Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Almere 2022

Geldend van 08-10-2022 t/m heden

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Almere 2022

De raad van de gemeente Almere;

Heeft gelezen:

het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 juni 2022;

Heeft gelet op:

De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Overweegt dat:

  • inwoners van Almere een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de manier waarop zij leven en deelnemen aan de maatschappij; zij doen dit zo lang als mogelijk op eigen kracht en reorganisatievermogen en staan elkaar daarin naar vermogen bij;

  • inwoners die zelf, of samen met personen in hun omgeving, onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen;

  • het noodzakelijk is om regels vast te stellen voor de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van inwoners met een lichamelijke, verstandelijke beperking of met psychische of psychosociale problemen;

  • het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor inwoners met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Almere 2022 vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Wat staat er in de verordening en voor wie is het?

Artikel 1.1 Wat staat er in deze verordening?

Deze verordening bevat de regels van de gemeente Almere voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) die de gemeenteraad heeft vastgesteld.

Artikel 1.2 Definities

Alle in deze verordening niet nader omschreven begrippen, hebben dezelfde betekenis als in de wet; het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 1.

    Adviesraad Sociaal Domein: deze raad adviseert de gemeente Almere bij het maken van beleid over Wmo-voorzieningen en de uitvoering daarvan.

  • 2.

    Algemeen gebruikelijk: een dienst, hulpmiddel, woningaanpassing of andere maatregel is algemeen gebruikelijk als deze: niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking; daadwerkelijk beschikbaar is; een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

  • 3.

    Beleidsplan Wmo: het beleidsplan van de gemeente Almere in het kader van de Wmo.

  • 4.

    Bewuste Keuze-gesprek: onderzoek en gesprek ter beoordeling of iemand pgb-vaardig is.

  • 5.

    Budgethouder Persoonsgebonden budget (pgb): de cliënt die ondersteuning/hulp heeft vanuit de wet en dit in de vorm van een persoonsgebonden budget ontvangt, ook als er sprake is van gewenst/noodzakelijk over laten aan een vertegenwoordiging pgb-zaken.

  • 6.

    Collectief vervoer: vraagafhankelijk vervoer gericht op de lokale vervoersbehoefte (binnen maximaal vijf zones van het openbaar vervoer en bestemd voor cliënten die door hun beperking geen gebruik kunnen maken van het regulier openbaar vervoer en begint of eindigt in Almere).

  • 7.

    Dagbesteding: Begeleiding in groepsverband, ofwel een vorm van ondersteuning waarbij zorgprofessionals, eventueel met behulp van vrijwilligers en/of ervaringsdeskundigen, inwoners helpen bij het krijgen/behouden van een dagstructuur en het ontwikkelen, verbeteren of aanleren van (sociale) vaardigheden. Dagbesteding is er ook voor de ontlasting van mantelzorgers. Het is verder mogelijk om dagbesteding in te zetten om iemand voor te bereiden op doorstroom naar een passend re-integratietraject, een beschutte werkplek of vrijwilligerswerk.

  • 8.

    Financieel besluit: het Financieel Besluit Wmo gemeente Almere waarin jaarlijks wordt besloten tot aanpassing van de tarieven Wmo zoals laatstelijk is besloten op 8 februari 2022.

  • 9.

    Financiële tegemoetkoming: een niet persé kostendekkende of adequate, maar wel passende, financiële bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van een cliënt.

  • 10.

    Formele aanbieder: een derde die de cliënt heeft betrokken om ondersteuning in te kopen en die voldoet aan alle kwaliteitseisen op basis van de wet, gemeentelijke regelgeving en de geldende professionele standaard.

  • 11.

    Fraude: opzettelijk en doelbewust in strijd met de regels handelen met het oog op eigen of andermans (financieel) gewin.

  • 12.

    Gecontracteerde aanbieder: gelijk aan een formele aanbieder maar waarmee de gemeente Almere een contract heeft voor het leveren van maatwerkvoorzieningen: zorg in natura.

  • 13.

    Goed: roerende en onroerende zaken als hulpmiddelen, woningaanpassingen en/of andere maatregelen van bouwkundige aard of woontechnische ingrepen in of aan een woonruimte (zoals een traplift) of een mobiliteitshulpmiddel.

  • 14.

    Goedkoopste adequate voorziening: dit uitgangspunt brengt met zich mee dat indien meer dan één voorziening, als adequate ondersteuning voor de vastgestelde beperkingen kan worden aangemerkt, pas dan de goedkoopste voorziening wordt geselecteerd en verstrekt.

  • 15.

    Individuele begeleiding: het ondersteunen bij, aanleren van of, waar nodig, tijdelijk overnemen van activiteiten gericht op iemands zelfredzaamheid en/of participatie, waardoor een inwoner zo lang mogelijk thuis kan blijven wonen. Het betreft niet het structureel overnemen van de dagelijkse activiteiten en er is geen noodzaak tot 24-uurstoezicht.

  • 16.

    Informele aanbieder: dit is een aanbieder die niet-professionele hulp verleent vanuit het sociale netwerk of iemand die door de cliënt zelf is gezocht en gevonden. Er hoeft tussen de cliënt en de hulpverlener geen bestaande relatie te zijn en de ondersteuning wordt niet verleend vanuit een hulpverlenend beroep.

  • 17.

    Ingangsdatum: de ingangsdatum van een individuele maatwerkvoorziening, in welke vorm dan ook, is de datum van de toekenning, deze ligt nooit vóór de datum aanvraag. De einddatum van een voorziening is niet automatisch de ingangsdatum van een nieuwe voorziening.

  • 18.

    Inwoner of ingezetene van de gemeente Almere: een persoon die woonplaats heeft in Almere.

  • 19.

    Nadere regels: Nadere regels maatwerkvoorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 20.

    Naturaverstrekking: ook wel zorg in natura. De maatwerkvoorziening wordt geleverd door een gecontracteerde aanbieder.

  • 21.

    Normaliseren: Almere werkt aan een inclusieve stad, waar mensen erbij horen, ertoe doen, meedoen en zelfredzaam zijn. Dit betekent in het gewone leven weer ruimte creëren voor afwijkingen van de norm tot een aanvaardbaar niveau. Inwoners hebben in het leven, wel eens tegenslag of hindernissen die bij het leven horen. Aanvaardbaar wil onder meer zeggen, dat de inwoner zich er soms bij neer moet leggen dat er belemmeringen blijven, of dat deze zich enige beperkingen zal moeten getroosten. Het betekent ook: gewone problemen, zo gewoon mogelijk oplossen.

  • 22.

    Niet-zelfstandige woonruimte: een woonruimte waarbij de elementaire voorzieningen zich buiten de eigenlijke woonruimte bevinden.

  • 23.

    Ondersteuningsarrangement: is een vorm van een maatwerkvoorziening waar één soort of verschillende soorten ondersteuning (individuele begeleiding, dagbesteding en/of huishoudelijke ondersteuning) worden gecombineerd. Met ingang van 1-1-2023 wordt deze voorziening niet meer verstrekt.

  • 24.

    Ondersteuningsbehoefte: het door een cliënt (al dan niet ervaren) ongewenste verschil tussen de huidige mate van zelfredzaamheid en de mogelijke zelfredzaamheid. De behoefte kan worden vertaald in afzonderlijke ondersteuningsvragen.

  • 25.

    Ondersteuningsvraag: de door de cliëntzelf of door zijn omgeving geuite behoefte aan ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en maatschappelijke opvang en vrouwenopvang.

  • 26.

    Persoonlijk ondersteuningsplan: het document met de uitkomst van het onderzoek, het verslag zoals bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet.

  • 27.

    Rapport van bevindingen: een document waarin de toezichthoudende ambtenaar de bevindingen naar aanleiding van diens onderzoek vastlegt. Dit kunnen onderzoeken zijn naar aanleiding van proactief onderzoek, vervolgonderzoek, signaalonderzoek, themaonderzoek en calamiteiten- en incidentenonderzoek.

  • 28.

    Resultaatgebied: leefdomein waarbinnen de zelfredzaamheid moet worden ondersteund/ verbeterd door middel van gebruikmaking van een voorziening.

  • 29.

    Vertegenwoordiger pgb-zaken: een door de cliënt vrijwillig gekozen, dan wel noodzakelijke (wettelijke) gemachtigde vertegenwoordiger die namens deze cliënt pgb-zaken regelt.

  • 30.

    Vervoersvoorziening: voorziening in de vorm van een goed of dienst, die de cliënt in staat stelt zich lokaal te verplaatsen waardoor de zelfstandigheid verbetert en de cliënt kan participeren.

  • 31.

    Vrijwillige inzet: de inzet die mensen onverplicht en onbetaald (buiten een eventuele vrijwilligersonkostenvergoeding) aan de samenleving leveren.

  • 32.

    Wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 33.

    Wijkteam: een team van medewerkers dat advies en ondersteuning biedt op het gebied van het Sociaal Domein waaronder de wet, dat meldingen en aanvragen in ontvangst neemt, en hulpvragen dan wel aanvragen kan behandelen.

Artikel 1.3 Voor wie is deze verordening?

  • 1. Deze verordening richt zich op personen:

  • a. die hun woonplaats hebben in Almere, én

  • b. die hun zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie willen behouden of verbeteren, én

  • c. daar ondersteuning bij nodig hebben, of

  • d. die, al dan niet woonachtig in Almere, als mantelzorger ondersteuning aan een inwoner van Almere bieden, of

  • e. die in een instellingen verblijven en waarvan de ouders in Almere wonen.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, en voor zover Almere de indicatiestelling uitvoert, richt de verordening zich wat betreft:

  • a. maatschappelijke opvang en beschermd wonen op ingezetenen van de regio Flevoland;

  • b. cliënten die aanspraak maken op maatschappelijke opvang en vrouwenopvang, alleen als Flevoland de regio is waar de voorwaarden voor een succesvol traject voor de cliënt optimaal zijn of waar de cliënt aantoonbare binding mee heeft, dit te bepalen door de gemeente Almere in overleg met de gemeente van herkomst, in lijn met het convenant landelijke toegang Maatschappelijke Opvang.

Hoofdstuk 2 Procedure maatschappelijke ondersteuningsaanvraag

Artikel 2.1 Melding en onderzoek

  • 1. Via een melding geeft een cliënt of belanghebbende aan dat cliënt beperkingen ondervindt en dat cliënt het college verzoekt een afspraak te maken voor een gesprek.

  • 2. De wijze waarop de melding wordt gedaan is vormvrij.

  • 3. Een uitzondering op het tweede lid geldt voor het verzoek om maatschappelijke ondersteuning dat is gericht op beschermd wonen. Deze melding wordt bij voorkeur digitaal door of namens de cliënt gedaan bij de GGD Flevoland.

  • 4. Een melding door of namens een cliënt, bevestigt het college binnen vijf werkdagen.

  • 5. Het college onderzoekt naar aanleiding van de melding waar de behoefte aan ondersteuning van de cliënt en diens mantelzorger uit bestaat.

  • 6. Als een onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet nodig is, verschaft de cliënt of zijn vertegenwoordiger alle gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover cliënt redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 7. Indien de cliënt en de ondersteuningsvraag voldoende bekend zijn bij het college, kan het college, in overleg met de cliënt afzien van een onderzoek.

  • 8. Het college informeert tijdens het onderzoek de cliënt over de keuze tussen en de gevolgen van de verschillende financieringsvormen: een maatwerkvoorziening in natura, in de vorm van een financiële tegemoetkoming of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 9. Het college maakt van het onderzoek een verslag, waarin zowel de bevindingen van het college als de cliënt worden weergegeven en maakt eventueel een persoonlijk ondersteuningsplan.

  • 10. Het college geeft of verstuurt het verslag en/of persoonlijke ondersteuningsplan na afronding van het onderzoek aan de cliënt.

  • 11. Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd en/of het verslag en/of persoonlijk ondersteuningsplan tot stand komen.

Artikel 2.2 Aanvraag

  • 1. De cliënt dient een aanvraag voor een maatwerkvoorziening in natura, in de vorm van een financiële tegemoetkoming of in de vorm van een persoonsgebonden budget, schriftelijk in, nadat het onderzoek is uitgevöerd, of na verloop van een onderzoeksperiode.

  • 2. Voor de aanvraag van een maatwerkvoorziening moet een cliënt gebruik maken van het aanvraagformulier als het college dat heeft vastgesteld.

  • 3. Het college merkt een door een cliënt of (wettelijk)vertegenwoordiger voor akkoord ondertekend persoonlijk ondersteuningsplan, waarin de wens van cliënt is opgenomen om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening, aan als een aanvraag.

  • 4. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviseur om advies vragen gedurende het onderzoek en de behandeling van de aanvraag.

Artikel 2.3 Inzet voorzieningen

  • 1. Het college neemt bij het beoordelen van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening, het verslag van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.1 lid 9 en 10 als uitgangspunt voor zijn besluit.

  • 2. Om de eigen zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te regelen, beoordeelt het college in het onderzoek als eerste:

  • eigen mogelijkheden van de cliënt;

  • gebruikelijke hulp;

  • mantelzorg;

  • hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

  • het gebruik maken van algemene of andere voorzieningen.

  • 3. Het college kan bij het toekennen van maatwerkvoorzieningen, voorwaarden en verplichtingen verbinden aan het gebruik ervan.

  • 4. Een beslissing tot toekenning van een maatwerkvoorziening kan het college na heronderzoek intrekken, als blijkt dat de voorziening binnen drie maanden of een bij de toekenning genoemde andere termijn, niet is gebruikt of niet is gebruikt waarvoor het is bedoeld zoals omschreven in het vijfde en zesde lid van dit artikel.

  • 5. Het bieden van een maatwerkvoorziening is gericht op het behalen van één of meer doelen, zoals door het college en cliënt in overleg zijn vastgesteld en weergegeven in het besluit als bedoeld in artikel 2.4.

  • 6. De aangeboden maatschappelijke ondersteuning is altijd gericht op het normaliseren van de beperking van de inwoner, het versterken van de eigen kracht en de eigen kracht van het huishouden van de inwoner. Dit kan betekenen dat de cliënt zich er soms bij neer moet leggen dat er belemmeringen blijven, of deze zich enige beperkingen zal moeten getroosten.

Artikel 2.4 Inhoud beschikking

  • 1. Bij het treffen van een maatwerkvoorziening in natura of als financiële tegemoetkoming, legt het college in de beschikking in elk geval vast:

  • a. welke de te treffen voorziening is;

  • b. de ingangsdatum en de duur van de verstrekking, voor zover dit door het college wordt bepaald;

  • c. hoe de voorziening wordt verstrekt;

  • d. indien van toepassing, aan welke doelen moet worden gewerkt;

  • e. indien van toepassing, wat het beoogd resultaat van de voorziening is;

  • f. indien van toepassing, welke aanbieder de ondersteuning gaat verlenen;

  • g. indien van toepassing, de omvang van de voorziening in uren per periode;

  • h. welke verplichtingen zijn verbonden aan het verstrekken van de maatwerkvoorziening.

  • 2. Bij het treffen van een maatwerkvoorziening Maatschappelijke en vrouwenopvang, legt het college in de beschikking in elk geval vast:

  • a. welke de te treffen voorziening is;

  • b. de ingangsdatum en de duur van de verstrekking, voor zover dit door het college wordt bepaald;

  • c. hoe de voorziening wordt verstrekt;

  • d. welke aanbieder de ondersteuning gaat verlenen;

  • e. de omvang van de voorziening in uren per periode;

  • f. welke verplichtingen zijn verbonden aan het verstrekken van de maatwerkvoorziening.

  • 3. Bij het treffen van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget, legt het college in de beschikking in elk geval vast:

  • a. voor welke maatwerkoplossing het persoonsgebonden budget kan worden aangewend;

  • b. wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is;

  • c. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget is bedoeld, voor zover dit door het college wordt bepaald;

  • d. welke verplichtingen verbonden zijn aan het persoonsgebonden budget, en

  • e. eventuele voorwaarden betreffende keurmerk, onderhoud, reparatie en verzekering;

  • f. welke regels gelden ten aanzien van betaling, facturering, controle en verantwoordingvan het persoonsgebonden budget.

  • 4. Bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming, legt het college in de beschikking in elk geval vast:

  • a. welke vergoeding wordt toegekend;

  • b. wat de duur van de toekenning is;

  • c. welke verplichtingen zijn verbonden aan de toekenning.

Hoofdstuk 3 Beschikbare voorzieningen

Paragraaf 3.1 Overzicht beschikbare voorzieningen

Artikel 3.1.1 Beschikbare algemene voorzieningen

De volgende soorten algemene voorzieningen zijn voor inwoners van Almere in elk geval

beschikbaar:

  • a.

    voorlichting;

  • b.

    advies en informatie;

  • c.

    signaleren van problemen;

  • d.

    toeleiding naar hulpaanbod;

  • e.

    mantelzorgondersteuning;

  • f.

    coördinatie van zorg en ondersteuning;

  • g.

    lichte hulp en ondersteuning;

  • h.

    collectieve uitleen van hulpmiddelen/voorzieningen waaronder scootmobielen.

Artikel 3.1.2 Beschikbare maatwerkvoorzieningen

De volgende maatwerkvoorzieningen zijn voor inwoners van Almere in elk geval beschikbaar, als zij daarvoor in aanmerking komen:

  • a.

    individuele begeleiding;

  • b.

    dagbesteding, al dan niet met vervoer;

  • c.

    overige vormen van begeleiding

  • d.

    kortdurend verblijf;

  • e.

    huishoudelijke ondersteuning;

  • f.

    beschermd wonen;

  • g.

    maatschappelijke opvang en vrouwenopvang;

  • h.

    vervoer;

  • i.

    woningaanpassingen;

  • j.

    goederen.

Paragraaf 3.2 Voorwaarden en weigeringsgronden maatwerkvoorzieningen

Artikel 3.2.1 Algemene voorwaarden voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college besluit, indien de cliënt op een maatwerkvoorziening is aangewezen, tot de tijdige beschikbare goedkoopste adequate en meest doeltreffende maatwerkvoorziening.

  • 2. De cliënt en waar mogelijk diens netwerk, werken binnen hun vermogen in voldoende mate mee aan het opstellen en nakomen van het ondersteuningsplan en de afspraken met de hulpverlener/leverancier van de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget.

Artikel 3.2.2 Redenen om een maatwerkvoorziening te weigeren

Het college kan een maatwerkvoorziening weigeren, als:

  • 1.

    de cliënt niet één van de personen is als gesteld in artikel 1.3;

  • 2.

    als voor de problematiek die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een aanspraak op een adequate voorziening op grond van een andere regeling passender is;

  • 3.

    deze, gezien de beperkingen van de cliënt, voor zichzelf of anderen onveilig is, anti-revaliderend werkt, niet passend is en/of gezondheidsrisico's met zich meebrengt;

  • 4.

    de cliënt niet of onvoldoende meewerkt, of heeft meegewerkt, aan ondersteuning en/of behandelingen die in redelijkheid kunnen of konden worden gevraagd, en hierdoor onnodig een beroep of een te zwaar beroep op een maatwerkvoorziening wordt gedaan;

  • 5.

    de voorziening voorzienbaar was en maatregelen konden worden getroffen om de ondersteuningsvraag overbodig te maken of in belangrijke mate te beperken;

  • 6.

    de voorziening niet leidt tot extra kosten voor de betreffende cliënt, vergeleken met een vergelijkbare persoon zonder beperkingen;

  • 7.

    er ondersteuning is aangevraagd die zal worden verleend buiten Nederland, tenzij het college na voorafgaande goedkeuring van oordeel is dat het inzetten van ondersteuning buiten de landsgrenzen een bijdrage levert aan het behalen van het beoogde resultaat, dat niet in Nederland kan worden behaald;

  • 8.

    als de normale afschrijvingstermijn van de eerder vergoede of verstrekte gelijkwaardige voorziening nog niet is verstreken of deze technisch nog niet is afgeschreven, tenzij deze voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen. Het college werkt de afschrijvingstermijnen voor een aantal veel voorkomende maatwerkvoorzieningen in de vorm van een goed, uit in nadere regels;

  • 9.

    de cliënt al voor de melding zelf in een met de maatwerkvoorziening overeenkomende oplossing heeft voorzien.

Paragraaf 3.3 Individuele begeleiding en dagbesteding

Artikel 3.3.1 Individuele begeleiding

Cliënten die in aanmerking komen voor individuele begeleiding, hebben ondersteuning nodig bij het aanleren van of, waar nodig, tijdelijke overnamen van activiteiten gericht op iemands zelfredzaamheid en/of participatie. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in:

  • a.

    Individuele begeleiding basis product 1 is vooral gericht op ondersteunings- en overnamedoelen om samen met de cliënt om de situatie permanent stabiel te houden en escalaties te voorkomen. Een cliënt komt in aanmerking voor individuele begeleiding basis product 1, als deze doorgaans:

  • minimale verandercapaciteit heeft of die capaciteit is al volledig benut.

  • voldoende stabiliteit heeft in het dagelijks leven (eventueel door de geboden ondersteuning), én

  • beperkingen heeft in zelfstandigheid, inschattingsvermogen en/of ziekte-inzicht, waardoor de stabiliteit kan fluctueren. Deze fluctuaties zijn voorspelbaar en passen bij de belemmeringen die voortkomen uit de beperkingen.

  • b.

    Individuele begeleiding specialistisch product 3 is vooral gericht op ondersteunings- en overnamedoelen om de situatie permanent stabiel te houden, escalaties te voorkomen en het ziekteverloop positief te beïnvloeden. Een cliënt komt in aanmerking voor individuele begeleiding specialistisch product 3, als deze doorgaans:

  • minimale verandercapaciteit heeft of die capaciteit is al volledig benut.

  • geen of een (sterk) fluctuerende stabiliteit in het leven heeft. De fluctuaties zijn onvoorspelbaar en passen niet bij de belemmeringen die voortkomen uit de beperkingen, ondanks kennis van de doelgroep;

  • ernstige (toenemende) vermindering in de mate van zelfstandigheid, inschattingsvermogen en/of inzicht in beperkingen heeft waardoor deze de benodigde ondersteuning niet of zeer moeilijk kan aangeven, initiëren en/of organiseren;

  • een reële kans op toenemende problemen in hun gedrag en emotieregulatie heeft, omdat er sprake is van bijkomende problemen, zoals psychiatrische problemen en/of verslavingen en/of ernstige gedragsstoornissen.

  • c.

    Individuele begeleiding product 5 is vooral gericht op het intensief werken aan ontwikkeldoelen, aangevuld met ondersteunings- en/of overnamedoelen. Een cliënt komt in aanmerking voor individuele begeleiding product 5 als deze doorgaans:

  • Verandercapaciteit heeft én deze nog niet volledig benut heeft

  • beperkingen heeft op één of meer leefgebieden, maar naar verwachting in een bepaalde periode(± twee jaar) zijn zelfredzaamheid en participatie merkbaar kan vergroten;

  • deze gemotiveerd is om aan ontwikkeldoelen te werken en gedrag te veranderen;

  • voldoende zelf-, probleem- en ziekte-inzicht heeft, waardoor deze zaken het werken aan ontwikkeldoelen niet ernstig belemmeren;

  • mogelijk een ondersteuningsvraag heeft op het gebied van participatie en/of werk.

Artikel 3.3.2 Dagbesteding

Cliënten die in aanmerking komen voor dagbesteding hebben ondersteuning nodig, bij het krijgen/behouden van een dagstructuur en het ontwikkelen, verbeteren of aanleren van (sociale) vaardigheden. Dagbesteding is er ook voor het ontlasten van mantelzorgers. Het is verder mogelijk om dagbesteding in te zetten om iemand voor te bereiden op doorstroom naar een passend re­ integratietraject, een beschutte werkplek of vrijwilligerswerk. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in:

  • a.

    Dagbesteding basis product 2 is vooral gericht op ondersteunings- en overnamedoelen om samen met de cliënt om de situatie permanent stabiel te houden en escalaties te voorkomen. Een cliënt komt in aanmerking voor dagbesteding basis product 2, als deze voldoet aan de criteria genoemd in artikel 3.3.1 sub a.

  • b.

    Dagbesteding specialistisch product 4 is vooral gericht op ondersteunings- en overnamedoelen om de situatie permanent stabiel te houden, escalaties te voorkomen en het ziekteverloop positief te beïnvloeden. Een cliënt komt in aanmerking voor dagbesteding specialistisch product 4 als deze voldoet aan de criteria genoemd in artikel 3.3.1 sub b.

  • c.

    Dagbesteding product 6 is vooral gericht op het intensief werken aan ontwikkeldoelen, aangevuld met ondersteunings- en/of overnamedoelen. Een cliënt komt in aanmerking voor dagbesteding product 6, als deze voldoet aan de criteria genoemd in artikel 3.3.1 sub c.

Paragraaf 3.4 Overige vormen van begeleiding

Artikel 3.4.1 Hulphond

  • 1. Een hulphond Wmo is een bijzondere vorm van begeleiding met behulp van een hond, die primair is gericht op het wegnemen van beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie. Voor verstrekking, gelden alle volgende voorwaarden:

  • de inzet van de hulphond Wmo is niet hoofdzakelijk gericht op de behandelingen van stoornissen:

  • a. niet gericht op het compenseren van een lichamelijke beperking

  • b. niet bedoeld als signaalhond voor doven en slechtzienden,

  • c. de hond wordt niet ingezet als therapiehond in het kader van een behandeling of voor gedragsregulatie;

  • de cliënt maakt bij de aanvraag gebruik van een maatwerkvoorziening met individuele begeleiding als bedoeld in artikel 3.3.1 of 10.2 lid 2 van deze verordening;

  • uit evaluatie van hiervoor genoemde maatwerkvoorziening, blijkt dat het gebrek aan zelfredzaamheid en participatie hiermee aantoonbaar onvoldoende wordt weggenomen;

  • inzet van extra behandeling, uitbreiding in uren van de hiervoor benoemde individuele begeleiding of wijziging van ondersteuner, leidt niet tot voldoende zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie;

  • ondersteuning in de vorm van een hulphond kan voor de cliënt aannemelijk tot voldoende zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie leiden;

  • alleen de kosten van de eventuele aanschaf van een aantoonbaar geschikte hond en de kosten van de opleiding van deze hond, komen in aanmerking;

  • voor het vaststellen of een hond geschikt is als hulphond, wint het college advies in bij een daartoe gespecialiseerde adviseur/instelling;

  • de cliënt is in staat op een verantwoorde wijze zelfstandig een hulphond Wmo te houden en te onderhouden. Dit houdt in ieder geval in de zorg voor voeding, verzekering ziektekosten en aansprakelijkheid, uitlaten, verzorging van de vacht;

  • de cliënt heeft een frequente verplaatsingsbehoefte van minimaal drie dagen per week voor het doen van boodschappen voor dagelijks levensonderhoud, bezoeken van bibliotheek, kapper etc. en het onderhouden van sociale contacten in de directe woonomgeving die niet op een andere wijze is op te lossen;

  • een hulphond Wmo en/of opleiding wordt verstrekt via een persoonsgebonden budget.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen op het gebied van erkenning van de opleiding, verzorging en aard van de hulphond.

Paragraaf 3.5 Huishoudelijke ondersteuning

Artikel 3.5.1 Huishoudelijke ondersteuning

  • 1. Een cliënt kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning, als cliënt ondersteuning nodig heeft in relatie tot één of meerdere van de volgende aspecten:

  • het schoon en leefbaar houden van de woning volgens algemeen hygiënische normen;

  • het beschikken over schone en draagbare kleding;

  • het beschikken over primaire levensbehoeften, waaronder maaltijden;

  • de zorg voor de minderjarige kinderen die tot het huishouden behoren, waarbij de inzet van de ouders de gebruikelijke hulp overstijgt;

  • het voeren van regie over het doen van het huishouden.

  • 2. Huishoudelijke ondersteuning kent één basismodule 'Resultaat Schoon en leefbaar huis' en vijf aanvullende modules:

  • a. resultaat Wasverzorging;

  • b. resultaat Boodschappen doen;

  • c. resultaat Regie;

  • d. resultaat Maaltijden;

  • e. resultaatgebied Kindzorg.

  • 3. Het schoonhouden of schoonmaken van de buitenkant van de woning zoals het ramen lappen aan de buitenkant en het onderhouden van de tuin, maakt geen deel uit van de huishoudelijke ondersteuning.

  • 4. Deze voorziening heeft uitsluitend betrekking op woonruimten die:

  • a. nodig zijn voor het normale gebruik van de woning, én

  • b. daadwerkelijk bij de cliënt in gebruik zijn.

  • 5. Het college vraagt van de cliënt medewerking om de ondersteuning zo efficiënt mogelijk te organiseren en een bijdrage en medewerking aan het bereiken van de doelen van de cliënt.

  • 6. In de beschikking neemt het college op welke resultaat(gebieden) de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning van toepassing zijn.

  • 7. De uitvoering vindt plaats op basis van het Indicatieprotocol Huishoudelijke Ondersteuning.

Paragraaf 3.6 Kortdurend verblijf, beschermd wonen en maatschappelijke opvang

Artikel 3.6.1 Kortdurend verblijf

  • 1. Kortdurend verblijf (respijtzorg) is logeren in een instelling gedurende maximaal eenentwintig etmalen per jaar, met als doel het ontlasten van de mantelzorger(s). Het kan hierbij gaan om zowel geplande etmalen, als ongepland verblijf bij het wegvallen van een mantelzorger.

  • 2. Een cliënt komt in aanmerking voor kortdurend verblijf, indien de cliënt:

  • een somatische of psychogeriatrische aandoening of een lichamelijke beperking heeft;

  • een complexe ondersteuningsvraagvraag heeft, én

  • gezien de ondersteuningsbehoefte tijdelijk is aangewezen op ondersteuning en toezicht, én

  • langdurig begeleiding krijgt van (een) mantelzorger(s) bij het functioneren in de maatschappij én zijn sociale netwerk (tijdelijk) niet in staat is de mantelzorger(s) te ontlasten, én

  • cliënt geen beroep kan doen op de Wet langdurige zorg of aanvullende zorgverzekering.

Artikel 3.6.2 Beschermd wonen

  • 1. Beschermd wonen kent twee ondersteuningsprofielen: beschermd wonen midden en hoog.

  • 2. Beschermd wonen midden biedt voor de cliënt een beschermde woonomgeving met continue intensieve begeleiding. De intensieve ondersteuning en begeleiding is gericht op het omgaan met deze beperkingen, het beheersbaar houden en gaandeweg doen afnemen van gedragsproblematiek.

  • 3. Beschermd wonen hoog biedt voor de cliënt zeer intensieve ondersteuning, begeleiding, bescherming en stabiliteit in een veilige en weinig eisende woonomgeving. Deze intensieve ondersteuning is gericht op her(in de eerste instantie) overnemen van taken op alle levensterreinen, waar mogelijk leren omgaan met de beperkingen en het beheersbaar houden en gaandeweg doen afnemen·van de gedragsproblemen. ·

  • 4. Een cliënt kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen indien cliënt:

  • a. 18 jaar of ouder;

  • b. beperkingen ervaart door: Psychische en/of psychosociale problemen, mogelijk in combinatie met een verstandelijke beperking, verslaving, gedragsproblematiek, somatische aandoening en/of lichamelijke beperking;

  • c. beperkt inzicht heeft in de eigen problematiek en/of gevolgen van eigen handelen/gedrag;

  • d. onvoldoende in staat is zijn hulpvraag zelf te formuleren en uit te stellen;

  • e. problemen ervaart bij het onderhouden van sociale relaties en het invullen van de dag;

  • f. beperkte vaardigheden bezit om problemen op til! lossen of besluiten te nemen;

  • g. ondersteuning bij één of meerdere taken van de basale algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL) nodig heeft;

  • h. ondersteuning of overname bij één of meerdere taken van de instrumentele ADL nodig heeft;

  • i. intrinsiek gemotiveerd is;

  • j. beperkt gevoelig -kan zijn voor begeleiding;

  • k. ondersteuning nodig heeft bij het opstarten en/of vasthouden van dagbesteding.

Artikel 3.6.3 Maatschappelijke opvang

  • 1. Een cliënt kan in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang indien:

  • a. de cliënt de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld; én

  • b. feitelijk of residentieel dakloos is; én

  • c. de cliënt zich niet op eigen kracht kan handhaven in de maatschappij, er sprake is van beperkte zelfredzaamheid op meerdere leefgebieden als gevolg van een verslavings-, psychisch of psychosociaal probleem, dan wel een combinatie van deze problemen, én

  • d. niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid op kunnen heffen, én

  • e. de client niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene of andere voorzieningen de zelfredzaamheid of participatie kan verbeteren.

  • 2. De cliënt die aanspraak maakt op maatschappelijke opvang, wordt opgevangen in de regio waar de voorwaarden voor een succesvol traject voor de cliënt optimaal zijn of waar de cliënt aantoonbare binding heeft.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen inzake de aard, inhoud en omvang van de te verstrekken maatschappelijke opvang en de toegang daartoe.

Paragraaf 3.7 Vervoersvoorzieningen

Artikel 3.7.1 Aanvullende criteria vervoersvoorzieningen

  • 1. Een vervoersvoorziening stelt de cliënt in staat bestemmingen te bereiken in de directe woon- en leefomgeving. Het gaat om routine verplaatsingen, regelmatig terugkerende activiteiten als boodschappen doen, familie, vrienden en kennissen bezoeken en het 'buiten zijn' of activiteiten bereiken die nodig zijn om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer.

  • 2. Uitgangspunt is dat de cliënt in een kalenderjaar 1.500 kilometer met een bandbreedte tot 2.000 kilometer in zijn directe woon- en leefomgeving kan afleggen.

  • 3. Bij het vaststellen of een cliënt in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening, houdt het college rekening met:

  • a. de beperkingen van de cliënt;

  • b. de mogelijkheid van de cliënt om op een verantwoorde wijze de voorziening te gebruiken;

  • c. de individuele vervoersbehoefte van de cliënt;

  • d. de mogelijkheid om op andere wijze geheel of gedeeltelijk in die vervoersbehoefte te voorzien, zoals reizen met het openbaar vervoer, lopen, fietsen, rijden op een bromfiets, (mee)rijden in een beschikbare auto.

  • 4. Het college weigert een vervoersvoorziening als de ondersteuningsvraag hoofdzakelijk verband houdt met:

  • a. werk: voor werk gerelateerde voorzieningen zijn beter passende regelingen beschikbaar. Deze regelingen worden uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) of vallen onder de Participatiewet;

  • b. therapie, dagbehandeling, dagbesteding of bezoek aan medische behandelaars: vervoer wordt gefinancierd vanuit passender wetgeving;

  • c. onderwijs: er zijn beter passende voorzieningen, zoals het leerlingenvervoer op grond van de onderwijswetgeving, en voorzieningen die via het UWV worden verstrekt, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de Participatiewet.

Artikel 3.7.2 Aanvullende criteria collectieve vervoersvoorzieningen

  • 1. Collectief vervoer is een vorm van openbaar vervoer speciaal gericht op cliënten met beperkingen die geen gebruik kunnen maken van het reguliere openbaar vervoer.

  • 2. Op het collectief vervoer zijn de volgende criteria van toepassing:

  • a. de ritten moeten beginnen of eindigen in Almere en gelden voor maximaal vijf OV-zones;

  • b. de pashouder betaalt een instaptarief en een bedrag per kilometer. De tarieven zijn maximaal hetzelfde als in het openbaar vervoer;

  • c. de cliënt kan zich, met of zonder loophulpmiddel, over minder dan 800 meter aaneengesloten, zelfstandig verplaatsen.

  • 3. Een cliënt die, volgens het college, bij het vervoer met deze maatwerkvoorziening ondersteuning of 24 uurs zorg/toezicht nodig heeft, is verplicht een begeleider mee te nemen"Deze begeleider kan gratis meereizen.

  • 4. Indien de cliënt één jaar geen gebruik heeft gemaakt van het collectief vervoer, vervalt het recht op deze maatwerkvoorziening automatisch. De cliënt kan dan altijd weer een nieuwe aanvraag indienen op het moment dat er sprake is van een mobiliteitsprobleem en een vervoersbehoefte.

  • 5. Het college kap nadere regels stellen voor de beoordeling van het recht op de maatwerkvoorziening collectief vervoer.

Artikel 3.7.3 Aanvullende criteria individuele vervoersvoorzieningen

  • 1. Onder individuele vervoersvoorzieningen worden in ieder geval, maar niet uitsluitend, verstaan:, een scootmobiel, handbewogen rolstoel, elektrische rolstoel, driewielfiets of duofiets, handbike, rolstoelfiets, autoaanpassingen, een financiële tegemoetkoming sport vervoersvoorziening en een gesloten buitenwagen.

  • 2. Een cliënt kan voor een individuele vervoersvoorziening in aanmerking komen als aantoonbare beperkingen het gebruik van het openbaar en collectief vervoer, of deelname aan een gedeelde scootmobiel of hulpmiddelen voorziening, onvoldoende mogelijk maken.

  • 3. Voor verstrekking van de individuele vervoersvoorzieningen gelden alle navolgende voorwaarden:

  • a. de vervoersvoorziening is wettelijk goedgekeurd, beschikt over de noodzakelijke keurmerken, én

  • b. de cliënt is in staat op een verantwoorde wijze aan het verkeer deel te nemen, waarbij voor elektrische voorzieningen en (driewiel)fietsen zo nodig een haalbaarheidsles wordt afgenomen door de leverancier van het hulpmiddel, én

  • c. de cliënt heeft een frequente verplaatsingsbehoefte van minimaal drie dagen per week voor het doen van boodschappen voor dagelijks levensonderhoud, bezoeken van bibliotheek, kapper enzovoort, het onderhouden van sportieve of sociale contacten, én

  • d. de cliënt moet op eigen kracht, of met behulp van diens netwerk, op of in de vervoersvoorziening kunnen gaan zitten, en af- of uitstappen, én

  • e. er wordt aan de cliënt, tenzij anders bepaald, slechts één goedkoopste adequate individuele vervoersvoorziening verstrekt, én

  • f. indien van toepassing moet de stalling dusdanig zijn dat de voorziening redelijkerwijze niet wordt beschadigd door wind of water en diefstal zoveel mogelijk wordt voorkomen;

  • g. de woonomgeving moet geschikt zijn voor het gebruik van de vervoersvoorziening, én

  • h. de cliënt moet in staat zijn zelfstandig of met behulp van diens netwerk, het vervoermiddel veilig te stallen en zo nodig aan te sluiten op de oplader.

  • Tenzij via een persoonsgebonden budget of anders bepaald, blijft het eigendom van deze maatwerkvoorziening bij de gemeente Almere of de gecontracteerde leverancier.

Artikel 3.7.4 Scootmobiel

  • 1. Een scootmobiel is een open voertuig, aangedreven door een elektromotor en bestuurd met een mechanisch stuur. Het gaat hier om ern - in principe - éénpersoons vervoermiddel dat voorziet in de vervoersbehoefte op de zeer korte afstand tot en met de middellange afstand tot 35

  • kilometer aaneengesloten en een maximale snelheid van twaalf kilometer per uur.

  • 2. In aanvulling op artikel 3.7.3 gelden voor verstrekking van een scootmobiel in bruikleen of persoonsgebonden budget, alle navolgende aanvullende voorwaarden:

  • a. er dient sprake te zijn van een balansprobleem, waardoor (scooter, brom-, snor)fietsen al dan niet met elektrische trapondersteuning) of zijwielen, niet mogelijk is dan wel niet de goedkoopste adequate oplossing is en waardoor de cliënt ernstig beperkt is in zijn mobiliteit, én

  • b. de cliënt heeft een individuele scootmobiel (bijna) dagelijks nodig (en gebruik van een gedeelde scootmobiel is niet voldoend adequaat), én,

  • c. het lopen of staan is zodanig beperkCdat cliënt zijn bestemmingsdoel niet kan bereiken met OV, een taxi of autorit, collectief vervoer, én

  • d. de cliënt kan zich, met of zonder loophulpmiddel, minder dan 400 meter aaneengesloten verplaatsen, én

  • e. de cliënt heeft een geschikte stallingsmogelijkheid met oplaadpunt of deze is door of namens de cliënt te realiseren binnen de maximale loopafstand van de dient.

Artikel 3.7.5 Handbewogen rolstoel

  • 1. Handbewogen rolstoelen zijn rolstoelen waarmee de cliënt zich zelf voortbeweegt of wordt voortbewogen door een andere persoon.

  • 2. In aanvulling op artikel 3.7.3 gelden alle navolgende aanvullende voorwaarden:

  • a. de cliënt ondervindt op medische gronden beperkingen in het zich verplaatsen en is niet in staat om zich in en om de woninEt_minder dan 100 meter aaneengesloten met of zonder een loophulpmiddel zoals wandelstok of rollator te verplaatsen, én

  • b. de dient is aangewezen op zittentl verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, langdurig niet of onvoldoende mogelijk is, én

  • c. de beperkingen zijn langdurig van aard, én

  • d. de cliënt heeft een individuele rolstoel (bijna) dagelijks nodig (en kan daarom geen gebruik maken van een gedeelde scootmobiel of een leenrolstoel van de Zorgverzekeraar).

  • 3. Voor de duwwandelwagen geldt aanvullend dat er een partner, huisgenoot, mantelzorger of hulpverlener beschikbaar is die de rolstoel kan duwen.

  • 4. Voor aanpassingen en accessoires geldt dat, deze alleen worden verstrekt als deze medisch noodzakelijk zijn om een adequate maatwerkvoorziening te vormen.

Artikel 3.7.6 Elektrische rolstoel

  • 1. Elektrische rolstoelen zijn rolstoelen die worden aangedreven door een elektromotor. De rolstoel kan met behulp van zeer uiteenlopende besturingssystemen worden bestuurd door de cliënt zelf.

  • 2. In aanvulling op artikel 3.7.3 van deze verordening, gelden alle navolgende aanvullende voorwaarden, de cliënt:

  • a. ondervindt op medische gronden beperkingen in het zich verplaatsen in en om de woning en is permanent afhankelijk van een röfstoel én;

  • b. is niet in staat om zich over een afstand van meer dan 10 meter of 1 minuut achtereen lopend te verplaatsen;

  • c. kan zich niet voldoende voortbewegen in een handbewogen rolstoel, bijvoorbeeld als gevolg van een beperkte arm- of handfunctie, of energetische problemen waardoor niet meer dan een aantal meters met een handbewogen rolstoel kan worden gereden.

  • 3. Voor aanpassingen en accessoires geldt dat, deze alleen worden verstrekt als deze medisch noodzakelijk zijn om een adequate maatwerkvoorziening te vormen.

Artikel 3.7.7 Driewielfiets of duofiets

  • 1. Een driewielfiets of duofiets is een fiets met drie wielen die meer stabiliteit biedt aan cliënten die niet (meer) op een gewone tweewieler kunnen fietsen i.v.m. behoefte aan extra ondersteuning,

  • fysiek of psychisch, en/of stabiliteit.

  • 2. In aanvulling op artikel 3.7.3 van deze verordening, gelden alle volgende aanvullende voorwaarden:

  • a. de cliënt ondervindt op medische gronden een mobiliteitsbeperking over een middellange afstand, én

  • b. het gebruik van een algemeen gebruikelijke fiets of bromfiets is niet (langer) mogelijk, én

  • c. er is een begeleider beschikbaar voor de cliënt bij gebruik van de duofiets.

  • 3. Voor de elektrische ondersteuning van de driewiel- en duo fietsen gelden de navolgende aanvullende voorwaarden:

  • a. bij gebruik van een driewielfiets kan de cliënt op medische gronden redelijkerwijs geen middellange afstand afleggen zonder elektrische ondersteuning;

  • b. bij gebruik van een duofiets kan de cliënt ook met begeleider op medische gronden redelijkerwijs geen middellange afstand afleggen zonder elektrische ondersteuning.

  • c. de cliënt heeft de voorziening nodig vanwege een specifieke verplaatsingsbehoefte, die niet anderszins of goedkoper kan worden opgelost.

Artikel 3.7.8 Handbike

  • 1. Een handbike is een aankoppelstuk waarmee cliënten .die rolstoel gebonden zijn, zich zelfstandig over een grotere afstand kunnen verplaatsen.

  • 2. In aanvulling op artikel 3.7.3 van deze verordening, gelden alle volgende aanvullende voorwaarden:

  • a. de cliënt is aangewezen op het zich zittend verplaatsen in een rolstoel, én

  • b. cliënt is niet in staat zich met behulp van een handbewogen rolstoel over een redelijke afstand, meer dan 400 meter aaneengesloten, binnen redelijke tijd te verplaatsen, én

  • c. cliënt heeft de voorziening nodig vanwege een specifieke verplaatsingsbehoefte boven de 400 aaneengesloten meter, die niet anderszins of goedkoper kan worden opgelost.

Artikel 3.7.9 Rolstoelfiets

  • 1. Een rolstoelfiets is een fiets die wordt ingezet om een cliënt die volledig rolstoel gebonden is, ook per fiets te kunnen vervoeren.

  • 2. In aanvulling op artikel 3.7.3 van deze verordening, gelden alle volgende aanvullende voorwaarden, de cliënt:

  • a. is aangewezen op het zich zittend verplaatsen in een rolstoel, én

  • b. is op basis van een medische verklaring niet in staat om invulling te geven aan de verplaatsingsbehoefte met behulp van een handbewogen rolstoel, én

  • c. kan bestemmingsdoelen niet op een goedkoopste adequate wijze bereiken met de rolstoel in combinatie met het OV of een (rolstoel)taxi, of een andere voorziening, én

  • d. er is een begeleider beschikbaar voor de cliënt bij gebruik van de voorziening.

Artikel 3.7.10 Autoaanpassingen

  • 1. Een autoaanpassing is een technische aanpassing aan een auto in eigendom van de cliënt waardoor een de cliënt met een beperking zelfstandig kan autorijden.

  • 2. In aanvulling op artikel 3.7.3 van deze verordening, gelden alle volgende aanvullende voorwaarden, de cliënt:

  • a. heeft een medische indicatie voor individueel vervoer per eigen auto, elke vorm van taxivervoer is aantoonbaar medisch niet verantwoord, én

  • b. beschikt over een eigen auto, én

  • c. is in het bezit van een geldig rijbewijs, én

  • d. kan (medisch) verantwoord gebruik maken van de eigen auto, én

  • 3. Deze voorziening wordt hoogstens één keer in de vijf jaar verstrekt.

Artikel 3.7.11 Financiële tegemoetkoming sport vervoersvoorziening

  • 1. Een tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf en het onderhoud van een, door de cliënt zelf te bepalen, sport vervoersvoorziening.

  • 2. Een sport vervoersvoorzi ning is speciaal bestemd voor een tak van sport.

  • 3. Sportbeoefening is voor cliënt onmogelijk zonder deze voorziening, als gevolg van aantoonbare

  • beperkingen.

  • 4. De cliënt moet in staat zijn tot deelname aan een tak van sport en dit in de praktijk ook doen op structurele basis en lid zijn van een landelijke bond.

  • 5. Deze tegemoetkoming wordt in principe één keer in de 3 jaar verstrekt.

  • 6. De hoogte van de tegemoetkoming is maximaal€ 2.500,- per periode van 3 jaar.

Artikel 3.7.12 Gesloten buitenwagen

  • 1. Een gesloten buitenwagen is een speciaal voor cliënten ingericht overdekt voertuig, uitgerust met benzine- of elektromotor, dat niet breder is dan 1,10 meter.

  • 2. In aanvulling op artikel 3.7.3 van deze verordening, gelden alle volgende aanvullende voorwaarden, de cliënt:

  • a. heeft objectief aangetoonde belemmeringen in de sta- en loopfunctie en ondervindt ten gevolge hiervan problemen bij het zich verplaatsen buitenshuis, zowel op de korte als op de langere afstanden;

  • b. kan als gevolg van medische of psychische beperkingen aantoonbaar geen gebruik maken van algemeen gebruikelijke, collectieve of individuele (open) vervoersvoorzieningen, om zich te verplaatsen;

  • c. is voor de overige vervoersbehoefte op de zeer korte afstand tot en met de middellange afstand, tot 35 kilometer actieradius, aangewezen op individueel vervoer, waarbij de client medisch noodzakelijk tegen de weersomstandigheden beschermd moet worden en gewone beschermende kleding hierbij niet voldoet.

Paragraaf 3.8 Woonvoorzieningen

Artikel 3.8.1 criteria woonvoorzieningen

  • 1. Woonvoorzieningen hebben tot doel beperkingen, die het normale gebruik van de woonruimte door de cliënt met een beperking in de weg staan, zoveel als mogelijk weg te nemen, zodat de woonruimte bereikbaar, toe- en doorgankelijk en bruikbaar is. Woonvoorzieningen kunnen bouwkundig, woontechnisch en overig van aard zijn. Uitzondering op normaal gebruik van de woonruimte is de inrichting van een uitraaskamer waarin een cliënt met beperkingen die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

  • 2. Onder woonruimte wordt verstaan:

  • a. een woning inclusief onroerende aanhorigheden en voorzieningen met uitzondering van de tuin alsook kamers die zelfstandig verhuurd worden;

  • b. een woonwagen als bedoeld in de Woningwet;

  • c. een woonschip op een ligplaats, zijnde een woonschip en een ligplaats als bedoeld in de Huisvestingswet;

  • d. bij de woonruimte horen ook de toegang tot de woonruimte zelf, tot de tuin en tot het balkon, voor zover daarbij daadwerkelijk problemen worden ondervonden op het gebied van de toegankelijkheid. Reguliere parkeerplaatsen, stalling voor een vervoersvoorziening vallen echter niet onder het begrip 'woning', de toegang tot het trottoir evenmin.

  • 3. Een cliënt kan in aanmerking komen voor een woonvoorziening voor de eigen woonruimte in de gemeente Almere indien:

  • a. verhuizing niet mogelijk is of niet de goedkoopste adequate voorziening is (het zogenaamde primaat van verhuizen), én

  • b. deze een fysiek/psychisch, een chronisch psychisch of een psychosociale beperking heeft voor een periode langer dan zes maanden, én

  • c. er een rechtstreeks verband is tussen de ondervonden (naar objectieve maatstaf aanwezige) beperking, en één of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de betreffende woonruimte, én

  • d. de aanpassing van de woonruimte waar de cliënt het hoofdverblijf heeft, geschikt is om het hele jaar door te worden bewoond, én

  • e. de cliënt niet in meerdere gemeenten tegelijkertijd woonplaats heeft.

  • 4. In aanvulling op het derde lid onder e van dit artikel, geldt een uitzondering indien de woonruimte het ouderlijk huis betreft, van een cliënt die in een instelling verblijft, en die cliënt regelmatig in het ouderlijk huis op bezoek komt. In dat geval kan de ouderlijke woning bezoekbaar worden gemaakt, in die zin dat de entree, woonkamer in het ouderlijk huis, door de cliënt bereikt en gebruikt kunnen worden én toiletgang mogelijk wordt gemaakt als een andere maatwerkvoorziening(en) geen goedkoopste adequate oplossing biedt.

  • 5. Het college verstrekt geen woonvoorziening voor algemene ruimtes én de toegang daartoe van appartementencomplexen, verblijf in een hotel, pension, trekkerswoonwagen, tweede woning of andere niet voor permanente bewoning bedoelde verblijven, instellingen onder de Wet langdurige zorg of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg. Het college werkt in nadere regels het beleid uit ten aanzien van de basisvoorzieningen van bijzondere woonruimtes.

  • 6. Van het primaat van verhuizen als bedoeld in dit artikel lid drie onder a. kan worden afgeweken op één van de volgende gronden:

  • a. de verhuizing is vanuit maatschappelijke oogpunt onaanvaardbaar;

  • b. betaalbaarheid van de nieuwe woning;

  • c. de medisch aanvaardbare termijn van beschikbaarheid van de nieuwe woning;

  • d. een eventueel medische contra-indicatie.

  • 7. Bij de berekening van de kosten van een woonvoorziening, is het is het uitrustingsniveau van een sociale huurwoning bepalend.

  • 8. In aanvulling op artikel 3.2.2 lid 8 van deze verordening, werkt het college de afschrijvingstermijnen voor een aantal veel voorkomende woonvoorzieningen uit in nadere regels aan de hand van Beleidsboek Huurverhoging na woningverbetering versie juni 2018.

  • 9. Met in acht neming van lid 7 van dit artikel is de hoogte van een tegemoetkoming woonvoorziening, gelijk aan de prijzen zoals die zijn vermeld in de Prijzengids van het NIBUD zoals deze geldt in het jaar van de aanvraag, verminderd met:

  • a. 0% indien het te vervangen artikel jonger is dan twee jaar;

  • b. 25% indien het te vervangen artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

  • c. 50% indien het te vervangen artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

  • d. 75% indien het te vervangen artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

  • e. is een artikel 8 jaar oud of ouder, geen vergoeding i.v.m. economische afschrijving.

Artikel 3.8.2 Financiële tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten

  • 1. Een verhuiskostenvergoeding is een financiële tegemoetkoming in de kosten van de verhuizing en inrichting van de nieuwe of tijdelijke geschikte woning voor de cliënt die noodzakelijkerwijs verhuist naar een geschikte woning.

  • 2. In afwijking van artikel 3.8.1 lid 9 van deze verordening, is de hoogte van de tegemoetkoming

  • € 2.000. Indien de cliënt aantoonbaar meer kosten moet maken is het bedrag gelijk aan de laagste kosten van een daadwerkelijke adequate verhuizing.

  • 3. Het college kan de in het eerste lid genoemde tegemoetkoming verstrekken, als:

  • a. de te verlaten woning in Almere staat, én

  • b. de cliënt belemmeringen ervaart in het (normale) gebruik van zijn woonruimte als gevolg van plotseling optredende medische of psychische beperkingen, én

  • c. een woonvoorziening geen goedkopere adequate oplossing biedt of om technische of andere redenen niet mogelijk is, én

  • d. de cliënt aantoonbaar goede pogingen heeft ondernomen om, eventueel in samenspraak met de verhuurder, de belemmeringen in het (normale) gebruik van de woonruimte te doen wegnemen, én

  • e. er met het oog op de gezondheidstoestand van de cliënt binnen een termijn van zes maanden geen uitzicht is op de opheffing van belemmeringen in het (normale) gebruik van de woonruimte, én

  • f. als de te betrekken zelfstandige woonruimte passend en beschikbaar is, én

  • g. er geen sprake was van een verhuizing naar een niet- adequate woning gelet op aanwezige of redelijkerwijs voorziene beperkingen.

  • 4. De in het eerste lid genoemde tegemoetkoming wordt niet toegekend als:

  • a. de cliënt de kosten vergoed kan krijgen via de bijzondere bijstand;

  • b. de cliënt een niet-zelfstandige woonruimte huurt of indien de cliënt bij de ouders inwoont en voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

  • c. er sprake is van een verhuizing naar een instelling volgens de Wet langdurige zorg;

  • d. er geen sprake is van een verhuizing op grond van medische of ergonomische redenen;

  • e. er sprake is geweest van een verhuizing naar een niet- adequate woning terwijl dit al voorzienbaar was;

  • f. er sprake is van een (geplande) verhuizing naar een niet- adequate woning;

  • g. er sprake is van een woonruimte die niet bestemd is om het gehele jaar te bewonen;

  • h. er sprake is van problemen met de woning die onder de verantwoordelijkheid van de huurder/wooneigenaar vallen.

  • 5. Uiterlijk twee jaar na het verlenen van een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten, moet de verhuizing hebben plaatsgevonden.

Artikel 3.8.3 Financiële tegemoetkoming woningsanering

  • 1. Wanneer sprake is van aantoonbare beperkingen ten gevolge van longziekten als bijvoorbeeld COPD, astma of allergie {zolang de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning of de bouwtechnische staat van de woning) waardoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is, kan hiervoor een financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

  • 2. Een tegemoetkoming voor woningsanering kan worden toegekend voor gestoffeerde woon­ ruimten, niet gladde afneembare vloer- en raambedekking, waar men langere tijd verblijft, te weten de woon- en slaapkamer.

  • 3. De hoogte van de tegemoetkoming is gebaseerd op vervanging van vloerbedekking en gordijnen volgens artikel 3.8.1 lid 9 van deze verordening.

  • 4. Het college verstrekt geen vergoeding als:

  • a. allergene factoren of andere problemen hun oorzaak vinden in de aard van de in de woning gebruikte materialen en

  • b. als de klachten die de cliënt ervaart voortvloeien uit overgevoeligheid voor deze materialen, tenzij er sprake is van niet voorziene onverwacht optredende meerkosten;

  • c. cliënt bij aanschaf van een artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat deze overgevoelig op de betreffende stoffen reageert;

  • d. er sprake is van achterstallig onderhoud, vocht en tocht.

Artikel 3.8.4 Financiële tegemoetkoming rolstoelgeschikte vloerbedekking

  • 1. Rolstoelgeschikte vloerbedekking is vloerbedekking waarbij het materiaal geen obstakel vormt voor het zelfstandig gebruik van een rolstoel, alleen in die woonvertrekken waarvan het intensief gebruik in het kader van het leven van alledag noodzakelijk is: de woonkamer, slaapkamer, keuken, gang, overloop en badkamer.

  • 2. Het college kan een tegemoetkoming verstrekken voor rolstoelgeschikte vloerbedekking, als de huidige vloerbedekking aantoonbaar belemmeringen oplevert bij het gebruik van de rolstoel door de cliënt.

  • 3. Uiterlijk drie maanden na het verlenen van een tegemoetkoming dient de cliënt tot aanschaf van het nieuwe (rolstoelgeschikte) tapijt/vloerbedekking te zijn overgegaan.

  • 4. De hoogte van de tegemoetkoming is gebaseerd op vervanging van vloerbedekking volgens artikel 3.8.1 lid 9 van deze verordening.

  • 5. Geen vergoeding voor rolstoelgeschikte vloerbedekking wordt verstrekt indien;

  • a. de noodzaak voor de rolstoelgeschikte vloerbedekking het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding was op grond van beperkingen;

  • b. het gaat om vervanging van afgeschreven {rolstoelgeschikte) vloerbedekking.

Artikel 3.8.5 Woningaanpassingen

  • 1. Een woningaanpassing is een ingreep in of aan een woning waardoor deze weer bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar is voor de cliënt en de woning hierna geen aantoonbare problemen in het normale gebruik voor cliënt oplevert. Met bereikbaar wordt bedoeld dat de cliënt zonder hulp vanaf de openbare weg tot de toegangsdeur van de woonruimte kan komen. Toegankelijk en doorgankelijk betekent dat de cliënt zonder hulp in de woonruimte kan komen. Met bruikbaar wordt bedoeld dat de cliënt zelfstandig alle binnen de woonruimte gebruikelijke activiteiten kan verrichten, zonder problemen te ondervinden veroorzaakt door de bouwkundige aard van de woning.

  • 2. Een bouwkundige woonvoorziening bestaande uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning zal in de vorm van een herplaatsbare losse woonunit worden verstrekt, tenzij daartegen bezwaren van overwegende aard bestaan. Het betreft een vooraf gefabriceerde ruimte, meestal natte tel en slaapkamer, die op de begane grond aan de woning · zelf, of middels een sluis aan de bestaande woning, gebouwd kan worden. Een woonunit kan maximaal twaalf jaar blijven staan.

  • 3. Een woningaanpassing dient te worden uitgevoerd door een erkend bedrijf met het Bouwgarant keurmerk of vergelijkbaar.

  • 4. Het college weigert een woningaanpassing als:

  • a. de woningaanpassing geen adequate oplossing biedt;

  • b. er recent een aanpassing aan de woonruimte is uitgevoerd die de elementaire functie aantast gerelateerd aan de beperking van de inwoner;

  • c. de belemmeringen te wijten zijn aan achterstallig onderhoud of het gevolg zijn van de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de voor periodiek onderhoud geldende wettelijke vereisten;

  • d. de woningaanpassing is bedoeld voor het wegnemen van de effecten van omgevingsfactoren buiten de woning;

  • e. de noodzaak voor de woningaanpassing het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding was op grond van beperkingen;

  • f. de cliënt niet is verhuisd naar de, op grond van de bij verhuizing aanwezig of redelijkerwijs voorziene beperkingen, op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend oor het college;

  • g. er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden;

  • h. aanpassingen nodig zijn die zonder noemenswaardige meerkosten bij de bouw of renovatie van de woning hadden kunnen worden meegenomen;

  • i. de technische levensduur van de woonruimte kleiner dan vijf jaar is of binnen vijf jaar verlaten moet worden door de inwoner;

  • j. deze niet past bij het karakter van de woonruimte.

  • 5. Bij het overbruggen van hoogteverschillen bij het verplaatsen binnenshuis kan het installeren van meer dan één traplift een niet- adequate oplossing zijn. Uitgangspunt voor toekenning van de voorziening is dezelfde als bij de afweging aanpassen/verhuizen. Er worden geen trapliften geplaatst in gemeenschappelijke trapportalen.

Artikel 3.8.6 Financiële tegemoetkoming uitbouw of verbouwing garage

  • 1. De tegemoetkoming voor een uitbouw of verbouwing van een garage is een mogelijke woningaanpassing als een interne verbouwing van de woning van de cliënt, door vastgesteld ruimtegebrek, geen geschikte oplossing is.

  • 2. Deze tegemoetkoming wordt slechts bij uitzondering verstrekt als:

  • a. alle andere woningaanpassingen niet mogelijk zijn, en

  • b. er niet verhuisd kan worden omdat dit op grond van een medisch advies onaanvaardbaar wordt geacht, en

  • c. het bestemmingsplan een (langdurige) uitbouw toestaat, dan wel het moet gaan om een vergunningsvrije uitbouw.

Artikel 3.8.7 Til- en plafondliften

  • 1. De tillift is een mobiel hulpmiddel voor transfers in en uit het bed, naar en van het toilet enzovoort. Een vaste plafondlift is geen verplaatsingshulpmiddel doch wordt uitsluitend ingezet als een transfer hulpmiddel.

  • 2. Uitgangspunt bij deze voorziening is dat een cliënt niet in staat is zelfstandig in en uit bed te gaan, noch zelfstandig in een rolstoel plaats kan nemen. De cliënt moet langdurig, minimaal 6 maanden, op het gebruik van deze voorziening zijn aangewezen.

Hoofdstuk 4 Blijk van waardering mantelzorgers

Artikel 4.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking komen.

  • 2. De jaarlijkse blijk van waardering heeft een waarde van ten hoogste € 200 en wordt door het college vastgesteld op basis van het daarvoor in de begroting opgenomen jaarlijks beschikbaar budget, vastgesteld door de raad.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in Almere.

Hoofdstuk 5 Een persoonsgebonden budget

Paragraaf 5.1 Algemene regels voor het persoonsgebonden budget

Artikel 5.1.1 Maatwerkvoorziening inkopen met een pgb

  • 1. Om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget, moet de cliënt, in afwijking van artikel 2.1. en 2.2. van deze verordening en verder, voorafgaand aan het recht op ondersteuning, indien van toepassing, het volgende aanleveren:

  • a. een uitvoeringsplan, gebaseerd op het persoonlijk ondersteuningsplan of programma van eisen;

  • b. m.u.v. de voorzieningen genoemd onder paragraaf 3.7 en 3.8, een ingevuld en ondertekend uitvraagformulier Zorgaanbieder Persoonsgebonden budget.

  • 2. Indien de cliënt de maatwerkvoorziening wil ontvangen van een informele aanbieder of een leverancier zonder door het college erkend keurmerk, dient de cliënt te motiveren dat dit tot eenzelfde of beter resultaat leidt dan de inzet van een professional, formele of gecontracteerde aanbieder of een aanbieder met een door het college erkend keurmerk. Het college kan via een onafhankelijke deskundige laten toetsen of dit een zinvol alternatief kan bieden.

  • 3. Indien de cliënt een wijziging aan wil brengen in het uitvoeringsplan of de lopende zorgovereenkomst(en), dan wordt de lopende voorziening door het college beëindigd op het moment dat een beschikking wordt afgegeven voor de nieuwe voorziening. Ten aanzien van de aanvangsdatum van de nieuwe voorziening geldt artikel 1.2 lid 13 van deze verordening.

  • 4. Het beheren van het persoonsgebonden budget kan zowel door de cliënt als door een

  • vertegenwoordiger pgb-zaken worden uitgevoerd. Indien deze vertegenwoordiger, het budget beheert, dan zijn de regels over het persoonsgebonden budgetbeheer, waar cliënt wordt genoemd, van overeenkomstige toepassing op deze vertegenwoordiger.

  • 5. In nadere regels legt het college vast aan welke eisen het uitvoeringsplan en het uitvraagformulier Zorgaanbieder Persoonsgebonden budget als bedoeld in lid 1 van dit artikel moet voldoen en indien het van toepassing is.

Artikel 5.1.2 Weigering van een pgb

  • 1. Het college verstrekt geen persoonsgebonden budget, hoger dan de kosten van de goedkoopste adequate maatwerkvoorziening in natura.

  • 2. Het college weigert een persoonsgebonden budget te verstrekken als het college in vijf voorgaande jaren een beslissing heeft herzien of ingetrokken omdat:

  • a. de cliënt of zijn vertegenwoordiger pgb-zaken opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b. de cliënt of zijn vertegenwoordiger pgb-zaken niet heeft voldaan aan de aan de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden;

  • c. de cliënt of zijn vertegenwoordiger pgb-zaken, het persoonsgebonden budget niet óf voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor het is bestemd.

  • 3. Het college verstrekt geen persoonsgebonden budget als:

  • a. er sprake is van een maatwerkvoorziening in een spoedeisende situatie als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet;

  • b. de maatwerkvoorziening die de cliënt met het persoonsgebonden budget wenst in te kopen naar het oordeel van het college niet of niet in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het beoogde resultaat;

  • c. onafhankelijk advies heeft uitgewezen dat de verantwoorde ondersteuning of een verantwoord goed niet is geborgd;

  • d. het persoonsgebonden budget gebruikt wordt voor het betalen van belangenbehartigers of een beheerder, of voor andere kosten dan het leveren van de maatwerkvoorziening. Onder andere kosten wordt ook verstaan reiskosten of begeleidings- of administratiekosten in verband met het beheren van een persoonsgebonden budget;

  • e. als, al dan niet via het Bewuste Keuze-gesprek met, de cliënt of zijn vertegenwoordiger pgb-zaken, naar het oordeel van het college blijkt dat deze onvoldoende pgb-vaardig is. Dit blijkt als deze:

  • I. de aanvraag niet kan motiveren en toelichten en daarmee onvoldoende blijk geeft de eigen situatie, dan wel die van de cliënt te overzien en een duidelijk beeld van de ondersteuningsvraag te hebben;

  • II. een bespreking van het uitvoeringsplan weigert of, na daartoe te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;

  • III. de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, niet voldoende vaardig is om te communiceren met de gemeente, de Sociale Verzekeringsbank en aanbieders;

  • IV. onvoldoende op de hoogte is van de regels en verplichtingen die horen bij het persoonsgebonden budget;

  • V. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;

  • VI. problematische schulden heeft, een schuldsaneringstraject doorloopt of onder de wet schuldsanering natuurlijke personen valt;

  • VII. verwijtbaar onder toezicht staat of een bewindvoerder heeft, tenzij de bewindvoerder het volledige beheer van het persoonsgebonden budget op zich neemt. De kosten die hiermee gemoeid zijn komen ten laste van de cliënt. Onder verwijtbaar wordt verstaan dat de persoon handelingen heeft verricht of keuzes heeft gemaakt die ertoe hebben geleid dat toezicht of bewind voering noodzakelijk is;

  • VIII. redelijkerwijs niet in staat kan worden geacht het persoonsgebonden budget te

  • beheren, geen overzichtelijke pgb-administratie kan bij houden, waardoor geen inzicht is in de bestedingen van het persoonsgebonden budget;

  • IX. de inzet van hulpverleners en/of leveranciers niet kan coördineren, ook bij verlof en ziekte, waardoor de ondersteuning, levering of onderhoud niet door kan gaan;

  • X. onvoldoende in staat zijn om zelfstandig te handelen en onafhankelijk voor een aanbieder te kiezen;

  • XI. onvoldoende in staat is om als werk- of opdrachtgever de aanbieders aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren of levering; dit is in ieder geval de situatie als aanbieder en vertegenwoordiger pgb-zaken dezelfde zijn, in dat geval kan de aanbieder niet met voldoende afstand en kritisch de beheerstaken vervullen;

  • XII. onvoldoende in staat is om afspraken te maken en vast te leggen, en om dit te verantwoorden;

  • f. de cliënt met het persoonsgebonden budget een maatwerkvoorziening wenst in te kopen bij een aanbieder die in het verleden bewezen fraude heeft gepleegd;

  • g. indien er twijfels zijn over de integriteit van de aanbieder, wat zich in ieder geval voordoet indien de aanbieder in de afgelopen vijf jaar:

  • I. betrokken is geweest bij strafbare feiten of overtredingen heeft begaan die de veiligheid en de kwaliteit van de ondersteuning in gevaar brengen;

  • II. veroordeeld is geweest wegens een misdrijf;

  • III. bestuursrechtelijke en/of fiscaalrechtelijke boetes opgelegd heeft gekregen;

  • IV. bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen opgelegd heeft gekregen in de vorm van een last onder bestuursdwang en/of dwangsom;

  • V. er sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de pgb-aanbieder en/of zijn directie en/of de aan hen gelieerde vennootschappen een zakelijk samenwerkingsverband onderhouden met derden die veroordeeld zijn voor strafbare feiten of daarvan momenteel worden verdacht;

  • VI. zich niet professioneel gedraagt. Hiervan is onder andere sprake indien de pgb-aanbieder zich intimiderend opstelt, geen voorbeeldfunctie toont of incidenten hebben plaatsgevonden binnen de uitvoering van zijn functie;

  • VII. er naar het ordeel van het college andere, zwaarwegende, bezwaren bestaan tegen de verstrekking.

  • 4. Het college kan de pgb-aanbieder onderwerpen aan een screening zoals bedoeld in artikel 7.3 lid 2 van deze verordening. Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren naar aanleiding van een negatief advies van het Landelijk Bureau Bibob of na een eigen onderzoek.

Artikel 5.1.3 Voorwaarden vertegenwoordiger pgb-zaken

  • 1. Indien de vertegenwoordiger pgb-zaken, het persoonsgebonden budget gaat beheren, dan zijn de regels over het pgb-beheer waar cliënt wordt genoemd, van overeenkomstige toepassing op de vertegenwoordiger pgb-zaken.

  • 2. Het college acht een vertegenwoordiger niet in staat de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken verantwoord te kunnen uitvoeren, indien bij de vertegenwoordiger sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:

  • a. problematische schuldenpreblematiek (zoals Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP), faillissement of uitstel van betaling);

  • b. ernstige verslavingsproblematiek;

  • c. aangetoonde fraude begaan in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag;

  • d. een aanmerkelijke verstandelijke beperking;

  • e. een ernstig psychiatrisch ziektebeeld;

  • f. een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis;

  • g. het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal in woord en geschrift;

  • h. twijfels op overige gronden over de pgb-vaardigheid, die resteren na onafhankelijke toetsing;

  • i. Indien er aan de cliënt een maatwerkvoorziening “beschermd wonen” moet worden toegekend.

  • 3. Onverlet het bepaalde in het vorige lid, wordt een vertegenwoordiger pgb-zaken alleen geacht de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren, indien deze:

  • a. aanwezig is bij een Bewuste Keuze-gesprek en/of het huisbezoek;

  • b. eerste of tweedegraads bloed-of aanverwant is van de budgethouder, tenzij bijzondere omstandigheden aanleiding geven om het beheer te laten uitvoeren door iemand die tot het sociaal netwerk behoort, of

  • c. door de rechtbank is aangesteld als mentor of curator, en

  • d. wilsbekwaam is;

  • e. niet in de gevangenis zit;

  • f. voor maximaal 3 inwoners budgethouder is;

  • g. maximaal 200 kilometer bij de cliënt vandaan woont (de vertegenwoordiger mag dus ook buiten Nederland wonen);

  • h. de belangen van de cliënt voldoende kan behartigen.

  • 4. Een cliënt, de budgethouder persoonsgebonden budget, krijgt maximaal twee keer de mogelijkheid om een vertegenwoordiger pgb-zaken aan te dragen. Indien cliënt geen geschikte vertegenwoordiger pgb-zaken aandraagt, wijst het college de aanvraag voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden af.

Paragraaf 5.2 Voorwaarden en hoogte pgb voor maatwerk in de vorm van een dienst

Artikel 5.2.1 Onderscheid formele aanbieder en informele aanbieder

  • 1. Van een formele aanbieder is sprake als de ondersteuning wordt verleend door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de eerste of tweede graad en

  • huisgenoten van de budgethouder:

  • a. personen die werkzaam zijn bij en werken in opdracht van een instelling die ten aanzien van de voor het persoonsgebonden budget uit te voeren taken/werkzaamheden, ingeschreven staat in het Handelsregister, met voor het verlenen van hulp zoals bedoeld in de Wmo 2015, relevante Standaard Bedrijfsindeling codes en aangesloten is bij een relevante branche organisatie;

  • b. personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige Zonder Personeel (ZZP). Daarnaast moeten deze ten aanzien van de voor het persoonsgebonden budget uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister, met voor het verlenen van hulp zoals bedoeld in de Wmo 2015, relevante Standaard Bedrijfsindeling codes.

  • 2. Indien een bloed- of aanverwant in de le of 2e graad dan wel een huisgenoot van de budgethouder, of een andere persoon dan beschreven in lid 1 onder a of b van dit artikel, ondersteuning biedt, is sprake van een informele aanbieder.

  • 3. Een cliënt kan noodzakelijke ondersteuning betrekken van een informele aanbieder:

  • a. als het resultaat gelijkwaardig of beter is dan wanneer de ondersteuning wordt uitgevoerd door een gecontracteerde of formele aanbieder en

  • b. dit leidt tot ondersteuning die veilig, doeltreffend, doelmatig en inwonergericht is,

  • c. de informele aanbieder minimaal de leeftijd van 22 jaar heeft bereikt.

Artikel 5.2.2 Nadere voorwaarden pgb voor maatwerk in de vorm van een dienst

  • 1. Het college verstrekt in aanvulling op artikel 5.1.2 van deze verordening geen persoonsgebonden budget voor een dienst:

  • a. in de vorm van vervoer als de cliënt in deze behoefte kan voorzien door gebruik te maken van een vorm van collectief vervoer of een verstrekte individuele vervoersvoorziening;

  • b. in de vorm van “beschermd wonen” als er geen sprake is van gewaarborgde hulp;

  • c. als de ondersteuning die door één en dezelfde persoon wordt geleverd, wat betreft het aantal gewerkte en betaalde uren afwijkt van het Arbeidstijden besluit en als het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is, meer bedraagt dan veertig uur per week. Bij het vaststellen of deze normen worden overschreden, wordt ook betrokken de hoeveelheid ondersteuning die deze persoon, al dan niet via een persoonsgebonden budget, levert aan andere personen of gezinsleden.

  • 2. Behoudens, bij beschermd wonen, kan het beheren van het persoonsgebonden budget door zowel de cliënt als door een vertegenwoordiger pgb-zaken worden uitgevoerd.

  • 3. Een cliënt kan, na schriftelijke toestemming van het college, diens persoonsgebonden budget maximaal 13 weken per kalenderjaar gebruiken voor het inkopen van ondersteuning in het buitenland.

  • 4. Bij verblijf in het buitenland langer dan 6 weken, verlaagt het college het persoonsgebonden budget als de cliënt verblijft in een land waar het kostenpeil lager ligt. Het college berekent de hoogte van het persoonsgebonden budget in het buitenland aan de hand van de formule in artikel 3.7.2 derde lid van het Besluit langdurige zorg.

  • 5. Aanbieders worden gecontracteerd, en daarmee betaald, op basis van gewerkte uren. Bij uitbetaling van het persoonsgebonden budget aan de aanbieder mag geen gebruik worden gemaakt van vaste maandlonen of maandbedragen, tenzij het college hiervoor schriftelijk toestemming verleent.

Artikel 5.2.3 Hoogte van het pgb voor maatwerk in de vorm van een dienst

  • 1. De omvang van het persoonsgebonden budget bedraagt niet meer dan de kosten van de best passende voorziening in natura.

  • 2. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een dienst bedraagt, met uitzondering van beschermd wonen:

  • a. bij levering door een formele aanbieder, 85% van het tarief waarvoor de betreffende ondersteuning op maat door het college bij aanbieders is gecontracteerd, tenzij de passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief via het persoonsgebonden budget kan worden ingekocht.

  • b. bij levering door een informele aanbieder, is gelijk aan 120% van het minimum uurloon (vastgesteld op 1 januari van het betreffende jaar), inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.

Artikel 5.2.4 Hoogte van het pgb voor een hulphond Wmo

  • 1. De hoogte van een persoonsgebonden budget voor een hulphond Wmo, wordt bepaald op basis van het programma van eisen voor de hulphond dat is gebaseerd op het ondersteuningsplan en de laagste kostprijs aan de hand van twee overgelegde offertes en een door het college geaccepteerde offerte.

Artikel 5.2.5 Hoogte van het pgb voor beschermd wonen

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget Beschermd wonen wordt bepaald door de indicatiestelling beschermd wonen. Er geldt een apart tarief voor de indicatiestelling beschermd wonen midden en beschermd wonen hoog.

  • 2. Het tarief is maximaal 90% van het desbetreffende tarief voor zorg in natura minus de zogenaamde Normatieve Huisvestingscomponent (NHC). Met het van toepassing zijnde tarief kan cliënt individuele begeleiding, groepsbegeleiding, dagbesteding en toezicht bekostigen.

Artikel 5.2.6 Indexering en normbedragen voor maatwerk in de vorm van een dienst

  • 1. Als de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomsten daartoe aanleiding geven, kan het college de in deze verordening vastgestelde bedragen aanpassen.

  • 2. Normbedragen en nadere regels voor de verstrekking van het persoonsgebonden budget voor een maatwerk in de vorm van een dienst, legt het college jaarlijks vast in een Financieel besluit.

  • 3. Het tarief voor het persoonsgebonden budget voor een maatwerk in de vorm van een dienst, blijft tijdens de hele toekenningsperiode hetzelfde.

Artikel 5.2.7 Besteding en verantwoording van het pgb voor een dienst

  • 1. De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een persoonsgebonden budget:

  • kosten voor bemiddeling,

  • kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers,

  • kosten voor het voeren van een pgb-administratie,

  • kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een persoonsgebonden budget,

  • kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering,

  • kosten voor wonen, huren, voeding, reiskosten.

  • 2. Het college kan de budgethouder verplichten gebruik te maken van standaard documenten voor

  • het aanleveren van informatie voor het trekkingsrecht via de Sociale Verzekeringsbank.

  • 3. In de beschikking kan het college eisen stellen aan de verantwoording van het persoonsgebonden budget.

  • 4. Indien de werkelijke kosten van de voorziening lager zijn dan het toegekende persoonsgebonden budget, worden de werkelijke kosten uitbetaald door de gemeente.

  • 5. De budgethouder krijgt het geld van het persoonsgebonden budget niet zelf. De gemeente betaalt het persoonsgebonden budget aan de Sociale Verzekeringsbank en deze betaalt de aanbieder.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van, de controle op en de verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget. Aanbieders dienen hiertoe afstemming over, overeenstemming met en verantwoording af te leggen inzake de kwaliteit en kwantiteit van de begeleiding, richting de cliënt of vertegenwoordiger pgb-zaken.

Paragraaf 5.3 Voorwaarden en hoogte pgb voor maatwerk in de vorm van een goed

Artikel 5.3.1 Nadere voorwaarden pgb voor maatwerk in de vorm van een goed

  • 1. Een woningaanpassing moet worden uitgevoerd door een bedrijf met het Bouwgarant keurmerk.

  • 2. Een goed moet worden aangeschaft bij een bedrijf met een ISO 9001 keurmerk of die voldoet aan de kwaliteitseisen vergelijkbaar met de aanbesteding door het college.

  • 3. Een persoonsgebonden budget voor maatwerk in de vorm van een goed wordt uitsluitend voorafgaand aan het aanbrengen of aanschaffen van het goed, verstrekt.

  • 4. Een persoonsgebonden budget voor maatwerk in de vorm van een goed wordt afgegeven voor een periode die rekening houdt met een reële afschrijvingstermijn.

  • 5. In nadere regels legt het college afschrijvingstermijnen vast voor veel voorkomende voorzieningen. Voor niet veel voorkomende aanpassingen of voorzieningen baseert het college die op ervaringen van de aanbieder wat gewoonlijk de afschrijftermijn is en legt deze vast in de beschikking.

Artikel 5.3.2 Hoogte van een pgb voor maatwerk in de vorm van een goed

  • 1. De omvang van het persoonsgebonden budget bedraagt niet meer dan de kosten van de best passende voorziening in natura.

  • 2. In aanvulling op artikel 5.1.2 lid 1 van deze verordening, geldt dat als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, het college de kostprijs daarop baseert. De looptijd is gelijk aan de verkorte termijn waarin het goed, technisch is afgeschreven. Hierbij wordt rekening gehouden met onderhoud en verzekering. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, baseert het college de kostprijs daarop, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering, keuring en reparatie.

  • 3. Het persoonsgebonden budget voor onderhoud en verzekering, keuring en reparatie wordt passend en toereikend geacht en wordt per jaar verstrekt:

  • a. voor de duur van de technische afschrijving, of;

  • b. tot en met het jaar waarin de pgb-houder overlijdt, of;

  • c. totdat de voorziening waarvoor een persoonsgebonden budget is verstrekt, verloren is gegaan en dit de cliënt niet valt aan te rekenen of valt te verhalen op de afgesloten verzekering, of:

  • d. totdat de voorziening waarvoor een persoonsgebonden budget is verstrekt niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de inwoner aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 4. Ten behoeve van het bepalen van de hoogte van het persoonsgebonden budget, baseert het college, indien er geen vergelijkbare maatwerkvoorziening in natura kan worden verstrekt, de hoogte op basis van de geldende goedkoopste adequate offerte. Hiertoe vraagt de cliënt op basis van het door het college opgestelde programma van eisen dat is gebaseerd op het persoonlijk ondersteuningsplan, minimaal twee gespecificeerde offertes aan. Ook kan het college zelf een gelijkwaardige offerte opvragen. Het college accepteert de goedkoopste adequate offerte. Dit betekent dat een te verstrekken voorziening allereerst adequaat dient te zijn. Zijn er twee of meer maatwerkvoorzieningen adequaat, dan kiest het college de goedkoopste maatwerkvoorziening.

Artikel 5.3.3 Indexering en normbedragen voor maatwerk in de vorm van een goed

  • 1. Het college kan in de overeenkomsten die zij met derden sluit ten behoeve van de levering van een goed, regels stellen over de indexering van de prijs voor die voorzieningen.

  • 2. Normbedragen en nadere regels voor de verstrekking van het persoonsgebonden budget voor een maatwerk in de vorm van een goed, worden door het college jaarlijks vastgelegd in een Financieel besluit.

Artikel 5.3.4 Besteding en verantwoording pgb voor maatwerk in de vorm een goed

  • 1. Het college kan de budgethouder verplichten gebruik te maken van standaard documenten voor het aanleveren van informatie.

  • 2. In de beschikking kan het college eisen stellen aan de verantwoording van het persoonsgebonden budget.

  • 3. Het persoonsgebonden budget wordt uitbetaald nadat de budge!houder een verplichting is aangegaan bij een leverancier van de voorziening en na goedkeuring daarvan door het college.

  • 4. Indien de werkelijke kosten van de voorziening lager zijn dan het toegekende persoonsgebonden budget, worden de werkelijke kosten uitbetaald door de gemeente.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van, de controle op en de verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 6 Bijdrage voor het gebruik van voorzieningen

Artikel 6.1 Eigen bijdrage algemene voorzieningen

  • 1. Voor de periode waarin een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning, in gebruik is, kan de cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn:

  • a. Voor de dag- en nachtopvang is een bijdrage verschuldigd van € 5,- per persoon per nacht.

  • 2. Zodra het college een maatwerkvoorziening in een algemene voorziening wil omzetten, zal het college daartoe aan de raad een voorstel ter besluitvorming voorleggen. Dit raadsvoorstel zal voorzien zijn van het volgende:

  • a. wat voor deze voorziening de hoogte van de bijdrage is;

  • b. voor welke groep personen een korting geldt op de bijdrage voor deze voorziening, en

  • c. hoe hoog de korting voor de vastgestelde groep personen is op de bijdrage voor deze voorziening.

Artikel 6.2 Eigen bijdrage maatwerkvoorziening

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2. Er wordt een eigen bijdrage gevraagd voor alle maatwerkvoorzieningen zorg in natura en persoonsgebonden budgetten, behalve voor:

  • a. rolstoelen waaronder ook sportrolstoelen;

  • b. voorzieningen voor kinderen onder 18 jaar, met uitzondering van woningaanpassingen;

  • c. het bezoekbaar maken van de woning volgens artikel 3.8.1. lid 4 van deze verordening, indien de cliënt langdurige, intensieve zorg krijgt op basis van een indicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) vanuit de Wet langdurige zorg;

  • d. financiële tegemoetkomingen.

  • 3. Met uitzondering van beschermd wonen en maatschappelijke opvang, zijn de bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of persoonsgebonden budget, gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde Inwoners tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4.a, vijfde lid, van de wet, hoofdstuk 3 van het UitvoeringsbesbJit Wmo 2015 of het volgende lid geen of een lagere bijdrage is verschuldigd. Bij ministeriële regeling kan het bedrag per bijdrageperiode jaarlijks worden geïndexeerd aan de hand van de consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens.

  • 4. Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van collectief vervoer, ter hoogte van het regulier OV-tarief zoals jaarlijks vastgesteld door het college. Wijzigingen in deze

  • reizigerstarieven concessie busvervoer Almere worden vastgesteld en kenbaar gemaakt door het

  • college in het Financieel besluit.

  • 5. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een inwoner.

  • 6. De totale eigen bijdrage kan nooit meer zijn dan de kostprijs van een maatwerkvoorziening.

Artikel 6.3 Eigen bijdrage beschermd wonen

  • 1. Bij het verblijf in beschermd wonen is de maximale bijdrage verschuldigd, conform hoofdstuk 3 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, artikel 3.11 lid 2.

  • 2. De hoogte hiervan wordt vastgesteld op grond van het inkomen volgens de landelijke normen die hiervoor gelden. De bijdrage wordt berekend en geïnd door het Centraal Administratiekantoor.

Artikel 6.4 Eigen bijdrage Maatschappelijke Opvang

  • 1. Bij verblijf in maatschappelijke opvang is een bijdrage verschuldigd indien een persoon van 18 jaar of ouder langer dan één etmaal gebruik maakt van deze 24-uurs verblijfsvoorzieningen. Inning van deze bijdrage is opgedragen aan de opvanginstellingen.

  • 2. De hoogte van de bijdrage is nooit hoger dan de werkelijke kostprijs of feitelijke woonlasten.

  • 3. Bij verblijf in de maatschappelijke opvang dient een persoon minimaal zak en kleedgeld over te houden plus de nominale premie ziektekosten minus de zorgtoeslag en waar nodig geld voor voeding, volgens artikel 3.20 lid 1 en 2 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen inzake de hoogte en het innen van de eigen bijdrage van de te verstrekken maatschappelijke opvang.

Artikel 6.5 Eigen bijdrage Vrouwenopvang

  • 1. Bij verblijf in vrouwenopvang is een bijdrage verschuldigd indien een persoon van 18 jaar of ouder langer dan één etmaal gebruik maakt van deze 24-uurs verblijfsvoorzieningen. Inning van deze bijdrage is opgedragen aan de opvanginstellingen.

  • 2. De hoogte van de bijdrage is nooit hoger dan de werkelijke kostprijs of feitelijke woonlasten.

  • 3. De eigen bijdrage is een vast bedrag per dag naar leeftijd van de cliënt en aantal kinderen dat mee verblijft in de opvang. Het bedrag dat overblijft, dient minimaal te voldoen aan de som van het de landelijke zak- en kleedgeldnorm, het verschil van de zorgtoeslag en de nominale premie zorgverzekering en gelden voor voeding, volgens artikel 3.20 lid 1 en 2 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Hoofdstuk 7 Inkoop, tarief en kwaliteitseisen

Artikel 7.1 Inkoop van maatwerkvoorzieningen in de vorm van een goed

  • 1. Het college zorgt ervoor dat met de tarieven goederen en aanvullende diensten kunnen worden ingekocht die voldoen aan de kwaliteitseisen. Hierbij sluit het college zoveel als mogelijk aan bij artikel 3.1 van de Wet en de kwaliteits- en deskundigheidseisen die in de desbetreffende branche gelden. De gemeente zorgt er ook voor, dat de tarieven niet zo laag zijn, dat de ondersteuning tijdens de looptijd van het contract gevaar loopt.

  • a. Het college contracteert alleen aanbieders van een maatwerkvoorziening die beschikken over een kwaliteitsmanagementcertificaat op basis van de norm ISO 9001 en het Nationaal Keurmerk Hulpmiddelen dan wel die voldoen aan vergelijkbare kwaliteitsnormen zoals gesteld door de beide keurmerken.

  • b. Het college kan gelijkwaardige kwaliteitsmanagementcertificaten omschrijven in nadere regels.

Artikel 7.2 Inkoop van maatwerkvoorzieningen in de vorm van een dienst

  • 1. Het college zorgt ervoor dat met de tarieven diensten kunnen worden ingekocht die voldoen aan de kwaliteitseisen in dit hoofdstuk. De gemeente zorgt er ook voor, dat de tarieven niet zo laag zijn, dat de ondersteuning tijdens de looptijd van het contract gevaar loopt.

  • 2. Het college zorgt voor een goede prijs-kwaliteitverhouding door:

  • a. Een reële vaste prijs vast te stellen, die geldt voor inschrijving op een aanbesteding en een daaropvolgende overeenkomst met een leverancier.

  • b. Het college houdt bij het vaststellen van tarieven voor diensten rekening met:

  • I. de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • II. de voor de sector toepasselijke cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie en deskundigheid;

  • III. een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • IV. een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, reiskosten, scholing en werkoverleg;

  • V. kosten voor bijscholing van het personeel;

  • VI. andere kosten die het gevolg zijn van verplichtingen voor leveranciers, zoals rapportage- en administratieve verplichtingen;

  • VII. het jaarlijks aanpassen van de (reële) kostprijs in verband met stijging van de kosten.

  • 3. De aanbieder van een maatwerkvoorziening in de vorm van een dienst:

  • a. houdt zich aan de Governance code Zorg;

  • b. voldoet aan de Wet normering topinkomens (WNT);

  • c. voldoet aan de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp;

  • d. betaalt medewerkers volgens een toepasselijke cao en neemt hierbij de geldende wetgeving omtrent arbeidsomstandigheden in acht. Een werknemer kan maximaal een veertigurige werkweek hebben en dient minimaal te worden uitbetaald conform de wet minimum loon.

  • 4. Het college kan de uiteindelijk over een kalenderjaar te betalen vergoeding aan een aanbieder korten met maximaal het bedrag waarmee bezoldigingen en uitgekeerde ontslagvergoedingen aan al dan niet ingehuurde (deeltijd) medewerkers, bestuurders en toezichthouders over dat jaar (naar rato) meer bedragen dan de normen, zoals bedoeld in artikel 2.3 en 2.10, van de Wet normering topinkomens.

  • 5. Het college ziet het op enige wijze onttrekken van bedragen aan de bedrijfsvoering op een voor de branche niet gebruikelijke, niet integere, dan wel niet marktconforme wijze, als schending van de integriteit. Het college accepteert niet dat aanbieders sterk afwijken van de in de branche gangbare bedrijfsresultaten (winsten hoger dan 3 tot 5 % rendement op Wmo-diensten), excessief hoge interne kosten, niet-marktconforme rentes en huren betalen, dividenden voor eigenaren/aandeelhouders en/of andere niet-branche conforme opbrengsten voor directie/bestuurders realiseren. Bij een winstrealisatie hoger dan het door het college vastgestelde percentage dient het meerdere bedrag aantoonbaar terug te vloeien naar de Wmo dienstverlening in Almere.

  • 6. Om toe te zien op het in sobere mate omgaan met middelen uit het sociaal domein, overlegt een aanbieder een afschrift van de meest recente jaarrekening en die uit het voorgaande jaar.

Artikel 7.3 Kwaliteitseisen gecontracteerde aanbieders maatwerkvoorzieningen in de vorm van een goed

  • 1. Het college neemt minimaal de uitvoering van de wettelijke kwaliteitseisen als bedoeld in hoofdstuk 3 van de wet, op in de contracten met de aanbieders.

  • 2. Het college kan de aanbieder onderwerpen aan een screening, bestaande uit:

  • a. het door een aanbieder laten overleggen van schriftelijke bewijsstukken die aantonen dat aanbieder aan de geschiktheidseisen en/of kwaliteitseisen voldoet;

  • b. het doen van onderzoek in open dan wel gesloten bronnen.

  • 3. Het college contracteert alleen aanbieders die beschikken over een kwaliteitsmanagement­ certificaat op basis van de norm ISO 9001, of gelijkwaardig en kan dit omschrijven in nadere regels.

  • 4. Het college draagt er zorg voor dat aanbieders beschikken over kennis van de specifieke cliëntgroep of ondersteuningsvraag. Kennis wordt minimaal aangetoond door specifieke aanvullende opleidingen van de ingeschakelde medewerkers.

  • 5. Het college draagt er zorg voor dat aanbieders beschikken over kwalitatief goede en deskundig ingeschakelde medewerkers, die voldoen aan de voor de functie vereiste deskundigheid, vaardigheden en wettelijke eisen. Dit kan verschillen per geleverde voorziening en/of onderhoud daarvan.

  • 6. De aanbieder:

  • a. legt zijn kwaliteitsborging vast in een toetsbaar uitvoeringsplan vertaald zo mogelijk vertaald naar praktische die passen bij de aard van de levering of het onderhoud daarvan. Op verzoek van de gemeenten overlegt de gecontracteerde aanbieder zijn plan en geeft de aanbieder inzicht in de daadwerkelijke uitvoering;

  • b. houdt rekening met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van cliënten. De aanbieder zorgt ervoor dat binnen de organisatie als vanzelfsprekend wordt omgegaan met verschillen in o.a. seksuele oriëntatie, genderdiversiteit en intersekse-conditie. De samenstelling van het team van medewerkers van de aanbieder past zo goed als mogelijk bij de diversiteit van (de vraag van) cliënten;

  • c. heeft aandacht voor de achtergrond van de cliënt in de breedte en houdt rekening met een mogelijke taalbarrière tussen hulpverleners en de cliënten. De inzet van een tolk zijn voor kosten onder de verantwoordelijkheid van de aanbieder;

  • d. is bij eventuele onderaannemers, er voor verantwoordelijk dat de onderaannemer voldoet aan de kwaliteitseisën die het college aan de ondersteuning stelt en geeft inzicht in de daadwerkelijke uitvoering door de onderaannemer. Dit houdt ook in betaling van een reëel tarief aan onderaannemers.

  • 7. Het college onderzoekt:

  • a. periodiek en steekproefsgewijs de kwaliteit van de door de gecontracteerde aanbieder geboden ondersteuning;

  • b. periodiek de marktconformiteit van het tarief volgens de Algemene Maatregel van Bestuur reële prijs Wmo 2015;

  • c. hoe de cliënten de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning door gecontracteerde aanbieder ervaren evenals de naleving van de klacht- en medezeggenschapsprocedures en publiceert jaarlijks de uitkomsten hiervan.

  • 8. Het college kan nadere regels opstellen ten aanzien van de veiligheid, kwaliteit van goederen en diensten, doeltreffendheid, doelmatigheid en cliëntgerichtheid en de wijze waarop de invulling van de kwaliteitseisen wordt gewogen in toetsingskaders.

Artikel 7.4 Kwaliteitseisen gecontracteerde aanbieders maatwerkvoorzieningen in de vorm van een dienst

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat minimaal de uitvoering van de wettelijke kwaliteitseisen als bedoeld in hoofdstuk 3 van de wet, worden opgenomen in de contracten met de aanbieders.

  • 2. Het college kan de aanbieder onderwerpen aan een screening. Deze kan bestaan uit:

  • a. het door een aanbieder laten overleggen van schriftelijke bewijsstukken die aantonen dat aanbieder aan de geschiktheidseisen en/of kwaliteitseisen voldoet waaronder een Verklaring Omtrent het Gedrag;

  • b. het doen van onderzoek in open dan wel gesloten bronnen;

  • c. het vragen van een Bibob-advies van het Landelijk Bureau Bibob of het zelf uitvoeren van een (pre)Bibob-onderzoek.

  • 3. Het college contracteert alleen aanbieders die beschikken over een kwaliteitsmanagementcertificaat op basis van de norm ISO 9001 of indien van toepassing daarvan afgeleide EN 15224 (ISO voor zorg en welzijn), HKZ, PREZO, NIAZ of 'Kwaliteit Laat Je Zien'. Het college kan gelijkwaardige kwaliteitsmanagementcertificaten omschrijven in nadere regels.

  • 4. Het college draagt er zorg voor dat aanbieders beschikken over kennis van de specifieke cliëntgroep of ondersteuningsvraag. Kennis wordt minimaal aangetoond door lid te zijn van een koepelorganisatie, kenniskring of andere vorm van een netwerkverband én specifieke aanvullende opleidingen van de ingeschakelde medewerkers blijkend uit het opleidingsplan van de aanbieder.

  • 5. Het college draagt er zorg voor dat aanbieders beschikken over kwalitatief goede en deskundig ingeschakelde medewerkers, die voldoen aan de voor de functie vereiste deskundigheid, vaardigheden en wettelijke eisen.

  • a. Aanbieders dienen te beschikken over een relevante zorgopleiding als beschreven in:

  • I. het ervaringscertificaat als beschreven in het Register van het Nationaal Kenniscentrum EVC;

  • II. Hbo en Wo-opleidingen, de onderdelen gedrag en maatschappij, gezondheidszorg, uit het landelijke Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO);

  • III. Mbo-opleidingen, opleidingsdomein 15 Zorg en welzijn en Associate degrees uit het Centraal Register Beroepsopleidingen (Crebo).

  • b. Het college omschrijft in nadere regels de voorgaande eisen en kan nadere eisen stellen waarin de vereiste opleidingen worden omschreven.

  • 6. De aanbieder:

  • a. legt zijn kwaliteitsborging vast in een toetsbaar plan dat past bij de aard van de ondersteuning. Op verzoek van de gemeenten overlegt de gecontracteerde aanbieder zijn plan en geeft de aanbieder inzicht in de daadwerkelijke uitvoering;

  • b. houdt rekening met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van cliënten. De aanbieder zorgt ervoor dat binnen de organisatie als vanzelfsprekend wordt omgegaan met verschillen in o.a. seksuele oriëntatie, genderdiversiteit en intersekse-conditie. De samenstelling van het team van hulpverleners past bij de diversiteit van (de vraag van) cliënten;

  • c. heeft aandacht voor de achtergrond van de cliënt in de breedte en houdt rekening met een mogelijke taalbarrière tussen hulpverleners en de cliënten. De inzet van een tolk is voor kosten en onder de verantwoordelijkheid van de aanbieder;

  • d. is bij eventuele onderaannemers, er voor verantwoordelijk dat de onderaannemer voldoet aan de kwaliteitseisen die het college aan de ondersteuning stelt en heeft en geeft inzicht tot op cliëntniveau, in de daadwerkelijke uitvoering door de onderaannemer. Dit houdt ook in betaling van een reëel tarief aan onderaannemers. Onder een reëel tarief wordt tenminste 80% van het met het college overeengekomen tarief verstaan. Niet-incidentele inzet van Zelfstandigen Zonder Personeel staat gelijk aan de inzet van een onderaannemer.

  • 7. Het college onderzoekt:

  • a. periodiek en steekproefsgewijs de kwaliteifvan de door de gecontracteerde aanbieder geboden ondersteuning;

  • b. periodiek de marktconformiteit van het tarief volgens de Algemene Maatregel van Bestuur reële prijs Wmo 2015;

  • c. hoe de cliënten de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning door gecontracteerde aanbieder ervaren evenals de naleving van de klacht- en medezeggenschapsprocedures en publiceert jaarlijks de uitkomsten hiervan;

  • 8. Ingeschakelde medewerkers kunnen niet zelf ook Wmo-ondersteuning of jeugdhulp. direct of indirect, ontvangen voor de ondersteuningsvraag waarvoor zij ondersteuning verlenen.

  • 9. Het college kan nadere regels opstellen ten aanzien van de veiligheid, kwaliteit van ondersteuning, doeltreffendheid, doelmatigheid en cliëntgerichtheid en de wijze waarop de invulling van de kwaliteitseisen wordt gewogen in toetsingskaders.

Artikel 7.5 Kwaliteitseisen formele aanbieder maatwerkvoorzieningen in de vorm van een dienst

  • 1. De kwaliteit van de met het persoonsgebonden budget ingekochte formele ondersteuning, voldoet minimaal aan de eisen die de gemeente stelt aan de gecontracteerde aanbieders die vergelijkbare ondersteuning leveren, volgens de Nadere regels.

  • 2. lngeschakelde medewerkers kunnen niet zelf ook Wmo-ondersteuning of jeugdhulp, direct of indirect, ontvangen voor de ondersteuningsvraag waarvoor zij ondersteuning verlenen.

Artikel 7.6 Kwaliteitseisen informele aanbieder maatwerkvoorzieningen in de vorm van een dienst

  • 1. De kwaliteit van de met het persoonsgebonden budget ingekochte formele ondersteuning is wat betreft resultaat, gelijkwaardig of beter dan wanneer de ondersteuning wordt uitgevoerd door een formele aanbieder.

  • 2. De ondersteuning dient veilig, doeltreffend, doelmatig en inwonergericht te zijn.

  • 3. De informele aanbieder heeft minimaal de leeftijd van 22 jaar bereikt.

  • 4. Ingeschakelde medewerkers kunnen niet zelf ook Wmo-ondersteuning of jeugdhulp. direct of indirect, ontvangen voor de ondersteuningsvraag waarvoor zij ondersteuning verlenen.

  • 5. Het college kan nadere regels opstellen ten aanzien van de veiligheid, kwaliteit van ondersteuning, doeltreffendheid, doelmatigheid en cliëntgerichtheid en de wijze waarop de invulling van de kwaliteitseisen wordt gewogen in toetsingskaders.

Artikel 7.7 Klachtenregeling en medezeggenschap gecontracteerde aanbieders

  • 1. Het college neemt in de contracten en subsidieafspraken met aanbieders op dat de aanbieders een effectieve en laagdrempelige klachtregeling moeten hebben voor de behandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen van de aanbieder jegens een cliënt.

  • 2. Klachten als bedoeld in het eerste lid moeten door de cliënt zonder financiële bijdrage kunnen worden ingediend.

  • 3. In de contracten en/of subsidie afspraken met aanbieders, legt het college vast dat aanbieders een regeling vaststellen voor medezeggenschap. Deze regeling ziet in ieder geval toe op voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de cliënten van belang zijn.

  • 4. In de contracten en/of subsidie afspraken met aanbieders, legt het college vast op welke wijze de aanbieders de cliënttevredenheid vaststellen.

  • 5. Het college kan besluiten de voorwaarden genoemd in de leden 2, 3 en 4 van dit artikel, niet of anders aan de aanbieder op te leggen, indien deze niet in verhouding staat tot de omvang van de

  • organisa!ie van de aanbieder of de omvang van de opdracht.

  • 6. Het college ziet toe op de naleving van de klachtregelingen en medezeggenschapsregeling van

  • aanbieders en voert jaarlijks een cliëntervaringsonderzoek (CEO Wmo 2015) uit.

Hoofdstuk 8 Betrekken inwoners bij beleidsvoorbereiding

Artikel 8.1 Betrekken van inwoners bij de uitvoering van de wet

  • 1. Het college stelt inwoners, ondersteunde inwoners, Adviesraad Sociaal Domein en inwonersorganisatie(s), bij het Wmo beleid in staat om advies uit te brengen.

  • 2. De Adviesraad Sociaal Domein bestaat uit leden met een breed netwerk in de stad die in staat zijn de belangen van de inwoners, in relatie tot de opdracht in de wet, te behartigen.

  • 3. De inwonerorganisatie(s), bedoeld in het eerste lid:

  • a. wordt of worden door het college betrokken bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen;

  • b. is of zijn bevoegd om het college te voorzien van ongevraagd advies ten aanzien van verordeningen en beleidsvoorstellen;

  • c. is of zijn bevoegd om onderwerpen voor overleg aan te dragen.

  • 4. Het college zorgt dat de inwonerorganisatie{s) tijdig over informatie kunnen beschikken die noodzakelijk is om der adviesrol naar behoren en binnen een redelijke termijn uit te oefenen.

  • 5. Het college kan de Adviesraad Sociaal Domein ondersteunen bij de uitoefening van haar taken.

  • 6. Het college kan nadere regels ter uitwerking van deze verordening opstellen met betrekking tot het functioneren van de Adviesraad Sociaal Domein.

Artikel 8.2 Transformatie Wmo

  • 1. Het college wijst de inwoners op de mogelijkheid initiatieven te ontplooien die het uitvoeren van taken van het college op grond van de wet betreffen, zoals vastgelegd in artikel 2.6.7 van de wet.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen omtrent de in lid 1 beschreven mogelijkheden.

  • 3. Ter uitvoering van lid 1 regelt het college bij de inkoop/subsidie van maatschappelijke ondersteuning dat minimaal eenmaal per jaar inwoners en maatschappelijke initiatieven de mogelijkheid tot intekening op en de uitvoering van de genoemde taken hebben.

Hoofdstuk 9 Handhaving kwaliteit en bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik

Artikel 9.1 Stimuleren rechtmatigheid, doelmatigheid en kwaliteit

  • 1. Het college treft de nodige maatregelen om de kwaliteit, rechtmatigheid van de verstrekte maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten te waarborgen en fraude te voorkomen. Tot deze maatregelen behoren in ieder geval:

  • a. het college zoekt waar mogelijk samenwerking met organisaties die zich ook bezighouden met het tegengaan van oneigenlijk gebruik en fraude op het terrein van de ondersteuning of aanverwante terreinen;

  • b. het college maakt afspraken met aanbieders over de facturatie, resultaatsturing en accountantscontroles, zodat declaraties en uitbetalingen in overeenstemming zijn met de contractuele afspraken, de leveringsopdracht, de prestatieafspraken en de feitelijk geleverde prestaties;

  • c. het college beperkt de looptijd van de indicaties of voert periodiek controles uit bij langlopende indicaties;

  • d. het college voert een grondige toets aan de voorkant uit bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget op:

  • I. de regiemogelijkheden van de cliënt of degene die de cliënt als vertegenwoordiger wenst in te schakelen;

  • II. de kwaliteit van de invulling van het door de cliënt te overleggen uitvoeringsplan en uitvraagformulier Zorgaanbieder Persoonsgebonden budget, mede met het oog op de te bereiken resultaten;

  • e. het college monitort het gebruik van het persoonsgebonden budget en, indien van toepassing, de behaalde resultaten in relatie tot de gestelde doelen;

  • f. het college bezoekt, indien van toepassing, cliënten waarbij door middel van een schouw een feitelijk onderzoek wordt gedaan naar de ervaringen met en de uitvoering van de geboden ondersteuning;

  • g. het college draagt zorg voor een meldpunt waar signalen over oneigenlijk gebruik en fraude kunnen worden gemeld in het kader van uitvoering van de wet;

  • h. het college wijst toezichthouders aan die belast zijn met het uitoefenen van toezicht als bedoeld in artikel 6.1van de wet.

  • 2. Het college is gerechtigd tot het uitvoeren van controles waaronder materiële controle, kwaliteits- en fraudeonderzoek. Controle en onderzoek omvat ook de juiste digitale verwerking en beveiliging van cliënt gegevens, het waarborgen van privacy, de naleving van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).

  • a. Aanbieders zijn verplicht om kosteloos hun medewerking te verlenen aan deze onderzoeken.

  • b. Rapporten van bevindingen van de Wmo-toezichthouder worden niet alleen openbaar gemaakt aan belanghebbenden, maar in beginsel ook actief openbaar gemaakt, zodat derden daarvan kennis kunnen nemen.

  • 3. Het college kan nadere regels ter uitwerking van deze verordening opstellen met betrekking tot de wijze waarop deze onderzoeken vorm worden gegeven en hoe het proces van openbaarmaking rapporten bij toezichtsonderzoek er uitziet.

  • 4. Het college kan, bij een ernstig vermoed van een omstandigheid, zoals bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a van de wet, indien van toepassing de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te, beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het persoonsgebonden budget voor ten hoogste dertien weken.

Artikel 9.2 Melding incidenten, misstanden, calamiteiten, geweld, misbruik alsmede (seksueel-) grensoverschrijdend gedrag

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van incidenten, misstanden, calamiteiten, geweld, misbruik alsmede (seksueel-) grensoverschrijdend gedrag bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden ieder incident, misstand, calamiteit, geweld, misbruik alsmede (seksueel-) grensoverschrijdend gedrag dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening, onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar incidenten, misstanden, calamiteiten, geweld, misbruik alsmede (seksueel-) grensoverschrijdend gedrag en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4. Het college kan bij nadere regels bepalen welke veräere eisen gelden voor het melden van incidenten, misstanden, calamiteiten, geweld, misbruik alsmede (seksueel-) grensoverschrijdend gedrag bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 9.3 Tegengaan oneigenlijk gebruik, onderzoek en terugvordering bij aanbieders van maatwerkvoorzieningen

  • 1. Het college treft de nodige maatregelen om het oneigenlijk gebruik van maatwerkvoorzieninge en persoonsgebonden budgetten te voorkomen en fraude te bestrijden. Tot deze maatregelen behoren in ieder geval:

  • a. het college informeert cliënten of vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorzieningen of persoonsgebonden budget zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

  • b. het college zoekt waar mogelijk samenwerking met organisaties die zich bezighouden met het tegengaan van oneigenlijk gebruik en fraude op het terrein van de ondersteuning of aanverwante terreinen;

  • c. het college verricht zo nodig onderzoek bij aanbieders en deze zijn verplicht om kosteloos hun medewerking te verlenen aan dit toezichtonderzoek.

  • 2. Het college kan bij aanbieders een rechtmatigheids- c.q. fraudeonderzoek op dossierniveau laten uitvoeren door de toezichthouder op grond van artikel 6.2 van de wet, volgens een door het college in nadere regels vast te stellen stappenplan.

Artikel 9.4 Terugvordering

  • 1. Als het college uitvoering geeft aan artikel 2.4.1 van de wet, dan stelt het college de waarde vast van de ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening.

  • 2. Zodra de cliënt de terugvordering heeft voldaan, vraagt het college het Centraal Administratie Kantoor om de eigen bijdrage aan te passen.

  • 3. Als een cliënt komt te overlijden, vervalt de vordering van het college, tenzij de vordering tevens is gericht op een nog in leven zijnde persoon die zijn medewerking heeft verlèend aan het opzettelijk misbruik.

Hoofdstuk 10 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 10.1 Hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in uitzonderlijke gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening als de toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10.2 Overgangsbepalingen

  • 1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Almere 2018 wordt ingetrokken op de datum genoemd in artikel 10.3 van deze verordening.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een verstrekte lopende voorziening, of kan tot uiterlijk 31-12-2022 nog een voorziening in de vorm van een ondersteuningsarrangement verstrekt krijgen, op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Almere 2018, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Almere 2018 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze Verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4. De artikelen in hoofdstuk 8 van deze verordening zijn van toepassing op aanbieders waarmee het college na inwerkingtreding van deze verordening een contract aangaat of verlengt.

  • 5. Een cliënt die voor de inwerkingtreding van deze Verordening in aanmerking kwam voor een persoonsgebonden budget in begeleiding en/of huishoudelijke ondersteuning, én door de inwerkingtreding van deze verordening een lager persoonsgebonden tarief voor deze ondersteuningsvormen ontvangt, komt in aanmerking voor een overbruggingsperiode van 6 maanden om te wennen aan het nieuwe tarief en om in staat gesteld te worden onderhandelingen met de aanbieder te starten over het nieuwe tarief.

Artikel 10.3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

Artikel 10.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Almere 2022.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 22 september 2022.

De griffier, De voorzitter

G.J. Broer, A.T.B. Bijleveld-Schouten