Beleidsregels jeugdhulp gemeente Losser 2022

Geldend van 28-10-2022 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels jeugdhulp gemeente Losser 2022

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser,

gelet op de Algemene wet bestuursrecht (hoofdstuk 4, titel 4.3), de Jeugdwet (artikel 8.1.1, tweede lid, onder c), de Verordening jeugdhulp gemeente Losser,

overwegende dat het noodzakelijk is om beleidsregels vast te stellen inzake het uitwerken van de uitoefening van de bevoegdheid van het college inzake de jeugdhulp,

besluit vast te stellen:

Beleidsregels jeugdhulp gemeente Losser 2022.

1. Algemene bepalingen

1.1 Inleiding

Beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht: "Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid."

Bij beleidsregels gaat het om een bij besluit vastgestelde algemene regel niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, zoals de Verordening jeugdhulp. Beleidsregels gaan over de vaststelling van feiten, wet interpreterend beleid of over hoe bepalingen in de verordening door het college worden toegepast. Concreet betekent dit voor de uitvoeringspraktijk dat alle (min of meer) gelijke gevallen op een gelijke manier worden afgehandeld volgens het door het college vastgestelde beleid dat als zodanig ook is bekendgemaakt middels publicatie.

1.2 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Afsprakenoverzicht: Het afsprakenoverzicht is een weergave van afspraken tussen de externe verwijzer en de zorgaanbieder omtrent de te bereiken resultaten en in te zetten ondersteuning voor de jeugdige en/of zijn ouders. De afspraakoverzichten worden op inhoud getoetst door de gemeente. Het afsprakenoverzicht is onderdeel van het Twents Model;

  • b.

    Nadere regels: Nadere regels jeugdhulp gemeente Losser;

  • c.

    Onafhankelijke clientondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • d.

    Organisatie voor Zorg en Jeugdhulp Twente (OZJT): OZJT bouwt voor en met de Twentse gemeenten aan het Twents zorglandschap. Ze managen onder andere vanuit de samenwerking overeenkomsten met jeugdhulpaanbieders;

  • e.

    Ouders: degene(n) die gezag heeft/hebben over de jeugdige;

  • f.

    Resultatenoverzicht: Dit is de minder uitgebreide versie van het afsprakenoverzicht, die wordt gebruikt bij verwijzingen vanuit de gemeente. Op het resultatenoverzicht staan naast de basisgegevens van de inwoner en de gemeente, uitsluitend een korte omschrijving van de hulpvraag en de te behalen resultaten.

  • g.

    Specialistisch behandelaar: psychiater, klinisch psycholoog, klinisch neuropsycholoog, psychotherapeut, verslavingsarts ingeschreven in profielregister KNMG (enkel specialistisch behandelaar binnen de verslavingszorg), verpleegkundig specialist GGZ, GZ-psycholoog, VG Arts, orthopedagoog-generalist NVO, kinder- en jeugdpsycholoog NIP, medisch specialist en gedragswetenschapper (basis orthopedagoog of ontwikkelpsycholoog);

  • h.

    Verordening: Verordening jeugdhulp gemeente Losser;

  • i.

    Woonplaatsbeginsel: Op 1 januari 2022 is het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet veranderd. Het woonplaatsbeginsel is een hulpmiddel om te bepalen welke gemeente verantwoordelijk is voor de jeugdhulp aan een jeugdige. In de nieuwe definitie ligt de verantwoordelijkheid bij de gemeente waar de jeugdige zijn woonadres heeft volgens de Basisregistratie Personen (de BRP). Deze definitie is van toepassing voor jeugdhulp zonder verblijf. Bij jeugdhulp met verblijf is de woonplaats: de gemeente waar de jeugdige onmiddellijk voorafgaande aan zijn verblijf zijn woonadres had in de zin van de Wet basisregistratie personen. De gemeente waar de jeugdige vandaan komt, blijft dus verantwoordelijk voor de jeugdige en voor de kosten van de jeugdhulp voor deze jeugdige.

Alle begrippen die niet nader zijn omschreven maar wel in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet (hierna: de wet) en de daarop gebaseerde lagere regelgeving, de Verordening jeugdhulp gemeente Losser (hierna: de verordening), de Nadere regels jeugdhulp gemeente Losser (hierna: de nadere regels) en de Algemene Wet bestuursrecht (Awb).

In de beleidsregels wordt omwille van de leesbaarheid in de mannelijke vorm naar personen verwezen. Overal waar hij staat, is ook zij bedoeld.

2. De procedure

Artikelen 2.3 lid 1 en 2.6 van de wet

Hoofdstuk 3, artikel 3.3 t/m 3.6 van de verordening

2.1 Inleiding

De wet bepaalt onder meer dat het college verantwoordelijk is om jeugdhulp op een laagdrempelige en herkenbare manier aan te bieden en dat deze te allen tijde bereikbaar en beschikbaar is in situaties waar onmiddellijke uitvoering van taken is geboden. Daarvoor moet het college ook zorgen voor een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:

  • gezond en veilig op te groeien;

  • te groeien naar zelfstandigheid, en

  • voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

Jeugdigen en/of ouder(s), die volgens het woonplaatsbeginsel onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Losser vallen, kunnen in aanmerking komen voor jeugdhulp (al dan niet als individuele voorziening) in de vorm van de ondersteuning, hulp en zorg bij opgroei-, opvoedings- en psychische problemen en stoornissen (art. 1.1 van de wet).

Toegang tot jeugdhulp

Omdat de wet geen regels stelt over het indienen van een aanvraag, gelden de regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De jeugdige en/of zijn ouder(s) met een behoefte aan jeugdhulp kunnen hun hulpvraag melden bij het college. In principe bestaat er dan recht op een onderzoek. Het college kan op deze manier in samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouder(s) eerst zorgvuldig de ondersteuningsbehoefte en de mogelijke oplossingen in kaart brengen. Uit de wet volgen de voorwaarden waaraan een goed onderzoek (na de hulpvraag) tenminste moet voldoen (CRVB:2017:1477). Het onderzoek behoort tot de voorbereiding van het besluit (art. 3:2 Awb).

Verordening

De verordening is voor wat betreft de toegang tot jeugdhulp procedureel ingericht zodat het voor jeugdigen en/of ouders duidelijk is hoe het college te werk gaat nadat zij zich hebben gemeld. De verordening bepaalt ook dat algemene voorzieningen vrij toegankelijk zijn en dat een verzoek om jeugdhulp ook kan verlopen via de wettelijke verwijzers, zonder tussenkomst van de gemeente. Jeugdigen en/of zijn ouder(s) kunnen gebruikmaken van een vertrouwenspersoon of onafhankelijke cliëntondersteuning. De verordening schrijft verder voor dat het college een ondersteuningsplan aan de jeugdige en zijn ouder(s) verstrekt met daarin de onderzoeksresultaten. Daaruit kunnen de jeugdige en/of zijn ouder(s) afleiden of ze in aanmerking komen voor jeugdhulp. Ook wordt de jeugdige en zijn ouder(s) in de gelegenheid gesteld zijn eigen persoonlijk plan in te dienen. Daaruit kan het college afleiden waarom de jeugdige en/of zijn ouder(s) van mening is dat hij jeugdhulp van de gemeente nodig heeft. Verder heeft het college een voorlichtingsplicht. Die bestaat uit het informeren van de jeugdige en/of zijn ouder(s) onder welke voorwaarden hij in aanmerking kan komen voor een persoonsgebonden budget (pgb). Nadat het onderzoek is afgerond kan de jeugdige en/of zijn ouder(s) een aanvraag indienen. Daarvoor kan het geschreven ondersteuningsplan op voorgeschreven wijze worden gebruikt. Bij de beslissing op de aanvraag vormt het ondersteuningsplan en het eventueel ingediende persoonlijk plan van de jeugdige en/of zijn ouder(s) het uitgangspunt.

Criteria verordening

In de verordening is een beperkt aantal criteria vastgesteld. Die criteria verschillen naar gelang de aard van de jeugdhulp waarop de jeugdige en/of zijn ouder(s) is aangewezen. Het college baseert de beslissing op de aanvraag mede op basis van de verordening.

2.2 Onderzoeksverplichting

De wet schrijft voor dat het college een onderzoek moet doen naar de behoefte aan jeugdhulp als de jeugdige en/of zijn ouder(s) dat bij het college heeft aangegeven. In tegenstelling tot de Wmo 2015 schrijft de wet niet voor welke onderwerpen tijdens het onderzoek aan bod moeten komen. Uit de jurisprudentie blijkt dat het college niet altijd alleen kan uitgaan van de hulpvraag van de jeugdige en/of zijn ouder(s). Het gaat er om dat het college een volledig beeld krijgt van de situatie (bijv. RBOBR:2018:469, RBGEL:2017:3439).

Stappenplan

In CRVB:2017:1477 heeft de Centrale Raad van Beroep zich uitgesproken over (onder meer) de vraag waar onderzoek van het college aan moet voldoen wanneer een jeugdige en/of zijn ouder(s) een hulpvraag stellen. Wanneer een hulpvraag voor jeugdhulp wordt gesteld, dient het college de volgende stappen te doorlopen:

  • 1.

    Het vaststellen van de hulpvraag van jeugdige of ouders;

  • 2.

    Het vaststellen en in kaart brengen van de opgroei- en opvoedingsproblemen en/of psychische problematiek;

  • 3.

    Het bepalen welke ondersteuning naar aard en omvang noodzakelijk is; Wanneer het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist, mag een specifiek deskundig oordeel en advies niet ontbreken;

  • 4.

    Het onderzoek moet er vervolgens opgericht zijn of en in hoeverre de nodige hulp en ondersteuning mogelijk is middels:

    • -

      de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen;

    • -

      ondersteuning die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

    • -

      ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk;

    • -

      algemene of voorliggende voorzieningen.

  • Zijn de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen ontoereikend, dan zal het college een individuele voorziening moeten verlenen;

  • 5.

    Leveringsvorm van de ondersteuning: De jeugdhulp kan in zorg in natura of in de vorm van een Pgb worden verstrekt.

Spoedhulp

Art. 2.6, eerste lid aanhef en onder b, van de wet bepaalt onder meer dat jeugdhulp te allen tijde bereikbaar en beschikbaar is in situaties waar onmiddellijke uitvoering van taken is geboden. De verplichting tot het zorgen voor spoedhulp laat zich niet vertalen in beleidsregels, maar is afhankelijk van de individuele situatie.

2.3 Inlichtingen- en medewerkingsplicht

Om een onderzoek volledig uit te kunnen voeren is het van belang dat de jeugdige en zijn ouder(s) het college de gegevens en bescheiden verschaft die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (art. 4:2 van de Awb). Zij moeten daaraan hun medewerking verlenen als het college daar om vraagt (art. 8.1.2, derde lid, van de wet). Dit noemen we de medewerkingsplicht. Alleen de inlichtingenplicht voor jeugdigen en/of zijn ouder(s), die is verbonden aan een verstrekt pgb is wettelijk geregeld (art. 8.1.2 van de wet). De verordening bepaalt daarom dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) ook verplicht zijn op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden te doen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande jeugdhulp in natura (art. 8.1.2 van de wet en art. 12.1 van de verordening).

2.4 Maatwerk

De wet schept een jeugdhulpplicht voor gemeenten met als doel het versterken van de eigen kracht van de jeugdige en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving. Deze verplichting geldt alleen als de jeugdige en zijn ouders er zelf niet uitkomen.

Bij de beslissing op de aanvraag gaat het om maatwerk. Uit de wet volgt dat het moet gaan om passende jeugdhulp waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld gezond en veilig op te groeien, kan groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam is en maatschappelijk kan participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau. Dat wil zeggen dat het bij het bieden van maatwerk om een resultaatverplichting gaat. Het resultaat kan op verschillende manieren worden bereikt (bijv. middels het sociaal netwerk, algemene en voorliggende voorzieningen of een individuele voorziening). Daarom is het bij het onderzoek naar de hulpvraag van groot belang dat het onderzoek zich richt op het bereiken van een resultaat. Dit in samenspraak met de jeugdige, zijn ouder(s) en mogelijk andere personen uit het sociaal netwerk. Het resultaat van de ondersteuning zal waar mogelijk én nodig zo veel mogelijk moeten aansluiten bij de wensen en mogelijkheden van de jeugdige en de ouder(s) zelf en hun sociale omgeving, waarbij wij onze visie zo licht als mogelijk en zo zwaar als nodig hanteren.

2.5 Weigeren aanvraag jeugdhulp (individuele voorziening)

In principe gaat een andere wet voor op de Jeugdwet. Het college hoeft dus geen jeugdhulp te verstrekken als de jeugdige gebruik kan maken van een andere wet (art. 1.2 eerste lid van de wet). Er kunnen meerdere oorzaken zijn voor de problemen van de jeugdige op grond waarvan hij hulp kan krijgen uit andere wetten (zie §4.3). In bijzondere gevallen gaat de Jeugdwet voor op andere wetten om onduidelijkheid voor de jeugdige te voorkomen. Het college beoordeelt ook of de jeugdige in aanmerking kan komen voor een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Is dat het geval dan zal de jeugdige, zijn ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger daar een aanvraag voor moeten indienen bij het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ). Dat neemt overigens niet weg dat (de verstrekte) jeugdhulp niet naast de Wlz mogelijk is. Dat is het geval als de ondersteuning niet door de Wlz wordt geboden en voor de jeugdige wel noodzakelijk is (RBZWB:2017:4537). Denk met name aan opvoedondersteuning of pleegzorg.

2.6 Afronding jeugdhulpaanvraag

Na afronding van het onderzoek wordt er al dan niet een individuele voorziening toegekend. Als bewijs van het al dan niet toekennen van een individuele voorziening door de gemeente, of het tussentijds wijzigen van de rechten en plichten rondom een jeugdhulpvoorziening, zal het college een beschikking afgeven. Bij toekenning door een huisarts, medisch specialist of jeugdarts wordt alleen op verzoek van de jeugdige en/of zijn ouders een beschikking afgegeven (zie art. 3.3 van de verordening).

De jeugdige en/of zijn ouder(s) moeten met de beschikking de informatie krijgen die nodig is om hun rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de jeugdige en/of zijn ouder(s) goed en volledig informeert. In de beschikking voor het verstrekken van een individuele voorziening wordt daarom het volgende vastgelegd:

  • a.

    De individuele voorziening die wordt verstrekt;

  • b.

    Het beoogde resultaat daarvan;

  • c.

    De ingangsdatum en duur van de verstrekking;

  • d.

    De directe tijd die met de voorziening gepaard gaat;

  • e.

    Een zo concreet als nodige beschrijving van de toegekende zorg;

  • f.

    Of de voorziening in natura of in pgb wordt verstrekt, en indien van toepassing;

  • g.

    Welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn en welk resultaat daarmee wordt beoogd.

Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking naast de bovengenoemde zaken bovendien:

  • a.

    Hoe de bekwaamheid van de aanvrager is getoetst en dat pgb passend wordt geacht;

  • b.

    De hoogte van het pgb;

  • c.

    Hoe de feitelijke betaling ten laste van het te verstrekken pgb plaatsvindt;

  • d.

    De wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Het ondersteuningsplan kan onderdeel uitmaken van de beschikking (zie art. 3.3 van de verordening). Hierdoor kunnen de bovenstaande punten ook in het ondersteuningsplan opgenomen staan. Het ingevulde afspraken- of resultatenoverzicht door de zorgaanbieder, waarin onder andere is vastgelegd aan welke doelen gewerkt gaat worden, kan ook onderdeel zijn van de beschikking.

De beschikking dient volgens artikel 4:13 van de Awb te worden afgegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (zie art. 4:14, derde lid, van de Awb). Dit termijn is een maximumtermijn. Indien nodig kan na een hulpvraag binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt. In complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.

Bij een besluit tot toekenning van een individuele voorziening wordt de beschikking afgegeven met een vastgestelde geldigheidsduur. De geldigheidsduur is tot het moment waarop de consulent de indicatie heeft afgegeven of de betrokken jeugdhulpaanbieder de jeugdhulp heeft beëindigd en het college hiervan op de hoogte heeft gesteld.

Bezwaar en beroep

In de beschikking wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daaropvolgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb (zie art. 6.4) en geldt in beginsel voor alle beschikkingen.

Tijdige informatie bij eindigen indicatie

Het college informeert de inwoner uiterlijk acht weken voor het eindigen van de indicatie. Dit doen we door evaluatie momenten in te plannen met de inwoner. De volgende stappen worden doorlopen:

  • 1.

    Bij alle indicaties vindt een tussenevaluatie plaats;

  • 2.

    Bij het afgeven van een indicatie wordt een evaluatie moment gepland;

  • 3.

    Het afnemen van een tussenevaluatie is vormvrij, dat betekent dat dit per telefoon, mail of fysieke afspraak, etc. kan. De tussenevaluatie wordt altijd schriftelijk/digitaal vastgelegd.

Frequentie van de evaluatie

  • Bij een indicatie korter dan een jaar vindt de vormvrije tussenevaluatie op de helft van de indicatietermijn plaats.

  • Bij een indicatie langer dan 1 jaar vindt de vormvrije tussenevaluatie op de helft van de indicatietermijn plaats. Wanneer de integraal consulent, zorgaanbieder of inwoner dit nodig vinden vindt er nogmaals voor het einde van de indicatie een evaluatiemoment plaats.

2.7 Klachten

Voor (gecontracteerde) zorgaanbieders geldt dat zij moeten beschikken over een klachtenregeling en een onafhankelijke klachtencommissie.

Wanneer een cliënt een klacht heeft over het handelen van een ambtenaar of een bestuurder van de gemeentelijke organisatie geldt de gemeentelijke klachtenregeling. Deze regeling is bedoeld voor

Klachten over gedragingen.

https://www.losser.nl/Inwoners/Meldingen_klachten_en_bezwaren/Klachten_over_de_gemeente/Klacht_over_bestuurlijk_of_ambtelijk_optreden

3. Eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen

Artikel 2.3 van de wet

Hoofdstuk 3, artikel 3.6 van de verordening

3.1 Inleiding

Het college hoeft geen jeugdhulp te verstrekken als de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) naar oordeel van het college toereikend zijn (art. 2.3, eerste lid, van de wet). Hulp van personen uit het sociaal netwerk valt daar ook onder. De wet schrijft niet voor wat nu precies onder de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen kan vallen. De invulling die het college daaraan geeft, moet vallen binnen een redelijke wetsuitleg. Daartoe dienen deze beleidsregels. Komt het college tot het oordeel dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) (deels) toereikend zijn, dan kan een aanvraag om jeugdhulp geheel of gedeeltelijk worden afgewezen (CRVB:2019:2362 en vergelijk ook CRVB:2019:2815). De eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) hebben in ieder geval betrekking op jeugdhulp in de vorm van: persoonlijke verzorging, begeleiding en het vervoer naar en van de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.

3.2 Aanvullende zorgverzekering

Een aanvullende verzekering valt onder de eigen mogelijkheden. Wanneer ouders en/of jeugdige beschikken over een aanvullende zorgverzekering die de kosten voor de aangevraagde jeugdhulp vergoedt, dan mag van ouders en/of jeugdige worden verwacht dat zij deze verzekering aanspreken. Consulenten zullen ouders en/of jeugdigen hierover informeren en naar verwijzen.

3.3 Zorgplicht

Ouders hebben een plicht en het recht om hun minderjarig kind te verzorgen, op te voeden en te onderhouden (art. 247 en 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek), de zogenoemde zorgplicht. Dit houdt in dat zij zorgen en verantwoordelijkheid dragen voor het mentale en lichamelijke welzijn van de jeugdige(n), de veiligheid alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van de persoonlijkheid. De zorgplicht strekt zich in ieder geval uit over opvang, vervoer, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van de jeugdige, normaal gesproken geeft aan zijn kind. Hieronder wordt ook de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte (maximaal drie maanden) met uitzicht op herstel verstaan. Verder behoren ouders hun kinderen een passend leefklimaat te bieden in een beschermende woonomgeving. De zorgplicht van ouders draagt er onder normale omstandigheden aan bij dat jeugdigen: gezond en veilig kunnen opgroeien, groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam zijn (worden) en maatschappelijk kunnen participeren.

Reikwijdte zorgplicht

De reikwijdte van de zorgplicht van de ouders is onder meer afhankelijk van de leeftijd en de normale ontwikkeling van de jeugdige. Dit nog los van de vraag of hiervoor jeugdhulp kan (of moet) worden verstrekt als ouder(s) daartoe (tijdelijk) niet in staat zijn. Jeugdigen op jonge leeftijd hebben in het algemeen meer hulp nodig van hun ouder(s) dan jeugdigen op een oudere leeftijd. Het gaat bij de zorgplicht van de ouder(s) om hulp die naar algemeen aanvaardbare opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht. Kort gezegd, het is gebruikelijk om te doen.

Algemeen aanvaarde opvattingen

Het gaat bij de zorgplicht om hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Dat betekent dat de andere ouder de hulp overneemt, als bijvoorbeeld één van de ouders uitvalt. Wanneer ouders gescheiden zijn, doet het college onderzoek naar de vraag of de ouder, waar de jeugdige niet woonachtig is, de hulp redelijkerwijs kan bieden. De ex-echtgenoot kan immers tot de huiselijke kring worden gerekend. Is er sprake van co-ouderschap, dan spreekt het voor zich dat voor beide ouders wordt beoordeeld of dat het geval is, en zo ja in welke mate. Immers, bij co-ouderschap verdelen ouders feitelijk de zorg voor de jeugdige; zij vallen beiden onder de huiselijke kring.

Van ouders kan worden verwacht dat zij hun kind:

  • Begeleiden naar activiteiten zoals muziekles, zwemles en sport;

  • Begeleiden naar het ziekenhuis;

  • Ondersteunen bij het leren valt in de regel onder ofwel gebruikelijke zorg, ofwel onder onderwijs, niet onder jeugdhulp;

  • Begeleiden bij plannen en structureren van dagindeling, (huis)werk en vrijetijdsbesteding; Vervoeren naar de locatie waar jeugdhulp geboden wordt. Alleen als de jeugdige niet in staat is om zelfstandig te reizen, vanwege een medische noodzaak of een gebrek aan zelfredzaamheid én ouders zijn daarbij niet in staat de jeugdige te zelf vervoeren of te laten vervoeren met het openbaar vervoer, dan valt dit onder de Jeugdwet.

Richtlijn beoordeling eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen

Voor de beoordeling van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van ouders en jeugdigen hanteert het college een richtlijn 1 . Aan de hand van die richtlijn wordt in elke individuele situatie een zorgvuldige afweging gemaakt, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van de jeugdige en/of zijn ouders:

Jeugdigen van 0 tot en met 2 jaar

  • Hebben bij alle activiteiten zorg van een ouder nodig;

  • Ouderlijk toezicht is 24 uur per dag zeer nabij nodig;

  • Zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Jeugdigen van 3 en 4 jaar

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijvoorbeeld de ouder kan de was ophangen in een andere kamer);

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • Kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • Ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/ verzorgers;

  • Hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • Hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • Zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Jeugdigen van 5 tot en met 11 jaar

  • Hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur per week;

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijvoorbeeld het kind kan buitenspelen in de directe omgeving van de woning als de ouder thuis is);

  • Hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische, geestelijke en emotionele ontwikkeling;

  • Zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/ verzorgers;

  • Hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrijetijdsbesteding gaan;

  • Hebben hulp nodig bij plannen en structureren van (huis)werk en vrijetijdsbesteding;

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en opvoeding en begeleiding wordt geboden.

Jeugdigen van 12 tot en met 17 jaar

  • Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • Kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • Kunnen vanaf 16 jaar maximaal één dag en nacht alleen gelaten worden;

  • Hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • Hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/ opleiding;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bijvoorbeeld huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • Hebben hulp nodig bij plannen en structureren van (huis)werk en vrijetijdsbesteding;

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd.

Bij een normaal ontwikkelingsprofiel worden jeugdigen vanaf het 18e levensjaar in staat zelfstandig te kunnen wonen, al dan niet met begeleiding en een steunend netwerk.

Afwegingskader voor het al dan niet inzetten van jeugdhulp

Bij het maken van een afweging voor het inzetten van jeugdhulp wordt in iedere individuele situatie opnieuw door de consulent beoordeeld of jeugdhulp noodzakelijk is (maatwerk). Daarbij wordt niet alleen gekeken naar wat een normaal ontwikkelingsproces van een jeugdige is, maar ook naar de aard van de zorghandeling, de frequentie en de tijdsinvestering, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden van de jeugdige en/of zijn ouders. Als uit deze afweging naar voren komt dat de geleverde zorg onder normale gangbare hulp of zorg valt, valt dit onder de verantwoordelijkheden van de ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Wanneer dit niet het geval is en een algemene voorziening of personen uit het sociaal netwerk geen oplossing kunnen bieden, kan een individuele voorziening ingezet worden.

3.4 Personen uit het sociaal netwerk

Personen uit het sociaal netwerk kunnen een bijdrage leveren aan de oplossing van de hulpvraag. Of dat zo is en in welke mate, komt aan de orde bij het onderzoek dat het college uitvoert als een jeugdige en/of zijn ouder(s) een hulpvraag heeft. Hulp van personen uit het sociaal netwerk, niet zijnde de ouder(s), is niet afdwingbaar. Hier is namelijk geen sprake van zorgplicht.

3.5 Overbelasting of dreigende overbelasting ouders

Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. In het geval de ouder(s) overbelast zijn of dreigt te geraken, kan (tijdelijk) niet meer gesproken worden van eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van de ouder(s). Soms is het direct duidelijk dat de ouder(s) overbelast is of dreigt te geraken, maar soms ook niet. Niet alleen de omvang van de planbare hulp, maar ook de noodzaak tot het aanwezig zijn om hulp te bieden, kan van invloed zijn op de belastbaarheid van de ouder(s). Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken op vooraf gezette momenten kan minder belastend zijn dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij permanent toezicht en alertheid van de ouder(s) wordt verwacht. Er kunnen ook andere oorzaken zijn waardoor de ouder(s) overbelast is of dreigt te geraken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het bieden van verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (al dan niet met een pgb) of het hebben van een (drukke) baan.

Aannemelijk maken overbelasting

Een beroep op (dreigende) overbelasting moet door de ouder(s) aannemelijk worden gemaakt en zo nodig nader worden onderbouwd. Denk bijvoorbeeld aan een causaal verband tussen de (oorzaak van) de dreigende overbelasting en het op grond daarvan niet in staat zijn om hulp, die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht, te bieden. Is dat aannemelijk gemaakt, dan rust de plicht op het college om daar onderzoek naar te doen. Daarvoor zal de specifieke situatie van de ouder(s) bijvoorbeeld de fysieke en mentale gezondheidstoestand, in kaart worden gebracht. De ouder(s) is desgevraagd verplicht zijn medewerking te verlenen aan dat onderzoek. Weigert de ouder(s) dit, dan kan het college de aanvraag mogelijk niet inhoudelijk beoordelen. Is de (dreigende) overbelasting vastgesteld én kan van de ouder(s) niet worden verwacht om deze op te heffen, dan kan er (tijdelijk) jeugdhulp verstrekt worden.

Opheffen (dreigende) overbelasting

Het college kan van de ouder(s) verwachten dat ze er voor zorgen dat de (dreigende) overbelasting wordt opgeheven. Dat is wel afhankelijk van de oorzaak van de (dreigende) overbelasting en het causale verband tussen de oorzaak en het niet kunnen bieden van de hulp. In de situatie dat de (dreigende) overbelasting voortkomt uit maatschappelijke activiteiten, dan mag het college verwachten dat de ouder(s) deze activiteiten tot een acceptabel niveau verminderd teneinde de (dreigende) overbelasting op te heffen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een zeer druk sociaal leven.

4. Algemene en wettelijk voorliggende voorzieningen

Hoofdstuk 2, artikel 2.1 en 2.2 van de verordening

4.1 Inleiding

Wanneer blijkt dat jeugdigen en/of hun ouders niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kunnen komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde algemene of wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die de hulpvraag van jeugdigen en/of ouders (gedeeltelijk) kunnen oplossen.

4.2 Algemene voorzieningen: vrij toegankelijk voor iedere jeugdige en/of ouders

Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kan maken. Algemene voorzieningen zijn dus vrij toegankelijk. Het kunnen commerciële diensten zijn, maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals sportclubs of jeugdactiviteiten in de buurt. Ook maatschappelijk werk, schuldhulpverlening, GGD, welzijnswerk en jongerenwerk behoren tot de algemene voorzieningen.

In elke individuele situatie moet worden beoordeeld of een algemene voorziening passend en toereikend is. Als dit zo is, komen jeugdigen en/of ouders niet in aanmerking voor een individuele voorziening. Dit geldt indien de algemene voorziening:

  • daadwerkelijk beschikbaar is voor de jeugdige en/of de ouder(s);

  • passend en toereikend is voor de jeugdige en/of de ouder(s);

  • financieel gedragen kan worden door het gezin. Het college beoordeelt of het gezin in redelijkheid de algemene voorziening kan betalen. Het is vervolgens aan de ouders om dit te weerleggen. De ouders moeten aannemelijk maken dat de algemene voorziening financieel niet gedragen kan worden.

Is dit niet het geval, dan zal alsnog een (aanvullende) individuele jeugdhulpvoorziening worden aangeboden. Indien jeugdigen en/of hun ouders geen gebruik wensen te maken van een beschikbare algemene voorziening leidt dat niet automatisch tot het verlenen van een individuele voorziening.

Het is uiteraard ook mogelijk dat een combinatie van een algemene voorziening en een individuele jeugdhulpvoorziening de best passende oplossing blijkt te zijn.

4.3 Wettelijk voorliggende voorzieningen

Deze voorzieningen noemen we 'voorliggend' omdat ze voorrang hebben op voorzieningen uit de Jeugdwet. Voorbeelden zijn de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015), de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (ZVW), de Beginselenwet Justitiële jeugdinrichtingen (Beginselenwet JI), de drie Onderwijswetten en de Wet kinderopvang.

Wmo 2015

Ondersteuning, wonen/verblijf en persoonlijke verzorging voor jeugdigen tot 18 jaar zijn in de Jeugdwet ondergebracht. De hulpmiddelen en rolstoelen voor jeugdigen vallen onder het lokale beleid behorend bij de Wmo 2015. Hetzelfde geldt voor de woningaanpassingen voor jeugdigen onder de 18 jaar, die thuis blijven wonen. Aangezien de gemeente zelf verantwoordelijk is voor zowel de uitvoering van de Jeugdwet als van de Wmo 2015, zorgen we ervoor dat jeugdigen die zowel vóór als ná hun 18e verjaardag hulp nodig hebben, geen last hebben van de overgang naar een ander wettelijk kader.

Wlz , ZVW, Beginselenwet JI

Voorliggend op de Jeugdwet is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), Zorgverzekeringswet (ZVW) of Beginselenwet Justitiële jeugdinrichtingen, mogelijk. Jeugdigen die gebruik kunnen maken van voorzieningen in het kader van deze genoemde wetten maken geen aanspraak op jeugdhulp in het kader van de Jeugdwet. Ouders en/of jeugdigen die een aanvraag voor jeugdhulp doen, worden verwezen naar de instantie waar een aanvraag voor een voorziening op basis van de voornoemde wetten kan worden behandeld.

Onderwijswetten

Kinderen met leer- of gedragsproblemen kunnen extra zorg op school nodig hebben. Scholen zijn ervoor verantwoordelijk dat leerlingen een zo passend mogelijke onderwijsplek krijgen. Ook als die leerlingen extra ondersteuning nodig hebben. Dat wordt passend onderwijs genoemd.

Samenwerkingsverbanden in het primair en voortgezet onderwijs (inclusief speciaal onderwijs) zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van passend onderwijs. De verantwoordelijkheid voor passend onderwijs is vastgelegd in de verschillende onderwijswetten, waaronder de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra. Alleen in uitzonderlijke situaties; als toezicht en aansturen meer vraagt dan wat van school en ouders kan worden verwacht én de mogelijkheden vanuit de drie onderwijswetten ontoereikend zijn, kan begeleiding worden geïndiceerd vanuit de Jeugdwet.

Wet kinderopvang

Een kinderopvang biedt jeugdigen in georganiseerd verband een ontwikkelingsgericht aanbod aan op het moment dat ouders werken, studeren of als jeugdigen een taal- of ontwikkelingsachterstand hebben. Opvang die uitsluitend moet worden ingezet omdat de ouders niet beschikbaar zijn, valt niet onder de Jeugdwet. Voor deze opvang kunnen ouders vaak wel in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag via de Belastingdienst. Een kinderopvang is ook voor jeugdigen met een (lichte) beperking. Het leren omgaan van leidsters met een jeugdige met een beperking is in eerste instantie de taak van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties; als een jeugdige extra begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwacht, kan begeleiding vanuit de Jeugdwet worden geïndiceerd.

5. Individuele voorzieningen (maatwerk)

Hoofdstuk 3, artikel 3.1 van de verordening

Nadere regels vervoer jeugdhulp gemeente Losser 2021

5.1 Inleiding

Per 1 januari 2019 is het Twents Model voor jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning in werking getreden. Dit model sluit aan op het uitgangspunt van maatwerk. De tarieven voor alle vormen van jeugdhulp zijn vastgesteld in het Financieel Besluit Jeugdhulp.

5.2 Het Twents Model voor jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning

Het Twents Model is een toeleidingsmodel dat dient te voorzien in gewenst zorgaanbod gebaseerd op de Jeugdwet en de Wmo 2015. Het model stelt de inwoner centraal en er kan integraal maatwerk geboden worden. Het Twents Model is zo ontworpen dat het aansluit op lokale verschillen en mee kan bewegen met lokale, regionale en landelijke ontwikkelingen. In het model is het niet de gemeente of de verwijzer die bepaalt hoe er aan een oplossing moet worden gewerkt, maar de zorgaanbieder in dialoog met de inwoner. De gemeente of verwijzer bepaalt in gesprek met de inwoner wat (welk resultaat) er behaald moet worden. De zorgaanbieder krijgt een budget om de inwoner zodanig te ondersteunen dat dit resultaat daadwerkelijk kan worden behaald. In het Twents Model is keuzevrijheid voor inwoners en daarmee ook diversiteit van zorgaanbieders gegarandeerd. Binnen deze beleidsregels wordt met het begrip inwoner de jeugdigen of diens ouders bedoeld, die volgens het woonplaatsbeginsel onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Losser vallen.

Vier ondersteuningsbehoeften

Er zijn vier ondersteuningsbehoeften met daaraan gekoppeld minimaal drie en maximaal vijf niveaus (§5.3). Het niveau is gebaseerd op kenmerken van de jeugdige en/of gezinssysteem (sociaal netwerk). Daarnaast zijn er vier modules (zie §5.6 t/m §5.9). Bij noodzakelijke inzet van een individuele voorziening wordt op basis van de resultaten tot een combinatie van ondersteuningsbehoefte(n), niveaus en modules gekomen. Het is mogelijk meerdere resultaten met de inzet van één ondersteuningsbehoefte of module te realiseren. Het is ook mogelijk dat meerdere ondersteuningsbehoeften of modules bijdragen aan één resultaat.

5.3 Ondersteuningsbehoeften

Samen met de inwoner wordt gekeken welk resultaat de inwoner (of het (gezin)systeem) wil bereiken. Vervolgens wordt gekeken welk type ondersteuningsbehoefte de inwoner (of het (gezin)systeem) nodig heeft. Binnen het Twents Model worden de volgende vier ondersteuningsbehoeften onderscheiden;

Ondersteuningsbehoefte 1

De inwoner heeft ondersteuning nodig bij de uitvoering van dagelijkse handelingen en vaardigheden, waarbij hij in staat is om de eigen regie over zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen te voeren. Het doel van de ondersteuning is om de zelfredzaamheid van de inwoner te stimuleren en tekorten daarin aan te vullen. De ondersteuning is gericht op het leeftijdsadequaat uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden.

Ondersteuningsbehoefte 2

De inwoner heeft ondersteuning nodig bij het overzien van dagelijkse handelingen en vaardigheden (regie) en het uitvoeren van zijn dagelijkse handelingen en vaardigheden. Het doel van de ondersteuning is om de zelfredzaamheid van de inwoner te stimuleren en tekorten daarin aan te vullen. De ondersteuning is gericht op het helpen overzien van dagelijkse handelingen en vaardigheden (regie) en het leeftijdsadequaat uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden.

Ondersteuningsbehoefte 3

De inwoner heeft specialistische/therapeutische ondersteuning nodig bij het aanleren van nieuwe vaardigheden die betrekking hebben op het (psychosociaal) functioneren en bijdragen aan gedragsverandering of om het geleerde uit de behandeling (ondersteuningsbehoefte 4) om te zetten in handelingen en vaardigheden in de praktijk. Het doel is dat de inwoner een haalbaar niveau van zelfredzaamheid bereikt. Het gedrag van de inwoner is passend bij de ontwikkelmogelijkheden en helpt de inwoner om adequaat te functioneren op de relevante leefgebieden (bijvoorbeeld passende interactie met zijn/haar directe omgeving, het scheppen van een positief opvoedklimaat, of het creëren van een veilige leefomgeving). De ondersteuning is gericht op het aanleren en oefenen van nieuwe (inter)persoonlijke vaardigheden in het dagelijks functioneren.

Specifiek voor ondersteuningsbehoeften 3B en 3C geldt dat er een specialistisch behandelaar betrokken is. Onder betrokken wordt verstaan dat de jeugdhulpverlener afstemt met een specialistisch behandelaar over de in te zetten methode van de specialistische/therapeutische ondersteuning.

Ambulante spoedhulp:

Ambulante spoedhulp is een kortdurende (max. 4 weken), intensieve, activerende hulpverleningsvorm. De hulp wordt in de woonsituatie ingezet bij crisis en spoedeisende situaties in de opvoedingssituatie van de jeugdige en/of het gezin. Binnen 24 uur start de zorgaanbieder met ambulante spoedhulp. Ambulante spoedhulp valt onder ondersteuningsbehoeften 3B en 3C. De zorgaanbieder krijgt hiervoor een extra vergoeding voor maximaal 4 weken (spoedhulp toeslag).

Ondersteuningsbehoefte 4

De inwoner heeft behandeling voor de aanpak van een aandoening of stoornis en bijbehorende problemen op verschillende levensgebieden nodig, waarbij er tenminste één op één contact nodig is met een specialistisch behandelaar. De specialistisch behandelaar is eindverantwoordelijk.

De behandeling richt zich op het beïnvloeden van de stoornis op cognitief en psychisch niveau. Het resultaat van de behandeling draagt bij aan (inter)persoonlijke vaardigheden, zoals beschreven bij ondersteuningsbehoefte 3. Onder de behandeling valt ook diagnostiek voor het in kaart brengen van mogelijkheden en beperkende factoren binnen een ziektebeeld en/of behandeling (procesdiagnostiek) gericht op het ontwikkelen van inzichten in eigen handelen en/of nieuwe vaardigheden. Mogelijk vormt medicatiecontrole onderdeel van de ondersteuning die geboden wordt, mits het controle van medicatiegebruik betreft door een kinderpsychiater of een consult in verband met de medicatie.

5.4 Niveaus van ondersteuning

Er zijn meerdere niveaus van de inwoners te onderscheiden waarop de ondersteuning aansluit en een minimale deskundigheid gevraagd wordt;

Niveau A

Voorbeelden van kenmerken van inwoners of gezinssystemen die hieronder vallen:

  • er is meestal geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek;

  • er is sprake van een stabiele (ontwikkel- en/of opvoed-) context;

  • de inwoner en/of het gezinssysteem kan afspraken maken over het moment van de ondersteuning;

  • de kans op risicovolle situaties en/of escalatie is gering;

  • de inwoner heeft voldoende inzicht, kan veranderingen in eigen ondersteuningsbehoefte signaleren en hierop reageren;

  • de inwoner of het gezinssysteem is gemotiveerd voor het volgen/ ontvangen van ondersteuning.

Niveau B

Voorbeelden van kenmerken van inwoners of gezinssystemen die hieronder vallen:

  • er kan sprake zijn van gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning;

  • de kans op risicovolle situaties en/of escalatie is aanwezig maar niet groot;

  • de inwoner of het gezinssysteem kan/kunnen veranderingen zelf signaleren, maar is/zijn onvoldoende in staat om hierop te reageren;

  • de motivatie van de inwoner/gezinssysteem voor het volgen van de ondersteuning is wisselend.

Niveau C

Voorbeelden van kenmerken van inwoners of gezinssystemen die hieronder vallen:

  • er is meestal sprake van matige of ernstige gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning;

  • de ondersteuning is niet routinematig;

  • er is geen stabiele (ontwikkel- en/of opvoed-) context;

  • er is hoog risico op escalatie/gevaar;

  • met de inwoner of het gezinssysteem is het niet mogelijk om afspraken te maken over de planning doordat de situatie sterk wisselend is en onvoorspelbaar;

  • voortdurend is herziening van de planning van de ondersteuning nodig;

  • de inwoner of het gezinssysteem kan/kunnen veranderingen zelf in het geheel niet signaleren;

  • er kan verscherpt toezicht nodig zijn;

  • de inwoner of het gezinssysteem is structureel niet of nauwelijks te motiveren tot het volgen van de ondersteuning of behandeling.

Niveau D

Dit niveau is niet van toepassing op deze beleidsregels.

Niveau E

Betreft de afzonderlijke medicatiecontrole voor jeugdigen en is een verbijzondering van ondersteuningsbehoefte 4. Dit geldt alleen jeugdhulpaanbieders die medicatiecontrole inzetten voor jeugdigen met ADHD en gedragsproblemen. Uitgangspunt is dat deze medicatiecontrole via zorgaanbieders verloopt. Alleen in specifieke gevallen kan het ook via ziekenhuizen verlopen. Wanneer een zorgaanbieder binnen de behandeling medicatiecontrole inzet, valt dit onder ondersteuningsbehoefte 4.

Niveau F

Betreft de diagnostiek en behandeling van Ernstige Dyslexie (hierna: ED) en maakt onderdeel uit van ondersteuningsbehoefte 4. Organisaties die voldoen aan de landelijke richtlijnen voor ED zorg kunnen diagnostiek (max. 15 uur) en behandeling (max. 70 uur) gericht op ED bieden aan jeugdigen van 7-13 jaar in het basisonderwijs. De behandeling wordt pas ingezet als begeleiding uit het onderwijs tot onvoldoende resultaat heeft geleid en andere oorzaken (zoals slechte ogen, slecht taalonderwijs, of zeer laag IQ) zijn uitgesloten. ED-ondersteuning is aanvullend op onderwijsondersteuning die gelijktijdig plaatsvindt.

5.5 Individuele ondersteuning of groepsgerichte ondersteuning

De ondersteuning kan individueel en/of groepsgericht door de zorgaanbieder ingezet worden. Voor de ondersteuning in groepen betreft het de groepsgewijze uitvoering van de ondersteuning, waarbij voor iedere deelnemer in de groep eigen resultaten geformuleerd zijn en de omvang en duur van de ondersteuning bepaald is. De groepsgerichte ondersteuning moet programmatisch/methodisch zijn, gericht op het structureren van de dag en uitvoering van dagelijkse handelingen en vaardigheden. Ook kan de groepsgerichte ondersteuning gericht zijn op het aanleren van nieuwe vaardigheden met betrekking tot (psychosociaal) functioneren en bijdragen aan gedragsverandering. Bij groepsgerichte ondersteuning wordt de inwoner actief betrokken en wordt hem zingeving verleent anders dan arbeid of onderwijs. Voor de groepsgewijze uitvoering van de ondersteuning wordt uitgegaan dat de inwoner per dagdeel minimaal 3 uren deelneemt aan de groepsgerichte ondersteuning.

Voor jeugdigen is groepsgebonden ondersteuning mogelijk bij:

  • Ondersteuningsbehoefte 1, niveau A, B en C;

  • Ondersteuningsbehoefte 2, niveau A, B en C;

  • Ondersteuningsbehoefte 3, niveau C.

Individuele ondersteuning is bij alle ondersteuningsbehoeften mogelijk.

5.6 Module consultatie en diagnostiek

Via de module consultatie en diagnostiek uit het Twents Model kan externe consultatie of diagnostiek worden ingezet. In complexe situaties kan dit nodig zijn. Normaliter is de afstemming tussen de gemeente, de zorgaanbieder en jeugdige en/of zijn ouders toereikend en zal het inzetten van deze module niet nodig zijn. Inzet van consultatie dan wel diagnostiek dient als hulpmiddel en is bedoeld om incidenteel in te zetten. Het indiceren van deze module is uitsluitend voorbehouden aan de gemeente en externe verwijzers en kan maximaal 6 weken duren voor consultatie en 3 maanden voor diagnostiek. Bij het indiceren van de module consultatie en diagnostiek wordt geen gebruik gemaakt van het afsprakenoverzicht of het resultatenoverzicht. Over de specifieke bedoeling van het verzoek tot consultatie en/of diagnostiek en de omvang van de consultatie en/of diagnostiek kan voor aanvang afstemming plaatsvinden tussen de gemeente en de zorgaanbieder. Consultatie en/of diagnostiek wordt via een verzoek om toewijzing (JW315-bericht) aangevraagd. Inzet van de module leidt niet automatisch tot inzet van (vervolg)ondersteuning.

Consultatie

Consultatie wordt onderverdeeld in vier typen professionals die ingezet kunnen worden: MBO, HBO, WO en WO++. Het betreft veelal een kort contract, waarbij de cliënt niet (per definitie) wordt gezien en waarbij geen schriftelijke rapportage opgeleverd hoeft te worden. Het contact zal veelal mondeling/telefonisch of per mail plaatsvinden.

Diagnostiek

Hiermee wordt enkelvoudige diagnostiek bedoeld. Het betreft het onafhankelijk in kaart brengen van problematiek en draagt bij aan de vraagverheldering door de gemeente. Bij inzet van diagnostiek door de gemeente, wordt de zorgaanbieder gevraagd een diagnose te stellen met als basis de door de gemeente geformuleerde adviesvraag, waarop een onafhankelijk advies van de zorgaanbieder volgt. Dit advies vormt de basis voor de te definiëren hulpvraag, de te behalen resultaten en de wijze waarop de inzet van zorg vormgegeven kan worden. Het advies kan bijvoorbeeld gaan over niveaubepaling, persoonlijkheidsonderzoek of observatie. Diagnostiek kan zowel voorafgaand aan de inzet van de ondersteuning worden ingezet alsook tijdens de ondersteuning. Bijvoorbeeld wanneer er door de toegang een vervolgstap moet worden bepaald over de in te zetten hulp/ondersteuning.

5.7 Module Wonen en verblijf

Onder de module Wonen en verblijf verstaat het college een 24-uurs voorziening voor jeugdigen ter vervanging van de thuissituatie. De module Wonen en verblijf bestaat uit 7 onderdelen, ook wel ‘Dakjes’ genoemd. Een dakje bestaat uit de volgende elementen:

  • Accommodatie;

  • Eten en drinken;

  • Hotelmatige aspecten (zoals schoonmaak, keuken, portier, gastvrouw, slaapdienst, bewaking en nachtwacht);

  • Leefklimaat (dagelijkse/ nachtelijke zorg ter vervanging van de zorg in de eigen natuurlijke omgeving, zoals het gezin).

De dakjes kunnen aanvullend ingezet worden wanneer er naast een ondersteuningsbehoefte ook behoefte is aan wonen en verblijf. De zorgaanbieder die de ondersteuningsbehoefte levert is eindverantwoordelijk voor het behalen van het resultaat. De van toepassing zijnde ondersteuningsbehoefte moet geleverd worden door een gecontracteerde zorgaanbieder voor de ondersteuningsbehoeften. De inzet van deze module vindt plaats in onderlinge afstemming.

Dakje 0-A Pleegzorg

Dit dakje richt zich op het (tijdelijk) opvoeden en verzorgen van een jeugdige uit een ander gezin. Pleegouders bieden jeugdigen een thuis, waar ze kunnen rekenen op veiligheid, stabiliteit en een positief opvoedklimaat. Pleegouders zijn vrijwilligers en ontvangen dus geen salaris. De pleegzorgvergoeding die zij ontvangen is bedoeld ter dekking van de kosten voor de jeugdige.

Het matchen van een jeugdige met pleegouders vereist specifieke deskundigheid. De zorgaanbieders die pleegzorg in hun aanbod hebben, beschikken over professionals die de meest optimale match maken. De zorgaanbieders werken hierin met elkaar samen om te komen tot deze zo optimaal mogelijke match.

Dakje 0-B Gezinshuizen

Een gezinshuis is een vorm van kleinschalige jeugdhulp waarin gezinshuisouder(s) op professionele wijze vormgeven aan de verzorging, opvoeding en begeleiding van een aantal jeugdigen die geplaatst worden in hun eigen gezin. Ten minste één van de gezinshuisouders is een jeugdzorgprofessional die SKJ geregistreerd is. De jeugdige vraagt vanwege de gezins- en kind problematiek een specifieke benadering bij het opgroeien en ontwikkelen. De gezinshuisouders werken samen met de jeugdige en zijn ouders aan een gezonde ontwikkeling van het kind, op basis van een zorgplan. De jeugdige blijft zo mogelijk contact onderhouden met het eigen gezin. Doordat het gezinshuis verantwoordelijk is voor een passend leefklimaat, hoeft er geen aanvullende ondersteuningsbehoeften 1 en 2 ingezet te worden.

Dakje 0-C Crisisplaatsingen in een pleeggezin

Bij crisispleegzorg is er sprake van spoedeisende problematiek of een crisissituatie vanwege ernstige bedreiging van de veiligheid van de jeugdige en/of zijn ouders. Het doel is stabilisatie van de crisissituatie en ontwikkelen van een perspectief voor de jeugdige en de ouders. Het verblijf in het crisispleeggezin is ondersteunend aan het proces dat met de ouders wordt doorlopen om voor de jeugdige weer een veilige gezinssituatie te realiseren. Als de zorgaanbieder crisispleegzorg levert, mag bovenop dakje 0-A ‘Pleegzorg’ de wettelijke opslag voor crisispleegzorg in rekening gebracht worden, voor een periode van maximaal 28 dagen. Deze wettelijke toeslag is toe te wijzen en te declareren als dakje 0-C.

Dakje 0-D Vakantie/weekend pleeggezinnen.

Als de jeugdige in het weekend of in verband met vakantie verblijft buiten het vaste pleeggezin, dan

mag de zorgaanbieder deze dagen in rekening brengen bovenop de reguliere etmalen voor het pleeggezin. Dit is hetzelfde tarief als dakje 0-A ‘Pleegzorg’.

Dakje 1 Vervanging van de thuissituatie zonder bijzonderheden

Er is sprake van betaalde professionele hulp. Het gaat om vervanging van de thuissituatie in een professionele 24 uur-setting. Er is iemand aanwezig op de momenten dat de jeugdige dit nodig heeft en op de momenten dat er wordt gealarmeerd. De mate waarin dit noodzakelijk is, is leeftijd- en persoonsafhankelijk.

Dakje 2 Vervanging van de thuissituatie waarbij er sprake is van actief toezicht

Vanwege de complexiteit van de problematiek en het feit dat de jeugdige niet thuis kan wonen, behoeft de jeugdige specifieke zorg. Wanneer nodig, is er 24 uur per dag op afroep een behandelaar beschikbaar. De huisvesting is passend bij het gedrag van de jeugdige. Dit betekent dat het een veilige omgeving is voor de jeugdige en bestand is tegen mogelijk geweld/molest.

Dakje 3 Vervanging van de thuissituatie waarbij er sprake is van onvoorspelbaar gedrag

Dit dakje bestaat uit een veilige omgeving. Naast bewaking is een (pedagogisch) gekwalificeerde (slaap)dienst beschikbaar. Op afroep is 24 uur per dag een behandelaar beschikbaar. Er is een adequaat alarmeringssysteem en directe back-up van collega's aanwezig. De jeugdige heeft behoefte aan 24x7 toezicht vanwege de ernstige gedragsproblematiek en onvoorspelbaarheid van zijn gedrag.

5.8 Module Maatregelhulp

De module maatregelhulp bevat de maatregelen en machtigingen die worden opgelegd door de kinderrechter. De module bestaat uit twee onderdelen: Jeugdbescherming/ jeugdreclassering (JB/JR) en jeugdzorgplus. Jeugdzorgplus omvat de vervanging van de thuissituatie in een gesloten behandelsetting, waarbij de jeugdige een gevaar is voor zichzelf of voor anderen en onvoorspelbaar gedrag vertoont. In sommige gevallen kan Jeugdzorgplus ook vanuit een vrijwillig kader ingezet worden. Dit komt echter maar zelden voor.

5.9 Module Beschikbaarheidsvoorzieningen

Een beschikbaarheids- voorziening is een intramurale voorziening die te allen tijde geboden moet kunnen worden in geval van een crisis of een zware zorgbehoevendheid bij een jeugdige die acute uithuisplaatsing noodzakelijk maakt, of een door de Organisatie voor Zorg en Jeugdhulp Twente (hierna: OZJT) substituut daarvan. Het betreft voorzieningen die de Twentse gemeenten beschikbaar willen hebben in de regio. Onder de beschikbaarheidsvoorzieningen vallen;

  • Weinig Voorkomende, Hoog Specialistische 24-uurs zorg (WVHS):

  • Een weinig voorkomende, hoog specialistische intramurale voorziening is een voorziening waar aan de jeugdige verblijf, onderwijs en behandeling wordt geboden op dezelfde locatie (de 3-milieusvoozieningen of klinische ggz), of een door OZJT geaccepteerd substituut hiervan (bijvoorbeeld Intensive Home Treatment).

  • Crisisbedden:

  • Een crisisbed is een tijdelijke intramurale voorziening die in een acute noodsituatie een jeugdige voorziet in verblijf en behandeling met als doel binnen 28 dagen de veiligheidssituatie van de jeugdige te borgen, te herstellen en een perspectief te bieden voor verdere doorbehandeling indien nodig, of een door OZJT geaccepteerd substituut hiervan.

  • Coördinatiepunt Spoedhulp Jeugd Twente:

  • Het Coördinatiepunt Spoedhulp Jeugd is een regionaal meldpunt bestaande uit een samenwerking van jeugdaanbieders gespecialiseerd op dit terrein, met als doel het realiseren van de bereikbaarheid, triage (inclusief consultatie) en doorzetting naar de juiste vorm van ambulante spoedhulp en/of een crisisbed.

5.10 Omvang en duur van de ondersteuning

Het college bepaalt, op basis van onderzoek en in afstemming met de jeugdige of ouders, welke resultaten behaald moeten worden. Het college bepaalt in welke ondersteuningsbehoefte (of combinatie van meerdere ondersteuningsbehoeften) het te bereiken resultaat past en bepaalt het niveau.

Directe tijd

De directe tijd is de tijd waarin er één op één, oftewel direct contact plaatsvindt tussen de jeugdige/ouders en de zorgaanbieder.

Indirecte tijd en reistijd

Indirecte tijd is de tijd waarin er zorg gerelateerde handelingen plaatvinden, die in het belang van de jeugdige plaats dienen te vinden, bijvoorbeeld het uitwerken van onderzoeksresultaten. Reistijd is de tijd die nodig is om vanuit het hoofdkantoor van de zorgaanbieder naar het adres van de jeugdige te reizen. Let wel: reistijd en indirecte tijd geldt alleen in geval van individuele ondersteuning, dus niet bij groepsbehandelingen en verblijf.

5.11 Vervoer van en/of naar individuele voorziening

De jeugdige, die niet in staat is om op eigen kracht, al dan niet met hulp van anderen (ouders, sociaal netwerk of vrijwilligers), van en naar een jeugdhulplocatie te reizen kan in aanmerking komen voor vervoer. Dit als het naar oordeel van het college noodzakelijk is in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid (art.2.3, tweede lid, van de wet). Het college heeft hiertoe Nadere regels vervoer jeugdhulp gemeente Losser opgesteld.

Afwegingskader al dan niet toekennen vervoersvoorziening

Bij het bepalen of een vervoersvoorziening naar een individuele voorziening jeugdhulp noodzakelijk is in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, hanteert het college het volgende afwegingskader:

  • de regeling is alleen van toepassing indien het gaat om een vervoersvraag voor een jeugdige die een beschikking heeft voor een individuele voorziening jeugdhulp;

  • indien dit het geval is, wordt vervolgens nagegaan of en in hoeverre de ouder(s) het vervoer van de jeugdige naar de voorziening voor jeugdhulp zelf kunnen regelen (eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid);

  • als ouder(s) het vervoer naar de jeugdhulpvoorziening zelf niet of niet volledig kunnen regelen, wordt nagegaan of er iemand uit het sociale netwerk is die wat kan betekenen in het vervoer van de jeugdige naar de voorziening voor jeugdhulp;

  • indien de inzet van het sociaal netwerk niet of onvoldoende mogelijk is, dan wordt nagegaan welke vervoersvoorziening voor de jeugdige het meest passend is.

De aanvraag van een vervoersvoorziening voor een individuele voorziening zal in de regel tegelijk met een aanvraag voor de desbetreffende voorziening aan de orde zijn. Dit wordt dan gelijk meegenomen bij de besluitvorming. Het kan echter ook zo zijn dat een vervoersvraag zich na verloop van tijd voordoet (een jeugdige heeft al jeugdhulp, maar er ontstaat bijvoorbeeld een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid).

Toekenning van een individuele vervoersvoorziening betekent niet automatisch dat een jeugdige en/of zijn ouder(s) individueel vervoer ontvangt. Het vervoer kan collectief georganiseerd zijn.

6. Leveringsvorm van de jeugdhulp: zorg in natura of pgb

Artikel 8.1.1 van de wet

Artikel 3.6 t/m 3.10 van de verordening

6.1 Inleiding

Het college kan een maatwerkvoorziening in twee vormen verstrekken:

  • als zorg in natura (ZIN); of

  • als een persoonsgebonden budget (pgb).

6.2 Maatwerkvoorziening in natura

Uitgangspunt in de Jeugdwet is dat jeugdigen en/of ouders jeugdhulp ontvangen 'in natura'. Dat wil zeggen dat de jeugdige of zijn ouders hulp ontvangen van een jeugdhulpaanbieder die door de gemeente is gecontracteerd. De gemeente heeft voor deze ondersteuning contracten gesloten met verschillende aanbieders. De jeugdige of zijn ouders kan kiezen bij welke van de gecontracteerde aanbieders hij de ondersteuning wil afnemen.

6.3 Maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb

Het college kan ook een persoonsgebonden budget (pgb) toekennen als de jeugdige of zijn ouders dat wensen. Hiermee kunnen zij de jeugdhulp zelf inkopen. Een pgb vertegenwoordigt (een percentage van) de geldwaarde van een individuele voorziening die het college in natura zou verstrekken aan de jeugdige of zijn ouder(s). Dat betekent dat met het toegekende pgb tenminste de goedkoopst passende geïndiceerde individuele voorziening ingekocht moet kunnen worden. Om in aanmerking te komen voor een pgb moet zijn voldaan aan een aantal wettelijke voorwaarden en de bepalingen daarover in de verordening. In zijn algemeenheid geldt bij jeugdigen onder de 16 jaar, dat zijn ouders of diens wettelijk vertegenwoordiger, de aanvrager en budgethouder van een pgb zijn. Bij jeugdigen tussen de 16 en 18 jaar (met uitloop tot maximaal 27 jaar) kan het voorkomen dat de jeugdige zelf het contract aangaat.

6.4 Pgb in geval van een externe verwijzing

Huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen zijn op grond van de wet bevoegd om een individuele voorziening voor jeugdhulp in te zetten. Ditzelfde geldt voor een gecertificeerde instelling. Wanneer de jeugdige en/of zijn ouder(s) voor een pgb willen kiezen, moeten zij een aanvraag indienen bij de gemeente. Alleen de gemeente is bevoegd om te oordelen over de inzet van een pgb (artikel 8.1.1. Jeugdwet). De gemeente zorgt dus vervolgens voor de verdere beoordeling en behandeling van de aanvraag. Hierbij gaat het enkel nog op de vraag of dit eventueel in de vorm van een pgb kan (de leveringsvorm). De noodzaak van het inzetten van een voorziening is al bepaald door de externe verwijzer.

6.5 Wettelijke voorwaarden op in aanmerking te komen voor een pgb

Het college kan slechts een pgb verlenen als aan de volgende voorwaarden is voldaan (artikel 8.1.1 lid 2 Jeugdwet):

  • De jeugdige of zijn ouders zijn naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat tot een redelijke waardering van de belangen ter zake. Of ze zijn met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

  • De jeugdige of zijn ouders stellen zich gemotiveerd op het standpunt dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten.

  • Naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.

Alleen als aan alle drie voorwaarden is voldaan, kan het college het pgb verstrekken.

Voorlichting

Het is belangrijk dat jeugdigen of ouders vooraf goed weten wat het pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Deze informatie ontvangen zij tijdens het gesprek met de consulent. Daarnaast verzorgt het servicecentrum pgb van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voorlichting en ondersteuning van budgethouders.

6.6 Pgb-vaardigheid

De budgethouder moet pgb-vaardig zijn. Een jeugdige of ouder die door iemand uit zijn sociale netwerk wordt geholpen moet zelf pgb-vaardig zijn. Wanneer de jeugdige of ouder niet in staat is om alleen een pgb te beheren, kan hij een pgb-vertegenwoordiger aanwijzen (zie 6.6.1).

De jeugdige of ouder of zijn pgb-vertegenwoordiger moet voldoen aan de tien pgb-vaardigheidseisen:

  • 1.

    De jeugdige of ouder overziet de situatie en heeft een duidelijk beeld van zijn ondersteuningsvraag;

  • 2.

    De jeugdige of ouder is op de hoogte van de regels en verplichtingen die horen bij het pgb, of hij weet die zelf bij de desbetreffende instanties (online) te vinden;

  • 3.

    De jeugdige of ouder is in staat om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden, heeft inzicht in de bestedingen van het pgb en kan die verspreiden over de periode waarvoor het pgb is afgegeven;

  • 4.

    De jeugdige of ouder is voldoende vaardig om te communiceren met instanties zoals de gemeente, de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en zorgverleners;

  • 5.

    De jeugdige of ouder is in staat om zelfstandig te handelen en onafhankelijk voor een hulpverlener te kiezen;

  • 6.

    De jeugdige of ouder is in staat om afspraken te maken en vast te leggen en om dit te verantwoorden aan de verstrekker van het pgb

  • 7.

    De jeugdige of ouder kan beoordelen en beargumenteren of de geleverde ondersteuning passend en kwalitatief goed is;

  • 8.

    De jeugdige of ouder kan de inzet van zorgverleners coördineren, waardoor de zorg door kan gaan, ook bij verlof of ziekte;

  • 9.

    De jeugdige of ouder is in staat om als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren;

  • 10.

    De jeugdige of ouder heeft voldoende juridische kennis over het werk- of opdrachtgeverschap of weet deze kennis te vinden.

Deze 10 punten zijn gebaseerd op de handreiking en infographic pgb-vaardigheid van de Rijksoverheid (Infographic met toelichting - Checken 10 punten pgb-vaardigheid | Publicatie | Rijksoverheid.nl).

Alleen wanneer de jeugdige en/of ouder of de beoogde pgb-vertegenwoordiger voldoet aan alle pgb vaardigheidseisen, kan een pgb voor worden verstrekt.

6.6.1 Pgb-vertegenwoordiger

Bij een pgb-vertegenwoordiger kan het gaan om een persoon die door de jeugdige en/of ouder gemachtigd is of een wettelijke vertegenwoordiger die is aangesteld door de rechtbank (bewindvoerder, curator, mentor of voogd). Indien er een pgb-vertegenwoordiger is, wordt de pgb-vaardigheid van de pgb-vertegenwoordiger getoetst. Hierbij is het essentieel dat de pgb-vertegenwoordiger zelf geen voordeel haalt uit de ondersteuning bij pgb-beheer.

Om ongewenste belangenverstrengeling te voorkomen, geldt dat:

Bij pgb voor informele hulp (sociaal netwerk):

  • 1.

    De informele hulpverlener mag niet tevens de rol van Pgb vertegenwoordiger invullen.

  • 2.

    Om belangenverstrengeling te voorkomen mag de informele hulpverlener die hulp verleent aan de jeugdige geen familie zijn van de Pgb-vertegenwoordiger van de jeugdige (in het geval de jeugdige een Pgb-vertegenwoordiger heeft). Onder familie verstaan wij hier bloed- en aanverwanten tot in de tweede graad.

  • 3.

    Bij bijzondere omstandigheden kan de gemeente op bovenstaande situaties een uitzondering toestaan.

Bij pgb voor formele hulp:

  • 1.

    De medewerker die hulp verleent mag niet tevens Pgb-vertegenwoordiger van de jeugdige zijn. Dit geldt ook voor iedere hiërarchisch meerdere van de hulpverlener in de organisatie van de zorgaanbieder.

  • 2.

    Om belangenverstrengeling te voorkomen mag de medewerker die hulp verleent aan de jeugdige geen familie zijn van de Pgb-vertegenwoordiger (als die er is). Onder familie wordt verstaan bloed- en aanverwanten tot in de 2e graad. Dezelfde eis geldt voor hiërarchisch meerderen van die medewerker binnen de organisatie van de zorgaanbieder.

  • 3.

    Bij bijzondere omstandigheden kan de gemeente op bovenstaande situaties een uitzondering toestaan.

6.7 Motivatie

De jeugdige of ouder moet om een pgb verzoeken en motiveren waarom hij een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wenst. De jeugdige en/of ouder moet aangeven waarom in zijn situatie het pgb een geschikte oplossing is. Het college neemt zowel een besluit over het verzoek om ondersteuning als over de verzilveringsvorm pgb.

Pgb-plan

Om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb dient de jeugdige of ouder hiervoor een ingevuld en ondertekend pgb-plan (conform het door het college opgestelde format) in te leveren. Het pgb-plan kan ingediend worden tijdens het onderzoek en uiterlijk bij het indienen van een aanvraag.

Het pgb-plan wordt, indien er een pgb-vertegenwoordiger is, mede ingevuld en ondertekend door de pgb-vertegenwoordiger. De gemeente registreert in de gemeentelijke systemen wie de pgb-vertegenwoordiger is. Wanneer de jeugdige of zijn ouders een andere pgb-vertegenwoordiger wil aanwijzen, moet dit verzoek bij de gemeente worden ingediend middels het vastgestelde format. De nieuwe beoogde pgb-vertegenwoordiger moet aan de tien pgb-vaardigheidseisen en de voorwaarden voldoen en zal hierop beoordeeld worden door het college.

Enkele voorbeelden (niet uitputtend) van argumenten die jeugdigen of ouders redelijkerwijs in het kader van hun motivering kunnen aanvoeren om een pgb te willen ontvangen, zijn:

  • de jeugdhulp is niet goed vooraf in te plannen;

  • de jeugdhulp moet op ongebruikelijke tijden of op veel korte momenten per dag worden geboden;

  • de jeugdhulp moet op verschillende locaties worden geleverd;

  • het is noodzakelijk om 24 uur jeugdhulp op afroep te organiseren;

  • de jeugdhulp moet door de aard van de beperking door een vaste hulpverlener worden geboden;

  • de gewenste zorgaanbieder is niet gecontracteerd.

De jeugdige of zijn ouders moeten aantonen dat zij zich voldoende hebben georiënteerd op de voorziening 'in natura'.

6.8 Kwaliteit

De jeugdige of zijn ouders hebben bij een pgb zelf de regie over de jeugdhulp die wordt ingekocht. Daarmee dragen zij ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning.

6.8.1 Kwaliteitseisen jeugdhulp

De kwaliteitseisen die gelden voor de door het college gecontracteerde aanbieders zijn ook van toepassing op de maatwerkvoorzieningen in pgb. In artikel 3.9 van de verordening is het onderscheid tussen formele en informele ondersteuning opgenomen.

Kwaliteitseisen formele jeugdhulp

In het geval van een formele jeugdhulp beoordeelt het college in ieder geval of wordt voldaan aan de volgende zaken:

  • 1.

    de jeugdhulp sluit aan bij de beperkingen die de jeugdige en/of ouder ondervindt;

  • 2.

    de jeugdhulp sluit aan op het ondersteuningsplan en pgb-plan;

  • 3.

    de ondersteuner dient te beschikken over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) specifiek voor de betreffende functie. Deze verklaring mag niet eerder zijn afgegeven dan 3 maanden voor de indiensttreding bij de zorgaanbieder of in de situatie van een Zelfstandige zonder personeel niet eerder dan 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag van de ondersteuning. Voor SKJ/ BIG- geregistreerde professionals geldt dat zij geen VOG hoeven te overleggen. Geregistreerde professionals moeten voor het uitoefenen van hun werkzaamheden al een VOG aanleveren;

  • 4.

    alle jeugdhulpaanbieders die jeugdhulp bieden moeten voldoen aan de algemene kwaliteitseisen van hoofdstuk 4 van de Jeugdwet. Ook jeugdhulpaanbieders die via een pgb worden betaald. Niet het college, maar de landelijke inspecties beoordelen of een jeugdhulpaanbieder daaraan voldoet.

  • 5.

    de ondersteuner stelt samen met cliënt een zorgplan op waarin wordt vastgelegd op welke wijze er gewerkt wordt aan het behalen van de resultaten uit het ondersteuningsplan en pgb-plan.

In onderstaande tabel is aangegeven welk diploma minimaal per ondersteuningsbehoefte en bijbehorend ondersteuningsniveau is vereist.

 

A

B

C

Ondersteuningsbehoefte 1

MBO 3

MBO 3

MBO 4

Ondersteuningsbehoefte 2

MBO 4

MBO 4

MBO 4

Ondersteuningsbehoefte 3

HBO

HBO

HBO+

Ondersteuningsbehoefte 4

HBO+

HBO+

HBO+

Kwaliteitseisen informele ondersteuning

Als een jeugdige of zijn ouders het pgb wil inzetten voor informele ondersteuning (sociaal netwerk) dan moet dit in het budgetplan worden onderbouwd. Het is belangrijk dat de informele ondersteuner geen druk op de jeugdige of zijn ouders heeft uitgeoefend bij de besluitvorming.

In het geval van een informele ondersteuner voor jeugdhulp beoordeelt het college in ieder geval of wordt voldaan aan de volgende zaken:

  • 1.

    de ondersteuner moet in het bezit te zijn van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) die bij aanvang van de ondersteuning niet ouder is dan 12 maanden. Uitgezonderd hiervan zijn bloed- en aanverwanten van de budgethouder tot in de tweede graad. Het moet gaan om een VOG Natuurlijke Personen met algemeen screeningsprofiel. Ook voor pleegouders en SKJ/ BIG- geregistreerde professionals geldt dat zij geen VOG hoeven te overleggen. Pleegouders en geregistreerde professionals moeten voor het uitoefenen van hun werkzaamheden al een VOG aanleveren;

  • 2.

    de ondersteuner dient de privacy van de jeugdige te respecteren en vertrouwelijk om te gaan met informatie van jeugdige en diens persoonlijke situatie;

  • 3.

    de ondersteuner dient de grenzen van het eigen kunnen en bevoegdheden in te kunnen schatten en aan te geven wanneer formele ondersteuning nodig is;

  • 4.

    de ondersteuner dient aan te gegeven dat de ondersteuning aan de jeugdige voor hem niet tot overbelasting leidt.

  • 5.

    de ondersteuner stelt samen met cliënt een zorgplan op waarin wordt vastgelegd op welke wijze er gewerkt wordt aan het behalen van de resultaten uit het ondersteuningsplan en pgb-plan.

Professionele distantie

Het college beoordeelt of er sprake is van voldoende professionele distantie tussen de informele hulpverlener en de jeugdige. Afhankelijk van de mate van de beperkingen van de jeugdige kan deze professionele distantie een belangrijke rol spelen bij het behalen van het resultaat dat met de jeugdhulp moet worden bereikt. Zo kan te veel emotionele betrokkenheid van de ondersteuner een negatief effect hebben op de relatie tussen jeugdige en ondersteuner. De jeugdige kan ook (te) afhankelijk worden van de ondersteuner. Ook kan het voorkomen dat de beoogde ondersteuner al (te) lang betrokken is bij de jeugdige, zijn gezin en/of personen uit het sociaal netwerk. Dat kan de professionele kijk op de jeugdige of zijn ouders vertroebelen. Ook in die gevallen zal het college moeten beoordelen of nog gesproken kan worden van voldoende professionele distantie met het oog op de kwaliteit van de ondersteuning.

Inzet specialistische jeugdhulp niet mogelijk m.b.v. een informeel Pgb (sociaal netwerk)

Bij een indicatie voor specialistische jeugdhulp (ondersteuningsbehoefte 3 en 4) is het niet toegestaan om het pgb te besteden aan de ouder(s) en/of andere personen uit het sociaal netwerk. Dit staat los van de vraag of zij daartoe beroepshalve gekwalificeerd zijn. Voor specialistische jeugdhulp is de inzet van een daartoe gekwalificeerde beroepskracht aangewezen met voldoende professionele afstand om zo objectief en onafhankelijk te kunnen handelen. Ouders en/of personen uit het sociaal netwerk hebben deze professionele afstand niet, omdat zij vanuit hun hoedanigheid (te veel) betrokken zijn bij de jeugdige.

Doeltreffendheid pgb

Bij het beoordelen van de kwaliteit van de via een pgb in te kopen jeugdhulp speelt ook een rol of de in te kopen maatwerkvoorziening doeltreffend wordt verstrekt. Onder doeltreffend wordt verstaan ‘waarmee het doel wordt bereikt’. Hieruit volgt ook dat de met het pgb in te kopen ondersteuning effectief moet zijn om dat doel te bereiken. De vraag is of een persoon uit het sociaal netwerk in staat is, gelet op de directe relatie, om de zelfredzaamheid van de jeugdige te versterken door hem iets aan te leren. Het kan aannemelijk zijn dat het aanleren van activiteiten meer kans van slagen heeft als de ondersteuning wordt geboden door een formele ondersteuner die juist niet in directe relatie met de jeugdige staat.

Onafhankelijk deskundige

De gemeente schakelt eventueel een onafhankelijk deskundige in die een oordeel geeft over de kwaliteit van de informele ondersteuning die verstrekt wordt uit het pgb. Hierbij wordt de vraag gesteld of de ondersteuning die wordt ingezet ook datgene biedt wat de jeugdige nodig heeft om aan de gestelde doelen te werken.

6.9 Het pgb voor jeugdhulp

Pgb-proces

Als aan de voorwaarden voor een pgb is voldaan en de jeugdige of zijn ouders de beschikking heeft ontvangen, moet de jeugdige en/of ouder samen met de ondersteuner in een zorgovereenkomst de gemaakte afspraken over de ondersteuning vastleggen. De jeugdige of diens ouder moet gebruik maken van de modelovereenkomst van de SVB. Deze overeenkomst wordt arbeidsrechtelijk getoetst door de SVB. Het college controleert de zorgovereenkomst inhoudelijk.

Als het college een pgb verleent, keren ze dat bedrag niet uit aan de jeugdige en/of ouders zelf. Het bedrag wordt 'gestald' bij de SVB en ter besteding beschikbaar gesteld aan de jeugdige en zijn ouders (zie artikel 8.1.5 lid 2 Jeugdwet). Dat wordt ook wel trekkingsrecht genoemd. Voor dit trekkingsrecht is gekozen om fraude met besteding van het budget zoveel mogelijk te voorkomen. Op deze manier is gewaarborgd dat het budget alleen wordt besteed aan het inkopen van (de juiste) jeugdhulp

De jeugdige of zijn ouders laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren ondersteuning zijn geleverd. De SVB zorgt voor uitbetaling aan de ondersteuner.

Om zorg te dragen dat pgb-uitgaven gecontroleerd kunnen worden is het niet mogelijk om met een vast maandloon te werken. Van de ondersteuner wordt verwacht dat hij zijn gewerkte uren declareert bij de SVB. De niet bestede pgb-bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Het te veel betaalde budget wordt teruggevorderd door de gemeente na bijvoorbeeld overlijden, verhuizing buiten de gemeente of overgang naar de Wlz.

Hoogte pgb

In hoofdstuk 3, artikel 3.9 van de Verordening is bepaald hoe de hoogte van het pgb voor jeugdhulp wordt vastgesteld. Bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • Tarief voor formele ondersteuning

  • Tarief voor informele ondersteuning

De tarieven zijn vastgesteld in het Financieel Besluit.

Omzetten van het pgb naar zorg in natura (en andersom)

Als in de praktijk blijkt dat een persoonsgebonden budget geen gepaste leveringsvorm is voor de jeugdige kan de gemeente ZIN als alternatief aanbieden. De jeugdige of zijn ouders kan één keer per jaar wisselen tussen het pgb en een verstrekking in natura (of andersom).

Herindicatie en verzoek om pgb

Na afloop van de indicatie kan de jeugdige of zijn ouders zich opnieuw melden bij het college met het oog op een verlenging van de indicatie voor jeugdhulp. Het college informeert de inwoner ook uiterlijk acht weken voor het eindigen van de indicatie. Hebben zich in de voorafgaande periode geen onregelmatigheden voorgedaan en heeft het college ook anderszins geen reden om te twijfelen of (nog) wordt voldaan aan de voorwaarden (wet en verordening), dan kan het onredelijk zijn om met de jeugdige of zijn ouders de intensieve beoordeling van voorwaarden opnieuw te doorlopen. Dit betekent dat het college slechts een lichte toetsing toepast. Wel geldt onverkort dat (opnieuw) een pgb-plan moet worden opgesteld. Bij een verlenging of wijziging in de indicatie en de ondersteuning wordt door dezelfde ondersteuner uitgevoerd hoeft er niet opnieuw een VOG verklaring ingediend te worden.

7. Heroverweging, beëindiging, herziening of intrekking, terugvordering en invordering

Artikel 8.1.3, 8.1.4 en 8.1.8 van de wet

Hoofstuk 4 van de verordening

7.1 Inleiding

Dit hoofdstuk gaat over de bevoegdheid van het college om terug te komen op een eerder afgegeven besluit. Daarvoor kan rechtvaardiging worden gevonden als sprake is van de situaties, zoals genoemd in de wet of de verordening. Denk in dit verband ook aan de verplichting van de jeugdige en/of zijn ouder(s) om op verzoek van het college maar ook uit eigen beweging relevante feiten en omstandigheden bij het college te melden. Omdat het in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling) gaat zal er een belangenafweging moeten plaatsvinden. Dat wil zeggen: waarom het college wel of geen gebruik maakt van de bevoegdheid. Het college hanteert als uitgangspunt dat als er geen recht, een gedeeltelijk recht of een gewijzigd recht bestaat op jeugdhulp, gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid. In het geval van de terugvordering van het pgb of de geldswaarde van de individuele voorziening, maakt het college altijd gebruik van de bevoegdheid, tenzij dringende redenen in de weg staan.

7.2 Heroverweging besluit

Het college is verplicht om pgb-besluiten te heroverwegen (art. 8.1.3 van de wet). De verordening bepaalt dat het college ook de besluiten in natura heroverweegt (art. 4.1 van de verordening). De wet en de verordening schrijven niet voor wanneer het college dat moet doen. Het is aan de professional om daar een inschatting van maken. Ook kan het college planmatig te werk gaan. Het gaat bij de heroverweging om besluiten waarvan de indicatieduur nog niet is verstreken; het college heroverweegt dus een bestaand besluit waarbij ondersteuning is toegekend. Bij die heroverweging zijn alle onderzoeksactiviteiten onverkort van toepassing. Dat wil ook zeggen dat de beoordeling of er (nog) wordt voldaan aan de voorwaarden van het pgb onderdeel kan zijn van de heroverweging.

Heroverweging van een besluit is maatwerk

Het college bepaalt in het individuele geval wanneer er aanleiding is om het besluit te heroverwegen. Het gaat immers om maatwerk. Zo’n heroverweging kan bijvoorbeeld samenhangen met de evaluatie van de geboden jeugdhulp. Bij zorg in natura is te denken aan het wel of niet behalen van het resultaat dat met jeugdhulp is beoogd. Mogelijk dat het bestaande besluit moet worden bijgesteld. Bijvoorbeeld omdat de ondersteuningsbehoefte of het niveau daarvan bijgesteld kan (of moet) worden.

Bij een heroverweging in pgb moet, naast de evaluatie van de geboden jeugdhulp tussen de jeugdige en/of zijn ouder(s) en degene aan wie het pgb wordt besteed, dit ook blijken uit het door de jeugdige en/of zijn ouder(s) opgestelde persoonlijk plan. Wordt de indicatie voor een korte periode verstrekt, dan ligt het niet voor de hand dat het besluit wordt heroverwogen. De jeugdige en/of zijn ouder(s) zal doorgaans opnieuw met een hulpvraag komen (verzoek om verlenging van de indicatie) of het college neemt voor het aflopen van de indicatie zelf contact op met de jeugdige en/of zijn ouder(s).

Bij een nieuwe hulpvraag, die betrekking heeft op de toegekende ondersteuning, beoordeelt het college of er aanleiding is om het bestaande besluit te heroverwegen. De jeugdige en/of zijn ouder(s) kan bijvoorbeeld een wijziging hebben in de ondersteuningsbehoefte. In zo’n geval wordt er geen nieuw ondersteuningsplan opgesteld.

Wel of geen nieuw besluit

Nadat het college een bestaand besluit heeft heroverwogen kan daar een ander (nieuw) besluit op volgen, maar dat hoeft niet. Dat ligt vanzelfsprekend aan de uitkomst van de heroverweging. Het bestaande besluit kan dus intact blijven, maar kan ook worden herzien of ingetrokken onder toepassing van art. 8.1.4 van de wet. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat de jeugdige aanspraak kan maken op een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) of aan een situatie dat de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouder(s) is gewijzigd.

7.3 Beëindiging

Er wordt gesproken van een beëindiging als de inwerkingtreding van het besluit ingaat vanaf het heden of naar de toekomst toe. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot een herziening/intrekking, geen terugwerkende kracht. De beëindiging van de individuele voorziening of het pgb kan het gevolg zijn van de heroverweging van het besluit. Andere voorbeelden zijn: verhuizing naar een andere gemeente, het woonplaatsbeginsel, het niet meer aangewezen zijn op ondersteuning of het overlijden van de jeugdige.

Datum beëindiging

De datum waarop het besluit wordt beëindigd is afhankelijk van de situatie. In het geval de jeugdige aan wie (voor wie) een pgb is verstrekt is overleden, kunnen gedurende de maand van overlijden nog betalingen door de SVB worden gedaan uit het nog beschikbare (resterende) pgb. Dat wil zeggen: de jeugdhulp die vóór het overlijden is geboden, maar nog niet is gedeclareerd.

7.4 Herziening of intrekking

Het (deels) ongedaan maken van het recht over een periode in het verleden, wordt herzien/intrekken genoemd. Een herziening of intrekking van het besluit is het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over de aanspraak over een periode in het verleden. Daarbij kan het recht afwijkend worden vastgesteld (herzien) of worden ingetrokken als er in het geheel geen aanspraak heeft bestaan.

Aanleiding

De aanleiding om tot herziening of intrekking van het besluit over te gaan heeft te maken met:

  • het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens en de verstrekking van juiste of volledige gegevens, dit tot een andere beslissing zouden hebben geleid;

  • het niet voldoen aan de aan de individuele voorziening of de pgb verbonden voorwaarden;

  • het niet of voor een ander doel gebruiken van de middelen voor een individuele voorziening of pgb.

Het college beoordeelt of er aanleiding is om het besluit te herzien of in te trekken (art. 8.1.4, eerste lid aanhef en onder a, d of e, van de wet dan wel art. 4.1 van de verordening).

7.5 Terugvordering: schending inlichtingenplicht

Art. 8.1.4, derde lid, van de wet bepaalt feitelijk de bevoegdheid van het college tot het (geheel of gedeeltelijke) terugvorderen van een pgb als het college het besluit heeft herzien of ingetrokken onder toepassing van art. 8.1.4, eerste lid aanhef en onder a, van de wet. Omdat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om de kosten van een geboden individuele voorziening in natura terug te vorderen, voorziet de verordening daar in (art. 4.1 van de verordening). De geldwaarde bestaat uit het bedrag van de facturen die het college daarvoor aan de jeugdhulpaanbieder heeft betaald.

7.6 Terugvordering: overig

Er zijn ook andere situaties denkbaar waarin het college kan overgaan tot terugvordering, namelijk:

  • bij het niet voldoen aan voorwaarden verbonden aan de individuele voorziening of het pgb,

  • als de individuele voorziening of het pgb niet of gebruikt wordt voor een ander doel dan waarvoor het is verstrekt,

  • bij een onverschuldigde betaling.

Niet voldoen aan de voorwaarden

Alvorens over te kunnen gaan tot terugvordering moet het college eerst een herziens- of intrekkingsbesluit nemen onder toepassing van artikel 8.1.4, eerste lid aanhef en onder d, van de wet. Als gevolg van het herziens- of intrekkingsbesluit ontstaat of kan de vordering ontstaan.

Niet of voor een ander doel gebruikt

Alvorens over te kunnen gaan tot terugvordering moet het college eerst een herziens- of intrekkingsbesluit nemen onder toepassing van artikel 8.1.4, eerste lid aanhef en onder e, van de wet. Als gevolg van het herziens- of intrekkingsbesluit ontstaat of kan de vordering ontstaan.

Onverschuldigde betaling

Het gaat om een betaling die zonder rechtsgrond wordt gedaan. Denk aan de administratieve vergissing door bijvoorbeeld de Sociale verzekeringsbank (zie art. 8.1.8 van de wet), of het college in geval van mandaat. Onder een zonder rechtsgrond verrichte betaling kunnen ook de (gemaakte) kosten van een individuele voorziening in natura worden verstaan. Uit CRVB:2006:AX5819 kan onder meer worden afgeleid dat in het geval van het ontbreken van een wettelijke bepaling op grond waarvan van de jeugdige en/of zijn ouder(s) kan worden teruggevorderd, niet aan terugvordering in de weg staat. Nu is (ook) in het publiekrecht geregeld, dat een zonder rechtsgrond verrichte betaling ongedaan moet worden gemaakt als in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel is aanvaard.

Bevoegdheid

Deze terugvorderingsbevoegdheid kan alleen worden uitgeoefend als de jeugdige en/of zijn ouder(s) redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat ten onrechte:

  • jeugdhulp in natura is geboden;

  • het pgb werd uitbetaald.

Zelfstandig terugvorderingsbesluit

Het gaat bij de onverschuldigde betaling over tot een zelfstandig terugvorderingsbesluit. Dat wil zeggen dat het college niet eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit hoeft te nemen.

Verjaringstermijn

Op grond van art. 3:309 BW verjaart de rechtsvordering uit onverschuldigde betaling door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgend op die waarop de schuldeiser (het college) zowel van het bestaan van zijn vordering, als met de persoon van de ontvanger bekend is geworden. De verjaringstermijn vangt aan voor het nemen van een terugvorderingsbesluit over de onverschuldigde betaling op het moment waarop het college bekend is geworden met feiten of omstandigheden op basis waarvan voldoende duidelijk is dat een besluit over terugvordering in de rede ligt (vergelijk CRVB:2007:BA2284 en CRVB:2008:BD6928).

7.7 Invordering

De jeugdige en/of zijn ouder(s) is in beginsel verplicht om binnen zes weken na het verzenden van het terugvorderingsbesluit het gehele bedrag ineens terug te betalen (art. 4:87, eerste lid, van de Awb). Het college kan uitstel van betaling geven en daarbij als voorwaarde stellen dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) zich houdt aan de vast te stellen aflosregeling (art. 4:94 Awb). Als de jeugdige en/of zijn ouder(s) zich niet houdt aan de aflosregeling kan het college het uitstel van betaling weer intrekken (art. 4:96 Awb). Het college stelt de aflosbedragen zo vast dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) nog de beschikking heeft over een inkomen van tenminste de beslagvrije voet. Het college kan het terug te vorderen bedrag invorderen bij dwangbevel (art. 8.1.4, derde lid, van de wet en art. 4.1 van de verordening).

Dringende redenen

Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering (invordering) is mogelijk in het geval van dringende redenen. Deze dringende redenen moeten betrekking hebben op de gevolgen van de terugvordering (invordering) en dus niet op de omstandigheden die daartoe hebben geleid. Het gaat daarbij dan om een zodanige bijzondere situatie dat terugvordering (invordering) leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de jeugdigen en/of zijn ouder(s) (vergelijk CRVB:2015:4067). Daarbij wordt opgemerkt dat de bescherming van de beslagvrije voet maakt dat er praktisch gezien vrijwel nooit sprake kan zijn van onaanvaardbare financiële consequenties (vergelijk bijv. CRVB:2016:3749).

Terugvorderen van de jeugdige

In het geval de jeugdige, jonger is dan 18 jaar, budgethouder is en het college voornemens is tot terugvordering over te gaan, dan kan het zijn dat niet de jeugdige maar zijn ouder(s) verantwoordelijk zijn voor deze schuld. Is dat het geval, dan gaat het college niet over tot invordering.

8. Slotbepalingen

8.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van deze beleidsregels, indien toepassing gelet op het doel en strekking van deze regeling leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

8.2 Inwerkingtreding en citeertitel

De beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Losser 2021.

De beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels Jeugdhulp gemeente Losser 2022.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van Losser 11 oktober 2022.

De secretaris,

De burgemeester,


Noot
1

CIZ Indicatiewijzer, Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind in relatie tot AWBZ-zorg.