Verordening op het onderzoeksrecht van de raad

Geldend van 26-10-2022 t/m heden

Intitulé

Verordening op het onderzoeksrecht van de raad

De raad van de gemeente Dijk en Waard;

gelet op de artikelen 155a tot en met 155f Gemeentewet;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Verordening op het onderzoeksrecht van de raad:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    onderzoek: een onderzoek als bedoeld in artikel 155a, eerste lid, van de Gemeentewet;

  • 2.

    onderzoekscommissie: een commissie als bedoeld in artikel 155a, derde lid, van de Gemeentewet.

Artikel 2 Instellen van het onderzoek/onderzoekscommissie

  • 1. Op voorstel van een of meer van zijn leden kan de raad besluiten een onderzoek in te stellen naar het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur.

  • 2. Het besluit tot het instellen van een onderzoek omvat een omschrijving van het onderwerp van onderzoek alsmede een toelichting.

  • 3. In de eerstvolgende raadsvergadering na dit besluit stelt de raad een onderzoekscommissie in van tenminste drie leden.

  • 4. Bij de samenstelling van het onderzoekscommissie zorgt de raad voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in de raad vertegenwoordigde groeperingen.

  • 5. De raad wijst een genoegzaam aantal plaatsvervangende leden aan.

  • 6. Bij de instelling van de onderzoekscommissie stelt de raad nadere regels vast met betrekking tot de rapportage van de onderzoekscommissie aan de raad.

Artikel 3 Voorzitter/plaatsvervangend voorzitter

  • 1. De leden van de onderzoekscommissie kiezen uit hun midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter.

  • 2. De voorzitter is belast met:

    • 1.

      het leiden van de beraadslaging en zitting;

    • 2.

      het handhaven van de orde;

    • 3.

      het doen naleven van bij of krachtens deze verordening gestelde regels;

    • 4.

      hetgeen deze verordening hem verder opdraagt.

Artikel 4 Beëindiging van het lidmaatschap

  • 1. Het lidmaatschap van de onderzoekscommissie eindigt indien:

    • 1.

      de raad besluit tot opheffing van de onderzoekscommissie;

    • 2.

      een lid ophoudt lid te zijn van de raad;

    • 3.

      de onderzoekscommissie besluit een lid van zijn commissie te horen;

    • 4.

      een lid ontslag neemt.

  • 2. Een lid van de onderzoekscommissie kan op elk moment ontslag nemen. Hiervan brengt hij de raad en de voorzitter van de onderzoekscommissie zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte.

  • 3. In openstaande vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien.

  • 4. De leden 1 tot en met 3 zijn van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangende leden.

Artikel 5 Vooronderzoek

  • 1. De onderzoekscommissie kan besluiten een vooronderzoek in te stellen alvorens het onderzoek als bedoeld in artikel 1 uit te voeren in het geval dat de raad heeft besloten tot een onderzoek zonder voorafgaand vooronderzoek. Dit kan bijvoorbeeld in de gevallen dat de onderzoekscommissie tot het oordeel komt dat:

    • a.

      de gewenste informatie op een eenvoudiger wijze door een ander controle-instrument kan worden verkregen;

    • b.

      de specialistische aard van het onderwerp zich beter leent voor een ander soort onderzoek;

    • c.

      de beantwoording van de onderzoeksvraag niet haalbaar is binnen afzienbare termijn;

    • d.

      er geen concrete onderzoeksvragen geformuleerd kunnen worden;

    • e.

      de volledige beantwoording van de onderzoeksvragen onwaarschijnlijk is, omdat blijkt dat er veel personen betrokken zijn die niet verplicht zijn mee te werken aan het onderzoek en waarschijnlijk ook niet mee sullen werken.

  • 2. In het geval dat de onderzoekscommissie tot het oordeel komt dat er eerst een vooronderzoek dient plaats te vinden voorafgaand aan het onderzoek, doet zij hiervan melding in de eerstvolgende raadsvergadering aan de hand van een rapportage.

  • 3. De onderzoekscommissie rapporteert in het geval van een uitgevoerd vooronderzoek haar bevindingen aan de raad. De raad kan hierop besluiten om het onderzoek af te gelasten.

Artikel 6 Bevoegdheden van de onderzoekscommissie

  • 1. De onderzoekscommissie besluit alvorens het eerste getuigenverhoor plaats vindt of getuigen uitsluitend verhoord worden na het afleggen van de eed of belofte.

  • 2. De onderzoekscommissie kan buiten de in artikel 155b, eerste lid, van de Gemeentewet genoemde personen tevens anderen verzoeken om medewerking aan het onderzoek te verlenen. Laatstgenoemde medewerking geschiedt slechts op vrijwillige basis.

  • 3. De onderzoekscommissie kan besluiten derden in te schakelen voor het uitvoeren van opdrachten die zij in het kader van de onderzoeksopdracht en de uitoefening van haar taak nodig acht.

  • 4. De onderzoekscommissie kan in het belang van het onderzoek in beslotenheid met een ieder informatieve gesprekken voeren, welke als zodanig geen onderdeel van het onderzoek uitmaken. Er bestaat hiertoe geen plicht tot medewerking.

  • 5. De onderzoekscommissie kan de bovengenoemde bevoegdheden uitsluitend uitoefenen indien ten minste drie van haar leden aanwezig zijn.

  • 6. De onderzoekscommissie besluit met meerderheid van stemmen.

Artikel 7 Ambtelijke bijstand

  • 1. De raad benoemt ter ondersteuning van de onderzoekscommissie een commissiegriffier.

  • 2. De commissiegriffier is bij iedere zitting aanwezig.

  • 3. Bij zijn verhindering of afwezigheid wordt zijn plaats ingenomen door een daartoe door de raad aangewezen vervanger.

  • 4. De verordening ambtelijke bijstand is niet van toepassing.

Artikel 8 Zittingen

  • 1. De voorzitter van de commissie bepaalt plaats en tijdstip van de zitting en brengt die ter openbare kennis.

  • 2. De voorzitter roept de leden van de onderzoekscommissie, getuigen en deskundigen ten minste twee weken voor de zitting op.

  • 3. Binnen drie werkdagen na verzending van de oproep kunnen de getuigen en deskundigen onder opgaaf van redenen de voorzitter verzoeken het tijdstip van de zitting te wijzigen.

  • 4. De beslissing van de voorzitter op dit verzoek wordt uiterlijk één week voor het tijdstip van de zitting aan de betrokken getuige of deskundige medegedeeld.

Artikel 9 Toehoorders en de pers

  • 1. De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen openbare zittingen bijwonen.

  • 2. Het geven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is verboden.

  • 3. De voorzitter is bevoegd, toehoorders die op enigerlei wijze de orde van de vergadering verstoren, te doen vertrekken.

Artikel 10 Geluid- en beeldregistraties

  • 1. Degenen die tijdens de zitting geluid- dan wel beeldregistraties willen maken doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.

Artikel 11 Verslaglegging zitting

  • 1. De commissiegriffier draagt zorg voor de verslaglegging van de zitting.

  • 2. Het verslag vermeldt de namen van de aanwezigen en hun hoedanigheid voor zover van belang.

  • 3. Het verslag houdt een zakelijke vermelding in van wat over en weer is gezegd en wat verder ter zitting is voorgevallen.

  • 4. Het verslag verwijst naar de op de zitting overgelegde bescheiden, die aan het verslag kunnen worden gehecht.

  • 5. Het verslag wordt ondertekend door de voorzitter en de commissiegriffier.

Artikel 12 Beraadslagingen

  • 1. De onderzoekscommissie beraadslaagt indien een lid dat nodig acht.

  • 2. De onderzoekscommissie beraadslaagt achter gesloten deuren.

  • 3. Voor alle onderwerpen die tijdens de beraadslaging genoemd in lid 2 worden behandeld, geldt geheimhouding. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de onderzoekscommissie haar uitdrukkelijk opheft.

Artikel 13 Afronding onderzoek

  • 1. Na afronding van het onderzoek door de onderzoekscommissie worden haar bevindingen voorgelegd aan de raad.

Artikel 14 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking.

Artikel 15 Citeertitel

  • 1. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening op het onderzoeksrecht van de raad.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van Dijk en Waard op 4 oktober 2022.

De voorzitter,

De griffier,

Artikelsgewijze toelichting op de Verordening op het onderzoeksrecht van de raad.

Algemeen

Het onderzoeksrecht van de raad is uitvoering geregeld in de artikelen 155a tot en met 155f van de Gemeentewet. Deze verordening, die in nauwe samenhang met de artikelen uit de Gemeentewet moet worden gelezen, bevat nadere regels met betrekking tot dit onderzoeksrecht.

Het onderzoeksrecht is een exclusief recht van de raad dat ingevolge artikel 156, tweede lid van de Gemeentewet niet overdraagbaar is.

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 2 Instellen van het onderzoek/onderzoekscommissie

Ter verduidelijking wordt hier nogmaals aangegeven dat op voorstel van de leden van de raad, bij raadsbesluit, een onderzoek kan worden ingesteld naar het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur. Met betrekking tot voorstellen is het bepaalde omtrent het initiatiefvoorstel is artikel 37 van het Reglement van orde van toepassing.

Als de raad tot een onderzoek besloten heeft moet in de eerstvolgende raadsvergadering besloten worden over het aantal leden dat in de onderzoekscommissie plaats zal nemen en welke lezen dat zijn (samenstelling).

De Gemeentewet bepaalt hierover in artikel 155a, derde en vierde lid, dat de onderzoekscommissie uit tenminste drie (raads-)leden bestaat en dat de raad bij de samenstelling zorgdraagt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in de raad vertegenwoordigde groeperingen. Omdat het niet denkbaar is dat hierover nader overleg tussen raadsfracties nodig is, is dit besluitmoment verschoven naar de eerstvolgende raadsvergadering na het besluit tot het instellen van een onderzoek. Omdat de onderzoekscommissie ingevolge artikel 7 van deze verordening besluit met meerderheid van stemmen, verdient het aanbeveling om een oneven aantal leden te benoemen. Op deze wijze kan het staken van stemmen worden voorkomen.

Het derde lid voorziet in de benoeming van de plaatsvervangende leden. Het aantal plaatsvervangende leden is afhankelijk van de omvang van de onderzoekscommissie. Omdat de uitoefening van de bevoegdheden van de onderzoekscommissie gekoppeld is aan de aanwezigheid van tenminste drie leden, kan de benoeming van de plaatsvervangende leden bij een omvangrijke commissie achterwege blijven.

Het vierde lid bepaalt dat er bij de instelling van de onderzoekscommissie wordt bepaald hoe en op welk moment deze commissie aan de raad rapporteert. Voorstelbaar zou zijn dat hier bepaald wordt dat de voorzitter in elke raadsvergadering een kort verslag doet van de vorderingen.

Artikel 3 Voorzitter/plaatsvervangend voorzitter

In deze verordening is er voor gekozen dat de onderzoekscommissie haar voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter uit haar midden benoemt. De voorzitter maakt tevens deel uit van de onderzoekscommissie en is daarom niet slechts (technisch) voorzitter.

Artikel 4 Beëindiging van het lidmaatschap

In artikel 155a, zesde lid van de Gemeentewet is bepaald dat de bevoegdheden en werkzaamheden van een onderzoekscommissie niet worden geschorst door het aftreden van de raad. Nu de onderzoekscommissie slechtsmag bestaan uit leden van de raad brengt dat met zich mee dat bij het aantreden van de nieuwe raad de samenstelling van de onderzoekscommissie wel zal moeten worden aangepast. Als een individueel lid van de onderzoekscommissie ohoudt lid te zijn van de raad, eindigt derhalve tevens zijn lidmaatschap van eerder genoemde commissie.

Ook eindigt een lidmaatschap uiteraard bij opheffing van de onderzoekscommissie en bij het nemen van ontslag. De raad kan tevens, als dit wenselijk wordt geacht, de onderzoekscommissie tussentijds opheffen.

Daarnaast eindigt het lidmaatschap als de onderzoekscommissie besluit een van haar leden te horen. Artikel 155c, tweede lid van de Gemeentewet bepaalt namelijk dat een getuige of deskundige die door de onderzoekscommissie wordt gehoord, niet tevens lid is van de onderzoekscommissie.

Het bepaalde is uiteraard tevens van toepassing op de plaatsvervangende leden.

Artikel 5 Vooronderzoek

Artikel 5 Vooronderzoek

  • 4.

    De onderzoekscommissie kan besluiten een vooronderzoek in te stellen alvorens het onderzoek als bedoeld in artikel 1 uit te voeren in het geval dat de raad heeft besloten tot een onderzoek zonder voorafgaand vooronderzoek. Dit kan bijvoorbeeld in de gevallen dat de onderzoekscommissie tot het oordeel komt dat:

    • a.

      de gewenste informatie op een eenvoudiger wijze door een ander controle-instrument kan worden verkregen;

    • b.

      de specialistische aard van het onderwerp zich beter leent voor een ander soort onderzoek;

    • c.

      de beantwoording van de onderzoeksvraag niet haalbaar is binnen afzienbare termijn;

    • d.

      er geen concrete onderzoeksvragen geformuleerd kunnen worden;

    • e.

      de volledige beantwoording van de onderzoeksvragen onwaarschijnlijk is, omdat blijkt dat er veel personen betrokken zijn die niet verplicht zijn mee te werken aan het onderzoek en waarschijnlijk ook niet mee sullen werken.

  • 5.

    In het geval dat de onderzoekscommissie tot het oordeel komt dat er eerst een vooronderzoek dient plaats te vinden voorafgaand aan het onderzoek, doet zij hiervan melding in de eerstvolgende raadsvergadering aan de hand van een rapportage.

  • 6.

    De onderzoekscommissie rapporteert in het geval van een uitgevoerd vooronderzoek haar bevindingen aan de raad. De raad kan hierop besluiten om het onderzoek af te gelasten.

Artikel 6 Bevoegdheden van de onderzoekscommissie

De onderzoekscommissie heeft op basis van de bepalingen uit de Gemeentewet reeds een aantal bevoegdheden. Zo bepaalt artikel 155, vijfde lid van de Gemeentewet dat de onderzoekscommissie kan besluiten dat getuigen uitsluitend worden verhoord na het afleggen van een eed of belofte. Omdat het ten gevolge hiervan niet mogelijk is om de ene getuige wel en de andere niet onder ede te laten horen, is in artikel 6, eerste lid van deze verordening bepaald dat de onderzoekscommissie hierover een besluit neemt alvorens de eerste getuige of deskundige gehoord is.

Artikel 155b, eerste lid van de Gemeentewet bepaalt de groep van personen die verplicht zijn mee te werken aan een onderzoek en jegens wie dwangmiddelen kunnen worden ingezet. Dit laat onverlet de mogelijkheid om personen buiten deze groep te horen, zij het op vrijwillige basis. Deze personen zijn niet verplicht om een verklaring onder ede af te leggen. Als een onderzoekscommissie daarom bepaald heeft dat alle getuigen en deskundigen onder ede gehoord worden, zijn deze personen hiervan uitgezonderd.

Naast het horen op vrijwillige basis kan een onderzoekscommissie ook informele (informatieve) gesprekken voeren met getuigen en deskundigen, bijvoorbeeld om vast te stellen of horen ter zitting nuttig is.

Tenslotte bestaat de mogelijkheid om, bijvoorbeeld bij gebrek aan deskundigheid, opdrachten uit te besteden aan derden. Ingevolge artikel 155f van de Gemeentewet moet het college de door de raad geraamde kosten voor een onderzoek in een bepaald jaar op te nemen in de ontwerpbegroting.

Voorstelbaar is dat hier tevens een post wordt opgenomen met betrekking tot deze (mogelijke) inschakeling van externen. Tot het aangaan van eventuele overeenkomsten met derden ter ondersteuning van de onderzoekscommissie moet het college beslissen.

De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155a, vijfde lid Gemeentewet, de haar bij die wet verleende bevoegdheden uitsluitend uitoefenen als tenminste drie van haar leden aanwezig zijn. Met betrekking tot de bevoegdheden die op basis van deze verordening bestaan is gekozen voor hetzelfde regime. Er kan uiteraard bepaald worden dat alle of enkele van de bevoegdheden kunnen worden uitgeoefend bij de aanwezigheid van een kleiner aantal leden. Uit praktische overwegingen zou er bijvoorbeeld voor gekozen kunnen worden om het voeren van informatieve gesprekken door individuele leden mogelijk te maken. Daarnaast zegt het zesde lid dat de onderzoekscommissie beslist met een meerderheid van stemmen. Om deze reden wordt ook aanbevolen een oneven aantal leden te benoemen.

Wellicht niet helemaal passend bij de toelichting van dit artikel maar wel relevant, is het gegeven dat raadsleden die zitting hebben in de onderzoekscommissie een toelage boven op hun raadsvergoeding ontvangen van € 120,-- per maand. Dit ingevolge artikel 2 van de Verordening rechtspositie raads- en fractievertegenwoordigers gemeenten Dijk en Waard. Dit is vanwege het speciale karakter van de commissie en de structurele extra inzet die van die raadsleden gevraagd wordt.

Artikel 7 Ambtelijke bijstand

Artikel 155a, achtste lid van de Gemeentewet, bepaalt dat de raad, alvorens tot een onderzoek besloten wordt, bij verordening nadere regels stelt met betrekking tot deze onderzoeken. Hierin dienen in ieder geval regels opgenomen te worden over de wijze waarop ambtelijke bijstand wordt verleend aan de onderzoekscommissie.

Artikel 7 van deze verordening voorziet in de benoeming van een commissiegriffier, waarmee aangesloten wordt bij de verordening ambtelijke bijstand. Voor een nadere toelichting bij dit artikel wordt naar deze verordening en bijgaande toelichting verwezen.

Het staat de raad uiteraard vrij om in deze verordening te bepalen dat ambtelijke bijstand binnen of buiten de raadsgriffie gezicht dient te worden. Het is voorstelbaar dat daartoe tijdelijke krachten van buiten worden ingehuurd of dat direct een beroep wordt gedaan op het ambtelijk apparaat.

Artikel 8 Zittingen

Artikel 155, eerste lid van de Gemeentewet voorziet in de schriftelijke oproeping van getuigen en deskundigen die ter zitting dienen te verschijnen. Deze zitting dient te worden onderscheiden van de beraadslaging van de onderzoekscommissie die, ingevolge artikel 11 van de verordening, achter gesloten deuren plaatsheeft. Op de zitting vinden de verhoren van de getuigen en deskundigen plaats ex artikel 155c, zesde lid van de Gemeentewet en zijn in beginsel openbaar.

De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155c, zevende lid Gemeentewet, om gewichtige redenen echter besluiten dat een verhoor of een gedeelte er van niet in het openbaar plaatsvindt.

De leden bewaren geheimhouding over hetgeen hen tijdens een besloten zitting ter kennis komt. De redenen om besloten te vergaderen zijn hierbij anders dat die genoemd in artikel 86, eerste lid van de Gemeentewet. In artikel 86, eerste lid wordt immers gesproken over belangen als bedoeld in artikel 10 Wet openbaarheid van bestuur. Dat is bij besloten vergaderingen in het kader van het onderzoeksrecht niet van belang. Slechts van belang is of er naar het oordeel van de onderzoekscommissie sprake is van ‘gewichtige redenen’. Het bepaalde in artikel 86, eerste lid is daarom op de onderzoekscommissie niet van toepassing.

Artikel 9 Toehoorders en pers

Artikel 26, eerste en tweede lid van de Gemeentewet regelen dat de voorzitter van de raad toehoorders die de orde verstoren, kan doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toegang kan ontzeggen. Voor de onderzoekscommissie ontbreekt een dergelijke bepaling in de Gemeentewet. Het derde lid voorziet hierin.

Artikel 10 Geluid- en beeldregistratie

Aangezien de zittingen van een onderzoekscommissie in principe openbaar zijn, kunnen radio- en tv-stations geluids en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten zitting betreft. De voorzitter kan aanwijzingen geven met betrekking tot bijvoorbeeld de plaats en de opstelling.

Artikel 11 Verslaglegging zitting

Het verdient aanbeveling om tijdens de verhoren een geluidsband mee te laten draaien of op andere wijze het gezegde exact vast te leggen. Op deze wijze ontstaat achteraf nooit discussie over hetgeen wel of niet gezegd is.

Normaliter wordt dit opgevangen door de live beeld- en geluidsregistratie die via de raadswebsite worden uitgezonden en te allen tijde na te kijken/beluisteren is. Daar waar het niet-openbare zittingen betreft, wordt een aparte geluidsopname gemaakt.

Artikel 12 Beraadslagingen

Beraadslaging vindt plaats achter gesloten deuren omdat de inhoud van de beraadslaging zich mogelijk niet voor openbaarheid leent. Het is namelijk zeer wel denkbaar dat er beraadslaagd wordt omtrent ondervragingsmethoden, tactieken en dergelijke, welke in het belang van het onderzoek niet naar buiten mogen worden gebracht. Daarnaast moet er vrij gespoken kunnen worden over personen en hetgeen door hen naar voren is gebracht.

De raad kan op basis van artikel 2, zesde lid, van deze verordening, nadere regels stellen omtrent deze beraadslagingen in verband met de rapportage naar de raad.

Artikel 13 Afronding onderzoek

Als de onderzoekscommissie haar werkzaamheden heeft afgerond, legt zij haar bevindignen voor aan de raad. De vorm waarin dit gebeurt wordt hier niet nader bepaald en is aan de raad in het kader van de nadere regels als genoemd in artikel 2, zesde lid van deze verordening. Hierbij zijn verschillende vormen mogelijk, variërend van een rapport tot een voorstel aan de raad. De vraag luidt hierbij wat de raad onder bevindingen wenst te verstaan. Is dit slechts een feitenrelaas van de onderzoekscommissie waarover de raad zich een oordeel vormt of dient er door de commissie ook zelf een oordeel gevormd te worden alvorens de raad zich er over buigt.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 15 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

Bijlagen:

- artikel 155a t/m 155f van de Gemeentewet.

- Verordening ambtelijke bijstand Dijk en Waard