Beleidsregels Terug- en invordering en verhaal

Geldend van 26-10-2022 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Terug- en invordering en verhaal

Samenwerking A2-gemeenten Cranendonck, Heeze-Leende en Valkenswaard

In deze beleidsregels wordt geregeld hoe Werk en Inkomen uitvoering geeft aan de wettelijke bevoegdheid tot het terugvorderen van teveel uitgekeerde bijstandsgelden. Daarnaast maakt het college gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van bijstandsgelden op derden op grond van paragraaf 6.5 van de Participatiewet in samenhang met de nadere verplichtingen, als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet.

Deze beleidsregels hebben betrekking op de bevoegdheid genoemd in:

  • art. 4:81 Awb;

  • art. 54 en 58 tot en met 60c en 62 Pw;

  • art. 17 en 25 tot en met 31 IOAW;

  • art. 17 en 25 tot en met 31 IOAZ;

  • art. 12, 39, 41, 42, 43 en 43a Bbz 2004.

Deze beleidsregels worden uitgevoerd door Werk en Inkomen Samenwerking A2-gemeenten, in opdracht van de gemeenten Cranendonck, Heeze-Leende en Valkenswaard. Deze beleidsregels vormen de grondslag voor te nemen besluiten.

Het college besluit de volgende beleidsregels vast te stellen:

Beleidsregels Terug- en invordering en verhaal

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Pw, IOAW, IOAZ, het Bbz 2004, de Awb of de overige in deze beleidsregels aangehaalde wetten en regelingen.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • b.

      Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • c.

      BW: Burgerlijk Wetboek;

    • d.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeenten Cranendonck, Heeze-Leende en Valkenswaard;

    • e.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werklozen werknemers;

    • f.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • g.

      Pw: Participatiewet;

    • h.

      de uitkering: de bijstand, de uitkering of de inkomensvoorziening op grond van de Pw, IOAW, IOAZ en Bbz 2004.

Artikel 2 Bepalingen met betrekking tot de aan het college toekomende bevoegdheden

  • 1. Onverminderd de in de wet opgenomen plicht tot terugvordering, maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot:

    • a.

      opschorting van het recht op uitkering zoals vermeld onder artikel 54 lid 1 Pw, artikel 17 lid 1 IOAW en artikel lid 1 IOAZ;

    • b.

      herziening of intrekking van het recht op uitkering zoals vermeld onder artikel 54 lid 3 en lid 4 Pw, artikel 17 lid 3 en 4 IOAW en artikel 17 lid 3 en 4 IOAZ;

    • c.

      terugvordering van te veel verstrekte uitkering of bedrijfskapitaal zoals vermeld onder de artikelen 58 en 59 Pw, artikelen 25 en 26 IOAW, artikelen 25 en 26 IOAZ en artikel 12 lid 2 onderdeel c, artikel 39 en de artikelen 41 tot en met 43 Bbz 2004

    • d.

      verrekening zoals vermeld onder de artikelen 48 lid 4, 52 lid 4, 58 lid 4, 60 lid 3 en 60a lid 4 Pw, de artikelen 25 lid 4 en 28 lid 3 IOAW en de artikelen 25 lid 4 en 28 lid 3 IOAZ;

    • e.

      brutering van het saldo van de netto vordering per 31 december van het lopende kalenderjaar, voor zover er over het saldo van de betreffende vordering loonbelasting en premies volksverzekeringen afgedragen moeten worden;

    • f.

      invordering bij dwangbevel zoals vermeld onder artikel 60lid 2 Pw, artikel 28 lid 1 IOAW en artikel 28 lid 1 IOAZ;

    • g.

      het geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van de bestuurlijke boete zoals vermeld onder artikel 18a lid 13 Pw, artikel 20a lid 12 IOAW en artikel 20a lid 12 IOAZ;

    • h.

      het vestigen van een recht van hypotheek of pandrecht ter meerdere zekerheid tot terugbetaling van de verleende bijstand in de vorm van een geldlening zoals vermeld onder artikel 48 lid 3 Pw en artikel 39 lid 3 Bbz 2004;

    • i.

      het geheel of gedeeltelijk afzien van opschorting, herziening, intrekking, en/of terug- en invordering op grond van dringende redenen zoals vermeld onder artikel 58 lid 8 Pw, artikel 25 lid 7 IOAW en artikel 25 lid 7 IOAZ.

  • 2. In afwijking van het eerste lid onder e, ziet het college af van brutering als er sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en het niet verwijtbaar is dat de betaling van de vordering niet is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft of als er sprake is van een dringende reden.

Hoofdstuk 2 Terugvordering ingevolge het Bbz 2004

Artikel 3 Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal

  • 1. Het college stelt het bedrijfskapitaal, dat is toegekend op grond van de artikelen 20, 22, 24 en 26 Bbz 2004 opeisbaar en vordert dit terug indien:

    • a.

      bedrijfskapitaal niet overeenkomstig de bestemming is besteed;

    • b.

      er sprake is van bedrijfsbeëindiging of overdracht van het bedrijf;

    • c.

      er sprake is van faillissement of surseance.

  • 2. Het college vordert het bedrijfskapitaal dat is toegekend op grond van de artikelen 20, 22, 24 en 26 Bbz 2004 of de achterstanden in betaling aflossing en rente terug indien:

    • a.

      de termijn van uitstel van aflossing en betaling van rente zoals genoemd in artikel 41 lid 2 Bbz 2004 is verlopen, zoals bepaald in artikel 41 lid 4 Bbz 2004;

    • b.

      de financiële omstandigheden van de belanghebbende zodanig blijken te zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te kunnen voldoen, dan worden de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen terstond teruggevorderd. Indien hierbij sprake is van toerekenbare tekortkoming in de nakoming, is over de achterstallige rente- en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd;

    • c.

      belanghebbende ook na een tweede aanmaning niet aan de betalingsverplichting voldoet. Dit geldt ook voor bedrijfskapitaal verstrekt op grond van de artikelen 22 en 26 Bbz 2004 indien het vermogen meer bedraagt dan gesteld in artikel 3 Bbz 2004 en er geen bijstand “om niet” mogelijk is.

  • 3. Terugvordering vindt plaats bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling hoofdsom en de rente.

  • 4. Indien door belanghebbende niet aan de gestelde verplichtingen wordt voldaan, vordert het college het verstrekte bedrijfskapitaal terug.

Artikel 4 Verwijtbare bedrijfsbeëindiging

  • 1. Er is sprake van verwijtbare bedrijfsbeëindiging bij:

    • a.

      bestuurdersaansprakelijkheid;

    • b.

      privébestedingen die niet in lijn liggen met de inkomsten en een inkomen op bijstandsniveau; en

    • c.

      er geen bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen.

  • 2. De lening wordt in de gevallen als aangegeven in het eerste lid gecontinueerd tegen dezelfde condities als het verstrekte bedrijfskapitaal. Dit betekent met hetzelfde aflossingsbedrag en rentetarief.

Hoofdstuk 3 Afzien van terugvordering

Artikel 5 Geheel afzien van terugvordering – Geen schending inlichtingenplicht

In afwijking van artikel 2 lid 1 onderdeel c ziet het college af van terugvordering:

  • a.

    als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn;

  • b.

    als het totaal aan netto terugvorderingen op grond van de Pw, IOAW, IOAZ en het Bbz 2004 over het gehele kalenderjaar niet hoger is dan € 100,00;

  • c.

    als het betalingen betreft die gedaan zijn, meer dan zes maanden na de ontvangst van een signaal waaruit het college had moeten afleiden dat ten onrechte of te veel uitkering werd betaald;

  • d.

    als de uitkering wordt beëindigd vanwege werkaanvaarding en als gevolg hiervan voor belanghebbende aanspraak bestaat op de inkomensafhankelijke combinatiekorting of de heffingskorting minstverdienende partner van de belastingdienst en deze korting tevens betrekking heeft op de periode direct voorafgaand aan de beëindiging van de uitkering;

  • e.

    als bij beëindiging van de uitkering blijkt dat voor belanghebbende aanspraak bestaat op de (alleenstaande) ouderenkorting en deze korting tevens betrekking heeft op de periode direct voorafgaand aan de beëindiging van de uitkering;

  • f.

    als te veel verstrekte uitkering ten gevolge van overlijden niet meer verrekend kan worden met een resterend recht op uitkering.

Hoofdstuk 4 Invordering van een teruggevorderde uitkering en leenbijstand

Artikel 6 Inhoud besluit tot terugvordering

  • 1. Een besluit tot terugvordering vermeldt in elk geval:

    • a.

      de reden van de terugvordering;

    • b.

      tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen uitkering wordt teruggevorderd;

    • c.

      de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald door belanghebbende;

    • d.

      of er al dan niet sprake is van feiten of omstandigheden om geheel of gedeeltelijk af te zien van de verplichting of de bevoegdheid tot terugvordering;

    • e.

      de mogelijkheid voor belanghebbende om voor het verstrijken van de betalingstermijn, zoals genoemd in het besluit, een afwijkend betalingsvoorstel te doen;

    • f.

      op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd waaronder tevens begrepen: de aankondiging dat eventuele executiekosten vanwege inschakeling derden voor rekening van belanghebbende zijn.

  • 2. De termijn van betaling, zoals benoemd in het eerste lid onder c, wordt in het besluit tot terugvordering in beginsel gesteld op 6 weken.

Artikel 7 Aflossingsverplichting

  • 1. Het college heeft de bevoegdheid om als aflossingsverplichting een betaling van de volledige vordering ineens op te leggen, dan wel ambtshalve een maandelijkse aflossingstermijn vast te stellen.

  • 2. Belanghebbende moet het bedrag binnen de gestelde termijn voldoen, maar als dit niet mogelijk is kan het college de aflossing als volgt bepalen:

    • a.

      bij een inkomen gelijk aan of lager dan de bijstandsnorm, is de beslagvrije voet 95% van het netto inkomen inclusief vakantietoeslag en bedraagt de aflossingsverplichting 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag;

    • b.

      bij een inkomen hoger dan de bijstandsnorm, wordt de beslagvrije voet en de hoogte van de aflossingsverplichting vastgesteld overeenkomstig de Wet Vereenvoudiging beslagvrije voet middels de uniforme rekentool.

  • 3. De aflossingsverplichting voor de belanghebbende waarvan de uitkering is beëindigd in verband met uitstroom naar werk, wordt tot 6 maanden na datum van beëindiging van de uitkering vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in lid 2 onder a.

Artikel 8 Betalingsvoorstel

  • 1. Het college stelt de maandelijkse aflossingsverplichting van belanghebbende vast als belanghebbende een afwijkend betalingsvoorstel doet.

  • 2. Het college neemt binnen acht weken na ontvangst van het betalingsvoorstel als bedoeld in het eerste lid, een besluit over het betalingsvoorstel. Het besluit vermeldt:

    • a.

      de maandelijkse aflossingsverplichting;

    • b.

      de datum van ingang van de aflossingsverplichting;

    • c.

      de wijze waarop het besluit, bij gebreke van tijdige betaling, ten uitvoer wordt gelegd waaronder tevens begrepen: de aankondiging dat eventuele executiekosten vanwege inschakeling derden voor rekening van belanghebbende zijn.

  • 3. In het verlengde van het tweede lid onder c, zal aan belanghebbende in het besluit tevens worden medegedeeld dat, bij gebreke van tijdige betaling, de vordering in zijn geheel, zonder verdere vooraankondiging, ineens opeisbaar wordt en dat het college in dat geval niet langer gehouden is aan de vastgestelde aflossingsverplichting ingevolge het tweede lid onder a.

Artikel 9 Afbetaling in 60 maanden

  • 1. Een onderzoek naar de aflossingscapaciteit van belanghebbende kan achterwege blijven indien belanghebbende een betalingsvoorstel heeft gedaan aan het college op basis waarvan de vordering zal zijn voldaan binnen een periode van 60 maanden te rekenen vanaf het moment van ingang van de aflossingsverplichting.

  • 2. Het college kan het voorstel van belanghebbende ingevolge het eerste lid afwijzen indien de vordering het gevolg is van niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht dan wel indien belanghebbende in de periode van 60 maanden voorafgaande aan het verzoek, herhaaldelijk, in ieder geval meer dan 1 keer verwijtbaar, niet, niet tijdig of niet volledig aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan.

Artikel 10 Aflossingscapaciteit en vermogen

  • 1. Het verzoek van belanghebbende tot een betalingsregeling of betalingsvoorstel kan door het college worden afgewezen indien belanghebbende beschikt over vermogen dat, gelet op de omstandigheden van belanghebbende, redelijkerwijs te gelde gemaakt kan worden.

  • 2. Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen: het aanwezige vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de vermogensgrens zoals genoemd in artikel 34 lid 3 Pw.

Artikel 11 Heronderzoek invordering

  • 1. Indien er een betalingsregeling is bepaald overeenkomstig artikel 7 lid 2 onder b van deze beleidsregels, vindt er jaarlijks een heronderzoek invordering plaats naar de betalingscapaciteit van de debiteur.

  • 2. Bij debiteuren met een lopende schuldregeling plant het college jaarlijks een heronderzoek in verband met jaarlijkse afdrachten.

  • 3. Bij debiteuren die zijn toegetreden tot de Wsnp plant het college het heronderzoek één maand nadat de schuldregeling/sanering is geëindigd.

  • 4. Indien de vordering binnen 60 maanden kan worden afgelost en de debiteur strikt zijn verplichtingen nakomt vindt geen heronderzoek plaats.

  • 5. Wanneer de aflossingscapaciteit bij debiteuren is bepaald op nihil, dan vindt jaarlijks een heronderzoek plaats naar de betalingscapaciteit van de debiteur.

  • 6. Wanneer het adres van debiteuren niet bekend is of zij niet bereid blijken te zijn de schuld op minnelijke dan wel dwingende wijze te voldoen, wordt jaarlijks een heronderzoek gepland. Deze debiteuren kunnen worden overgedragen aan een incassobureau/deurwaarderskantoor.

  • 7. Het college is bevoegd om tussentijds de hoogte van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting te verhogen c.q. te verlagen, dan wel te wijzigen in een aflossingsverplichting ineens ingevolge artikel 10 lid 1 van deze beleidsregels indien een heronderzoek daartoe aanleiding geeft.

  • 8. Indien noodzakelijk kan een afwijkende termijn worden bepaald.

Artikel 12 Verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting door debiteur

  • 1. De belanghebbende kan een verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot wijziging van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting.

  • 2. Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over het verzoek als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het besluit wordt genomen met inachtneming van de regels zoals neergelegd in de artikelen 7, 9 en 10 van deze beleidsregels.

Artikel 13 Aanmaning, dwangbevel, beslag en verrekening

  • 1. Indien de belanghebbende niet tot betaling van de vordering overgaat dan wel niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde of overeengekomen aflossingsverplichting niet meer nakomt, dan ontvangt belanghebbende 8 weken na verzending van het terugvorderingsbesluit een herinnering.

  • 2. 4 weken na verzending van de herinnering volgt een aanmaning.

  • 3. In de aanmaning(en) wordt de termijn van betaling gesteld op 2 weken. De termijn van 2 weken gaat in op de dag na de dag waarop de aanmaning is verzonden.

  • 4. Indien belanghebbende ook na de aanmaning(en) in gebreke blijft tot tijdige en volledige betaling, vaardigt het college een dwangbevel uit. Na verzending wordt het dwangbevel middels beslaglegging ten uitvoer gelegd indien niet binnen de gestelde termijn tot betaling is overgegaan. De voorschriften ingevolge de Awb en het wetboek van Burgerlijke rechtsvordering worden in acht genomen.

  • 5. Indien het college, ingevolge artikel 60 lid 3 en 4 Pw, 28 lid 2 IOAW of artikel 28 lid 2 IOAZ, de bevoegdheid heeft tot verrekening van de vordering met een lopende uitkering of inkomensvoorziening ingevolge de Pw, IOAW of IOAZ, dan maakt het college gebruik van deze bevoegdheid. Ingevolge artikel 4:93 Awb wordt belanghebbende in kennis gesteld van de verrekening met de uitkering onder vermelding van de hoogte van het bedrag van de verrekening.

Artikel 14 Geen opschorting invordering

  • 1. De invordering wordt niet opgeschort door het indienen van een bezwaar- of beroepschrift, tegen het besluit tot terugvordering.

  • 2. Ingeval de invordering onevenredig belastend is voor de belanghebbende kan met toepassing van de hardheidsclausule in bijzondere gevallen worden afgeweken van het eerste lid.

Hoofdstuk 5 (Gedeeltelijke) kwijtschelding en afzien van (verdere) invordering

Artikel 15 (Gedeeltelijke) kwijtschelding bij schuldregeling

  • 1. Het college kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde uitkering als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      er sprake is van een problematische schuldensituatie en redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van het college wegens teruggevorderde uitkering, op zijn minst zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Naast de eigen afdeling Schuldhulpverlening van Werk en Inkomen kan het verzoek tot medewerking aan een schuldsanering /-bemiddeling worden ingediend door een bij de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) aangesloten schuldbemiddelingsorganisatie of een Nederlandse gemeente.

  • 3. Van kwijtschelding als bedoeld in het eerste lid wordt afgezien als:

    • a.

      de terugvordering het gevolg is van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht (artikel 60c Pw), ontstaan is op of na 01-01-2013 en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd of aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht; of

    • b.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een zaak of zaken, behoudens voor zover de vordering niet op die zaken verhaald kan worden.

  • 4. Het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de vordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling overeenkomstig het eerste lid tot stand is gekomen.

  • 5. Het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van een vordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd als:

    • a.

      de belanghebbende zijn schuld aan het college niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

    • b.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

  • 6. In afwijking van het derde lid onder a maakt het college gebruik van de bevoegdheid de boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldenregeling zoals omschreven in artikel 18a lid 13 Pw.

  • 7. Het besluit tot kwijtschelding als bedoeld in het zesde lid wordt ingetrokken of ten nadele van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd herzien, als binnen 60 maanden na het besluit tot kwijtschelding wederom een overtreding wegens eenzelfde gedraging is begaan (artikel 18a lid 14 Pw).

Artikel 16 (Gedeeltelijke) kwijtschelding anders dan bij schuldregeling

  • 1. Het college kan op verzoek van belanghebbende overgaan tot kwijtschelding van het restant van de vordering als de belanghebbende:

    • a.

      voorafgaand aan het verzoek minimaal 60 maanden op de betreffende vordering heeft afgelost conform de aflossingsverplichting en tenminste 50% van de totale vordering heeft betaald; of

    • b.

      gedurende 60 maanden niet volledig aan de aflossingsverplichting heeft voldaan maar het achterstallige bedrag over díe periode alsnog heeft betaald en tenminste 50% van de totale vordering heeft betaald; of

    • c.

      een bedrag, overeenkomend met tenminste 50% van de totale vordering, in één keer aflost en het niet aannemelijk is dat reguliere incasso een hoger bedrag oplevert dan de afkoopsom.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan het college op verzoek van belanghebbende overgaan tot kwijtschelding van het restant van de vordering, welke is ontstaan als gevolg van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht, over indien de belanghebbende:

    • a.

      voorafgaand aan het verzoek minimaal 120 maanden op de betreffende vordering heeft afgelost conform de aflossingsverplichting en tenminste 50% van de totale vordering heeft betaald; of

    • b.

      gedurende 120 maanden niet volledig aan de aflossingsverplichting heeft voldaan maar het achterstallige bedrag over díe periode alsnog heeft betaald en tenminste 50% van de totale vordering heeft betaald; of

    • c.

      een bedrag, overeenkomend met tenminste 50% van de totale vordering, in één keer aflost en het niet aannemelijk is dat reguliere incasso een hoger bedrag oplevert dan de afkoopsom.

  • 3. Het college besluit niet tot kwijtschelding als belanghebbende in de periode van resp. 60 of 120 maanden voorafgaande aan het verzoek tot kwijtschelding, herhaaldelijk, in ieder geval meer dan 1 keer, verwijtbaar, niet, niet tijdig of niet volledig aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan dan wel aan zijn aflossingsverplichtingen.

  • 4. Ambtshalve kwijtschelding van de restantvordering is mogelijk, indien:

    • a.

      belanghebbende gedurende resp. 60 of 120 maanden jaar geen betalingen heeft verricht en het naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat belanghebbende deze op enig moment zal gaan verrichten;

    • b.

      na overlijden van belanghebbende, tenzij belanghebbende bij leven over voldoende middelen beschikte om de vordering te voldoen.

  • 5. Kwijtschelding van een vordering als gevolg van achteraf verkregen middelen die gebaseerd is op een terugvorderingsbesluit ingevolge artikel 58 lid 2 onder f onder 1 en 2 Pw, artikel 25 lid 3 IOAW of artikel 25 lid 3 IOAZ is niet mogelijk.

  • 6. Kwijtschelding van een vordering welke wordt gedekt door pand of hypotheek op een zaak of zaken is niet mogelijk.

  • 7. Er wordt geen terugbetaling aan belanghebbende gedaan van aflossingen die hebben plaatsgevonden voorafgaand aan het besluit als vermeld in het eerste lid.

Artikel 17 (Gedeeltelijke) kwijtschelding van leenbijstand

  • 1. In afwijking van artikel 7 van deze beleidsregels geldt voor vorderingen uit leenbijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen dat als belanghebbende gedurende 60 maandtermijnen volledig aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan, het restant van de vordering ambtshalve volledig wordt kwijtgescholden. Dit lid dient te worden bezien in samenhang met de Uitvoeringsnota bijzondere bijstand en de bijbehorende beleidsregels.

  • 2. Als de betalingscapaciteit gedurende de periode van 60 maandtermijnen lager is dan het bepaalde in artikel 7 lid 2 van deze beleidsregels en de belanghebbende daadwerkelijk minder kan aflossen volgt eveneens ambtshalve kwijtschelding.

  • 3. Mocht niet worden voldaan aan de terugbetalingsverplichting en belanghebbende blijft weigerachtig de 60 maandtermijnen te betalen, mede op basis van de vastgestelde aflossingsverplichting, dan wordt de leenbijstand teruggevorderd en zijn de bepalingen van artikel 16 van deze beleidsregels van toepassing.

  • 4. Kwijtschelding ingevolge het eerste lid is niet mogelijk als de leenbijstand aan belanghebbende is verstrekt vanwege de redenen genoemd in artikel 48 lid 2 Pw.

  • 5. Aflossingen die hebben plaatsgevonden na het verstrijken van de 60 maandtermijnen en voorafgaand aan het besluit als vermeld in het eerste lid worden verrekend met andere openstaande vorderingen. Als er geen andere openstaande vorderingen zijn, worden de aflossingen terugbetaald aan belanghebbende.

Artikel 18 (Gedeeltelijke) kwijtschelding bedrijfskapitaal

  • 1. Het college kan besluiten tot kwijtschelding van bedrijfskapitaal, verleend op grond van artikel 14 Bbz 2004, in de volgende gevallen:

    • a.

      Geheel of gedeeltelijke kwijtschelding van bedrijfskapitaal is wettelijk mogelijk in die gevallen zoals beschreven in artikel 42, 43 en 43 a t/m d Bbz 2004. Indien dit niet mogelijk is zijn deze beleidsregels van toepassing.

    • b.

      Bij toepassing van artikel 43 lid 2 Bbz 2004 kan besloten worden de termijn van 5 jaar aflossen, alvorens tot kwijtschelding overgegaan kan worden, met 5 jaar te verlengen. Na voldoen aan de verplichtingen kan tot kwijtschelding worden overgegaan.

    • c.

      Indien bedrijfskapitaal verstrekt is volgens de artikelen 22 of 26 Bbz 2004 en dit volgens artikel 3 Bbz 2004 niet “om niet” verstrekt kan worden, bedraagt de terugbetalingsperiode maximaal 10 jaar na beëindiging van de uitkering op grond van het Bbz 2004. Deze termijn kan na schriftelijk verzoek met maximaal 3 jaar worden verlengd. Na het voldoen aan de afgesproken aflossingsbedragen kan het restant worden kwijtgescholden.

  • 2. Het college besluit niet tot kwijtschelding als er sprake is van vermogen waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan.

  • 3. Het college kan pas besluiten tot kwijtschelding als eerst alle zekerheden volledig zijn uitgewonnen.

  • 4. Kwijtschelding van een vordering welke wordt gedekt door pand of hypotheek op een zaak of zaken is niet mogelijk.

Artikel 19 Afzien van (verdere) invordering

  • 1. Het college is bevoegd om in individuele situaties af te zien van (verdere) invordering wanneer het totaal van de (restant)vordering(en) minder bedraagt dan € 100,00 én het treffen van (verdere) invorderingsmaatregelen, naar het oordeel van het college, niet (langer) doelmatig is.

  • 2. Bij een totaal van de (restant)vordering(en) van € 100,00 en meer kan het college ook omwille van doelmatigheidsredenen besluiten van (verdere) invordering af te zien indien incasso van de vordering gedurende vijf jaren onmogelijk is gebleken en ook niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten.

  • 3. Indien het totaal van de (restant)vordering(en) het gevolg is van niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht kan het totaal van de (restant)vordering(en) slechts dan worden afgeboekt indien incasso van de vordering gedurende 120 maanden onmogelijk is gebleken en het niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten.

Hoofdstuk 6 Verhaal

Artikel 20 Bevoegdheid tot verhaal

  • 1. Van de bevoegdheid tot verhaal wordt gebruik gemaakt zoals dit rechtstreeks uit paragraaf 6.5 van de Participatiewet voortvloeit.

  • 2. Het te gelde maken van de onderhoudsplicht wordt neergelegd bij belanghebbende/verzorgende.

  • 3. De verplichting wordt opgelegd met toepassing van artikel 55 van de Participatiewet.

  • 4. Bij gewijzigde omstandigheden van onder andere financiële aard kunnen nadere verplichtingen worden opgelegd.

Artikel 21 Afzien van verhaal/het opleggen van nadere verplichtingen

Nadere verplichtingen als bedoeld in artikel 55 Pw worden niet opgelegd:

  • a.

    in situaties waarin het niet gevergd kan worden dat de partners opnieuw in een juridische procedure verzeild raken, bijvoorbeeld bij huiselijk geweld of zeer slechte verhoudingen;

  • b.

    bij een verhaalsbijdrage van minder dan € 25,00 per maand en € 300,00 per jaar;

  • c.

    voor bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud welke is/wordt verstrekt aan een minderjarige /jongmeerderjarige tot de leeftijd van 21 jaar, indien:

    • de ouders overleden zijn;

    • de ouders in het land van herkomst verblijven (in geval van vluchtelingen);

    • er sprake is van jeugdhulpverlening (buiten het gezin plaatsen) of indien er sprake is van een crisissituatie;

    • de jeugdige voor de bijstandsverlening reeds 6 maanden of langer zelfstandig woont;

    • de jeugdige in een pleeggezin woont of dat er sprake is van begeleid wonen;

  • d.

    voor bijzondere bijstand voor bijzondere kosten welke is/wordt verstrekt aan een minderjarige /jongmeerderjarige tot de leeftijd van 21 jaar;

  • e.

    gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of van degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

Artikel 22 Ingangsdatum verhaalsbijdrage

De verhaalsbijdrage ingevolge artikel 62 Pw wordt opgelegd met ingang van de maand volgend op de datum van aanschrijving.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 23 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien toepassing van de beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt (artikel 4:84 Awb).

Artikel 24 Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2020.

  • 2. Met de inwerkingtreding van deze beleidsregels worden de volgende beleidsregels ingetrokken:

    • a.

      de beleidsregels Terugvordering Samenwerkingsverband Werk en Inkomen Heeze-Leende, Valkenswaard en Waalre, in werking getreden met ingang van 1 maart 2008;

    • b.

      de beleidsregels Verhaal WWB Samenwerkingsverband Werk en Inkomen Heeze-Leende, Valkenswaard en Waalre, in werking getreden met ingang van 1 juli 2007; en

    • c.

      de beleidsregels Verhaal WWB Samenwerkingsverband Werk en Inkomen Cranendonck, Heeze-Leende, Valkenswaard en Waalre, in werking getreden met ingang van 1 juli 2010.

  • 3. De nieuwe beleidsregels gelden ook voor de reeds bestaande rechtsverhoudingen.

Artikel 25 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als:

Beleidsregels terug- en invordering en verhaal.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de colleges van de gemeenten Cranendonck, Heeze-Leende en Valkenswaard.

Toelichting Beleidsregels Terug- en invordering en verhaal

Algemeen

De voorgaande beleidsregels (artikel 24 lid 2) worden per 1 januari 2020 gewijzigd naar Beleidsregels Terug- en invordering en verhaal.

Het college heeft de bevoegdheid om een uitkering terug te vorderen of te verhalen. Met deze beleidsregels maakt het college gebruik van deze bevoegdheid. Weliswaar biedt de wetgeving een kader, denk hierbij ook aan de Algemene wet bestuursrecht, het is echter aan het college om de systematiek middels de opmaak van beleidsregels nader vorm te geven. Samengevat heeft terugvordering betrekking op het terughalen van teveel of ten onrechte verleende uitkering. De uitkering wordt teruggevorderd van degene aan wie de uitkering is uitbetaald, dus van de uitkeringsgerechtigde zelf.

Verhaal gaat over de bijdrage die de ex-partner kan leveren in de kosten van levensonderhoud voor de belanghebbende en/of kinderen.

In de Pw, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 heeft de wetgever de terugvordering van ten onrechte verleende uitkering geregeld. De systematiek is voor genoemde wetten grotendeels hetzelfde.

Verhaalsrecht is gerelateerd aan de Participatiewet. De IOAW, IOAZ en Bbz 2004 kennen de mogelijkheid tot verhaal niet.

Door vaststelling van deze beleidsregels beoogt het college enerzijds een meer slagvaardig en doelgerichter uitvoeringspraktijk mogelijk te maken, anderzijds om aan de klant rechtszekerheid te bieden voor wat betreft de wijze waarop het college aan de gegeven beleidsruimte invulling geeft. Bij de vormgeving van de beleidsregels zijn nadrukkelijk de volgende uitgangspunten in ogenschouw genomen:

  • De hoofdregel is dat een schuld volledig moet worden terugbetaald. Eigen verantwoordelijkheid van de inwoner staat voorop.

  • Altijd rigide vasthouden aan deze hoofdregel kan betekenen dat inwoners (financieel) in de knel komen. Met name via de bepalingen over kwijtschelding van schulden en de bepaling van de aflossingscapaciteit is dan ook getracht om een goede balans te vinden tussen de belangen van het college als schuldeiser enerzijds en de belangen van de inwoner als debiteur anderzijds. Ook voor oninbare vorderingen zijn praktische regels opgenomen.

  • Verhaalacties, het daadwerkelijk eisen van een onderhoudsbijdrage gebeurt door de klant zelf. Het college heeft hierbij een controlerende taak. Iets abstracter beredeneert: Het college dient een maatschappelijk (economisch) belang indien zij de belangen van de inwoner als debiteur nadrukkelijk in haar besluitvorming betrekt. Met name ook bezien vanuit die invalshoek is het van belang om oog te hebben voor de persoonlijke situatie van de debiteur. Feitelijk gaat het dan ook om armoedebeleid.

  • Ook vanuit het oogpunt van efficiency en effectiviteit zijn beleidsmatig keuzes gemaakt. In de bepalingen inzake de zogenaamde kruimelbedragen (artikel 20 lid 1 en artikel 23 van de beleidsregels) laat zich dat bijvoorbeeld heel expliciet voelen. Bij de vormgeving van de beleidsregels is in die zin ook telkens een globale kosten-batenanalyse gemaakt: welke inspanning en activiteiten zijn reëel en gewenst om te komen tot de invordering van schulden?

  • Fraude mag niet lonen. Dat is het uitgangspunt. Ook hier is echter de balans gezocht in relatie tot effectiviteit, efficiency en de belangen van de debiteur. In de beleidsregels zie je dan ook terug dat bijvoorbeeld ook in geval van fraudeschulden mogelijkheden bestaan voor kwijtschelding van schuld. Wel is er, vanuit het benoemde principe dat fraude niet mag lonen, bewust voor gekozen om de criteria voor fraude-schulden te verzwaren ten opzichte van niet-fraudeschulden.

Tot slot nog het volgende:

In de Participatiewet wordt gesproken over een bijstandsuitkering. De IOAW, IOAZ en Bbz 2004 spreken over een uitkering. Kortom, de wetgever werkt met verschillende termen. Uit praktisch oogpunt wordt in deze beleidsregels de term uitkering gebruikt. Deze term is bedoeld als verzamelnaam en duidt op de bijstandsuitkering ingevolge Participatiewet en de uitkeringen ingevolge IOAW, IOAZ en Bbz 2004.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Als het gaat om verhaal en terugvordering is er een duidelijke samenhang met de Algemene wet bestuursrecht. Dat is evident. Maar ook met het civiele recht bestaat een duidelijke samenhang. Het verhaalsrecht is feitelijk een direct afgeleide van het personen- en familierecht (BW boek 1) waardoor begrippen zoals gehanteerd in het familierecht ook gebruikelijk zijn in de verhaalspraktijk. Maar denk bijvoorbeeld ook aan de invordering van vorderingen: begrippen als ‘executiekosten’, ‘verzuim’ en ‘minnelijk’ zijn afkomstig uit het privaatrecht en hebben in de bijstandspraktijk dezelfde betekenis. Zoals aangegeven worden de verplichtingen tot verhaal opgelegd op grond van artikel 55 van de Participatiewet.

Artikel 2 Bepalingen met betrekking tot de aan het college toekomende bevoegdheden

In dit artikel is geregeld dat het college gebruik maakt van de diverse bevoegdheden (opschorting, herziening, intrekking, terugvordering, verrekening, invordering bij dwangbevel, brutering en in sommige gevallen kwijtschelding van een bestuurlijk boete) die haar op grond van de Pw, IOAW/ IOAZ en het Bbz 2004 toekomen.

Artikel 3 Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal

Terugvordering van de uitkering voor levensonderhoud ingevolge de Bbz 2004 is geregeld in artikel 4 van deze beleidsregels. Vanwege het expliciete verschil van karakter bevat dit artikel de regels omtrent terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal.

De meeste gronden tot terugvordering bedrijfskapitaal zijn geregeld in artikel 39 en 41 tot en met 43 Bbz 2004. Indien belanghebbende ook na een tweede aanmaning niet aan zijn rente- en aflossingsverplichtingen voldoet, wordt het geleende bedrag teruggevorderd.

Opeisbaar stellen indien de bijstand niet overeenkomstig bestemming is besteed, bij faillissement en bij bedrijfsbeëindiging is geregeld in artikel 39 Bbz 2004.

Indien bijstand “om niet” niet mogelijk is vanwege het vermogen moet direct na beëindiging van de periodieke bijstandsverlening een betalingsregeling getroffen worden voor terugbetaling bedrijfskapitaal. Wordt niet aan deze betalingsregeling voldaan dan wordt overgegaan tot terugvordering.

Artikel 4 Verwijtbare bedrijfsbeëindiging

In dit artikel is vastgelegd wanneer sprake is van een verwijtbare bedrijfsbeëindiging en wat de gevolgen zijn.

Artikel 5 Geheel afzien van terugvordering – Geen schending inlichtingenplicht

Dit artikel bevat de uitwerking van de bevoegdheid om af te zien van het nemen van een besluit tot terugvordering indien er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht.

Onderdeel b:

Er wordt afgezien van terugvordering bij een gering bedrag aan te veel of ten onrechte ontvangen uitkering. Bij geringe vorderingen staan de uitvoeringskosten niet in redelijke verhouding tot de vordering zelf. De drempel om af te kunnen zien van terugvordering is gesteld op € 100,00.

Onderdeel c:

Hier wordt ingegaan op wat men noemt de ‘zes-maanden-jurisprudentie’. Deze is niet van toepassing als sprake is van schending van de inlichtingenplicht.

De zes-maanden-jurisprudentie bepaalt dat het college binnen zes maanden nadat zij een signaal ofwel relevante informatie heeft ontvangen een besluit neemt waaruit blijkt dat een aanpassing van het recht op bijstand van toepassing is. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zes-maanden-jurisprudentie is ook van toepassing op terugvordering op grond van de IOAW, de IOAZ of het Bbz 2004.

Artikel 6 Inhoud besluit tot terugvordering

Lid 1 geeft een opsomming van dat wat in een besluit (beschikking) tot terugvordering wordt vermeld.

Ingevolge lid 2 van de Beleidsregels dient tot slot in de beschikking te worden vermeld dat de termijn van betaling 6 weken is. Deze termijn is gebaseerd op artikel 4:87 Awb: de betaling geschiedt binnen zes weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt.

Artikel 7 Aflossingsverplichting

Lid 1: In principe dient belanghebbende de volledige vordering ineens af te lossen. Indien op voorhand al duidelijk is, kan ambtshalve een maandelijkse aflossingstermijn vastgesteld worden.

Lid 2: In dit lid is bepaald hoe hoog het college de maandelijkse aflossing kan vaststellen bij een inkomen gelijk aan of lager dan bijstandsniveau (de bijstandsnorm) en bij een inkomen hoger dan bijstandsniveau (de bijstandsnorm).

Lid 3: Vanwege de zogenaamde armoedeval-problematiek alsook een financiële stimulans tot werkaanvaarding, is bepaald dat belanghebbenden na beëindiging van hun uitkering nog voor 6 maanden worden gelijkgesteld met uitkeringsgerechtigden als het gaat om het bepalen van de aflossingsverplichting.

Artikel 8 Betalingsvoorstel

Ingevolge artikel 6 lid 1 onder e van deze beleidsregels wordt aan belanghebbenden in de terugvorderingsbeschikking de mogelijkheid geboden om een voorstel te doen tot gespreide betaling van de schuld. Op een dergelijk voorstel van belanghebbende dient Werk en Inkomen binnen 8 weken na ontvangst te besluiten.

Indien er tijdelijk geen financiële ruimte (betalingscapaciteit) is voor een aflossing overeenkomstig artikel 7, kan op voorstel van de debiteur akkoord worden gegaan met een afwijkend betalingsvoorstel. Indien de betalingsregeling tot stand komt en belanghebbende vervolgens op enig moment zijn betalingen staakt, is het van belang dat het college het heft in handen neemt c.q. kan nemen. Zie hiertoe het gestelde niet alleen lid 2 onder c van het artikel, maar met name ook lid 3 van het artikel: de vordering is in dat geval weer ineens opeisbaar c.q. het college is niet langer gehouden aan de betalingsregeling.

Artikel 9 Afbetaling in 60 maanden

Om praktische redenen kan een onderzoek naar de aflossingscapaciteit van belanghebbende achterwege blijven indien de belanghebbende aan het college een betalingsvoorstel doet waardoor de schuld binnen 60 maanden is afbetaald.

Indien het gaat om een fraudevordering dan wel belanghebbende in het verleden herhaaldelijk zijn betalingsverplichting niet afdoende is nagekomen, kan het college ingevolge lid 2 besluiten om niet op het betalingsvoorstel van belanghebbende in te gaan en alsnog een aflossingsverplichting te hanteren in overeenstemming met artikel 7 van deze beleidsregels.

Artikel 10 Aflossingscapaciteit en vermogen

Het college heeft de mogelijkheid om (deels) af te zien van een maandelijkse betalingsregeling indien blijkt dat belanghebbende beschikt over vermogen dat hij redelijkerwijs te gelde kan maken. Ingevolge lid 2 blijft vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de vermogensgrens zoals genoemd in artikel 34 lid 3 Pw buiten beschouwing.

Artikel 11 Heronderzoek vorderingen

In dit artikel is vastgelegd wanneer een heronderzoek invordering zal plaatsvinden.

Artikel 12 Verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting door belanghebbende

De belanghebbende kan altijd een verzoek indienen bij het college tot een wijziging van de vastgestelde aflossingsverplichting. Met inachtneming van de Awb, neemt het college vervolgens een tijdig besluit.

Artikel 13 Aanmaning, dwangbevel, beslag en verrekening

In de uitvoeringspraktijk wordt onderscheid gemaakt tussen een aanmaning en een dwangbevel. Aanmaning zijn brieven waarin belanghebbende, vanwege uitblijven betaling, sec wordt verzocht om alsnog tot betaling over te gaan. Tegen de brieven staat geen bezwaar en beroep open.

8 weken na verzenden van het terugvorderingsbesluit wordt een herinnering gestuurd om belanghebbende hierop te attenderen. 4 weken na verzending van de herinnering volgt een aanmaning.

Indien betaling na verzending van de aanmaning(en) uitblijft, vaardigt het college een dwangbevel uit. Zie artikel 60 lid 2 Pw, artikel 28 lid 1 IOAW en artikel 28 lid 1 IOAZ. De regels met betrekking tot het dwangbevel zijn bepaald in de Algemene wet bestuursrecht: artikel 4:114 e.v. Awb.

Indien ook na het verzenden van het dwangbevel betaling uitblijft, zal het college executiemaatregelen moeten nemen ter invordering (lid 4). Het stramien daartoe is neergelegd in landelijke regelgeving (met name Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering).

Naast de systematiek van invordering via dwangbevel/beslaglegging, kan het college ook invorderen via verrekening met een lopende uitkering van het college of een andere uitkerende instantie (artikel 60a Pw). Daartoe is in de Participatiewet, IOAW en IOAZ een wettelijke basis gecreëerd. Voor de Bbz 2004 is hier de Participatiewet vanzelfsprekend van toepassing. Tegen een besluit tot verrekening (veelal opgenomen in een besluit tot terugvordering) staat bezwaar en beroep open. Ingevolge artikel 4:87 Awb dient het college in geval van een besluit tot terugvordering de belanghebbende een betalingstermijn te gunnen van minimaal 6 weken. Deze regel laat onverlet dat het college niet aan deze termijn gehouden is in geval van verrekening.

In artikel 4:93 lid 3 Awb wordt immers bepaald dat de verrekening terugwerkt overeenkomstig artikel 6:129 BW tot aan het tijdstip waarop de verrekeningsbevoegdheid is ontstaan. Het besluit tot verrekening kan dus per direct ten uitvoer worden gelegd. Een dwangbevel is in dergelijke situaties niet noodzakelijk.

Artikel 14 Opschorting invordering

Een eventueel bezwaar- of beroepschrift van de belanghebbende tegen het besluit tot terugvordering heeft geen schorsende werking. Uitgangspunt is dan ook dat het college de vordering niet opschort. Wel kan de belanghebbende de voorzieningenrechter van de rechtbank (of van de CRvB) hangende een bezwaar- of beroepsprocedure verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen, waaronder begrepen een schorsing.

Het college zal echter, zolang het besluit niet onherroepelijk is, niet alleen moeten kijken naar haar belangen maar ook naar de belangen van de (vermeende) schuldenaar. Indien het treffen van executiemaatregelen hangende bezwaar/beroep onevenredig belastend is voor belanghebbende is het college ingevolge artikel 14 lid 2 gehouden om de invordering op te schorten.

Tegen een aanmaning en dwangbevel is geen bezwaar en beroep mogelijk. Tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel is verzet mogelijk bij de rechtbank.

Artikel 15 (Gedeeltelijke) kwijtschelding bij schuldregeling

Wanneer een bijstandsvordering door middel van een besluit tot terugvordering is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.

Door in lid 2 als voorwaarde te stellen dat een bij de NVVK aangesloten bemiddelingsorganisatie betrokken is bij de schuldsanering, wordt beoogd een kwaliteitscriterium in te bouwen.

Als er sprake is van fraudeschulden en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd of aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht, wordt er op grond van artikel 60c Pw geen medewerking verleend aan een schuldregeling. Hierdoor komen dergelijke fraudeschulden (ontstaan op of na 01-01-2013) niet voor kwijtschelding in aanmerking.

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid de boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden als belanghebbende medewerking verleend aan een schuldenregeling en heeft voldaan aan de cumulatieve voorwaarden. Wordt hieraan niet voldaan, dan kan geen kwijtschelding volgen. Dit is mogelijk geworden door de aanpassingen in artikel 18a lid 13 van de Participatiewet met ingang van 1 januari 2017.

Mocht blijken dat er geen succesvolle schuldenregeling tot stand komt dan kan op grond van artikel 18a lid 14 de kwijtschelding niet verleend en kan het college alsnog overgaan tot incasseren van de boete.

Artikel 16 (Gedeeltelijke) kwijtschelding anders dan bij schuldregeling

Ingevolge dit artikel kan iedere debiteur voor kwijtschelding van de restant-vordering in aanmerking komen indien men voorafgaand aan het verzoek gedurende minimaal 60 of 120 maanden volledig aan de afbetalingsverplichting heeft voldaan en minstens 50% van de vordering heeft betaald. Ingevolge dit artikel is het dus mogelijk gemaakt dat ook fraudeschulden voor kwijtschelding in aanmerking kunnen komen, zij het onder de verzwaarde criteria van 120 maanden afbetaling en 50% aflossing.

Ingevolge lid 3 is nog een extra verzwaring ingebouwd. Het verzoek tot kwijtschelding zou op grond van deze verzwaring dus afgewezen kunnen worden omdat de debiteur weliswaar op de huidige vordering correct en tijdig gedurende resp. 60 of 120 maanden heeft betaald, maar niet op een andere vordering waarop hij voordien diende af te lossen.

Middels lid 5 van deze beleidsregels wordt voorkomen dat belanghebbende voor kwijtschelding in aanmerking zou kunnen komen indien het gaat om een terugvorderingsschuld ingevolge artikel 58 lid 2 onder f onder 1 en 2 Participatiewet, artikel 25 lid 3 IOAW en artikel 25 lid 3 IOAZ (achteraf verkregen middelen of een achteraf verkregen vergoeding voor kosten, waarvoor met het oog op die bestemming bijstand is verleend). Gelet op het (achteraf) concreet ontvangen van gelden door belanghebbende waardoor hij in staat is c.q. moet worden geacht om de ontvangen bijstand (ineens) terug te betalen aan het college, wordt kwijtschelding in die gevallen niet aan de orde geacht.

Artikel 17 Gedeeltelijke kwijtschelding bij leenbijstand

Hier geldt het uitgangspunt dat leenbijstand voor inrichtingskosten is verstrekt met daaraan gekoppeld een aflossingsverplichting voor de duur van 60 maanden. Indien na 60 maanden de leenbijstand niet volledig is afgelost wordt het restant van de vordering ambtshalve kwijtgescholden. Dit artikel dient in samenhang te worden gezien met de Uitvoeringsnota bijzondere bijstand en de bijbehorende beleidsregels waarin de termijn van 60 maanden wordt genoemd.

Ook als de betalingscapaciteit gedurende 60 maanden lager is dan het bepaalde in artikel 7 lid 2 en de klant daadwerkelijk minder kan aflossen volgt eveneens ambtshalve kwijtschelding.

We spreken over 60 maandtermijnen voor de aflossing van leenbijstand. Het komt voor dat deze periode door omstandigheden niet aaneengesloten is. Hier mag een onderbreking in zitten en als de 60 termijnen zijn voldaan volgt alsnog ambtshalve kwijtschelding.

Als belanghebbende gedurende 60 maanden geen betalingscapaciteit heeft en de aflossing op nihil is gesteld, dan volgt kwijtschelding na een periode van 60 maanden.

Mocht door belanghebbende niet worden voldaan aan de terugbetalingsverplichting omdat de belanghebbende bijvoorbeeld weigerachtig is te betalen of vertrokken is onbekend waarheen dan volgt terugvordering. Na terugvordering zijn de bepalingen van artikel 16 van deze beleidsregels van toepassing.

Ingevolge lid 4 is kwijtschelding niet mogelijk als de leenbijstand aan belanghebbende is verstrekt vanwege de redenen genoemd in artikel 48 lid 2 Pw.

Artikel 18 (Gedeeltelijke) kwijtschelding bedrijfskapitaal

Dit artikel is qua strekking gelijk aan artikel 16 van deze beleidsregels met dien verstande dat artikel 18 over kwijtschelding van verstrekt bedrijfskapitaal gaat. Dit artikel is een verruiming van de mogelijkheden tot kwijtschelding opgenomen in de Bbz 2004.

Kwijtschelding is nog niet mogelijk als niet alle zekerheden volledig zijn uitgewonnen en is niet mogelijk als er sprake is van vermogen waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan.

Artikel 19 Afzien van (verdere) invordering

Binnen de debiteurenuitvoeringspraktijk doen zich regelmatig situaties voor waarbij de kosten van de uitvoering van invorderingsmaatregelen niet langer in verhouding staan tot de hoogte van een (restant)vordering. De doelmatigheidstoets in lid 1 beoogt in die zin nadrukkelijk aan de medewerker Werk en Inkomen een beoordelingsvrijheid te geven om in individuele gevallen af te zien van (verdere) invordering van vorderingen tot € 100,00.

Gaat het om (restant-)vorderingen van € 100,00 en meer dan geldt ingevolge lid 2 als aanvullende voorwaarde dat incasso gedurende 60 maanden onmogelijk is gebleken alsook niet aannemelijk is dat belanghebbende in de toekomst tot betaling zal overgaan.

Betreft het vorderingen die betrekking hebben op het schenden van de inlichtingenverplichting dan kan slechts worden afgeboekt indien incasso van de vordering gedurende 120 maanden onmogelijk is gebleken en het niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten.

Artikel 20 Bevoegdheid tot verhaal

Artikel 61 Participatiewet is een zogeheten 'kan-bepaling'. Verhaal is een bevoegdheid van het college en niet een verplichting. Het college maakt gebruik van deze bevoegdheid die uit paragraaf 6.5 van de Participatiewet voortvloeit.

Het college voert dit echter niet zelf uit maar legt de verplichting bij belanghebbende neer. Vanuit de leidende principes van het college heeft de belanghebbende zelf de verplichting zich in te spannen maximaal te participeren en dus ook de verhaalsbijdrage te gelde te maken. Dit doet het college door het opleggen van nadere verplichtingen op grond van artikel 55 van de Participatiewet. Belanghebbende dient dus zelf een regeling af te spreken zo nodig met behulp van een advocaat.

Dit laat onverlet dat het college ambtshalve gehouden is bij toepassing van de beleidsregels, rekening te houden met haar inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ook artikel 23 van deze beleidsregels (hardheidsclausule) kan een rol spelen.

Op de eerste plaats wordt gekozen het verhaal neer te leggen bij belanghebbende om alimentatie te eisen. De verplichtingen dienen te worden opgelegd. Een belangen afweging kan altijd gemaakt worden rekening houdende met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Mochten omstandigheden wijzigingen van onder andere financiële aard dan kunnen alsnog de nadere verplichtingen tot verhaal worden opgelegd.

Artikel 21 Afzien van verhaal/het opleggen van nadere verplichtingen

Er dient in principe maximaal gebruik gemaakt te worden van het recht op een voorliggende voorziening en deze te gelde te maken. Dit kan ook een verhaalsbijdrage zijn van de ex-partner ten behoeve van belanghebbende en/of zijn/haar kinderen of van de ouder(s) ten behoeve van de jongmeerderjarige belanghebbende tot 21 jaar.

Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin het niet gevergd kan worden of het niet wenselijk is dat partners (opnieuw) in juridische procedures verwikkeld raken. Denk hierbij aan huiselijk geweld of erger. Hierbij is het in principe vereist dat een kopie van de aangifte van politie op te vragen. Afhankelijk van de situatie, kan eventueel ook volstaan worden met een verklaring of melding van een sociaal team.

Een dringende reden kan nimmer financieel van aard zijn. Wanneer de onderhoudsplichtige niet kan bijdragen in de kosten van levensonderhoud dan is het opleggen van nadere verplichtingen niet zinvol. Bij gewijzigde omstandigheden, meestal van financiële aard dienen alsnog de nadere verplichtingen te worden opgelegd.

De nadere verplichtingen worden niet opgelegd wanneer het verhaalsbedrag lager is dan € 25,00 per maand of € 300,00 per jaar. De keuze voor deze beperking is, gelijk artikel 19 van deze beleidsregels, ingegeven door redenen van doelmatigheid c.q. een kosten-batenanalyse.

Ook wordt van het opleggen van nadere verplichtingen afgezien bij verstrekking van bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud aan een minderjarige /jongmeerderjarige tot 21 jaar als aan minimaal 1 van de genoemde voorwaarden wordt voldaan. Het is aan belanghebbende aan te tonen aan de voorwaarde(n) te voldoen. Afhankelijk van de situatie kan hier pragmatisch worden omgegaan. Bij verstrekking van bijzondere bijstand voor bijzondere kosten aan een minderjarige /jongmeerderjarige tot 21 jaar wordt eveneens afgezien van het opleggen van de nadere verplichtingen.

Wanneer overduidelijk is dat de ouders niet zijn te achterhalen wordt afgezien van verhaal. Zowel de jurisprudentie op grond van Wet werk en bijstand en de Participatiewet laat zien dat de rechter zeer terughoudend is als het gaat om het vaststellen van de aanwezigheid van een dringende reden.

Artikel 22 Ingangsdatum verhaalsbijdrage

In het kader van de rechtszekerheid is bepaald om de (mogelijke) ingangsdatum van de verhaalsbijdrage te bepalen op de eerste van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving van belanghebbende.

Artikel 23 Hardheidsclausule

Indien de toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden leiden, kan het college ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient terughoudend gebruik gemaakt te worden om het scheppen van precedenten tegen te gaan. Overigens laat dit artikel de werking van artikel 4:84 Awb onverlet.

Artikel 24 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt na bekendmaking in werking met ingang van 1 januari 2020 en vervangt per die datum de bestaande beleidsregels/werkwijze inzake terug- en invordering en verhaal van Werk en Inkomen. De hoofdregel is dus dat deze nieuwe regeling niet alleen geldt voor situaties van terug- en invordering en verhaal gelegen na datum inwerkingtreding, maar ook voor reeds bestaande rechtsverhoudingen op die datum.

Artikel 25 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.