Gemeenschappelijke regeling Gemeentebelastingen Huizen, Blaricum en Laren

Geldend van 01-01-2023 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Gemeentebelastingen Huizen, Blaricum en Laren

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Huizen, Blaricum en Laren ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft,

Overwegende dat

  • a.

    samenwerking op het gebied van heffing en invordering van gemeentelijke belastingen meerwaarde biedt;

  • b.

    de raden van Blaricum, Laren en Huizen voor het treffen van deze gemeenschappelijke regeling toestemming hebben verleend, overeenkomstig artikel 1, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • c.

    een centrumgemeenteconstructie de voorkeur verdient voor de vormgeving van de samenwerking;

  • d.

    de beleidsbepaling ter zake van de hoogte der gemeentelijke belastingen geheel bij de gemeenten zelf blijft berusten;

Gelet op

  • e.

    hoofdstuk I van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • f.

    artikel 232, tweede lid, van de Gemeentewet;

  • g.

    artikel 30, zevende lid, van de Wet waardering onroerende zaken;

  • h.

    afdeling 10.1.1 en 10.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluiten

de navolgende gemeenschappelijke regeling te treffen:

de Gemeenschappelijke Regeling Gemeentebelastingen Huizen, Blaricum en Laren.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    belastingambtenaar: de ambtenaar van de centrumgemeente, als bedoeld in artikel 232, tweede lid onder c, en artikel 231, tweede lid onder d, van de Gemeentewet;

  • b.

    belastingdeurwaarder: de ambtenaar van de centrumgemeente, als bedoeld in artikel 232, tweede lid onder d, en artikel 231, tweede lid onder e, van de Gemeentewet;

  • c.

    belastingverordeningen: de verordeningen van de gastgemeenten tot heffing en invordering van belastingen als bedoeld in artikel 216 van de Gemeentewet;

  • d.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • e.

    gastgemeenten: de gemeenten Blaricum en Laren;

  • f.

    centrumgemeente: de gemeente Huizen (uitvoeringsorganisatie);

  • g.

    gemeenten: de centrumgemeente en de gastgemeenten gezamenlijk;

  • h.

    heffingsambtenaar: de ambtenaar van de centrumgemeente, als bedoeld in artikel 232, tweede lid onder a, en artikel 231, tweede lid onder b van de Gemeentewet en als bedoeld in artikel 30, zevende lid, en artikel 1, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken;

  • i.

    invorderingsambtenaar: de ambtenaar van de centrumgemeente, als bedoeld in artikel 232, tweede lid, onder b en artikel 231, tweede lid, onder c, van de Gemeentewet;

  • j.

    regisseur belastingen: heeft de regierol met betrekking tot de over te dragen taken bij de gastgemeente en is de contactpersoon voor de centrumgemeente.

  • k.

    kwijtscheldingsregels: de door de raden van de gemeenten vastgestelde regels als bedoeld in artikel 255, derde en vierde lid, van de Gemeentewet;

  • l.

    nadere regels: nadere regels ter uitvoering van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, van de Invorderingswet 1990 en van de belastingverordeningen; en

  • m.

    regeling: deze Gemeenschappelijke Regeling.

Artikel 2. Belang

De regeling wordt getroffen ten behoeve van het vormen van een gemeenschappelijke belastingorganisatie die belast is met de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen alsmede de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken.

Hoofdstuk 2. Centrumgemeente-regeling

Algemeen

Artikel 3. Centrumgemeente, portefeuillehoudersoverleg

  • 1. De gemeente Huizen wordt aangewezen als centrumgemeente, bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2. De beleidsbepalende bevoegdheden voor de uitvoering van de in de artikelen 6 en 7 vermelde regelgeving blijven berusten bij de gastgemeenten. De gemeenten streven naar gemeenschappelijk beleid.

  • 3. Ter bevordering van een goede uitvoering door de centrumgemeente en ten behoeve van de beleidsafstemming vindt tenminste tweemaal jaarlijks een portefeuillehouders-overleg plaats. In de dienstverleningsovereenkomst op grond van artikel 7 wordt dit nader uitgewerkt, inclusief de ondersteuning van dit overleg door de uitvoeringsorganisatie.

Bevoegdheden

Artikel 4. Mandaat collegebevoegdheden

  • 1. Het college van de centrumgemeente wordt mandaat verleend om namens de colleges van de gastgemeenten alle besluiten te nemen ter uitvoering van de artikelen 230 tot en met 257 van de Gemeentewet in samenhang met de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Wet waardering onroerende zaken en de door de raden van de gastgemeenten vastgestelde belastingverordeningen, voor zover deze besluiten betrekking hebben op belastingen waarvan de heffing of invordering krachtens artikel 6 van deze regeling, is opgedragen aan de ambtenaren van de centrumgemeente.

  • 2. Het college van de centrumgemeente wordt mandaat verleend om namens de colleges van de gastgemeenten alle feitelijke handelingen en rechtshandelingen te verrichten ter voorbereiding en uitvoering van de beslissingen van de colleges van de gastgemeenten als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Ten aanzien van de bevoegdheden die in dit artikel in mandaat worden opgedragen aan het college van de centrumgemeente, kan dit college ondermandaat verlenen.

Artikel 5. Ambtelijke bevoegdheden

  • 1. De colleges van de gastgemeenten wijzen, met inachtneming van artikel 232, tweede lid onder a van de Gemeentewet en artikel 30, zevende lid, van de Wet waardering onroerende zaken de door de centrumgemeente aangewezen ambtenaar zoals bedoeld in artikel 231, tweede lid onder b van de Gemeentewet én zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid van de Wet waardering onroerende zaken, aan als heffingsambtenaar van hun gemeente.

  • 2. De colleges van de gastgemeenten wijzen, met inachtneming van artikel 232, tweede lid onder b van de Gemeentewet de door de centrumgemeente aangewezen ambtenaar zoals bedoeld in artikel 231, tweede lid onder c van de Gemeentewet, aan als invorderingsambtenaar van hun gemeente.

  • 3. De colleges van de gastgemeenten wijzen, met inachtneming van artikel 232, tweede lid onder c van de Gemeentewet de door de centrumgemeente aangewezen ambtenaren zoals bedoeld in artikel 231, tweede lid onder d van de Gemeentewet, aan als belastingambtenaren van hun gemeente.

  • 4. De colleges van de gastgemeenten wijzen, met inachtneming van artikel 232, tweede lid onder d van de Gemeentewet de door de centrumgemeente aangewezen gemeenteambtenaren zoals bedoeld in artikel 231, tweede lid onder e van de Gemeentewet, aan als belastingdeurwaarder van hun gemeente.

  • 5. De colleges van de gastgemeenten kunnen bepalen dat voor de toezending of uitreiking van aanslagbiljetten ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, een andere ambtenaar van de centrumgemeente in de plaats treedt van de in artikel 231, tweede lid onder c van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar.

  • 6. Dit artikel is slechts van toepassing op de heffing en invordering van belastingen zoals die in artikel 6 en de dienstverleningsovereenkomst zijn opgenomen.

Artikel 6. Overdracht uitvoering gemeentelijke belastingen

  • 1. Door de centrumgemeente worden met inwerkingtreding van deze regeling belastingen, alsmede de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken, uitgevoerd voor zover de uitvoering is overgedragen of niet is ingetrokken, een en ander conform de dienstverleningsovereenkomst als bedoeld in artikel 7.

  • 2. De colleges kunnen, gehoord hun raden, de dienstverleningsovereenkomst als bedoeld in artikel 7 wijzigen ten behoeve van het toevoegen van belastingen die de centrumgemeente uitvoert.

Artikel 7. Dienstverleningsovereenkomst

In de dienstverleningsovereenkomst, te sluiten door de colleges van de gemeenten, wordt nadere uitwerking gegeven aan deze regeling. In de dienstverleningsovereenkomst wordt in ieder geval geregeld:

  • a.

    de uit te voeren gemeentelijke belastingen

  • b.

    de specifieke taken inzake de te heffen en in te vorderen belastingen;

  • c.

    de uitvoeringskaders;

  • d.

    de werkwijze, frequentie en ondersteuning van het portefeuillehoudersoverleg;

  • e.

    de kwaliteitseisen waaraan de taakuitoefening door de centrumgemeente moet voldoen;

  • f.

    de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de informatieplichten, bedoeld in de artikelen 8 t/m 11 van deze regeling;

  • g.

    de kostenverdeling tussen de gemeenten.

Informatievoorziening

Artikel 8. Informatievoorziening door gastgemeente

De colleges van de gastgemeenten geven het college van de centrumgemeente alle inlichtingen die het college of een ambtenaar van de centrumgemeente voor de uitoefening van de taken, bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6 nodig heeft.

Artikel 9. Informatievoorziening colleges

  • 1. Het college van de centrumgemeente geeft de colleges van de gastgemeenten schriftelijk de door een of meer leden van de colleges van de gastgemeenten gevraagde inlichtingen, tenzij het verstrekken ervan in strijd is met het openbaar belang.

  • 2. Het college van de centrumgemeente geeft de colleges van de gastgemeenten alle inlichtingen die de colleges van de gastgemeenten voor de uitoefening van hun taken nodig hebben.

  • 3. Het college van de centrumgemeente geeft de colleges van de gastgemeenten vooraf inlichtingen over de uitoefening van bevoegdheden, indien een college van een gastgemeente daarom verzoekt of indien de uitoefening ingrijpende gevolgen kan hebben voor een van de gastgemeenten. In het laatste geval neemt het college van de centrumgemeente geen besluit dan nadat het college van de betreffende gastgemeente in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college van de centrumgemeente te brengen binnen een termijn van dertig dagen.

Artikel 10. Ambtelijke informatievoorziening

De ambtenaren van de centrumgemeente geven de colleges, de regisseur belastingen en de bij het proces betrokken ambtenaren alle door hen gevraagde inlichtingen omtrent de uitoefening van de hen opgedragen taken en bevoegdheden voor zover deze een van de gastgemeenten betreffen en onverminderd de verantwoordelijkheden van het college van de centrumgemeente krachtens de wet of deze regeling binnen de afspraken zoals die conform de dienstverleningsovereenkomst (artikel 7) zijn gemaakt.

Artikel 11. Overige informatievoorziening

  • 1. De rekenkamers van de gastgemeenten zijn bevoegd alle documenten die berusten bij het gemeentebestuur van de centrumgemeente te onderzoeken voor zover zij dat ter vervulling van hun taak als bedoeld in artikel 182, eerste lid, van de Gemeentewet nodig achten.

  • 2. Het gemeentebestuur van de centrumgemeente verstrekt desgevraagd alle inlichtingen die de rekenkamer van een gastgemeente ter vervulling van haar taak als bedoeld in artikel 182, eerste lid, van de Gemeentewet nodig acht.

  • 3. De artikelen 155a tot en met 155e van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing op ambtenaren of gewezen ambtenaren werkzaam door of vanwege het gemeentebestuur van de centrumgemeente aangesteld of daaraan ondergeschikt, wanneer de raad van een gastgemeente besluit een onderzoek in te stellen, als bedoeld in artikel 155a, eerste lid, van de Gemeentewet.

Hoofdstuk 3. Uitvoering ambtelijke bevoegdheden

Artikel 12. Heffingsambtenaar

  • 1. De heffingsambtenaar heeft de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Gemeentewet, de Wet milieubeheer en de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de inspecteur, respectievelijk de ambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen.

  • 2. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden en verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, neemt de heffingsambtenaar de nadere regels van de colleges van de gastgemeenten in acht en houdt hij rekening met de beleidsregels die die colleges hebben geformuleerd ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheden.

Artikel 13. Invorderingsambtenaar

  • 1. De invorderingsambtenaar heeft de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen en de Gemeentewet zijn toegekend aan de ontvanger, respectievelijk de ambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen.

  • 2. Bij de uitoefening van de bevoegdheden en verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, neemt de invorderingsambtenaar de kwijtscheldingsregels van de gastgemeenten en de nadere regels van de colleges van de gastgemeenten in acht, alsmede houdt hij rekening met de beleidsregels die die colleges hebben geformuleerd ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheden.

Artikel 14. Belastingambtenaren

  • 1. De belastingambtenaren oefenen de bevoegdheden en verplichtingen uit die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Wet milieubeheer en de Wet waardering onroerende zaken, zijn toegekend aan de ambtenaren van de Rijksbelastingdienst, respectievelijk de ambtenaren belast met de heffing of invordering van gemeentelijke belastingen.

  • 2. Bij de uitoefening van de bevoegdheden en verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, nemen de belastingambtenaren de kwijtscheldingsregels van de gastgemeenten en de nadere regels van de colleges van de gastgemeenten in acht, alsmede houden zij rekening met de beleidsregels van die colleges ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheden.

Artikel 15. Belastingdeurwaarder

  • 1. De belastingdeurwaarder oefent de bevoegdheden en verplichtingen uit die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen en de Gemeentewet zijn toegekend aan de belastingdeurwaarder.

  • 2. Bij de uitoefening van de bevoegdheden en verplichtingen als bedoeld in het eerste lid neemt de belastingdeurwaarder de kwijtscheldingsregels van de gastgemeenten en de nadere regels van de colleges van de gastgemeenten in acht en houdt hij rekening met de beleidsregels die die colleges hebben geformuleerd ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.

Hoofdstuk 4. Financiering

Artikel 16. Kostenverdeelsleutel

  • 1. De kostenverdeling tussen de gemeenten wordt vastgelegd in de in artikel 7 van deze regeling bedoelde dienstverleningsovereenkomst.

  • 2. In die dienstverleningsovereenkomst wordt een specifieke verdeelsleutel voor de vaste kosten opgenomen.

Hoofdstuk 5. Wijziging, toetreding, uittreding en opheffing

Artikel 17. Wijziging van de regeling

  • 1. Een of meerderde colleges van de gemeenten kunnen een voorstel tot wijziging van de regeling indienen bij de colleges van de overige gemeenten.

  • 2. Deze regeling kan door de colleges van de gemeenten worden gewijzigd, nadat zij hiertoe onderling overeenstemming hebben bereikt.

  • 3. De colleges van de gemeenten besluiten omtrent de voorgestelde wijziging niet dan nadat zij daartoe toestemming hebben verkregen van hun raden, overeenkomstig artikel 1, vierde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 4. Een wijziging van de regeling is tot stand gekomen wanneer de colleges van de gemeenten op de wijze als vermeld in het tweede lid hiermee hebben ingestemd.

  • 5. De wijziging van de regeling treedt, tenzij anders bepaald, in werking op de dag volgend op die waarop de wijziging door de centrumgemeente is bekendgemaakt.

Artikel 18. Toetreding

  • 1. Een college, niet zijnde een college van de gemeenten, kan een verzoek tot toetreding richten aan het college van de centrumgemeente.

  • 2. Het college van de centrumgemeente zendt het verzoek, als bedoeld in het eerste lid, aan de colleges van de gastgemeenten.

  • 3. Toetreding geschiedt nadat de colleges van de gemeenten met het verzoekende college, bedoeld in het eerste lid, overeenstemming hebben bereikt over de voorwaarden voor toetreding.

  • 4. De colleges van de gemeenten, alsmede het verzoekende college, als bedoeld in het eerste lid, besluiten omtrent de voorgestelde toetreding niet dan nadat zij daartoe toestemming hebben verkregen van hun raden, overeenkomstig artikel 1, vierde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 5. De toetreding tot de regeling geschiedt, tenzij anders bepaald, per 1 januari van het kalenderjaar volgend op het besluit tot toetreding en de bekendmaking daarvan door de colleges van de gemeenten, alsmede het verzoekende college, als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 19. Uittreding

  • 1. Een college van een gastgemeente kan een verzoek tot uittreding uit de regeling indienen bij het college van de centrumgemeente.

  • 2. Gedurende de eerste vier (4) jaren na inwerkingtreding van de regeling kan niet worden uitgetreden.

  • 3. Het college van de centrumgemeente zendt het verzoek, als bedoeld in het eerste lid, aan de colleges van de gastgemeenten.

  • 4. Uittreding geschiedt nadat de colleges van de gemeenten overeenstemming hebben bereikt over de voorwaarden voor uittreding. Frictiekosten zijn voor rekening van de uittredende partij.

  • 5. De uittreding uit de regeling geschiedt, tenzij anders bepaald, per 1 januari van het kalenderjaar volgend op het besluit tot uittreding en de bekendmaking daarvan door de colleges van de gemeenten. Tussen het besluit tot uittreding en de feitelijke uittreding moeten ten minste 2 jaren gelegen zijn.

Artikel 20. Opheffing

  • 1. Deze regeling wordt opgeheven bij gelijkluidend besluit van de colleges van de gemeenten.

  • 2. Opheffing is behoudens bijzondere omstandigheden niet mogelijk in de eerste vier (4) jaren na het treffen van deze regeling. Van bijzondere omstandigheden is slechts sprake als hierover tussen de colleges van de gemeenten overeenstemming bestaat.

  • 3. Indien een besluit tot opheffing, bedoeld in het eerste lid, wordt genomen, geven de colleges van de gemeenten gezamenlijk een accountant met controlebevoegdheid opdracht om een opheffingsplan op te stellen.

  • 4. Het opheffingsplan, bedoeld in het derde lid, voorziet in ieder geval in de verplichtingen van de gastgemeenten tot deelneming in de financiële en in de personele gevolgen van de opheffing.

  • 5. Het college van de centrumgemeente is belast met de uitvoering van het opheffings-plan, bedoeld in het derde lid.

  • 6. Een besluit tot uittreding door het college van de centrumgemeente leidt tot opheffing van de regeling. Het tweede tot en met het vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6. Archiefbepaling

Artikel 21. Archief

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen is belast met de zorg voor de archiefbescheiden die worden gevormd krachtens de aan de gemeenschappelijke regeling gemandateerde taken.

  • 2. De aangewezen archivaris van de gemeente Huizen is belast met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 3. Bij opheffing van de gemeenschappelijke regeling wordt ten aanzien van de archiefbescheiden een voorziening getroffen conform artikel 4, lid 1 van de Archiefwet 1995.

  • 4. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, lid 1 en artikel 13 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden van de in deze regeling genoemde bestuursorganen is aangewezen de archiefbewaarplaats van de gemeente Huizen.

Hoofdstuk 7. Verwerken van persoonsgegevens

Artikel 22. Persoonsgegevens

  • 1. Daar waar het college van de centrumgemeente bij de uitvoering van deze regeling dan wel de te sluiten dienstverleningsovereenkomst of eventueel andere te sluiten overeenkomsten die onder deze regeling vallen, persoonsgegevens in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) verwerkt, treedt het college van de centrumgemeente op als ‘verwerker’ voor verwerkingen van de gegevens van belastingplichtige van gastgemeente. De colleges van de gastgemeenten treden op als ‘verwerkingsverantwoordelijke’.

  • 2. Partijen komen nadere afspraken daaromtrent overeen in een verwerkersovereenkomst zoals bedoeld in artikel 28 AVG.

Hoofdstuk 8. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 23. Duur van de regeling

De regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd.

Artikel 24. Evaluatie

Deze regeling, alsmede de dienstverleningsovereenkomst bedoeld in artikel 7, en de uitvoering van deze regeling worden 2-jaarlijks geëvalueerd. Het eerstvolgende moment vindt plaats voor 1 september 2024 de evaluaties hierna vinden 2-jaarlijks aansluitend voor 1 juli van dat betreffende jaar plaats.

Artikel 25. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2023.

Artikel 26. Citeerwijze

Deze regeling wordt aangehaald als Gemeenschappelijke regeling Gemeentebelastingen Huizen, Blaricum en Laren 2023.

Ondertekening

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van gemeente Blaricum (instemming raad d.d. 25 oktober 2022);

Ondertekend en hiertoe gemachtigd door de burgemeester, door

Wethouder A.M. Kennis

24 november 2022

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van gemeente Laren (instemming raad d.d. 26 oktober 2022);

Ondertekend en hiertoe gemachtigd door de burgemeester, door

Wethouder van J.G. van Midden

24 november 2022

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van gemeente Huizen (instemming raad d.d. 27 oktober 2022);

Ondertekend en hiertoe gemachtigd door de burgemeester, door

Wethouder G. Rebel

24 november 2022