Erfgoedverordening Zoetermeer 2022

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Erfgoedverordening Zoetermeer 2022

Op 12 september 2022 heeft de raad van de gemeente Zoetermeer besloten:

  • 1.

    De Erfgoedverordening Zoetermeer 2022 (bijlagen 1 en 2) vast te stellen, waarin:

    • a.

      verwijzingen naar wet- en regelgeving zijn aangepast.

    • b.

      begripsbepalingen en terminologie, waar nodig, zijn aangepast of aangevuld.

    • c.

      de grondslagen zijn aangepast.

    • d.

      archeologische monumentenzorg van rechtswege onderdeel is van het tijdelijke omgevingsplan.

    • e.

      de stadsbouwmeester is gewijzigd in de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit

  • 2.

    De Erfgoedverordening Zoetermeer 2010 in te trekken (bijlage 4).

  • 3.

    Over dit besluit geen samenspraak (participatie 1 ) toe te passen, omdat het een technische aanpassing betreft vanwege de inwerkingtreding van hogere regelgeving (artikel 2 lid 6 sub a Samenspraakverordening).

De besluitpunten 1 en 2 treden tegelijk met de Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) in werking. Tenzij over dit besluit een inleidend verzoek tot het houden van een referendum wordt gedaan. Het besluitpunt 3 treedt in werking twee weken na de bekendmaking daarvan.

Erfgoedverordening Zoetermeer 2022

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • b.

    gemeentelijk erfgoedregister: een door het college bij te houden en door eenieder raad te plegen gemeentelijk erfgoedregister van krachtens deze verordening aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed en de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan een functie als cultureel erfgoed is toebedeeld.

  • c.

    gemeentelijk beschermd monument: onroerende zaak als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, eerste lid;

  • d.

    Commissie Ruimtelijke Kwaliteit: gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet;

  • e.

    gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 20, eerste lid;

  • f.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer;

  • g.

    omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor een activiteit met betrekking tot een gemeentelijk monument of geen gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

Hoofdstuk 2. Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 2.

[Vervallen]

Artikel 3. De aanwijzing tot gemeentelijk beschermd monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument of archeologisch monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat het college een kerkelijk monument, dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert hij overleg met de eigenaar.

  • 3. De aanwijzing kan geen monument of archeologisch monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Zuid-Holland.

Artikel 4. Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop alle zakelijk gerechtigden van een monument of archeologisch monument - die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet - de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10, 11 en 13 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5. Advies gemeentelijke adviescommissie en beslistermijn aanwijzingsbesluit

  • 1. Het college vraagt over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 3, eerste lid, advies aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

  • 2. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

  • 3. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, maar in ieder geval binnen twintig weken na de adviesaanvraag.

Artikel 6. Bekendmaking aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

Artikel 7. Registratie in het gemeentelijk erfgoedregister

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke monument in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 8. Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede en derde lid, alsmede artikel 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden in het gemeentelijk erfgoedregister aangetekend.

Artikel 9. Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Indien het college de aanwijzing intrekt, is artikel 5 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3.1 van de Erfgoedwet of als het gemeentelijk monument is aangewezen op grond van een monumentenverordening van de provincie Zuid-Holland.

  • 3. De intrekking wordt op in het gemeentelijk erfgoedregister geregistreerd.

Hoofdstuk 3. Instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken

Artikel 10. Instandhoudingbepaling

  • 1. Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

  • 2. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een gemeentelijk monument:

    • a.

      af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

  • 4. Het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een kerkelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, geen omgevingsvergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

  • 5. Het college kan aan een vergunning voorschriften verbinden in het belang van het monument, zoals het verrichten van bouwhistorisch of ander onderzoek.

Artikel 11. De schriftelijke aanvraag

Een schriftelijke aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 10 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in viervoud ingediend.

Artikel 12.

[Vervallen]

Artikel 13. Weigeringsgronden

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

Artikel 14.

[Vervallen]

Hoofdstuk 4. Beschermde monumenten

Artikel 15.

[Vervallen]

Hoofdstuk 5. Instandhouding van archeologische terreinen

Artikel 16.

[Vervallen]

Artikel 17.

[Vervallen]

Artikel 18.

[Vervallen]

Artikel 19.

[Vervallen]

Hoofdstuk 6. Beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezichten

Artikel 20. De aanwijzing tot gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1. Het college kan een stads- of dorpsgezicht aanwijzen als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2. De aanwijzing kan geen stads- of dorpsgezicht betreffen dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van een monumentenverordening van de provincie Zuid-Holland.

Artikel 21. Advies gemeentelijke adviescommissie en beslistermijn aanwijzingsbesluit

  • 1. Het college vraagt over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 20, eerste lid, advies aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

  • 2. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

  • 3. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit maar in ieder geval binnen vierentwintig weken na de adviesaanvraag.

Artikel 22. Registratie in het gemeentelijk erfgoedregister

  • 1. Het college registreert het beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezicht in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de gebiedsaanwijzing van het beschermde stadsgezicht en een beschrijving in woord en beeld van de daarin vervatte cultuurhistorische waarden.

Artikel 23. Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan de aanwijzing al dan niet op verzoek van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 20, tweede lid en artikel 21 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van de artikelen 20 en 21 achterwege.

  • 4. De inhoud en datum van de wijziging wordt in het gemeentelijk erfgoedregister aangetekend.

Artikel 24. Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Het college kan de aanwijzing intrekken.

  • 2. Artikel 21 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.

  • 4. De datum van intrekking wordt in het gemeentelijk erfgoedregister aangetekend.

Artikel 25. Wijziging omgevingsplan en advies Commissie Ruimtelijke Kwaliteit

  • 1. De gemeenteraad wijzigt, ter bescherming van een op grond van een artikel 20, eerste lid aangewezen gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht het omgevingsplan, als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet.

  • 2. Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht wordt door het college bepaald in hoeverre het tijdelijk omgevingsplan als beschermend in de zin van het eerste lid kan worden aangemerkt.

  • 3. Alvorens het college de gemeenteraad ter zake een voorstel doet, wordt deCommissie Ruimtelijke Kwaliteit om advies gevraagd.

Hoofdstuk 7. Overige bepalingen

Artikel 26.

[Vervallen]

Artikel 27. Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met artikel 10, eerste of derde lid, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 28. Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de met opsporing c.q. toezicht belaste personen.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 29. Intrekken oude regeling

De Erfgoedverordening Zoetermeer 2010 wordt ingetrokken per datum inwerkingtreding Erfgoedverordening Zoetermeer 2022.

Artikel 30. Overgangsrecht

  • 1. De op grond van de Monumentenverordening 2001 en Erfgoedverordening Zoetermeer 2010 aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, gemeentelijke stads- of dorpsgezichten en gemeentelijke archeologische monumenten worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Aanvragen en bezwaren die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van de Erfgoedverordening Zoetermeer 2022 worden afgehandeld met inachtneming van de Erfgoedverordening Zoetermeer 2010.

Artikel 31. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt tegelijk met de Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) in werking.

Artikel 32. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Erfgoedverordening Zoetermeer 2022.

Ondertekening

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 12 september 2022,

de griffier,

drs. R. Blokland MCM

de voorzitter,

drs. M.J. Bezuijen

Toelichting

A. Algemene toelichting

Inleiding

Het gemeentelijk erfgoedbeleid verandert. Vooral de bundelingen van wetgeving in één Erfgoedwet en de invoering van de Omgevingswet (hierna: Ow) stimuleren zowel een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid als de erkenning dat erfgoed een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving. Door de invoering van deze twee wetten is het bereik van de gemeentelijke Erfgoedverordening in vergelijking met de vorige verordening smaller: belangrijke fysieke onderwerpen zoals de aanwijzing of bescherming van stads- of dorpsgezichten of archeologische waarden en verwachtingen worden steeds minder geregeld via een verordening en meer via het bestemmingsplan en straks, onder de Ow, het omgevingsplan. Per saldo leidt een en ander tot een vereenvoudigde Erfgoedverordening.

De Erfgoedverordening is vernieuwd vanwege de invoering van de nieuwe Erfgoedwet, per 1 juli 2016. De Erfgoedwet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving op termijn geregeld via de Ow. De Erfgoedwet anticipeert op de invoering van de Ow door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Ow. Daarom is deze verordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988.

In de Ow wordt materieel gezien het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één-op-één overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, die samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en de achterliggende vereenvoudigingsgedachte. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van gemeentelijke beschermde stads- of dorpsgezichten en in dat kader het opstellen van beschermende bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen gaan over naar de Ow.

Reikwijdte

De Erfgoedwet integreert vanaf juli 2016 de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen 2013, de Wet verzelfstandiging museale diensten, de Monumentenwet 1988, de Wet tot behoud van cultuurbezit, de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen en de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied. Met de inwerkingtreding van de Ow vervalt daaruit het onderdeel Monumentenwet 1988, dat overgaat naar de Ow.

Deze verordening ziet in beginsel niet meer op archeologie. Archeologische waarden moesten ook voor de Ow worden geborgd via het ruimtelijke spoor (lees: de bestemmingsplannen en de afwijkvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo)) op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht.

Wettelijke grondslag

De grondslag voor deze verordening bestaat uit artikel 3.16 van de Erfgoedwet en artikel 38 van de Monumentenwet 1988. Na inwerkingtreding van de Ow zal in de Erfgoedwet (artikel 3.16, vierde lid,) zijn opgenomen dat deze verordening geen regels bevat over de fysieke leefomgeving als bedoeld in artikel 2.4 van de Ow. Dit geldt met een geplande overgangstermijn tot en met 2029.

B. Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1 van deze verordening bevat daarom de begrippen ‘gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht’, ‘gemeentelijk monument’ en ‘omgevingsvergunning’ waarvan de definitie moet worden omschreven of die kortheidshalve zijn gegeven en die niet reeds (in deze vorm) in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven.

De voor deze verordening relevante begrippen uit de Erfgoedwet zijn:

  • -

    archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;

  • -

    archeologische vondst: overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument;

  • -

    beschermd cultuurgoed: cultuurgoed dat:

    • a.

      als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3.7, eerste lid, van de Erfgoedwet;

    • b.

      voorkomt in een opsomming als bedoeld in artikel 3.7, derde lid, van de Erfgoedwet; of

    • c.

      in geval van de aanwijzing van een beschermde verzameling op grond van artikel 3.8, eerste lid, van de Erfgoedwet zolang nog geen opsomming voor die verzameling is vastgesteld, redelijkerwijs onder de algemene omschrijving van die beschermde verzameling valt;

  • -

    cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;

  • -

    kerkelijk monument: monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;

  • -

    monument: onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • -

    normaal onderhoud: noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde;

  • -

    rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;

  • -

    rijksmonumentenregister: register als bedoeld in artikel 3.3, van de Erfgoedwet;

Hoofdstuk 2. Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 2 van de Erfgoedverordening Zoetermeer 2010 over het gebruik van het monument, keert niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.

Artikel 3. De aanwijzing tot gemeentelijk monument

Lid 1

Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.

Het college heeft beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als gemeentelijk beschermd monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht.

Lid 2

Dit lid is nodig ondanks het bepaalde in artikel 4:8 Awb dat belanghebbenden zienswijzen naar voren kunnen brengen. Overleg is immers meer dan het naar voren kunnen brengen van zienswijzen.

Artikel 4. Voorbescherming

Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijke monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra burgemeester en wethouders het voornemen tot aanwijzing hebben bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden. De voorbescherming voor gemeentelijk monumenten is gebaseerd op artikel 1 van de Wkpb en vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeide uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Ow blijft gelden voor rijksmonumenten).

De bescherming van hoofdstuk 3 geldt vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan een voornemen tot aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.

De voorbescherming van rijksmonumenten loopt onder de Ow via de definities ‘voorbeschermd rijksmonument’ en ‘rijksmonumentenactiviteit’ en de vergunningplicht in artikel 5.1, eerste lid, onder b, van de Ow. Een rijksmonumentenactiviteit is vergunningsplichtig en betreft gelet op de definitie ook voorbeschermde rijksmonumenten. In de definitie van ‘voorbeschermd rijksmonument’ staat wat eronder wordt verstaan (hetzelfde als tot inwerkingtreding van de Omgevingswet).

Artikel 5. Advies gemeentelijke adviescommissie en beslistermijn aanwijzingsbesluit

Op grond van artikel 17.9 Ow zal een gemeentelijke adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Ow) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij (onder de Ow) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Ow maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze adviescommissie mogelijk. De gemeentelijke adviescommissie is geregeld in de Verordening op de gemeentelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, Zoetermeer 2022.

In deze Verordening op de gemeentelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, Zoetermeer 2022 zijn ook de adviesverplichting en de adviestermijnen geregeld (in artikel 2 lid 2 en artikel 6). In lid 1 van artikel 5 van deze erfgoedverordening is dan ook alleen het moment geregeld waarop in het proces advies wordt gevraagd. Namelijk over het voornemen om een monument of archeologisch monument aan te wijzen.

Het bepaalde in lid 3 heeft tot gevolg dat, wanneer de commissie niet tijdig adviseert, het college de volgende keuze kan maken: zonder advies een beslissing nemen, of besluiten om een (te laat uitgebracht advies als bedoeld in het eerste lid) toch in hun overwegingen te betrekken.

Artikel 6. Bekendmaking aanwijzingsbesluit

Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door burgemeester en wethouders is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wkpb. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.

Artikel 7. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken Wkpb.

Artikel 8. Wijziging van de aanwijzing

Op grond van dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten te wijzigen (lid 1). Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure als voor de aanwijzing zelf (lid 2), tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is (lid 3). Wijzigingen van de aanwijzing worden doorgevoerd in het gemeentelijk erfgoedregister (lid 4).

Artikel 9. Intrekken van de aanwijzing

Dit artikel geeft de mogelijkheid om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten in te trekken (lid 1). Voor intrekking van de aanwijzing is het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit nodig. Monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst waarvan de aanwijzing is ingetrokken (omdat ze zijn gesloopt of anderszins volledig teloor is gegaan), worden door het college uit het erfgoedregister gehaald.

Het kan zinvol zijn om voor een gebouw, waarvoor een aanvraag tot intrekking van de aanwijzing loopt een (uitvoerige) documentatie te eisen. Enerzijds kan deze voor een goede afweging van de aanvraag dienen, anderzijds wordt het gebouw voorafgaand aan de sloop voor de lokale geschiedenis gedocumenteerd.

Hoofdstuk 3. Instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken

Artikel 10. Instandhoudingbepaling

Lid 1

Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

Het verbod op beschadigen en vernielen van rijksmonumenten en voorbeschermde rijksmonumenten wordt onder de Ow geregeld in artikel 13.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal).

Lid 2

Dit artikel is oorspronkelijk gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en vanwege het overgangsrecht tot en met 2029 inhoudelijk gelijk gebleven.

Lid 3

In lid 3 van artikel 10 wordt de mogelijkheid geschapen voor het college om nadere regels te stellen die in de plaats kunnen worden gesteld van het verbod uit het eerste lid en de vergunningplicht uit het tweede lid.

Het college blijft hiervoor het bevoegde gezag. Het zal hierbij over het algemeen gaan om wijzigingen aan gemeentelijke monumenten die niet van ingrijpende aard zijn. Voornamelijk het reguliere onderhoud kan in vastomlijnde regels worden opgenomen, zodat burgers niet voor relatief eenvoudige wijzigingen (bijvoorbeeld met betrekking tot kleurstelling of het gebruik van identieke materialen) worden geconfronteerd met een vergunningprocedure. In deze nadere regels kunnen dan expliciet die situaties worden benoemd waarin de burger geen vergunning hoeft aan te vragen. Indien echter duidelijk is wat het toetsingskader is voor grote (niet-reguliere) wijzigingen aan een monument, kan ook dit toetsingskader in algemene regels worden opgenomen, zodat burgers nog minder met administratieve lasten worden geconfronteerd.

In de nadere regels (uitvoeringsrichtlijnen of programma´s van eisen) kunnen de uitgangspunten, functionele toetsen en aanwijzingen in het kader van de monumentenzorg worden opgenomen. Hierbij dient de bouwkundige en monumentale kwaliteit (behoudtechnische optiek) voorop te staan.

Voorts staat het voeren van (voor)overleg centraal bij dit artikel, zodat maatwerk kan worden geleverd. Praktisch gezien gaat een medewerker monumentenzorg van de gemeente, op locatie en gezamenlijk met de initiatiefnemer, onderzoeken welke aanpassingen mogelijk zijn aan de hand van de algemene regels, zodat de monumentale waarde van het object niet of zo min mogelijk wordt aangetast.

Lid 4

In de belangenafweging die moet worden gemaakt, ligt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. In het vierde lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo. Dit geldt ook deels voor artikel 16.58 van de Ow, maar er is geen gebruik gemaakt van het eerste lid van dit artikel waarin wordt gesproken over “overleg” en niet over “overeenstemming”, omdat dit de kerkelijke eigenaar minder rechten geeft.

Lid 5

Bouwhistorisch onderzoek geeft inzicht in de bouwgeschiedenis van een gebouw. In de Monumentenwet 1988 of Erfgoedwet is geen bepaling opgenomen over bouwhistorisch onderzoek. Het laten verrichten van bouwhistorisch onderzoek behoort daarmee tot de beleidsvrijheid van de gemeente. Historisch onderzoek is als onderbouwing voor besluitvorming over de mogelijkheden en onmogelijkheden tot restauratie van een pand, van grote waarde gebleken. Dat geldt eveneens voor de documentatiewaarde van dit type onderzoek. Op grond van de informatie uit historisch onderzoek is het mogelijk een bewuste afweging te maken over consequenties van ingrepen.

Artikel 13. Weigeringsgronden

In dit artikel ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt, tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument.

Hoofdstuk 4. Beschermde monumenten en Hoofdstuk 5. Instandhouding van archeologische terreinen

Alle artikelen in deze twee hoofdstukken zijn vervallen.

Hoofdstuk 6. Beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezichten

Artikelen 20, 21 en 22.

Deze artikelen geven de mogelijkheid aan het college om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen, die vervolgens krachtens het omgevingsplan moeten worden beschermd. De aanwijzing kan zo een goed instrument zijn om de algehele cultuurhistorische waarde van dat gebied te beschermen.

Het voorgaande is niet van toepassing op een stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding ‘rijksbeschermd’ heeft op grond van artikel 2.34, vierde lid, van de Ow, of de functie-aanduiding ‘provinciaal beschermd’ heeft op grond van artikel 2.33, eerste lid, van de Ow.

Wat de procedure betreft is aansluiting gezocht bij de aanwijzing en registratie van beschermde monumenten.

Artikelen 23 en 24.

Ook bij de wijziging en intrekking van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht is aansluiting gezocht bij de procedure voor beschermde gemeentelijke monumenten.

Artikel 25. Wijziging omgevingsplan en advies Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

Op grond van dit artikel is de gemeenteraad verplicht het omgevingsplan te wijzigen ter bescherming van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht. Deze (gedetailleerde) wijziging van het omgevingsplan moet de basis bieden voor het beschermen van de structuurbepalende delen van het betreffende gebied. Deze structuurbepalende delen worden benoemd in de beschrijving van het beschermd stadsgezicht. Op basis hiervan kunnen bij bijvoorbeeld (ver)bouwplannen of graafwerkaamheden nadere eisen worden gesteld.

Hoofdstuk 7. Overige bepalingen

Artikel 27. Strafbepaling

De strafbaarstelling geldt in aanvulling op de Ow en de Wet economische delicten (hierna: Wed). Het handelen zonder vergunning zoals vereist op grond van de artikelen 10 is strafbaar gesteld in de Wed (artikel 1a, onderdeel 2, na inwerkingtreding Ow). Voor inwerkingtreding van de Ow was dit ook strafbaar op grond van de Wed, onder verwijzing naar artikel 2.2 van de Wabo.

Art 154, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de maximale boete die de gemeenteraad op overtreding van verordeningen kan stellen een geldboete van de tweede categorie is.

Artikel 27 verwijst naar artikel 10. Artikel 10 eerste lid bevat de instandhoudingsverplichting van een gemeentelijk monument, zolang deze regel of verplichting nog niet in het omgevingsplan is opgenomen. Als wordt gehandeld in strijd met de instandhoudingsverplichting, geldt deze strafbaarstelling en kan een boete worden opgelegd. Artikel 10, derde lid, geeft het college de mogelijkheid om nadere regels te stellen in het belang van de monumentenzorg met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Als die nadere regels worden overtreden, geldt deze strafbaarstelling en kan een boete worden opgelegd.

Artikel 28. Toezichthouders

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend.

Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen). Uit artikel 5.13 van de Wabo volgt dat de ambtenaren die op grond van artikel 28, eerste lid, belast zijn met het toezicht op de naleving ter zake van het bepaalde bij of krachtens de Wabo, voor zover het betreft activiteiten als bedoeld in artikel 2.2, daarnaast ook bevoegd zijn, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner. Dit laatste wordt in artikel 18.7 van de Ow geregeld.


Noot
1

Omdat in de Samenspraakverordening de term samenspraak wordt gebruikt, is in het dictum van het besluit deze term opgenomen.