maken voor bezoekers (hekwerk of deur in toegang); bouwwerken met overwinterende vleermuizen geheel of gedeeltelijk bestemmen voor deze soortgroep (andere functies dan niet of hooguit beperkt mogelijk)

Bijlage 3. Lijst van subsidiabele kosten behorende bij paragraaf 5.3 Functioneel gebruik erfgoed

Subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 5.3.7 zijn:

  • 1.

    Directe kosten:

    • a.

      uurloon;

    • b.

      materiaal- en materieelkosten.

Het uurloon is het gemiddelde uurloon dat is vermeld op de website van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: https://cultureelerfgoed.nl/dossiers/subsidies/instandhoudingssubsidie-sim-aanvragen. Het gemiddelde uurloon is exclusief algemene bouwplaatskosten, algemene bedrijfskosten, winst, risico en BTW.

  • 2.

    Indirecte kosten:

    • a.

      algemene bouwplaatskosten: ten hoogste 9% van de subsidiabele directe kosten;

    • b.

      algemene bedrijfskosten: ten hoogste 7% van de som van de subsidiabele directe kosten en de algemene bouwplaatskosten;

    • c.

      winst en risico: ten hoogste 3% van de som van de subsidiabele directe kosten, de algemene bouwplaatskosten en de algemene bedrijfskosten.

De subsidiabele indirecte kosten zijn in totaal ten hoogste 20% van de subsidiabele directe kosten als bedoeld onder nummer 1.

De algemene bouwplaatskosten betreffen de kosten van de hoofdaannemer die niet direct aan een onderdeel zijn toe te wijzen en die onder meer betrekking hebben op verzorgend, uitvoerend en administratief personeel op het werk, tijdgebonden materieel, keten, loodsen en dergelijke, bouwplaats en dergelijke, verbruikskosten, bewaking, verletbestrijding, bereken- en tekenwerk en dergelijke.

  • 3.

    Het niet-terugvorderbare gedeelte van de BTW: ten hoogste het wettelijke percentage.

  • 4.

    Onvoorziene kosten: ten hoogste 5% van de op grond van nummers 1 en 2 subsidiabel gestelde kosten.

  • 5.

    Constructeurskosten: alle kosten voor zover zij betrekking hebben op de berekening van sterkte of stabiliteit van de constructie ten behoeve van het functionele gebruik.

  • 6.

    Kosten van de CAR-verzekering: ten hoogste 0,4% van de op grond van nummers 1 tot en met 5 subsidiabel gestelde kosten.

  • 7.

    Directiekosten: ten hoogste de onderstaande percentages van de op grond van de nummers 1 tot en met 6 subsidiabel gestelde kosten:

    • a.

      tot een bouwsom van € 50.000: ten hoogste 15%;

    • b.

      tot een bouwsom van € 100.000: ten hoogste 14%;

    • c.

      tot een bouwsom van € 150.000: ten hoogste 13%;

    • d.

      tot een bouwsom van € 200.000: ten hoogste 12%;

    • e.

      tot een bouwsom van € 250.000: ten hoogste 11%;

    • f.

      bij een bouwsom groter dan € 250.000: ten hoogste 10%.

Directiekosten zijn alleen subsidiabel als zij betrekking hebben op de levering van een totaalpakket aan werkzaamheden zoals omschreven in de DNR-2011 (standaard voorwaarden, 2011 herzien 2013, rechtsverhoudingen opdrachtgever-architect). De percentages worden berekend aan de hand van de bouwsom. Tot de bouwsom behoren zowel de subsidiabele kosten als de niet-subsidiabele kosten.

Bijlage 4 Uitvoeringsvoorschriften duurzame instandhouding cultuurhistorische waarden behorende bij artikel 5.3.8, lid 4

Artikel 1 Algemeen

  • 1.

    Restauratiewerkzaamheden worden conform de door de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg vastgestelde uitvoeringsrichtlijnen uitgevoerd.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen deze uitvoeringsvoorschriften buiten toepassing laten of afwijking daarvan toestaan voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze voorschriften beogen te beschermen, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 3.

    Alle te vervangen onderdelen of constructies worden overeenkomstig bestaande, of oorspronkelijke historisch juiste vormgeving en detaillering uitgevoerd.

  • 4.

    Alle te vervangen herbruikbare onderdelen die niet in situ worden opgeslagen worden in overleg met de subsidieverlener aangemeld bij het bouwhistorisch depot in beheer bij de Stichting Monumentenwacht Gelderland.

  • 5.

    Alle te vervangen onderdelen of constructies worden met behulp van bestaande, historisch juiste materialen en technieken vervaardigd en afgewerkt. Uitgangspunt hierbij is dat sobere en doelmatige ingrepen en conserveren/repareren voor vernieuwen gaan.

  • 6.

    Voorzieningen voor geriefs- of functieverbetering, zoals isolatie voor warmte en geluid, beschermende beglazing, ventilatie; energieopwekking etc., worden op zodanige wijze ingepast dat dit geen consequenties heeft voor de historische vormgeving of detaillering. Vooraf wordt contact opgenomen met de gemeente over de vergunningplicht van dit soort voorzieningen.

  • 7.

    Voor aanvang van de werkzaamheden informeert de subsidieaanvrager alle bij de voorbereiding, planvorming, uitvoering en controle van onderhouds- en restauratiewerkzaamheden betrokken partijen, zoals de eigenaar, architecten, opzichters, aannemers, uitvoerders, onderaannemers, ambtenaren bouw- en woningtoezicht etc., over deze uitvoeringsvoorschriften. Alle betrokken partijen houden zich aan deze uitvoeringsvoorschriften.

  • 8.

    De aannemer ondertekent de uitvoeringsvoorschriften. Hiermee geeft deze er blijk van goed nota te hebben genomen van deze uitvoeringsvoorschriften.

  • 9.

    Bij de aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten, zoals muurplanten, vleermuizen, kerkuilen, etc. wordt contact opgenomen met het Provincieloket van de provincie Gelderland, telefonisch bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 8.30 uur tot 16.30 uur via nummer: 026 – 359 99 99. Voor meer informatie raadpleeg de website https://www.gelderland.nl/Wet-Natuurbescherming-Beschermde-soorten-ontheffing

Artikel 2 Metselwerk, voegwerk en pleisterwerk

  • 1.

    Gevelreiniging is niet toegestaan. Onder gevelreiniging alsmede het verwijderen van graffiti wordt onder meer verstaan: agressieve gevelreiniging, zoals stralen met grit, zand en water en het reinigen met behulp van chemische middelen. De reden hiervoor is dat de “bakhuid” niet mag worden beschadigd. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten onder bepaalde voorwaarden gevelreiniging toe te staan.

  • 2.

    Hydrofoberen en impregneren van gevels is niet toegestaan.

  • 3.

    Het toepassen van steenverstevigers is niet toegestaan.

  • 4.

    Het inboeten van het metselwerk wordt uitgevoerd met bijpassende steen, lettend op kleur, hardheid en afmeting. Inboetwerk wordt in het bestaande metselverband uitgevoerd met metselmortel aangepast aan het historisch juiste metselwerk. Metselmortel komt in samenstelling, hardheid en kleur overeen met het bestaande, historisch juiste metselwerk. Hiertoe wordt bij de aanvang van het werk aan Gedeputeerde Staten opgegeven wat de samenstelling is van de metselmortel.

  • 5.

    Nieuw voegwerk is qua samenstelling, kleur en uitvoering gelijk aan het bestaande, historisch juiste voegwerk. Hiertoe wordt voor de aanvang van het werk aan de subsidieverlener opgegeven wat de samenstelling is van de voegmortel. Bij herstel van voegwerk wordt eerst een proefstuk ter beoordeling van de subsidieverlener opgezet. Na goedkeuring van de subsidieverlener mag gestart worden met het herstel van het voegwerk. Ter hoogte van het maaiveld wordt het voegwerk tot ten minste 30 cm beneden het maaiveld nagezien en zo nodig hersteld of vernieuwd. De voegen worden in verband met een goede hechting van de voegspecie kantig en voldoende diep uitgehakt opdat de voeg voldoende massa heeft. Als richtlijn kan worden aangehouden een verhouding van voegdikte staat tot voegdiepte is als 1 staat tot 2. Het uithakken van voegen geschiedt uitsluitend met de hand, of als pneumatisch, met een fijne beitel. Het uitslijpen van de voegen is in verband met mogelijke beschadiging van de steen slechts toegestaan met gebruikmaking van een zo klein mogelijke slijptol, voorzien van een afzuiging. Bij uithakken van bestaand voegwerk mogen stootvoegen niet worden verbreed; het zogenaamd ophakken van stootvoegen is niet toegestaan.

  • 6.

    Nieuw pleisterwerk komt in samenstelling, kleur en uitvoering overeen met het bestaande, historisch juiste pleisterwerk, tenzij de gesteldheid van de ondergrond een ander pleistersysteem behoeft. Het pleisterwerk wordt onder het maaiveld tot op de eerste funderingsversnijding nagezien en zo nodig hersteld of vernieuwd. De samenstelling van het pleisterwerk is aan de hardheid van de onderliggende steen aangepast. Hierbij wordt een opgave gegeven van de samenstelling. Voor het herstel van het pleisterwerk wordt een proefstuk ter beoordeling van de subsidieverlener opgezet. Na goedkeuring van de subsidieverlener mag gestart worden met het herstel van het pleisterwerk.

Artikel 3 Timmerwerk

  • 1.

    De te vervangen houten onderdelen worden op historisch verantwoorde wijze uitgevoerd. De bestaande detaillering en vormgeving, mits juist, is daarbij uitgangspunt.

  • 2.

    De te vervangen houten onderdelen hebben een zelfde zwaarte en profilering als de bestaande. De vervangen houten onderdelen worden ter controle bewaard tot en met de oplevering en/of subsidievaststelling.

  • 3.

    Het houtwerk dat in aanraking komt met metselwerk wordt ten minste tweemaal voorbehandeld met houtmenie of grondverf.

  • 4.

    De toe te passen houtsoorten zijn overeenkomstig het bestaande werk en historisch juist.

  • 5.

    Toepassing van multiplex, kunststof, kunststofverlijmde vezelplaten en hiermee vergelijkbare plaatmaterialen bij herstel van dakgoten, windveren, dekplanken, gevel- en dakbeschietingen is niet toegestaan.

  • 6.

    Gaten in houten gootbodems met metalen gootbekleding zijn tenminste 0,5 cm wijder dan de betreffende tapeinden.

Artikel 4 Schilderwerk

  • 1.

    Nieuw schilderwerk wordt in een passend verfsysteem uitgevoerd in kleur en uitvoering dat overeenkomt met het bestaande, historisch juiste schilderwerk.

  • 2.

    Uitvoeren van buitenschilderwerk in de periode eind oktober tot eind maart is niet toegestaan, dit in verband met de overwegend heersende weersomstandigheden. Het in deze periode behandelen van het houtwerk met grondverf is wel toegestaan.

  • 3.

    Verwijderen van oude verflagen is niet toegestaan tenzij dit voor het schilderwerk noodzakelijk is. Bij verwijderen van oude verflagen en bij kleurwijziging wordt kleurhistorisch onderzoek uitgevoerd.

  • 4.

    Verwijderen van oude verflagen door middel van afbranden is niet toegestaan. Verwijderen van oude verflagen door middel van hete lucht föhnen is toegestaan.

  • 5.

    Schilderen van pleisterwerk of natuursteen wordt uitsluitend met een glad opdro¬gende verf uitgevoerd. In verband met de waterhuishouding in de constructie wordt het verfsysteem aangepast aan het te schilderen type pleisterwerk of natuursteen.

  • 6.

    Naden en kieren in geveltimmerwerk worden opgevuld en strak afgewerkt met een 2-componenten vulmiddel als dat technisch noodzakelijk is. Naden tussen kozijnen en metselwerk of tussen kozijnen en natuursteen worden afgedicht met voegmortel. Purschuim of kit is niet toegestaan.

Artikel 5 Zinkwerk, koperwerk en loodwerk

  • 1.

    Bevestiging van lood, koper- en zinkbekleding geschiedt zodanig dat het materiaal volledig vrij kan werken.

  • 2.

    Zinkwerk wordt in de dikte 1,1 mm STZ 16 en met voldoende overlap ca.15 mm uitgevoerd. Waar nodig, in verband met de lengte, wordt het zink in bakgoten van een broek- of rekstuk voorzien. Dit is noodzakelijk omdat rekening moet worden gehouden met een uitzetting van 1 mm per strekkende meter vaste gootlengte.

  • 3.

    Het zink in kilgoten wordt in meterstukken uitgevoerd en aan de bovenzijde vernageld. De zijkanten worden voorzien van een felsnaad.

  • 4.

    Nieuw zink mag aan alleen aan oud zink worden gesoldeerd als het oude zink nog geen sporen van diepe corrosie vertoont.

  • 5.

    Staande hemelwaterafvoeren in zink worden uitgevoerd in de dikte 0,8 mm STZ 14, met opgesoldeerde wrongen in meterstukken. Zij worden aan beugels met roestvast staal schroefoog, vrij van de muur opgehangen. Niet staande afvoeren worden uitgevoerd in dikte 1,1 mm STZ 16.

  • 6.

    Tapeinden van zinken, koperen en loden goten zijn 100 mm langer dan de dikte van het totale houtpakket van de bakgoot ter plaatse.

  • 7.

    De hemelwaterafvoeren worden in zink, koper of lood uitgevoerd. Waar nodig is de toepassing van gietijzeren of gietstalen ondereinden toegestaan.

  • 8.

    Toepassing van pvc-hemelwaterafvoeren is niet toegestaan.

  • 9.

    Sprongen of verzetten in hemelwaterafvoeren worden door middel van gesoldeerde valse verstekken geformuleerd. Het gebruik van gebogen standaard hulpstukken is niet toegestaan. Wanneer dakgoten in combinatie met rietbedekking worden toegepast is het gebruik van zinken goten niet toegestaan.

  • 10.

    Koperen goten worden volgens de methode beschreven in het info-blad "Koperen goten" van de Monumentenwacht Gelderland uitgevoerd.

  • 11.

    Het loodwerk wordt in minimaal 20 kg/m2, uitsluitend met koper vernageld uitgevoerd. Het gebruik van gegalvaniseerde nagels is niet toegestaan.

  • 12.

    Het loodwerk wordt ter plaatse van muuraansluitingen door middel van loodproppen of voegklemmen in voldoende diep uitgehakte of uitgeslepen voegen, ten minste 3 cm diep, vastgezet. En daarna afgevoegd met een voegmortel die in samenstelling, kleur en uitvoering overeenkomt met het bestaande, historisch juiste voegwerk. Bij het toepassen van voegklemmen bestaat het metselwerk boven de klemmen uit minstens 3 strekken.

  • 13.

    Alle aansluitingen op schoorstenen e.d. worden door middel van muurlood en loketten uitgevoerd in lood zwaar 20 kg/m2 NHL 20 en met loodproppen in voldoende diep uitgehakte of uitgeslepen voegen, ten minste 3 cm diep, vastgezet. Het lood tussen de proppen of klemmen wordt platgeslagen en daarna afgevoegd met een voegmortel die in samenstelling, kleur en uitvoering overeenkomt met het bestaande, historisch juiste voegwerk.

  • 14.

    Het lood op hoekkepers en nokken wordt in minimaal 25 kg/m2 NHL 25, in meterstukken met gefelste naden of met voldoende overlap ca. 10 cm uitgevoerd. Op iedere felsnaad wordt een koperen klang ter bevestiging aangebracht. In het zicht blijvende koperen klangen worden voor montage vertind. Ieder stuk lood wort slechts in het midden vernageld met koperen nagels. Eventueel zichtbare koperen nagels worden met trotseerloodjes afgedekt.

  • 15.

    Alle loden onderdelen worden voor het aanbrengen behandeld met patineerolie. Na verwerking van het lood wordt dit nogmaals uitgevoerd.

Artikel 6 Dakdekkerswerk

  • 1.

    Bij inboeten en vernieuwen van panbedekking worden nieuw aan te brengen pannen toegepast die in vorm, type en kleur overeenkomen met de oorspronkelijke, historisch juiste pannen.

  • 2.

    Het dak wordt met keramische dakpannen gelegd. Toepassing van betonpannen is niet toegestaan, tenzij historisch juist.

  • 3.

    Bij voorkeur worden oude gebruikte pannen toegepast in plaats van nieuw gebakken pannen.

  • 4.

    Alle aan te brengen keramische dakpannen worden met de bij de pansoort behorende hulpstukken aangebracht.

  • 5.

    De nok- en hoekkepervorsten worden met behulp van een vezelversterkte kalkmortel aangebracht. Bevestiging aan de ruiter mag enkel verdekt en met roestvaste middelen. De mortel kan, als nodig, door toevoeging van zogenaamd kleur poeder iets worden bijgekleurd naar de kleur van de pan. De nok- en hoekkeperruiters worden minimaal in hoogte uitgevoerd. Wanneer de onderconstructie is gewijzigd en er twijfel bestaat over de afwerking van de vorsten met mortel, wordt dit eerst voorgelegd aan de subsidieverlener.

  • 6.

    De eventueel toe te passen panhaken en -klemmen worden in roestvast staal uitgevoerd.

Artikel 7 Leien

  • 1.

    Bij inboeten en vernieuwen van leibedekking komen de nieuw aan te brengen leien in kleur, afmeting, vorm en de wijze waarop het dak wordt gedekt, overeen met de bestaande, historisch juiste leibedekking.

  • 2.

    De leien worden uitsluitend met koper vernageld of met roestvast stalen leihaken type 316 bevestigd.

  • 3.

    De levering van leien geschiedt onder verlening van een bewijs van herkomst en garantie van kwaliteit en dikte, afgegeven door de groeve.

  • 4.

    De toe te passen leien zijn vrij van breuk, insluitingen, schadelijke verbindingen zoals kalk, ijzer, zwavel en bitumineuze verbindingen.

Artikel 8 Riet

  • 1.

    Rietdekkerswerk wordt met zoetwaterriet uitgevoerd.

  • 2.

    Het rietwerk wordt uitgevoerd met eenjarig riet met een fris gele kleur en een sterke, harde dikwandige stengel, behoudens een zeer dunne spreilaag van dikker en langer riet. De in de bossen aanwezige dullen worden zo veel mogelijk verwijderd. Het riet wordt altijd droog opgeslagen.

  • 3.

    Bij het dekken van het riet wordt gebruik gemaakt van spandraad nr. 6 in roestvast staal of dubbel gegalvaniseerd. Voor binddraad wordt gebruikt nr. 18 in roestvast staal; gegalvaniseerd draad hiervoor is niet toegestaan. Traditionele bindmethoden met wilgentenen zijn tevens toegestaan. Voor rietbedekking op en aan molens gelden andere bindmethoden.

  • 4.

    Voor zover herstelwerk aan de dakconstructie plaatsvindt, waar rondhout zit of heeft gezeten, wordt ook weer handgeschild rondhout toegepast. Doorsneden in het algemeen 100 mm, h.o.h. 75 cm.

  • 5.

    Bij killen worden geen zinken goten toegepast maar wordt in plaats daarvan het riet steeds in de killen doorgedekt.

  • 6.

    Rietvorsten worden in kalkspecie met een wapeningsvezel gelegd. De wijze van nokafwerking komt in materiaal, vorm en kleur overeen met de oorspronkelijke en historisch juiste nokafwerking.

  • 7.

    Het brandvertragend behandelen van riet door middel van impregneren is niet toegestaan.

Artikel 9 Natuursteen

  • 1.

    Toe te passen natuursteen wordt op ambachtelijke wijze door middel van hakken, frijnen e.d. bewerkt.

  • 2.

    Te vervangen natuursteenonderdelen of -constructies worden overeenkomstig bestaande, historisch juiste detaillering uitgevoerd. De bevestiging met doken of krammen wordt uitgevoerd in roestbestendig materiaal. De vervangen onderdelen worden altijd ter controle bewaard tot de subsidie is vastgesteld.

  • 3.

    Natuursteenreiniging is niet toegestaan.

  • 4.

    Het impregneren en toepassen van steenverstevigers voor gevels, gevelelementen en ornamenten is niet toegestaan.

Artikel 10 Houtaantasting

  • 1.

    Houtaantaster bestrijding wordt met een middel op basis van pyrethroïde en conform de URL 5001, “Bestrijding houtaantasting door insecten en zwammen in historische gebouwen” uitgevoerd.

  • 2.

    Injecteren onder hoge druk door middel van injectiepluggen is niet toegestaan; enkel onder lage druk en alleen bij actieve aantastingen.

  • 3.

    Door het uitvoerend bedrijf wordt na uitvoering van de bestrijding een schriftelijke garantie van ten minste vijf jaar afgeven; dit in verband met de cyclustijd van de larven.

  • 4.

    Het uitvoerend bedrijf bevestigd bij de toegang tot de behandelde ruimten of kappen een plaatje met daarop de datum van de bespuiting, het toegepaste middel, de garantietermijn en de naam van het bedrijf dat de bestrijding heeft uitgevoerd.

Artikel 11 Diversen

  • 1.

    Enkelglas wordt in stopverf gezet zonder gebruikmaking van glaslatten. Glaslatten worden alleen toegepast in situaties waar dit historisch juist is. Voor de detaillering van glaslatten wordt verwezen naar artikel 3, lid 1 en 2 van deze bijlage.

  • 2.

    Bij onderhoud of herstel van smeedijzeren onderdelen zoals tuinhekken, gevelankers en ander siersmeedwerk wordt al het ijzerwerk volledig van oude verflagen en roest ontdaan en uitgevoerd.

  • 3.

    Bij demonteren van tuinhekken blijven de hoofdstaanders staan in de voetmuur. Afslijpen en later weer aanlassen van deze hoofdstaanders is niet toegestaan.

  • 4.

    Het hang- en sluitwerk van ramen, deuren en luiken wordt overeenkomstig bestaande oorspronkelijke modellen uitgevoerd.

Bijlage 5 Normkosten paragraaf 2.15 en 2.16

Normkosten paragraaf 2.15 en 2.16 Uitvoering specifieke uitkering Programma Natuur

Prijs per eenheid maximaal (incl. staartkosten en BTW)

eenheid normkosten

2.15.2 Natuurherstel

 
 

Veluwe

 
 

Bekalken en steenmeel heide

€ 7.500

hectare

Stuifzandherstel

€ 7.100

hectare

Herstel droge en natte heide

€ 5.000

hectare

Kwaliteitsverbetering heischraalgrasland

€ 5.000

hectare

paragraaf 2.15.4 en 2.16 Revitalisering bos

 
 

aanbrengen wildkerend raster

€ 25

meter

verwijdering uitheemse soorten

€ 2.500

hectare

planten van inheemse loofbomen

€ 5.000

hectare

inbrengen rijkstrooiselsoorten

€ 5.000

hectare

realiseren van een OADnetwerk ( betreft onderzoek/planvorming)

€ 20.000

onderzoek

omvorming naar bos

€ 12.000

hectare

Natuurtechnisch boomveiligheidsbeheer

€ 150

boom

Paragraaf 2.15.7 Recreatiezonering

 
 
 

Maatregel

Activiteit

Eenheid

Normtarief (exclusief BTW)

Paden weghalen of ontoegankelijkheid maken

Frezen toplaag pad

ha

€ 3.100,00

 

Pad doorplanten met boom of struikvormers

(> 1000m2 - <5000m2)

m2

€ 1,05

 

of open terrein; vegetatieplaggen aanbrengen

( van 1 m2 /st)

m2

€ 3,25

 

dichtleggen met tak- en tophout

10-15m

€ 13,25

Paden periodiek ontoegankelijk maken

Plaatsen slagboom (hout - eenvoudig)

stuk

€ 233,00

 

Plaatsen bord

stuk

€ 120,00

Touwtjes spannen in heideterreinen

Plaatsen paaltjes en touw/draad (incl. materiaal)

100 meter

€ 369,00

Plaatsen houten begeleidingsrailing (hoog ca 1 m) of laag (ca 40 cm).

Hoog (1m)

100 meter

€ 1.400,00

 

Laag (40cm)

100 meter

€ 1.100,00

Boomstammen langs het pad plaatsen

Plaatsen boomstam (<30cm dm)

meter

€ 4,75

Aanbrengen houten balken in geaccidenteerd wandelpad (trede)

plaatsen houtenbalk 2m breed

stuk

€ 55,00

Raster plaatsen

Grofwild raster (roodwild en zwijnkerend)

100 meter

€ 1.210,00

 

Veekerend raster

100 meter

€ 403,00

 

Schapenraster

100 meter

 

Verleggen bestaande routes

verwijderen bestaande routepaal

stuk

€ 14,00

 

plaatsen nieuwe routepaal

stuk

€ 14,00

 

verwijderen/ verplaatsen richtingwijzer route

stuk

€ 14,00

(tijdelijk) omleiden bestaande routes

verwijderen bestaande routepaal

stuk

€ 14,00

 

plaatsen nieuwe routepaal

stuk

€ 14,00

 

verwijderen/ verplaatsen richtingwijzer route

stuk

€ 14,00

Nieuwe routes realiseren

zie activiteiten verleggen bestaande routes

 
 

Plaatsen van picknicktafels in zone A of B

Voorbereiding locatie (evt. maai- en grondwerk)

stuk

€ 45,00

 

Plaatsen standaard picknicktafel (incl. materiaal)

stuk

€ 1.103,00

Borden met openstellingsbepalingen plaatsen

Plaatsen openstellingsbord (incl. materiaal)

stuk

€ 120,00

Afsluiting terrein met borden

Plaatsen bord 'geen toegang' (incl. materiaal)

stuk

€ 120,00

Aanpassen of verplaatsen hondenlosloopterrein

zie activiteiten bebording

stuk

 

Bijlage 6. Subsidiebedragen paragraaf 2.25 Managementmaatregelen melkveehouderij

Subsidiebedragen per maatregel behorend bij paragraaf 2.25 Managementmaatregelen melkveehouderij, artikel 2.25.7, eerste en tweede lid, van de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023.

Verminderen van eiwit in het rantsoen (artikel 2.25.2, onder a)

Gram ruw eiwit per kg droge stof

Vergoeding per koe

Maximum subsidie melkveehouder per jaar

Meer dan 160

€ 0

€ 0

159 - 160

€ 19

€ 2.090

157 - 158

€ 38

€ 4.180

155 - 156

€ 57

€ 6.270

153 - 154

€ 76

€ 8.360

Minder dan 153

€ 95

€ 10.450

Meer uren weidegang (artikel 2.25.2, onder b)

Uren weidegang

Vergoeding per hectare

Maximum per melkveehouder, per jaar

820 tot 920 uur per jaar, per koe

€ 17,79

€ 1.334,00

920 tot 1020 uur per jaar, per koe

€ 35,58

€ 2.669,00

1020 tot 1120 uur per jaar, per koe

€ 53,37

€ 4.003,00

1120 tot 1220 uur per jaar, per koe

€ 71,16

€ 5.337,00

1220 tot 1320 uur per jaar, per koe

€ 88,95

€ 6.671,00

1320 tot 1420 uur per jaar, per koe

€ 106,74

€ 8.006,00

1420 tot 1520 uur per jaar, per koe

€ 124,53

€ 9.340,00

1520 tot 1620 uur per jaar, per koe

€ 142,32

€ 10.674,00

1620 tot 1720 uur per jaar, per koe

€ 160,11

€ 12.008,00

1720 tot 1820 uur per jaar, per koe

€ 177,90

€ 13.343,00

1820 tot 1920 uur per jaar, per koe

€ 195,69

€ 14.677,00

1920 tot 2020 uur per jaar, per koe

€ 213,48

€ 16.011,00

2020 tot 2120 uur per jaar, per koe

€ 231,27

€ 17.345,00

2120 tot 2220 uur per jaar, per koe

€ 249,06

€ 18.680,00

2220 tot 2320 uur per jaar, per koe

€ 266,85

€ 20.014,00

2320 tot 2420 uur per jaar, per koe

€ 284,64

€ 21.348,00

2420 tot 2520 uur per jaar, per koe

€ 302,43

€ 22.682,00

2520 tot 2620 uur per jaar, per koe

€ 320,22

€ 24.017,00

2620 tot 2720 uur per jaar, per koe

€ 338,01

€ 25.351,00

2720 tot 2820 uur per jaar, per koe

€ 355,80

€ 26.685,00

2820 tot 2920 uur per jaar, per koe

€ 373,59

€ 28.019,00

2920 tot 3020 uur per jaar, per koe

€ 391,38

€ 29.354,00

3020 of meer uur per jaar, per koe

€ 409,17

€ 30.688,00

Toelichting bij Regels Subsidieverlening Gelderland 2023.

Algemene toelichting

Relatie Algemene subsidieverordening Gelderland 2016

Met ingang van 1 januari 2016 is de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016 (AsG 2016) in werking. De AsG 2016 is ontstaan door samenvoeging van de Algemene subsidieverordening Gelderland 1998, de Subsidieverordening vitaal Gelderland 2011 en de Subsidieverordening meerjarenprogramma’s Gelderland 2012. Door deze samenvoeging, waarbij tevens stappen zijn gezet in de sfeer van uniformering en deregulering, is het stelsel van subsidieregels van de provincie aanzienlijk vereenvoudigd.

De Algemene wet bestuursrecht bevat in hoofdstuk 4 een titel (4.2) voor subsidies. De doelstellingen van de Algemene wet bestuursrecht op het onderdeel subsidies zijn de beheersbaarheid van de overheidsuitgaven, het verschaffen van rechtszekerheid voor aanvragers en het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik. Subsidieverstrekking vindt mede met het oog daarop plaats op wettelijke grondslag. De AsG 2016 en de bijbehorende bijlage vormen de door de Algemene wet bestuursrecht vereiste wettelijke grondslag.

De AsG 2016 bepaalt in artikel 3, eerste lid, dat Gedeputeerde Staten bevoegd zijn tot het nemen van besluiten omtrent subsidie als zij daartoe in de AsG 2016, in een bijzondere verordening of bij besluit van Provinciale Staten bevoegd zijn verklaard. Als Gedeputeerde Staten bevoegd zijn, zijn zij op grond van artikel 3, zesde lid, van de AsG 2016 tevens bevoegd om nadere regels te stellen. De Regels Subsidieverlening Gelderland 2023 voorzien in die nadere regels voor de onderwerpen waarvoor Gedeputeerde Staten op grond van de AsG 2016 bevoegd zijn. De nadere regels gelden voor alle besluiten omtrent subsidie waarvoor Gedeputeerde Staten krachtens de ASG 2016 het bevoegde gezag zijn. Dat zijn 1) subsidies ter uitvoering van een gewoon programma (artikel 11 AsG 2016), subsidies ter uitvoering van een bijzonder programma (artikel 12 AsG 2016), 2) subsidies ten aanzien waarvan Provinciale Staten in de begroting de ontvanger en de maximale subsidie hebben vastgelegd (artikel 3, tweede lid, AsG2016), 3) besluiten tot afwijzing van incidentele subsidies (artikel 3, derde lid, AsG 2016) en 4) waarderingssubsidies (artikel 31 AsG 2016). Voor zover het betreft subsidies waarvoor niet in de hoofdstukken 2 tot en met 12 specifieke nadere regels zijn opgenomen, is de relevantie van deze bepaling gelegen in het van toepassing zijn van hoofdstuk 1 op die subsidies.

Daarnaast bevat de AsG 2016 diverse en uiteenlopende algemeen geldende bepalingen in verband met subsidieverstrekking, waaronder het uitgangspunt van subsidieverstrekking aan rechtspersonen, diverse termijnen, algemene weigeringsgronden, het Uniform subsidiekader, regels over bevoorschotting en vaststelling. Verwezen wordt op deze plaats naar de AsG 2016 en de daarbij behorende toelichting.

Staatssteun

Bij het verstrekken van subsidie moeten de regels omtrent staatssteun in acht worden genomen. Europeesrechtelijk is vastgelegd dat staatssteun alleen is toegestaan als een uitzondering op het staatssteunverbod geldt (artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Alvorens te toetsen aan het staatssteunverbod en eventuele uitzonderingen moet eerst worden vastgesteld of er sprake is van staatssteun. Daarvoor gelden de volgende cumulatieve eisen:

  • a.

    er is sprake van een steunmaatregel die een voordeel verschaft, in welke vorm dan ook;

  • b.

    dit voordeel wordt direct of indirect bekostigd uit overheidsmiddelen;

  • c.

    hierdoor worden één of meer specifieke ondernemingen begunstigd;

  • d.

    dit vervalst de mededinging of dreigt dat te doen; en

  • e.

    hierdoor wordt de handel tussen de Europese lidstaten ongunstig beïnvloed.

Om te kunnen spreken van staatssteun moet aan al deze criteria zijn voldaan. Is dat niet het geval dan is er geen sprake van staatssteun.

Dit is het geval bij de paragrafen 2.2 (voor wat betreft onderdeel a en c), 2.5, 2.9, 2.12, 2.13 (ingeval steun aan particulieren), 2.14, 2.15.3, 2.15.5, 2.15.7, 3.4, 4.7, 4.8, 5.4, 5.5, 5.7, 6.2, 6.4 (voor wat betreft artikel 6.4.2, onderdelen d, e en f), 6.8, 6.9, 7.4, 8.4, 8.5, 8.7, 9.4, 10.2, 10.3, 10.4, 11.2, 11.3 en 11.4.

De activiteiten die plaatsvinden ter uitvoering van een wettelijke taak door overheden dan wel door aan de overheid gelieerde instanties zijn aan te merken als overheidstaken en hebben derhalve geen economisch karakter. Gelet hierop vallen deze subsidies buiten de werking van het staatssteunrecht. Dit betreft paragrafen 3.2, 3.3, 6.4 (voor wat betreft artikel 6.4.2 onderdelen d, e en f), 6.5, 6.6 en 6.7.

De aanleg van openbare infrastructuur, zoals wegen, fietspaden, straatverlichting en aansluiting op openbare nutsvoorzieningen, vormt een belangrijk deel van overheidsinvesteringen bij gebiedsontwikkeling. Zolang deze infrastructuur algemeen toegankelijk blijft voor alle potentiële eindgebruikers is er geen sprake van staatssteun. Voor wat betreft de aanleg of verbetering van infrastructuur ter verbetering van de sociale veiligheid geldt dat geen staatssteun optreedt zolang de infrastructuur niet commercieel wordt geëxploiteerd en algemeen toegankelijk blijft voor alle potentiële eindgebruikers. Het betreft de paragrafen 4.2, 4.5, 4.6 en 4.9.

In het bijzonder bij subsidieverstrekking aan gemeenten kan de situatie zich voordoen dat de subsidieverstrekking op zichzelf geen staatssteun oplevert, maar dat de subsidie wordt gebruikt voor het ondersteunen van activiteiten van derden. In die gevallen zal de gemeente de relatie met genoemde derden zo moeten vormgeven dat geen ongeoorloofde staatssteun of schending van de aanbestedingsregels of de Wet Markt en Overheid optreedt.

Voor bepaalde activiteiten heeft de Europese Commissie specifieke vrijstellingsverordeningen vastgesteld. Het gaat daarbij vooral om de Algemene groepsvrijstellingsverordening, de Landbouw groepsvrijstellingsverordening en de Landbouw de-minimisverordening. Daar waar een van deze verordeningen van toepassing is, wordt niet getoetst aan de De-minimisverordening. Dit betreft de paragrafen 2.2 (voor wat betreft artikel 2.2.1, onderdeel b, c, d, f; en g), 2.4, 2.6, 2.10, 2.11, 2.14, 2.15.2.1, onderdeel b (voor zover uitgevoerd op landbouwgronden), c en d, 2.15.4, 2.16, 2.17, 2.19, 2.25, 2.26.2 onderdeel a, 2.27, 2.28, 4.3, 5.3 (voor wat betreft artikel 5.3.1 onderdelen a tot en met d), 5.6, 7.2a, 8.3, 8.8, 8.9 en 9.3.

In een enkel geval worden aanvragen getoetst aan andere regels omtrent staatssteun, of zijn voorwaarden die zijn opgenomen in een goedkeurend besluit van de Europese Commissie als voorwaarden in de regels overgenomen. Op die manier wordt verzekerd dat geen ongeoorloofde staatssteun wordt verleend. Het betreft de paragrafen 2.2e, 2.3, 2.7, 2.8, 2.15.2, onderdeel a en onderdeel b voor zover niet uitgevoerd op landbouwgronden en 2.15.6. Voor aanvragen onder de paragrafen 1.7, 4.4, 6.3, 7.3, 7.6, 9.2 en 10.2 geldt maatwerk. Voor de verschillende typen aanvragen gelden andere staatssteunoplossingen. Dit wordt per aanvraag beoordeeld.

Voor alle overige paragrafen geldt dat als de subsidie valt binnen de reikwijdte van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en er geen andere staatssteungrondslag is, zij alleen kan worden verstrekt in overeenstemming met de De-minimisverordening. Op grond van die verordening bedraagt de totale overheidssteun maximaal € 200.000 over een periode van drie jaren. De verordening bevat een aantal (procedurele) voorwaarden waaraan in alle gevallen moet worden voldaan. Het proces van subsidieverlening bij de provincie Gelderland is zodanig ingericht dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Voor subsidie op grond van de paragrafen 2.2 (voor wat betreft artikel 2.2.1, onderdeel b en c), 2.18, 2.26.2, onderdeel b, 4.12, 5.2, 5.3 (voor wat betreft artikel 5.3.1 onder e en f), 7.2, 7.5 (artikel 7.5.10, vierde lid), 8.2, 8.8, 8.10 en 13.2 geldt, overeenkomstig de vangnetbepaling van artikel 1.3.2, eerste lid, dat de subsidie slechts wordt verstrekt met inachtneming van de De-minimisverordening.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.3.1, derde lid. Als Gedeputeerde Staten de indieningsperiode verlengen dan wordt dit op de openbaar toegankelijke digitale kanalen van de provincie bekendgemaakt.

Artikel 1.3.2, zesde lid Bij subsidietenders moet op transparante wijze een onderlinge beoordeling van de aanvragen plaatsvinden. De aanvragen worden als het ware bevroren op het moment van sluiting van de openstellingsperiode. Dit betekent dat aanvragers na deze datum geen gelegenheid meer hebben om onvolledige aanvragen te completeren. De onvolledigheid kan gelegen zijn in het niet bijvoegen van verplichte bijlagen, in het niet onderbouwen van kosten van activiteiten op de begroting of het niet voldoen aan criteria die in de betrokken regels zijn opgenomen. Wanneer een onderdeel van de begroting niet is onderbouwd kan niet beoordeeld worden of de daarbij behorende activiteiten ook daadwerkelijk subsidiabel zijn. Vaste praktijk is dat aanvragers die ten minste 10 werkdagen voor de sluiting van de aanvraagperiode een aanvraag indienen, in de gelegenheid worden gesteld hun aanvraag te completeren. Aanvragers die later een aanvraag indienen, ontnemen zichzelf de mogelijkheid om aanvragen aan te vullen. Een aanvulling na de sluitingsdatum is in strijd met de transparantie van de onderlinge beoordeling van de aanvragen. Artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht kan in deze situatie praktisch gezien niet worden toegepast. Om die reden is het zesde lid opgenomen.

Artikel 1.3.7, derde lid. Deze afwijking is van toepassing op partijen die uitvoering geven aan structurele activiteiten en daarvoor ook structureel een subsidie ontvangen. De opslag voor de indirecte kosten voor deze subsidieontvangers mag 25% bedragen in plaats van 20%. Dit percentage mag zelfs meer bedragen als de subsidieontvanger de noodzaak daarvan aannemelijk kan maken. Indirecte kosten zijn indirecte loonkosten en kosten voor overhead.

Kosten van apparatuur zijn:

  • i.

    kosten van apparatuur die speciaal is aangeschaft ten behoeve van de subsidiabele activiteit;

  • ii.

    kosten voor het gebruik van overige apparatuur ten bate van de subsidiabele activiteit.

Kosten van derden: kosten voor het uitbesteden van diensten en het inlenen van personeel ten behoeve van de subsidiabele activiteit.

Artikel 1.4.8. Op grond van de AsG worden subsidieregelingen eens per vier jaar geëvalueerd. Om voor de evaluatie mogelijk te maken bestaat de behoefte om de subsidieontvanger te verplichten om bepaalde informatie over te leggen. Om inzicht te kunnen krijgen in de doeltreffendheid van een subsidieregeling kan andere informatie nodig zijn dan die bij de aanvraag voor de verlening of vaststelling wordt gevraagd. Die laatste gegevens zijn gericht op de beoordeling of de gesubsidieerde activiteit conform de regeling en beschikking is uitgevoerd. Niet of en in welke mate met de subsidie het doel van de regeling - en het achterliggende beleid - is bereikt is. Met een expliciete grondslag kan het provinciebestuur sturen op de informatie die het nodig heeft voor de evaluatie en vanaf welk moment die informatie gewenst is. Toepassing van dit artikel dient in verhouden te staan met onder andere artikel 4:39 van de Algemene wet bestuursrecht.

Paragraaf 1.7 Subsidie SPUK

De provincie ontvangt met regelmaat middelen van het Rijk, waarvan de provincie niet de eindontvanger is, maar de instantie is die de middelen moet verstrekken aan de uiteindelijke ontvangers. Het gaat hierbij om middelen waarbij het provinciebestuur geen ruimte heeft om daar een andere bestemming aan te geven, dan die het Rijk heeft aangegeven. Het Rijk verstrekt die middelen aan de provincie als een specifieke uitkering van het Rijk, afgekort SPUK. Hiervoor stelt het Rijk doorgaans een regeling voor vast. In deze subsidieparagraaf wordt dat de SPUK-regeling genoemd. In de SPUK-regeling bepaalt het Rijk aan welke eindontvangers en onder welke voorwaarden de provincie de middelen aan de beoogde eindontvanger dient te verstrekken. Ook staat in de SPUK-regeling onder welke voorwaarden de provincie aan het Rijk dient te verantwoorden. In de SPUK-regeling of de SPUK-beschikking van het Rijk is opgenomen aan wie de provincie voor welke activiteit die middelen moet verstrekken.

Een SPUK-regeling kwalificeert als een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 4:21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dat houdt in dat op de verhouding tussen het Rijk en de provincie de subsidietitel van de Awb niet van toepassing is, maar overige bepalingen van de Awb wel.

Om de middelen aan de beoogde eindontvanger te verstrekken, dient de provincie zelf een grondslag te creëren. In de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016 is in artikel 3, derde lid, bepaald dat Gedeputeerde Staten bevoegd zijn om van rijkswege aan de provincie ter beschikking gestelde middelen voor specifiek aangewezen activiteiten als subsidie te verstrekken. In de praktijk blijkt dat een regeling op basis waarvan een aanvraag om subsidie gedaan kan worden wenselijk is. In een regeling kan namelijk uniform worden vastgelegd op welke wijze gehandeld wordt, zodat dat niet in elke individuele beschikking vastgelegd hoeft te worden. In het bijzonder betreft het de artikelen 1.7.4 en 1.7.9.

In verschillende artikelen wordt verwezen naar de inhoud van de beschikking van het Rijk (de SPUK-beschikking), zodat die afspraken als kader voor de eindontvanger hebben te gelden. Gedeputeerde Staten toetsen bij het doorleggen of die voorwaarden voldoen aan de artikelen 4:37, 4:38 of 4:39 van de Awb. Gedeputeerde Staten informeren de beoogde aanvrager (zijnde de uiteindelijke begunstigde van de middelen) tijdig over de inhoud van de SPUK-regeling en de ontvangst en inhoud van de SPUK-beschikking.

In de SPUK-regeling is doorgaans opgenomen hoe de provincie aan het rijk dient te verantwoorden. Voor deze verantwoording is de provincie doorgaans afhankelijk van de informatie die de eindontvanger geeft. Om die reden is artikel 1.7.8 opgenomen. Artikel 1.7.8 bepaalt dat Gedeputeerde Staten de ruimte om in de beschikking bepalingen over verantwoording op te nemen die aansluiten bij de verantwoordingsverplichting die de provincie op dat punt jegens het Rijk heeft.

Paragraaf 2.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.1.1, onderdeel w:

Voorbeelden van landschapselementen zijn bossen van geringe omvang, heggen, hagen, houtwallen en lanen.

Paragraaf 2.2 Biodiversiteit en landschap

Deze paragraaf is opgedeeld in een algemeen gedeelte en subparagrafen. Het algemene gedeelte (artikel 2.2.1) is van toepassing op alle subparagrafen. Elke subsidiabele activiteit uit artikel 2.2.1 heeft een eigen subparagraaf.

Artikel 2.2.1

Voorbeelden van het uitvoeren van herstel- of inrichtingsmaatregelen zijn lokaal vernatten (plas dras realiseren, een natuurvriendelijke oever aanleggen en een struweelhaag aanleggen) of een geleidelijke overgang creëren van bos naar landbouwgrond (aanleg mantel-zoom). De effectiviteit van het agrarisch natuur- en landschapsbeheer kan op die manier sterk worden vergroot.

Een voorbeeld van het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid bij het landschap is het organiseren van een bijeenkomst om burgers te betrekken bij het landschap of het verschaffen van informatie. Het aanleggen van een wandelpad valt hier niet onder.

Paragraaf 2.2b

De gemeente of eigenaar van een bos of landgoed dient een projectplan in als er maatregelen genomen worden voor het vergroten van de biodiversiteit of landschapsherstel op haar grondgebied of perceel.

Maatregelen om de biodiversiteit te verhogen zijn pas effectief als voldoende voedsel beschikbaar is, er voortplantingsmogelijkheden zijn en jonge dieren kunnen opgroeien en er voldoende beschutting is tegen roofdieren, zodat de biotoop voor de soort op orde is. Daarom verlenen Gedeputeerde Staten pas deze subsidie als uit het projectplan blijkt dat deze elementen aanwezig zijn. Als één of meer van de elementen al aanwezig zijn, kan subsidie worden verstrekt voor het op orde brengen van de ontbrekende onderdelen. Subsidie kan ook worden verstrekt voor het maken van een nieuw gebied voor dieren in de omgeving van bestaande gebieden waar al soorten voorkomen. Hiermee wordt de populatie groter en sterker. Van belang daarbij is wel dat de afstand naar het nieuwe leefgebied door de soort te overbruggen is. Als dat niet het geval is zal deze soort zich niet vestigen in het nieuwe leefgebied.

Belangrijk uitgangspunt is dat alleen landschapselementen worden gesubsidieerd die van nature voorkomen in het gebied. Belangrijk daarbij is ook om alleen inheems plantmateriaal en zaaizaad te gebruiken. Gedeputeerde Staten subsidiëren niet de aanleg van alle landschapselementen, maar van groenblauwe landschapselementen. Een overzicht, omschrijving en maatvoering van de landschapselementen zijn de vinden in bijlage 1 bij de SNL en op de website van BIJ12 (https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/index-natuur-en-landschap/landschapselementtypen/l01-groenblauwe-landschapselementen). Op de website van BIJ12 staat bij een aantal landschapselementen dat deze vervallen zijn. Ook deze landschapselementen zijn subsidiabel onder paragraaf 2.2.

Vormen van agro forestry kunnen bijdragen aan biodiversiteit, maar zijn vaak niet inheems. Om die reden hoeft geen inheems plantmateriaal gebruikt te worden.

Van de gemeente wordt een hogere eigen bijdrage verwacht dan van de eigenaar van een bos of landgoed. De gemeente kan particulieren benaderen om uitvoering te geven aan de maatregelen, bijvoorbeeld aanleg en herstel van een houtwal op een agrarisch perceel. De eigenaar van een bos of landgoed kan coördinatiekosten aanvragen. De subsidie voor de inrichtingsplannen bedraagt maximaal € 500.

Subsidie wordt geweigerd voor zover de activiteit wordt uitgevoerd binnen het Gelders natuurnetwerk of rijksmonumenten. De reden hiervoor is hiervoor al op grond van andere regelingen subsidie beschikbaar is. Subsidie wordt ook geweigerd op bermen, bedrijventerreinen en woningbouwlocaties. Inrichting van de openbare ruimte in een woonomgeving en op een bedrijventerrein maakt onderdeel uit van het integrale ontwikkelplan voor wonen of bedrijvigheid.

Subsidie wordt geweigerd voor zover de activiteit wordt uitgevoerd op terreinen waar als SNL op verleend is of binnen rijksmonumenten. De reden hiervoor is hiervoor al op grond van andere regelingen subsidie beschikbaar is. Subsidie wordt ook geweigerd op bedrijventerreinen en woningbouwlocaties. Inrichting van de openbare ruimte in een woonomgeving en op een bedrijventerrein maakt onderdeel uit van het integrale ontwikkelplan voor wonen of bedrijvigheid.

Paragraaf 2.2d

Subsidie voor het uitvoeren van niet-productieve herstel- of inrichtingsmaatregelen is bedoeld om het agrarisch natuurbeheer (Anlb) effectiever te maken. Dit natuurbeheer is gericht op het creëren, verbeteren en in stand houden van een leefgebied voor een soort of groep van soorten die vergelijkbaar beheer vraagt. Het gaat hierbij vaak om akker- of weidevogels. De kosten zullen vooral betrekking hebben op het wijzigen van de oppervlaktewaterstand, grondverzet, verwijderen van begroeiing en beplanting, verwerven van een plasdraspomp of uitrasteren van gebieden met het oog op het beperken van predatie.

Paragraaf 2.2e

Deze regeling valt qua staatssteun onder de Catalogus Groenblauwe Diensten. Subsidie voor het landschapselement Poel en klein historisch water valt onder cluster Natte begroeiing van de Catalogus. Houtwal, struweelrand en bosje vallen onder het cluster Opgaande begroeiing. Struweelhaag valt onder het cluster Ruigte en randen. In artikel 4.2e.3 wordt gesproken van een samenwerkingsverband bestaande uit een agrarisch collectief en meerdere grondeigenaren. Dit betekent dat de aanvrager formeel moet bestaan uit deze partijen. In de praktijk zal het agrarisch collectief optreden als penvoerder en zal de subsidie voor de functieverandering terecht komen bij de betreffende grondeigenaar.

Paragraaf 2.3

Artikel 2.3.3

Eerste lid, onderdeel b, onder 2º. In beginsel is de regeling opgesteld om gronden te verwerven of pachtvrij te maken met het oog op natuurrealisatie voor gronden die reeds op grond van het natuurbeheerplan als zodanig is aangewezen. In sommige gevallen zal het echter ook wenselijk zijn bepaalde grond te subsidiëren zodat deze kan worden opgenomen in het natuurnetwerk. Voor deze gronden geldt echter aanvullend als vereiste dat dit ecologisch onderbouwd moet worden. Dit houdt in dat bijvoorbeeld aangetoond moet worden dat het natuurbeheertype aansluit op het natuurbeheer van aangrenzende binnen het GNN gelegen percelen, dat het landschappelijk inpasbaar is en dat het past in de leefgebiedenbenadering.

Indien subsidie verstrekt wordt, zal de grond alsnog worden opgenomen in het GNN.

Tweede lid, onder b. De subsidie om pacht af te kopen staat alleen open voor eigenaren die niet zelf hun gronden hebben verpacht, maar deze in verpachte staat in eigendom hebben verkregen. Een uitzondering geldt voor pacht die is gevestigd vóór 1990. Voor die tijd was het NNN nog niet vastgelegd en konden eigenaren dus niet weten welke gronden als te realiseren natuur zouden worden aangemerkt. Met het landelijke Natuurbeleidsplan 1990 werd dit vastgelegd.

Tweede lid, onder c. Om voor subsidie voor het pachtvrij of erfpachtvrij maken van grond in aanmerking te komen, moet de beëindiging van de pacht of erfpacht noodzakelijk zijn om inrichting en het natuurbeheer mogelijk te maken.

Artikel 2.3.4

Subsidie wordt niet verstrekt voor de verwerving of het pachtvrij maken van grond die al natuur is. Of dit het geval is kan blijken uit de functie van de grond als natuur al dan niet in combinatie met wat er in de praktijk voor beheer wordt gevoerd op die grond. Indien reeds een kwalitatieve verplichting is opgelegd waarin de eigenaar wordt verplicht tot natuurbeheer, dan is voldoende geborgd dat de grond als natuur in stand wordt gehouden.

Artikel 2.3.5

De kadasterkosten die worden gesubsidieerd betreffen zowel de inschrijving van de leveringsakte bij overdracht, de inschrijving van de kwalitatieve verplichting in het register als eventuele kosten die gepaard gaan met het beëindigen van erfpacht. De notariskosten omvatten onder andere de kosten voor het opstellen van een leveringsakte voor de overdacht van de grond en voor het opstellen van een notariële akte voor het vestigen van de kwalitatieve verplichting.

Artikel 2.3.7

De doelgroep van deze regeling is ruim: een ieder kan een subsidie aanvragen. Zowel natuurbeheerorganisaties, Staatsbosbeheer, particuliere grondbezitters als agrariërs of agrarische collectieven kunnen een aanvraag indienen. Voorwaarde is dat zij duurzaam natuurbeheer kunnen respectievelijk laten verrichten. De wijze waarop een subsidieaanvrager kan aantonen dat hij duurzaam natuurbeheer kan verrichten, is in beginsel vrij. Indien de aanvrager niet beschikt over een certificaat SNL, zal in elk geval moeten worden aangetoond dat meerjarig beheer mogelijk is (gezien tijd, middelen, expertise die ter beschikking staan). Daarnaast kan aan de hand van de werkzaamheden die op dat moment al worden verricht (in het kader van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap dan wel uit anderen hoofde) worden aangetoond dat de aanvrager in staat is tot duurzaam natuurbeheer. Ook kan de subsidieaanvrager dit aannemelijk maken door te verklaren dat hij voornemens is zich aan te sluiten bij een collectief en hij redelijkerwijs ook kan voldoen aan het Programma van Eisen voor een certificaat.

Paragrafen 2.7 en 2.8 Inrichting en functieverandering natuur

De provincie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeleid en bepaalt waar zij welke doelen wil realiseren en welke financiële middelen zij hiervoor inzet. De doelen zijn vastgelegd in de Beleidsuitwerking Natuur en Landschap en het provinciale Natuurbeheerplan dat uitwerking geeft aan de beleidsuitwerking. De Ambitiekaart van het Natuurbeheerplan beschrijft de beleidsdoelen ten aanzien van de ontwikkeling van nieuwe natuur en vormt de basis voor de aanvraag van deze subsidies. Het soortenbeschermingsplan, de beheerplannen Natura 2000 en herstel van natte landnatuur uit de Omgevingsvisie vormen het beleidskader voor de subsidie voor kwaliteitsverbetering voor bestaande natuur.

Artikel 2.7.1

De omschrijving van de activiteiten geeft inzicht in de te onderscheiden activiteiten die voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Subsidie kan worden verstrekt voor inrichting van nieuwe natuur. Subsidie is mogelijk voor kwaliteitsverbetering in bestaande natuur voor Natura 2000 maatregelen in de niet stikstofgevoelige gebieden Arkemheen of Veluwerandmeren; en herstelmaatregelen voor natte landnatuur. Om te bepalen welke maatregelen voor kwaliteitsverbetering nodig zijn kan subsidie worden verstrekt voor de haalbaarheidsonderzoeken.

Artikel 2.7.2

Lid 1

Subsidie voor inrichting van nieuwe natuur is beschikbaar voor percelen die op de ambitiekaart als zodanig zijn aangegeven. Op de ambitiekaart is aangeven welk natuurbeheertype of welke indicatieve verhouding beheertypen gerealiseerd moet worden. Het is mogelijk om af te wijken van de ambitiekaart, als uit een landschap ecologische onderbouwing blijkt dat het aangegeven beheertype niet kan worden gerealiseerd of niet doelmatig is of dat natuur met een hogere kwaliteit mogelijk is. Gedeputeerde Staten kunnen dan subsidie verlenen voor het realiseren van een ander natuurbeheertype, mits het voorgestelde natuurbeheertype de natuurkwaliteit van het natuurgebied borgt.

Lid 5

Bij herintroductie gaat het om soorten die voor 1950 voorkwamen in dezelfde regio, op dezelfde grondsoort (dat bodemtype kan in naastgelegen perceel anders zijn maar 10 km verderop weer hetzelfde) en in hetzelfde landschapstype en landschappelijk ligging.

Lid 6

Als de bedekking met kruiden op een perceel meer is dan 30% is er onvoldoende verhoging van de biodiversiteit te verwachten als alleen grondbewerking wordt toegepast. Daarom is bij deze percelen alleen een combinatie van grondbewerking en opbrengen van maaisel of zaden subsidiabel. De combinatie van grondbewerking met maaisel/zaad inbrengen is altijd effectiever dan alleen grondbewerking. Bij percelen met een erg lage kruidenbedekking (minder dan 30%) is met alleen grondbewerking echter ook al enige biodiversiteitswinst te behalen. Daarom is bij deze percelen het openwerken van graszoden, zonder het inbrengen van maaisel/zaad, subsidiabel.

Lid 7

De subsidie voor het verhogen van de kwaliteit van het natuurbeheertype N12.05 Kruiden- en faunarijke akker wordt alleen verleend als er een onderzoek (bodemprofiel, grondsoort of bodemchemische toestand, in combinatie met waarnemingen aan het ingezaaide gewas en de aanwezigheid van doelsoorten, indicatorsoorten en ongewenste soorten tijdens een veldbezoek) aan ten grondslag ligt. Middels dit onderzoek worden doelen gesteld. Uit dit onderzoek volgt een soortendoelstelling en een beheerdoelstelling op hoofdlijnen. Idealiter krijgt een derde van de percelen de hoofddoelstelling kruidenrijke akker (hoofddoeltype K), een derde fauna-akker (hoofddoeltype F) en een derde Natuurakker met gewasopbrengst (hoofddoeltype N), conform het document Doeltypen Gelderse natuurakkers. Andere criteria voor deze subsidie zijn monitoring (in ieder geval ter evaluatie van de kwaliteitsimpuls, daarnaast zo nodig om tussentijds te evalueren en beheer bij te stellen) en ecologische begeleiding. De kosten die hiervoor gemaakt worden zijn subsidiabel. Bij herintroductie gaat het om soorten die voor 1950 voorkwamen in dezelfde regio, op dezelfde grondsoort (dat bodemtype kan in naastgelegen perceel anders zijn maar 10 km verderop weer hetzelfde) en in hetzelfde landschapstype en landschappelijk ligging.

Artikel 2.7.4

Subsidie kan worden verstrekt aan natuurlijke personen of rechtspersonen, die zeggenschap hebben over het terrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Gecertificeerde begunstigden kunnen daarnaast een programma aanvraag indienen voor gronden, waarover zij geen zeggenschap hebben. Bij de aanvraag dient dan wel een verklaring gevoegd zijn waarin de eigenaar aangeeft geen bezwaar te hebben tegen de inrichting als natuur.

Artikel 2.7.8

De subsidieontvanger is verplicht om de door de inrichting gerealiseerde natuur in stand te houden. Hiervoor kan een subsidie voor natuurbeheer op grond van de Subsidieverordening natuur en landschapsbeheer Gelderland 2016 worden aangevraagd.

Artikel 2.7.10

Het kan voorkomen dat de ontvanger naast de gesubsidieerde activiteiten ook andere activiteiten verricht die als economisch van aard kwalificeren. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat de ontvanger in het kader van de subsidie bijkomende activiteiten verricht die economisch van aard zijn. Om te zorgen dat er geen subsidie toevloeit naar economische activiteiten is de ontvanger verplicht een gescheiden boekhouding te voeren. Dit betekent dat op projectniveau de kosten in de boekhouding apart moeten worden bijgehouden. Het houden van een gescheiden boekhouding heeft dus als doel de gesubsidieerde activiteiten te kunnen onderscheiden van economische activiteiten van de aanvrager. Dit is nodig om te voldoen aan de staatssteunregels.

Paragraaf 2.8 Functieverandering ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk

Artikel 2.8.2: Onafhankelijk taxateur: erkend taxateur die op onafhankelijke wijze de marktwaarde van een onroerend goed vaststelt op grond van algemeen aanvaarde waarderingsmethoden en die gecertificeerd is bij een passende kamer van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs

Artikel 2.8.3 (functieverandering) Voor subsidie komt in aanmerking het verschil in marktwaarde voor en na functieverandering van landbouwgrond die wordt omgevormd naar natuurterrein. Hierbij wordt rekening gehouden met de feitelijke restwaarde van het natuurterrein, die bijvoorbeeld bij natuurlijke graslanden hoger is dan bij een moeras. Als de aanvraag om functieverandering wordt gecombineerd met een aanvraag om pachtafkoop, zorgt de onafhankelijke taxateur van de aanvrager ook voor de taxatie functieverandering. Deze kosten zijn subsidiabel. De functieverandering wordt getaxeerd op basis van de grond in verpachte staat.

Artikel 2.8.5 Het verschil in marktwaarde voor en na functieverandering wordt voor 100% gesubsidieerd, met een maximum van 85% van de waarde van de grond als landbouwgrond.

Artikel 2.8.7 Als functieverandering onderdeel is van een wettelijke of contractuele verplichtingen zoals ontgronding of compensatie voor ruimtelijke ontwikkeling is geen subsidie mogelijk. Geen subsidie is mogelijk als de grond om niet is verkregen van de overheid, minder subsidie als deze voor minder dan de marktwaarde van de overheid is verkregen. In die gevallen heeft de eigenaar de gronden immers al met overheidssteun verkregen ten behoeve van natuurrealisatie.

Artikel 2.8.8 Na verlening van de subsidie sluit de subsidieontvanger met de provincie Gelderland een kwalitatieve verbintenis die wordt ingeschreven bij het kadaster. In de verbintenis is de verplichting opgenomen dat de grond niet gebruikt wordt voor landbouw en beheerd wordt zodat de gerealiseerde natuur tenminste in stand blijft en zo mogelijk verder ontwikkelt. Deze verplichting geldt niet alleen voor de huidige gebruiker maar ook voor alle toekomstige gebruikers. De grond waarvoor subsidie wordt aangevraagd moet ten minste 358 dagen per jaar toegankelijk zijn voor het publiek. Subsidieontvanger is verplicht na subsidieverlening bij de gemeente een aanvraag in te dienen tot aanpassing van de omgevingsplan inhoudende dat de grond wordt bestemd als natuur.

Artikel 2.8.10 Na ontvangst van vestiging van de kwalitatieve verplichting wordt een voorschot van 90% uitgekeerd, de resterende 10% wordt uitbetaald bij vaststelling van de beschikking als ook de inrichting is afgerond.

Paragraaf 2.9 Inwonersinitiatieven voor biodiversiteit

De regeling geeft invulling aan bestaande doelen van het Gelderse beleid voor natuur en biodiversiteit. De subsidie is bedoeld om de betrokkenheid van Gelderlanders bij ‘groen’ te vergroten. Dat kan zijn doordat inwoners samen maatregelen nemen om de biodiversiteit in hun leefomgeving te vergroten. Of doordat zij meer kennis opdoen over natuur en biodiversiteit; en deze kennis vervolgens inzetten en verspreiden in de samenleving.

Artikel 2.9.1

Subsidie kan inwoners helpen om op openbaar gratis toegankelijke of vanaf de openbare weg beleefbare plekken in hun omgeving fysieke maatregelen te nemen die de biodiversiteit vergroten (eerste lid, onder a). Onder het uitvoeren van fysieke maatregelen die de biodiversiteit vergroten verstaan we in de eerste plaats het planten van inheems groen, het nemen van maatregelen ten behoeve van inheemse diersoorten en het beheren van groen. Kosten voor het zoeken naar en het betrekken van inwoners zijn ook subsidiabel. In aanvulling daarop kan de subsidie worden gebruikt voor informatievoorziening over biodiversiteit op de betreffende locatie.

Bij het activeren van inwoners om aan de slag te gaan met het vergroten van de biodiversiteit in hun leefomgeving moet vooral worden gedacht aan activiteiten die inwoners enthousiasmeren over natuur en biodiversiteit. Idealiter ontstaat er een wisselwerking waardoor inwoners vervolgens zelf aan de slag willen met het uitvoeren van fysieke maatregelen die de biodiversiteit vergroten. Het geven van voorlichting moet ook in dit licht worden gezien. Bij informatiemateriaal gaat het om gratis te ontvangen materiaal zoals folders en flyers. Om per aanvraag zoveel mogelijk inwoners te kunnen bedienen, zijn boeken expliciet uitgesloten als informatiemateriaal.

Een voorbeeld van een project voor het verstrekken van financiële bijdragen aan inwonerinitiatieven is een project waarin de subsidieontvanger vouchers verstrekt aan (organisaties van) inwoners om de biodiversiteit te groten aan te leggen of te beheren.

Artikel 2.9.2

Als een subsidieontvanger zoals bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder c, een bijdrage verstrekt, dan geldt dat het inwonersinitiatief zelf ook een bijdrage levert aan de kosten van de activiteiten ten behoeve van de biodiversiteit. Als de subsidieontvanger bijvoorbeeld € 5.000 verstrekt, dan bedraagt de bijdrage van het inwonersinitiatief € 1.750 (35% van € 5.000). De totale kosten van het initiatief bedragen in dat geval € 6.750. Als de bijdrage van het inwonersinitiatief ontbreekt, zijn de kosten van € 5.000 die de subsidieontvanger in de vaststellingsaanvraag opneemt niet subsidiabel.

Artikel 2.9.3

Video kan ook worden gebruikt als middel om inwoners te activeren om aan de slag te gaan met het vergroten van de biodiversiteit in hun omgeving. Voor het maken van video’s kan zodoende subsidie aangevraagd worden. Aankoop van apparatuur voor het opnemen van de video’s is daartegen niet subsidiabel.

Artikel 2.9.4

Subsidies voor het uitvoeren van fysieke maatregelen die de biodiversiteit vergroten zijn gericht op inwonersinitiatieven, om bijvoorbeeld (plant)materiaal aan te schaffen of kennis over inhoud of organisatie in te huren. Om laagdrempeligheid te bevorderen, kunnen ook inwonersinitiatieven die geen privaatrechtelijke rechtspersoon hebben gevormd, deelnemen. Dit samenwerkingsverband moet dan uit tenminste vijf personen bestaan.

Artikel 2.9.5

Om de aanvraag goed te kunnen beoordelen, is het onder meer van belang dat de aanvrager een kaart toevoegt waarop is aangegeven waar de activiteit wordt gerealiseerd. Het gaat erom dat zichtbaar is waar de activiteit plaatsvindt.

Een aanvrager kan maximaal eenmaal per kalenderjaar subsidie aanvragen. Het is wel mogelijk om in een kalenderjaar zowel een aanvraag voor onderdeel a als onderdeel b in te dienen, maar niet een tweemaal een subsidie voor onderdeel a.

Artikel 2.9.6

Om de gewenste efficiëntie te stimuleren, geldt dat de personeelskosten van de subsidieontvanger zijn gemaximeerd. Bij de subsidie als bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder c, bedraagt dit maximum bijvoorbeeld 20%. Als de subsidieontvanger € 40.000 aan bijdragen verstrekt, bedragen de personeelskosten dus maximaal € 10.000 (20% van de maximale kosten van € 50.000). Het gaat bij de personeelskosten bijvoorbeeld om de kosten voor personele inzet voor het promoten van vouchers, het beoordelen van initiatieven van inwoners en het begeleiden van initiatieven.

Paragraaf 2.10 Innovatie Agrifood

Algemeen

De provincie wil de verdere verduurzaming van agrarische bedrijven actief stimuleren. Het beleid is gericht op een natuurinclusieve kringlooplandbouw met een duurzaam verdienmodel. Dat is een economisch rendabel landbouwsysteem dat optimaal beheer van natuurlijke hulpbronnen duurzaam integreert in bedrijfsvoering, inclusief zorg voor ecologische functies en de biodiversiteit op en om het bedrijf. Om deze ambitie te realiseren zijn nieuwe verdienmodellen nodig en bewustwording, onderwijs, kennis en innovatie. Innovatie is nodig om in te kunnen spelen op veranderende omstandigheden, om de concurrentiepositie te behouden en om nieuwe kennis toe te passen in de bedrijfsvoering. De provincie wil initiatiefnemers die ambitieuze doelen stellen met een realistische weg er naartoe steunen. Deze regeling is daarvoor opgesteld.

Deze regeling ondersteunt het beleid uit de Kadernota Agrifood “Toekomst voor de Gelderse Boer 2021-2030“. De landbouwsector heeft de afgelopen decennia zowel in de veeteelt, akkerbouw, fruitteelt als de glastuinbouw een forse ontwikkeling doorgemaakt, waarbij met kennis en techniek productieprocessen zijn geoptimaliseerd. Deze ontwikkeling wordt door de provincie ondersteund, waarbij de komende jaren de nadruk ligt op de ontwikkelingen die passen bij de continuïteit van volwaardige bedrijven en de maatschappelijke opgaven. Productieverhoging en schaalvergroting alleen ziet de provincie niet meer als eigen beleidsdoel. Innovaties die bijdragen aan de continuïteit van het bedrijf en het verbeteren van de omgevingskwaliteiten worden juist wel ondersteund, ook bijdragen aan de doelen van het beleid kunnen door deze regeling worden ondersteund.

In deze regeling is aangesloten bij de kaders die Europa stelt aan staatssteun voor de land- en tuinbouwsector via de Landbouwvrijstellingsverordening (Lvv). De regeling oogt mogelijk daardoor niet op alle onderdelen eenvoudig. Echter op deze wijze wordt aan de voorkant getoetst of een subsidie op basis van deze regeling geoorloofde staatssteun is. Voor alle subsidiabele activiteiten geldt dat ze ook moeten voldoen aan hoofdstuk I van de Lvv. Verder gaat het om de artikelen 14, 20, 21 en 24 van de Lvv. Deze subsidieregeling is opgesteld binnen deze kaders.

De eisen van de artikelen 14, 20, 21 en 24 van de landbouwgroepsvrijstellingsverordening zijn zoveel mogelijk en in dezelfde bewoording in deze regeling overgenomen om op voorhand voor de aanvrager duidelijk te maken wat subsidiabel is en wat niet.

Artikel 2.10.1

Een kleine, middelgrote of micro-onderneming die voldoet aan de criteria, bedoeld in bijlage 1 van de Lvv is een MKB-onderneming. Artikel 1 van de bijlage bepaalt dat als onderneming wordt beschouwd: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent. Met name worden als zodanig beschouwd eenheden die individueel of in familieverband ambachtelijke of andere activiteiten uitoefenen, personenvennootschappen en verenigingen die regelmatig een economische activiteit uitoefenen.

Artikel 2.10.2

Subsidie wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie. Een projectsubsidie is een subsidie in de vorm van een eenmalige aanspraak op financiële middelen, verleend voor een eenmalig project van een subsidieaanvrager, voor de dekking van de begroting van dat project. In deze regeling gaat het alleen om gedeeltelijke dekking van de begroting van een project.

Artikel 2.10.3

Onderdeel a bepaalt dat het project een bijdrage dient te leveren aan ten minste twee van de in dat onderdeel genoemde thema’s. Deze thema’s zien op de innovatiesporen zoals genoemd in de kadernota AgriFood.

Onder i. de verbetering van de fysieke leefomgeving gaat het om het terugdringen van emissies van milieubelastende stoffen, de inzet op klimaatmitigatie, klimaatadaptatie, biodiversiteit, duurzame energie, kringloopsluiting, het zuinig gebruiken van eindige grondstoffen, de verbetering van de bodem-, water- en luchtkwaliteit en de beheersing van de waterkwantiteit (beschikbaarheid en berging). Ook kan bij dit thema gedacht worden aan de verbetering van het dierenwelzijn, diergezondheid en het verminderen van risico’s voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier.

Onder ii. betreft het innovatiespoor “waardecreatie”. Het gaat hierbij om het tot waarde brengen van producten en diensten van het agrarische bedrijf door nieuwe verdienmodellen of vernieuwende marktconcepten. Hierbij kan gedacht worden aan nieuwe inkomstenbronnen, betere benutting van productiemiddelen, slimmere agrifoodketens of het op onderscheidende wijze (bijvoorbeeld gelet op de kwaliteit of exclusiviteit) op de markt brengen van (streek)producten.

Onder iii. richt zich op de maatschappelijke inbedding van de landbouwsector en aantrekkelijk landbouwondernemerschap. Bij de maatschappelijke inbedding van de landbouwsector gaat het om het leveren van een bijdrage aan het verkleinen van de kloof tussen boer en burger, waardoor er meer wederzijds begrip ontstaat. Van het creëren van aantrekkelijk landbouwondernemerschap is sprake als wordt ingezet op activiteiten die het voor ondernemers aantrekkelijker maken om landbouwactiviteiten (activiteiten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b van de Verordening (EU) Nr. 1306/2013 van het Europees parlement en de Raad van 17 december 2013 (PbEU L347/549)) uit te voeren. Gedacht kan worden aan activiteiten gericht op de verbetering van de arbeidsomstandigheden of het imago van de landbouwsector.

Uit onderdeel b volgt dat het project een innovatief karakter heeft. In artikel 2.1.1 onder v is innovatie als volgt omschreven: “innovatie: het proces waarbij kennis en technologie, worden samengebracht met het benutten van marktkansen voor nieuwe of betere producten, diensten en zakelijke processen ten opzichte van wat al op de markt beschikbaar is. Daarbij geldt dat het innovatieve karakter zowel technisch als sociaal van aard kan zijn. Gedacht kan worden aan vernieuwende organisaties, samenwerkingsvormen, verdienmodellen en marktconcepten.

Onderdeel c en d betreffen de slagingskans van het project. Uit de onderbouwing bij de aanvraag zal moeten blijken dat het reëel is dat het projectresultaat kan worden behaald. Hierbij is onder meer het draagvlak binnen de landbouwsector en de betrokkenheid van ondernemers van belang en dat een potentiële grootschalige toepassing mogelijk is.

Artikel 2.10.4

In dit artikel is aangegeven welke kosten van de verschillende activiteiten in een project subsidiabel zijn. Bij de formulering van de mogelijk te subsidiëren kostenposten is aansluiting gezocht bij de artikelen 14, 20, 21 en 24 van de Lvv.

Onder de algemene kosten, bedoeld in het eerste lid, onder c, vallen gelet op artikel 14, zesde lid, onder c, van de Lvv onder andere kosten voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en kosten voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies.

Bij het tweede lid is artikel 20, tweede, zevende en achtste lid van de Lvv van belang met het oog op steun die mogelijk is voor bepaalde kwaliteitsregelingen en dat steun niet wordt toegekend in de vorm van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden en dat eventuele steun wordt betaald aan de voor de controlemaatregelen verantwoordelijke instantie, de aanbieder van onderzoeksdiensten of de adviesverstrekker.

Artikel 2.10.6

Naast subsidieverlening aan MKB-ondernemingen kan subsidie ook worden verleend aan een samenwerkingsverband van MKB-ondernemingen. In dat geval dient een penvoerder aangewezen te worden. De penvoerder is degene die de aanvraag doet en zorgdraagt voor de overige correspondentie en inhoudelijke en financiële verantwoording. Het samenwerkingsverband moet een rechtspersoon zijn. Een van de deelnemers met rechtspersoonlijkheid vraagt de subsidie aan.

In het eerste lid onder a wordt de primaire landbouwproductie genoemd. Dit begrip is omschreven in artikel 2.1.1 onder qq: “de productie van in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vermelde producten van de bodem en van de veehouderij die geen verdere bewerking hebben ondergaan die de aard van deze producten wijzigt’’.

In het vierde lid onder a wordt de landbouwsector genoemd. Daarmee is een breder bereik beoogt dan de landbouw zelf omdat het ook een onderneming kan zijn die bij verwerking of toelevering van de landbouw betrokken is.

Artikel 2.10.9

Aan de verplichtingen uit dit artikel kan onder meer worden voldaan door publicatie op een website, het houden van een open dag of het organiseren van een bijeenkomst. Op grond van artikel 2.10.7, tweede lid moet een beschrijving worden meegestuurd met de aanvraag.

Paragraaf 2.11 Medegebruik van graslanden door edelherten

Artikel 2.11.1 Subsidiabele activiteit

Edelherten mogen niet geweerd worden op de betreffende percelen. Dit betekent dat geen preventieve maatregelen, zoals visuele of akoestische middelen of afscherming, mogen worden toegepast. Ook wordt geen toestemming verleend om edelherten te verjagen met ondersteunend afschot op de betreffende percelen.

Artikel 2.11.5 Hoogte van de subsidie

Als op hetzelfde perceel gedurende het kalender jaar meer dan eenmaal schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet natuurbescherming is getaxeerd, bedraagt de hoogte van de subsidie slechts eenmaal € 50 voor die hectare.

Paragraaf 2.12 Aanpak invasieve exoten

Artikel 2.12.1 Subsidiabele activiteit

De subsidie als bedoeld in onderdeel a wordt alleen verleend in combinatie met een projectplan waarin staat op welke manier de exoten worden bestreden. Voor het opstellen van dit projectplan wordt ook subsidie verstrekt. De subsidiabele activiteit is het verwijderen van invasieve exoten in combinatie met het gedurende drie jaar verwijderd houden. Dit om te voorkomen dat exoten na het verwijderen weer terugkeren. Onder verwijderen wordt verstaan dat de invasieve exoot wordt uitgeroeid op de groeiplaats. Als hierna de plant nog steeds niet helemaal lokaal is uitgeroeid kan voor dezelfde locatie opnieuw subsidie worden aangevraagd. De subsidie wordt ook verstrekt voor het beheersen van invasieve exoten. Onder beheersen wordt verstaan het treffen van maatregelen om te voorkomen dat de groeiplaatsen van de invasieve exoten zich verder uitbreiden.

Artikel 2.12.2 Criteria

Gedeputeerde Staten verstrekken alleen subsidie als daarmee een geïsoleerde populatie invasieve exoten wordt aangepakt. Als er geen sprake is van een geïsoleerde populatie zal de exoot na verwijderen vanuit naburige percelen immers weer snel terugkomen. Een geïsoleerde populatie kan zich uitstrekken over meerdere percelen van verschillende eigenaren. Voor de aanpak van een geïsoleerde populatie die zich over meerdere percelen van verschillende eigenaren uitstrekt is samenwerking tussen de verschillende eigenaren nodig. Bij de aanvraag wordt dan het akkoord van de eigenaren voor de aanpak van de populatie op hun percelen bijgevoegd. Een aanvraag kan betrekking hebben op meerdere geïsoleerde populaties.

De subsidiabele activiteit draagt bij aan de bescherming van de biodiversiteit in de Gelderse natuurparel. Dit betekent dat de activiteit ook buiten de parel kan plaatsvinden, bijvoorbeeld door bestrijding van de duizendknoop op een oever die bovenstrooms van de parel ligt.

In het derde lid wordt gesproken over een geïsoleerd water. Dit is bijvoorbeeld een ven, meer of poel.

Artikel 2.12.3 Gebiedsplan

Met onderdeel a wordt bedoeld: de aanwezigheid van de soort binnen een gebied. Dit kan worden aangeduid in de vorm van kilometerhokken, zijnde hokken van 1 bij 1 km, of uurhokken, zijnde hokken van 5 bij 5 km.

Artikel 2.12.6 Hoogte van de subsidie

Na het verwijderen en gedurende drie jaren verwijderd houden kan, als de invasieve exoot toch weer terugkeert op die locatie, opnieuw subsidie worden aangevraagd om de exoot op hetzelfde perceel aan te pakken.

Artikel 2.12.7 Weigeringsgronden

De evaluaties zijn bedoeld om van elkaar te leren; en dus niet om elkaar te controleren. Ook moet de provincie rapporteren aan het Rijk over de aanpak van de invasieve exoten die op de Europese lijst staan. De ontvanger van subsidie voor het aanpakken van invasieve exoten monitort de effecten van de getroffen maatregelen. Het is een overzicht van de stand van zaken twee jaar na de start van uitvoering van de activiteiten. Het is mogelijk dat de evaluatie ook wordt onderbouwd met foto’s. Een mogelijke uitkomst van het plan is dat samenwerking tussen verschillende partijen niet of slechts beperkt nodig is. Na een jaar meldt de subsidieontvanger de voortgang van de uitvoering van het gebiedsplan.

Paragraaf 2.13 Voorkomen van schade door wolven

Artikel 2.13.1 Begripsomschrijving

Sub b

Door BIJ12 wordt, na een melding van (vermoedelijk) wolvenschade, op basis van de melding en foto’s beoordeeld of nader onderzoek nodig is. In dat geval wordt de melding beoordeeld als “wolf niet uit te sluiten”. Is dat het geval, dan gaat binnen 24 uur na de melding een taxateur langs voor een veldopname, sporenonderzoek, sectie van het kadaver en DNA-afname. De melding wordt dan op de website van BIJ12 vermeld op het overzicht schademelding, zie https://www.bij12.nl/onderwerpen/faunazaken/diersoorten/wolf/schademeldingen/#overzicht

Sub c

Bij een calamiteit gaat het dus om minimaal twee verschillende aanvallen op twee verschillende dagen. Bij twee verschillende aanvallen op één dag is dus geen sprake van een calamiteit.

Artikel 2.13.2 Subsidiabele activiteit

Er zijn geregistreerde schapen- en geitenhouders die alleen een vaste afrastering hebben voor hun dieren. Er zijn ook houders die zowel een vaste afrastering als een verplaatsbare afrastering hebben. Om het doel van de regeling, het voorkomen van schade door wolven aan schapen en geiten, zo goed mogelijk na te streven, is voor beide soorten afrastering een subsidiemogelijkheid opgenomen. Onder een verplaatsbare afrastering valt tevens een automatisch draadoprolsysteem.

Artikel 2.13.3 Criteria

De regeling is enerzijds bedoeld om tegemoet te komen aan schapen- en geitenhouders die al schapen of geiten in het leefgebied hielden voor de datum van publicatie van de aanwijzing van het leefgebied door Gedeputeerde Staten. Het gaat om het houden van eigen schapen of geiten, dus niet die van iemand anders.

Anderzijds is de regeling bedoeld om buiten het leefgebied tegemoet te komen aan schapen- en geitenhouders die schapen of geiten houden in een gebied waar een zwervende wolf mogelijk langer rond blijft hangen.

Onderdeel a, onder i

Op moment van inwerkingtreding van deze regeling was al een leefgebied aangewezen door Gedeputeerde Staten, het Leefgebied wolven Noord- en Midden-Veluwe. Dit leefgebied is aangewezen op 26 maart 2019. Op 16 maart 2021 hebben Gedeputeerde Staten besloten dit leefgebied uit te breiden. Aan de noordzijde als uitbreiding van het bestaande leefgebied van de wolven van de Noord-Veluwe. Op de Zuidwest Veluwe als gevolg van een nieuwe vestiging van wolven. Informatie over het leefgebied en de besluiten van Gedeputeerde Staten is te vinden op www.gelderland.nl/De-Wolf.

Onderdeel a, onder ii

De aanvallen kunnen hebben plaatsgevonden binnen één gemeente, maar ook binnen twee aan elkaar grenzende gemeenten. Op de website van BIJ12 worden de meldingen van de aanvallen geregistreerd: https://www.bij12.nl/onderwerpen/faunazaken/diersoorten/wolf/schademeldingen/#overzicht

Daar kan een schapen- of geitenhouder dus nakijken of sprake is van ten minste twee aanvallen op verschillende dagen in zeven dagen in één gemeente of in twee aan elkaar grenzende gemeenten.

Vindt een aanval plaats in de gemeente X en binnen 7 dagen nog een aanval in de aangrenzende gemeente Y, dan kunnen schapen- of geitenhouders uit zowel de gemeente X als Y een aanvraag indienen. Vinden binnen zeven dagen twee aanvallen plaats in de gemeente X, dan kunnen alleen schapen- of geitenhouders uit de gemeente X een aanvraag indienen. In beide gevallen geldt uiteraard dat hierbij wel aan alle criteria moet worden voldaan.

Gedeputeerde Staten baseren zich op de publicatie door BIJ12 en verwachten van de Gebiedscommissie preventie wolvenschade Gelderland dat steeds actief bekend wordt gemaakt wanneer aan dit criterium is voldaan.

Onderdeel b

Uiteraard gelden er eisen aan de afrastering om de wolf te weren. In geval van uitbreiden of aanpassen van een bestaande afrastering geldt dat de gehele afrastering aan deze eisen moet voldoen. Dus niet enkel de uitbreiding of het deel dat aangepast is. De eisen zijn opgenomen in het schadepreventieplan van de Gebiedscommissie preventie wolvenschade Gelderland.

Artikel 2.13.4 Subsidiabele kosten

Eerste lid

Door achteraf te subsidiëren kunnen al uitgevoerde maatregelen worden meegenomen en kan een subsidieaanvraag direct worden toegekend, vastgesteld en uitbetaald. Dat maakt de behandeling van de aanvraag eenvoudiger en daarmee sneller.

Tweede lid

Op grond van het Besluit houders van dieren dient de houder zijn dieren te beschermen tegen onder andere roofdieren. Het treffen van preventieve maatregelen tegen een wolf kan dan ook worden gezien als een wettelijke verplichting. Daarom wordt een uitzondering gemaakt op het gestelde in artikel 1.3.4 onder f.

Artikel 2.13.5 Aanvrager

Eerste lid

De houder moet een Uniek Bedrijfsnummer (UBN) hebben en zijn geregistreerd voor de betreffende diersoort. Registratie vindt plaats in het identificatie- en registratiesysteem van dieren. RVO beheert dit systeem.

Tweede lid

De subsidieregeling staat ook open voor particulieren die niet bedrijfsmatig dieren houden.

Artikel 2.13.6 Aanvraag

Eerste lid sub a.

Een van de criteria is dat de gehele afrastering voldoet aan de eisen. Daarom is het van belang dat een fotoverslag van de gehele afrastering wordt gevoegd bij de aanvraag. Dus bijvoorbeeld niet alleen van het deel dat uitgebreid of aangepast wordt. Omdat een automatisch draadoprolsysteem onder een verplaatsbare afrastering valt moet ook hiervan een foto worden gevoegd bij de aanvraag.

Vierde lid sub b.

De lengte in meters betreft de lengte van de afrastering in zijn geheel, dus bij meerdere draden boven elkaar gaat het niet om de totale lengte van de draad.

Artikel 2.13.7 Hoogte van de subsidie

Vierde lid

Met het geregistreerd aantal schapen en geiten als bedoeld in artikel 2.13.6, tweede lid, wordt bedoeld het gemiddeld geregistreerd aantal schapen en geiten. Aantonen van dit gemiddelde gebeurt aan de hand van uitdraaien van het Identificatie- en Registratiesysteem van dieren, ook stallijsten genoemd. Met de peildata is aangesloten bij de peildata die RVO hanteert voor de heffing aan het Diergezondheidsfonds.

Het kan echter zo zijn dat niet alle schapen en geiten die op deze stallijsten staan, ook daadwerkelijk in het aangewezen leefgebied worden gehouden. Daarom vragen we bij de aanvraag ook om een verklaring van het aantal schapen en geiten waarvoor een vaste afrastering is geplaatst, uitgebreid of aangepast of een verplaatsbare afrastering is aangeschaft en wordt de hoogte van de subsidie op basis van dit aantal schapen of geiten bepaald. Hierbij geldt als maximum echter altijd het gemiddelde dat wordt berekend aan de hand van de stallijsten.

Vijfde lid

Het is mogelijk dat een aanvrager in de loop van de tijd de beschikking krijgt over nieuwe percelen, bijvoorbeeld omdat hij een stuk grond van zijn buurman erbij kan kopen, waarop hij een vaste afrastering wil plaatsen. Er kan dan opnieuw een aanvraag voor een vaste afrastering worden ingediend. Keerzijde daarvan is dat door het steeds weer moeten afrasteren van nieuwe percelen de kosten toenemen. Als daarbij een beroep wordt gedaan op deze regeling, wordt rekening gehouden met de al verstrekte subsidie en bestaat de totale bijdrage uit een vast bedrag van € 500 inclusief een variabel bedrag van maximaal € 100 per dier, waarbij voor het totale aantal dieren wordt uitgegaan van het gemiddeld geregistreerd aantal schapen en geiten in het jaar voorafgaand aan de datum van publicatie van de aanwijzing. De totale subsidie van de verschillende aanvragen voor een vaste afrastering bedraagt dus nooit meer dan dit maximum.

Artikel 2.13.8 Weigeringsgrond

Tweede lid sub b

Houders kunnen in meerdere provincies tegelijk actief zijn. In de toekomst is het waarschijnlijk dat ook andere provincies een subsidieregeling als deze instellen. Het is niet de bedoeling dat een kudde van dezelfde houder zowel in de ene provincie als in de andere provincie meetelt en voor de bescherming van deze kudde tweemaal een subsidie kan worden aangevraagd voor een verplaatsbare afrastering. Aan de hand van de levensnummers die vermeld staan op de uitdraaien van het Identificatie- en Registratiesysteem voor dieren kan bekeken worden of deze weigeringsgrond zich voordoet.

Paragraaf 2.14 Groene Icoonprojecten

Artikel 2.14.1

Subsidie kan worden aangevraagd voor het ontwerp, voor de realisatie van het icoonproject of voor beide onderdelen. De subsidie voor het ontwerp wordt verleend volgens het principe ‘first come, first serve’. Het doel van de subsidie voor het ontwerp is een ontwerp of tekening van het voorgenomen groene icoonproject. Het ontwerp zal in de praktijk vaak worden gemaakt door een architect of andere adviseur. De aanvragen van de subsidie voor realisatie worden met elkaar vergeleken, waarbij het beste project als eerste subsidie ontvangt. Het doel van deze subsidie is het daadwerkelijk realiseren van het groene icoonproject.

Artikel 2.14.2

Eerste lid

De subsidie voor het ontwerp en de realisatie wordt alleen verleend als het project minstens 1.000 m2 omvat. Dit hoeft geen aaneengesloten gebied te zijn. Verschillende delen van openbaar groen die gezamenlijk één groen icoonproject vormen, bijvoorbeeld in woonwijken, kunnen dus ook gesubsidieerd worden.

Als de subsidie voor het ontwerp eenmaal is verleend, geldt een aantal verplichtingen waar het ontwerp aan moet voldoen. Bij het maken van het ontwerp moet de architect hier rekening mee houden. Deze verplichte punten voor het ontwerp zijn hetzelfde als de criteria op basis waarvan de adviescommissie de ontwerpen beoordeelt in het kader van subsidie voor de realisatie.

Tweede lid

De ingediende plannen voor de realisatie van het icoonproject worden aan een adviescommissie voorgelegd en beoordeeld. Centraal staat de bijdrage aan biodiversiteit, klimaatadaptatie, maatschappelijke waarde en de mate waarin het project iconisch is.

Artikel 2.14.4

Kosten voor gebouwen zijn niet-subsidiabel. Voorbeelden van gebouwen zijn winkels, schuren of cafetaria’s. Deze zijn niet subsidiabel omdat ze niet bijdragen aan de doelen van deze subsidie. Klimaatadaptieve maatregelen of maatregelen die bijdragen aan de biodiversiteit van gebouwen zijn wel subsidiabel. Voorbeelden hiervan zijn het afkoppelen van regenwater of het realiseren van een groen dak. Kosten voor bouwwerken zoals vlonders, uitkijktorens of bankjes zijn wel subsidiabel omdat ze bijdragen aan de maatschappelijke waarde.

Ambtelijke inzet (uren) vanuit de gemeente is niet subsidiabel.

Artikel 2.14.9

Subsidie voor het ontwerpen van een groen icoonproject wordt verleend als een ruimte van 1.000 m2 beschikbaar is en een gemeente betrokken is bij de aanvraag. In artikel 2.14.9 staan de verplichtingen waar het ontwerp van het icoonproject aan moet voldoen. Deze verplichtingen komen in hoofdlijnen overeen met de criteria waarop de subsidie aanvragen voor de uitvoering van het project worden beoordeeld.

Paragraaf 2.15 Uitvoering specifieke uitkering Programma Natuur

Algemeen:

De provincie Gelderland werkt sinds medio 2019 met hoge prioriteit aan de ‘Gelderse Maatregelen Stikstof’ (GMS) in nauwe samenwerking met onze Gelderse partners uit de sectoren mobiliteit, industrie, bouw, landbouw, natuur en gemeentelijke regio’s. Met Veluwe en Rijntakken is Gelderland verantwoordelijk voor de twee grootste Nederlandse en in Europees verband unieke Natura 2000-gebieden op het vasteland. Ook de kleinere veengebieden in de Achterhoek zijn van belang. Voor robuust systeemherstel van de stikstofgevoelige Gelderse natuurgebieden hebben wij in lijn met onze gebiedsgerichte aanpak samen met de Gelderse natuurorganisaties, waterschappen en de landbouwsector op hoofdlijnen een effectief programma uitgewerkt voor de gehele programmaperiode van 2021-2030. Deze subsidieregeling is de eerste stap in de uitwerking hiervan en is bedoeld voor maatregelen die vooruitlopend op de vaststelling van het definitieve uitvoeringsprogramma al kunnen worden uitgevoerd. Het betreft natuurherstelmaatregelen, hydrologische maatregelen, het bestrijden van invasieve exoten, bosrevitalisering en apparaatskosten.

Artikel 2.15.1.2

Maatregelen moeten onomstotelijk bijdragen aan de Natura 2000-doelen. Dit wordt ook wel ‘no regret’ genoemd. Als twijfel bestaat of de maatregel bijdraagt aan de doelen is deze maatregel niet subsidiabel. Dit komt ook tot uitdrukking in het criterium dat het toekomstige natuurherstelmaatregelen niet in de weg mag staan. Meer specifiek moet de maatregel bijdragen aan het herstel van stikstofgevoelige habitats of leefgebieden. Elk Natura 2000-gebied in Gelderland is stikstofgevoelig en overbelast, met uitzondering van Arkemheen en de Veluwerandmeren. Een maatregel die niet bijdraagt aan stikstofgevoelige habitats of gebieden is niet subsidiabel onder deze regeling. Deze maatregel kan mogelijk wel subsidiabel zijn onder paragraaf 2.7 van de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023. De natuurherstelmaatregel wordt meestal uitgevoerd in een kwalificerend habitat of leefgebied van een Natura 2000-gebied. Een maatregel kan ook daarbuiten worden uitgevoerd, mits wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de criteria in dit artikel.

Artikel 2.15.1.3

Alle kosten die nodig zijn voor het uitvoeren van de activiteit zijn subsidiabel. Hieronder vallen bijvoorbeeld de inrichtingskosten, voorbereidingskosten, uitwerking en begeleiding, projectmanagement, leges, onderzoekskosten, kosten voor de accountant etc.

Artikel 2.15.1.6

Subsidie onder € 50.000 wordt niet verleend. Als een organisatie namens andere aanvraag subsidie aanvraagt, geldt de ondergrens van € 50.000 per aanvraag. De normkosten in dit artikel gelden als een maximum per hectare of eenheid. De verantwoording dient plaats te vinden op basis van werkelijke kosten.

Artikel 2.15.1.7

Gedeputeerde Staten moeten aan het Rijk de financiële verantwoording via de SiSa-systematiek uitvoeren. De subsidieontvanger is verplicht de daarvoor benodigde gegevens te verstrekken. In de subsidiebeschikking worden daarover concrete verplichtingen opgenomen.

Artikel 2.15.2.1

Wat betreft natuurherstelmaatregelen zijn eenmalige maatregelen subsidiabel waarbij de fysieke condities of kenmerken van de natuur worden gewijzigd met als doel herstel of versterking van de natuur. Als de fysieke condities of kenmerken niet wijzigen, is geen sprake van een fysieke natuurherstelmaatregel. De benodigde onderzoekskosten (bijvoorbeeld naar soortenbescherming of archeologie) zijn ook subsidiabel. Ook kosten voor nazorg zijn subsidiabel, wij kwalificeren de uitvoeringsactiviteiten inclusief nazorg dus als een eenmalig project. Onder nazorg verstaan wij ook monitoring van het effect van de uitgevoerde activiteit en of mogelijk aanvullende maatregelen nodig zijn. Het gaat om de lokale monitoring van de maatregel dus niet op gebiedsniveau of landschapsschaal. Het uitvoeren van beheer is subsidiabel onder de SNL en dus niet onder deze regeling.

Een hydrologische maatregel is gericht op de wijziging van de waterhuishouding. Het betreft vernatting of op het voorkomen van verdroging. Voorbeelden zijn het aanpassen van sloten, het verondiepen van beken of watergangen of het aanpassen van het waterpeil.

Voorbeelden van onderzoekskosten zijn onderzoek naar een nulmeting, flora- en fauna of archeologie. Ook een haalbaarheidsonderzoek, bijvoorbeeld een landschapsecologische systeem analyse (lesa) of een watersysteemanalyse (wasa), valt hieronder.

Artikel 2.15.2.2

Een hydrologische maatregel is een specifieke vorm van een natuurherstelmaatregel. Hiervoor gelden dezelfde voorwaarden. Een hydrologische maatregel die wel bijdraagt aan bijvoorbeeld natte landnatuur maar niet voldoet aan de criteria in dit artikel, is niet subsidiabel. Voor investeringen op landbouwgronden gelden de vereisen van artikel 14 LVV, waaronder de eis van niet-productiviteit.

Het haalbaarheidsonderzoek heeft als doel te beoordelen welke maatregelen nodig en haalbaar zijn om te komen tot systeemherstel van de natuurgebieden. Hierbij wordt gekeken naar abiotische omstandigheden als de kwaliteit van water of bodem en ecologische potentie. Het onderzoek moet dus altijd betrekking hebben op een concreet project en kan geen algemeen onderzoek zijn. Dit laatste zou niet voldoen aan de vereisten die volgen uit de staatssteungrondslag van artikel 53 AGVV.

Artikel 2.15.2.3

Deze kosten komen niet voor subsidie in aanmerking omdat zij zijn uitgesloten in het goedkeuringsbesluit staatssteun voor de SKNL of LVV. Kosten voor aanschaf machines zijn niet subsidiabel, wel kunnen de afschrijvingskosten worden gesubsidieerd. Onder afwateringswerkzaamheden verstaan wij het afvoeren van water uit de bodem over en door de grond, met als gevolg het verlagen van het grondwaterpeil. Hierbij kan het water worden afgevoerd via drains, kleine sloten of greppels. Afwateringswerkzaamheden zijn als gevolg van de LVV uitgesloten.

Artikel 2.15.2.4

De staatssteungrondslag voor de natuurherstelmaatregelen is het goedkeuringsbesluit SKNL van 24 februari 2022, C (2022) 1047, met betrekking tot steunmaatregel SA.101117 (2021/N). Ook hydrologische maatregelen in natuurgebieden vallen onder dit goedkeuringsbesluit. Hydrologische maatregelen op landbouwgronden zijn alleen subsidiabel als het voldoet aan de vereisten genoemd in artikel 14 van de LVV, meer specifiek het derde lid, onderdeel d. De hydrologische maatregelen zijn alleen subsidiabel als deze niet-productief zijn en als deze bijdragen aan de verwezenlijking van agromilieuklimaatdoelstellingen, namelijk de staat van instandhouding van soorten en habitats van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

De staatssteungrondslag voor het haalbaarheidsonderzoek en de onderzoekskosten als zelfstandige subsidiabele activiteit is artikel 53 AGVV mits ze betrekking hebben op een concreet project voor natuurherstel. De minister van LNV heeft in artikel 2.15.2, tweede lid, van de Regeling Nationale EZK- en LNV-subsidies Natura 2000-gebieden aangewezen als natuurerfgoed als bedoeld in artikel 53 AGVV. Wij sluiten daar in deze subsidieregeling op aan. Voor zover het haalbaarheidsonderzoek en de onderzoekskosten worden opgevoerd als voorbereidingskosten bij de natuurherstelmaatregelen, geldt het SKNL-goedkeuringsbesluit als staatssteungrondslag.

Artikel 2.15.3

Op grond van deze paragraaf wordt subsidie verstrekt voor het verwijderen, verwijderd houden en beheersen van invasieve exoten. Om de exoten verwijderd te houden is het monitoren van eventuele terugkeer van exoten van belang. Een van de subsidiabele kostenposten is onderzoekskosten. Het kan hierbij gaan om een inventarisatie waar de exoten aanwezig zijn of een beschrijving van de methode van het aanpakken van de invasieve exoten. Aan de subsidie is de verplichting gekoppeld dat op de plek waar de invasieve exoot verwijderd is, inheemse plantensoorten worden geïntroduceerd als dat voor het verwijderd houden van de invasieve exoot nodig is. De groei van inheemse plantensoorten moeten voorkomen dat invasieve exoten dominant terugkomen. Subsidie voor het verwijderen van uitheemse boom- en struiksoorten kan worden aangevraagd via paragraaf 2.15.4

Artikel 2.15.4

Onder revitalisering wordt verstaan het nemen van maatregelen gericht op het mitigeren of wegnemen van knelpunten ten aanzien van de vitaliteit van bos, gericht op herstel van bodem en hydrologie en op het bijsturen van de boomsoortensamenstelling en de bosstructuur.

Artikel 2.15.4.1

Onder het verwijderen van uitheemse soorten valt ook de nabehandeling. Sommige soorten lopen opnieuw uit en het verwijderen van deze nieuwe soorten valt ook onder de subsidiabele activiteit.

Onder rijkstrooiselsoorten wordt verstaan boom-en struiksoorten die relatief veel nutriënten in hun blad opslaan en/of snel verteren wanneer ze op de bosbodem liggen.

Het realiseren van het netwerk van oude, aftakelende en dode bomen (OAD-netwerk) betreft het creëren van verbindingen van liggend en staand dood hout. Het gaat dus om het laten liggen van dood hout of het bevorderen van staand dood hout. Alleen de planvorming is subsidiabel. De uitvoering hiervan is al subsidiabel onder de SNL en dus niet onder deze subsidieregeling.

Artikel 2.15.4.2

Naast de voorwaarden in dit artikel gelden ook de voorwaarden genoemd in artikel 2.15.1.2.

Lid 2: Subsidie wordt ook verstrekt direct rondom oude bosgroeiplaatsen voor het verkrijgen van een logische begrenzing op basis van perceels- of eigendomsgrens. De subsidie voor het wildkerend raster is bedoeld om jong inheems loofhout te beschermen tegen in het wild levende dieren. Om in aanmerking te komen voor subsidie moet zowel aan onderdeel a als onderdeel b zijn voldaan. Aan onderdeel a is al voldaan als één van de drie in dat onderdeel genoemde situaties van toepassing is. Onder compartimenteren verstaan wij het opdelen van een risicovol terrein in kleinere delen die worden gescheiden door stroken of elementen (speciaal aangelegd of onderhouden) om brand tegen te houden of op die locatie te bestrijden.

Lid 3 Met het type kraaihaai-dennenbos worden bossen bedoeld die worden gekenmerkt door grove dennen met een onderbegroeiing van kraaihei, (korst-)mossen van het stuifzandlandschap en plaatselijk jeneverbesstruwelen.Binnen het habitattype geldt als aanvullende voorwaarde dat alle aanwezige uitheemse boom- en struiksoorten die een bedreiging voor de duurzame instandhouding van het habitat vormen worden verwijderd. Deze voorwaarde is opgenomen om te voorkomen dat slechts een beperkt aantal ongewenste soorten worden verwijderd. Wanneer subsidie wordt verkregen, moeten dus alle ongewenste soorten op zijn eigendom gelegen binnen het kwalificerende habtitattypen worden verwijderd. Een oude bosgroeiplaats is een boslocatie die in het midden van de negentiende eeuw als bos op de historische kaarten staat aangegeven.

Lid 4 en 5: Om homogenisering van de bosstructuur te voorkomen wordt de aanplant enkel groepsgewijs en dus niet vlaktegewijs gesubsidieerd. Een richtlijn daarbij is maximaal 25 stuks per groep en maximaal 20 groepen per ha. Individuele plantbescherming kan worden uitgevoerd middels plantkokers of kleinschalig groepsgewijs uitrasteren.

Lid 6: Een netwerk van oude, aftakelende en dode bomen (NOAD) is een ruimtelijk netwerk van oude bomen en boselementen dat ervoor zorgt dat soorten afhankelijk van de verschillende fasen van veroudering en aftakeling zich voldoende door het boslandschap kunnen verplaatsen. Dit is met name van belang binnen de multi- functioneel beheerde delen van het bos, omdat hier door houtoogstactiviteiten (op termijn) een tekort aan deze elementen kan ontstaan.

In een NOAD is ruimtelijk vastgelegd waar, binnen een beheerd boslandschap, oude bomen en bosdelen gehandhaafd worden zodat voldoende oude, aftakelende en dode bomen aanwezig zijn voor bijvoorbeeld soorten als vliegend hert en zwarte specht. Bij het uitwerken van een NOAD dient voldoende rekening gehouden te worden met de habitatvereisten en dispersiecapaciteit van de aanwezige soorten.

De habitatbossen en andere natuurbossen op de Veluwe dienen binnen het NOAD als robuuste ecologische stapstenen, doordat binnen deze bossen het noodzakelijke extensieve beheer wordt gevoerd om, ook zonder NOAD, tot voldoende oude, aftakelende en dode bomen te komen.

Lid 7: Een van de voorwaarden is dat het perceel voor maximaal 80% wordt beplant. Deze eis is gesteld om ruimte te houden voor spontane bosontwikkeling, creëren en handhaven van open ruimten en bosranden. Voor zover op een perceel dat wordt omgevormd nog een subsidie natuurbeheer rust, moeten deze verplichtingen worden stopgezet omdat door de omvorming het kruiden- en faunarijk grasland niet langer wordt beheerd. Dit kan door het indienen van een melding in het kader van de subsidie natuurbeheer. Deze melding moet worden ingediend in het jaar voorafgaand aan de start van de werkzaamheden. De beschikking natuurbeheer wordt hierop aangepast. Na omvorming kan het nieuwe natuurtype worden toegevoegd aan het natuurbeheerplan en kan subsidie natuurbeheer voor het nieuwe natuurtype worden verleend.

Lid 8: Boomveiligheidsbeheer kan een knelpunt vormen voor het halen van de Natura 2000-doelen wanneer dit leidt tot het grootschalig verwijderen van risicovolle, niet-vitale, oude en/of dode bomen langs wandelpaden op oude bosgroeiplaatsen (de kwalificerende boshabitats en omliggende potentiële uitbreidingsgebieden). Boomveiligheidsbeheer is onderdeel van de SNL-beheersubsidie, maar de hoogte van deze subsidie is ontoereikend om bij grootschalige aanwezigheid van oude, aftakelende en dode bomen voldoende maatwerk te kunnen leveren om deze belangrijke boomhabitats veilig en zo lang mogelijk te kunnen behouden. Provincie Gelderland ondersteunt daarom natuurtechnische boomveiligheidsmaatregelen binnen bossen gelegen op oude bosgroeiplaatsen, aanvullend op het regulier boomveiligheidsbeheer.

Artikel 2.15.4.4

Een voorbeeld van opvolgend beheer is het verwijderen van uitheemse soorten die gelijktijdig met het inheemse loofhout opkomen. Plantsoenbonnen met daarop de herkomst van het plantsoen moeten op aanvraag van de provincie beschikbaar zijn.

Artikel 2.15.5.1

Apparaatskosten worden in de Regeling specifieke uitkering Programma Natuur van de minister van LNV omschreven als kosten die samenhangen met de regievoering van voorbereiding en uitvoering van het Provinciaal Uitvoeringsprogramma. Gedeputeerde Staten bereiden dit programma samen met partners voor en voeren het uit. In dit programma staat aangegeven hoe gebiedsgericht invulling wordt gegeven aan het realiseren van de condities, die nodig zijn voor een landelijk gunstige staat van instandhouding op de locaties, waar bij aanvang van het programma sprake is van een te hoge stikstofdepositie voor stikstofgevoelige soorten en habitats. Organisaties kunnen voor de regievoering of organisatie met betrekking tot de voorbereiding van dit uitvoeringsprogramma apparaatskosten maken die additioneel zijn ten opzichte van hun reguliere werkzaamheden. De organisatie maakt deze kosten bijvoorbeeld door het maken van een SPUK-programma ten behoeve van de subsidieaanvraag voor uitvoeringsactiviteiten onder deze regeling.

Artikel 2.15.5.2

Voorbeelden van coördinatie en programmaleiding zijn kosten voor budgetbewaking, SPUK overleggen, projectleiding of aansturing SPUK. Apparaatskosten zijn kosten die de aanvrager maakt voor salarissen, huisvestigings-, materieel- en automatiseringskosten voor personeel dat ingezet wordt voor regievoering en organisatie van de voorbereiding en uitvoering van een programma onder SPUK Natuur. De loonkosten worden berekend conform artikel 1.3.5, tenzij Gedeputeerde Staten een andere methode vaststellen. Het betreft uitsluitend personeelskosten of kosten derden, bijvoorbeeld inhuur van personeel. De apparaatskosten zijn inclusief die apparaatskosten die worden gemaakt in de periode tot en met 31 december 2021 voor de regievoering van voorbereiding en uitvoering van uitvoeringsactiviteiten vanaf 1 januari 2024.

Artikel 2.15.5.5

Kosten die direct samenhangen met de uitvoering van andere subsidiabele activiteiten worden niet aangemerkt als apparaatskosten. Deze kosten zijn onder voorwaarden wel subsidiabel in de andere subparagrafen. Het betreft dan bijvoorbeeld kosten voor planvoorbereiding, uitvoering en begeleiding van uitvoeringsmaatregelen en projecten of kosten voor communicatie en afstemming met betrokkenen in een gebied en de provincie over uitvoeringsmaatregelen en projecten.

Artikel 2.15.6.1

De subsidie is bedoeld voor boscompensatie. In het verleden zijn bossen gekapt om doelstellingen voor Natura 2000 te realiseren. Het Rijk heeft via de SPUK geld beschikbaar gesteld om deze bossen, buiten natuurgebieden, te compenseren. Subsidie wordt verstrekt voor functieverandering in combinatie met realisatie van bos. Subsidie voor uitsluitend realisatie van bos is ook mogelijk. Onder de realisatie van bos wordt verstaan het planten van bomen en struikvormers of spontane begroeiing. Bepaalde activiteiten zoals inboet, bewatering of bestrijding ongewenste vegetatie kunnen worden geschaard onder eenmalige inrichtingskosten verspreid over de eerste jaren van de aanplant. Wij subsidiëren alleen bos met een minimale omvang van één tot drie hectare en geen landschapselementen als singels, houtwallen of rijen bomen. De definitie landbouwgrond is vertaald naar de registratie in de database landbouwgrond van RVO / EZ. Alleen grond die als beteelde oppervlakte en als agrarische grond in de databases van EZ is geregistreerd komt in aanmerking voor de waardedaling functieverandering. De functieverandering wordt gewaarborgd door zowel de kwalitatieve verplichting als het planologisch borgen. In de praktijk betekent dit dat de gemeente het perceel bestemt als bos of een omgevingsvergunning afwijken omgevingsplan afgeeft.

Artikel 2.15.6.2

De functieverandering en aanleg van bos wordt alleen gesubsidieerd als het bos wordt uitgevoerd met minimaal 80% inheemse soorten. Dit is de belangrijkste eis voor het realiseren van een natuurbeheertype N14 (vochtig bos) of N15 (droog bos). Bij spontane opslag moeten activiteiten zoals inboet, bewatering of bestrijding ongewenste vegetatie, die ook subsidiabel zijn en geschaard kunnen worden onder de aanlegkosten, gericht zijn op het bevorderen van inheemse begroeiing en bestrijden van uitheemse begroeiing. Een aanvullend criterium, artikel 2.15.1.2, onderdeel e, is dat verplicht vooroverleg plaatsvindt. De minimale omvang betreft een aaneengesloten bos.

Het realiseren van bos is planologisch niet overal toegestaan. Wij verlenen daarom alleen subsidie als het college van burgemeester en wethouders de intentie uitspreekt op deze locatie een bos planologisch te willen borgen. Deze intentieverklaring moet ingaan op zowel de wil als de juridische mogelijkheden. Vanuit landschappelijk oogpunt is bos niet overal mogelijk. In de Omgevingsverordening Gelderland worden gebieden als ganzenrustgebied, Groene ontwikkelingszone, Nieuwe Hollandse Waterlinie, Limes, waardevol open gebieden en nationale landschappen beschermd. Voor de Groene ontwikkelingszone gelden ook de door Gedeputeerde Staten vast te stellen nadere regels. Aanvrager moet onderbouwen dat het bos op deze locatie in overeenstemming is met de regels die vanuit de omgevingsverordening gelden. Deze onderbouwing moet opnieuw geleverd worden bij de planologische toestemming van de gemeente. Bossen zijn vaak niet toegestaan in een waardevol open gebied, in de delen van de Groene ontwikkelingszone met kernkwaliteit openheid en in de cultuurhistorische gebieden Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Limes. Het college kan de intentie uitspreken, maar de bevoegdheid ligt soms bij de gemeenteraad. Daarom kunnen activiteiten pas starten nadat de planologische procedure is doorlopen.

Artikel 2.15.6.3

In beginsel zijn alle overige kosten wel subsidiabel. Natuurbeheer is niet subsidiabel, maar bepaalde activiteiten zoals inboet, bewatering of bestrijding ongewenste vegetatie kunnen worden geschaard onder eenmalige inrichtingskosten van de aanplant.

Artikel 2.15.6.7

Bij aanplant dient plantsoen te worden toegepast van de herkomsten van de Rassenlijst Bomen. Plantsoenbonnen met certificering volgens NAK tuinbouw moeten onderdeel zijn van de administratieve oplevering van projecten. Uitzondering geldt voor toepassing van nieuwe herkomsten in het kader van klimaatverandering die nog niet op de Rassenlijst Bomen staan.

Opname op de kaart van het Natuurbeheerplan betekent niet automatisch dat het bos ook als subsidiabel op de beheertypenkaart van het Natuurbeheerplan komt te staan.

Paragraaf 2.15.7 Recreatiezonering

Algemene toelichting

Het doel van recreatieve zonering is het bereiken van een duurzaam evenwicht tussen de natuurkwaliteit van de Veluwe en de beleving van de Veluwenatuur. De mogelijkheid voor recreanten om de natuur op de Veluwe te beleven is belangrijk en moet blijven bestaan. Tegelijkertijd vraagt de achteruitgang van verschillende (wettelijk beschermde) soorten planten en dieren om aanpassingen in het huidige recreatieve gebruik: niet alles kan overal. Gedeputeerde Staten hebben op 17 mei 2022 het Recreatiezoneringsplan vastgesteld. Het Recreatiezoneringsplan brengt in beeld waar meer ruimte is voor recreatie en op welke plekken de natuur extra rust en ruimte nodig heeft. Het plan laat ook zien welke maatregelen genomen moeten worden om te komen tot die betere balans tussen de aanwezigheid van mensen en bescherming van de natuur.

Artikel 2.15.7.1 Begripsomschrijvingen

Onderdeel a. Een recreatieve voorziening kan bijvoorbeeld zijn een uitkijktoren, wildobservatiepunt, picknickbankje, schuilhut, hondenlosloopterrein of een hondenspartelvijver.

Artikel 2.15.7.2 Subsidiabele activiteit

Onderdeel a. Het aanpassen van de paden- en routestructuur en de toegankelijkheid van gebieden zijn maatregelen die betrekking hebben op de aanwezigheid van paden en op de mate waarin terreinen door recreanten betreden mogen worden. Het kan daarbij gaan om het omleiden, verleggen of weghalen van paden, het verleggen van routes, om (tijdelijk) beperkte toegang van terreinen, etc. Deze maatregelen zijn vooral bedoeld om meer, grotere en ‘goed-getimede’ kernen van rust te creëren op die plekken op de Veluwe waar zich verstoringsgevoelige natuur bevindt. De maatregelen zijn vaak kleinschalig en eenvoudig uit voeren, maar hebben potentieel een grote impact op de kwaliteit van het leefgebied van verstoringsgevoelige plant- en diersoorten.

Onder het aanpassen van de paden- en routestructuur valt niet alleen het verleggen van paden of het aanleggen van paden, maar onder meer ook de aanleg van de daarbij behorende bewegwijzering, slagbomen, paaltjes, het afwaarderen of opwaarderen van paden.

Onderdeel b. Het aanpassen, plaatsen of verplaatsen van een recreatieve voorziening wordt nooit gedaan enkel met het oog op de recreatieve beleving van de Veluwe. Een dergelijke maatregel draagt ook bij aan de natuurkwaliteit doordat recreanten zo geleid of verleid worden naar plekken waar de natuur minder gevoelig is voor verstoring of omdat een dergelijke maatregel wordt genomen in combinatie met maatregelen in de nabijheid die tot vermindering van verstoring leiden.

Onderdeel c. Voorafgaand aan het uitvoeren van maatregelen zal onderzocht worden welke maatregelen nodig zijn, welk effect ze hebben op de natuur en de toepasbaarheid van de maatregel. Op grond van deze regeling wordt voor dergelijk onderzoek subsidie verstrekt. Subsidie voor de aanleg of veranderen van infrastructuur wordt op grond van deze regels niet verstrekt.

Onderdeel d. Subsidie voor standaard openstellingsborden wordt niet verstrekt, deze worden gezien als onderdeel van het reguliere beheer. Inhoudelijke aanpassing van borden vanwege een wijziging in het (gewenste) gebruik van terreinen wel, evenals borden met voorlichting over recreatiezonering en borden die aangeven dat een terrein of pad niet mag worden betreden.

Artikel 2.15.7.3 Criteria

Lid 2. De provincie subsidieert alleen onderzoeken als de aanvrager de beoogde maatregelen wil gaan uitvoeren.

Lid 3. Uitgangspunt is dat alleen activiteiten die op de Veluwe uitgevoerd worden voor subsidie in aanmerking komen. Het is echter denkbaar dat een activiteit net buiten de Veluwe ertoe leidt dat op de Veluwe de verstoring vermindert. Bijvoorbeeld door een mountainbike- of wandelroute te verleggen of een fietsenstalling te verplaatsen van op de Veluwe naar buiten de Veluwe. Ook die activiteiten kunnen voor subsidie in aanmerking komen, als de aanvrager aantoont dat die activiteit bijdraagt aan het verminderen van de verstoring op de Veluwe.

Artikel 2.15.7.4 Hoogte van de subsidie

Lid 1. In bijlage 5 zijn de normkosten opgenomen die horen bij deze paragraaf.

Lid 2. Bij beslissingen over de hoogte van de subsidie van maatregelen die ook voor recreatie genomen worden, wordt gekeken naar de verhouding tussen de bijdrage die de maatregel levert aan enerzijds de natuurkwaliteit en anderzijds de recreatieve beleving.

Lid 3. Het subsidiepercentage voor de subsidiabele kosten bedoeld in het tweede lid kan met 25% worden verhoogd, als de recreatieve voorziening niet op zichzelf staat, maar onderdeel is van een groter geheel aan fysieke maatregelen die de recreatieve mogelijkheden in een gebied beperken om verstoring tegen te gaan of te verminderen.

Artikel 2.15.7.8 Weigeringsgrond

Lid 2. Subsidie voor beheer en onderhoud van paden kan worden verstrekt op grond van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016. Standaard openstellingsborden worden niet vergoed, deze worden gezien als onderdeel van het reguliere beheer.

Paragraaf 2.16 Revitalisering en omvorming bos buiten Natura 2000

De inhoud van deze paragraaf komt grotendeels overeen met paragraaf 2.15.4. Paragraaf 2.15.4 is gericht op aanvragen binnen een Natura 2000-gebied, paragraaf 2.16 is gericht op aanvragen buiten een Natura 2000-gebied en binnen het Gelders natuurnetwerk.

Artikel 2.16.2

Derde lid

Met betrekking tot hydrologisch herstel kan subsidie worden aangevraagd voor onderzoek of herstelmaatregelen. In het onderzoek staat het bos centraal, maar de directe omgeving van het bos mag ook worden meegenomen als dat noodzakelijk is voor het onderzoek. Datzelfde geldt voor de herstelmaatregelen: ook deze mogen buiten het bos worden getroffen mits de uitvoering direct effect heeft op vochtige of natte boshabitats.

Vierde lid

De subsidie voor het wildkerend raster is bedoeld om jong inheems loofhout te beschermen tegen in het wild levende dieren (onderdeel a). Een aanvullend vereiste is dat wordt voldaan aan onderdeel b of onderdeel c.

Vijfde lid

Het verwijderen vindt plaats op oude bosgroeiplaatsen. Om te voorkomen dat de oude bosgroeiplaats weer gekoloniseerd kan worden na het verwijderen, mogen soorten op direct nabijgelegen randpercelen ook worden verwijderd. Wanneer subsidie wordt verkregen, moeten dus alle ongewenste soorten op zijn eigendom gelegen binnen de oude bosgroeiplaats worden verwijderd. Deze voorwaarde is opgenomen om te voorkomen dat slechts een beperkt aantal ongewenste soorten worden verwijderd.

Zesde lid

Om homogenisering van de bosstructuur te voorkomen wordt de aanplant enkel groepsgewijs en dus niet vlaktegewijs gesubsidieerd. Een richtlijn daarbij is maximaal 25 stuks per groep en maximaal 20 groepen per ha.

Zevende lid

Een netwerk van oude, aftakelende en dode bomen (NOAD) is een ruimtelijk netwerk van oude bomen en boselementen dat ervoor zorgt dat soorten afhankelijk van de verschillende fasen van veroudering en aftakeling zich voldoende door het boslandschap kunnen verplaatsen. Dit is met name van belang binnen de multi- functioneel beheerde delen van het bos, omdat hier door houtoogstactiviteiten (op termijn) een tekort aan deze elementen kan ontstaan.

In een NOAD is ruimtelijk vastgelegd waar, binnen een beheerd boslandschap, oude bomen en bosdelen gehandhaafd worden zodat voldoende oude, aftakelende en dode bomen aanwezig zijn voor bijvoorbeeld soorten als vliegend hert en zwarte specht. Bij het uitwerken van een NOAD dient voldoende rekening gehouden te worden met de habitatvereisten en dispersiecapaciteit van de aanwezige soorten.

De habitatbossen en andere natuurbossen op de Veluwe dienen binnen het NOAD als robuuste ecologische stapstenen, doordat binnen deze bossen het noodzakelijke extensieve beheer wordt gevoerd om, ook zonder NOAD, tot voldoende oude, aftakelende en dode bomen te komen.

Achtste lid

Het gaat hier om natuurgronden N12.02, deze gronden hebben dus een natuurbestemming en geen agrarische bestemming. Een van de voorwaarden is dat het perceel voor maximaal 60% wordt beplant. Deze eis is gesteld om ruimte te houden voor spontane bosontwikkeling, creëren en handhaven van open ruimten en bosranden. Voor zover op een perceel dat wordt omgevormd nog een subsidie natuurbeheer rust, moet een melding worden ingediend om de kaart van het Natuurbeheerplan aan te passen.

Artikel 2.16.7

De normkosten in dit artikel gelden als een maximum per hectare of eenheid. De verantwoording dient plaats te vinden op basis van werkelijke kosten.

Artikel 2.16.8

Niet-mechanisch verwijderen is een verplichting om de bodem te beschermen. Bij aanplant dient plantsoen te worden toegepast van de herkomsten van de Rassenlijst Bomen. Plantsoenbonnen met certificering volgens NAK tuinbouw moeten onderdeel zijn van de administratieve oplevering van projecten. Uitzondering geldt voor toepassing van nieuwe herkomsten in het kader van klimaatverandering die nog niet op de Rassenlijst Bomen staan.

De zesjarige instandhoudingsverplichting houdt in dat de natuur in stand blijft en redelijkerwijs wordt beheerd. Dit betreft regulier vervolgbeheer.

Artikel 2.16.9

Het Gelders natuurnetwerk is als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland aangewezen als natuurerfgoed in de zin van artikel 53 van de AGVV. De Wet natuurbescherming en het Besluit algemene regels ruimtelijke ontwikkeling dragen provincies op om gebieden aan te wijzen die gezamenlijk het natuurnetwerk Nederland vormen.

Paragraaf 2.17 Innovatie en modernisering

Algemeen

Deze subsidieregeling is onderdeel van de Gelderse Maatregelen Stikstof (GMS). GMS staat voor een provinciale stikstofaanpak gericht op het werken aan een hernieuwde balans tussen Gelderse welvaart en draagkracht van de natuur. Deze aanpak richt zich op een clustering van drie prioritaire Natura 2000-gebieden: de Veluwe, de Achterhoek en de Rijntakken. Stikstofuitstoot en -neerslag in Gelderland wordt veroorzaakt door de bouw, industrie, mobiliteit maar ook door de landbouw. Deze regeling focust zich op de landbouw. Binnen de N2000-gebieden willen Gedeputeerde Staten met deze regeling verouderde stallen moderniseren en innovaties binnen de agrarische sector aanjagen.

De regeling omvat een paragraaf innovatie en een paragraaf modernisering. Innovatie is gericht op het voorkomen van stikstofemissie: brongerichte maatregelen. Modernisering richt zich op het voorkomen van stikstofemissie of om het voorkomen en zuiveren van emissie: dus zowel brongerichte als nageschakelde technieken. Deze paragraaf biedt ruimte voor technieken die bewezen zijn omdat ze op bijlage 1 van de Rav voorkomen of omdat deze zijn onderbouwd door een onafhankelijke onderzoeksorganisatie.

Artikel 2.17.1. Begripsomschrijvingen

brongerichte maatregelen:

Deze definitie laat ruimte voor alle innovaties en bewezen technieken die zorgen voor voorkomen van emissie mits deze niet nageschakeld zijn. Hierdoor kunnen ook de maatregelen om emissie bij de bron voor pluimvee te verminderen, onder de werking van de regeling worden gebracht, omdat het in de praktijk bij de pluimvee niet mogelijk is om mest en urine van elkaar te scheiden.

Artikel 2.17a.2 Criteria subsidiabele activiteit

Eerste lid

Als gevolg van het eerste lid wordt geen subsidie verstrekt als de aanvraag betrekking heeft op een van de afzonderlijke fasen of uit een combinatie van de onderzoeks- en ontwikkelingsfase met ofwel alleen de emissiemetingenfase ofwel alleen de fase van resterende productieve levensduur.

Als de aanvraag bestaat uit een combinatie van de emissiemetingenfase en de resterende productieve levensduurfase, dient aanvrager aan te tonen dat de onderzoeks- en ontwikkelingsfase in de afgelopen twee jaar is uitgevoerd.

Artikel 2.17a.5 Hoogte van de subsidie

Zesde lid

Artikel 14 van de Landbouwvrijstellingsverordening biedt de mogelijkheid 80% steun te verlenen indien de investeringen verband houden met een van de doelstellingen als vermeld in artikel 14, derde lid, punten e), f) en g). De investeringen in deze regeling houden verband met doelstellingen e) en g).

Artikel 2.17b.5 Hoogte van de subsidie

Eerste lid

Artikel 14 van de Landbouwvrijstellingsverordening biedt de mogelijkheid 80% steun te verlenen indien de investeringen verband houden met een van de doelstellingen als vermeld in artikel 14, derde lid, punten e), f) en g). De investeringen in deze regeling houden verband met doelstelling g).

Paragraaf 2.18 Aanleg agroforestry

Algemeen

Agroforestry is gericht op het verhogen van de veerkracht en weerbaarheid van het landbouwsysteem. In tegenstelling tot een monocultuur, waarbij op eenzelfde perceel één gewas wordt verbouwd, is agroforestry een landbouwsysteem waarbij bomen en houtige, meerjarige gewassen bewust gecombineerd worden met akkerbouw, groenteteelt of veeteelt. Het kent verschillende vormen zoals strokenlandbouw, bosweides, oeverstroken, voederhagen, schaduwbomen en voedselbossen. Deze lijst is als gezegd niet volledig. Strokenlandbouw is een combinatie van houtige gewassen en eenjarige gewassen. Bij bosweides wordt veeteelt zoals pluimvee en graasdieren gecombineerd met noten- en fruitbomen. Oeverstroken zijn lijnvormige beplantingen langs bijvoorbeeld watergangen. Voedselbossen zijn landbouwsystemen bestaande uit een gelaagde structuur met een hoge biodiversiteit die qua functies dicht bij een natuurlijk bos staan.

Artikel 2.18.4 Subsidiabele kosten

Onder de kosten voor de aankoop van toebehoren voor de aanleg en instandhouding van agroforestry worden bijvoorbeeld verstaan afrastering om begrazing tegen te gaan of hulpmiddelen om water te geven.

Paragraaf 2.19 Adviezen voor natuurinclusieve kringlooplandbouw

Algemeen

Deze regeling ondersteunt het beleid uit de Kadernota Agrifood “Toekomst voor de Gelderse Boer 2021-2030“. Door middel van het inleveren van een door de provincie verstrekte adviesvoucher bij een aanbieder van adviesdiensten naar keuze, krijgt de landbouwondernemer een onafhankelijk advies ten aanzien van één van de genoemde onderwerpen in artikel 2.19.2, onder c.

Doel van deze regeling is landbouwondernemers inzicht te geven over mogelijke aanpassingen in hun specifieke bedrijfssituatie en bedrijfsvoering om tot natuurinclusieve kringlooplandbouw over te gaan en daarbij een duurzaam verdienmodel te behouden.

Artikel 2.19.2

Dat wordt voldaan aan de criteria genoemd onder c, d en g moet uit de offerte blijken.

Onder c

Om als aanbieder van adviesdiensten in aanmerking te komen voor subsidie, dient het advies te gaan over minimaal één van de genoemde onderwerpen onder c. Een aantal voorbeelden bij de genoemde onderwerpen:

Onderwerp

Voorbeelden

Brongerichte vermindering van emissies

Emissiereductie van stikstof, fijnstof, broeikasgassen en/of geur, bijvoorbeeld met duurzame huisvestingssystemen

Duurzaam landgebruik

Opslag van CO2-koolstof, versterken van duurzaam bodembeheer, vasthouden van water, omgaan met klimaatverandering en droogte

Toename biodiversiteit

Vergroten biodiversiteit op en/of om de percelen, denk daarbij aan kruidenrijk grasland, stroken, landschapselementen

Gesloten voedselsysteem of gesloten mineralenkringloop

Betere benutting toegediende mineralen, toepassing ‘groene kunstmest’, verlaging transport van mineralen over grote afstand, verhogen van het aandeel circulair veevoer

Reductie middelengebruik

Reductie gebruik antibiotica en andere diergeneesmiddelen, reductie gebruik gewasbeschermingsmiddelen.

Beter verdienmodel zonder toename veestapel

Korte ketenconcepten of andere meerwaardeconcepten, introductie van andere functies op het bedrijf (zoals energieopwekking of recreatie), nieuwe en aangepaste gewassen, grondstoffen en bewerkingen hiervan.

Onder d

Denk bij d, onder ii, aan effecten op natuur, bodem en water, landschap en fysieke leefomgeving.

Onder e

Financieel, juridisch en organisatorisch onafhankelijk.

Artikel 2.19.4

De adviesvoucher is een document van de provincie Gelderland die op meerdere manieren aan landbouwondernemingen in Gelderland wordt uitgegeven. De landbouwondernemer overhandigt de adviesvoucher aan een aanbieder van een adviesdienst naar keuze en samen vullen zij de adviesvoucher volledig in. De ingevulde adviesvoucher moet als bijlage worden toegevoegd om subsidie op grond van deze regeling aan te kunnen vragen. Subsidie wordt verstrekt, zolang het subsidieplafond niet is bereikt.

Artikel 2.19.7

De aanvraag past binnen de regels van de Landbouw groepsvrijstellingsverordening. Dit betekent ook dat het advies nog niet aan de landbouwonderneming mag zijn verstrekt, voor de subsidie wordt aangevraagd.

Paragraaf 2.21 Circulaire mestverwerking

Algemeen

De regeling beoogt een integrale aanpak van de mestketen van stal tot gewas. Er wordt ingezet op circulaire mestverwerking met als doel de in mest aanwezige grondstoffen zo optimaal mogelijk in te kunnen zetten voor hergebruik in een gesloten kringloop en te voorkomen dat deze herbruikbare bestanddelen ongewenst verloren gaan naar het milieu. Hiervoor zijn investeringen nodig voor het opvangen van mest en het ontdoen van mest van o.a. stikstof. De stikstof die wordt teruggewonnen wordt opgeslagen als ammoniumzout bijvoorbeeld in de vorm van ammoniumsulfaat of ammoniumnitraat.

Artikel 2.21.2 Subsidiabele activiteit

Een stalvloer kan ingezet worden bij circulaire mestverwerking als deze geschikt is om de mest frequent te kunnen afschuiven naar een afgesloten opvang. In de praktijk betekent dit dat de vloer in elk geval dicht moet zijn. Het afschuiven kan via een schuif of robot.

Artikel 2.21.4 Weigeringsgrond

De subsidie wordt dan in ieder geval geweigerd als subsidie is verleend op grond van deze paragraaf of op grond van paragraaf 2.17b van deze regeling.

Artikel 2.21.7 Aanvrager

De groep van aanvragers is beperkt tot veehouderijen omdat alleen daar mest vrijkomt.

 Artikel 2.21.9 Hoogte van de subsidie

De staatssteunregels, in dit geval artikel 14 van de Landbouwvrijstellingsverordening, bieden de mogelijkheid 80% steun te verstrekken indien de activiteit is gericht op een van de doelstellingen van artikel 2.21.3, eerste lid, onder b.

De investering in een stikstofstripper is nog niet rendabel. Om die reden wordt een dergelijk ruim percentage noodzakelijk geacht om de aanvragers daadwerkelijk te stimuleren tot de activiteiten over te gaan.

Artikel 2.21.10 Verplichtingen

Derde lid

De activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend zijn bedoeld om in ieder geval niet tot meer stikstofuitstoot te leiden. Deze nieuwe Wnb-vergunning leidt hoogstwaarschijnlijk op dit moment nog niet tot aanpassing van de toegestane stikstofdepositie. Wel wordt hierdoor beperkt dat ruimte die eventueel ontstaat in de toekomst, kan worden ingezet ten behoeve van het houden van meer dieren.

Paragraaf 2.22 Beëindigen van de houtoogst

Algemeen

In het herstelprogramma Bossen Natura 2000 Veluwe zijn beheerrandvoorwaarden opgenomen voor bosbeheer in kwalificerend boshabitats. In kwalificerend boshabitats (H9120 Beuken-eikenbossen met hulst en H9190 Oude eikenbossen) binnen de begrenzing van de herstelmaatregelgebieden Herstel historische boscomplexen en Herstel (en uitbreiding) eikenstrubbenboscomplexen is het niet langer toegestaan om houtige biomassa af te voeren. Deze maatregel wordt in het herstelprogramma aangeduid als houtoogstverbod.

Het houtoogstverbod heeft financiële consequenties voor boseigenaren. Ook medeoverheden (waaronder Staatsbosbeheer) worden hierdoor getroffen. Zij hebben een groot deel van de bossen, waarvoor een verbod gaat gelden, in hun bezit. Deze medeoverheden komen niet in aanmerking voor nadeelcompensatie, terwijl zij net als andere eigenaren nadelige effecten kunnen ondervinden van het houtoogstverbod. Reden om voor deze categorie boseigenaren te kiezen voor compensatie in de vorm van een subsidie voor het beëindigen van de houtoogst.

Artikel 2.22.4 Hoogte subsidie

De hoogte van de subsidie bestaat een vast normbedrag per hectare voor het betreffende boshabitattype.

Artikel 2.22.9 Staatsteun

Ter voorkoming van ongeoorloofde staatsteun is de verplichting opgenomen dat de subsidie niet mag worden ingezet voor het verrichten van economische activiteiten. Het pachten van grond, het oogsten, bewerken en verkopen van hout, het commercieel exploiteren van een bezoekerscentrum en het commercieel exploiteren van een parkeerplaats zijn voorbeelden van economische activiteiten. Voorbeelden van niet-economische activiteiten zijn activiteiten gericht op de bescherming en het behoud van de natuur of de inrichting van de openbare ruimte.

Paragraaf 2.25 Managementmaatregelen melkveehouderij

Algemeen

De subsidieregeling beoogt melkveehouders ertoe te bewegen managementmaatregelen te treffen die zorgen voor een reductie van de stikstof- en methaanemissie. Voor deze aanpassingen in de bedrijfsvoering gaat een melkveehouder voor een periode van vier jaar een vrijwillige agromilieuklimaatverbintenis aan met de provincie. De verbintenis gaat over maatregelen waartoe de veehouders niet al op basis van de bestaande nationale en Europese regelgeving verplicht zijn, en zijn in die zin bovenwettelijk. Het gaat om maatregelen waarvan het positieve effect op de natuurwetenschappelijk is aangetoond.

Artikel 2.25.5 Aanvraag

De Kringloopwijzer is ontwikkeld voor melkveehouders voor het in beeld brengen van een efficiënte mineralenbenutting en de uitstoot van broeikasgassen en ammoniak. Met dit instrument krijgt een melkveehouder inzicht in de mineralenprestatie van het bedrijf. De Gecombineerde opgave is de jaarlijkse opgave voor agrariërs. Met deze opgave leveren zij gegevens aan bij RVO.nl voor de Landbouwtelling, de mestwetgeving en diverse subsidies.

Artikel 2.25.6 Subsidiabele kosten

Tweede en derde lid

Deze bepalingen zijn opgenomen in verband met artikel 34, vijfde en elfde lid, van de Landbouwvrijstellingsverordening (LVV). Als nieuwe voorschriften ertoe leiden dat de managementmaatregel wettelijk verplicht wordt, komt deze – afhankelijk van de managementmaatregel – niet meer of nog maar voor een beperkte periode van maximaal 2 jaar voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.25.7 Hoogte van de subsidie

Algemeen

De kosten van de managementmaatregelen worden berekend op basis van gemiddelde extra kosten en gederfde inkomsten in plaats van op basis van individuele kosten en gederfde inkomsten. De standaardvergoedingen voor de extra kosten en gederfde inkomsten zijn berekend door een onafhankelijk adviesbureau (DLV Advies, ‘Onderbouwing bedragen subsidie Gelderland’, 25 oktober 2023). Dit is gebeurd op basis van gegevens uit het handboek Kwantitatieve Informatie Veehouderij (KWIN-V), onderzoeken van Wageningen University & Research (WUR) en informatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

Artikel 2.25.8 Verplichtingen

Eerste lid

De agromilieuklimaatverbintenis bevat (nadere) afspraken over de managementmaatregelen die de melkveehouder zal treffen, zoals over het aantal koeien en het aantal hectaren. De agromilieuklimaatverbintenis is een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36, eerste lid, van de Awb.

Artikel 2.25.9 Weigeringsgrond

Deze bepaling is er in het bijzonder op gericht te voorkomen dat cumulatie plaatsvindt met betalingen op basis van de Eco-regeling in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Die beperking is specifiek voor agromilieuklimaatverbintenissen van belang vanwege het bepaalde in artikel 8, zesde lid van de LVV.

Artikel 2.25.12 Communautair toetsingskader

De Rijksoverheid voorziet er met onder meer SABE-vouchers voor bedrijfsadviezen in dat bedrijven die steun ontvangen met toepassing van artikel 34 van de LVV, toegang hebben tot de voor de uitvoering van de agromilieuklimaatverbintenis vereiste kennis en informatie en dat zij indien nodig een passende opleiding kunnen volgen en toegang tot deskundigheid krijgen. Daarmee wordt voldaan aan artikel 34, zesde lid, van de LVV.

Paragraaf 2.26 Stikstofreductie via aanpassing van veehouderijen

Algemeen

Deze paragraaf heeft als doel het reduceren van de stikstofemissie bij veehouderijen en daarmee de reductie van stikstofdepositie op N2000. Dit maakt onderdeel uit van het programma Gelderse Maatregelen Stikstof (GMS). De paragraaf is aanvullend op landelijke subsidieregelingen zoals de LBV en de LBV+. Ook is deze paragraaf aanvullend op bestaande provinciale regelingen voor het moderniseren en innoveren van veehouderijen in paragraaf 2.17.

Met deze paragraaf wordt beoogd de reductie van stikstofemissie te bereiken door ondernemers te stimuleren om (tenminste een deel van) hun veehouderij te staken en ruimte te bieden voor het doorgaan met een ander bedrijf op dezelfde locatie. Dit kan een agrarisch bedrijf zijn, maar dan is de maximale subsidie € 20.000,-. Bij een niet-agrarisch bedrijf wordt een subsidie van maximaal € 200.000,- verstrekt. De subsidie wordt verstrekt voor de investeringen in de nieuwe activiteiten. De vrijkomende stikstofruimte kan afhankelijk van het budget dat wordt benut worden ingezet voor de natuur, PAS-melders of de stikstofbank.

Artikelsgewijs

Artikel 2.26.2 Berekening reductie stikstofdepositie

De AERIUS Calculator is een rekeninstrument voor de vaststelling van de omvang van stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelige habitat in een Natura 2000-gebied, beschikbaar op www.aerius.nl.

Hierbij wordt uitgegaan van de stikstofdepositie vanaf een veehouderijlocatie, zijnde een vestigingsplaats van een veehouderij, bestaande uit het erf, bedoeld in bijlage I, onder A, bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, van de vestiging.

Artikel 2.26.5 Aanvrager

Een veehouder is een natuurlijke persoon of rechtspersoon die, of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een veehouderij drijft.

Artikel 2.26.5 Criteria subsidiabele activiteit

Door de subsidiabele activiteit ontstaan een geheel nieuw bedrijf, landbouwbedrijf of ander soort bedrijf, of een veehouderij wordt voor een deel omgebouwd tot een ander bedrijf, landbouw of ander soort. Hier worden geen eisen aangesteld, mits de vereiste stikstofreductie wordt behaald en het aantal landbouwhuisdieren afneemt.

Artikel 2.26.6 Hoogte van de subsidie

Het onderscheid in subsidiehoogte is afhankelijk van het type bedrijf dat na aanpassing en door de aanpassing ontstaat. Als er sprake is van een aanpassing naar een ander landbouwbedrijf is de subsidie op grond van de Europese staatssteunregels, beperkt tot 20.000 euro mits aanvrager daarmee over een periode van drie jaren, niet meer dan 20.000 euro de-minimissteun heeft ontvangen.

Als sprake is van aanpassing naar een bedrijf dat niet actief is in de primaire landbouwproductie, is de steunruimte 200.000 euro.

Artikel 2.26.7 Subsidiabele kosten

De subsidiabele kosten worden niet voorgeschreven in de Europese staatssteunregels. Wel is aanvrager gehouden aan de regels in hoofdstuk 1.

Artikel 2.26.10 Communautair toetsingskader

De subsidie voor het aanpassen van het landbouwbedrijf is aan te merken als staatssteun. Er zijn geen vrijstellingen voorhanden die steun voor deze categorie mogelijk maken. Om die reden wordt teruggevallen op zogeheten de-minimissteun. Dit is een algemeen maximum bedrag steun die aan een ondernemer mag worden verstrekt, over een periode van drie jaar zonder dat sprake is van staatssteun. Dit betekent dat de aanvrager bij de aanvraag om subsidie, dient aan te geven of en in welke mate in de afgelopen drie jaren reeds de-minimissteun is ontvangen.

In de Europese staatsteunregels wordt onderscheid gemaakt tussen de-minimis voor de landbouwsector en overige sectoren (algemene de-minimis).

Paragraaf 2.27 Investeringen in bewezen stikstofreducerende maatregelen in stalsystemen door PAS-melders

Algemeen

Deze paragraaf heeft als doel het reduceren van de stikstofemissie bij veehouderijen en daarmee de reductie van stikstofdepositie op N2000. Dit maakt onderdeel uit van het programma Gelderse Maatregelen Stikstof (GMS). De paragraaf is aanvullend op landelijke subsidieregelingen zoals de LBV en de LBV+. Ook is deze paragraaf aanvullend op bestaande provinciale regelingen voor het moderniseren en innoveren van veehouderijen in paragraaf 2.17.

Met deze paragraaf wordt beoogd de reductie van stikstofemissie te bereiken door ondernemers die een PAS-melding en een legalisatieverzoek hebben gedaan te stimuleren om de emissie van hun veehouderij te verminderen door te investeren in een emissiebeperkende maatregel. De subsidie wordt verstrekt voor de investering. Voorwaarde is dat mede door de investering legalisatie mogelijk is. Op korte termijn zal de regeling maar beperkt gebruikt kunnen worden omdat de werking van de meeste emissiebeperkende maatregel wordt betwijfeld en daarom er beperkt tot niet in wordt geïnvesteerd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2.27.2 Subsidiabele activiteit

De bewezen technieken, installaties, apparatuur, machines of uitrusting kunnen zowel zien op nageschakelde als op brongerichte technieken. Het stalsysteem is de mest- en voeropslag, mestkelder, mestbewerkingsinstallatie of dierenverblijven, of een combinatie hiervan, die zich bevindt respectievelijk die zich bevinden op een veehouderij.

Onder stikstofemissie wordt de uitstoot van stikstofoxiden en ammoniak verstaan.

Artikel 2.27.3 Criteria subsidiabele activiteit

Onder b

Indien aanvrager geen PAS melding heeft gedaan kan hij gebruik maken van de regeling in paragraaf 2.17. Indien aanvrager onder het PAS een rechtmatige melding heeft gedaan die niet volstaat voor de activiteiten, is legalisatie van de PAS melding niet voldoende voor aanvrager om te komen tot legale bedrijfsvoering.

Onder stikstofdepositie wordt de neerslag van stikstofoxiden en ammoniak op de omgeving verstaan.

Onder c

Voorwaarde om subsidie te kunnen ontvangen is dat mede door de investering legalisatie van de activiteiten die onder de PASmelding vallen, mogelijk is.

Onder d

In artikel 14, vijfde lid van de Landbouwvrijstellingsverordening is bepaald:

Steun voor investeringen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad27 een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, mag slechts worden toegekend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de individuele steun.

In artikel 14, tiende lid van de Landbouwvrijstellingsverordening is bepaald:

De in lid 1 bedoelde steun mag niet worden toegekend in strijd met de in Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde verboden of beperkingen, ook niet wanneer die verboden of beperkingen uitsluitend betrekking hebben op steun van de Unie waarin die verordening voorziet.

Artikel 2.27.5 Aanvrager

Een veehouder is een natuurlijke persoon of rechtspersoon die, of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een veehouderij drijft.

Artikel 2.27.5 Aanvraag

De subsidie is gericht op bewezen technieken, dit zijn technieken die zijn opgenomen in bijlage 1 bij de Regeling ammoniak en veehouderij. De code die in deze bijlage aan de techniek/ per huisvestingssysteem wordt toegekend is de zogeheten Rav-code

Artikel 2.27.6 Hoogte van de subsidie

Tweede lid

Alleen indien de stikstofreductie verder reikt dan nodig voor intern salderen ten behoeve van legalisatie van de activiteiten die onder de PAS-melding vallen, zou aan een van de genoemde doelstellingen voldaan kunnen worden.

Voor de definitie van jonge landbouwer wordt in de vrijstellingsverordening verwezen naar het strategische GLB-plan van iedere lidstaat. Hierover is in Nederland opgenomen:

Een jonge landbouwer is jonger dan 40 jaar op 31 december van het jaar waarin de steun wordt aangevraagd, is bedrijfshoofd, heeft zich voor het eerst gevestigd en beschikt over een adequate vakbekwaamheid of vaardigheden.

Artikel 2.27.7 Subsidiabele kosten

In artikel 14, zesde lid, onderdelen a tot en met d van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening zijn de volgende kostensoorten opgenomen:

(a) de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, met inbegrip van investeringen in passieve binnenhuisbekabeling of gestructureerde bekabeling voor datanetwerken en, indien nodig, de randuitrusting van het passieve netwerk op het particuliere terrein buiten het gebouw, waarbij aangekochte grond slechts in aanmerking komt voor een bedrag dat niet hoger is dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken verrichting;

(b) de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

(c) de algemene kosten in verband met de in de punten a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, duurzame energie, energie-efficiëntie en de productie en het gebruik van hernieuwbare energie, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van de punten a) en b) worden verricht;

(d) de kosten van aankoop, ontwikkeling of gebruik van computersoftware, cloudoplossingen of soortgelijke oplossingen en van de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

Artikel 2.27.8 Weigeringsgronden

Onder emissiewaarde wordt het effect van uitstoot van milieuvervuilende stoffen in de atmosfeer ten gevolge van menselijke activiteiten, verstaan.

Artikel 2.27.9 Verplichtingen

De natuurvergunning is de vergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel e, van de Omgevingswet).

Aanvrager dient een wijziging van het legalisatieverzoek in. Als gevolg daarvan kan aanvrager:

  • -

    een natuurvergunning ontvangen en wijziging van het legalisatieverzoek,

  • -

    een positieve weigering omdat geen natuurvergunning nodig blijkt, of

  • -

    geen vergunning omdat niet wordt voldaan aan de daarvoor gestelde vereisten.

Artikel 2.27.10 Communautair toetsingskader

Subsidie in het kader van deze regeling dient te worden aangemerkt als staatssteun. In de Landbouwvrijstellingsverordening is hiervoor een vrijstelling in artikel 14, steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen op landbouwbedrijven, opgenomen. Deze vrijstelling biedt de mogelijkheid 65% van de kosten te subsidiëren mits hiermee wordt voldaan aan een van de doelstellingen uit artikel 14, derde lid.

Het is aannemelijk dat moderniseren met een bewezen techniek past binnen de doelstelling van artikel 14, derde lid onder a:

“ verbeteren van de algehele prestatie en duurzaamheid van het landbouwbedrijf, met name door een verlaging van de productiekosten of de verbetering en omschakeling van de productie”.

Omdat de reductie van stikstofdepositie in eerste instantie wordt gebruikt om de PAS-melding van aanvrager te legaliseren, ligt het niet voor de hand dat voldaan wordt aan een van de doelstellingen uit artikel 14, derde lid, onder f, g, of h. Het voldoen aan deze doelstelling geeft de mogelijkheid tot een hoger subsidiepercentage. Deze doelstellingen zien op bijdragen aan matiging van klimaatverandering, duurzame circulaire bio economie en tot staan brengen van biodiversiteitsverlies. Om de ruimte te laten aan investeringen die verder gaan dan alleen legalisatie, is evenwel in de subsidiehoogte de mogelijkheid opgenomen dat de steun wordt verhoogd tot 80% indien deze bijdraagt aan de doelstellingen in het derde lid, onder f, g of h.

Paragraaf 2.28 Verplaatsing veehouderij

Algemeen

Deze paragraaf heeft als doel het reduceren van de stikstofemissie, uitstoot van stikstofoxiden en ammoniak, bij veehouderijen en daarmee de reductie van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Dit maakt onderdeel uit van het programma Gelderse Maatregelen Stikstof. De paragraaf is aanvullend op landelijke subsidieregelingen zoals de LBV en de LBV+. Ook is deze paragraaf aanvullend op bestaande provinciale regeling voor het moderniseren en innoveren van veehouderijen in paragraaf 2.17.

Met deze paragraaf wordt beoogd de reductie van stikstofemissie te bereiken door ondernemers te stimuleren om hun veehouderij te staken op de huidige locatie en ruimte te bieden voor het doorgaan met hetzelfde bedrijf op een nieuwe locatie. De subsidie wordt verstrekt voor het slopen van gebouwen op de oude locatie, het verhuizen naar de nieuwe locatie en modernisering op de nieuwe locatie. Voorwaarde is dat op de oude locatie de natuurvergunning wordt ingeleverd en dat op de nieuwe locatie de activiteiten passen binnen een voor die nieuwe locatie geldende vergunning. De vrijkomende stikstofruimte kan worden ingezet voor de natuur, PAS-melders of de stikstofbank. De regeling kan in combinatie worden ingezet met bijvoorbeeld de aankoop door derden van de locatie die wordt verlaten.

Artikelsgewijs

Artikel 2.28.2 Berekening reductie stikstofdepositie

De AERIUS Calculator is een rekeninstrument voor de vaststelling van de omvang van stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelige habitat in een Natura 2000-gebied, beschikbaar op www.aerius.nl.

Hierbij wordt uitgegaan van de stikstofdepositie vanaf een veehouderijlocatie, zijnde een vestigingsplaats van een veehouderij, bestaande uit het erf, bedoeld in bijlage I, onder A, bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, van de vestiging.

Artikel 2.28.4 Criteria subsidiabele activiteit

De verplaatsing moet leiden tot reductie van stikstofdepositie vanuit de oorspronkelijke locatie. Dit wordt berekend met de AERIUS Calculator. Het betreft de reductie op Natura-2000 gebieden in Gelderland. De criteria vereisen niet dat de locaties van waar wordt verplaatst of waar naar toe wordt verplaatst, zijn gelegen in Gelderland.

Artikel 2.28.5 Aanvrager

Een veehouder is een natuurlijke persoon of rechtspersoon die, of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een veehouderij drijft.

Artikel 2.28.7 Subsidiabele kosten

De kosten die voor subsidie in aanmerking komen, zijn in dit geval voorgeschreven in artikel 16 van de Landbouwvrijstellingsverordening en hierdoor beperkt tot demonteren, verplaatsen en weer opbouwen.

In dit artikel zijn geen kosten opgenomen die zien op het aanpassen van de voorzieningen op de nieuwe locatie, tenzij dit gaat om modernisering of ophogen van de productiecapaciteit. Die kosten mogen vanwege artikel 14 van de Landbouwvrijstellingsverordening als subsidiabele kosten worden opgevoerd. Dit zijn niet alleen de kosten van de investeringen maar ook algemene kosten in verband met de investeringen, zoals inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs enzovoorts.

Conform artikel 16, vierde lid, tweede alinea van de Landbouwvrijstellingsverordening wordt loutere vervanging van een bestaand gebouw of van bestaande voorzieningen door een nieuw, modern gebouw of nieuwe moderne voorzieningen waarbij de betrokken productie of technologie niet fundamenteel wordt gewijzigd, niet geacht met modernisering gepaard te gaan.

Artikel 2.28.8 Hoogte van de subsidie

Voor de definitie van jonge landbouwer wordt in de Landbouwvrijstellingsverordening verwezen naar het strategische GLB-plan van iedere lidstaat. Hierover is in Nederland opgenomen:

Een jonge landbouwer is jonger dan 40 jaar op 31 december van het jaar waarin de steun wordt aangevraagd, is bedrijfshoofd, heeft zich voor het eerst gevestigd en beschikt over een adequate vakbekwaamheid of vaardigheden.

Artikel 2.28.11 Communautair toetsingskader

Subsidie voor verplaatsing dient te worden aangemerkt als staatssteun. In de Landbouwvrijstellingsverordening is hiervoor een vrijstelling opgenomen in artikel 16. Die vrijstelling biedt de mogelijkheid om 100% van de reële kosten van demonteren, verplaatsen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen te subsidiëren. Modernisering of verhoging van productiecapaciteit valt hier niet onder, dit kan onder artikel 14 van de Landbouwvrijstellingsverordening tot 65% en in gevallen tot 80% worden gesubsidieerd.

Paragraaf 3.3 Overdracht bodemtaken onder de Omgevingswet

Deze subsidieregeling is bedoeld voor gemeenten in het kader van de warme overdracht van de bodemtaken. Door het vervallen van de Wet bodembescherming en de inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan de taken rondom bodem en ondergrond over van de provincie naar gemeenten. Met deze subsidieregeling wil de provincie gemeenten ondersteunen bij het oplossen van knelpunten, het inrichten van de organisatie, het delen van kennis bij de overdracht van de bodemtaken. Daarmee is deze regeling onderdeel van een breder pakket waarmee richting wordt gegeven aan de zogenaamde ‘warme overdracht’ van de bodemtaken van provincie naar gemeenten.

De subsidie is bedoeld voor ondersteuning die helpt bij het wegnemen van weerstanden en het implementeren van bodem en ondergrond in Omgevingsvisies, -plannen en -programma’s. Ook kennisontwikkeling en organisatorische processen kunnen daar onderdeel van uitmaken. De gemaakte kosten moeten een duidelijke relatie hebben met bodem en ondergrond. Voor subsidie als bedoeld in artikel 3.3.3 komen niet in aanmerking de kosten van fysieke projecten zoals bodemsaneringen.

Paragraaf 3.4 Ondergrond in beeld ten behoeve van ruimtelijke ontwikkeling

Algemeen

Ruimtelijke ontwikkeling wordt ruim uitgelegd, hieronder valt ook klimaatadaptatie en energiewinning.

Artikel 3.4.1

Onder een rapport kan bijvoorbeeld ook worden verstaan een visie, verkenning, oriëntatie, kaartenatlas of bodemboek. Het rapport kan bijvoorbeeld gericht zijn op: a. het in beeld brengen en delen van bodem- en ondergrondaspecten die gebruikt worden voor een planvormingstadium van een ruimtelijke ingreep, het opstellen van een omgevingsvisie of omgevingsplan. Hierbij kan deze informatie bijdragen aan: i. het beschouwen/meewegen in keuzes die worden gemaakt in de planvorming; of ii. input leveren of een voorbereiding zijn voor business cases voor gebiedsontwikkeling waar bodem- en ondergrondaspecten onderdeel van zijn; b. het bieden van een kennisfundament voor alle regionaal relevante ondergrondkwaliteiten; c. de ontwikkeling van een instrument om de ondergrondambitie te operationaliseren. Het ontwikkelen van een handelingskader, bedoeld als een instrument dat professionals en ook niet-professionals stimuleert en enthousiasmeert en verleidt om de schouders te zetten onder de ambitie om te komen tot een duurzaam en integraal gebruik en bescherming van de ondergrond in relatie tot integrale gebiedsontwikkeling en gebiedsbeheer in samenhang met de bovengrond. Het delen van de opgedane kennis kan ook via een website of sociale media.

Paragraaf 4.9 Bushalte

De start van een nieuwe concessie voor openbaar vervoer kan tot gevolg hebben dat er nieuwe buslijnen worden gereden en dat bestaande buslijnen worden opgeheven. Als een nieuwe lijn langs een route gaat waar geen bushaltes zijn, zullen deze gerealiseerd moeten worden. Als een lijn wordt opgeheven, kunnen de daaraan gelegen bushaltes weggehaald worden. Ligt de halte aan een lijn die in de oude concessie bestond en ook in de nieuwe blijft bestaan, dan kan het zijn dat halte aangepast worden als er meer lijnen dan voorheen bij de halte komen.

Waar een bushalte uit bestaat hangt af van de situatie ter plaatse en het aantal reizigers. Een bushalte bestaat in elk geval uit een haltepaal, een verhoogd trottoir met blokkenband en een geleidestrook. Afhankelijk van de functie in het netwerk, het gewenste ontwerp, de beschikbare ruimte en het aantal reizigers kan de halte onder andere worden ingericht met een haltekom, abri, digitale reizigersinformatie, verlichting of een fietsenstalling.

Paragraaf 4.10 Eenvoudige maatregelen fietsveiligheid

De subsidieregeling maakt het mogelijk voor gemeenten om subsidie aan te vragen voor de uitvoering van eenvoudige maatregelen die de fietsveiligheid verbeteren op de gemeentelijke infrastructuur.

Artikel 4.10.2

In dit artikel is uitgewerkt voor welke eenvoudige maatregelen subsidie kan worden aangevraagd. Daaronder valt ook de fietsstrook. Een fietsstrook bevordert niet altijd de verkeersveiligheid, maar kan de onveiligheid zelfs vergroten. Gedeputeerde Staten hebben daarom een voorkeur voor vrijliggende fietspaden. Er kunnen omstandigheden in de fysieke ruimte zijn waardoor een vrijliggend fietspad niet haalbaar is. Van dergelijke omstandigheden is bijvoorbeeld sprake als de benodigde grond niet in eigendom is van de gemeente, een brug niet breed genoeg is, of dat de ruimte voor een vrijliggend fietspad er niet is. Voor subsidie voor een fietsstrook, toont de aanvrager aan dat de fietsstrook de veiligheid verbetert en dat een vrijliggend fietspad niet haalbaar is. Alleen het argument van (hoge) kosten voor de aanleg van een vrijliggend fietspad is daarbij niet voldoende. Het is wel mogelijk dat de kosten van de aanleg van een vrijliggend fietspad niet proportioneel zijn.

Paragraaf 4.11 Kruisingen en fietsoversteken

Op grond van deze paragraaf wordt subsidie verstrekt voor het nemen van maatregelen die gericht zijn op het verbeteren van de verkeersveiligheid op of direct te relateren zijn aan een kruising of fietsoversteek die staat vermeld op de kaart ‘Subsidiabele fietsoversteken en kruisingen’ van de provincie Gelderland.

Artikel 4.11.1

Maatregelen die gebaseerd zijn op technieken voor gedragsbeïnvloeding zijn bijvoorbeeld een lespakket, klaar-over, campagne, printje op het wegdek, het promoten van een veiliger route (bijvoorbeeld het promoten van een route die meer verkeersluw is dan die over een gevaarlijke kruising), interventies die het gedrag van de weggebruiker ter plaatse beïnvloeden (bijvoorbeeld gericht op het voorkomen van spookfietsen) of het plaatsen van snelheidsdisplays.

Artikel 4.11.2

Op de provinciale website wordt een overzicht van kruisingen en fietsoversteken geplaatst die voor subsidie in aanmerking komen. De kruisingen hebben een hoge risicoscore (score vijf) in het Gelderse verkeersveiligheidsmodel (www.ongevalrisico.nl). De fietsoversteken zijn afkomstig uit informatie van gemeenten, die fietsoversteken hebben geïnventariseerd op grond van een aantal risicobepalende criteria. Als een gemeente een risicovolle kruising of fietsoversteek in de lijst mist kan deze - voorafgaand aan de subsidieaanvraag - na overleg met de provincie worden toegevoegd aan de lijst, mits het voorstel onderbouwd is met een risicoanalyse.

Hoofdstuk 5 Cultuur en Erfgoed

Artikel 5.2.4

In deze regeling staat de professional en zijn behoefte of ontwikkelwens centraal. Dat is ook de reden dat deze professionals ook zelf aan kunnen vragen. Soms kan het echter nodig zijn om in een collectief met elkaar te leren en te ontwikkelen. Bijvoorbeeld omdat de beoogde ontwikkelstap dit vraagt, omdat de beoogde artistieke productie die uit het ontwikkeltraject voortvloeit dit vraagt of omdat het ontwikkelen in groepsverband een artistieke meerwaarde heeft. Het kan dan handig zijn dat de begeleider of begeleidende instantie de aanvraag coördineert en indient. De aanvraag kan daarom door zowel een professional als een begeleider, dan wel de rechtspersoon waar de begeleider werkzaam bij is, worden gedaan.

Paragraaf 5.3 Functioneel gebruik erfgoed

Artikel 5.3.1

Voor het restaureren, verduurzamen of herbestemmen van erfgoed dagen we de aanvrager uit om samen met anderen in de productieketen (van grondstof tot gebruiker) efficiënter gebruik te maken van grondstoffen en de uitstoot van CO2 te verminderen. Zo sluiten de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd aan bij de transitie naar een meer circulaire economie. Denk het aan hergebruik van sloopafval, het gebruik van hernieuwbare i.p.v. fossiele grondstoffen en het toepassen van biobased bouwmaterialen.

Artikel 5.3.2 lid 1

Met deze regeling willen Gedeputeerde Staten ten opzichte van de voorgaande regeling een nieuwe werkwijze vastleggen. In de nieuwe werkwijze staat de opgave centraal en niet het instrumentarium of het geld. Bij voorkeur zijn Gedeputeerde Staten al vroegtijdig bij projecten betrokken zodat samen met de partners kan worden gekeken hoe een project verder geholpen kan worden. Soms is dat bijvoorbeeld de inzet van expertise over verduurzaming, een andere keer is het ondersteuning bij een haalbaarheidsonderzoek naar herbestemmingsmogelijkheden en weer een andere keer is dat informeren over leningen, bijvoorbeeld een lening via het Nationaal Restauratie Fonds. Financiering is het sluitstuk van het proces dat gezamenlijk wordt doorlopen. Wanneer er sprake is van een sluitende businesscase dan is een lening het beste instrument. De investering verdient zich namelijk terug. Als er geen sprake is van een sluitende businesscase (onrendabele top) of wanneer er überhaupt geen verdienmodel te maken is, dan kunnen projecten voor provinciale subsidie in aanmerking komen.

De werkwijze is al volgt:

Stap 1: Met het oog op de nieuwe werkwijze is een verkennend gesprek verplicht. Bij een initiatief voor een restauratie, herbestemming of energieaanpak, wordt door de initiatiefnemer een verkennend gesprek aangevraagd. Tijdens dit gesprek verkennen de initiatiefnemer en de provincie samen de inhoud van het initiatief, de relatie met de omgeving, betrokken partijen, kansen en knelpunten en worden globaal de financiën besproken. Aan het einde van het gesprek is duidelijk of de provincie een rol heeft en wat er nodig is om het project verder te helpen. Dit kan bijvoorbeeld procesondersteuning, kennis, specialistische expertise, financiering of iets anders zijn. Als er een duidelijke financieringsvraag aan de orde is, wordt eerst bepaald of het project in categorie I of II valt. Daarna volgt stap 2. Valt het in categorie I dan worden de stappen 2 en 5 gevolgd. Bij categorie II worden alle stappen gevolgd.

Stap 2: De initiatiefnemer vult een verplicht intakeformulier in die door de provincie wordt toegestuurd. Op basis van het formulier vindt een intakegesprek plaats waar alle wensen en omstandigheden op tafel komen en waarbij ook de gemeente aanwezig is. Er wordt bijvoorbeeld gekeken of er nog andere integrale en gebiedsgerichte kansen zijn die meegenomen kunnen worden en er wordt geadviseerd over de inhoud en kwaliteit van het plan (bijvoorbeeld het toepassen van duurzaamheidsmaatregelen). Daarbij worden ook de financiën doorgenomen: de investeringen, opbrengsten en exploitatiebegroting. Op die manier wordt onderzocht of er sprake is van een verdienmodel. Als er na deze check onzekerheid is over het feit dat de investering wellicht terugverdiend kan worden, dan worden alsnog alle onderstaande stappen doorlopen.

Stap 3: Op basis van het intakegesprek wordt een expertpool samengesteld. De samenstelling van de expertpool kan per project verschillen. Welke partijen aan tafel zitten is afhankelijk van de vraag van de aanvrager en het stadium van het project. Denk aan Monumentenwacht, gemeente, provincie, een onafhankelijk planeconoom en een energieadviseur. Samen met de expertpool worden opgaven en kansen in beeld gebracht. Bouwtechnisch, cultuurhistorisch; energetisch, exploitatie en kansen voor andere beleidsdoelen. Doel is om het project concreet en uitvoeringsgereed te krijgen (in deze fase moeten ook de benodigde vergunningen worden aangevraagd en verleend).

Stap 4: Dit is de toetsing van de financieringsbehoefte en -mogelijkheden. De kosten en opbrengsten wordt besproken en het instrumentarium wordt toegelicht. Het is mogelijk dat het Nationaal Restauratiefonds nu (ook) aan tafel zit. We kijken of er sprake is van een financieel tekort. Pas als er geen of onvoldoende sprake is van een verdienmodel, komt provinciale subsidie in beeld.

Stap 5: De onrendabele top of subsidiabele kosten worden vastgesteld en de eventuele subsidie kan officieel aangevraagd worden. De provincie stuurt hiervoor de aanvraagformulieren toe.

Artikel 5.3.2 lid 2

Op grond van het verkennende gesprek kan een onderscheid worden gemaakt tussen categorie I projecten en categorie II projecten. In categorie I vallen aanvragen waarbij het gaat om reguliere restauratiewerkzaamheden of energieaanpak aan één gebouw en waarbij snel duidelijk is dat de kosten niet terugverdiend kunnen worden. De aanvraagprocedure is korter en het maximale subsidiebedrag lager. Tot categorie II behoren aanvragen waarbij complexere restauraties of energiemaatregelen aan de orde zijn of als er sprake is van herbestemming. Dit zijn veelal gebiedsgerichte of integrale projecten. Bij aanvragen in categorie II is meer onderzoek naar de kosten en opbrengsten nodig.

Richtlijnen om te bepalen of er sprake is van een aanvraag onder categorie I of II:

Categorie I

Categorie II

Reguliere restauratiewerkzaamheden of energieaanpak aan één gebouw

Complexere restauratiewerkzaamheden of energieaanpak aan één of meerdere gebouwen

Objectgerichte aanpak

Gebiedsgerichte of integrale aanpak

Geen herbestemming

Herbestemming

Geen verdienmodel mogelijk

Eventueel wel een verdienmodel mogelijk

Artikel 5.3.4

Onderdeel 1 a: Aan de hand van een exploitatiebegroting kan bestendig gebruik van erfgoed worden vastgesteld. Een exploitatiebegroting geeft namelijk inzicht in de vraag of de exploitatie- en beheerskosten van het erfgoed voor de komende periode gedekt kunnen worden uit de activiteiten die in of op het erfgoed plaatsvinden of gaan plaatsvinden.

Onderdeel 1 e: Bij dit criterium beoordelen we in hoeverre een project bijdraagt aan de beleving van het erfgoed. Dit criterium kent meerdere aspecten, zoals de maatschappelijke toegankelijkheid: door middel van openstelling van erfgoed kunnen zoveel mogelijk mensen meegenieten van het Gelders erfgoed. Een ander voorbeeld is de participatie van burgers: het betrekken van de lokale bevolking, de inzet van vrijwilligers of mensen met afstand tot de arbeidsmarkt. De mogelijkheden hiertoe variëren per project.

Onderdeel 1 h: Er moet sprake zijn van een integrale instandhoudingsvisie en financiering van het erfgoed. Oftewel: één totaalplan. Dit zorgt voor een toekomstbestendige visie en exploitatie en voorkomt dat projecten in meerdere onderdelen worden opgeknipt.

Artikel 5.3.9

De subsidievoorwaarden zijn in overeenstemming met de staatssteunregels opgesteld. Subsidie van de activiteiten die op grond van deze regeling wordt verleend is toegestaan voor zover die niet in strijd is met hoofdstuk I en de artikelen 38, 41 en 53 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening. Er is geen sprake van staatssteun als het grensoverschrijdend effect van de subsidie ontbreekt. Dit wordt per project beoordeeld

Paragraaf 5.4 Instandhouding gemeentelijke monumenten van de Regels Ruimte voor Gelderland

Deze regeling is een aanvulling op de gemeentelijke subsidieverordening die eigenaren van gemeentelijke monumenten ondersteunt. Na evaluatie van deze regeling is besloten om de regels voor het aanvragen van subsidie voor gemeenten te vereenvoudigen. De belangrijkste wijziging hierin is dat de alle subsidies bij verlening gelijktijdig worden vastgesteld. Om dit mogelijk te maken wordt het maximale subsidiebedrag verlaagd van € 200.000 naar € 125.000. Als prestatie verleent de gemeente jaarlijks een overzicht van de door haar verleende subsidies op grond van de gemeentelijke subsidieverordening. Bij onderbesteding van de door gemeente en provincie beschikbaar gestelde middelen, dient de gemeente hiervan melding te doen. Dit kan er mogelijk toe leiden dat (een deel van) de subsidie moet worden terugbetaald.

paragraaf 5.8 Jeugdpodiumkunsten

De subsidieregeling Jeugdpodiumkunsten heeft tot doel om te voorzien in professioneel, passend aanbod van jeugdpodiumkunsten voor alle Gelderse jeugd (0 – 18 jaar) op scholen en podia verspreid over Gelderland. Met het Netwerk Jeugdpodiumkunsten Gelderland is gekozen voor een netwerkaanpak. In dit kader dient er bij aanvragen sprake te zijn van een samenwerking tussen minimaal twee professionele aanbieders of afnemers (zoals scholen, podia of cultuurpunten) van jeugdpodiumkunsten. Om de artistieke kwaliteit te waarborgen dient tenminste één samenwerkingspartner een aanbieder te zijn die meerjarig wordt gesubsidieerd door de Rijksoverheid. Dat kan via de Culturele Basisinfrastructuur (BIS), het landelijke culturele subsidiestelsel waarover de Raad voor Cultuur eens in de vier jaar adviseert, of één van de Rijkscultuurfondsen (bijv. het Fonds Podiumkunsten).

De inhoudelijke criteria die in artikel 5.8.3 worden gesteld zijn beperkt in verband met de artistieke vrijheid en de professionaliteit van de aanvragers. Wel vragen we de aanvragers om in hun aanvraag aandacht te schenken aan een aantal aspecten (artikel 5.8.6, eerste lid, onder b).

Paragraaf 6.2

Artikel 6.2.1 Procesbegeleidingsactiviteiten kunnen zijn:

  • Het opstellen van een gezamenlijk programma van eisen van het collectief

  • Het opstellen schetsontwerp en bouwkostenraming

  • Het opstellen van het projectplan

  • Het begeleiden en ondersteunen van het collectief in overleg met betrokken partijen in deze haalbaarheidsfase

  • Het bewaken van een kostenbegroting, planning en kwaliteit

Paragraaf 6.6 Realiseren sociale huurwoningen

Algemeen

Actie 8 uit het Actieplan Wonen is uitgewerkt in deze subsidieregeling Realiseren sociale huur. Deze regeling geeft een impuls aan de Gelderse woningbouw en heeft tot doel het realiseren van sociale huurwoningen. Onderdeel van de regeling is dat er in de woningbouwprojecten aandacht is voor biodiversiteit en klimaatadaptatie in de openbare ruimte.

Gelderse gemeenten kunnen een aanvraag indienen voor woningbouwprojecten met een publiek financieel tekort. Via de regeling Realiseren sociale huurwoningen zorgt de provinciale bijdrage aan dit tekort voor versnelde realisatie van sociale huurwoningen.

De gemeenten handelen hierbij vanuit hun overheidstaak met betrekking tot woningbouw. Gemeenten houden daarbij uiteraard rekening met geldende aanbestedings- en staatssteunregelgeving. Mocht de gemeente daarnaast handelen vanuit een private rolopvatting, dan houdt zij rekening met de vereisten omtrent marktconformiteit.

Artikelsgewijs

Artikel 6.6.2

De bijdrage aan het publiek financieel tekort kan worden ingezet om tekorten te dekken op de verschillende publieke maatregelen noodzakelijk voor de bouw van sociale huurwoningen of als dekking dienen voor het vergroten van het aandeel sociale huurwoningen. Welke publieke maatregelen dit zijn hangt af van de specifieke locatie van het project of van de gemeentelijke voorwaarden die worden gesteld op het gebied van bouwen. Bijvoorbeeld de samenstelling en de kwaliteit van het programma, de in te richten openbare ruimte, de noodzakelijke infrastructurele ontsluiting van het gebied, of kosten die gepaard gaan met de bouw van sociale huurwoningen waar ondanks de toepassing van het maximale kostenverhaal of de opbrengst uit grondverkoop een publiek tekort blijft voor de gemeente. De kosten noodzakelijk voor de bouw van sociale huurwoningen zijn bijvoorbeeld gericht op de verwerving/inbrengwaarde, sanering en bodemverbetering, sloop, bouw- en woonrijp maken, plankosten en VTU (Voorbereiding, Toezicht op Uitvoering) ten behoeve van het project.

Artikel 6.6.3 eerste lid, onderdeel j

Regionale woonagenda’s of woonprogrammering is een bekend begrip voor gemeenten en bevat regionale afspraken tussen gemeenten en provincie over de aantallen en soorten woningen die er in de komende jaren gebouwd gaan worden.

Vierde lid,

Onderdeel a

Dit is een vrij open vereiste waarbij aangetoond moet worden dat in het ontwerp rekening gehouden wordt met mogelijke droogte en dat schade voorkomen wordt. Voor het grondwater wordt rekening gehouden met de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) en de verwachting van de grondwaterstand in extreme jaren. Dit betekent dat het uitzakken van het grondwaterpeil niet leidt tot extra bodemdaling, sterfte van (openbare) groenvoorzieningen en bomen. Noodmaatregelen als het bewateren met schaars drink- of oppervlaktewater zijn ongewenst. Daarnaast moet ook rekening gehouden worden met beperkte beschikbaarheid van het oppervlaktewater tijdens droogte. Maatregelen als gestuurde drainage hebben niet de voorkeur omdat hierbij de zoetwatervraag in droge periode toeneemt.

Onderdeel b

Bij een grotere waterdiepte tot 50 cm worden maatregelen genomen om schade aan het gebouw te voorkomen of wordt er aangetoond dat voorkomen van schade doelmatig is.

Paragraaf 6.7 Cofinanciering Besluit Woningbouwimpuls 2020

Deze regeling maakt het mogelijk voor gemeenten om publieke cofinanciering aan te vragen bij de provincie Gelderland voor Gelderse projecten die een uitkering ontvangen op basis van het Besluit Woningbouwimpuls 2020. De gemeenten handelen hierbij vanuit hun overheidstaak met betrekking tot woningbouw. Gemeenten moeten daarbij uiteraard rekening houden met geldende aanbestedings- en staatssteunregelgeving. Mocht de gemeente daarnaast handelen vanuit een private rolopvatting, dan dient zij rekening te houden met de vereisten omtrent marktconformiteit.

De subsidie mag uitsluitend worden ingezet om de last van onrendabele toppen te delen. Het gaat hierbij om publieke investeringen die niet volledig gedekt worden door de publieke opbrengsten waardoor een gebiedsontwikkeling niet van start kan gaan zonder additionele financiële dekking of aanpassing van het programma. De gemeente maakt de publieke investering van de gehele gebiedsontwikkeling inzichtelijk.

Paragraaf 6.8 Verhuisvergoeding

Algemeen

Deze subsidieregeling beoogt met een financiële stimulans de doorstroom in sociale huurwoningen te bevorderen. Het doel is dat 55-plussers vanuit een ruime huurwoning verhuizen naar een kleinere huurwoning, zodat de ruimere woning beschikbaar komt voor bijvoorbeeld een groter huishouden. Een verhuizing gaat altijd gepaard met onkosten. De verhuisvergoeding kan besteed worden aan kosten die bij een verhuizing komen. Het kan dan gaan om directe kosten zoals de kosten van een verhuizer, klusjesman, verf of gordijnen. Het kan ook gaan om indirecte kosten omdat hulp uit eigen kring wordt ingeschakeld. De verhuisvergoeding kan voor de doelgroep hierin net de noodzakelijke stimulans zijn om de stap te durven zetten. Het bedrag van de verhuisvergoeding is beperkt en aannemelijk is dat dit geenszins kostendekkend zal zijn voor alle kosten die aan een verhuizing verbonden zijn.

Artikel 6.8.1 Begripsomschrijvingen

b. Verhuiscoach

De verhuiscoach kan een persoon zijn die voor de provincie Gelderland werkzaam is of een medewerker met een vergelijkbare functie die hiertoe is aangewezen door een gemeente, woningcorporatie of welzijnsorganisatie.

Artikel 6.8.2 Subsidiabele activiteit

De regeling is gericht op het vrijkomen van ruimere huurwoningen voor bijvoorbeeld gezinnen. De nieuw te betrekken woning moet een huurwoning zijn. Bij het betrekken van een koopwoning, wordt een financiële stimulans in de vorm van deze verhuisvergoeding niet nodig geacht.

Artikel 6.8.3 Criteria subsidiabele activiteit

Aanhef, onderdeel a, onder iii

Met deze bepaling wordt geborgd dat geen verhuisvergoeding wordt verstrekt voor een woning die toch al verlaten moet worden, bijvoorbeeld omdat de woning op de nominatie staat om gesloopt of verkocht te worden. Het doel van de regeling is te zorgen voor een grotere beschikbaarheid van passende sociale huurwoningen.

Aanhef, onderdeel b, onder iii

Het begrip senioren is in deze niet gedefinieerd. Het gaat om personen van gevorderde leeftijd die mogelijk minder mobiel zijn en om die reden behoefte kunnen krijgen aan een gelijkvloerse woning. Gedacht wordt aan woningen die een slaapkamer, woonkamer, keuken, toilet en douche op dezelfde verdieping hebben, met het oog op het langer kunnen gebruiken van de woning.

Aanhef, onderdeel c

Vanuit de provincie Gelderland wordt vormgegeven aan een intervisiegroep met verhuiscoaches. Deze intervisiegroep is gericht op het uitwisselen van kennis en ervaringen rond het stimuleren en begeleiden van verhuizingen van 55-plussers. Ook wordt besproken hoe invulling kan worden gegeven aan de rol van de verhuiscoach genoemd onder 6.8.3 lid 3 onder b. Met deze aanpak wordt gewaarborgd dat er bij elke toekenning van een subsidie contact is geweest tussen een verhuiscoach die bekend is met de bedoeling en criteria van de verhuisvergoeding. De verhuiscoach spant zich in om aanvrager naar een juiste woning te begeleiden die tevens past binnen de criteria te begeleiden. Dit persoonlijke contact helpt ook om fraude te voorkomen.

Aanhef, onderdeel d, onder i

De leeftijdsgrens van 55 jaar is gekozen vanuit het oogpunt van de regeling om doorstroming te bevorderen in een zo vroeg mogelijk stadium. Gemiddeld genomen is 55 jaar een leeftijd waarop eventuele kinderen zijn uitgevlogen, waarmee de facto het huis ruimer is dan nodig. Een hogere leeftijdsgrens betekent dat doorstroming later op gang komt en dat de groep die in aanmerking komt, kleiner wordt.

Hoofdstuk 8

Algemeen

De subsidieregeling voor Lokale Duurzame Energieprojecten (paragraaf 8.2) biedt de mogelijkheid van een subsidie voor kleinschalige energieprojecten zoals collectieve zonnedaken. Het gaat daarbij om kleinschalige projecten die relatief eenvoudig ruimtelijk inpasbaar zijn. De ontwikkeling van grootschalige lokale duurzame energieprojecten zoals windparken en zonnevelden vereisen daarentegen een kostbare en tijdrovende ruimtelijke, technische en communicatieve voorbereiding. Er is veel geld nodig om studies te laten uitvoeren, rapportages op te stellen, etc.

Om lokale energie coöperaties instaat te stellen ook dergelijke grootschalige energieprojecten te ontwikkelen is er de regeling in paragraaf 8.3. Zij voorziet in subsidie voor de kosten van de ruimtelijke voorbereiding van een windpark of een zonnepark, de technische voorbereiding daarvan en de kosten van projectleiding, marketing en communicatie.

De subsidie wordt toegekend in de vorm van een lening onder markconforme voorwaarden. De lening moet na realisatie (financial close) van het project worden terug betaald uit de opbrengsten van het project (doorgaans verkoop van energie en SDE+-subsidie.

Paragraaf 8.3 Voorfinanciering ontwikkelkosten

Artikel 8.3.1

Onder duurzaam energiebedrijf kunnen ook ondernemingen vallen die nog in de voorbereidende fase zijn van de productie van waterenergie, windenergie of zonne-energie.

De definities van windpark en zonnepark onder b en c zijn overeenkomstig de Omgevingsvisie. In het tweede lid is de definitie van hernieuwbare-energiegemeenschap buiten toepassing gelaten, waarvoor andere subsidiemogelijkheden bestaan. In onderdeel e is het bevoegde bestuursorgaan gedefinieerd. Het bevoegde bestuursorgaan is de gemeenteraad of Provinciale Staten als artikel 9e, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 van toepassing is.

Artikel 8.3.2 Onder de voorbereiding van een windpark, waterenergie-installatie of een zonnepark vallen onder andere kosten voor projectleiding, kosten voor het opstellen van aanvragen voor ruimtelijke planvorming zoals een MER en het aanvragen van een omgevingsvergunning, kosten voor een marketing- of communicatieplan, kosten voor het uitvoeren van onderzoek ten behoeve van de financiering van de realisatie van het zonnepark, de waterenergie-installatie of het windpark, kosten voor het opstellen en beoordelen van contracten voor de levering van turbines en panelen, kosten voor het voorbereiden en regelen van de netaanpassing en kosten voor overig juridisch en financieel advies.

Artikel 8.3.3 De ontwikkeling van een windpark, waterenergie-installatie of een zonnepark maakt alleen kans van slagen als er sprake is van een gedegen voorbereiding. Er wordt dan ook niet alleen verwacht dat de aanvrager op het moment van de aanvraag aannemelijk kan maken dat het park ruimtelijk en financieel kan worden gerealiseerd. Maar ook dat aanvrager qua kennis en organisatie instaat is om een complex project als de realisatie van een windpark, waterenergie-installatie of een zonnepark te realiseren.

Artikel 8.3.4 De praktijk wijst uit dat particulier (lokaal) eigenaarschap van windparken en zonneparken draagvlak verhogend werken. Het oogmerk van de regeling is dan ook om initiatieven van particulieren te ondersteunen. Door in het eerste lid te bepalen dat natuurlijke personen ook op andere wijze aangesloten kunnen zijn bij de aanvrager, wordt de mogelijk gecreëerd dat ook deelname van particuliere verenigingen en andere vormen van samenwerking tussen particulieren kunnen deelnemen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om voetbalverenigingen, wijkverenigingen en dergelijke. Het zal vaak voorkomen dat ook bestaande ondernemingen (investeerders, ontwikkelaars of exploitanten) deelnemen aan een project. Om de particuliere inbreng niet te laten verwateren, is in het tweede lid bepaald dat die onderneming voor tenminste 50% in eigendom is van en het bedrijf als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8.3.5

Het tweede lid kan ertoe leiden dat de subsidie minder bedraagt dan 90% van de subsidiabele kosten. Dat is het geval als het aandeel van de gezamenlijke natuurlijke personen in het eigen vermogen van de aanvrager ten opzichte van eventuele investeerders of andere commerciële ondernemingen minder is dan 90%. De hoogte van de subsidie houdt gelijke tred met het genoemde percentage.

De subsidie wordt toegekend in de vorm van een lening. De lening wordt doorgaans na de financial close van het project terugbetaald. Als een windpark, waterenergie-installatie of een zonnepark niet wordt gerealiseerd als gevolg van strijd met een goede ruimtelijke ordening, dan zijn Gedeputeerde Staten gehouden om de verplichting tot terugbetaling van de subsidie en de tot op dat moment opgebouwde rente in te trekken. Daarbij hebben zij geen beleidsruimte voor een nadere afweging. Voor het bepalen van strijd met een goede ruimtelijke ordening wordt aangesloten bij de inhoud die dat begrip in de jurisprudentie over de afdeling 16.3 van de Omgevingswet heeft. Daaronder vallen bijvoorbeeld zaken als slagschaduw, landschappelijke kwaliteit en geluidhinder. Het ontbreken van draagvlak bij omwonenden is geen aspect van goede ruimtelijke ordening en kan daarom geen grond zijn de verplichting tot terugbetaling te laten vallen. Dat geldt evenzeer voor het ontbreken van medewerking van de gemeenteraad, omdat de Elektriciteitswet voorziet in een bevoegdheid van Provinciale Staten om een projectbesluit vast te stellen.

Artikel 8.3.6 In artikel 8.3.6, tweede lid, onderdeel f staat dat de aanvrager informatie moet verstrekken waaruit blijkt dat het bevoegd bestuursorgaan van het windpark, de waterenergie-installatie of het zonnepark wil meewerken aan de realisatie ervan. Het is niet noodzakelijk dat deze informatie aantoont dat de besluitvormingsprocedure bij het bevoegde bestuursorgaan over het windpark of zonnepark al geheel is doorlopen.

Artikel 8.3.7 De aanvrager is verplicht om mee te werken aan een overeenkomst waarin de voorwaarden voor de geldlening zijn opgenomen. De provincie vraagt zekerheden van de aanvrager die in de overeenkomst worden vastgelegd. Die zullen, tezamen met andere relevante aspecten van de lening, worden vastgelegd in die overeenkomst als bedoeld in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht. De zekerheden vervallen op het moment dat de lening is terugbetaald. De duur van de lening wordt in overleg met de aanvrager bepaald en is afhankelijk van de planning van het project of projectonderdeel.

Artikel 8.3.8 De lening als bedoel in deze paragraaf kwalificeert als staatssteun. Zij wordt alleen verstrekt als dat geoorloofd is op basis van hoofdstuk I en artikel 22 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening. Artikel 22 maakt het mogelijk dat leningen worden verstrekt aan startende kleine ondernemingen, dat wil zeggen ondernemingen waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal kleiner is dan € 10 miljoen en die bovendien minder dan vijf jaar geleden zijn ingeschreven, nog geen winst hebben uitgekeerd en die niet uit een fusie zijn ontstaan. In het geval er andere ondernemingen betrokken zijn bij het duurzame energiebedrijf (als zogenaamde partneronderneming of verbonden onderneming), worden de gegevens geheel of gedeeltelijk betrokken om te bepalen of het duurzame energiebedrijf nog kwalificeert als een kleine onderneming.

Paragraaf 8.4

Subsidies op grond van deze paragraaf moeten in een eerste fase (fase 1) stimuleren dat op het niveau van een of meerdere wijken onderzocht wordt in hoeverre verduurzaming van de wijk kans van slagen heeft. Verduurzaming kan bijvoorbeeld worden bereikt door het besparen van energie of het gebruik van duurzame energiebronnen. De vervolgfase (fase 2) richt zich op het opstellen van een concreet en integraal transitieplan. Het plan bevat bij voorkeur koppelingen met andere onderwerpen zoals (duurzame) mobiliteit, (ondergrondse) infrastructuur, herstructurering, biodiversiteit, klimaatadaptatie, leefbaarheid en sociale cohesie. Onder de definitie van ‘wijk’ vallen in verband met de leesbaarheid van deze paragraaf tevens geografische eenheden die in de praktijk ook wel buurt, buurtschap, kern of dorpskern worden genoemd.

Onder een integraal transitieplan wordt verstaan: een plan met maatregelen gericht op het beperken van het fossiele energieverbruik van bestaande gebouwen. Bij voorkeur bevat een transitieplan ook andere wijk verduurzamende maatregelen, bijvoorbeeld op het gebied van mobiliteit, klimaatadaptatie en sociale cohesie. Een integraal transitieplan dient steeds tot stand te komen in interactie met de betrokken partijen, in het bijzonder de bewoners.

Artikel 8.4.2 In artikel 8.4.2 en verder wordt gesproken over de externe deskundige. Met extern is bedoeld tot uitdrukking te brengen dat het gaat om een deskundige die noch aan de subsidieverstrekker, noch aan de subsidieontvanger gelieerd zijn. De externe adviseur vervult een onafhankelijke rol ten opzichte van alle partijen die worden betrokken bij het integraal transitieplan.

Artikel 8.4.4 Het kan zijn dat een aanvrager op eigen initiatief, zonder subsidie van de provincie, een inventarisatie heeft opgesteld of heeft laten opstellen. Als deze inventarisatie beantwoordt aan de verplichtingen van deze regeling (en minimaal de aandachtspunten bevat uit het document zoals genoemd in artikel 8.4.4), kan deze de basis vormen voor de aanvraag van de subsidie voor fase 2.

Artikel 8.4.6 Voor wat betreft de subsidiabele kosten geldt dat die voor het grootste deel besteed zullen worden aan de inzet van de externe deskundige. In voorkomend geval kunnen ook andere deskundigen worden ingezet voor bepaalde specifieke onderdelen van het proces. Het is echter ook toegestaan om andere kosten die rechtstreeks met het proces en de taken van de procesbegeleider samenhangen voor subsidie in aanmerking te brengen. Zoals zaalhuur of het gebruik van bepaalde methodieken waarvoor een vergoeding moet worden betaald. Hiervoor is een maximum van 15% opgenomen.

Artikel 8.4.9

Het doel van de subsidie is om in zoveel mogelijk wijken te komen tot uitvoering van de integrale transitieplannen. Om de kans van slagen zo groot mogelijk te maken, is het van belang dat actief wordt deelgenomen aan het kennis- en leerprogramma dat voor deze Wijken van de Toekomst bestaat. Het kennis- en leerprogramma, genoemd in artikel 8.4.9, derde lid, onder h, is bedoeld voor procesbegeleiders en gemeenteambtenaren en bewoners om van elkaar te leren, kennis en ervaringen met elkaar te delen, dilemma’s met elkaar te bespreken en te horen over de processen in andere wijken.

Ook is het belangrijk dat verslag wordt gedaan van de activiteiten en de resultaten. De intentie is dat anderen kunnen profiteren van verworven kennis en inzichten, ook als er in de betreffende wijk geen vervolg komt op het doorlopen proces. Om die reden is voor beide fasen de verplichting opgenomen dat de aanvrager binnen zes weken na beëindiging van de activiteiten verslag uitbrengt. Verslagen zijn in beginsel vormvrij. In alle gevallen zal een kwalitatief goed verslag worden verlangd dat voldoet aan de eisen van artikel 8.4.9.

Paragraaf 8.5 Ondersteuning van gemeenten bij toezicht op energiebesparing 2021-2024

De provincie Gelderland wil vanuit de samenwerking in het Gelders Energie Akkoord bedrijven aanzetten tot het nemen van deze maatregelen. Daartoe is reeds in 2016 de Gelderse aanpak ontwikkeld. Deze aanpak is nog steeds actueel en is gericht op de sporen communicatie, stimulering van zo veel mogelijk en toezicht op en handhaving van zogenaamde achterblijvers. De gemiddelde toezichtkosten per bedrijf zijn gesteld op € 800. De provincie draagt voor 50% bij in die kosten. De subsidie is uitsluitend bestemd voor uitoefening van toezicht en niet voor bestuursrechtelijke handhaving.

Paragraaf 8.7 Verwijderen van drugsafval

Artikel 8.7.1 Begripsomschrijvingen

Onderdeel a en e

Het eerste deel van de begripsomschrijving van “bodem” ziet op het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming. Opgemerkt zij dat het grondwater ook onderdeel uitmaakt van de bodem. Artikel 13 van de Wet bodembescherming bevat een bijzondere regeling voor de aanpak van zogenoemde nieuwe verontreinigingen, dat wil zeggen bodemverontreinigingen die op of na 1 januari 1987 zijn ontstaan. Genoemde regeling heeft voorrang op de in hoofdstuk IV, paragraaf 3, van de Wet bodembescherming vastgelegde regeling voor zogenoemde historische verontreinigingen (dat wil zeggen verontreinigingen die voor 1 januari 1987 zijn ontstaan). De zorgplicht van artikel 13 van de Wet bodembescherming is van toepassing op degene die op of in de bodem handelingen verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 van die wet, waaronder het laten van stoffen op of in de bodem.

De Wet bodembescherming is ingevolge artikel 99, vierde lid, van de Wet bodembescherming niet van toepassing op de sanering van de bodem en oevers van een oppervlaktewaterlichaam in de zin van artikel 1.1 van de Waterwet. Aangezien het in het kader van deze subsidieregeling wenselijk wordt gevonden dat ook de sanering van verontreinigde bodem en oevers van een oppervlaktewaterlichaam subsidiabel is, is in de begripsomschrijving van “bodem” opgenomen dat daaronder tevens wordt verstaan: de bodem en oevers van een oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet. In geval van waterbodemsanering is het waterschap bevoegd gezag.

Artikel 8.7.2 Subsidiabele activiteit

Op grond van deze regeling kan subsidie worden verstrekt voor het afvoeren en verwijderen van gedumpt drugsafval, het afvoeren en verwijderen van door gedumpt drugsafval verontreinigd oppervlaktewater of sanering van de bodem die is verontreinigd als rechtstreeks gevolg van de aanwezigheid van gedumpt drugsafval. Sanering van de bodem kan gelijktijdig met het opruimen van het drugsafval plaatsvinden, zodat het project beide activiteiten omvat. Het is echter ook mogelijk dat er alleen sprake is van bodemverontreiniging als gevolg van drugsdumping of dat er na een dumping geen sprake is van bodemverontreiniging. In dat geval omvat het project slechts een van genoemde activiteiten.

Artikel 8.7.4 Criteria

Het tweede lid, onder a; en derde lid, onder a, bepalen dat de afvoer en verwijdering dan wel de sanering plaats moeten hebben gevonden volgens de daarvoor geldende wet- en regelgeving. Het kader daarbij is onder meer vastgelegd in de Wet bodembescherming, de Waterwet en de Wet milieubeheer. Het derde lid, onder b, bepaalt dat in geval van bodemsanering aan het project een saneringsverslag ten grondslag moet liggen. In artikel 39c van de Wet bodembescherming is een wettelijke verplichting omtrent een dergelijk saneringsverslag opgenomen. Ook in geval van sanering van de waterbodem dient een dergelijk verslag te worden overlegd.

Artikel 8.7.6 Hoogte van de subsidie

Eerste lid

De opruimkosten van drugsafval omvatten, kort samengevat, de afvoer en verwijdering van gedumpt drugsafval, daardoor verontreinigd oppervlaktewater en bodemsanering.

In het kader van de subsidieregeling die hiervoor gold, kregen particulieren (plus Staatsbosbeheer) de opruimkosten volledig vergoed tot een bedrag van maximaal € 25.000. Gemeenten, provincies en waterschappen kregen de helft van de kosten vergoed, dit tot een bedrag van € 25.000.

Voor de meeste dumpingen voldeed deze regeling. Soms zijn de opruimkosten echter hoger dan € 25.000. Om schrijnende situaties te voorkomen, is de vergoeding van de opruimkosten verruimd. Private partijen kunnen daardoor nu hun opruimkosten volledig vergoed krijgen tot een maximumbedrag van € 200.000.

Decentrale overheden krijgen de opruimkosten tot € 50.000 voor 50% vergoed. Opruimkosten die daarbovenop komen, worden tot aan € 175.000 volledig vergoed. Het maximumbedrag voor decentrale overheden is daardoor eveneens € 200.000: 50% van € 50.000 = € 25.000 + € 175.000.

Tweede lid

Met deze wijziging worden ongewenste situaties tegengegaan die zich eerder konden voordoen wanneer de kosten hoger waren dan de maximale vergoeding van € 24.999 die voorheen gold. Te denken valt aan de situatie dat een particulier daardoor een hoge rekening uit eigen zak moest betalen. Daarom wordt het voor aanvragers die eerder de maximale vergoeding ontvingen nu mogelijk om een aanvraag in te dienen zodat zij alsnog een subsidie kunnen ontvangen voor de kosten die zij eerder niet gesubsidieerd konden krijgen. De totale subsidie voor het project bedraagt, net als voor aanvragen onder het eerste lid, maximaal € 200.000. Bij een aanvraag op basis van het tweede lid gaat het om € 24.999 aan eerder verstrekte subsidie, plus maximaal € 175.001 via een nieuwe aanvraag. Om dit te waarborgen, bevat het tweede lid de bepaling dat de maximale subsidie van € 200.000 wordt verminderd met de eerder ontvangen subsidie.

Voor drugsdumpingen waarbij de opruimkosten het plafond van deze subsidieregeling overstijgen, geldt dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de kosten van deze saneringen financiert. Deze zogenaamde megadumpingen vragen om een oplossing buiten deze subsidieregeling om.

Artikel 8.8.1 (Begripsomschrijvingen)

In het geval van radardetectie staat een kleine radarinstallatie in de buurt van het windturbinepark. Windturbines met obstakelverlichting worden aangesloten op dit systeem.

Transponderdetectie werkt anders. Bij transponderdetectie herkent een ontvanger bij een windturbinepark de transponder van een vliegtuig, Als een vliegtuig het windturbinepark in de avond of nacht nadert, dan schakelt de obstakelverlichting in. Het doel van beide technieken is om de obstakelverlichting op windturbines enkel in te schakelen wanneer een vliegtuig zich in de nabijheid van windturbines bevindt, zodat de verlichting het overige deel van de nacht uitgeschakeld kan zijn.

Artikel 8.8.2 (Subsidiabele activiteiten)

Het is niet toegestaan om een naderingsdetectiesysteem te gebruiken zonder toestemming van de Inspectie Leefomgeving en Transport. Om deze reden zijn ook de kosten die verbonden zijn aan het krijgen van deze toestemming subsidiabel. Op deze website zijn de huidige toetsingscriteria van de Inspectie Leefomgeving en Transport te vinden.

Artikel 8.8.4 (Aanvrager)

De penvoerder is één van de deelnemers in het samenwerkingsverband, die door alle andere deelnemers gemachtigd is een aanvraag voor subsidie in te dienen. De penvoerder is de contactpersoon voor de provincie namens het samenwerkingsverband.

Artikel 8.10.8 (Opschortende voorwaarde)

Lid 1: SVn voert voor iedere aanvrager een CDD-check uit. Bij subsidies hoger dan € 50.000 voert SVn ook een kredietwaardigheidstoets uit, voordat zij een overeenkomst van geldlening aangaat met de subsidieontvanger. Een negatieve uitkomst van de CDD-check of de kredietwaardigheidstoets is aanleiding voor SVn om de aanvraag voor een lening af te wijzen en de overeenkomst niet te sluiten. SVn brengt de provincie hiervan op de hoogte.

Lid 2: De aanvraag voor een lening dient binnen drie maanden te zijn afgerond. Als na verloop van deze termijn nog geen overeenkomst van geldlening is getekend tussen SVn en de subsidieontvanger, dan beëindigt SVn de aanvraagprocedure en wordt geen overeenkomst van geldlening getekend. SVn brengt de provincie hiervan op de hoogte.

Artikel 10.2.1, onder a

Onder gebruiker kan zowel de aanbieder van activiteiten als de deelnemer aan activiteiten worden begrepen.

Onder een gemeenschapsvoorziening die is of wordt gevestigd op een openbaar gebied kan worden verstaan: een centraal gelegen openbare buitenruimte die in eigendom is van de gemeente, waar een ontmoetingsplek is of wordt gerealiseerd in samenhang met verschillende activiteiten op het gebied van cultuur, sport, zorg, educatie of welzijn. De aanvrager dient hiervoor een verklaring van geen bezwaar op te vragen bij de gemeente.

Paragraaf 10.3 Dorpendeal

Algemeen

Een dorpendeal dient om gedeelde belangen en behoeftes in beeld te brengen en de gezamenlijke agenda te benoemen. Om deze kracht bij te zetten worden de samenwerkingsafspraken die zijn gemaakt tussen de betreffende Gelderse dorpen, wijken of buurten, de gemeente, ondernemers, maatschappelijke organisaties en de provincie Gelderland, vastgelegd in een dorpendeal. Lokale partners zoals verenigingen en dorpsraden maken een belangrijk onderdeel uit van deze nieuwe samenwerkingsverbanden. Partijen delen gezamenlijk eigenaarschap voor de opgave en aanpak. De provincie Gelderland geeft door middel van het sluiten van een deal vorm aan haar rol als partner van bewoners en gemeenten en ondersteunt hen in de vorm van kennis, kunde, inzet van haar netwerk of financiële middelen. Wat we leren uit de evaluatie van de City Deals (PBL, 2017) is dat de passende verhouding tussen de rollen van de verschillende partners afhankelijk is van de inhoudelijke maatschappelijke opgave, het stadium van het transitieproces waaraan de deal bijdraagt; en de fase in het deal-proces. Dit zal dus ook per deal verschillen.

Artikel 10.3.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie is bedoeld voor dorpendeals met enige impact en enige omvang. Dit kan blijken uit de bijdrage die gevraagd wordt maar kan ook op andere manieren blijken.

Paragraaf 11.2 Vrijheid

Algemeen

Deze regeling geeft invulling aan het doel van het programma Vrijheid om een impuls te geven aan een actieve bewustwording van naoorlogse generaties in Gelderland van de onschatbare waarde van vrijheid, hoe we met elkaar samenleven in deze vrijheid en hoe we vrijheid borgen voor de toekomst. Het vergroten van dat bewustzijn is een voorwaarde voor subsidieverlening op grond van deze paragraaf. Daaraan is voldaan als redelijkerwijs aangenomen kan worden dat de activiteit leidt tot een groter bewustzijn van de waarde van vrijheid.

Artikel 11.2.3, tweede lid, aanhef en onder a en b.

Met de term ‘substantieel’ wordt bedoeld Nederlanders met een migratie-achtergrond en jongeren daadwerkelijk inhoudelijk bij de uitvoering van het project te betrekken. De aanvrager kan er bijvoorbeeld niet mee volstaan hen in te zetten bij het schenken van koffie of het bemannen van de garderobe.

Artikel 11.2.3, derde lid.

Voorbeelden van een beeld- of audiomedium zijn een livestream en een aftermovie.

Artikel 11.2.11, tweede lid.

Dit impliceert dat het beeld- of audiomateriaal rechtenvrij aan de provincie geleverd wordt.

Artikel 11.2.5, tweede lid, aanhef en onder a en b.

Met de term ‘substantieel’ wordt bedoeld Nederlanders met een migratie-achtergrond en jongeren daadwerkelijk inhoudelijk bij de uitvoering van het project te betrekken. De aanvrager kan er bijvoorbeeld niet mee volstaan hen in te zetten bij het schenken van koffie of het bemannen van de garderobe.

Artikel 11.2.7, aanhef en onder b.

De aanvrager dient aannemelijk te maken dat en hoe aan dit criterium inhoud wordt gegeven. Het vereiste van aansluiting op hedendaagse vraagstukken wordt gesteld om de verbinding te maken met wat de jongere generaties meemaken aan vrijheid en onvrijheid, zoals Corona, immigratie, uitsluiting van mensen vanwege hun geaardheid, ras, geloof, etc. De bedoeling is te voorkomen dat het in een educatief programma vooral over de Tweede Wereldoorlog gaat, evenwel zonder dat de Tweede Wereldoorlog als belangrijk referentiekader voor onvrijheid wordt losgelaten.

Artikel 11.2.7, aanhef en onder c.

Met het blijvende karakter van vrijheidseducatie wordt bedoeld dat het educatieve programma een diepte-investering moet zijn met een lang rendement. Het geheel van de activiteiten van het educatieve programma moet het perspectief bieden dat niet met vrijheidseducatie wordt gestopt als het programma is afgelopen.