Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR684250
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR684250/1
Verordening fysieke leefomgeving gemeente Wageningen 2022
Geldend van 01-07-2023 t/m 22-04-2024
Intitulé
Verordening fysieke leefomgeving gemeente Wageningen 2022De raad van de gemeente Wageningen
besluit, na het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van gemeente Wageningen van 27 september 2022 te hebben gelezen;
- 1.
De Verordening fysieke leefomgeving gemeente Wageningen 2022 vast te stellen;
- 2.
De volgende verordeningen gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Verordening fysieke leefomgeving gemeente Wageningen 2022 in te trekken:
- •
Bouwverordening Wageningen 1993, herziening 2018
- •
Erfgoedverordening Wageningen 2019
- •
Haven- en kadeverordening Wageningen 2016
- •
Verordening werkzaamheden kabels en leidingen Wageningen 2018
- •
Bomenverordening 2021
- •
De overwegingen hierbij zijn:
De Omgevingswet treedt naar verwachting in werking op 1 januari 2023. De gemeente Wageningen bereidt zich hierop voor. Het is de wens om voor die tijd de regels over de fysieke leefomgeving, die nu in verschillende verordeningen staan, in één verordening bij elkaar te brengen, als tussenstap naar het toekomstige omgevingsplan. Dit gebeurt stapsgewijs in tranches. In deze eerste tranche zijn de regels uit vijf verordeningen opgenomen. Deze regels kunnen we onder de huidige wetgeving niet opnemen in bestemmingsplannen omdat deze niet over de ruimtelijke ordening gaan. Nadat de Omgevingswet in werking is getreden, verwerken we deze verordening (gefaseerd), samen met de bestemmingsplannen, tot één omgevingsplan.
Het volgende wettelijke kader is van toepassing:
artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 5.13 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, artikel 8 van de Woningwet, artikel 3.16 van de Erfgoedwet, artikel 5.4 van de Telecommunicatiewet.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In Bijlage 1 staan de begrippen en definities die we in deze verordening gebruiken.
Artikel 1.2 Beslistermijn
-
1. Het bevoegd gezag beslist op een aanvraag om een omgevingsvergunning, vrijstelling of een ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
-
2. De termijn in lid 1 kan met maximaal zes weken worden verlengd.
-
3. Als de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure wordt toegepast en het om een besluit op aanvraag gaat, geldt een maximale beslistermijn van zes maanden (artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht).
-
4. Van lid 1 tot en met 3 kunnen we afwijken als dat in deze verordening wordt bepaald. Of als dat volgt uit een andere wettelijke bepaling.
Hoofdstuk 2 Afval (Gereserveerd)
Hoofdstuk 3 Bomen
Artikel 3.1 Verbod om te vellen
-
1. U mag niet zonder kapvergunning een houtopstand vellen of laten vellen.
-
2. Het verbod uit lid 1, om zonder kapvergunning te vellen, geldt niet voor de volgende bomen en houtopstanden:
- a.
een boom met een omtrek van de stam van maximaal 60 centimeter gemeten op 1,3 meter boven het maaiveld. In de arboreta en in Wageningen Hoog geldt een maximale omtrek van de stam van 50 centimeter;
- b.
een boom die op minder dan drie meter afstand van de gevel van het hoofdgebouw staat. U meet deze afstand vanaf het midden van de voet van de boom;
- c.
de uitzondering in lid a en b gelden niet voor bomen op de Lijst met monumentale bomen of bomen die geplant zijn volgens de herplantplicht zoals bedoeld in artikel 3.5, lid 1 en artikel 3.7, lid 1 van deze verordening. Deze bomen mogen niet gekapt worden zonder vergunning, ongeacht hun stamomtrek;
- d.
houtopstand in de openbare ruimte en het Belmonte Arboretum waarvoor het college een concreet bomenbeheerplan heeft vastgesteld en/of goedgekeurd. Het college kan nadere regels vaststellen over de inhoud en voorwaarden waaraan een bomenbeheerplan moet voldoen;
- e.
éénrijige beplanting bedoeld als windscherm voor landbouwgronden, voor zover bestaande uit elzen, populieren en wilgen, tenzij deze zijn geknot;
- f.
vrucht- en/of fruitbomen die in productieboomgaarden staan;
- g.
houtopstand die dient als windscherm om boomgaarden;
- h.
fijnsparren of andere coniferen die en bedoeld zijn als kerstbomen en die geteeld worden op speciaal daarvoor bestemde terreinen;
- i.
kweekgoed.
- a.
-
3. Verder mag u een houtopstand zonder kapvergunning vellen in de volgende gevallen:
- a.
als er sprake is van een ziekte (Plantenziektewet) of op last van het college op grond van artikel 5:42 BW. Daarbij gelden de bepalingen in de artikelen 3.5 en 3.7 van deze verordening;
- b.
als dat hoort bij het reguliere onderhoud, tenzij de houtopstand voorkomt op de Lijst van monumentale bomen.
- a.
-
4. Buiten het bereik van deze verordening vallen houtopstanden buiten de bebouwde kom die beschermd worden door de Wet natuurbescherming (na invoering van de Omgevingswet: de Omgevingswet).
Artikel 3.2 Lijst van monumentale bomen
-
1. Het college stelt een Lijst van monumentale bomen vast. Deze lijst bevat in ieder geval bomen die voorkomen in het landelijk Register van Monumentale bomen van de Bomenstichting, aangevuld met lokale monumentale bomen. Het college kan deze lijst aanvullen met toekomstige monumentale bomen. De lijst wordt elke vijf jaar herzien.
-
2. De boom is monumentaal als deze tenminste voldoet aan de volgende vier basiscriteria:
- -
de boom is ouder dan 80 jaar;
- -
de boom is vitaal;
- -
de levensverwachting is langer dan 10 jaar en
- -
de boom is stabiel.
- -
-
3. Het college kan een boom jonger dan 80 jaar aanwijzen als monumentale boom vanwege zeer specifieke kenmerken, bijvoorbeeld dendrologische of cultuurhistorische waarde.
-
4. De lijst van monumentale bomen bevat per houtopstand minimaal de volgende gegevens:
- a.
redengevende beschrijving
- b.
soort boom
- c.
standplaats
- d.
kadastrale gegevens
- e.
eigendomsgegevens
- f.
foto’s
- a.
-
5. Als u eigenaar bent van een houtopstand die voorkomt op de Lijst van monumentale bomen, dan moet u het college onmiddellijk schriftelijk laten weten als:
- a.
de houtopstand van eigenaar verandert;
- b.
de houtopstand geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan op een andere manier dan door een verleende kapvergunning;
- c.
de houtopstand geheel of gedeeltelijk verloren dreigt te gaan.
- a.
-
6. Het college stelt een bijdrageregeling vast voor een tegemoetkoming in de kosten die noodzakelijk zijn voor het duurzaam in stand houden van de monumentale bomen.
Artikel 3.3 Aanvraag kapvergunning monumentale boom
-
1. Als u een boom wilt vellen die voorkomt op de Lijst van monumentale bomen, moet u in alle gevallen een kapvergunning aanvragen.
-
2. Bij de aanvraag om vergunning voor de kap van een monumentale boom voegt u een onderzoeksrapport, opgesteld door een gecertificeerd European Tree Technician of Tree Worker, dat aantoont dat de voorgenomen kap voldoet aan de criteria van artikel 3.4, lid 4.
Artikel 3.4 Beoordelingscriteria
-
1. Het bevoegd gezag kan een kapvergunning weigeren of onder voorwaarden (zie artikel 3.5) verlenen.
-
2. Het bevoegd gezag weigert de kapvergunning als de boom aan een of meer van de volgende criteria en waarden voldoet, tenzij het belang bij het behoud van de boom niet opweegt tegen het belang om te kappen (op grond van lid 3):
- -
de boom is gezond en heeft een levensverwachting van minimaal vijf jaar;
- -
de boom is bepalend voor straat of stadsbeeld;
- -
de boom is van landschappelijke betekenis;
- -
de boom is van cultuurhistorische betekenis;
- -
de boom heeft een bijzondere natuurwaarde;
- -
de boom is van dendrologische betekenis;
- -
de boom heeft een bijzondere waarden voor recreatie en leefbaarheid.
- -
-
2. Het college is bevoegd hiervoor nadere regels op te stellen.
-
3. Het bevoegd gezag verleent alleen een kapvergunning, wanneer er geen oplossing te vinden is door beheermaatregelen, als er sprake is van maatschappelijk belang, gevaar voor de veiligheid van personen of zaken, een noodtoestand en (dreigende) extreme hinder, schade of overlast of als een houtopstand schaduwwerking op zonnepanelen veroorzaakt. Het college is bevoegd hiervoor nadere regels op te stellen.
-
4. Voor bomen die op de Lijst van monumentale bomen staan, verleent het bevoegd gezag geen kapvergunning behalve:
- -
als er sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid (kans op letsel en schade) of een noodtoestand, terwijl tegelijkertijd het treffen van maatregelen onevenredig bezwarend is in verhouding tot het belang dat gediend is met instandhouding van de houtopstand;
- -
als grote maatschappelijke belangen de kap noodzakelijk maken en het niet mogelijk is op een andere manier aan de belangen tegemoet te komen.
- -
Artikel 3.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften
-
1. Het college verbindt aan de kapvergunning diverse voorschriften. De volgende voorschriften kunnen bijvoorbeeld aan de vergunning verbonden worden:
- a.
U moet binnen een bepaalde termijn en volgens de aanwijzingen in de kapvergunning herplanten. Voor Wageningen Hoog en de arboreta geldt altijd een herplantingsplicht.
- b.
U stort een geldbedrag in het gemeentelijk Groenfonds als u niet op dezelfde plek kunt herplanten.
- c.
U moet met het vellen wachten tot alle andere noodzakelijke vergunningen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk zijn geworden. Dit geldt bijvoorbeeld bij nieuwbouw, aanleg van werken of andere ruimtelijke herinrichting.
- d.
U levert een boombeschermingsplan in (zogeheten Bomen Effect Analyse) dat het college moet goedkeuren, met maatregelen hoe u de bomen en de flora en fauna in de buurt beschermt. Dit komt voor als er gebouwd of gewerkt wordt in de buurt van bomen die niet geveld worden.
- a.
-
2. U en uw rechtsopvolgers zijn verplicht de voorschriften op te volgen.
Artikel 3.6 Noodkap
-
1. Het bevoegd gezag kan in een noodsituatie toestemming geven voor noodkap. Het besluit kan onmiddellijk in werking treden en wordt binnen vijf werkdagen schriftelijk bekend gemaakt.
-
2. Van noodkap is in ieder geval sprake als:
- -
de houtopstand wegens ziekte besmettingsgevaar oplevert of
- -
het gaat om een dode, terminale of onstabiele boom die direct gevaar oplevert voor bebouwing, bewoners, gebruikers van het perceel of weggebruikers.
- -
-
3. De noodkap moet binnen vijf werkdagen na toestemming plaatsvinden.
Artikel 3.7 Herplant-/instandhoudingsplicht
-
1. Als u zonder kapvergunning een houtopstand heeft geveld of heeft laten vellen terwijl een kapvergunning wel nodig was, dan kunt u een herplantplicht opgelegd krijgen. Het college geeft aan binnen welke termijn en met welke aanwijzingen dat moet gebeuren. Herplanting vindt altijd plaats binnen het eerstvolgende plantseizoen.
-
2. Als herplanting op dezelfde plek niet mogelijk is, kan het college u opleggen een bedrag te storten in het gemeentelijk Groenfonds.
-
3. Het college is bevoegd om nadere regels vast te stellen over de herplant en de instandhoudingsplicht en over de hoogte van de financiële compensatie als herplant niet mogelijk is.
-
4. Als u een monumentale boom heeft gekapt zonder kapvergunning, moet u altijd een financiële compensatie betalen. Hiervoor wordt de boomwaarde berekend volgens de laatste richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Beëdigd Taxateurs van Bomen.
-
5. Het college kan ook aangeven op welke wijze en binnen welke termijn een niet-geslaagde herplant nogmaals moet worden herplant.
-
6. Als een houtopstand waarvoor een kapverbod geldt ernstig bedreigd wordt in het voortbestaan, kan het college de eigenaar ervan verplichten maatregelen te treffen die de houtopstand in stand houden.
-
7. Als een boom in verband met herplantplicht is geplant, geldt tien jaar een verbod om te vellen. Ook wordt er in principe minimaal tien jaar geen kapvergunning verleend.
Artikel 3.8 Afstand tot de erfgrenslijn
Bomen en heesters mogen geplant worden op nul meter van de erfgrenslijn zoals bedoeld artikel 5:42, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 3.9 Bestrijding van boomziekten
-
1. Als er op uw terrein één of meer bomen staan die volgens het college een boomziekte kunnen verspreiden of ziekteverspreiders zoals insecten kunnen vermeerderen, dan kan het college u schriftelijk verplichten binnen een bepaalde termijn:
- a.
de houtopstand te vellen;
- b.
de gevelde houtopstand direct te verwijderen, te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.
- a.
-
2. U mag geen gevelde bomen of delen daarvan hebben of vervoeren als deze boom een boomziekte kan verspreiden.
-
3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het tweede lid.
-
4. Als u niet voldoet aan de aanschrijving genoemd in het eerste lid, dan kan het college bestuursdwang toepassen. De gemeente voert de werkzaamheden dan op uw risico en kosten uit.
Artikel 3.10 Bescherming publieke bomen
U mag houtopstanden in de openbare ruimte zonder toestemming van de gemeente niet snoeien, beschadigen, bekladden of beplakken of er voorwerpen op aanbrengen. U mag deze ook niet zelf onderhouden.
Artikel 3.11 Uitzicht belemmerende beplanting
Het college kan u in een formele brief opleggen een boom, heg, struik of andere beplanting te snoeien, op te binden of weg te halen als deze op een of andere wijze gevaar oplevert.
Hoofdstuk 4 Bouwen
Afdeling 4.1 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen
Artikel 4.1.1 Bodemonderzoek
-
1. U moet een bodemonderzoek doen naar de bodemgesteldheid (artikel 8, lid 4, van de Woningwet). Dit onderzoek bevat in ieder geval de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl, volgens het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1 van het NEN 5740 protocol. Als het onderzoek reden geeft om te denken dat er asbest, asbestvezels, -deeltjes of –stof in de bodem zitten, is er ook een onderzoek nodig op de wijze als voorzien in NEN 5707+C2:2017 nl.
-
2. Op basis van artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht moet u een onderzoeksrapport indienen. Dit hoeft echter niet als het bouwwerk valt onder vergunningvrije bouwwerken, genoemd in de artikelen 2 of 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Voor dit type bouwwerken gelden ook niet de hoogtebepalingen uit diezelfde artikelen van die bijlage.
-
3. Het bevoegd gezag kan besluiten dat een onderzoeksrapport naar de bodemgesteldheid niet meer nodig is als er al recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn die geschikt zijn om de bodemgesteldheid te beoordelen.
-
4. Het bevoegd gezag kan besluiten dat een onderzoeksrapport naar de bodemgesteldheid niet nodig is als het gaat om een tijdelijk bouwwerk (een beperkte instandhoudingstermijn, zoals bedoeld in artikel 2.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht). In dat geval moet uit het vooronderzoek naar het historisch gebruik en bodemgesteldheid (NEN 5725:2017) blijken dat de locatie onverdacht is of dat er geen verdenkingen zijn die aanleiding geven voor een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl.
-
5. Als u pas kunt beginnen met bouwen nadat de bouwwerken zijn gesloopt, moet u het bodemonderzoek uitvoeren ná het slopen en vóór het bouwen.
Afdeling 4.2 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem
Artikel 4.2.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
U mag niet bouwen op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers als dat een bouwwerk is:
- 1.
waarin (bijna) voortdurend mensen verblijven;
- 2.
waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en
- 3.
dat de grond raakt, of waarvan het legale gebruik niet wordt voortgezet.
Artikel 4.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Het kan voorkomen dat het bevoegd gezag op grond van het onderzoeksrapport of andere onderzoeksresultaten of het goedgekeurde saneringsplan, vindt dat de bodem nu niet geschikt is het voor het beoogde doel, maar dat die bodem wel geschikt kan worden. Het bevoegd gezag kan dan voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen.
Afdeling 4.3 Overige administratieve bepalingen
Artikel 4.3.1 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
In deze verordening en bijlagen wordt verwezen naar NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften. De betreffende instanties kunnen deze normen op enig moment herzien of vervangen. Als die herziening of vervanging is gepubliceerd, houdt het college deze herziening of vervanging aan.
Hoofdstuk 5 Erfgoed
Afdeling 5.1 Algemeen
Artikel 5.1.1 Gemeentelijk erfgoedregister
-
1. Het college houdt een gemeentelijk erfgoedregister bij dat iedereen kan inzien. In dit register staat al het gemeentelijk cultureel erfgoed dat als zodanig is aangewezen vanuit deze verordening. Ook staan daarin de locaties in het omgevingsplan met de functie cultureel erfgoed (Functie toebedeeld vanuit artikel 4.2, lid 1, van de Omgevingswet).
-
2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:
- a.
gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;
- b.
gegevens over de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister (als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet) en instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet over een locatie die aangewezen is als rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht. Deze gegevens komen van de minister;
- c.
gegevens over locaties die aangewezen zijn als provinciaal monument, provinciaal archeologisch monument of provinciaal beschermd stads- en dorpsgezicht (instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Omgevingswet). De instructies komen van gedeputeerde staten.
- a.
Afdeling 5.2 Aanwijzing gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling
Artikel 5.2.1 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling
-
1. Het college kan een cultuurgoed aanwijzen als gemeentelijk beschermd cultuurgoed als het van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis is. Of als het uitzonderlijke schoonheid bezit dat als onvervangbaar en onmisbaar moet worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit. Het gaat over eigendommen van de gemeente of cultuurgoed dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd.
-
2. Het college kan een of meer cultuurgoederen die als verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis zijn, aanwijzen als gemeentelijk beschermde verzameling. De verzameling moet dan als onvervangbaar en onmisbaar worden beschouwd. De verzameling is in eigendom van de gemeente of is aan de zorg van de gemeente toevertrouwd.
-
3. Als het gaat om een cultuurgoed of een verzameling die aan de gemeente is toevertrouwd, dan moet de eigenaar toestemming geven voor de aanwijzing.
-
4. Het college vraagt advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet als het een gemeentelijk beschermd cultuurgoed of een gemeentelijk beschermde verzameling wil aanwijzen, vervreemden of afstand wil doen van de zorg.
-
5. De procedure in lid 1 tot en met 4 geldt niet voor:
- a.
cultuurgoederen en verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet die door de minister zijn beschermd; en
- b.
cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.
- a.
-
6. Zodra het college een cultuurgoed heeft aangewezen, wordt dat direct verwerkt in het gemeentelijk erfgoedregister.
Artikel 5.2.2 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling
-
1. Het college kan een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 5.2.1, lid 1 en 2, ambtshalve wijzigen of intrekken. Daartoe vraagt het college advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet, behalve als het gaat om een aanpassing van ondergeschikte betekenis. Of als het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling in kwestie als zodanig niet meer bestaat.
-
2. De aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of als gemeentelijk beschermde verzameling vervalt als:
- a.
de minister het aanwijst als beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet; of
- b.
b. als er een aanwijzing komt vanuit de provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.
- a.
-
2. Het college verwerkt de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.
Afdeling 5.3 Aanwijzing gemeentelijk monument
Artikel 5.3.1 Aanwijzing als gemeentelijk monument
-
1. Het college kan besluiten om een monument of archeologisch monument aan te wijzen als gemeentelijk monument als dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde.
-
2. Het college kan bij de aanwijzing van een onroerende zaak of terrein als gemeentelijk monument bepalen dat er cultuurhistorisch onderzoek wordt verricht.
-
3. De volgende monumenten kunnen niet als gemeentelijk monument worden aangewezen:
- a.
rijksmonumenten
- b.
monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet, of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.
- a.
Artikel 5.3.2 Voornemen tot aanwijzing
-
1. Het college maakt het voornemen tot aanwijzing schriftelijk bekend aan alle zakelijke gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.
-
2. Voordat het college een kerkelijk monument aanwijst, overlegt het met de eigenaar over het voornemen.
Artikel 5.3.3 Voorbescherming
-
1. Zodra een voornemen tot aanwijzing (zoals bedoeld in artikel 5.3.2. lid 1) is bekendgemaakt, geldt de bescherming op het (archeologisch) monument zoals beschreven in afdeling 5.4.
-
2. De voorbescherming, bedoeld in lid 1, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.
Artikel 5.3.4 Advies gemeentelijke adviescommissie
-
1. Het college vraagt advies aan de gemeentelijke adviescommissie over het voornemen om een gemeentelijk monument of een beschermd stadsgezicht (artikel 5.6.1) aan te wijzen. De gemeentelijke adviescommissie wordt gevormd zoals bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet en de Verordening op de gemeentelijke adviescommissie Wageningen 2022.
-
2. De gemeentelijke adviescommissie betrekt in ieder geval deskundigen op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.
-
3. Het college kan bij de aanwijzing van een onroerende zaak of terrein als gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.
-
4. De gemeentelijke adviescommissie brengt binnen acht weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en goed gemotiveerd advies uit.
Artikel 5.3.5 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit
-
1. Het college beslist op een aanvraag om aanwijzing binnen 26 weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
-
2. De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.
Artikel 5.3.6 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving
-
1. Het college maakt de aanwijzing schriftelijk bekend aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.
-
2. Het college verwerkt de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.
Artikel 5.3.7 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument
-
1. In een spoedeisend geval kan het college een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. Het college vraagt de gemeentelijke adviescommissie (artikel 5.3.4. lid 1) dan advies over de aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.
-
2. Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na twaalf weken of zoveel eerder als het college een besluit heeft genomen over de aanwijzing.
-
3. De bescherming geldt vanaf het moment dat het college de zakelijk gerechtigden schriftelijk op de hoogte heeft gebracht van het voornemen om een monument of archeologisch monument aan te wijzen (Afdeling 5.4). Bekendmaking gebeurt zoals beschreven in artikel 5.3.6.
Artikel 5.3.8 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument
-
1. Het college kan wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister als het gaat om gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten.
-
2. Als het gaat om schrappen uit het register dan geldt dezelfde procedure als voor aanwijzing (afdeling 5.3). Behalve als het monument niet meer bestaat.
-
3. Een aanwijzing vervalt op de dag dat een (archeologisch) monument is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Dit wordt ook direct verwerkt in het gemeentelijk erfgoedregister.
Afdeling 5.4 Bescherming gemeentelijk monument
Artikel 5.4.1 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument
U mag een gemeentelijk monument niet beschadigen of vernielen, en u moet onderhoud plegen dat noodzakelijk is voor de instandhouding.
Artikel 5.4.2 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
-
1. U heeft een omgevingsvergunning nodig van het college:
- a.
als u een gemeentelijk monument wilt slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen; of
- b.
als u een gemeentelijk monument wilt herstellen, gebruiken of laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht; of
- c.
als u wilt afzien van onderhoud dat nodig is voor de instandhouding van het monument.
- a.
-
2. U mag zonder vergunning:
- a.
normaal onderhoud uitvoeren waarbij de detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en als de aanleg van een tuin, park of andere aanleg niet wijzigt;
- b.
inpandige veranderingen aanbrengen aan een onderdeel van het monument dat van buitenaf niet zichtbaar is;
- c.
in het geval een begraafplaats het monument is:
- 1.
grafmonumenten plaatsen, waaronder ook het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;
- 2.
begravingen of asbijzettingen doen; of
- 3.
graven ruimen waarvan het grafmonument zelf niet is beschermd als gemeentelijk monument.
- 1.
- a.
-
3. Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen aan de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen ook zijn: een vrijstelling van het verbod (lid 1) of de plicht tot melden van handelingen (lid 2).
Artikel 5.4.3 Intrekken van de omgevingsvergunning (Vervallen)
Artikel 5.4.4 Weigeringsgronden
-
1. U krijgt de omgevingsvergunning alleen als het belang van de monumentenzorg is gewaarborgd.
-
2. Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument, als bedoeld in artikel 1.1. van de Erfgoedwet wordt alleen verleend als de eigenaar heeft toegestemd.
Afdeling 5.5 Rijksmonumenten (Vervallen)
Afdeling 5.6 Aanwijzing gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
Artikel 5.6.1 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
-
1. De raad kan, op voorstel van het college, stads- of dorpsgezichten aanwijzen als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.
-
2. Het college stuurt het voorstel voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 5.3.4, lid 1. De procedure loopt zoals beschreven in artikel 5.3.4, lid 2 en 3.
-
3. De raad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht.
-
4. Het college neemt een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht direct op in het gemeentelijk erfgoedregister.
-
5. De raad stelt ter bescherming van een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsplan vast als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet. Bij dit besluit kan de raad een termijn hiervoor stellen.
-
6. Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht bepaalt de raad of en in hoeverre het tijdelijk omgevingsplan voldoende bescherming biedt.
-
7. Dit artikel geldt niet voor een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 5.6.2 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
-
1. De raad kan een besluit tot aanwijzing tot gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht wijzigen of intrekken. Dit gebeurt na een voorstel van het college waarop de raad binnen 26 weken beslist. Er is geen collegevoorstel nodig als het gaat om een aanpassing van ondergeschikte betekenis of wanneer het gaat om een beschermd stads- of dorpsgezicht dat als zodanig niet meer bestaat.
-
2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het betreffende stads- of dorpsgezicht wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht door de provincie of het rijk (op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, lid 1, of artikel 2.34, lid 4, van de Omgevingswet)
-
3. Het college verwerkt de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.
Artikel 5.6.3 Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning
-
1. U mag in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht niet zonder omgevingsvergunning een bouwwerk slopen.
-
2. Het college weigert de omgevingsvergunning in ieder geval als er geen ander bouwwerk op de plaats van het te slopen bouwwerk wordt gebouwd.
-
3. De weigeringsgronden uit artikel 5.4.4 zijn van toepassing.
-
4. Het verbod tot slopen geldt niet als het gaat om een verplichting tot slopen die opgelegd is vanuit de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet. Of als het gaat om een verplichting in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Afdeling 5.8 Vangnet archeologie
Artikel 5.8.1 Vangnet archeologie
-
1. U mag de bodem niet verstoren van een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten of waarden worden verwacht, als deze bescherming niet in het geldende omgevingsplan is geregeld volgens artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Dit verbod geldt niet als:
- a.
u een omgevingsvergunning heeft als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet;
- b.
als u werkzaamheden wilt uitvoeren op een plek die staat op de gemeentelijke archeologische beleids-, waarden- of verwachtingskaart, de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden, en die werkzaamheden geen strijd opleveren met de regels die het college heeft gesteld aan de toegestane mate van verstoring;
- c.
u beschrijft hoe u rekening houdt met de cultuurhistorische waarden in het gebied of de mogelijke monumenten in de grond en hoe u onevenredige schade aan archeologische waarden voorkomt; of
- d.
als er met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
- a.
-
2. Het college kan nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.
Hoofdstuk 6 Haven en kade
Afdeling 6.1 Algemeen
Artikel 6.1.1 Toepassingsgebied
Deze regels zijn van toepassing in de haven, op de kaden en andere havenwerken.
Artikel 6.1.2 Beslistermijn
-
1. Het college beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing voor alle situaties in hoofdstuk 6 binnen vier weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
-
2. Het college kan binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag deze termijn eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen.
-
3. Als het college niet binnen de termijn beslist, geldt niet dat er automatisch een positief besluit wordt genomen.
Artikel 6.1.3 Voorschriften en beperkingen
Het college kan aan een toestemming, vrijstelling en ontheffing voorschriften en beperkingen verbinden.
Artikel 6.1.4 Geldigheidsduur
-
1. Een toestemming, vrijstelling of ontheffing is voor onbepaalde tijd, tenzij met regels anders is bepaald.
-
2. Een toestemming, vrijstelling of ontheffing voor een éénmalige gedraging of handeling wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling, en voor maximaal zes maanden.
Artikel 6.1.5 Weigerings-, wijzigings- en intrekkingsgronden
Het college kan een toestemming, vrijstelling of ontheffing in ieder geval weigeren, wijzigen of intrekken als:
- a.
dit de orde, de veiligheid en het milieu in of in de omgeving van de haven verstoort, of als de kwaliteit van de dienstverlening in de haven in het gedrang komt;
- b.
u de voorschriften of beperkingen die aan de vergunning zijn gesteld, niet nakomt;
- c.
de omstandigheden zijn veranderd na verlening, en intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de bescherming die ermee gepaard gaat;
- d.
onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt om de vergunning te krijgen;
- e.
u geen gebruik maakt van de vergunning binnen de termijn, of, als het gaat om een onbepaalde termijn: binnen redelijke termijn;
- f.
de houder dit verzoekt.
Artikel 6.1.6 Verplichtingen van houders van toestemmingen
Degene die een schriftelijke toestemming, vrijstelling of ontheffing heeft gekregen, houdt deze, of een kopie hiervan, aan boord van het schip waarop deze betrekking heeft, tenzij het schip geen bemanningsverblijf heeft.
Artikel 6.1.7 Normadressaat
-
1. De kapitein of de schipper is verantwoordelijk voor de naleving van wat in deze verordening staat, tenzij anders is bepaald.
-
2. Bij afwezigheid van een kapitein of een schipper, is de exploitant verantwoordelijk voor de naleving van wat in deze verordening staat.
Artikel 6.1.8 Aanwijzing havenmeester
Het college wijst een havenmeester aan.
Artikel 6.1.9 Nadere regels
Het college kan nadere regels stellen in het kader van de orde, de veiligheid, de bescherming van het milieu, de kwaliteit van de dienstverlening in of in de omgeving van de haven om gevaar, schade of hinder te voorkomen, over:
- a.
de gegevens die de havenmeester opvraagt bij schippers voordat zij een haven binnenvaren, ligplaats innemen of activiteiten ondernemen;
- b.
hoe de melding, bedoeld onder a, moet plaatsvinden;
- c.
hoe een aanvraag om een toestemming, vrijstelling of ontheffing moet plaatsvinden;
- d.
de voorwaarden waaronder schepen zich mogen bevinden in een gebied dat het college heeft aangewezen. Dat kan gaan over mogelijke activiteiten maar ook eisen waaraan schepen of bemanning moeten voldoen om deze activiteiten te mogen ondernemen;
- e.
de aanvraag van een toestemming als bedoeld om ligplaats in te nemen of voortstuwers, boegschroeven en hekschroeven te gebruiken (artikelen 6.2.3 en 6.3.7);
- f.
de wijze van afmeren van schepen en het innemen van een ligplaats.
Afdeling 6.2 Orde en gebruik van de haven
Artikel 6.2.1 Verkeerstekens
-
1. Het college kan in de haven verkeerstekens plaatsen die zijn vermeld in het Rijnvaartpolitiereglement en deze voorzien van nadere aanduidingen.
-
2. U mag niet handelen in strijd met verkeerstekens of de daarbij behorende nadere aanduidingen.
-
3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in lid 2.
Artikel 6.2.2 Ligplaatsenoverzicht
Het college kan een ligplaatsenoverzicht vaststellen. Dit bevat minimaal een kaart van de haven met daarop aangegeven:
- a.
de plaatsen of gebieden die bestemd zijn om ligplaats te nemen;
- b.
indien van toepassing, de plaatsen of gebieden die bestemd zijn voor bepaalde categorieën schepen;
- c.
indien van toepassing, de plaatsen of gebieden die bestemd zijn voor ligplaatsvergunninghouders.
Artikel 6.2.3 Innemen ligplaats
-
1. De schipper/kapitein moet zich, zodra hij met zijn schip de haven is binnengevaren en/of afgemeerd is, bij de havenmeester melden.
-
2. U mag geen ligplaats innemen die daartoe niet bestemd is, tenzij dit gebeurt volgens de verkeerstekens en de nadere aanduidingen en met instemming van de havenmeester.
-
3. Het college kan toestemming verlenen om een ligplaats in te nemen in afwijking van de verkeerstekens en de nadere aanduidingen.
Artikel 6.2.4 Duur verblijf in haven
-
1. U mag niet langer dan één week achtereen met een schip in de haven verblijven.
-
2. Een schip mag de haven verlaten en terugkeren als er geen sprake is van bedrijfsmatig vervoer als bedoeld in artikel 1 van de Binnenvaartwet. De periode van één week wordt dan opgeschort.
-
3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in lid 1.
Artikel 6.2.5 Voorzieningen en voorwerpen
-
1. U mag geen voorzieningen of voorwerpen in, op, of boven water hebben of plaatsen die gevaar, schade of hinder opleveren.
-
2. Het verbod in lid 1 is niet van toepassing als het gaat om scheepsvoorzieningen die nodig zijn voor het laden en lossen van schepen.
-
3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in lid 1.
Artikel 6.2.6 Verhalen van schepen
-
1. Het college kan een eigenaar, exploitant, kapitein of schipper mondeling of schriftelijk opdragen een schip te verplaatsen naar een andere ligplaats, als dit in het kader van de bescherming van de orde, de veiligheid of het milieu in of in de omgeving van de haven noodzakelijk is.
-
2. Als u een opdracht om een schip te verplaatsen niet opvolgt, kan het college het schip voor rekening en risico van de exploitant laten verplaatsen.
-
3. In spoedeisende gevallen of als de exploitant onbekend is, kan het college het schip voor rekening en risico van de exploitant direct laten verplaatsen.
Artikel 6.2.7 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven
-
1. U mag geen voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven gebruiken als het schip:
- a.
aan de grond zit;
- b.
gemeerd, ten anker of op spudpalen ligt; of
- c.
ter hoogte van de kade of oever wordt gaande gehouden of tegen de kade of oever wordt gedrukt, anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren.
- a.
-
2. Tijdens het gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven is een persoon die bekend is met de bediening van het schip in de stuurhut aanwezig, met uitzondering van schepen die een “Alleenvaartcertificaat” hebben.
-
3. Het verbod in lid 1 geldt niet als het een aan een ander schip gemeerd bunker- of bevoorradingsschip betreft dat moet bij- of afdraaien ter voorkoming van schade.
-
4. Het college kan ontheffing of vrijstelling van het verbod in lid 1.
Artikel 6.2.8 Plezier- en zeilvaart in de haven
-
1. De Rijnhaven Wageningen is primair een haven bedoeld voor schepen die bedrijfsmatige activiteiten uitvoeren.
-
2. U mag zich niet in de haven bevinden met een pleziervaartuig waarmee al dan niet eveneens bedrijfsmatig wordt gevaren.
-
3. U mag niet alleen met een zeil varen in de haven als uw vaartuig ook een motor heeft.
-
4. U mag in de haven niet varen met een zeilplank of een waterjetski.
Artikel 6.2.9 Overlast door derden aan vaartuigen
Niemand mag zonder goedkeuring van de eigenaar, kapitein of schipper van een schip dat schip vasthouden, aan boord gaan, zich erop bevinden of losmaken.
Artikel 6.2.10 Melding bedrijfsstoring , gebrek of schade
-
1. U meldt bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan het schip of aan boord van een schip die gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken aan het schip of de omgeving direct aan de havenmeester.
-
2. Dit kan per telefoon, per e-mail of per marifoon op het daarvoor bestemde kanaal.
Artikel 6.2.11 Maatregelen bij ijsgang of dichtgevroren water
Als er ijsgang is of als de haven dichtgevroren is, en u wilt met uw schip de ligplaats innemen of verlaten, dan moet u voor uw rekening en risico het ijs breken of een sleepboot gebruiken. Dit geldt ook als u een aanwijzing als bedoeld in artikel 9.2.2 daartoe ontvangt.
Afdeling 6.3 Veiligheid en bescherming milieu in en in de omgeving van de haven
Artikel 6.3.1 Binnenvaren haven met lading, vallende onder de Wet VBG of ADN , verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen
-
1. U mag zonder ontheffing van het college niet met een schip met een lading die valt onder het VBG of ADN, of met een zeeschip met een lading die valt onder de IMDG-code de haven binnenvaren of ligplaats innemen.
-
2. Dit verbod geldt niet als u deze stoffen vervoert naar en overslaat bij een bedrijf dat een vergunning heeft om deze stoffen te bewerken, over te slaan en op te slaan (op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).
-
3. U mag geen stoffen uit een schip laten ontsnappen waardoor gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan.
Artikel 6.3.2 Gebruik afvalverbrandingsoven
Niemand mag aan boord van een schip een afvalverbrandingsoven gebruiken.
Artikel 6.3.3 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen
Als er een voorwerp of een stof in het water komt waardoor gevaar, schade of hinder kan ontstaan, dan geldt het volgende:
- a.
u vertelt dit onmiddellijk aan de havenmeester; en
- b.
u verwijdert de stof of het voorwerp onmiddellijk, tenzij dit redelijkerwijs niet uitvoerbaar is.
Artikel 6.3.4 Veilige toegang
-
1. Uw afgemeerde schip heeft een toegang die geen gevaar kan opleveren.
-
2. Dit geldt niet bij binnenschepen waarbij:
- a.
de feitelijke situatie dit onmogelijk maakt ten gevolge van laad- of loshandelingen; of
- b.
het afmeren van korte duur is.
- a.
Artikel 6.3.5 Verbod gebruik hoofdmotor
-
1. U mag op een afgemeerd schip de hoofdmotor niet in werking te hebben, met uitzondering van direct voor vertrek van het schip.
-
2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in lid 1.
Artikel 6.3.6 Bunkeren
U mag alleen een schip vanaf de wal bunkeren na melding bij de havenmeester en als u voldoende veiligheidsvoorzieningen gebruikt, zoals een Bunker Overvul Beveiliging (BOB).
Artikel 6.3.7 Afgifte scheepsafval
-
1. U mag alleen huishoudelijk afval in de afvalbakken op het haventerrein deponeren.
-
2. U mag spoelwater van ladingrestanten dat conform het “Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart” (zoals vermeld in deel B) in het riool geloosd moet worden, alleen in het riool lozen nadat de havenmeester toestemming heeft gegeven en de betreffende ontvangstvoorziening heeft aangewezen.
Artikel 6.3.8 Deugdelijk afmeren
-
1. U mag alleen laden en lossen op een schip dat deugdelijk is afgemeerd.
-
2. U mag de Safe Working Load van aan de wal geplaatste bolders niet overschrijden. De Safe Working Load van bolders geldt bij een hoek van de tros met de kade van maximaal 45 graden.
Artikel 6.3.9 Gebruik van ankers
-
1. U mag geen anker gebruiken, tenzij met een drijvende kraan, waarbij zeker is gesteld dat gebruik van een anker geen schade toebrengt aan de leidingen, kabels, duikers of oever- of kadeverdedigingswerken in de onderwaterbodem.
-
2. Als u een drijvende kraan wilt gebruiken, dan meldt u dit aan de havenmeester per telefoon, e-mail of marifoon op het daarvoor bestemde kanaal.
-
3. Het college kan ontheffing of vrijstelling verlenen van het verbod in lid 1.
Artikel 6.3.10 Gebruik van spudpalen
-
1. U mag alleen spudpalen gebruiken als u daarbij de verkeerstekens en nadere aanduidingen in acht neemt.
-
2. Het college kan van het verbod in lid 1 ontheffing of vrijstelling verlenen.
Artikel 6.3.11 Opvolgen aanwijzingen havenmeester
De gezagvoerder of schipper is op aanwijzing van de havenmeester verplicht:
- a.
zijn schip naar een andere ligplaats te brengen;
- b.
te gedogen dat schepen tegen zijn schip worden afgemeerd of over zijn schip toegang naar of van de wal wordt verleend;
- c.
te gedogen dat trossen en lijnen van een schip dat in een haven aanlegt, aan het zijne worden vastgemaakt;
- d.
ervoor te zorgen dat iedereen veilig van het schip kan aflopen .
Artikel 6.3.12 Gebruik generatoren door binnenschepen
-
1. U moet in de havenkom aan boord van een binnenschip walstroom gebruiken.
-
2. Het college kan ontheffing verlenen van het gebod in lid 1.
Artikel 6.3.13 Verrichten van werkzaamheden
-
1. U mag niet aan, buitenboord, onder een schip of aan een voorwerp aan boord van een schip werkzaamheden (laten) verrichten die betrekking hebben op de bedrijfsgereedheid, de aanpassing, het herstel of de verbetering van het schip of het voorwerp.
-
2. De volgende uitzonderingen gelden op lid 1:
- a.
het schip heeft ligplaats op of bij een scheepswerf of herstellingsinrichting waarvoor een vergunning krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend; of
- b.
de werkzaamheden nemen per scheepsbezoek aan de haven hooguit drie dagen in beslag en leveren geen gevaar of hinder op, en:
- i.
een gasdeskundige heeft een Veiligheids- en gezondheidsverklaring afgegeven (zoals bedoeld in artikel 4.1 van de Arbeidsomstandighedenregeling) voor werkzaamheden op een tankschip of aan of in een brandstoftank van een schip;
- ii.
er zijn doelmatige brandblusmiddelen en personen die daarmee kunnen werken, en;
- iii.
de werkzaamheden vinden plaats op ten minste 25 meter van gevaarlijke stoffen of brandbaar materiaal.
- i.
- a.
-
3. Het college kan van het verbod in lid 1 ontheffing verlenen.
Artikel 6.3.14 Ontsmetten van schepen
Als een schip met losgestorte bulklading in vaste vorm moet worden behandeld met gassen of stoffen die gassen afstaan, moet dit worden gedaan door een gasmeetdeskundige in bezit van een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 71, tweede en vierde lid, van de Wet gewasbescherming en biociden. Voor het schip moet een verklaring worden afgegeven dat het schip en de lading voldoende vrij zijn van gassen of stoffen.
Artikel 6.3.15 Overslagwerkzaamheden van schip naar schip
-
1. Overslagwerkzaamheden van drogeladingschip naar drogeladingschip mogen alleen plaatsvinden na melding bij de havenmeester.
-
2. Overslagwerkzaamheden van tankschip naar tankschip mogen alleen plaatsvinden na toestemming van de havenmeester.
Artikel 6.3.16 Zeescheepvaart
Zeegaande schepen die onder de ISPS (International Ship Port Security) vallen mogen niet afmeren in de Rijnhaven.
Artikel 6.3.17 Gebruik van (verkeers)objecten
-
1. U mag meerboeien en tonnen in het openbaar water, tekens, lantaarnpalen, bomen of soortgelijke objecten in de openbare ruimte niet voor een ander doel gebruiken dan waarvoor deze zijn bestemd.
-
2. U mag meerpotten, haalkommen, bolders, palen en andere voorwerpen en objecten die bedoeld zijn om af te meren niet voor een ander doel gebruiken.
-
3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in lid 1 en 2.
Artikel 6.3.18 Gedoogplicht ligplaats schepen voor bedrijven
-
1. Ieder bedrijf dat aan een haven of een kade is gevestigd, moet gedogen dat schepen een ligplaats innemen aan de kade of oever die aan zijn vestiging grenst, als de havenmeester dat noodzakelijk vindt.
-
2. Het kan voorkomen dat twee of meer schepen gelijktijdig bij twee aangrenzende bedrijven moeten laden en/of lossen en dat daarbij een of meer vaartuigen gedeeltelijk voor het aangrenzende bedrijf ligplaats moeten nemen. In dat geval begint het schip dat eerst ligplaats heeft genomen met laden en/of lossen. Het schip dat bij het aangrenzende bedrijf moet laden en/of lossen wacht totdat het eerste schip klaar is.
-
3. Als het schip dat als eerste begonnen is met laden en/of lossen (zoals beschreven in lid 2), tijdelijk moet stoppen met de overslag, dan moet het plaatsmaken voor het volgende schip.
Artikel 6.3.19 Veroorzaken geluidshinder
U mag niet zonder noodzaak geluidssignalen geven of anderszins voor de omgeving geluidhinder veroorzaken.
Artikel 6.3.20 AIS-verplichting
Het college mag ontheffing verlenen van de verplichting volgens het Rijnvaart Politie Reglement (RPR) om de AIS-apparatuur permanent ingeschakeld te hebben.
Hoofdstuk 7 Markt (Gereserveerd)
Hoofdstuk 8 Ondergrondse infrastructuur
Afdeling 8.1 Algemeen
Artikel 8.1.1 Coördinatie van werkzaamheden
Het college is belast met de coördinatie van werkzaamheden in of op openbare gronden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en leidingen. Hier horen ook andere werkzaamheden in of op openbare gronden bij. Het college bevordert het medegebruik van voorzieningen, waarbij in ieder geval de technische mogelijkheden in acht worden genomen.
Artikel 8.1.2 Nadere regels
Het college stelt in ieder geval nadere regels vast over:
- a.
de eisen aan de uitvoering van werkzaamheden voor de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en leidingen;
- b.
ordening, planning en coördinatie van werkzaamheden voor de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en leidingen;
- c.
de omgang met kabels en leidingen in verontreinigde gronden, rond watergangen en stedelijk groen, en op verhardingen boven kabels en leidingen;
- d.
informatie-uitwisseling tussen de gemeente en netbeheerders;
- e.
gereedmelding van de werkzaamheden via het geautomatiseerde systeem MOOR.
Afdeling 8.2 Werkzaamheden inzake kabels en leidingen, uitgezonderd kabels ten dienste van een openbaar elektronisch telecommunicatienetwerk
Artikel 8.2.1 Reikwijdte
Deze afdeling is van toepassing op werkzaamheden in of op openbare gronden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en leidingen, uitgezonderd kabels voor een openbaar elektronisch telecommunicatienetwerk (afdeling 8.3).
Artikel 8.2.2 Instemmingsbesluit / Melding
-
1. U mag alleen kabels en leidingen aanleggen, in stand houden of opruimen in of op openbare gronden met een instemmingsbesluit van het college.
-
2. U heeft geen instemmingsbesluit nodig van het college in situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de provinciale wegenverordening of de Waterschapskeur.
-
3. Werkzaamheden van niet-ingrijpende aard kunnen volstaan met een melding via MOOR.
Artikel 8.2.3 Beslistermijnen
-
1. Het college beslist op een aanvraag voor een instemmingsbesluit binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
-
2. Als het om werkzaamheden van niet-ingrijpende aard gaat, beslist het college, in afwijking van lid 1, binnen vijf werkdagen na de datum van ontvangst van de aanvraag.
-
3. Als het college niet binnen acht weken na datum van ontvangst van aanvraag een instemmingsbesluit heeft genomen, wordt niet automatisch toestemming verleend (Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing).
Artikel 8.2.4 Weigerings- en intrekkingsgronden
Het college kan een instemmingsbesluit weigeren als de volgende belangen zwaarder wegen:
- a.
de openbare orde;
- b.
de veiligheid;
- c.
het voorkomen of beperken van overlast;
- d.
de bereikbaarheid van gronden en gebouwen;
- e.
de ondergrondse ordening;
- f.
handelen in strijd met de vergunningsvoorschriften.
Artikel 8.2.5. Voorschriften en beperkingen
-
1. Het college kan voorschriften en beperkingen verbinden aan een instemmingsbesluit. Deze kunnen slechts betrekking hebben op:
- a.
de plaats van de werkzaamheden;
- b.
het tijdstip van de werkzaamheden, met dien verstande dat de werkzaamheden binnen twaalf maanden na het instemmingsbesluit moeten beginnen, tenzij er zwaarwichtige redenen van publiek belang zijn om deze termijn te verlengen;
- c.
de wijze van uitvoering van de werkzaamheden;
- d.
het bevorderen van medegebruik van voorzieningen;
- e.
het afstemmen van de voorgenomen werkzaamheden met beheerders van overige in de grondaanwezige werken.
- a.
Artikel 8.2.6. Gegevensverstrekking
-
1. U voegt bij een aanvraag om een instemmingsbesluit een uitvoeringsplan.
-
2. Het uitvoeringsplan bevat in ieder geval:
- a.
welke kabels en leidingen u gaat aanleggen, in stand houden of opruimen, en een omschrijving van de voorzieningen die worden mede gebruikt of voor medegebruik worden aangelegd;
- b.
welke werkzaamheden u uitvoert;
- c.
de contactgegevens van degene onder wiens verantwoordelijkheid de werkzaamheden worden verricht, inclusief een telefoonnummer van iemand die tijdens de werkzaamheden de hele dag bereikbaar is;
- d.
een planning van de werkzaamheden en eventueel een fasering;
- e.
hoe omwonenden en belanghebbenden op de hoogte zijn gebracht van de werkzaamheden;
- f.
op welke manier u de openbare orde en veiligheid waarborgt, overlast voorkomt en gronden en gebouwen bereikbaar houdt.
- a.
-
3. Bij het uitvoeringsplan voegt u één of meer tekeningen waarop in ieder geval de kabels en leidingen staan aangeduid en welke werkzaamheden u daaraan gaat verrichten.
-
4. Een melding als bedoeld in artikel 8.2.2, lid 3 (werkzaamheden van niet-ingrijpende aard) moet u via MOOR doen. Het college kan nadere regels stellen over de gegevens die nodig zijn, maar ook over de wijze waarop die moeten worden verstrekt.
Artikel 8.2.7 Herstel openbare gronden na beëindiging werkzaamheden
U brengt openbare gronden na beëindiging van de werkzaamheden in de oude staat terug, tenzij het college anders heeft besloten.
Artikel 8.2.8. Ernstige belemmeringen en storingen
-
1. Als een ernstige belemmering of storing ervoor zorgt dat spoedeisende maatregelen nodig zijn, dan is er geen instemmingsbesluit nodig, maar dan moet u de werkzaamheden schriftelijk melden aan de burgemeester.
-
2. De burgemeester kan besluiten dat de werkzaamheden op een ander dan het voorgenomen tijdstip moeten plaatsvinden als hij of zij vreest voor verstoring van de openbare orde.
-
3. Het besluit wordt direct genomen na ontvangst van de melding.
-
4. Lid 1 is niet van toepassing op gebieden die het college heeft aangewezen.
-
5. In geval van spoedeisende werkzaamheden volstaat een melding via het meldsysteem MOOR, voordat u met de werkzaamheden begint. Is een melding vooraf niet mogelijk, dan laat u het college via MOOR uiterlijk binnen drie werkdagen weten welke werkzaamheden zijn uitgevoerd en waarom.
-
6. Heeft u werkzaamheden uitgevoerd volgens lid 1, dan verstrekt u binnen drie werkdagen na beëindiging van de werkzaamheden een uitvoeringsverslag aan het college via MOOR.
-
7. Het uitvoeringsverslag/gereedmelding in MOOR omvat in ieder geval:
- a.
een omschrijving van de kabels en leidingen die zijn aangelegd, in stand gehouden of opgeruimd;
- b.
een omschrijving van de werkzaamheden die zijn uitgevoerd; en
- c.
een aanduiding van de spoedeisende aard van de werkzaamheden.
- a.
Afdeling 8.3 Werkzaamheden inzake kabels ten dienste van een openbaar elektronisch telecommunicatienetwerk
Artikel 8.3.1. Reikwijdte
Afdeling 8.3 is van toepassing op werkzaamheden in of op openbare gronden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van:
- a.
kabels als bedoeld in artikel 1.1, onder z, van de Telecommunicatiewet, die ten dienste staan van een openbaar elektronisch communicatienetwerk als bedoeld in artikel 1.1, onder h, van de Telecommunicatiewet; en
- b.
ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken als bedoeld in artikel 5.15 van de Telecommunicatiewet.
Artikel 8.3.2 Meldings- en beslistermijnen
-
1. U meldt minstens acht weken voor de geplande aanvang van de werkzaamheden uw voornemen aan het college artikel 5.4, eerste lid, onder a, van de Telecommunicatiewet.
-
2. Het college beslist over de instemming, bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, onder b, van de Telecommunicatiewet, binnen acht weken na de datum van ontvangst van de melding.
-
3. Als het om werkzaamheden van niet-ingrijpende aard gaat, meldt u het voornemen tenminste vijf dagen voor de geplande start van de werkzaamheden bij het college.
-
4. Als het werkzaamheden van niet-ingrijpende aard betreft, beslist het college, in afwijking van lid 2, binnen vijf werkdagen na de datum van ontvangst van de aanvraag.
Artikel 8.3.3 Gegevensverstrekking
-
1. U voegt een uitvoeringsplan bij een melding van een voornemen als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, onder a, van de Telecommunicatiewet.
-
2. Het uitvoeringsplan omvat in ieder geval:
- a.
een omschrijving van de kabels die u gaat aanleggen, in stand houden of opruimen, en een omschrijving van de voorzieningen die worden mede gebruikt of voor medegebruik worden aangelegd;
- b.
welke werkzaamheden u gaat uitvoeren;
- c.
de contactgegevens van degene onder wiens verantwoordelijkheid de werkzaamheden worden verricht, inclusief naam en telefoonnummer van degene die tijdens de uitvoering van de werkzaamheden de gehele dag bereikbaar is;
- d.
de planning van de werkzaamheden en eventueel een fasering;
- e.
welke belanghebbenden u vooraf op de hoogte brengt van de werkzaamheden;
- f.
welke maatregelen u neemt om de openbare orde en veiligheid te waarborgen, overlast te voorkomen en bereikbaarheid te garanderen.
- a.
-
3. Bij het uitvoeringsplan voegt u één of meerdere tekeningen waarop in ieder geval de kabels staan en de werkzaamheden die u eraan verricht.
-
4. Voor een melding van werkzaamheden van niet-ingrijpende aard wordt, in afwijking van lid 1, gebruikgemaakt van een door het college vastgesteld formulier.
Artikel 8.3.4 Herstel openbare gronden na beëindiging werkzaamheden
Openbare gronden worden na beëindiging van de werkzaamheden in de oude staat teruggebracht, tenzij het college anders heeft besloten.
Artikel 8.3.5 Ernstige belemmeringen en storingen
-
1. Artikel 5.6 van de Telecommunicatiewet is niet van toepassing op de gebieden die het college heeft aangewezen.
-
2. Degene die spoedeisende werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.6, eerste lid, van de Telecommunicatiewet heeft uitgevoerd, verstrekt binnen drie werkdagen na beëindiging van de werkzaamheden een uitvoeringsverslag aan het college via MOOR.
-
3. Het uitvoeringsverslag/gereedmelding in MOOR omvat in ieder geval:
- a.
een omschrijving van de kabels die zijn aangelegd, in stand gehouden of opgeruimd;
- b.
een omschrijving van de werkzaamheden die zijn uitgevoerd; en
- c.
een aanduiding van de spoedeisende aard van de werkzaamheden.
- a.
Hoofdstuk 9 Strafbepalingen en handhaving
Afdeling 9.1 Strafbepalingen
Artikel 9.1.1 Strafbepaling Bomen
-
1. Als aan u een voorschrift zoals bedoeld in artikel 3.5, 3.7 of 3.9 is opgelegd, zijn u en uw rechtsopvolgers verplicht dat voorschrift na te leven.
-
2. Als u die verplichting niet nakomt, wordt u bestraft met een hechtenis van maximaal twee maanden of een geldboete van de tweede categorie.
-
3. Als u handelt in strijd met een van de voorschriften in artikel 3.5, 3.7, 3.9, 3.10 of 3.11 wordt u bestraft met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie.
-
4. Los van deze strafvervolging kan het college een schadevergoeding eisen wegens schade aan bomen of houtopstanden (privaatrechtelijke vordering).
Artikel 9.1.2 Strafbepaling Erfgoed
U wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van maximaal drie maanden als u handelt in strijd met artikel 5.4.1 of artikel 5.4.2, derde lid, van deze verordening.
Artikel 9.1.3 Strafbepaling Haven en kade
U wordt gestraft met een hechtenis van maximaal drie maanden of een geldboete van de tweede categorie als u de regels van hoofdstuk 6 overtreedt.
Artikel 9.1.4 Strafbepaling Ondergrondse infrastructuur
Als u artikel 8.2.2, lid 1, van deze verordening overtreedt, wordt u gestraft met hechtenis maximaal drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.
Afdeling 9.2 Handhaving
Artikel 9.2.1 Toezicht
-
1. Het college wijst personen aan die toezicht houden op naleving van deze verordening.
-
2. De havenmeester, de voorman veer, haven en markt zijn belast met het toezicht op de naleving van de bepalingen in hoofdstuk 6.
-
3. Het college kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.
Artikel 9.2.2 Aanwijzingen
-
1. Het college kan u mondeling of schriftelijk aanwijzingen geven in het belang van de orde en veiligheid in de haven, in het bijzonder ter regeling van het scheepvaartverkeer, het nemen van ligplaats en ter voorkoming van gevaar, schade of hinder.
-
2. U moet deze aanwijzing onmiddellijk opvolgen.
Artikel 9.2.3 Betreden van woonruimten
De personen die toezicht houden op de naleving of overtredingen opsporen van de regels en voorschriften in hoofdstuk 6, zijn bevoegd om een woonruimte binnen te gaan zonder toestemming van de bewoner, voor zover het gaat om handhaving van de openbare orde en veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen.
Hoofdstuk 10 Overgangsrecht
Artikel 10.1 Intrekking en vervallenverklaring oude verordeningen
De onderstaande verordeningen worden ingetrokken op het moment dat de Verordening fysieke leefomgeving Wageningen 2022 in werking treedt:
- •
Bouwverordening Wageningen 1993, herziening 2018
- •
Erfgoedverordening Wageningen 2019
- •
Haven- en kadeverordening Wageningen 2016
- •
Verordening werkzaamheden kabels en leidingen Wageningen 2018
- •
Bomenverordening 2021
Artikel 10.2 Overgangsbepaling
-
1. Besluiten die genomen zijn op basis van de verordeningen genoemd in artikel 10.1 en die golden op het moment dat deze verordening in werking trad en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, beschouwen we als besluiten die genomen zijn op basis van deze verordening.
-
2. Een geregistreerd gemeentelijk monument aangewezen volgens de Erfgoedverordening 2013 of Erfgoedverordening Wageningen 2019 beschouwen we als aangewezen en geregistreerd volgens de bepalingen van deze verordening.
Heeft u een aanvraag ingediend voor dat deze verordening in werking trad, dan wordt deze beoordeeld op basis van de betreffende artikelen van de ingetrokken Erfgoedverordening Wageningen 2019.
-
3. Een vergunning, ontheffing of vrijstelling die verleend is op basis van de Havenverordening of Haven- en Kadeverordening Wageningen 2016, geldt als vergunning, ontheffing of vrijstelling verleend op basis van deze verordening. Het college kan deze ambtshalve vervangen door een vergunning, ontheffing of vrijstelling krachtens deze verordening. Dit kan gepaard gaan met een wijziging van beperkingen en voorschriften.
-
4.
- a.
De Verordening werkzaamheden kabels en leidingen Wageningen 2018 blijft van toepassing ten aanzien van aanvragen die zijn ingediend voordat deze verordening in werking trad.
- b.
Een instemmingsbesluit op basis van de Verordening werkzaamheden kabels en leidingen Wageningen 2018 geldt als instemmingsbesluit verleend op basis van deze verordening.
- a.
-
5. Als u nog geen beslissing heeft op een kapvergunning die is aangevraagd vóór de datum dat deze verordening is ingegaan, dan wordt uw aanvraag beoordeeld naar de regeling die voor u het meest gunstig is.
Hoofdstuk 11 Slotbepalingen
Artikel 11.1 Inwerkingtreding nieuwe verordening
Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag waarop de Omgevingswet in werking treedt.
Artikel 11.2 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening fysieke leefomgeving gemeente Wageningen 2022.
Ondertekening
Aldus besloten in de openbare vergadering van 17 oktober 2022,
de voorzitter,
de griffier,
Bijlage 1 – Begrippenlijst
In deze verordening wordt verstaan onder:
Begrip |
Uitleg |
ADN |
Europees Verdrag over het internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren. |
AIS |
Automatic Identification System: een systeem gebaseerd op transpondertechnologie waarmee de veiligheid van scheepvaart op het binnenwater verhoogd wordt. |
bebouwde kom |
de bebouwde kom van de gemeente zoals die op grond van artikel 4.1 lid a van de Wet natuurbescherming is vastgesteld (na invoering van de Omgevingswet: de Omgevingswet). |
bevoegd gezag |
bestuursorgaan dat mag besluiten mag nemen over een situatie. |
binnenschip |
schip dat vaart over binnenwateren, geen zeeschip . |
bomenbeheerplan |
een plan met daarin het huidige bomenbestand en de wensen voor de toekomst met als doel een duurzaam, toekomstbestendig en veilig bomenbestand. Een bomenbeheerplan beschrijft de keuzes voor bomenvervanging voor de komende jaren (op basis van boomgegevens zoals conditie en levensverwachting) en waarop die zijn gebaseerd. |
bomeneffect-analyse |
afgekort: BEA. In deze analyse staat welke gevolgen nieuwbouw of andere werken hebben voor de houtopstand. Ook staat in deze analyse op welke manier de huidige bomen kunnen blijven staan en wat daarvoor nodig is. |
boom |
een dood of levend houtachtig, overblijvend gewas met een omtrek van de stam van minimaal 18 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. Als er meer stammen zijn, geldt de omtrek van elke stam apart. |
boomwaarde |
de waarde van een boom in geld zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen. |
bouwwerk |
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, of een gedeelte daarvan, die op de plaats direct met de grond verbonden is of steun vindt in de grond. Het bouwwerk heeft ook een functie op die plaats. |
bunkeren |
overslag van brandstofolie of smeerolie van een tankschip naar een ander schip |
college |
het college van burgemeester en wethouders |
dendrologisch waardevol |
wanneer een boom(soort) in Nederland of in de omgeving van Wageningen zeldzaam of zeer zeldzaam is. |
dunning |
ter bevordering van de groei van overblijvende bomen, een aantal bomen wegnemen in de opgroeiende houtopstand zonder dat het kronendak blijvend doorbroken wordt. Het gaat hierbij om bospercelen en (te) dichte laanstructuren. |
exploitant |
eigenaar, beheerder, rompbevrachter of ieder ander die besluiten neemt over het gebruik van het schip |
gebruiker van een perceel |
degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel waarvoor geldt dat de gemeente daar huishoudelijke afvalstoffen moet inzamelen (volgens artikel 10.21 en artikel 10.22 van de Wet milieubeheer) |
gemeentelijk beschermd cultuurgoed |
voorwerpen van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of van uitzonderlijke schoonheid voor de gemeente Wageningen. De gemeente acht ze onvervangbaar en onmisbaar voor het gemeentelijk cultuurbezit en plaatst ze daarom op een lijst, waardoor ze bescherming krijgen. |
gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht |
gebieden in een stad of dorp met een bijzonder cultuurhistorisch karakter. De bescherming is bedoeld om de cultuurhistorische identiteit van een gebied te behouden en in te zetten bij ontwikkelingen. |
gemeentelijk beschermde verzameling |
verzameling van voorwerpen met een bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of van uitzonderlijke schoonheid. De gemeente acht deze onvervangbaar en onmisbaar voor het gemeentelijk cultuurbezit en plaatst ze daarom op een lijst, waardoor ze bescherming krijgt. |
gemeentelijk monument |
een bouwwerk, archeologische vindplaats of landschappelijke structuur die op grond van een gemeentelijke monumentenverordening bescherming geniet vanwege bijzondere cultuurhistorische of architectonische waarde. Het is aan de gemeente om een gemeentelijk monument aan te wijzen. |
hakhout |
één of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen. |
haven |
in deze verordening de Rijnhaven en het naar deze haven voerende kanaal, die voor de scheepvaart open staan, maar ook de jachthaven, met uitzondering van dat gedeelte dat in erfpacht is uitgegeven. Wateren die in het beheer zijn van onze gemeente en die voor de scheepvaart openstaan, alsmede alle daartoe behorende kaden, kunstwerken, meergelegenheden, trappen, scheepshellingen, dokken, scheepsreparatiewerven en los- en laadplaatsen, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 2 bij deze verordening |
havenmeester |
door het college als zodanig benoemde ambtenaar, of diens plaatsvervanger |
hoofdgebouw |
een gebouw of nieuw te bouwen gebouw dat het belangrijkste bouwwerk op een perceel is en dat als eenheid kan worden beschouwd. |
houtopstand |
één of meer bomen, hakhout, een houtsingel of een beplanting van een bosplantsoen. |
IMDG-code |
International Maritime Dangerous Goods Code, dit is de Internationale Code voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over zee |
kabels en leidingen |
één of meer kabels of leidingen, daaronder in ieder geval begrepen dat wat onder kabels wordt verstaan in artikel 1.1, onder z, van de Telecommunicatiewet en daaronder mede begrepen lege buizen, ondergrondse en bovengrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie |
kandelaberen |
de kroon terugsnoeien tot een hoofdstam met takstompen, waardoor de boom het uiterlijk van een kandelaar, of kandelaber krijgt. |
kapitein |
degene die de feitelijke leiding over een zeeschip voert |
kappen |
het geheel of grotendeels verwijderen van het bovengrondse deel van de houtopstand. |
kapvergunning |
officieel heet dit een ‘omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand’. |
knotten |
uitgelopen takhout tot op de oude snoeiplaats verwijderen bij knotbomen als periodiek noodzakelijk onderhoud. |
maaiveld |
het maaiveld is het grensvlak tussen de ondergrond (zonder beplanting of bebouwing) en de lucht. |
melding |
mededeling van voorgenomen werkzaamheden van minder ingrijpende aard |
minister |
in deze verordening: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
monumentale boom |
boom die voorkomt op de Lijst van monumentale bomen die burgemeester en wethouders hebben vastgesteld. |
MOOR |
Meldpunt Opbrekingen Openbare Ruimte. Een geautomatiseerd systeem waarin meldingen van (graaf)werkzaamheden aan kabels en leidingen worden verwerkt door of namens de gemeente |
onderhoud (regulier) |
werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor een veilig en vitaal bomenbestand. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om periodiek snoeiwerk, dunning en het vellen van bomen uit veiligheidsoverwegingen conform Handboek bomen (snoei regulier, achterstallig en verwaarloosd boombeeld). |
NEN |
een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm |
noodkap |
wanneer een boom moet worden gekapt omdat er acuut gevaar is. |
omgevingsvergunning voor een activiteit met betrekking tot een gemeentelijk monument of een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht |
vergunning die nodig is om werkzaamheden te verrichten aan een gemeentelijk monument of een gemeentelijk beschermd stadsgezicht |
omgevingsvergunning voor het bouwen |
toestemming om te mogen bouwen of een bouwproject uit te voeren (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht artikel 2.1 en 2.2) |
ontvangstvoorziening |
voorziening geschikt voor de ontvangst van scheepsafval, overige schadelijke stoffen of restanten van schadelijke stoffen |
openbare gronden |
in het kader van hoofdstuk 8 (Ondergrondse infrastructuur): dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1, onder aa, van de Telecommunicatiewet |
overslag |
laden of lossen van een lading in of uit een schip |
pleziervaartuig |
schip dat is bestemd of wordt gebruikt voor sportbeoefening of vrijetijdsbesteding |
raad |
de gemeenteraad van Wageningen |
rechtsopvolgers |
natuurlijk persoon of rechtspersoon die goederen verkrijgt van zijn of haar voorganger. |
rooien |
het geheel verwijderen van het boven- en ondergrondse deel van de houtopstand. |
scheepsafval |
afval, met inbegrip van residuen (behalve ladingresiduen), en sanitair afval, dat ontstaat tijdens de bedrijfsvoering van een schip Ook ladinggebonden afval: al het materiaal dat aan boord bij de stuwage en verwerking van de lading als afval overblijft, met inbegrip van stuwmateriaal, schoorpalen, laadborden, verpakkingsmateriaal, houten platen, papier, karton, draad en stalen banden |
schip |
elk vaartuig met inbegrip van een watervliegtuig, een draagvleugelboot, een luchtkussenvoertuig, een boorinstallatie, een werkeiland of soortgelijk object, een baggermolen, een drijvende kraan, een elevator, een ponton, een drijvend werktuig, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting |
schipper |
degene die de feitelijke leiding over een binnenschip voert |
spoedeisende werkzaamheden |
reparatie of onderhoudswerk waarvan uitstel niet mogelijk is als een ernstige belemmering of storing in de dienstverlening via het betreffende net is opgetreden |
spudpaal |
voorziening waarmee een schip zichzelf in de onderwaterbodem kan verankeren door middel van verticale meerpalen waarmee het schip zelf is uitgerust |
tankschip |
schip, gebouwd of aangepast en gebruikt voor het vervoer van onverpakte vloeibare lading in zijn laadruimten |
Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure |
uitgebreide voorbereidingsprocedure zoals bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht |
VBG |
regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen |
vellen |
rooien, kappen, verplanten of het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand tot gevolg kan hebben. Hieronder valt ook het kandelaberen en knotten van bomen die nog niet op deze manier onderhouden worden. |
werkzaamheden van niet-ingrijpende aard |
|
zeeschip |
schip dat wordt gebruikt voor de zeevaart of dat een constructie heeft dat vooral voor de zeevaart bestemd is. En elk schip dat in bezit is van een document van het bevoegde gezag waar het schip is ingeschreven, waaruit blijkt dat het geschikt is voor de vaart ter zee. |
Bijlage 2 – kaart haven
Toelichting
Inleiding
De verwachting is dat de Omgevingswet in werking treedt op 1 januari 2023. Deze wet bundelt de wetgeving voor de fysieke leefomgeving. De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval bouwwerken, infrastructuur, water, watersystemen, bodem, lucht, landschappen, natuur en cultureel erfgoed.
Gemeentelijke regels over de fysieke leefomgeving worden na invoering van de Omgevingswet samengebracht in één omgevingsplan. Het omgevingsplan bundelt de huidige bestemmingsplannen, de beheersverordeningen, milieuregels en regels uit (andere) lokale verordeningen, die de fysieke leefomgeving wijzigen of direct beïnvloeden. Het is de bedoeling dat daarmee de regelgeving voor inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties overzichtelijker en makkelijker te vinden is.
In de Verordening fysieke leefomgeving gemeente Wageningen staan dus alleen de regels die gaan over de fysieke leefomgeving. Dit is ook het criterium dat de Omgevingswet gebruikt voor het opnemen van regels in het omgevingsplan. Verordeningen en regels met een ander motief, zoals bijvoorbeeld openbare orde en veiligheid, horen hier niet bij. Ook de andere regels die aan de burgemeester bevoegdheden geven, zoals regels over evenementen, horen niet in het omgevingsplan thuis (zie verder onder Aanpak).
Lokale verordeningen
Gemeente Wageningen heeft verschillende verordeningen waar regels in staan die over de fysieke leefomgeving gaan. Als tussenstap naar het ‘echte’ omgevingsplan staan in de Verordening fysieke leefomgeving de regels over de fysieke leefomgeving uit een aantal verordeningen bij elkaar. Het gaat dan om regels van de volgende verordeningen:
- •
Bomenverordening 2021
- •
Bouwverordening Wageningen 1993, herziening 2018
- •
Erfgoedverordening Wageningen 2019
- •
Haven- en kadeverordening Wageningen 2016
- •
Verordening werkzaamheden kabels en leidingen Wageningen 2018
De regels over de fysieke leefomgeving die staan in de Afvalstoffenverordening Wageningen 2016, de Algemene Plaatselijke Verordening 2020 (APV) en de Marktverordening Wageningen 2015 worden eerst geactualiseerd en aan de raad voorgelegd. Daarna voegen we de regels uit die verordeningen (die over de fysieke leefomgeving gaan) toe aan de Verordening fysieke leefomgeving. De Doelgroepenverordening Wageningen 2020 op basis van het Besluit ruimtelijke ordening blijft gelden na inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hij houdt op te gelden op het moment dat de overgangsfase van het omgevingsplan is afgelopen (2029). Dan moet de gemeente dus ook de doelgroepenverordening in het omgevingsplan hebben verwerkt.
Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet bekijken we welke regels van de Verordening fysieke leefomgeving Wageningen een plaats krijgen in het definitieve omgevingsplan.
Doel en uitgangspunten van de Verordening fysieke leefomgeving Wageningen
Het doel van deze verordening is om de regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk overzichtelijk bij elkaar te zetten. Het uitgangspunt is dat dit beleidsneutraal gebeurt: het gaat om het ordenen van de regels en niet om het invoeren van nieuwe regels.
Aanpak
In totaal zijn er 22 verordeningen geanalyseerd. Naast een feitelijke analyse (staan er regels over de fysieke leefomgeving in?) zijn ook kwantitatieve gegevens, het wettelijk kader nu en straks, betrokken medewerkers, afdelingen en instanties in kaart gebracht. Vervolgens is de conclusie getrokken: wel of niet opnemen van de regels in de Verordening fysieke leefomgeving.
In de Omgevingswet staat welke onderwerpen straks in het Omgevingsplan moeten worden geregeld. Het gaat dan om onderwerpen over de fysieke leefomgeving die plaatsgebonden activiteiten betreffen. Denk aan onderwerpen zoals welstand, bouwverordening, erfgoedverordening en bomen.
In de Omgevingswet staat ook welke onderwerpen niet mogen worden geregeld in het Omgevingsplan. Het gaat dan om onderwerpen die een ander motief hebben dan de behartiging van de doelen die in de Omgevingswet staan. Bijvoorbeeld regels over de openbare orde (burgemeestersbevoegdheid), feitelijke handelingen, persoonsgebonden regels, gedragsregels en legesbepalingen.
Er zijn ook nog onderwerpen die wel over (fysieke) leefomgeving gaan, maar ook een ander motief kennen. Het is niet verplicht om deze onderwerpen te regelen in het omgevingsplan, maar het mag wel. Bijvoorbeeld een hondenuitlaatplek: de plek gaat over de fysieke leefomgeving en zou geregeld kunnen worden in het omgevingsplan. Het opruimen van de achtergebleven rommel en het aanlijnen van de honden zijn gedragsregels. Die zijn niet gericht op de fysieke leefomgeving. Over deze onderwerpen zal straks bij het ‘echte’ omgevingsplan een afweging gemaakt moeten worden. In de verordening fysieke leefomgeving Wageningen komen deze onderwerpen niet aan bod.
Bij de beantwoording van de vraag over het wel of niet opnemen van de regels in de Verordening fysieke leefomgeving Wageningen is gebruik gemaakt van de Handreiking Verordeningen en Omgevingsplan van de VNG en de Handreiking Verordening fysieke leefomgeving en B1 van de gemeente Leiden. Ook hebben we verschillende verordeningen fysieke leefomgeving van andere gemeenten bekeken.
Opzet Verordening fysieke Leefomgeving gemeente Wageningen
De Verordening fysieke leefomgeving Wageningen is ingedeeld in 11 hoofdstukken, met daarbij één bijlage. Elk hoofdstuk is onderverdeeld in een of meer afdelingen. Elke afdeling bevat een of meer artikelen.
In het eerste hoofdstuk staan inleidende regels. In de andere hoofdstukken staan regels over bomen, bouwen, erfgoed, de haven en de ondergrondse infrastructuur. Het laatste hoofdstuk is algemeen. Hier staan procedureregels in en straf-, overgangs- en slotregels. Waar dat mogelijk is zijn de regels uit de verschillende verordeningen gebundeld in één van de algemene hoofdstukken. Hierdoor voorkomen we dubbele regels en hebben we minder regels nodig.
Voor de toelichting op de Verordening fysieke leefomgeving Wageningen hebben we zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de toelichtingen van de verschillende losse verordeningen.
Wij hebben ervoor gekozen om de artikelen uit de Verordening fysieke leefomgeving Wageningen zo veel mogelijk te herschrijven in klare taal. Daarmee maken we de verordening beter leesbaar en duidelijker voor zowel de burger als de ambtenaren die met de verordening moeten werken.
Toelichting per hoofdstuk
Hoofdstuk 1 - Inleidende regels
In het eerste artikel verwijzen wij naar een bijlage. Daarin staan de begrippen uit de verordening. Hiermee sluiten we aan bij de structuur van de Omgevingswet.
Hoofdstuk 2 - Afval
Dit hoofdstuk is gereserveerd voor regels over afval. Als de Afvalstoffenverordening Wageningen 2016 is geactualiseerd en vastgesteld door de raad, kunnen de regels over de fysieke leefomgeving overgezet worden naar de Verordening fysieke leefomgeving Wageningen.
Hoofdstuk 3 - Bomen
Bomen en groen in de directe omgeving zijn goed voor het welzijn en de gezondheid van mensen. Ontspannen en recreëren doe je in of onder het groen. Dit is een behoefte die steeds belangrijker wordt in onze haastige maatschappij. Bomen zijn ook het natuurlijke antwoord op de toenemende luchtvervuiling. Ze filteren fijnstof uit de lucht en verbeteren daardoor de luchtkwaliteit. Bomen zijn ook een belangrijk wapen tegen de klimaatverandering. Groeiende bomen leggen CO2 vast – goed tegen het broeikaseffect – en ze brengen verkoeling in de zomer door verdamping en beschaduwing. Bomen zijn essentieel voor de leefbaarheid en dragen bij aan de beeldkwaliteit van straat, wijk en landschap. Ze zijn onderdeel van onze culturele identiteit. Een goede verordening beschermt de waarden en essentiële functies van bomen. Een verordening is voor de gemeente een belangrijk hulpmiddel bij het in stand houden van een goed en gezond bomenbestand.
Dit hoofdstuk 3 geeft een effectieve bescherming van het bomenbestand. Bomen met een stamomtrek van meer dan 60 centimeter en hoger dan 1,30 meter mogen niet gekapt worden. In de arboreta en in Wageningen Hoog geldt een stamomtrek van 50 centimeter of meer. Daarnaast stelt het college een lijst van monumentale bomen vast. De monumentale bomen krijgen vanwege hun bijzondere waarde een speciale status en worden extra beschermd.
Artikel 3.1 Verbod om te vellen
In artikel 3.1 staat het verbod om te vellen of te laten vellen zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, lid 1, sub g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hierna spreken we van kapvergunning. Er zijn enkele uitzonderingen op dit verbod. In die gevallen mag een eigenaar dus zonder kapvergunning vellen.
Er is geen onderscheid tussen vitale en afgestorven houtopstand. Het kan namelijk wenselijk zijn om dode bomen te bewaren vanwege hun ecologisch waardevolle functies of omdat er wettelijk beschermde diersoorten in nestelen. De gemeente kan dan ook optreden tegen iemand die een gezonde boom laat doodgaan of een dode houtopstand weghaalt.
Als het college een concreet bomenbeheerplan (dat wil zeggen op basis waarvan vaststaat welke bomen geveld worden) voor de openbare ruimte of voor het Belmonte Arboretum vaststelt of goedkeurt, dan hoeft geen kapvergunning meer aangevraagd te worden. Tegen de vaststelling van het bomenbeheerplan door het college of het goedkeuringbesluit van het college kan bezwaar gemaakt worden, omdat dit een zogenaamd concretiserend besluit van algemene strekking is. Dit volgt uit de uitspraak Raad van State van 17 februari 2016 naar aanleiding van het Groenbeheerplan voor Wageningen Hoog 2013.
De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden' in de zin van de Wet natuurbescherming). Als iemand houtopstanden wil kappen die onder de Wet natuurbescherming vallen moet een kapmelding bij de provincie ingediend worden. Er zijn enkele uitzonderingen waarbij een kapmelding niet vereist is, deze staan vermeld in art. 4.1 van de Wet natuurbescherming. Zie voor meer details de artikelen 4.1 t/m 4.9 van de Wet natuurbescherming.
Dit hoofdstuk is wel van toepassing op houtopstanden buiten de bebouwde kom die niet beschermd worden door de Wet natuurbescherming.
Wanneer de Omgevingswet ingaat, gaat de Wet natuurbescherming hierin op. De Omgevingswet biedt straks richtlijnen voor regels en maatregelen die de natuur beschermen.
Artikel 3.2 Lijst van monumentale bomen
De gemeente hanteert een lijst van monumentale bomen. Daarop staan bomen en andere houtopstanden die wij duurzaam willen behouden. Die mogen alleen bij hoge uitzondering gekapt worden.
Per boom of houtopstand is een redengevende beschrijving aanwezig. Daarin staat waarom deze boom of houtopstand monumentaal is. De beschrijving geeft inzicht en duidelijkheid over de natuur-,
milieu-, cultuurhistorische en andere waarden en eventueel bijzondere functies van de houtopstand. Daarnaast is de redengevende beschrijving een toetsingskader voor een kapvergunning. Daardoor kan het college een beter gemotiveerd en afgewogen besluit nemen. Dit voorkomt niet alleen juridische complicaties, maar creëert ook draagvlak voor het duurzaam in stand houden van deze monumentale bomen.
Dit artikel geeft verder een aantal algemene richtlijnen waaraan een lokale monumentale boom minimaal moet voldoen. Het is belangrijk om de eigenaar en/of zakelijk gerechtigde en het kadastrale perceelsnummer te weten. Daarnaast zijn specifieke waarden belangrijke gegevens om vast te leggen.
Artikel 3.3 Aanvraag kapvergunning monumentale boom
De ministeriele Regeling omgevingsrecht (Mor), artikel 1.3, 1.4 en 7.5, regelt hoe iemand een kapvergunning moet aanvragen.
Voor een kapvergunning komt dat neer op de volgende vereisten:
- a.
In de vergunningaanvraag vermeldt de aanvrager of diens gemachtigde naam, adres, woonplaats en e-mailadres.
- b.
De aanvrager geeft aan om welke houtopstand of houtopstanden het gaat en nummert deze.
- c.
Per nummer geeft de aanvrager het volgende aan:
- •
de soort houtopstand
- •
de locatie van de houtopstand op het voor-, zij- of achtererf
- •
de diameter van de stam in centimeters, gemeten op 1,3 meter vanaf het maaiveld
- •
de mogelijkheid tot herbeplanten of het voornemen op een andere, aan te duiden locatie te herplanten. De aanvrager vermeldt dan het aantal en de soort.
- •
Op grond van artikel 3.3 lid 1 moet in alle gevallen een vergunning aangevraagd worden voor het vellen van een monumentale boom, dus ook in geval van onderhoud, als de boom binnen 3 meter van een hoofdgebouw staat etc.
Artikel 3.4 Beoordelingscriteria
Het bevoegd gezag kan om verschillende redenen een kapvergunning weigeren of (onder voorschriften) verlenen. Deze criteria in lid 2 worden nader uitgewerkt in door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen beleidsregels.
Lid 3: Bomen hebben vele positieve eigenschappen. Toch geven ze ook aanleiding voor klachten. Het gaat dan vaak om het ervaren van hinder en overlast, wat subjectief is. Iedereen wordt geacht enige mate van hinder te accepteren. Het is moeilijk om die mate van hinder te objectiveren. Criteria kunnen helpen om de klacht op de juiste manier te behandelen. We willen ook voorkomen dat klachten die op het oog identiek lijken toch anders worden aangepakt omdat er andere criteria gelden. Dat kan ervoor zorgen dat inwoners willekeur ervaren.
Er is hinder van bomen die we moeten accepteren. Namelijk blad- en vruchtafval. Biologische processen van de boom zoals bessen(val), vruchten, stuifmeel, pluisvorming, insecten en bladval zien we niet als overlast, maar als te dulden hinder. Alleen in extreme gevallen waarin uitzonderlijk grote overlast is ontstaan, is er een grond om een boom te verwijderen. Of sprake is van zware of lichte hinder is afhankelijk van aard, ernst en duur van de hinder.
Het college heeft beleidsregels vastgesteld waarin staat dat ernstige schaduwwerking op zonnepanelen een aanleiding kan zijn voor een kapvergunning.
Lid 4: Er is niet snel sprake van groot maatschappelijk belang. Een voorbeeld kan zijn dat de kap van een boom nodig is voor de aanleg van woonwijken of wegen. Daarbij wordt altijd eerst onderzocht of er mogelijkheden zijn de boom te behouden en om de boom heen te werken. Is dat echt niet mogelijk, dan kan op grond van groot maatschappelijk belang een kapvergunning worden verleend.
Artikel 3.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften
De herplantvoorschriften zijn altijd concreet en precies, bijvoorbeeld naar locatie, boomsoort of grootte.
Het college kan de regels over de aard en omvang van de herplantplicht nader uitwerken in beleidsregels (artikel 8.7).
Er is een mogelijkheid om iemand een financiële bijdrage op te leggen. Het college bepaalt de hoogte ervan. De bijdrage gaat in het Groenfonds gemeente Wageningen en wordt gebruikt voor herplant, onderhoud of instandhouding van (monumentale) bomen en niet voor extra snoeien. In de beleidsregels wordt het Groenfonds verder uitgewerkt.
Het college kan ook concrete voorschriften opleggen op grond van onder andere de geldende natuurbeschermingsregels, Wet natuurbescherming, EU Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijnen. Bijvoorbeeld dat er buiten het broedseizoen gekapt moet worden. Of dat er zodanig geveld moet worden dat beschermde planten of paddenstoelen in de buurt behouden blijven.
Artikel 3.6 Noodkap
Artikel 6.2 Wabo luidt als volgt: “In gevallen waarin het onverwijld in werking treden van een beschikking als bedoeld in artikel 6.1 naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig is, kan het in afwijking van dat artikel bepalen dat zij terstond na haar bekendmaking in werking treedt.”
Dit betekent dat een noodkap in principe altijd vooraf schriftelijk bekend moet worden gemaakt.
Artikel 3.7 Herplant-/instandhoudingsplicht
Het bevoegd gezag legt bij illegale kap een herplantplicht op. Als dat niet kan, dan moet er een financiële compensatie komen. Hiervoor is het Groenfonds gemeente Wageningen. Het college kan nadere beleidsregels vaststellen. Als een monumentale boom illegaal geveld wordt, is herstel van de situatie nooit mogelijk, ook niet met herplant. In die situatie legt het college altijd een financiële compensatie op.
Artikel 3.8 Afstand tot de erfgrenslijn
De leden één en twee van artikel 42 Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek geeft het bekende verwijderingsrecht voor bomen binnen twee meter en heesters en hagen binnen een halve meter van de erfgrenslijn. Maar in artikel 5:42 lid 2 is bepaald dat de regeling van het Burgerlijk Wetboek geldt: "tenzij ingevolge een verordening of een plaatselijke gewoonte een kleinere afstand is toegelaten". In deze verordening wordt de erfgrensafstand tot nul gereduceerd om heesters, hagen en bomen op korte afstand van de erfgrens zo goed mogelijk te beschermen.
Artikel 3.9 Bestrijding van boomziekten
Dit artikel is bedoeld om besmettelijke boomziekten, zoals de iepziekte, adequaat te kunnen bestrijden. Belangrijk is dat we voorkomen dat besmetting zich verspreidt. In het vierde lid staat een bijzondere bestuursdwangbevoegdheid in aanvulling op de bestuursdwangbevoegdheid die de gemeente al heeft. Dit heeft te maken met de ernst van de zaak en de noodzaak om snel en doeltreffend op te kunnen treden.
Wanneer er sprake is van een aanschrijving van het college om een boom te kappen, dan hoeft er geen kapvergunning meer aangevraagd te worden.
Artikel 3.10 Bescherming publieke bomen
Het is verboden om bomen te beschadigen of te snoeien, of te gebruiken voor andere doeleinden dan waarvoor zij zijn bedoeld. Dit verbod spreekt voor zich. Als mensen overlast ervaren van gemeentebomen, kunnen zij dit melden bij de servicelijn van de gemeente. De gemeente bekijkt dan wat er mogelijk is. Het is niet toegestaan om zelf iets aan de overlast te doen.
Artikel 3.11 Uitzicht belemmerende beplanting
Soms is houtopstand belemmerend of hinderlijk voor wegverkeer. De gemeente kan de eigenaar dan verplichten om hier iets aan te doen, bijvoorbeeld door te snoeien, op te binden of weg te halen. Dit gaat zoveel mogelijk in overleg.
Wanneer er sprake is van een formele brief (aanschrijving) van het college om een boom te kappen, dan hoeft er geen kapvergunning meer aangevraagd te worden.
Hoofdstuk 4 - Bouwen
Artikel 4.1.1 Bodemonderzoek
Dit artikel bevat het verbod tot bouwen op verontreinigde grond. Bij dit artikel is een uitvoerige toelichting geplaatst waarin de hele route van een bodemonderzoek wordt beschreven, de van toepassing zijnde normen en de relatie wordt aangeduid met de voorschriften uit de Woningwet en de Regeling omgevingsrecht.
De hierna vermelde toelichting per artikellid is beknopt. Een uitvoeriger beschrijving van het hele proces staat vermeld in de toelichting bij artikel 4.2.1. Beide toelichtingen moeten in combinatie met elkaar worden gelezen.
Lid 1: Uit de systematiek van NEN 5740:2009+A1:2016nl volgt dat voorafgaand aan het milieuhygiënisch bodemonderzoek eerst een vooronderzoek volgens NEN 5725 wordt uitgevoerd - ook wel historisch onderzoek genoemd - ten behoeve van het formuleren van de onderzoekshypothese en een eventuele onderverdeling van het terrein. Als het vooronderzoek naar de historie en de bodemgesteldheid uitwijst dat de locatie onverdacht is, kan het bevoegd gezag op basis van het derde lid besluiten af te wijken van de verplichting tot het uitvoeren van het verkennend onderzoek. Het bodemonderzoek volgens NEN 5740:2009+A1:2016nl is niet toereikend om asbest in grond te onderzoeken. Daartoe is de NEN 5707+C2017 nl ontwikkeld.
Lid 3: De mogelijkheid om geen onderzoeksgegevens op te vragen wordt geboden door artikel 4.4, lid 2 Bor. Er komt geen afzonderlijk besluit tot het afwijken, geen beschikking. De omgevingsvergunning van de Wabo is er immers op gericht alles in één brede omgevingsvergunning te regelen.
Lid 4: Bouwwerken met een beperkte instandhoudingtermijn kunnen velerlei zijn, van klein tot groot en voor een zeer divers gebruik. Vermelding van deze categorie betekent niet dat in alle gevallen kan worden afgeweken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport. De gemeente kan hiervoor beleid ontwikkelen.
Lid 5: De strekking van dit lid is het tegengaan dat een bodemonderzoek plaatsvindt voordat de bestaande bebouwing wordt gesloopt en eventueel ten gevolge van deze werkzaamheden een bodemverontreiniging optreedt die dan niet wordt gesignaleerd. Dit betekent dat het resultaat van een bodemonderzoek niet altijd kan worden overgelegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarom behoort dit onderzoek tot de bescheiden die ook later kunnen worden ingediend.
Artikel 4.2.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
In het tweede lid van artikel 8 van de Woningwet wordt aan de gemeenteraden de opdracht gegeven om in de bouwverordening voorschriften op te nemen over het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem. In het derde lid van genoemd artikel 8 is uitgewerkt op welke bouwwerken deze voorschriften betrekking dienen te hebben. Het woord uitsluitend in de redactie van dit derde lid duidt erop dat aanvulling in de bouwverordening niet is toegestaan.
De indieningvereisten voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, waartoe het bodemonderzoek behoort, staan in de Regeling omgevingsrecht. De structuur is als volgt:
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen moet een onderzoeksrapport betreffende de bodemgesteldheid worden overgelegd, aldus artikel 2.4 onder d. van de Regeling omgevingsrecht.
Artikel 4.4, lid 2 van het Bor bepaalt dat gegevens en bescheiden waarover het bevoegd gezag al beschikt, niet opnieuw behoeven te worden verstrekt. Dit geldt in beginsel ook voor gegevens die zijn verstrekt in de periode dat de Wabo nog niet in werking was getreden, en die als archiefbescheiden in bewaring worden gehouden als bedoeld in artikel 3 van de Archiefwet 1995. Uit het algemene bestuursrecht volgt dat het bevoegd gezag wel gehouden is de volledigheid en actualiteit te toetsen van de gegevens en bescheiden die de aanvrager niet bij de aanvraag verstrekt, omdat deze al in het bezit van het bevoegd gezag zijn.
Als blijkt dat de ingediende bescheiden (waaronder het bodemonderzoeksrapport) onvoldoende zijn en dit gebrek niet kan worden opgelost door het stellen van een voorwaarde bij de vergunningverlening, wordt de aanvrager in overeenstemming met artikel 4:5 van de Awb in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen.
Als de aard van het bouwplan daartoe aanleiding geeft, kan het bevoegd gezag in een voorwaarde bij de omgevingsvergunning bepalen dat de desbetreffende gegevens en bescheiden alsnog moeten worden verstrekt voordat met de bouw mag worden begonnen. Tevens wordt hierbij een termijn gesteld en een exacte aanduiding welke gegevens en bescheiden worden verlangd, aldus de Regeling omgevingsrecht.
De gezondheidsrisico’s voor de mens bij het gebruik van het bouwwerk vormen in deze benadering het onderscheidend criterium. Veiligheid en gezondheid zijn immers sinds de invoering van de Woningwet in 1901 belangrijke grondslagen van de wet. Gelet op de uitgangspunten van de Woningwet, kan de schade voor het milieu geen motief zijn voor de voorschriften in de bouwverordening met betrekking tot het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond. Dit in tegenstelling tot de Wet bodembescherming waarbij het herstel van de functionele eigenschappen van de bodem voor mens, plant en dier centraal staat.
Met de inwerkingtreding van de Wabo is dit onderscheid minder van belang. Deze wet verenigt in een overkoepelend vergunningstelsel milieueisen, bouw- en sloopeisen. Zie artikel 6.2, sub c van de Wabo.
Bouwwerken bestemd voor het verblijf van mensen
Het doel van de voorschriften is dat niet wordt gebouwd op een bodem die dusdanig verontreinigd is, dat hierdoor gevaar voor de gezondheid van personen ontstaat.
Wat verstaan moet worden onder ‘bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven’ wordt in de Memorie van toelichting bij de Wet tot wijziging van de Woningwet inzake het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond (TK 1995-1996, 24 809, nr. 3) nader omschreven. Het gaat dan over bouwwerken waarin dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven, bijvoorbeeld om te werken of onderwijs te geven of te genieten. Bij ‘enige tijd’ moet gedacht worden aan een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk)dag. Het gaat dus niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om een meer structureel (over een langere periode dan één dag) twee of meer uren verblijven van dezelfde mensen in het gebouw.
Gebouwen voor het opslaan van materialen of goederen, voor het telen of kweken van land- en tuinbouw producten evenals gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals elektriciteitshuisjes en gebouwen voor de waterhuishouding of -zuivering, worden in de Memorie van toelichting genoemd als voorbeelden van bouwwerken waarin niet voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven. De omstandigheid dat in deze bouwwerken wel eens mensen aanwezig zijn, bijvoorbeeld voor het verrichten van over het algemeen kort durende werkzaamheden, zoals onderhoudswerkzaamheden, maakt die gebouwen nog niet tot gebouwen die feitelijk zijn bestemd voor het verblijven van mensen. In de Nota naar aanleiding van het verslag (TK, 1997-1996, 24809, nr. 5, p. 6) wordt naar aanleiding van Kamervragen verder opgemerkt dat een recreatiewoning (in termen van het Bouwbesluit een logiesverblijf) onder het begrip ‘voortdurend of nagenoeg voortdurend verblijven van mensen’ valt, terwijl dit niet geldt voor een schuur of garage bij een woning.
Bouwwerken die de grond niet raken
Hierbij moet gedacht worden aan dakkapellen en het realiseren van een extra verdieping op een gebouw. De Memorie van toelichting noemt in dit kader ook vergunningplichtige inpandige verbouwingen, werkzaamheden aan een fundering of het maken van een kelder als voorbeeld. Als de bouwwerkzaamheden gepaard gaan met een functiewijziging kan echter onverminderd bodemonderzoek worden geëist.
Bevoegd gezag bij ernstig en niet-ernstig geval van bodemverontreiniging
Burgemeester en wethouders zijn het bevoegde gezag om te beslissen of bij niet-ernstige gevallen van bodemverontreiniging mag worden gebouwd.
Gedeputeerde staten of burgemeester en wethouders van de gemeenten, die daartoe zijn aangewezen, zijn het bevoegde gezag ten aanzien van de te nemen saneringsmaatregelen, indien sprake is van een ernstig geval van verontreinigde grond zijn.
Bij Besluit aanwijzing bevoegd gezag gemeenten Wet bodembescherming (Besluit van 12 december 2000) zijn gemeenten aangewezen die voor de toepassing van delen van deze wet worden gelijk gesteld met een provincie (art. 88, zevende lid Wet bodembescherming). Het gevolg is dat de provincie bevoegd gezag is en dat de vier grote steden op grond van de Wbb plus nog 25 aangewezen gemeenten bevoegd gezag zijn krachtens genoemd Besluit.
Met de invoering van de Waterwet is het waterbodembeheer van de Wet bodembescherming overgegaan naar de Waterwet.
Hoe werkt de verbodsbepaling in de praktijk
Indien noch uit een bodemonderzoek noch op basis van een redelijk vermoeden kan worden gesteld dat sprake is van een ernstig geval van verontreiniging geldt er voor de omgevingsvergunning voor het bouwen geen aanhoudingsverplichting en moet het bevoegd gezag beslissen op de bouwaanvraag. Het feit dat geen sprake is van een ernstig geval van verontreiniging neemt echter niet weg dat toch sprake kan zijn van een verontreinigingsgraad waarbij gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers van het bouwwerk. Hoewel het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen in deze gevallen formeel kan weigeren, zal echter veelal volstaan kunnen worden met het stellen van aanvullende voorwaarden dat bepaalde voorzieningen worden getroffen.
Voor gevallen met een ernstige bodemverontreiniging geldt een aanhoudingsverplichting totdat het bevoegde gezag als bedoeld in de Wet bodembescherming een saneringsplan heeft goedgekeurd. Zodra het saneringsplan is goedgekeurd dient een beslissing te worden genomen op de bouwaanvraag. Ook in deze gevallen zal de vergunning in de regel verleend kunnen worden onder de voorwaarde dat vooruitlopend op de aanvang van de bouwwerkzaamheden, de op grond van het goedgekeurde saneringsplan noodzakelijke voorzieningen worden getroffen.
Artikel 4.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Niet ernstige gevallen van bodemverontreiniging, waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag toch nog sprake is van een onaanvaardbare verontreinigingsgraad, zijn meestal overzichtelijke gevallen. Op korte termijn en zonder de noodzaak van saneringsonderzoek is aan te geven op welke wijze het verontreinigingsprobleem kan worden ondervangen.
In dit soort niet ernstige gevallen hoeft de conclusie, dat het terrein verontreinigd is, niet te leiden tot weigering van de omgevingsvergunning voor het bouwen.
In de voorwaarden van de omgevingsvergunning voor het bouwen kan aangegeven worden op welke wijze het terrein gesaneerd moet worden en - in relatie tot de bouw - op welk tijdstip. Als saneringsvoorwaarden valt te denken aan:
- •
de voorwaarde, dat onder het bouwwerk een isolerende en dampremmende laag wordt aangebracht;
- •
de voorwaarde, dat een bepaald deel van de bodem wordt afgegraven en afgevoerd, alsmede het aanbrengen van een schone bodemlaag;
- •
de voorwaarde, dat een pompinstallatie ter zuivering van het grondwater wordt aangebracht en gedurende een aantal jaren na de totstandkoming van het bouwwerk in stand wordt gehouden.
Er wordt op gewezen, dat sanering in deze gevallen in principe een verantwoordelijkheid van de aanvrager om omgevingsvergunning voor het bouwen is. Het kan in het belang van de aanvrager zijn, als deze bij het overleggen van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen voor het bouwen op een verontreinigde bodem tevens aangeeft hoe deze de sanering denkt te laten plaatsvinden.
Ook bouwaanvragen waarbij sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging kunnen op grond van dit artikel worden afgedaan.
Artikel 4.3.1 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften
Dit artikel heeft betrekking op de door het Nederlands Normalisatie-instituut (NNI) uitgegeven normen (NEN’s), voornormen (NVN’s) en praktijkrichtlijnen (NPR’s).
Hoofdstuk 5 - Erfgoed
De Erfgoedverordening 2019 is in zijn geheel geïntegreerd in de Verordening fysieke leefomgeving Wagening. Hierbij zijn de aanpassingen die nodig zijn als de Omgevingswet wordt ingevoerd meegenomen. Hierbij is gebruik gemaakt van de modelverordening erfgoed van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG).
De eerste afdeling (5.1) geeft het college de bevoegdheid om gemeentelijke monumenten, gemeentelijke archeologische monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten aan te wijzen. De bevoegdheid omvat ook het aanpassen en intrekken van deze aanwijzingen.
In de formulering van deze bevoegdheden is de zinsnede "al dan niet op aanvraag van een belanghebbende" geschrapt. Hier is geen inhoudelijk wijziging mee beoogd; de tekst is geschrapt omdat deze overbodig is. Uit de Algemene wet bestuursrecht volgt al dat een belanghebbende (inclusief rechtspersonen die bepaalde algemene belangen behartigen) een verzoek kan indienen om een besluit te nemen. Het is niet nodig dit apart in een verordening te vermelden.
In de tweede afdeling (5.2) zijn de procedures geregeld die van toepassing zijn op de aanwijzingsbevoegdheden uit Afdeling 5.1. De Erfgoedverordening bevatte hier nog veel termijnen voor advisering. Het is echter wenselijk om het regelen van termijnen in de verordening te beperken tot beslistermijnen en andere belangrijke termijnen. Termijnen voor advisering kunnen geregeld worden in werkafspraken en hoeven geen plaats te hebben in deze verordening. Bovendien zijn al veel van deze termijnen voor advisering opgenomen in de verordening die de betreffende adviescommissies regelt (Verordening op de gemeentelijke adviescommissie Wageningen 2022).
Afdeling 5.3 bevat vervolgens de regels voor het omgaan met gemeentelijke (archeologische) monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten.
Het verbod op het vernielen en beschadigen van gemeentelijke monumenten is uitgebreid met een verbod op het onthouden van het onderhoud dat voor de instandhouding van het monument nodig is. Dit is een absoluut verbod; het is niet mogelijk om hier een vergunning of ontheffing voor te verlenen.
Voor wijzigen van gemeentelijke monumenten geldt wel een vergunningstelsel. De regels hiervan zijn aangepast aan de meest recente modelverordening van de VNG. Concreet betekent dit dat een uitzondering voor vergunningplicht is ingevoerd in gevallen waarin het gewoon onderhoud betreft of activiteiten die het monument niet wijzigen.
Afdeling 5.4 regelt specifiek de instandhouding van gemeentelijke archeologische monumenten en archeologische terreinen. De regels over dit onderwerp zijn afgeslankt ten opzichte van de Erfgoedverordening 2010, onder andere door het schrappen van zich niet meer voordoende uitzonderingen.
Afdeling 5.5 bevat ten slotte enkele financiële bepalingen. Deze zijn ongewijzigd overgenomen uit de Erfgoedverordening, met dien verstande dat deze zijn aangepast voor zover artikelen zijn vervallen.
Hoofdstuk 6 – Haven en kade
De Haven- en kadeverordening Wageningen 2016 is geheel geïntegreerd in de Verordening fysieke leefomgeving Wageningen. Dit hoofdstuk bevat de kaderstellende regels die van toepassing zijn op schepen wanneer deze een haven aandoen die wordt beheerd door de gemeente. Hiermee worden de gemeentelijke belangen beschermd en tegelijkertijd worden de rechten en plichten van zowel de scheepvaart als de havenbeheerders inzichtelijker gemaakt. Daarbij heeft dit hoofdstuk voor ogen dit alles op een overzichtelijke, duidelijke manier te regelen, ontdaan van overbodige regels en administratieve lasten.
Artikel 6.1.1 Toepassingsgebied
Het begrip haven omvat die wateren die in het beheer zijn van de gemeente en die voor de scheepvaart open staan, met inbegrip van de daartoe behorende havenwerken (kades, meeraangelegenheden, etc.). Ter afbakening en verduidelijking is de haven op de kaart in bijlage 2 aangegeven. Deze regels in dit hoofdstuk zijn daarmee in beginsel van toepassing op alle wateren binnen de gemeentegrenzen die in het beheer zijn van de gemeente en die voor de scheepvaart open staan, evenals de daartoe behorende havenwerken. Binnen het toepassingsbereik vallen ook wateren die aan anderen toebehoren, maar door de gemeente worden beheerd, een openbaar karakter hebben en/ of op enigerlei wijze voor het publiek toegankelijk zijn.
Artikel 6.1.4 Geldigheidsduur
Het tweede lid bepaalt dat een ontheffing, als deze wordt verleend voor een eenmalige gedraging of handeling, wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling, maar niet voor een duur langer dan zes maanden. Een gedraging of handeling die langer duurt dan zes maanden kan worden beschouwd als een activiteit die vergunningplichtig is op grond van de Wet milieubeheer.
Artikel 6.1.5 Weigerings-, wijzigings- en intrekkingsgronden
Onder het bepaalde in onderdeel c worden ook beleidswijzigingen bedoeld. Deze kunnen aanleiding zijn voor intrekking of wijziging van een vergunning of ontheffing. Daarbij worden vanzelfsprekend de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht genomen.
Artikel 6.1.7 Normadressaat
Dit artikel bepaalt tot wie de voorschriften van de verordening zich richten. Tenzij uit de tekst anders blijkt, is de kapitein of de schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. De kapitein of schipper is degene die de feitelijke leiding heeft over een schip. Dit is in principe de (papieren) kapitein of schipper, maar kan ook zijn vervanger zijn, of iemand anders van de bemanning die op dat moment de feitelijke leiding heeft. Overalwaar in de verordening staat “het is verboden”, richt de norm zich dus in de eerste plaats tot de kapitein, de schipper, of zijn plaatsvervanger.
Wij benadrukken dat er enkele artikelen in de verordening zijn opgenomen waarin expliciet is bepaald dat iedereen zich aan dat voorschrift dient te houden. De normen in die artikelen richten zich dus niet alleen tot de kapitein of de schipper, maar tot iedereen. Voor dit systeem is in deze verordening gekozen om eenduidigheid ten aanzien van het normadressaat te verkrijgen. Bijkomend voordeel is dat niet langer in elk artikel afzonderlijk behoeft te worden bepaald tot wie de norm zich richt.
In het tweede lid is bepaald dat bij afwezigheid van een kapitein of een schipper, de exploitant verantwoordelijk is voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. Deze bepaling is opgenomen voor de gevallen waarin een ponton of een ander soort schip is afgemeerd en er geen bemanning (meer) aan boord is.
Artikel 6.1.8 Aanwijzing havenmeester
Artikel 6.2.1 vormt de basis voor het college om de havenmeester aan te wijzen.
De hier bedoelde havenmeester is de havenmeester van Wageningen.
Artikel 6.2.1 Verkeerstekens
In het Rijnvaartpolitiereglement (hierna: RPR) is een voor Nederland uniform systeem van verkeerstekens geregeld. Om dit systeem niet te doorkruisen, is in dit artikel vastgelegd dat dezelfde tekens worden gebruikt ten behoeve van de orde en veiligheid in de haven. Het RPR regelt de verkeersafhandeling, terwijl de verordening het havengebruik regelt vanuit bepaalde belangen (milieu, orde en veiligheid).
Artikel 6.2.2 Ligplaatsenoverzicht
Door het vaststellen van een ligplaatsenoverzicht kan het college bepalen waar in de haven schepen ligplaats mogen nemen. Zo nodig kan ook bepaald worden dat bepaalde plaatsen of gebieden bestemd zijn voor schepen van bepaalde categorieën of voor ligplaatsvergunninghouders. Het college werkt dit uit op een kaart.
Afhankelijk van de situatie bij aankomst in de haven dienen schepen zoveel mogelijk rekening te houden met de volgende afmetingen:
- •
schepen met een lengte van 100 meter of meer zoveel mogelijk op steiger 1 of steiger 5;
- •
schepen met een lengte tot 100 meter op de steigers 2 tot en met 4;
- •
schepen met een lengte van minder dan 90 meter kunnen in overleg met de havenmeester afmeren in de havenkom kade ’t Stek.
Artikel 6.2.6 Verhalen van schepen
In bepaalde gevallen moeten schepen - in verband met de orde, veiligheid of het milieu - verhaald kunnen worden, ook al liggen deze schepen er in overeenstemming met de daarvoor toepasselijke regels of met toestemming van het college.
De eigenaar, exploitant, beheerder of gebruiker van een schip kan op basis van dit artikel schriftelijk worden verzocht binnen een redelijke termijn het schip te verhalen naar een andere ligplaats. Als medewerking wordt geweigerd, kan het schip verhaald worden.
Het derde lid regelt dat schepen in verband met de veiligheid of het milieu met spoed – en voor rekening en risico van de exploitant - verhaald kunnen worden als zich een calamiteit voordoet in de haven of als de exploitant onbekend is. Bij een brand zouden de schepen bijvoorbeeld in de weg kunnen liggen voor incidentenbestrijdingsvaartuigen.
Artikel 6.2.7 Gebruik van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven
Dit artikel beoogt bescherming van de onderwaterinfrastructuur in de haven. In, onder en langs de haven bevinden zich onder meer kunstwerken, kabels, tunnels, pijpleidingen, kades en zinkers. Het gebruik van voortstuwers (schroeven), boegschroeven of hekschroeven kan schade veroorzaken aan deze voorzieningen, als het in andere gevallen wordt gebruikt dan voor het bereiken of verlaten van een ligplaats. Onder gebruik wordt in dit geval verstaan, dat de schroeven een daadwerkelijke waterverplaatsing genereren; als de schroeven dit niet doen, zoals bijvoorbeeld het geval is bij een verstelbare schroef in een neutrale positie, dan is dit artikel niet van toepassing.
Het verbod van dit artikel geldt ook in die situaties waarbij het schip op spudpalen ligt of als men anders dan noodzakelijk voor het ontmeren of afmeren, het schip gaande houdt of tegen de kade of oever drukt waarbij het schip niet met meerdraden is afgemeerd. De waterverplaatsing door schroeven zoals bedoeld in dit artikel is verboden, omdat het gaande houden van schepen in de haven gevaarlijke situaties kan veroorzaken. Voorts kan – met name – het proefdraaien van machines, maar ook het trachten los te komen als een schip aan de grond zit, grote schade veroorzaken. Het bij- of afdraaien door een bunker- of bevoorradingsschip, dat afgemeerd is aan een ander schip, ter voorkoming van schade levert een verwaarloosbaar risico op voor de haveninfrastructuur en is gelet op de vaak moeilijke afmeersituatie ter voorkoming van directe schade aanvaardbaar.
Ten slotte is in het artikel een verplichting opgenomen dat tijdens het inwerking zijn van voortstuwers, boegschroeven of hekschroeven een persoon in de stuurhut aanwezig dient te zijn die bekend is met de bediening van het schip. In de praktijk is gebleken dat dit regelmatig niet het geval is. Dit kan tot zeer gevaarlijke en ongewenste situaties leiden. Voor schepen die zijn uitgerust met een “Alleenvaartcertificaat” geldt de verplichting om een persoon in de stuurhut te hebben niet.
Artikel 6.2.9 Overlast door derden aan vaartuigen
In de praktijk van de haven komt het regelmatig voor dat handelingen plaatsvinden, zoals het vasthouden en losmaken van schepen alsmede het zich begeven en bevinden op schepen, die onrechtmatig zijn. Met de invoeging van dit artikel wordt handhaving mogelijk gemaakt.
Artikel 6.2.10 Melding bedrijfsstoring , gebrek of schade
Dit artikel bevat de verplichting om alle bedrijfsstoringen, gebreken of schades aan boord van een schip, die een gevaar voor het schip of de omgeving kunnen opleveren aan de havenmeester te melden. Een voorbeeld hiervan is het niet functioneren van de inert gasinstallatie op een tankschip. De bepaling is van toepassing op alle schepen en is een aanvulling op de meldingsartikelen van de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen die alleen van toepassing is op zeeschepen met gevaarlijke stoffen. De melding vindt plaats per telefoon op nummer: 06-46008113 of per E-mail op mailadres: haven@wageningen.nl of via de marifoon op VHF-kanaal 12.
Artikel 6.3.1 Binnenvaren haven met lading, vallende onder de Wet VBG of ADN , verontreiniging van lucht; stank, hinder of risico veroorzakende stoffen
Het verbod in lid 1 beperkt zich tot handelingen die plaatsvinden aan boord van een schip; handelingen gepleegd aan wal vallen hierbuiten. Het is onder meer verboden om aan boord van een schip, door middel van geperst gas of stoom, het uitlaatgassensysteem van verbrandingsmotoren naar de buitenlucht door te blazen, waardoor roet uit het schip ontsnapt.
Op grond van het tweede lid kan het college ontheffing verlenen van het verbod, bijvoorbeeld als dit bij kan dragen aan het voorkomen van een schoorsteenbrand bij een schip dat al langer stilligt.
Artikel 6.3.3 Melding en verwijdering van te water geraakte stoffen of voorwerpen
Uit het oogpunt van veiligheid en het voorkomen van belemmeringen van de vaarweg regelt dit artikel dat als stoffen of voorwerpen te water geraken, hiervan onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de havenmeester. Deze kennisgeving is niet aan voorschriften verbonden. Vervolgens dient de stof of het voorwerp – voor zover mogelijk – onmiddellijk te worden verwijderd.
Artikel 6.3.4 Veilige toegang
In de havenpraktijk doen zich bij de betreding van schepen regelmatig zeer gevaarlijke en onaanvaardbare situaties voor. Daarom wordt voorgeschreven dat schepen in principe over een toegang dienen te beschikken waardoor – in redelijkheid – geen gevaar of schade voor personen kan ontstaan.
Voor met name binnenschepen is het in sommige gevallen echter niet mogelijk of zeer onpraktisch om een dergelijke toegang tot het schip mogelijk te maken. Enerzijds is dit het geval bij laad- of loshandelingen. Door het laden of lossen van lading aan boord van een binnenschip, kan het schip aanzienlijk bewegen. In dit soort situaties kan een veilige toegang niet worden gegarandeerd, sterker nog een toegang is in dit soort gevallen juist onveilig. Anderzijds meert een binnenschip soms kort af, bijvoorbeeld om passagiers of een auto af te zetten. Om bij dit soort korte handelingen van een binnenschipper te eisen dat hij een veilige toegang creëert, zou een onevenredige belasting voor een binnenschipper opleveren.
Artikel 6.3.5 Verbod gebruik hoofdmotor
Het komt zeer regelmatig voor dat afgemeerde schepen hun hoofdmotor onnodig laten draaien, anders dan direct voor vertrek van het schip. Dit betekent een onnodige belasting van het milieu en het kan hinder voor omwonenden veroorzaken. Het artikel betreft geen absoluut verbod, maar is afhankelijk van een aanwijzing van gebieden door het college. Bovendien kan het college ontheffing verlenen van het verbod, bijvoorbeeld ten dienste van proefdraaien van de hoofdmotor.
Artikel 6.3.8 Deugdelijk afmeren
In de praktijk komt het regelmatig voor dat een schip slechts op een steekeind is afgemeerd en men vervolgens overgaat tot lossen of laden. Hierdoor bestaat het gevaar dat lading in het oppervlaktewater wordt gemorst of materiële schade aan schip of haveninfrastructuur ontstaat. Om hiertegen op te kunnen treden is dit artikel opgenomen. De hier geformuleerde norm richt zich tot iedereen. Hierdoor kan ook degene die het schip laadt of lost vanaf de wal gehouden worden aan de verplichting.
Artikel 6.3.9 Gebruik van ankers
In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals, bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van ankers zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is als uitgangspunt genomen dat het in de haven verboden is van een anker gebruik te maken, met uitzondering van de gevallen genoemd in het eerste lid.
Artikel 6.3.10 Gebruik van spudpalen
In de onderwaterbodem van de haven bevinden zich op een groot aantal plaatsen infrastructurele voorzieningen, zoals, bodembescherming, leidingen en kabels. Het gebruikmaken van spudpalen zonder vooraf kennis te nemen van de locaties van deze infrastructurele voorzieningen kan leiden tot beschadiging hiervan. Om dit te voorkomen is als uitgangspunt genomen dat het in de haven verboden is van spudpalen gebruik te maken, tenzij dit geschiedt overeenkomstig de aangebrachte verkeerstekens en nadere aanduidingen. Daarnaast kan het college ontheffing of vrijstelling verlenen van het verbod, voor zover daartoe aanleiding is.
Artikel 6.3.12 Gebruik generatoren door binnenschepen
Het is verboden om in een door het college aan te wijzen gebied aan boord van een binnenschip een generator te gebruiken. In het kader van het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de (lokale) luchtkwaliteit worden in de haven bij de openbare ligplaatsen voor de binnenvaart aansluitingen voor de afname van elektriciteit (ten behoeve van de binnenvaart) gerealiseerd. Op het moment dat het op een ligplaats dermate druk is met binnenschepen dat geen aansluitingen meer beschikbaar zijn (bijvoorbeeld tijdens kerst of andere feestdagen), of voor binnenschepen die voor hun elektriciteitsvoorziening meer stroom nodig hebben dan de walstroomvoorziening kan leveren, kan het college ontheffing of vrijstelling verlenen van het verbod.
Artikel 6.3.13 Verrichten van werkzaamheden
Dit artikel geeft regels over het verrichten van werkzaamheden aan schepen; hieronder vallen ook werkzaamheden die buitenboord of onderwater aan het schip plaatsvinden. Het verbod richt zich tot iedereen.
Grote reparaties aan schepen vinden doorgaans plaats op of aan een werf of in een dok. Kleine reparaties worden echter vaak aan boord verricht door de eigen bemanning of door buitenstaanders. Het verrichten van reparaties kan onder bepaalde omstandigheden gevaren met zich meebrengen.
Om te voorkomen dat een kleine scheepsreparatie buiten een werf of herstellingsinrichting tot een reparatie van grote omvang, met inherente veiligheidsrisico's en grote tijdsduur uitgroeit, is in het eerste lid, onder b, opgenomen dat de reparatieduur ten hoogste drie dagen mag duren. Als de werkzaamheden langer dan drie dagen in beslag nemen, kan ontheffing worden aangevraagd op grond van het tweede lid.
Artikel 6.3.14 Ontsmetten van schepen
Omdat tijdens het gassen van ruimten aan boord van een schip (het ontsmetten) risico's kunnen ontstaan voor het havengebied is dit in beginsel verboden.
Het verbod te ontsmetten is beperkt tot schepen die zijn geladen met losgestorte bulklading in vaste vorm. Hierdoor worden alle containerschepen van de toepassing uitgesloten. Deze schepen hebben containers als lading onder gas aan boord en zouden dus allemaal een ontheffing dienen te krijgen, hetgeen niet wenselijk is. Het onder gas staan van te vervoeren containers is in de IMDG-Code geregeld, inclusief de labeling. Het onder gas zetten van containers geschiedt binnen een inrichting en valt onder de vergunningplicht uit de Wet milieubeheer. Er wordt tevens rekening met schepen die in het buitenland zijn beladen met aldaar (in de silo) aan de wal ontsmette lading, die in de haven wordt gelost. Deze lading kan eveneens bepaalde risico’s met zich meebrengen.
Artikel 6.3.16 Zeescheepvaart
De ISPS code is een internationaal voorschrift dat verplicht tot maatregelen voor de beveiliging van schepen en havenvoorzieningen. De ISPS code regelt de veiligheidssituatie aan boord van schepen en op plaatsen waar schip en kade samenkomen.
In Wageningen zijn er geen havenfaciliteiten die structureel voldoen aan de ISPS code. Indien een bedrijf niet in het bezit is van een goedgekeurd veiligheidsplan mag deze geen zeeschepen behandelen. In incidentele gevallen kan er gebruik gemaakt worden van een eenmalig veiligheidsplan. De gemeente Wageningen beschikt in dit kader over een veiligheidsofficier (PSO).
Artikel 6.3.17 Gebruik van (verkeers)objecten
Dit artikel is onder meer opgenomen om te voorkomen dat bijvoorbeeld kleine schepen lantaarnpalen en/of verkeersborden gebruiken voor het afmeren.
Artikel 6.3.20 AIS-verplichting
Grote schepen, schepen met een lengte van 20 meter of meer hebben conform het RPR de verplichting om permanent de AIS-apparatuur ingeschakeld te hebben. Voor schepen die wat langer liggen zoals ook recreatieschepen kan dit bezwaarlijk zijn door het energieverbruik van de apparatuur. Ook het privacy aspect speelt hier een rol.
Hoofdstuk 7 - Markt
Dit hoofdstuk is gereserveerd voor regels over de markt. Als de Marktverordening is geactualiseerd en vastgesteld door de raad kunnen de regels over de fysieke leefomgeving overgezet worden naar de verordening fysieke leefomgeving Wageningen.
Hoofdstuk 8 - Ondergrondse infrastructuur
De Verordening werkzaamheden kabels en leidingen Wageningen 2018 is in zijn geheel geïntegreerd in de Verordening fysieke leefomgeving. Dit hoofdstuk bevat regels met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en leidingen.
Twee regimes voor kabels en leidingen
Een onderscheid dient gemaakt te worden tussen werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch telecommunicatienetwerk en werkzaamheden in verband met aanleg, instandhouding en opruiming van overige kabels en leidingen.
Voor de uitvoering van werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch telecommunicatienetwerk bepaalt de Telecommunicatiewet (afgekort: Tw), dat de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk die het voornemen heeft werkzaamheden uit te voeren, slechts overgaat tot het verrichten van deze werkzaamheden als het voornemen daartoe schriftelijk is gemeld aan het college en de aanbieder van het college instemming heeft verkregen voor de uitvoering van de werkzaamheden (artikel 5.4, lid 1, van de Tw). De Tw bepaalt daarbij (onder andere) ook dat het college in het instemmingsbesluit bijzondere voorschriften kan opnemen (artikel 5.4, lid 2 en 3, van de Tw) en dat de gemeenteraad met betrekking tot het verrichten van de werkzaamheden bij verordening regels vaststelt (artikel 5.4, lid 4, van de Tw).
Voor de werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van de overige kabels en leidingen ontbreekt een dergelijke vorm van wetgeving. In de meeste gemeenten wordt de instemmingsbesluit voor die werkzaamheden op grond van de APV verleend, als instemmingsbesluit voor het aanleggen, beschadigen of veranderen van een weg.
In dit hoofdstuk is voor elk regime een apart hoofdstuk met bepalingen opgenomen. Afdeling 8.2 is van toepassing op de werkzaamheden voor wat betreft de (zogenoemde) overige kabels en leidingen. Afdeling 8.3 is van toepassing op werkzaamheden voor wat betreft kabels die ten dienste staan of komen van een openbaar elektronisch telecommunicatienetwerk.
De bepalingen van afdeling 8.2 sluiten inhoudelijk en voor wat betreft de afweging die de gemeente dient te maken zo veel mogelijk aan bij de bepalingen voor werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van de kabels ten dienste van een openbaar elektronisch telecommunicatienetwerk, zoals deze zijn opgenomen in de Tw (zie paragraaf 5.1.2, van de Tw).
Publiekrechtelijke vergunning of instemming en privaatrechtelijke toestemming
De vergunning of instemming voor het uitvoeren van werkzaamheden in verband met kabels en leidingen is van publiekrechtelijke aard. Dat wil zeggen dat de verkrijger van de vergunning of instemming het recht krijgt om (tijdelijk en onder bepaalde voorwaarden) de openbare orde te mogen verstoren, dit om de gewenste werkzaamheden te kunnen uitvoeren.
De vergunning of instemming tot het uitvoeren van werkzaamheden geeft geen privaatrechtelijke toestemming aan de vergunningverkrijger om daadwerkelijk de werkzaamheden uit te voeren. De verkrijger van de vergunning of instemming dient daartoe eveneens een privaatrechtelijke toestemming te verkrijgen van de eigenaar van de openbare gronden. Dat kan weliswaar de gemeente zijn, maar ook een andere overheid of een instelling, bedrijf of privépersoon.
Medegebruik van voorzieningen
De Tw en dit hoofdstuk bevatten diverse bepalingen om medegebruik van voorzieningen te bevorderen. Echter, niet elke voorziening leent zich voor medegebruik. Wat onder mede te gebruiken voorzieningen moet worden verstaan kan afgeleid worden uit de volgende passage uit de memorie van toelichting bij wijziging van de Tw (Kamerstukken II 2004/05, 29 834, nr.3, pp.60-61):
“Het gaat hierbij om medegebruik van de voorzieningen ter zake van de aanleg en instandhouding van kabels; daaronder kunnen de bij de kabel behorende ondersteunings- en beschermingswerken worden verstaan. Het medegebruik betreft niet de kabeldraad of glasvezel zelf. Onder bij de kabel behorende ondersteunings- en beschermingswerken worden in dit verband ondermeer verstaan de kabelgoten en kabelsleuven. Ook vallen mantelbuizen ter bescherming van kabels en de handholes, lasdozen en duikers onder de voor medegebruik in aanmerking komende voorzieningen”.
Voor wat betreft medegebruik van voorzieningen geldt in de eerste plaats dat degene die de voorziening ter beschikking stelt en degene die de kabel wil aanleggen tot een overeenstemming moeten komen. Voor zover het betreft kabels ten dienste van een openbaar elektronisch telecommunicatienetwerk kan de Autoriteit Consument en Markt (ACM, per 1 april 2013 de opvolger van de OPTA) daarbij verzocht worden om een eventueel geschil te beslechten (op grond van artikel 12.2, lid 1, van de Tw, zie tevens de OPTA-beleidsregels inzake de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels).
De gemeente is bevoegd te bevorderen dat voorzieningen medegebruikt worden. Voor het onderzoeken van het medegebruik kan degene die voornemens is werkzaamheden uit te voeren gebruik maken van reeds aanwezige informatie bij de gemeente. Als het voornemen tot werkzaamheden voldoende uitgewerkt is – bekend is bijvoorbeeld langs welk tracé de kabels zullen lopen – dan kan de gemeente naar degene die over de voorziening beschikt door verwijzen of, als de gemeente zelf degene is die de voorziening ter beschikking kan stellen, daarover in gesprek gaan.
Herstraten
Voor het herstraten geldt dat de vraagstukken hieromtrent in eerste instantie een kwestie zijn tussen degene die de grond ter beschikking stelt en degene die de werkzaamheden wil uitvoeren. Dat de gemeente in het overgrote deel de eigenaar is van de openbare gronden doet daar niets aan af. Bij overeenkomst worden afspraken gemaakt over welke partij tot herstraten overgaat, tegen welke kosten en met welke kwaliteit (als onderdeel van de privaatrechtelijke toestemming).
Toch heeft de gemeente vanuit haar verordenende bevoegdheid en vanuit de belangen die met dit hoofdstuk zijn gegeven, wel degelijk een belang bij de wijze van herstraten. Dit belang is overigens niet direct gelegen bij de vraag wie herstraat en tegen welke kosten, maar juist bij het kwaliteitsniveau van de openbare gronden na beëindiging van de werkzaamheden.
Om dit belang te waarborgen bevat dit hoofdstuk van de verordening de bepaling dat de gronden na beëindiging van de werkzaamheden in de oude staat terug behoren te worden gebracht, het college kan evenwel anders beslissen (artikelen 8.2.7 en 8.3.4). Deze regel vormt het uitgangspunt voor de afspraken tussen degene die de grond ter beschikking stelt en degene die de werkzaamheden wil uitvoeren. Als de gemeente geen eigenaar is van de gronden, vormt deze bepaling een belangrijk instrument van sturing, en de grond waarop de gemeente kan optreden tegen een slechte oplevering van werkzaamheden.
Artikel 8.1.1 Coördinatie van werkzaamheden
Het college is belast met de coördinatie van de binnen haar grondgebied uit te voeren werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en leidingen. Degene die voornemens is om werkzaamheden uit te voeren moet een vergunning of instemming van het college hebben. Deze instemming betreft het tijdstip, de plaats en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden. Het college kan bij het instemmingsbesluit zonodig in afwijking van het gemelde voornemen voorwaarden stellen aan het tijdstip en de werkwijze van de werkzaamheden. Door deze coördinatie kan de overlast van graafwerkzaamheden voor burgers en bedrijfsleven beperkt worden.
Artikel 8.2.3 Beslistermijnen
In lid 3 is bepaald dat paragraaf 4.1.3.3 van de Awb niet van toepassing is op de beslistermijnen van dit artikel. Dit betekent dat het instemmingsbesluit voor werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels en leidingen niet als van rechtswege verleend mag worden beschouwd bij het verstrijken van de beslistermijn.
Artikel 8.2.4 Weigerings- en intrekkingsgronden en artikel 7.2.5. Voorschriften en beperkingen
Dit artikel somt de weigeringsgronden voor het verlenen van de instemmingsbesluit op. De gronden zijn gelijkluidend met de belangen zoals genoemd in artikel 5.4, lid 2, van de Tw.
Het college kan aan het instemmingsbesluit van de vergunning of de acceptatie van de melding nadere voorschriften of beperkingen verbinden in het belang van:
- a.
de openbare orde.
- b.
veiligheid, waaronder ook verstaan wordt de verkeersveiligheid en/of een goede doorstroming van het verkeer.
- c.
het voorkomen of beperken van schade of overlast; waaronder ook verstaan wordt de bescherming van eventuele archeologische vondsten, van groenvoorzieningen, bomen en beplantingen en van het uiterlijke aanzien van de omgeving.
- d.
de bereikbaarheid van gronden of gebouwen; waaronder ook wordt verstaan het veilig en doelmatig gebruik van openbare gronden en gebouwen en het doelmatig beheer en onderhoud ervan en het belang van nader aan te geven grote lokale evenementen als weekmarkten en kermissen.
- e.
de ondergrondse ordening, waaronder ook verstaan wordt het zo min mogelijk hinder veroorzaken voor reeds in de grond aanwezige werken en het niet in gevaar brengen of zonder noodzaak bemoeilijken van deze werken, waaronder ook verstaan worden werken ten behoeve van de riolering en de levering of het transport van elektronische informatie, gas, water en elektriciteit.
- f.
handelen in strijd met de vergunningsvoorschriften.
Ook kan het college, op grond van artikel 7.2.5, voorschriften en beperkingen aan vergunningen verbinden. Dit artikel is in lijn met artikel 5.4, lid 2 en 3, van de Tw.
Wat betreft eventueel te stellen voorschriften met betrekking tot het tijdstip van de werkzaamheden geldt dat dit (parallel aan artikel 5.4, lid 3, onder b, van de Tw) in beginsel niet later mag liggen dan 12 maanden na het gemelde voornemen. Hiermee wordt voorkomen dat de termijnen waarbinnen gemeenten de werkzaamheden toestaan te zeer uiteen gaan lopen. Het tijdstip van de werkzaamheden zal echter in het overgrote deel van de gevallen veel eerder liggen dan de genoemde 12 maanden. Deze termijn wordt genoemd om aanbieders de zekerheid te bieden dat de aanvang niet later kan liggen dan 12 maanden, tenzij er zwaarwichtige redenen zijn van publiek belang die zich hier tegen verzetten. Slechts in dat geval kan het college een later gelegen tijdstip voorschrijven.
Artikel 8.2.6 Gegevensverstrekking
In het eerste lid is bepaald dat bij de aanvraag een uitvoeringsplan moet worden gevoegd. Het uitvoeringsplan is een figuur dat bekend is uit het stelsel van de Tw (zie artikel 5.4, lid 4, van de Tw). Bij de melding van werkzaamheden in het kader van deze wet dient eveneens een uitvoeringsplan te worden gevoegd. Het tweede en derde lid bepalen vervolgens wat dit uitvoeringsplan ten minste moet bevatten.
Voor de uitvoering van werkzaamheden van niet-ingrijpende aard behoeft overeenkomstig het vierde lid geen uitvoeringsplan te worden opgesteld. Een dergelijke eis zou niet in niet proportioneel zijn gezien de aard van de werkzaamheden. Het college stelt voor wat betreft de gegevensverstrekking een standaardformulier vast (op grond van artikel 4:4 van de Awb), waarmee degene die de werkzaamheden van niet-ingrijpende aard wil uitvoeren op eenvoudigere en verkorte wijze een aanvraag kan doen.
Artikel 8.2.8 Ernstige belemmeringen en storingen
Het eerste lid omvat een uitzondering op het verbod in het geval van ernstige belemmeringen en storingen. Ernstige belemmeringen en storingen moeten in beginsel onmiddellijk kunnen worden verholpen, waarbij als voorwaarde wordt gesteld dat de werkzaamheden wel vooraf dienen te worden gemeld bij de burgemeester (of bij een gemachtigde). In het tweede lid is aansluitend geregeld dat de burgemeester alsnog kan besluiten dat werkzaamheden in verband met het verhelpen van ernstige belemmeringen en storingen niet op het voorgenomen tijdstip plaatsvinden.
De strekking van dit artikel is in lijn met artikel 5.6 van de Tw en artikel 8.3.5 van deze verordening.
Artikel 8.3.5 Ernstige belemmeringen en storingen
In dit artikel wordt aan de artikelen 5.4, lid 4, onder f, en 5.6 van de Tw voldaan. In het geval van spoedeisende werkzaamheden in verband met ernstige belemmeringen en storingen aan een openbaar elektronisch netwerk kan worden volstaan met een melding aan de burgemeester of een door hem of haar aan te stellen ambtenaar. Ernstige belemmeringen of storingen in de communicatie zijn niet nader omschreven, wel wordt in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel als voorbeeld gegeven de situatie van een kabelbreuk (Kamerstukken II 2004/05, 29 834, nr.3, p.55). Het gemeentebestuur zal moeten beoordelen of een ernstige belemmering of storing in de communicatie voor één individuele aansluiting voldoende reden is om als spoedeisend te worden aangemerkt.
Hoofdstuk 9 - Strafbepalingen en handhaving
Artikel 9.1.1 Strafbepaling Bomen
In de Wet economische delicten, artikel 1a, sub 30 is geregeld dat het strafbaar is om te vellen zonder of in afwijking van een vergunning daarvoor. In aanvulling daarop regelt artikel 13 nog voor een aantal bepalingen de strafbaarstelling.
Strafbare feiten zijn ingedeeld in 6 categorieën. De categorie bepaalt de maximale hoogte van de boete:
Tabel: Maximale geldboetes 2020
Categorie |
Maximale geldboete in euro's |
1e categorie |
€ 435 |
2e categorie |
€ 4.350 |
3e categorie |
€ 8.700 |
4e categorie |
€ 21.750 |
5e categorie |
€ 87.000 |
6e categorie |
€ 870.000 |
De handhavers openbare ruimte en BOA’s domein 1 zijn bevoegd om respectievelijk bestuursrechtelijk te handhaven en strafbare feiten op te sporen. Het college wijst hen aan als toezichthouder.
Artikel 9.1.2 Strafbepaling Erfgoed
Deze strafbepaling is uitsluitend voor overtreding van de instandhoudingsplicht van artikel 5.4.1 en de nadere regels krachtens artikel 5.4.2, lid 3, noodzakelijk. De strafbaarstelling van handelen zonder of in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is via de Wabo en de Wet op de economische delicten (artikel 1a) geregeld. Langs deze weg is ook overtreding van artikel 5.4.2, lid 1, en 5.6.3, eerste lid, van deze verordening strafbaar.
Artikel 9.1.4 Strafbepaling Ondergrondse infrastructuur
De strafbaarstelling is op deze plaats beperkt tot een aantal handelingen uit afdeling 8.2. Strafbaarstelling van de mededeling en instemming met bijbehorende voorschriften voor werkzaamheden inzake de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels ten dienst van een openbaar communicatienetwerk, anders gezegd de handelingen waarop hoofdstuk 3 van toepassing is, verloopt via de Wet op de Economische Delicten (via artikel 1, onder vier, van de genoemde wet).
Artikel 9.2.3 Betreden van woonruimten
In artikel 5:15 van de Awb, is bepaald dat een toezichthouder een woning niet mag betreden als de bewoner daar geen toestemming voor geeft. De bevoegdheid tot het binnentreden is gestoeld op artikel 149a van de Gemeentewet. Artikel 149a strekt ertoe dat de gemeenteraad in bepaalde gevallen de bevoegdheid kan verlenen tot het binnentreden in woningen zonder toestemming van de bewoner. Het gaat hier om binnentreden ter uitoefening van toezicht en opsporing in verband met de naleving van voorschriften inzake handhaving van de openbare orde of veiligheid en bescherming van het leven of de gezondheid van personen. Het binnentreden in woningen behoort niet tot de bevoegdheden die afdeling 5.2 van de Awb aan iedere toezichthouder verleent. De bevoegdheid tot uitoefening van bestuursdwang is in de Gemeentewet voor alle gevallen geregeld in artikel 125. De Algemene wet op het binnentreden is ook hier van toepassing, zodat voor binnentreden zonder toestemming van de bewoner een machtiging noodzakelijk is. De Algemene wet op het binnentreden maakt onderscheid tussen het bevoegd zijn tot binnentreden in een woning en het nodig hebben van een machtiging om tot binnentreden in een woning in een concreet geval over te mogen gaan. Artikel 149a attribueert aan de gemeenteraad de bevoegdheid om personen de bevoegdheid, en dus niet de machtiging, te verlenen tot binnentreden. Op grond van art. 5:27, tweede lid, van de Awb is het bestuursorgaan dat bestuursdwang toepast bevoegd tot het verlenen van deze machtiging. De bevoegdheid tot binnentreden zal slechts uitgeoefend mogen worden voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van de taak waarvoor binnen wordt getreden, nodig is.
Opgemerkt wordt dat onder het begrip ‘woning’ tevens een woning aan boord van een schip moet worden verstaan.
Hoofdstuk 10 - Overgangsrecht
Dit artikel regelt dat alle besluiten die genomen zijn, en vergunningen die verleend zijn op grond van de oude verordenende bepalingen, gelden als ware zij genomen krachtens deze verordening. Dit betekent dat oude aanwijsbesluiten die nog niet geharmoniseerd zijn, en vergunningen en ontheffingen die verleend zijn, nog steeds hun rechtswaarde behouden. Hierdoor ontstaan geen hiaten in regelgeving.
Hoofdstuk 11 - Slotregels
De verordening treedt op hetzelfde moment als de Omgevingswet in werking.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl