Beleidsregels Kostendelersnorm Someren 2015

Geldend van 18-12-2015 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Beleidsregels Kostendelersnorm Someren 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Someren;

gelet op de artikelen 22a, vierde lid, onder b en c, en vijfde lid, en 33, vierde lid. Participatiewet en de artikelen 4:81 tot en met 4:84 Algemene wet bestuursrecht

b e s l u i t :

vast te stellen de Beleidsregels Kostendelersnorm Someren 2015

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepaling

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    • b.

      commerciële verhuur: het in gebruik geven van een onroerende zaak voor een bepaalde periode aan een huurder, tegen periodieke betaling én marktconforme prijs;

    • c.

      de wet: de Participatiewet;

    • d.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21 onder b van de wet;

    • e.

      kostganger: degene die tegen een financiële vergoeding een gedeelte van een woning huurt van iemand die de woning in zijn geheel huurt van een ander dan wel in eigendom heeft, waarbij de huurder/ eigenaar en de kostganger geen partners van elkaar zijn of bloedverwanten in de eerste graad. Het verschil tussen de huurder en de kostganger is dat de kostganger naast het woongenot ook de maaltijden op kosten van de verhuurder nuttigt;

    • f.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en de IOAZ

Artikel 2 Toepasselijkheid

  • 1.

    De bepalingen van deze beleidsregels gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze beleidsregels alleen als beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zijn.

  • 2.

    De bepalingen van de artikelen 3 tot en met 10 laten de toepassing van artikel 18, eerste lid van de wet onverlet.

Hoofdstuk 2 Commerciële relatie en commerciële prijs

Artikel 3 Commerciële relatie en -prijs

In geval van een commerciële relatie en -prijs is de kostendelersnorm ingevolge artikel 22a van de Participatiewet niet van toepassing. Wat onder een commerciële relatie en -prijs moet worden verstaan, laat de Participatiewet zich over niet uit, anders dan dat sprake moet zijn van een schriftelijke overeenkomst voor zover het de commerciële relatie betreft. Via deze beleidsregel wordt daar verdere uitleg aan gegeven. Voor de afbakening van het begrip commerciële relatie wordt aangesloten bij de definitie van de Centrale Raad van Beroep, namelijk dat belanghebbende de zakelijke/commerciële relatie kan aantonen met een zakelijke overeenkomst, waarbij de wederzijdse rechten en plichten geregeld zijn en nauwkeurig zijn afgebakend. Tevens kan de belanghebbende de betalingen aantonen en de verhuurder de ontvangst van een commerciële huurprijs of commerciële prijs kostgangerschap.

Artikel 4 Commerciële prijs kamerhuur en kamerverhuur

Een commerciële huurprijs is tenminste het bedrag van de 'basishuur', genoemd in artikel 16 van de Wet op de huurtoeslag, dat wordt gehanteerd bij de bepaling van huurtoeslag door de Belastingdienst (minimumhuurprijs om in aanmerking te komen voor huurtoeslag). (€ 229,64 per 1 januari 2015)

Artikel 5 Commerciële prijs kostgangerschap

Er is sprake van een commerciële kostgangersprijs als de hoogte van het bedrag aan kostgeld (inclusief huur) tenminste meer bedraagt dan 175% van het bedrag genoemd in artikel 4.

Artikel 6 Eisen aan te overleggen zakelijke overeenkomst

  • 1.

    Een schriftelijke overeenkomst als bedoeld in artikel 22a, vierde en vijfde lid van de Participatiewet wordt als zodanig slechts aangemerkt indien de overeenkomst de volgende onderdelen bevat:

    • Naam-, adres- en woonplaatsgegevens van beide partijen;

    • aanduiding van de ruimte;

    • de ingangsdatum;

    • het overeengekomen bedrag;

    • de wijze van betaling;

    • de samenstelling van het overeengekomen bedrag;

    • de looptijd van de overeenkomst;

    • jaarlijkse indexering, huurverhoging,

    • de overeenkomst moet zijn ondertekend en gedateerd.

  • 2.

    Onverminderd de onderdelen van de overeenkomst genoemd in het eerste lid geldt in het geval van kostgangers aanvullend:

    • dat in de overeenkomst dient te zijn opgenomen welke diensten in de overeenkomst zijn begrepen;

    • dat in de overeenkomst dient te zijn opgenomen welke ruimten de kostganger mag gebruiken.

Artikel 7 Eisen aan overleggen van bewijzen van betaling commerciële prijs

De volgende vereisten worden gesteld aan te overleggen bewijzen van betaling van een commerciële prijs als bedoeld in artikel 22a, vierde en vijfde lid van de Participatiewet:

  • a.

    een kopie van het dagafschrift van betaling via bankrekening indien betaling via bank geschiedt;

  • b.

    een kwitantie voorzien van handtekening van betaling bij contante betaling.

Artikel 8 Bewijslast en handhaving

  • 1.

    De bewijslast voor het niet van toepassing zijn van de kostendelersnorm rust op belanghebbende.

  • 2.

    Slaagt de belanghebbende binnen een door het college te stellen termijn niet in het aandragen van dat bewijs, dan wordt uitgegaan van het van toepassing zijn van de kostendelersnorm.

  • 3.

    Het bepaalde in lid 1, laat de bevoegdheden onverlet die het college c.q. de toezichthouder toekomen op grond van titel 5.2. van hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 9 Kostendelersnorm en verschillende woonvormen

  • 1.

    Bij tijdelijk verblijf in een instelling voor maatschappelijke opvang is de kostendelersnorm niet van toepassing, omdat men daar geen hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    Indien er sprake is van langdurig verblijf in een instelling voor maatschappelijke opvang en men spreekt over een hoofdverblijf geldt het volgende:

    • a.

      de eigen bijdrage wordt als commerciële prijs beschouwd en

    • b.

      de woon-/zorgovereenkomst die de persoon heeft met de instelling voor maatschappelijke opvang wordt gezien als de "schriftelijke overeenkomst met de verhurende derde".

Hoofdstuk 3 Inkomstenkorting bij ontvangst huur en kostgeld

Artikel 10 In mindering brengen inkomsten wegens onderhuur, verhuur of kostgeverschap

  • 1.

    De inkomsten uit verhuur en de inkomsten van een kostganger, zoals bedoeld in artikel 33, vierde lid. Participatiewet, worden op de uitkering in mindering gebracht.

  • 2.

    Indien er sprake is van het hebben van één kostganger of het verhuren van één kamer of het onderverhuren aan één persoon dan worden deze inkomsten op de uitkering in mindering gebracht tot een bedrag van 10% van de norm voor gehuwden.

  • 3.

    Indien sprake is van het hebben van twee kostgangers en/of van het verhuren van twee kamers of het onderverhuren aan twee personen, dan worden deze inkomsten op de uitkering in mindering gebracht tot een bedrag van 20% van de norm voor gehuwden.

  • 4.

    Ten aanzien van het tweede en derde lid moeten de afspraken over de verhuur van de woning op papier staan of in een huur- of kostgangerovereenkomst. Tevens moet uit bankafschriften of betalingsbewijzen blijken dat de gevraagde prijs werkelijk wordt betaald.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 11 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van een belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels indien toepassing leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 12. Onvoorziene situaties

In het geval waarin de bepalingen van deze beleidsregels niet voorzien, wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij vergelijkbare situaties met in achtneming van de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na die van bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2015, behoudens situaties waarbij sprake is van negatieve gevolgen voor de belanghebbende.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Someren,

de secretaris,

Drs. A.P.M. de Kok

de burgemeester,

A.P.M. Veltman

Bijlage 1: Beslisboom Kostendelersnorm

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2: Rekenvoorbeelden

1. Rekenvoorbeeld één kamerbewoner

Een werkzoekende (55 jaar) ontvangt een uitkering ingevolge de Participatiewet. De werkzoekende verhuurt een kamer aan één kamerbewoner. De kamerhuur is vastgesteld op € 275,00 per maand. Er is sprake van een commerciële overeenkomst.

Op grond van artikel 22a van de Participatiewet dient de kostendelersnorm beoordeeld te worden. Aangezien er sprake is van een commerciële relatie, wordt de kamerbewoner niet meegenomen in de berekening van de kostendelersnorm. Voor de berekening van de kostendelersnorm wordt uitgegaan van 1 persoon, zijnde de werkzoekende.

De werkzoekende komt in aanmerking voor een uitkering ter hoogte van:

(40%+(1*30%))/1= 70% van de gehuwdennorm ( ad € 1.372,62) = € 960,83 per maand inclusief v.t.

Aangezien de werkzoekende een kamer verhuurt en hiervoor huur ontvangt dient op grond van artikel 10 lid 2 van de Beleidsregel Kostendelersnorm de inkomsten uit verhuur tot een bedrag van 10% van de gehuwdennorm in mindering te worden gebracht op de uitkering van de werkzoekende. De inkomsten uit kamerhuur bedraagt € 275,00 per maand. 10% van de gehuwdennorm is € 137,26 per maand. De inkomsten uit kamerhuur is hoger dan 10% van de gehuwdennorm. Aan inkomsten uit verhuur zal derhalve 10% van de gehuwdennorm in mindering worden gebracht.

De uitkering wordt als volgt vastgesteld:

70% van de gehuwdennorm o.b.v. kostendeling:

€ 960,83 (inclusief v.t.)

Minus: 10% van de gehuwdennorm wegens inkomsten verhuur:

€ 137,26 (inclusief v.t.)

Maandelijkse uitkering:

€ 823,57 (inclusief v.t.)

2. Rekenvoorbeeld twee kamerbewoners

Een werkzoekende (55 jaar) ontvangt een uitkering ingevolge de Participatiewet. De werkzoekende verhuurt kamers. De werkzoekende heeft twee kamers verhuurd. De kamerhuur is vastgesteld op € 275,00 per maand per kamer. Er is bij iedere kamerbewoner sprake van een commerciële overeenkomst.

Op grond van artikel 22a van de Participatiewet dient de kostendelersnorm beoordeeld te worden. Aangezien er sprake is van een commerciële relatie met beide kamerbewoners, worden de kamerbewoners niet meegenomen in de berekening van de kostendelersnorm. Voor de berekening van de kostendelersnorm wordt uitgegaan van 1 persoon, zijnde de werkzoekende.

De werkzoekende komt in aanmerking voor een uitkering ter hoogte van:

(40%+(1*30%))/1= 70% van de gehuwdennorm ( ad € 1.372,62) = € 960,83 per maand inclusief v.t.

Aangezien de werkzoekende twee kamers verhuurt en hiervoor huur ontvangt, dient op grond van artikel 10 lid 3 van de Beleidsregel Kostendelersnorm de inkomsten uit verhuur tot een bedrag van 20% van de gehuwdennorm in mindering te worden gebracht op de uitkering van de werkzoekende. De inkomsten uit kamerverhuur bedraagt 2 * € 275,00 is € 550,00 per maand. 20% van de gehuwdennorm is € 274,52 per maand.

De inkomsten uit kamerhuur is hoger dan 20% van de gehuwdennorm. Aan inkomsten uit verhuur zal derhalve 20% van de gehuwdennorm in mindering worden gebracht.

De uitkering wordt als volgt vastgesteld:

70% van de gehuwdennorm o.b.v. kostendeling:

€ 950,83 (inclusief v.t.)

Minus: 20% van de gehuwdennorm wegens inkomsten verhuur:

€ 274,52 (inclusief v.t.)

Maandelijkse uitkering:

€ 686,31 (inclusief v.t.)

Voor de rekenvoorbeelden is gebruik gemaakt van de normen zoals deze gelden vanaf 1 januari 2015.

Toelichting beleidsregels kostendelersnorm

ALGEMEEN

Alle meerderjarige personen die een woning delen, tellen in beginsel mee voor de berekening van de hoogte van de kostendelersnorm. Hierop zijn de volgende uitzonderingen benoemd:

• Personen jonger dan 21 jaar;

• Studenten (BBL, WSF of WTOS);

• Commerciële woningdelers.

Wij hebben besloten nadere uitleg te geven aan het wettelijke criterium van een commerciële relatie en -prijs en aan de wijze waarop die feitelijk worden vastgesteld. Die uitleg verschaft duidelijkheid aan zowel de huurder, of kostganger die uitgesloten kunnen zijn van de kostendelersnorm. De beleidsregel geeft tevens invulling aan de beleidsruimte die ons toekomt bij het bepalen van de mate waarin de inkomsten uit verhuur of kostgangerschap, conform artikel 33, vierde lid. Participatiewet meetellen bij het bepalen van de hoogte van de uitkering.

In de onderhavige beleidsregels wordt als richtlijn voor commerciële huur aangesloten bij de ondergrens (basishuur) voor het recht op huurtoeslag. Voor kostgangers wordt een extra bedrag voor maaltijden boven de basishuur gerekend. De inkomsten uit onderhuur worden verrekend met de uitkering met vrijlating van een forfaitair bedrag voor de extra vaste lasten. In bijlage 1 treft u een schema "Beslisboom kostendelersnorm".

NB. In de IOAW en de IOAZ gaat de kostendelersnorm per 1 juli 2015 gelden. Vanaf dat moment wordt het begrip commerciële huurprijs in deze regelingen ook van belang. Deze beleidsregel is daarom ook van toepassing op situaties die betrekking hebben op IOAW- en IOAZ-uitkeringen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepaling

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

Artikel 2 Toepasselijkheid

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

Artikel 3 Commerciële relatie

Met de bepaling van dit artikel wordt aangesloten bij een uitspraak van de CRvB 1 waarin een definitie wordt gegeven van wanneer er sprake is van een commerciële relatie.

Personen die van dezelfde huurder huren anderzijds 2 vallen niet onder het begrip "commerciële relatie". Zij hebben nl ook geen zakelijke relatie (anders dan degenen die met elkaar een zakelijk contract hebben) maar zijn wel uitgezonderd van de kostendelersnorm. Dit is het geval wanneer sprake is van het wonen in groepsverband, waarbij ieder hoofdverblijf heeft in zijn eigen woning of indien leden van een woongroep in één woning wonen en ieder een commercieel contract heeft met de verhuurder. Dan zal de kostendelersnorm niet van toepassing zijn dan wel er niemand zijn die meetelt voor de kostendelersnorm.

Artikel 4 Commerciële prijs kamerhuur en kamerverhuur

Het begrip commerciële huurprijs wordt in dit artikel uitgebreid beschreven. Dat is nodig in relatie tot de uitvoering van de kostendelersnorm. Die speciale rekenregels gelden namelijk niet voor personen die op een commerciële basis in dezelfde woning wonen.

Wanneer is er sprake van een commerciële huurprijs (kamerhuur en/of kamerverhuur)?

In artikel 22a van de Participatiewet, artikel 5 van de IOAW en artikel 5 van de IOAZ wordt gesproken over

een commerciële prijs. De hoogte van deze prijs is niet in deze artikelen of in de Memorie van Toelichting

vastgelegd.

Over wat een commerciële huurprijs is geeft de wetgever het volgende aan: "De prijs moet in verhouding staan tot de geleverde prestaties en datgene dat in het commerciële verkeer gebruikelijk is. Dit laatste veronderstelt tevens periodieke aanpassing van de prijs. Als slechts een bijdrage in de kosten of een tegenprestatie voor het medebewonen wordt geleverd, zoals boodschappen doen of schoonmaken, is geen sprake van een commerciële prijs, en is de kostendelersnorm van toepassing. Het bestaan van de overeenkomst en de commerciële prijs moet aan de hand van schriftelijke stukken kunnen worden aangetoond; ook moet belanghebbende betalingsbewijzen kunnen overleggen 3 .

Indien een belanghebbende huurt of verhuurt van een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad, dan wel indien hij de kost geeft aan of in de kost is bij een dergelijk familielid, is de kostendelersnorm van toepassing, zelfs indien er een commerciële prijs is afgesproken. Uitgangspunt hierbij is dat de relatie tussen dergelijke bloed- en aanverwanten nimmer een zakelijke kan zijn 4 .

Het bedrag van commerciële prijs is tenminste het bedrag van de basishuur, zoals omschreven in de wet op de Huurtoeslag. In deze huur zijn begrepen de elementen die voor het bepalen van het recht op huurtoeslag meetellen. De basishuur, genoemd in artikel 16 van de Wet op de huurtoeslag bedraagt € 229,64 per maand (januari 2015). Het bedrag van de basishuur wordt jaarlijks per 1 januari aangepast. Uit het feit dat de basishuur in de bijstandsnorm is begrepen, zijnde de norm voor de algemene noodzakelijke bestaanskosten, valt af te leiden dat het om een commerciële huur gaat. De Belastingdienst hanteert als bedrag voor commerciële huur voorts een bedrag inclusief kosten van Water en energie. 60% van dit bedrag komt overeen met de basishuur. 40% komt overeen met de som van de bedragen die de Belastingdienst hanteert voor de waarde die waterverbruik en energieverbruik voor verschillende doeleinden in het economische verkeer vertegenwoordigen. Hieruit blijkt in de eerste plaats eveneens dat de basishuur als ondergrens voor de commerciële huur kan worden gehanteerd. In de tweede plaats blijkt dat een commerciële all-in huur is af te leiden op de wijze zoals in dit artikelonderdeel is aangegeven.

Artikel 5 Commerciële prijs kostgangerschap

Wanneer is er sprake van een commerciële prijs voor kostgangers?

Een kostganger is een soort huurder-plus. De prijs moet dus meer bedragen dan de commerciële huurprijs. Er wordt namelijk ook nog een bedrag betaald voor het gebruik van de maaltijden. Bij het berekenen van de commerciële prijs voor kostgangers is aangesloten bij de richtlijnen van Nibud.

Nibud hanteert een bedrag ad € 5,84 (vrouw) en € 6,38 (man) voor de dagelijkse kosten voor eten bij tweepersoons huishoudens. Bij driepersoons huishoudens is het bedrag lager, respectievelijk € 5,10 en € 4,67 voor een man en een vrouw.

Het is lastig om een vast bedrag in de kosten van de voeding te noemen omdat er verschillende vormen van kostgangerschap denkbaar zijn. Daarom is er voor gekozen om het gemiddelde Nibud bedrag in de kosten voor eten te berekenen en dit komt op ca. € 5,50 per dag. Dit betekent gemiddeld € 165 per maand aan voeding. Om de verschillen bij de diverse huishoudens tot een minimum te brengen is er voor gekozen om het bedrag van de commerciële huurprijs zoals bedoeld in artikel 4 te verhogen met 75%. Dit percentage dekt de gemiddelde kosten voor eten die een kostganger maandelijks zou maken. Er is dus sprake van een commerciële kostgangersrelatie als de hoogte van het bedrag aan kostgeld inclusief huur meer bedraagt dan 175 % van het bedrag zoals bedoeld in artikel 4 van deze beleidsregel.

De Nibud bedragen genoemd in deze beleidsregel kunnen jaarlijks bijgesteld worden. Vanaf 1 januari 2015 kan het bedrag, op basis waarvan een commerciële kostgangersrelatie aanwezig wordt geacht, dan vastgesteld worden op € 401,87.

Artikel 6 Eisen aan te overleggen schriftelijke overeenkomst

Iemand die aangeeft dat hij op basis van een commerciële prijs onderhuurt of kostganger is, moet dit aantonen. In artikel 22a, vijfde lid van de Participatiewet staat dat de belanghebbende een schriftelijke overeenkomst moet overleggen en moet hij de betaling van de commerciële huurprijs aantonen door het overleggen van de bewijzen van betaling. Het college geeft aan welke gegevens zij in het huurcontract c.q. de kostgangerovereenkomst wil hebben.

Artikel 7 Eisen aan overleggen van bewijzen van betaling commerciële prijs

Inherent aan artikel 22a vijfde lid van de Participatiewet is dat het college eisen kan stellen aan het overleggen van bewijzen van betaling van de commerciële prijs. Vanzelfsprekend dient uit die bewijsstukken te blijken dat de betaalde prijs ook de overeengekomen commerciële prijs is. Indien niet voldaan is aan deze vereisten kan het college stellen dat niet - afdoende - is voldaan aan het overleggen van de bewijzen van betaling. Voor belanghebbende heeft dat dan tot gevolg dat hij als kostendeler wordt aangemerkt.

Artikel 8 Bewijslast en handhaving

Het risico bestaat dat mensen het doen voorkomen dat sprake is van een commerciële relatie terwijl daar feitelijk geen sprake van is. Om schijnconstructies tegen te gaan kan het college een huisbezoek in het kader van de handhaving verrichten. Bij handhaving gaat het om het tegengaan van oneigenlijk gebruik en van misbruik. Een voorwaarde voor het verrichten van het huisbezoek is dat bij het college na administratief onderzoek van de door belanghebbende verstrekte inlichtingen onduidelijkheid blijft bestaan.

Artikel 9 Kostendelersnorm en verschillende woonvormen

Voor het vaststellen van de hoogte van de bijstandsnorm moet de woonsituatie worden bepaald. Hierbij speelt onder andere de duur van het verblijf een rol: is er sprake van tijdelijk of duurzaam verblijf? Als er sprake is van tijdelijk verblijf elders, is het aan het college om de uitkering af te stemmen op de individuele omstandigheden (Artikel 18, eerste lid. Participatiewet). Deze situatie verandert per 1 januari 2015 niet door de invoering van de kostendelersnorm. Bij tijdelijk verblijf in vrouwenopvang of begeleidwonenprojecten, zal de kostendelersnorm niet van toepassing zijn, omdat men daar geen hoofdverblijf heeft. Het feit dat iemand voor langere tijd in een opvang of begeleid wonen project verblijft, wil niet per definitie zeggen dat de belanghebbende zijn hoofdverblijf daar heeft en de kostendelersnorm van toepassing is.

Het is aan het college om aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde vast te stellen of het gaat om tijdelijk verblijf.

Personen die verblijven op locaties van de instellingen voor maatschappelijke opvang, vallen niet onder de norm in inrichting, maar wel zuiver juridisch gezien onder de kostendelersnorm. De volgende werkwijze is vastgesteld:

(1) de eigen bijdrage wordt als commerciële prijs beschouwd en (2) de woon-/zorgovereenkomst die de persoon heeft met de MO wordt gezien als de "schriftelijke overeenkomst met de verhurende derde". Op deze wijze beschouwt het college dat is voldaan aan de voorwaarden voor de uitzondering zoals gesteld in art. 22a lid 4 onder c Participatiewet.

Artikel 10 In mindering brengen inkomsten wegens onderhuur, verhuur of kostgeverschap

Indien iemand een kamer verhuurt, onderverhuurt, of een kostganger heeft, wordt deze persoon niet geteld als een persoon waarvoor de kostendelersnorm van toepassing is.

Met de inkomsten uit kamer(s)verhuur moet rekening worden gehouden bij de vaststelling van het recht op en de hoogte van de bijstand. De middelen ontvangen vanwege huur, onderhuur of het hebben van kostgangers gelden op grond van artikel 32 lid 1 Participatiewet als inkomen. Indien een belanghebbende de woning bewoont met een of meer huurders, onderhuurders of kostgangers, worden de daaruit voortvloeiende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan als inkomen in aanmerkinggenomen (artikel 33 lid 4 Participatiewet). Dit geldt alleen voor zover daarmee nog geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de kostendelersnorm.

Is de kostendelersnorm van toepassing, dan wordt op grond daarvan al (deels) rekening gehouden met de lagere algemeen noodzakelijke kosten (artikel 22a Participatiewet). Korten van de inkomsten is dan alleen mogelijk voor zover daarmee geen rekening is gehouden bij de kostendelersnorm.

Vaak is de kostendelersnorm niet van toepassing bij verhuur, onderhuur of het hebben van kostgangers. Personen die op basis van een schriftelijke overeenkomst met een belanghebbende als huurder, onderhuurder of kostganger in dezelfde woning als belanghebbende hun hoofdverblijf hebben, tellen echter niet mee bij de kostendelersnorm. Betreft het verhuur, onderhuur of kostgangerschap zonder een commerciële relatie, dan zal de kostendelersnorm wel onverkort moeten worden toegepast. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij een zeer lage huurprijs. Onverkorte toepassing van de kostendelersnorm is ook aan de orde bij bloed- of aanverwanten in de eerste en tweede graad die aan elkaar verhuren, ongeacht of zij een commerciële prijs zijn overeengekomen.

De inkomsten uit verhuur hoeven niet volledig gekort te worden. Vaak zit in de huur een bepaalde vergoeding begrepen voor energie- en internetgebruik. De kale huur moet in beginsel in mindering worden gebracht op de bijstand. Om praktische redenen is er voor gekozen om voor de inkomstenkorting een vast bedrag te kiezen, te weten 10% van de gehuwdennorm.

In het voormalige beleid onder de WWB is bij medebewoning sprake van een toeslag van 10% van het normbedrag voor gehuwden. Er bestaat dus aanleiding dat percentage aan te houden als inkomstenkorting voor de onderverhuurder, verhuurder of kostgever indien die onderverhuurder, verhuurder of kostgever bijstand ontvangt. Dit betekent dat de huidige beleidsregel een voorzetting is van de regels zoals deze waren opgenomen in de WWB en beoogt geen wijzigingen ten opzichte van dit beleid.

Indien sprake is van twee onderhuurders, huurders, of kostgangers gelden deze inkomsten voor het dubbele van één onderhuurder, huurder, of kostganger, zodat dan als inkomsten worden aangemerkt 20% van de gehuwdennorm. Dit heeft ook tot gevolg dat indien er bijvoorbeeld sprake is van één huurder en één kostganger bij belanghebbende dat ook tot een inkomstenkorting leidt van 20% van de gehuwdennorm.

Ten aanzien van de kamerverhuur wordt dan uitgegaan van het feit dat verhuur van een enkele kamer met bewoning door meer dan een persoon alleen aan de orde is bij kamerverhuur aan een echtpaar (of daarmee gelijkgestelde samenwoners). Dat betekent dat bij kamerverhuur niet het aantal personen dat bewoont aan de orde is ter bepaling van de inkomsten maar verhuur van het aantal kamers en dus het aantal gesloten schriftelijke overeenkomsten als zodanig.

Artikel 11 Hardheidsclausule

Artikel 12 Onvoorziene situaties

Er kunnen zich bijzondere omstandigheden voordoen waarin deze beleidsregels niet voorzien. In deze gevallen is het college bevoegd hierin een besluit te nemen.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.


Noot
1

CRvB 18 Februari 2003 en CRvB 22 Augustus 2006

Noot
2

Participatiewet, artikel 22a, vierde lid, onder c

Noot
3

TK 2013-2014, 33 801, nr. 3 p. 59-60

Noot
4

TK 2013-2014, 33 801, nr. 3 p. 59-60