Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR682468
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR682468/1
Verordening jeugdhulp gemeente Boekel 2022
Geldend van 19-10-2022 t/m heden
Intitulé
Verordening jeugdhulp gemeente Boekel 2022Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsbepalingen
-
1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- a.
Algemene voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en/of zijn ouders;
- b.
Andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, niet vallend onder de wet;
- c.
Basishulp: een algemene voorziening in de vorm van (preventieve) hulp voor jeugd en volwassenen;
- d.
Budgethouder: de persoon die een persoonsgebonden budget (PGB) ontvangt op grond van de Jeugdwet;
- e.
Cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning voor informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;
- f.
Dorpsteam Boekel: toegangsteam in de gemeente Boekel waar hulpvragen in behandeling worden genomen en waar lichte hulp en ondersteuning wordt geboden;
- g.
Familiegroepsplan: een plan dat ouders/gezinnen samen met familie, vrienden en anderen uit hun omgeving kunnen maken om een vraag of probleem aan te pakken;
- h.
Fraude: het opzettelijk en structureel onjuist handelen, en daarmee in strijd handelen met de geldende regelgeving, met het oog op eigen of andermans financieel gewin;
- i.
Gebruikelijke zorg en hulp: zorg en hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders;
- j.
Hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedproblemen, psychische problemen en stoornissen;
- k.
Individuele voorziening: een op de jeugdige en/of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, die door het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt;
- l.
Misbruik en oneigenlijk gebruik: misbruik kan gelijk worden gesteld met het plegen van fraude om zich onrechtmatig gelden toe te eigenen. Bij oneigenlijk gebruik is feitelijk gehandeld in overeenstemming met wet- en regelgeving, maar is dit in strijd met het doel en de strekking van de wet- en regelgeving.
- m.
Ondersteuningsplan: document of een persoonlijk plan waarin de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouders is vastgelegd. Dit samen met de doelen en hoe deze te bereiken. Bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren maken ook onderdeel uit van het ondersteuningsplan;
- n.
Persoonsgebonden budget (PGB): het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige en/of zijn ouders, die hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort zelf in te kopen;
- o.
PGB-jeugdhulpaanbieder: persoon of instelling die de jeugdhulp levert of verleent aan een jeugdige en/of zijn ouders en betaald wordt vanuit een PGB;
- p.
PGB-beheerder: een persoon die de belangen van de cliënt behartigt en de aan een PGB verbonden taken uitvoert, indien de cliënt ondersteuning heeft (of wenst te ontvangen) in de vorm van een PGB;
- q.
Sociaal netwerk: een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of andere personen met wie de jeugdige en/of zijn ouder(s) een sociale relatie onderhoudt;
- r.
Wet: Jeugdwet;
- s.
Zorg in natura: de ondersteuning of jeugdhulp die aan personen wordt geleverd door aanbieders die door de gemeente gecontracteerd zijn in het kader van de Jeugdwet.
- a.
-
2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, het Besluit Jeugdwet en de Algemene wet Bestuursrecht.
Hoofdstuk 2. Algemene voorzieningen
Artikel 2. Toegang algemene voorziening
Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en/of zijn ouders.
Artikel 3. Beschikbare algemene voorzieningen
-
1. De volgende algemene voorzieningen zijn beschikbaar:
- a.
Lichte opvoedondersteuning;
- b.
Informatie en advies;
- c.
Cursussen voor ouders en jeugdigen;
- d.
Jeugdgezondheidszorg;
- e.
Preventieve jeugdhulp onder andere uitgevoerd door het Dorpsteam Boekel;
- f.
Voorzieningen voor spoedeisende situaties;
- g.
Kinderopvang en buitenschoolse opvang;
- h.
Voorzieningen voor ontspanning, sport en bewegen.
- a.
-
2. Het college kan nadere regels vaststellen over welke algemene voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.
Hoofdstuk 3. Individuele voorzieningen
Paragraaf 1. Voorzieningen
Artikel 4. Beschikbare individuele voorzieningen
-
1. De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:
- a.
Consultatie en advies;
- b.
Respijtzorg;
- c.
Begeleiding;
- d.
Daghulp;
- e.
Orthopedagogische behandeling;
- f.
GGZ-behandeling;
- g.
Dyslexiezorg
- h.
Specialistische intensieve netwerkondersteuning;
- i.
Pleegzorg;
- j.
Gezinsvervangende/gezinsgerichte zorg;
- k.
Verblijf;
- l.
Crisishulp.
- a.
-
2. Het college kan nadere regels vaststellen over op welke wijze de individuele voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.
Paragraaf 2. Toegang procedureel
Artikel 5. Aanvraag
-
1. Alvorens een aanvraag wordt ingediend, wordt van de jeugdige en/of zijn ouders verwacht dat een beroep op het gezin en het sociale netwerk is gedaan.
-
2. Het college brengt de jeugdige en zijn ouder(s) op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan (als bedoeld in artikel 1.1 van de wet) op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.
-
3. Een aanvraag voor een individuele voorziening moet schriftelijk worden ingediend bij het college.
-
4. Een ondertekend ondersteuningsplan wordt ook aangemerkt als een schriftelijke aanvraag.
-
5. Als een jeugdige of ouder de jeugdhulp zelf wenst in te kopen met een PGB, dient hij daartoe een PGB-plan in zoals bedoeld in artikel 10 van deze verordening. Het PGB-plan heeft te gelden als een aanvraag voor een PGB.
-
6. Het college wijst de jeugdige en/of zijn ouders op de mogelijkheid gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.
-
7. Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de procedure voor de aanvraag van een individuele voorziening.
Artikel 6. Toegang en besluit
-
1. Het college legt de beslissing omtrent het al dan niet verlenen van een individuele voorziening vast in een beschikking.
-
2. In afwijking van het eerste lid wordt er door het college geen beslissing vastgelegd in een beschikking wanneer het een verwijzing naar zorg in natura door de huisarts, medisch specialist, rechter, Officier van Justitie en Gecertificeerde Instelling betreft.
-
3. Het college neemt het besluit als bedoeld in het eerste lid op grond van de aanvraag, evenals het onderzoek en het daaruit volgende ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 8.
-
4. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende voorziening. Het college legt de beslissing omtrent de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk, doch in ieder geval binnen vier weken na de start van de hulp, vast in een beschikking.
-
5. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na verwijzing door de huisarts, medisch specialist, jeugdarts, rechter, Officier van Justitie en Gecertificeerde Instelling als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig en passend is. Van deze verwijzingen vindt geen gemeentelijke dossiervorming plaats.
-
6. Het college kan nadere regels vaststellen die beschrijven welke stappen de aanbieder dient te doorlopen bij deze beoordeling.
-
7. De jeugdige en/of zijn ouders moeten zich binnen zes maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij een jeugdhulpaanbieder. Zo niet, dan wordt het besluit ingetrokken. In geval van een PGB geldt dat binnen zes maanden een aanvang is gemaakt met de inzet van het PGB teneinde toe te werken naar het resultaat waarvoor het is verstrekt. Zo niet, dan wordt het besluit ingetrokken.
Artikel 7. Inhoud en geldigheidsduur beschikking
-
1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt vastgelegd:
- a.
welke individuele voorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;
- b.
de ingangsdatum en duur van de verstrekking;
- c.
de termijn van zes maanden waarbinnen de jeugdige en/of zijn ouder zich moet melden bij een jeugdhulpaanbieder dan wel een aanvang moet nemen met het inzetten van het PGB als bedoeld in artikel 6 lid 7;
- d.
of de voorziening in natura of als PGB wordt verstrekt, en indien van toepassing;
- e.
welke andere voorzieningen en/of oplossingen relevant zijn of kunnen zijn.
- a.
-
2. Het ondersteuningsplan of PGB-plan kan deel uitmaken van de beschikking.
-
3. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een PGB vermeldt de beschikking naast de in lid 1 genoemde zaken bovendien:
- a.
de hoogte van het PGB en hoe deze is bepaald;
- b.
welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het PGB;
- c.
de wijze van verantwoording van de besteding van het PGB.
- a.
-
4. Bij het besluit wordt informatie verstrekt over de rechten en de plichten van de jeugdige en zijn ouders op grond van de wet, de verordening en de nadere regels.
-
5. Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen en kan hierover nadere regels stellen.
Paragraaf 3. Beoordeling
Artikel 8. Onderzoek en opstellen ondersteuningsplan
-
1. De jeugdige en/of zijn ouders verschaffen het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn.
-
2. Bij het onderzoek stelt het college de identiteit van de aanvrager vast aan de hand van een door hen ter inzage verstrekt document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
-
3. Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige en/of zijn ouders zo spoedig mogelijk en voor zover nodig in het kader van de hulpvraag:
- a.
de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en/of zijn ouders en het probleem of de hulpvraag;
- b.
het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;
- c.
het vermogen van de jeugdige en/of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;
- d.
de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening, de hulpvraag te beantwoorden door het inzetten van een algemene voorziening of om een individuele voorziening te verstrekken;
- e.
de mogelijkheden om te kiezen voor een PGB, waarbij de jeugdige en/of ouder in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze;
- f.
de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;
- g.
de wijze waarop rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en/of zijn ouders.
- a.
-
4. Het college kan, met instemming van de jeugdige en/of zijn ouders, informatie inwinnen bij andere instanties en met deze in gesprek gaan over de problemen en de meest aangewezen hulp.
-
5. Het college en de jeugdige en/of zijn ouders leggen de zaken genoemd in het eerste tot en met het vierde lid vast in het ondersteuningsplan.
-
6. Met toestemming van de jeugdige en/of zijn ouder worden in het ondersteuningsplan afspraken opgenomen over het moment en de wijze waarop de resultaten van het ondersteuningsplan met de jeugdige en/of zijn ouder, het gemeentelijke toegangsteam en de jeugdhulpaanbieder (tussentijds) besproken worden.
-
7. Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van en de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd.
Artikel 9. Criteria individuele voorzieningen
-
1. Jeugdigen en/of ouders kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag:
- a.
binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, waaronder in ieder geval wordt verstaan:
- i.
gebruikelijke zorg van (stief- of pleeg)ouders en hulp van andere personen uit het sociale netwerk;
- ii.
het aanspreken van een aanvullende verzekering die is afgesloten.
- i.
- b.
door gebruik te maken van een algemene voorziening, of;
- c.
door gebruik te maken van een andere voorziening.
- a.
-
2. Indien de aanvraag betrekking heeft op kosten voor jeugdhulp die jeugdige en/of ouder voorafgaand aan de aanvraag heeft gemaakt, kan het college hier slechts een voorziening voor verstrekken:
- a.
als op het moment van de aanvraag nog steeds sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen waarvoor de hulp is ingezet, en;
- b.
voor zover het college de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.
- a.
-
3. De voorziening als bedoeld in lid 2 kan slechts betrekking hebben op gemaakte kosten over een periode van maximaal 3 maanden vóór de aanvraag;
-
4. Er wordt geen voorziening verstrekt indien het hulpverleningstraject is afgerond voorafgaand aan de aanvraag.
-
5. Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de criteria, zoals genoemd in het eerste en tweede lid.
Artikel 10. Criteria Persoonsgebonden Budget (PGB)
-
1. Als een jeugdige en/of ouder in aanmerking komt voor een individuele voorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een PGB, dient hij daartoe een PGB-plan in volgens een door het college vastgesteld format. In het PGB-plan is opgenomen:
- a.
een motivatie waarom de beschikbare hulp in natura niet passend is en een PGB gewenst is en waarom het tot effectievere ondersteuning en aantoonbaar betere resultaten leidt dan Zorg in natura;
- b.
de voorgenomen uitvoerder van de individuele voorziening en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt;
- c.
op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp is gewaarborgd;
- d.
de verwachte resultaten van de jeugdhulp en de evaluatiemomenten;
- e.
de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.
- a.
-
2. De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een PGB:
- a.
kosten voor bemiddeling;
- b.
kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;
- c.
kosten voor het voeren van een PGB-administratie;
- d.
kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een PGB;
- e.
kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;
- f.
reiskosten van de hulpverlener(s) en/of ouder(s) die zonder kind reizen van en naar de jeugdhulplocatie.
- a.
-
3. Het college kan een aanvraag voor een PGB weigeren. Reden hiervoor is als:
- a.
aan de jeugdige en/of zijn ouders in de drie jaren voorafgaand aan de datum van het gesprek een PGB verleend is en de jeugdige en/of zijn ouders voldeden niet aan de gestelde of wettelijke voorwaarden aan het PGB;
- b.
het college vindt dat de jeugdhulp die de jeugdige en/of zijn ouders aanvragen niet of niet voldoende zal bijdragen aan het beoogd resultaat;
- c.
het PGB is bedoeld voor besteding in het buitenland, tenzij hiervoor expliciet toestemming is gegeven door het college op basis van de eisen die zijn opgenomen in het Afsprakenkader buitenlands zorgaanbod Jeugd van de VNG;
- d.
de (beoogd) beheerder van het PGB niet beschikt over de kennis en vaardigheden die nodig zijn om het PGB goed te beheren;
- e.
de (beoogd) beheerder van het PGB ook de zorgverlener of directeur/bestuurder is van de zorgorganisatie;
- f.
de jeugdhulp wordt ingekocht bij een jeugdhulpaanbieder waarbij eerder fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik is geconstateerd of waarbij twijfels zijn over de integriteit van de jeugdhulpaanbieder.
- a.
-
4. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het PGB voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als het vermoeden bestaat dat de cliënt het PGB in die periode anders ten onrechte kan inzetten.
-
5. De persoon aan wie een PGB wordt verstrekt kan de jeugdhulp betrekken via informele hulp voor zover:
- a.
de jeugdige en/of ouder motiveert waarom dit tot een zelfde of beter resultaat leidt dan de inzet van een professionele zorgverlener;
- b.
de persoon uit het sociale netwerk die de zorg verleent aangeeft dat de zorg aan de jeugdige of zijn ouders hem niet overbelast;
- c.
de persoon uit het sociale netwerk geen handelingen verricht die aan een geregistreerd professional zijn voorbehouden zoals bijvoorbeeld (ggz)behandeling en er geen sprake is van daghulp of verblijf.
- a.
-
6. Binnen het PGB bestaat geen ruimte voor een vrij besteedbaar bedrag.
-
7. Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het PGB verbonden voorwaarden, kwaliteitseisen en verplichtingen.
Artikel 11. Onderscheid formele en informele hulp
-
1. Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:
- a.
personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het PGB uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;
- b.
personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel. Zij dienen ten aanzien van de voor het PGB uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;
- c.
personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp (Stichting Kwaliteitsregister Jeugd);
- a.
-
2. Indien de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp.
-
3. Indien de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 1 onder a, b of c, is sprake van informele hulp.
-
4. Het college kan nadere regels vaststellen over het onderscheid tussen formele en informele hulp als aangegeven in dit artikel.
Artikel 12. Hoogte PGB
-
1. De hoogte van het PGB wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het PGB toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede jeugdhulp in te kopen.
-
2. De hoogte van het PGB voor formele hulp bedraagt maximaal 100 % van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, tenzij op basis van het door de jeugdige en/of zijn ouders ingediende PGB-plan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.
-
3. De hoogte van het PGB voor informele hulp is bij het bestaan van een dienstbetrekking gelijk aan het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 21 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.
-
4. Jaarlijks vindt indexering van de tarieven plaats conform de indexering van de tarieven voor zorg in natura.
-
5. De tarieven bedoeld als in lid 1, 2 en 3 zijn vastgesteld in de geldende nadere regels.
-
6. Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte van een PGB wordt vastgesteld.
Hoofdstuk 4. Herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik
Artikel 13. Herziening, intrekking en terugvordering van een voorziening
-
1. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
-
2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing, genomen op grond van deze verordening, beëindigen, wijzigen, herzien of intrekken als het college vaststelt dat:
- a.
de jeugdige en/of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
- b.
de jeugdige en/of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of een PGB zijn aangewezen;
- c.
de individuele voorziening of het PGB niet meer toereikend is te achten;
- d.
de jeugdige en/of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het PGB, of;
- e.
de jeugdige en/of zijn ouders de individuele voorziening of het daarmee samenhangende PGB niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd;
- a.
-
3. Als het college een besluit op grond van het tweede lid onderdeel a heeft herzien of ingetrokken, kan het college de geldwaarde vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten PGB bij zowel de PGB-beheerder of PGB- jeugdhulpaanbieder.
-
4. Een besluit tot toekenning van een PGB kan worden ingetrokken als blijkt dat het PGB binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor het PGB bedoeld is;
-
5. Een besluit tot toekenning van een voorziening in natura kan worden ingetrokken als blijkt dat de jeugdige en/of zijn ouders zich niet binnen zes maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij een jeugdhulpaanbieder;
-
6. Het college kan de bestedingen van PGB’s of de inzet van Zorg in Natura onderzoeken uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs.
-
7. De gemeente kan de Sociale Verzekeringsbank vragen om de uitbetaling uit het PGB helemaal of gedeeltelijk uit te stellen (opschorten) totdat een besluit is genomen om het PGB weer voort te zetten of in te trekken. Dit kan de gemeente doen als:
- a.
De inwoner onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt, terwijl het verstrekken van de juiste of volledige informatie zou hebben geleid tot een andere beslissing van de gemeente;
- b.
De inwoner niet voldoet aan de voorwaarden die hoorden bij het ontvangen van het PGB;
- c.
De inwoner het PGB niet of voor een ander doel heeft gebruikt.
- a.
Artikel 14. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik
-
1. Het college informeert jeugdigen en ouders in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een jeugdhulpvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
-
2. Het college kan een toezichthouder aanwijzen die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
-
3. Het college kan nadere regels stellen over de bevoegdheden van de toezichthouder.
Hoofdstuk 5. Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit
Artikel 15. Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:
- a.
de aard en omvang van de te verrichten taken;
- b.
de voor de sector toepasselijke cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;
- c.
een redelijke toeslag voor overheadkosten;
- d.
een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;
- e.
kosten voor bijscholing van het personeel.
Hoofdstuk 6. Privacy en gegevensverwerking
Artikel 16. Privacy en gegevensverwerking
- 1.
Bij de uitvoering van deze verordening zorgt de gemeente ervoor dat inbreuk op persoonlijkheidsrechten, zoals op de bescherming van het privéleven, niet verder gaat dan wat noodzakelijk, passend en wettelijk is toegestaan.
- 2.
De gemeente verwerkt alleen de persoonsgegevens die nodig zijn voor het bieden van ondersteuning of het inzetten van voorzieningen als bedoeld in deze verordening.
- 3.
Het college wijst één of meer ambtenaren aan die de taak hebben erop toe te zien dat de wetten en de bijbehorende regels worden nageleefd.
Hoofdstuk 7. Klachten en medezeggenschap
Artikel 17. Klachtregeling
Het college behandelt klachten van de jeugdige en/of zijn ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van aanvragen als bedoeld in deze verordening overeenkomstig de klachtenregeling van de gemeente Boekel. Dit betreft niet klachten die betrekking hebben op de inhoud van het besluit.
Artikel 18. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
-
1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
-
2. Het college stelt de jeugdige en/of zijn ouders en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
-
3. Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het tweede lid.
Hoofdstuk 8. Slotbepalingen
Artikel 19. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen van deze verordening indien van toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 20. Evaluatie
Het door het college gevoerde beleid wordt eenmaal per vier jaar geëvalueerd.
Artikel 21. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
-
1. De Verordening Jeugdhulp gemeente Boekel 2015 wordt ingetrokken.
-
2. Een jeugdige en/of ouder houdt het recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Verordening Jeugdhulp gemeente Boekel 2015 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.
-
3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Jeugdhulp gemeente Boekel 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.
Artikel 22. Inwerkingtreding en citeertitel
-
1. Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.
-
2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Boekel 2022.
TOELICHTING OP DE VERORDENING JEUGDHULP GEMEENTE BOEKEL 2022
Algemene toelichting
Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. De Jeugdwet kent een voorzieningenplicht voor de gemeente; de jeugdhulpplicht. Deze houdt kort gezegd in dat het college een jeugdhulpvoorziening moet treffen als de jeugdige of ouders dit nodig hebben bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid of deelname aan de maatschappij. De aard en omvang van deze voorzieningenplicht wordt in beginsel door de gemeente bepaald (maatwerk).
De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:
- •
over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene (vrij toegankelijke) voorzieningen;
- •
met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;
- •
over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;
- •
over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;
- •
voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet;
- •
over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet;
- •
ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan.
Artikel 2.9 van de Jeugdwet is niet uitputtend geformuleerd en biedt derhalve ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet nog andere regels te stellen.
Daarnaast kan de gemeenteraad op grond van artikel 8.1.1 lid 3 van de Jeugdwet bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.
Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan dat de gemeenteraad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet vaststelt. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
Algemene (vrij toegankelijke) en individuele voorzieningen
Een voorziening voor jeugdhulp kan een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten.
In de verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene (vrij toegankelijke) en individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een algemene voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de aanbieder wenden. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. Voor deze niet vrij toegankelijke vormen van hulp zal eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze hulp daadwerkelijk nodig hebben. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. In deze verordening zijn de beschikbare algemene en individuele voorzieningen uitgewerkt in artikel 3 en artikel 4.
Toeleiding naar de jeugdhulp
De toeleiding naar jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden, te weten:
- •
via de gemeente;
- •
via de gecertificeerde instellingen, rechter, OM of justitiële jeugdinrichting (JJI);
- •
na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts;
- •
Spoedeisende zorg
Toegang jeugdhulp via de gemeente
Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder kan binnenkomen bij het toegangsteam van de gemeente. Het toegangsteam zal dan onderzoeken of en zo ja, welke jeugdhulp nodig is. Is een individuele voorziening nodig, dan geeft het college (althans een deskundige namens het college) daartoe een besluit af.
Toegang via de huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist
De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. In de praktijk zullen de huisarts, medisch specialist en jeugdarts vaak niet bepalen welke specifieke vorm van hulp nodig is, maar verwijzen naar een van de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. De jeugdhulpaanbieder beoordeelt vervolgens op basis van zijn professionele autonomie welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Daarbij dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van zijn contract- of subsidierelatie, en met de regels die daarover zijn vastgelegd in deze verordening. Indien er is verwezen naar een niet gecontracteerde aanbieder zal er door de gemeente een PGB moeten worden verstrekt, waarbij de niet zorginhoudelijke aspecten moeten worden beoordeeld.
Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting
In het kader van de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering kan de gecertificeerde instelling zelfstandig bepalen dat jeugdhulp nodig is (artikel 3.5 lid 1 van de Jeugdwet). Bij jeugdreclassering heeft niet alleen de gecertificeerde instelling deze bevoegdheid, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is. Deze andere instanties zijn de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI), en de selectiefunctionaris van de JJI.
De gemeente is er verantwoordelijk voor dat de jeugdhulp wordt ingezet die deze instanties nodig achten ter uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Hier geldt dus een leveringsplicht van de gemeente (zie artikel 2.4 lid 2 onderdeel b van de Jeugdwet). Wel geldt als uitgangspunt dat rekening wordt gehouden met de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. De zorg die de jeugdreclassering noodzakelijk acht kan ook voorbij de 23e verjaardag worden geboden.
Spoedeisende zorg
In crisessituaties is Spoedeisende Zorg (SEZ) gemachtigd om, buiten kantooruren van de gemeenten om, passende jeugdhulp in te zetten. Er worden hierna zo snel als mogelijk alsnog afspraken met het college gemaakt.
Artikelsgewijze toelichting
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsbepalingen
Lid 1 onderdeel a: algemene voorziening
Een algemene voorziening is een voorziening die vrij toegankelijk is voor degene die zich hiertoe wendt voor ondersteuning of hulp. Er vindt geen toegangsbeoordeling plaats. Dit betekent dat voorafgaand geen onderzoek wordt gedaan naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de jeugdige of ouder(s).
Voor een algemene voorziening is geen verleningsbeschikking nodig (zie ook artikel 2 van deze verordening en de toelichting daarbij). De Jeugdwet spreekt in artikel 2.9 onderdeel a van 'overige voorziening'. In de memorie van toelichting op de Jeugdwet spreekt de wetgever echter over een ‘algemene’ of ‘vrij toegankelijke voorziening’. Ook de praktijk spreekt vaak over algemene dan wel vrij toegankelijke voorzieningen. Omdat 'algemene voorziening' de meest gangbare term is en bovendien ook binnen de Wmo2015 wordt gehanteerd, is deze overgenomen in de verordening.
Lid 1 onderdeel b: andere voorziening
Een andere voorziening is een voorziening die de jeugdige kan ontvangen op grond van een andere wet dan de Jeugdwet, bijvoorbeeld Passend Onderwijs, de Wmo 2015, de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz).
Lid 1 onderdeel c: basishulp
Basishulp is een algemene voorziening en is rechtstreeks toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek. Een voorbeeld van basishulp is de ondersteuning die de preventiewerker kan bieden op een breed terrein aan jeugdigen en gezinnen die dat nodig hebben. Daarbij zoekt de preventiewerker altijd eerst naar mogelijkheden in het eigen sociale netwerk en binnen bestaande voorzieningen. Het aanbod kan variëren van individuele gesprekken tot aan groepsaanbod en begeleiding.
Lid 1 onderdeel d: budgethouder
De budgethouder is degene die op grond van de Jeugdwet een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangt om daarmee jeugdhulp in te kunnen kopen. Aangezien zowel jeugdigen als ouders jeugdhulp kunnen krijgen, gaat het om de jeugdige of om de ouder(s).
Lid onderdeel e: cliëntondersteuning
Cliëntondersteuning wordt omschreven als onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van: maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen en werk en inkomen. De verplichting om dit aan te bieden is ook voor jeugdhulp geregeld in de Wmo.
Het gaat om informatie en advies geven aan mensen die voor een keuze, vraag of situatie staan die zodanig complex is dat de persoon het niet zelf of met zijn omgeving kan oplossen.
De cliëntondersteuning die door de gemeente wordt aangeboden is gratis. De jeugdige en/of ouders kan er ook voor kiezen de ondersteuning zelf te organiseren. Als de jeugdige en/of de ouders zelf een professionele cliëntondersteuner inschakelt, hoeft de gemeente de kosten daarvan niet te vergoeden.
Lid 1 onderdeel f: Dorpsteam Boekel
Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.
Lid 1 onderdeel g: familiegroepsplan
Dit wordt nader uitgewerkt in artikel 5 lid 2.
Lid 1 onderdeel h: fraude
Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.
Lid 1 onderdeel i: gebruikelijke zorg en hulp
Gebruikelijke zorg en hulp in het kader van de Jeugdwet is de zorg en hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders. Onder ‘andere verzorgers of opvoeders’ kunnen ook pleegouders vallen. Jeugdhulp kan slechts ingezet worden voor de hulp die de gebruikelijke hulp te boven gaat. Dat is bepaald in deze verordening.
Voor de interpretatie van het begrip gebruikelijke zorg en hulp zijn nadere regels opgesteld.
Lid 1 onderdeel j: hulpvraag
Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.
Lid 1 onderdeel k: individuele voorziening
Een individuele voorziening is een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden vorm van jeugdhulp. Deze voorziening is niet vrij toegankelijk, er is een individuele beoordeling en ook een verleningsbeschikking nodig.
Lid 1 onderdeel l: misbruik en oneigenlijk gebruik
Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.
Lid 1 onderdeel m: ondersteuningsplan
Het integraal plan is het resultaat van het onderzoek dat het college uitvoert naar de hulpvraag van jeugdigen en/of ouders. Het plan beschrijft de bijdragen die zowel het college, de hulpvrager als het sociale netwerk gaan leveren om gezamenlijk een oplossing te bieden voor de hulpvraag.
Lid 1 onderdeel n: persoonsgebonden budget (PGB)
Een jeugdige of ouder kan een individuele voorziening ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Met dit budget kan de jeugdige of ouder zelf de benodigde hulp inkopen. Deze begripsomschrijving benadrukt dat het in deze verordening gaat om het persoonsgebonden budget dat verleend kan worden op grond van artikel 8.1.1 van de Jeugdwet.
Lid 1 onderdeel o: PGB-jeugdhulpaanbieder
Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.
Lid 1 onderdeel p: PGB-beheerder
Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.
Lid 1 onderdeel q: sociaal netwerk
Tot het sociale netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring (o.a. (ex-)partners, gezinsleden, familieleden of mantelzorgers) en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Met dat laatste worden personen bedoeld met wie de jeugdige of ouder regelmatig contacten onderhoudt, zoals buren, medeleden van een vereniging etc. Het begrip ‘sociaal netwerk’ komt ook voor in de Wmo 2015. Bij de uitvoering van de Jeugdwet wordt aangesloten bij deze begripsomschrijving.
De vraag of er personen in het sociale netwerk zijn die een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van de hulpvraag, komt aan de orde bij het onderzoek dat de gemeente of de door de gemeente gemandateerde instantie verricht als een jeugdige of ouder zich meldt met een ondersteuningsvraag.
Lid 1 onderdeel r: wet
Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.
Lid 1 onderdeel s: Zorg in natura (ZIN)
Deze bepaling spreekt voor zich en behoeft geen toelichting.
Lid 2
Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de Jeugdwet al veel definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in deze verordening. Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb).
Hoofdstuk 2. Algemene voorzieningen
Artikel 2. Toegang algemene voorziening
Algemene voorzieningen zijn vrij toegankelijk. Er vindt geen voorafgaand onderzoek plaats naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de jeugdige en/of zijn ouder(s). Het college geeft hiervoor dan ook geen beschikking af.
Het is wel mogelijk dat iemand een aanvraag indient voor een individuele voorziening en het college vervolgens na het onderzoek tot de conclusie komt dat er een algemene voorziening aanwezig is die passend is. Dan kan het college daar naar verwijzen en de aanvraag voor de individuele voorziening dus afwijzen.
Artikel 3. Beschikbare algemene voorzieningen
Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9 onderdeel a van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat het college regels stelt over de te verlenen individuele en algemene jeugdhulpvoorzieningen.
Hoofdstuk 3. Individuele voorzieningen
Paragraaf 1. Voorzieningen
Artikel 4. Beschikbare individuele voorzieningen
Zie de toelichting bij artikel 3 van deze verordening. Het college kan op grond van het tweede lid de in lid 1 genoemde voorzieningen nader uitwerken of specificeren.
Paragraaf 2. Toegang procedureel
Artikel 5. Aanvraag
Lid 1
Ouders zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het verzorgen en naar eigen inzicht opvoeden van de eigen kinderen. De gemeente heeft volgens de Jeugdwet en daaruit volgende jurisprudentie een jeugdhulpplicht als uit gedegen onderzoek blijkt dat ouders onvoldoende eigen probleemoplossend vermogen hebben om het geformuleerde resultaat zelf te bereiken. Omgedraaid: als het eigen vermogen en/of eigen kracht van de ouders/opvoeders (eventueel met behulp van eigen netwerk) voldoende is om de benodigde ondersteuning te bieden, dan geldt het uitgangspunt dat zij in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn. Er is dan geen jeugdhulpplicht.
Van ouders mag verwacht worden dat zij, indien noodzakelijk vergaande aanpassingen doen om dit te realiseren alvorens zij een aanvraag indienen.
Lid 2
Een familiegroepsplan is een plan dat ouders/gezinnen samen met familie, vrienden en anderen uit hun omgeving kunnen maken om een vraag of probleem aan te pakken. In dat plan kunnen ouders aangeven hoe ze zelf de opvoed- en opgroeisituatie voor hun kind(eren) willen verbeteren, wat hun belangrijkste vraag is en wie zij graag willen betrekken in de aanpak van hun vraag. Zij kunnen aangeven wat zij met behulp van mensen uit hun omgeving doen en welke professionele hulp en ondersteuning zij daar nog bij nodig denken te hebben. Met het familiegroepsplan krijgen ouders, gezinnen en hun netwerk de mogelijkheid om de regie te voeren over hulp die zij nodig hebben. De wetgever hecht hieraan en heeft daartoe een aantal artikelen in de wet opgenomen om aan te geven wanneer dat wel of niet kan.
Het familiegroepsplan wordt bij of zo snel mogelijk na de melding aan het college ter beschikking gesteld zodat zij dit familiegroepsplan kan betrekken bij het onderzoek en het nemen van een besluit.
De Jeugdwet schrijft niet voor hoe het opstellen van een familiegroepsplan moet gebeuren: het is ‘vormvrij’.
Lid 3
Een jeugdige of ouders kunnen een aanvraag (laten) indienen voor een individuele jeugdhulpvoorziening. In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Dat betekent in ieder geval dat - op grond van artikel 4:1 van de Awb - een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk moet worden ingediend bij het college. Het college kan op grond van lid 6 nadere regels stellen over de procedure voor de aanvraag.
Lid 4
Na afloop van het onderzoek worden de bevindingen vastgelegd in het ondersteuningsplan. Wanneer ouders en/of de jeugdige dit ondersteuningsplan ondertekenen en aangeven dat zij met dit ondersteuningsplan een aanvraag indienen, dan wordt deze als een aanvraag in de zin van de Awb gezien.
Lid 5
Als de jeugdige of zijn ouders een pgb willen voor de individuele voorziening die nodig is, moeten ze daarvoor een budgetplan opstellen. Dat is geregeld in artikel 10 van deze verordening. Het budgetplan heeft te gelden als een formele aanvraag voor een pgb.
Lid 6
Zie bij begripsomschrijving. Wanneer de jeugdige en ouders zich melden, worden ze gewezen op de mogelijkheid om zich bij te laten staan.
Lid 7
Deze bepaling regelt dat het college nadere regels kan vaststellen met betrekking tot de aanvraagprocedure.
Artikel 6. Toegang en besluit
Lid 1, 2, en 3
Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Een individuele voorziening wordt toegekend (of afgewezen) op basis van een beschikking, uitgezonderd wanneer het een verwijzing door de huisarts, medisch specialist, rechter, Officier van Justitie en Gecertificeerde Instelling betreft. Deze verleningsbeschikking zal gebaseerd zijn op het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige of zijn ouders en de ingediende aanvraag.
Lid 4
Deze bepaling regelt de toeleiding naar jeugdhulp in crisissituaties. In gevallen waar onmiddellijke start van de hulp nodig is (en het besluit niet kan worden afgewacht) kan het besluit tot inzet van een individuele voorziening genomen worden na de daadwerkelijke start van de hulp. Het besluit tot inzetten van de hulp moet vervolgens binnen 4 weken na de start van de hulp zijn vastgelegd in een beschikking.
Lid 5
In artikel 2.6 lid 1 onderdeel g van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de mogelijkheid bestaat tot directe verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts. Dit laatste geldt zowel voor de algemene (vrij toegankelijke) voorzieningen als de individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. De jeugdhulpaanbieder bepaalt in overleg met de jeugdige of zijn ouders daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2). In verband met privacy vindt er van deze verwijzingen van derden geen gemeentelijke dossiervorming plaats. De overige gebruikelijke gemeentelijke dossiervorming ten behoeve van de inzet van jeugdhulp na verwijzing van derden vindt uiteraard wel plaats.
Lid 6
Deze bepaling geeft aan dat het college nadere regels kan stellen ten aanzien van de stappen die de jeugdhulpaanbieder dient te doorlopen na een verwijzing van een arts of Gecertificeerde Instelling.
Lid 7
Deze bepaling regelt dat van een jeugdige en/of zijn ouder(s) wordt verwacht dat ze binnen zes maanden hun indicatie ‘verzilveren’ door zich te melden bij de jeugdhulpaanbieder. Of, als het bijvoorbeeld gaat om hulp uit het sociale netwerk, het pgb binnen zes maanden gaan inzetten voor de aangewezen jeugdhulp. Dit om te voorkomen dat een indicatie veroudert en de situatie op termijn dusdanig is gewijzigd, dat eigenlijk een nieuwe indicatie nodig is. Voldoen jeugdigen of ouders niet aan deze voorwaarde, dan kan dat een grond opleveren om de aanspraak op de jeugdhulpvoorziening in te trekken. Er wordt dan niet voldaan aan de voorwaarden van de individuele voorziening (zie artikel 13 lid 2 onderdeel d van deze verordening).
Artikel 7. Inhoud en geldigheidsduur beschikking
Lid 1 t/m 4
Bij het al dan niet toekennen van jeugdhulp, of het tussentijds wijzigen van de rechten en plichten rondom een jeugdhulpvoorziening, zal het college een schriftelijke beschikking afgeven (wanneer het geen verwijzingen van derden betreft, zoals de huisarts). Hiertegen kan de jeugdige of zijn ouders bezwaar en beroep indienen. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. Uitzonderingen zijn onder meer beschikkingen die inhouden dat gesloten jeugdhulp nodig is of een door de gecertificeerde instelling genomen besluit tot verlening van jeugdhulp op grond van artikel 3.5 lid 1 van de Jeugdwet (zie artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb).
De jeugdige of zijn ouders moeten met de beschikking de informatie krijgen die nodig is om hun rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de jeugdige of zijn ouders goed en volledig informeert. In dit artikel zijn de essentialia opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.
Lid 5
Dit lid geeft het college de mogelijkheid om periodiek te onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen. Ze kan daarover nadere regels stellen.
Paragraaf 3. Beoordeling
Artikel 8. Onderzoek en opstellen plan van aanpak
Om de juiste hulp te kunnen inzetten en een zorgvuldig besluit te kunnen nemen, is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de hulpvraag worden onderzocht. In dit artikel wordt benadrukt dat een gesprek deel uitmaakt van het onderzoek en dat de omgeving van de jeugdige daar zo veel mogelijk bij betrokken wordt. Uitgangspunt is dat persoonlijk contact tussen de gemeente en de jeugdige en/of zijn ouders plaatsvindt.
Lid 1
Het college kan alleen een goed onderzoek doen als zij beschikt over de juiste informatie. De jeugdige en zijn ouders moeten het college voorzien van de bij hen bekende, relevante informatie voor het onderzoek. Wanneer zij daar niet aan mee werken, is het college niet in staat goed onderzoek te doen en kan zij geen inhoudelijk besluit nemen. In dat geval zal het college de aanvraag buiten behandeling stellen of afwijzen op grond van onvoldoende informatie.
Lid 2
Het college is verplicht de identiteit vast te stellen van de jeugdige en zijn ouders. Dit is noodzakelijk ten behoeve van het vaststellen van de rechtmatigheid: komt de eventuele inzet van jeugdhulp bij de juiste persoon terecht.
Lid 3
De onderdelen a tot en met g zijn de onderwerpen die in ieder geval aan de orde komen in het onderzoek. Indien de jeugdige of zijn ouders al bij de gemeente bekend zijn, zullen een aantal zaken niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige of zijn ouders en hun situatie te krijgen.
Lid 4
Uit het gesprek tussen de jeugdige en zijn ouders en de hulpverlener kan naar voren komen dat er al professionals vanuit andere domeinen betrokken zijn. In dat geval kan de toegangsmedewerker ervoor kiezen informatie op te vragen namens en met instemming van de jeugdige en/of zijn ouders. Ook kan ervoor gekozen worden dat gezamenlijk het gesprek aangegaan wordt met deze andere professionals of kan de jeugdige of ouder zelf voor de nodige informatie uit deze domeinen zorgen.
Lid 5 en 6
De uitkomst van het onderzoek naar de hulpvraag wordt vastgelegd in een ondersteuningsplan. Uit het plan moet blijken welke doelen er zijn opgesteld, hoe die gerealiseerd gaan worden en welke bijdragen daarin van alle partijen verwacht wordt. De in lid 3 van deze bepaling genoemde onderzoeksvragen moeten ook terugkomen in het ondersteuningsplan.
Lid 6
Deze bepaling geeft het college de ruimte nadere regels vast te stellen over de inhoud van het onderzoek en de daarbij te volgen werkwijze.
Artikel 9. Criteria individuele voorzieningen
In artikel 2.9 onderdeel a van de Jeugdwet is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening moet aangeven wat de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening zijn. In dit artikel is ter uitwerking van deze verplichting een kader gegeven.
Lid 1
Bij het beoordelen van de problematiek wordt gekeken in hoeverre de eigen mogelijkheden van de jeugdige, zijn ouders en hun omgeving toereikend zijn om (al dan niet gedeeltelijk) een oplossing te bieden voor de hulpvraag. Onderdeel van die eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen is gebruikelijke zorg en hulp (zie voor dit begrip de toelichting bij artikel 1 lid 1 onderdeel h van deze verordening). Voor zover gebruikelijke zorg en hulp mag worden verwacht, hoeft geen jeugdhulpvoorziening te worden ingezet. In de nadere regels is verder uitgewerkt wanneer sprake is van gebruikelijke zorg en hulp.
Ook bovengebruikelijke hulp kan in beginsel van ouders worden verwacht. Het uitgangspunt van de Jeugdwet is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en jeugdigen zelf ligt, ook financieel. Van ouders mag worden verwacht dat zij vergaande aanpassingen doen om dit te kunnen realiseren.
Wanneer uit het onderzoek blijkt dat jeugdhulp nodig is waarvoor de jeugdige/ouder aanvullend verzekerd is, mag van hen verwacht worden dat ze die verzekering aanspreken. Voor zover de aanvullende verzekering onvoldoende vergoeding biedt, moet het college op grond van de jeugdhulpplicht aanvullen.
Een algemene (vrij toegankelijke) voorziening heeft voorrang boven een individuele voorziening (onderdeel b). Met andere woorden: is er een algemene voorziening beschikbaar die volledig tegemoet komt aan de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige of zijn ouders, dan hoeft het college geen individuele voorziening meer te treffen.
Het college hoeft evenmin een voorziening te verstrekken als jeugdige of zijn ouders gebruik kunnen maken van een andere (voorliggende) voorziening (onderdeel c). Het gaat dan om een voorziening op grond van een andere wet dan de Jeugdwet (bijvoorbeeld Wmo of Wlz). Dit vloeit overigens reeds voort uit artikel 1.2 van de Jeugdwet, maar is voor de volledigheid ook hier opgenomen.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat wanneer slechts een gedeelte van de ondersteuningsbehoefte opgelost kan worden door bijvoorbeeld het eigen netwerk of een voorliggende voorziening, het college nog steeds een voorziening zal moeten treffen voor de resterende ondersteuningsbehoefte. Dat volgt uit het gebruik van de zinsnede "voor zover" in de aanhef van deze bepaling.
Lid 2, 3 en 4
In deze bepaling zijn regels opgenomen voor de situatie dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) reeds zelf jeugdhulp ingeschakeld hebben en daarna pas een aanvraag indienen bij het college voor de betreffende hulp. Het college kan onder omstandigheden dan alsnog een voorziening verstrekken voor deze hulp, voor een periode gelegen tot maximaal 3 maanden vóór de aanvraag (lid 3) en alleen als het hulpverleningstraject niet al is afgerond voorafgaand aan de aanvraag (lid 4). Uiteindelijk is het immers de eigen verantwoordelijkheid van de jeugdige en ouders om zich tijdig te melden bij de gemeente.
Voorwaarde voor het alsnog verstrekken van een voorziening is dat de jeugdige/ouder op het moment dat ze zich melden, nog steeds tot de doelgroep van de Jeugdwet behoren. Er moet met andere woorden nog steeds sprake zijn van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen. Is dat niet het geval, dan heeft college namelijk ook geen jeugdhulpplicht.
Verder moet het college nog in staat zijn de noodzaak en passendheid van de ingeschakelde hulp te beoordelen. Indien het college na onderzoek concludeert dat andere hulp hier meer op zijn plek was geweest, hoeft het geen voorziening te verstrekken. Evenmin hoeft het college nog iets te verstrekken als het niet meer mogelijk is deze beoordeling te maken. Het komt dan voor risico van de jeugdige/ouders zelf dat ze zich niet eerder bij het college hebben gemeld.
Lid 5
Deze bepaling geeft het college de mogelijkheid om de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening verder uit te werken in nadere regels.
Artikel 10. Criteria PGB
Lid 1
Als een jeugdige/ouder in aanmerking wil komen voor een pgb, moet hij een PGB-plan opstellen. In lid 1 van deze bepaling is aangegeven welke onderdelen in ieder geval opgenomen moeten zijn in dat PGB-plan. Een aantal zaken vloeien rechtstreeks voort uit de wet. De Jeugdwet noemt in artikel 8.1.1 namelijk een aantal criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb. Deze criteria komen terug in het PGB-plan en het college kan op deze manier toetsen of aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan.
Lid 2
In deze bepaling zijn een aantal kostenposten genoemd die niet uit het PGB gefinancierd mogen worden. Het PGB is enkel en alleen bedoeld voor financiering van de noodzakelijke jeugdhulp.
Lid 3
Het is van belang om er zeker te van zijn dat het PGB op de juiste manier wordt besteed aan datgene waarvoor het PGB is bedoeld. Wanneer hierover twijfels bestaan, kan dit aanleiding zijn om een PGB te weigeren. In deze bepaling wordt een aantal redenen benoemd.
Lid 4
Het is wettelijk gezien mogelijk om de uitbetalingen van een PGB op te schorten als:
- •
het vermoeden bestaat dat er onvolledige of onjuiste gegevens zijn verstrekt en volledige of juiste gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid of;
- •
niet wordt voldaan aan de voorwaarden van het PGB of;
- •
het PGB voor een ander doel wordt gebruikt.
In de bepaling staat opgenomen aan welke eisen dient te worden voldaan voor het inzetten van een PGB in het buitenland.
Lid 5
Alvorens een pgb toe te kennen is het van belang dat het college toetst aan de criteria zoals vastgelegd in artikel 8.1.1 lid 2 Jeugdwet (zie ook de toelichting bij lid 1). Eén van die criteria is dat de kwaliteit van de in te kopen hulp naar het oordeel van het college geborgd is. In dat kader moet het college, bij de wens om hulp van het sociale netwerk te betrekken, beoordelen of de benodigde hulp wel door het sociale netwerk geboden kan worden. Als de conclusie is dat de ontwikkeldoelen niet bereikt kunnen worden als de betreffende hulp door iemand uit het sociale netwerk wordt geboden, kan dat reden zijn om het pgb te weigeren. De kwaliteit van de in te zetten hulp is dan immers niet geborgd. Tegen deze achtergrond is in deze verordening een uitsluitingsgrond opgenomen voor het ontvangen van ggz-behandeling die wordt geboden door een persoon uit het sociale netwerk. ggz-behandeling kan, gelet op de aard van de hulp, alleen door een professional worden geboden. Professionele hulp vergt een objectieve en onafhankelijke blik. Een persoon uit het sociaal netwerk is door de relatie met de jeugdige, ongeacht zijn of haar diploma’s en werkervaring, niet in staat een professionele afstand tot de jeugdige te bewaren en dus de vereiste professionaliteit te bieden die vereist is voor dit type jeugdhulp. Dit uitsluitingsprincipe geldt daarnaast voor alle producten uit het Productenboek Jeugdhulp die in de product-benaming als “specialistisch” genoemd worden. Bijvoorbeeld “begeleiding specialistisch”. De ondersteuning door het sociaal netwerk is daarnaast in principe individueel en niet in groepsverband.
Lid 6
Het volledige budget moet worden besteed aan de in te kopen hulp. Het is niet mogelijk om een (klein) deel van het budget uit te geven aan andere kosten zoals administratie of arbeidsbemiddeling.
Lid 7
Het college heeft ruimte om nog nadere regels te stellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.
Artikel 11. Onderscheid formele en informele hulp
Voor de bepaling van het PGB-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp. Voor formele hulp geldt het hogere PGB-tarief en voor informele hulp geldt het lagere tarief op basis van het wettelijk minimumloon. Dit sluit aan bij de systematiek die binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt gehanteerd.
Van formele hulp is, kortweg, sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een jeugdhulpaanbieder of door een zelfstandige jeugdhulpverlener (ZZP-er), die onder toezicht staan van de in de Jeugdwet aangewezen inspecties.
Van formele hulp is ook sprake als de hulpverlener een BIG of SKJ-registratie heeft. Hierop geldt één (belangrijke) uitzondering en dat is wanneer de hulpverlener een bloed- of aanverwant is in de 1e of 2e graad (o.a. (groot)ouders, broers en zussen). Bij hulpverlening door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad, is altijd sprake van informele hulp. Ook al gaat het om een hulpverlener die bijvoorbeeld BIG-geregistreerd is en voldoet aan de criteria genoemd in lid 1 van deze bepaling; dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als informele hulp. De achtergrond daarvan is dat ook familieleden met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende pgb-tarief.
Informele hulp is derhalve alle hulp die geboden wordt door bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad, of door personen die niet beroeps of bedrijfsmatig jeugdhulp verlenen. In de praktijk gaat het dan eigenlijk altijd om personen uit het sociale netwerk.
Bloedverwanten
Bloedverwantschap ontstaat door:
- •
geboorte;
- •
afstamming van dezelfde voorvader;
- •
erkenning;
- •
gerechtelijke vaststelling van het vaderschap;
- •
adoptie.
Bloedverwanten zijn in de:
Eerste graad:
- •
(adoptie)ouders.
Tweede graad:
- •
grootouders;
- •
broers en zussen.
Artikel 12. Hoogte PGB
Lid 1
In de verordening moet in ieder geval worden bepaald op welke wijze de hoogte van een PGB wordt vastgesteld (artikel 2.9 onderdeel c van de Jeugdwet). Daarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn om de benodigde hulp in te kunnen kopen. Ook als de hulp wordt betrokken van het sociale netwerk. In deze verordening wordt het PGB-tarief voor informele hulp daarom vastgesteld op het wettelijk minimumloon (zie de toelichting bij lid 3).
Lid 2
In deze bepaling is het tarief vastgelegd voor formele jeugdhulp, die dus voldoet aan alle kwaliteitseisen uit de Jeugdwet. Het tarief wordt bepaald aan de hand van de zorg in natura-tarieven, tenzij uit het PGB-plan blijkt dat de hulp voor een lager tarief ingekocht kan worden. Dan mag uitgegaan worden van dit lagere tarief.
Lid 3
Bij het inzetten van een PGB binnen het sociale netwerk, kan sprake zijn van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. Voor beide type overeenkomsten geldt sinds 1 januari 2018 de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml). In deze bepaling is dan ook geregeld dat het informeel PGB-tarief wordt vastgesteld op het wettelijk minimumloon. De jeugdige of ouder kan daarmee te allen tijde aan zijn arbeidsrechtelijke verplichtingen voldoen. Omdat het bij informele hulp vrijwel altijd gaat om hulp uit het sociale netwerk, waarbij de hulp op de eerste plaats voortvloeit uit de affectieve relatie, achten we een tarief op basis van het wettelijk minimumloon ook passend.
Lid 4
De PGB-tarieven worden jaarlijks geïndexeerd. Het indexpercentage is hetzelfde als voor de tarieven in natura.
Lid 5
De pgb-tarieven zijn opgenomen in de nadere regels.
Lid 6
Op basis van deze bepaling kan het college nadere regels vaststellen over de hoogte van het PGB.
Hoofdstuk 4. Herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik
Artikel 13. Herziening, intrekking en terugvordering
Lid 1
Deze bepaling berust mede op artikel 8.1.2 lid 1 van de Jeugdwet, waarin is vastgelegd dat de jeugdige of zijn ouders het college alle informatie verstrekt die van belang kan zijn voor de verlening van een PGB. In deze verordening wordt de toepassing van deze informatieplicht verbreed naar de voorzieningen in natura. Immers, ook van jeugdigen en/of ouders met jeugdhulp in natura kan verlangd worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of terecht een beroep op de voorziening wordt of is gedaan.
Lid 2
Deze bepaling regelt in welke gevallen het college een besluit tot verlening van een individuele voorziening kan beëindigen of wijzigen, dan wel intrekken of herzien. Bij ‘wijzigen’ gaat het om het aanpassen van de aanspraak naar de toekomst toe. De tegenhanger is ‘herzien’, wat een wijziging van de aanspraak over het verleden betreft. Intrekking ziet eveneens op het verleden: een aanspraak wordt dan beëindigd vanaf een in het verleden gelegen datum.
De bepaling is afgeleid van artikel 8.1.4 van de Jeugdwet die de herziening en intrekking regelt van verstrekte PGB's. Hoewel de Jeugdwet enkel spreekt van ‘herzien’ of ‘intrekken’ is uit de toelichting af te leiden dat hiermee ook beëindigen of wijzigen wordt bedoeld. Dat is daarom expliciet benoemd in deze bepaling.
Verder breidt de verordeningsbepaling de herzienings/intrekkings-bevoegdheid uit tot de individuele voorziening in natura. Het gaat hier om een 'kan'-bepaling. Het college is dus niet verplicht gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot herziening of intrekking.
Lid 3
In de Jeugdwet is geregeld dat het college een PGB kan invorderen als dit is herzien of ingetrokken in verband met onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de jeugdige/ouder (zie artikel 8.1.4 lid 3 Jeugdwet). Alvorens tot invordering te kunnen overgaan, moet het college het bedrag echter eerst terugvorderen. Terugvordering is niet geregeld in de Jeugdwet. Het is daarom van belang hiervoor een grondslag op te nemen in de verordening. Net zoals bij herziening en intrekking gaat het bij terugvordering om een bevoegdheid van het college.
Lid 4 en 5
Van een jeugdige en/of zijn ouder(s) wordt verwacht dat ze binnen zes maanden hun indicatie ‘verzilveren’ door zich te melden bij de jeugdhulpaanbieder. Of, als het bijvoorbeeld gaat om hulp uit het sociale netwerk, het PGB binnen zes maanden gaan inzetten voor de aangewezen jeugdhulp. Dit om te voorkomen dat een indicatie veroudert en de situatie op termijn dusdanig is gewijzigd, dat eigenlijk een nieuwe indicatie nodig is. Voldoen jeugdigen of ouders niet aan deze voorwaarde, dan kan dat een grond opleveren om de aanspraak op de jeugdhulpvoorziening in te trekken. Er wordt dan niet voldaan aan de voorwaarden van de individuele voorziening (zie artikel 13 lid 2 onderdeel d van deze verordening).
Lid 6
Deze bepaling spreekt voor zich.
Lid 7
Het is wettelijk gezien mogelijk om de uitbetalingen van een PGB op te schorten als:
- •
het vermoeden bestaat dat er onvolledige of onjuiste gegevens zijn verstrekt en volledige of juiste gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid of;
- •
niet wordt voldaan aan de voorwaarden van het PGB of;
- •
het PGB voor een ander doel wordt gebruikt.
Artikel 14. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik
Op grond van artikel 2.9 onderdeel d van de Jeugdwet moeten in de verordening regels worden gesteld over de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening in natura of een PGB alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Deze bepaling is een uitwerking van deze wettelijke plicht.
Lid 1
Het is van belang dat jeugdigen en ouders zich bewust zijn van de rechten, maar ook de plichten die verbonden zijn aan een jeugdhulpvoorziening. Denk bijvoorbeeld aan de plicht om het college op de hoogte te houden van alle relevante feiten en omstandigheden (informatieplicht, zie artikel 13 lid 1 van deze verordening). Of de regels rondom verantwoording van een PGB. Het college moet de jeugdige en ouders hierover informeren en ook uitleggen welke mogelijke consequenties het kan hebben als men zich niet houdt aan deze verplichtingen.
Lid 2
In deze bepaling is de grondslag gegeven om een toezichthouder aan te wijzen die zich bezig houdt met het toezicht op een rechtmatige uitvoering van de Jeugdwet (zie artikel 5:11 Awb). Anders dan in de Wmo 2015, is in de Jeugdwet niet bepaald dat het college een toezichthouder moet aanwijzen. Desalniettemin kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat het mogelijk is een toezichthouder aan te wijzen. Zo wordt in de Memorie van Toelichting bijvoorbeeld de medewerkingsverplichting jegens de toezichthouder benoemd (zie TK 2013-2014, 33684, nr. 11).
Het toezicht door de aangewezen toezichthouder ziet niet op de kwaliteit van de door de jeugdhulpaanbieders geleverde jeugdhulp. Dat toezicht is namelijk belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Veiligheid en Justitie (zie Hoofdstuk 9 van de Jeugdwet). Zij voeren het kwaliteitstoezicht uit binnen het samenwerkingsverband Toezicht Sociaal Domein (TSD). Voor zover de gemeente signalen ontvangt over de kwaliteit van de te leveren of geleverde zorg, stuurt de gemeente deze door naar het TSD.
Het toezicht door de gemeentelijke toezichthouder Jeugd ziet o.a. op de rechtmatigheid van ingediende declaraties door jeugdhulpaanbieders.
De toezichthouder is bij de uitoefening van zijn taak gebonden aan de regels zoals vastgelegd in de artikelen 5:11 t/m 5:20 van de Awb.
Lid 3
In deze bepaling is vastgelegd dat het college nadere regels kan vaststellen over de (reikwijdte van) taken en bevoegdheden van de gemeentelijke toezichthouder Jeugd (zie bijvoorbeeld artikel 5:14 Awb).
Hoofdstuk 5. Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit
Artikel 15. Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen
Het college kan de uitvoering van de wet door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11 lid 1 van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp of de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de Jeugdwet). Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering, worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Hoofdstuk 6. Gegevensverwerking en privacy
Artikel 16. Gegevensverwerking en privacy
Om jeugdhulp te kunnen bieden zijn persoonsgegevens nodig. Van de jeugdige en eventueel ook van de ouders of voogd(en). De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) geeft algemene regels voor het verwerken van persoonsgegevens. De Jeugdwet geeft echter óók regels voor verwerking van persoonsgegevens. Dit zijn bijzondere regels die vóórgaan op de regels in de AVG. In situaties waarvoor de Jeugdwet géén regels geeft, gelden de regels uit de AVG.
Dit artikel verwijst naar de privacyregels van de Jeugdwet, de Awb en de AVG en stelt dat het college jeugdigen en/of ouders actief moet informeren over hoe er met de persoonsgegevens wordt omgegaan.
Hoofdstuk 7. Klachten en medezeggenschap
Artikel 17. Klachtregeling
De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In Hoofdstuk 9 van de Awb is de klachtbehandeling uitvoering geregeld. Dit artikel is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.
Voor de melding van klachten over de feitelijke hulpverlening moeten jeugdige of zijn ouders zich richten tot de aanbieder/instelling die de hulpverlening biedt. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de Jeugdwet.
Artikel 18. Betrekken ingezetenen bij ontwikkelen beleid
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.10 van de Jeugdwet in samenhang met artikel 2.1.3 lid 3 van de Wmo 2015. Op grond van die bepalingen moet in de verordening worden geregeld hoe ingezetenen, waaronder in ieder geval jeugdigen en ouders, worden betrokken bij de vormgeving van het jeugdbeleid.
Lid 1
Deze bepaling verwijst naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor zowel het jeugdbeleid als op andere terreinen.
Lid 3
Deze bepaling laat het aan het college over om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
Hoofdstuk 8. Slotbepalingen
Artikel 19 Hardheidsclausule
Dit artikel bepaald dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders kan afwijken van de bepalingen in deze verordening. Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken jeugdige of zijn ouders. Hierdoor is de hardheidsclausule een instrument voor het college om onvoorziene omstandigheden het hoofd te bieden. Hierbij ligt de nadruk op bijzondere, onvoorziene gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Gaat het om het verlenen van individuele jeugdhulpvoorzieningen, dan verplicht artikel 2.3 van de Jeugdwet het college reeds maatwerk te verrichten. Gebruik van de hardheidsclausule zal daarom in dat opzicht niet snel aan de orde komen.
Bij toepassing van de hardheidsclausule moet het college uitgebreid motiveren waarom in de desbetreffende situatie van de verordening wordt afgeweken.
Artikel 20. Evaluatie
Deze evaluatie is niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal (rijks)niveau (zie artikel 12.2 van de Jeugdwet) zal plaatsvinden, maar kan wel de daarin verzamelde gegevens benutten.
Artikel 21. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
Dit artikel bevat overgangsrecht en regelt welke verordening in een aantal situaties van toepassing is op het moment dat de nieuw verordening in werking treedt. In het tweede lid is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden. Tot slot is in lid 3 vastgelegd dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden.
Artikel 22. Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel spreekt voor zich.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl