Regeling vervallen per 31-12-2023

Beleidsregels uitritten en uitwegen

Geldend van 20-09-2022 t/m 30-12-2023

Intitulé

Beleidsregels uitritten en uitwegen

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten grondslag aan dit beleidskader ligt de wens om nadere toetsingscriteria te hebben voor het beoordelen van een melding voor een uitweg. De regeling in afdeling 1 van hoofdstuk 5 van de Verordening fysieke leefomgeving van de gemeente Bergen (verder te noemen: ‘VFL’) is te algemeen. Om de meldingen eenduidig te kunnen beoordelen zijn criteria opgesteld voor de verschillende weigeringsgronden. Met de beleidsregels is voor burgers en gemeente duidelijk of een melding geaccepteerd of geweigerd wordt. Dit bevordert de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid.

Vanuit het verleden is onderscheid gemaakt tussen uitwegen in het buitengebied en in de bebouwde kom. In dit beleidskader wordt dit onderscheid losgelaten. Ook in het buitengebied kunnen verkeersonveilige situaties ontstaan, is er sprake van openbare wegen en is het belangrijk dat er criteria zijn waarop kan worden aangesloten. Daarnaast zijn er ook steeds meer woonbestemmingen in het buitengebied en worden (bedrijfs)voertuigen steeds groter, wat ook andere eisen met zich meebrengt.

Er is behoefte aan een nadere uitwerking en toelichting van de regels zoals opgenomen in de VFL. In het belang van het waarborgen van de openbare veiligheid, bruikbaarheid van de weg, veilig en doelmatig gebruik van de weg, uiterlijk aanzien van de omgeving en de groenvoorziening in de gemeente, zijn regels over het aanleggen van een uitweg in bijgevoegd beleidskader vastgelegd. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om het meldingsformulier aan te passen en een aantal onduidelijkheden op te lossen.

Dit beleidskader is opgesteld voor de situaties voor het aanbrengen of veranderen van een uitweg op gemeentegrond en wegen die in beheer zijn bij de gemeente Bergen. Onder uitwegen worden in deze beleidsnotitie tevens ‘uitritten’, ‘opritten’ en ‘inritten’ verstaan.

1.2 Wettelijke grondslag

Op grond van artikel 14, lid 3, van de Wegenwet moet de eigenaar van een weg “de uitvoering van alle werken vereist voor aansluiting van … uitwegen” dulden. Om de bruikbaarheid van de weg te waarborgen, is het toegestaan een vergunning te eisen en via voorschriften de gronden, waarop de gemeente een vergunning al dan niet toekent, te regelen.

De gemeente Bergen heeft in 2008 ervoor gekozen om niet te werken met vergunningaanvragen, maar met meldingen. De regeling hiervoor is opgenomen in artikel 5:1 van de VFL. In de VFL is o.a. opgenomen dat voor het aanleggen en veranderen van een uitweg een melding nodig is. De uitweg kan worden aangelegd indien het college van burgemeester en wethouders niet binnen zes weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden. Tevens kent de VFL een viertal weigeringsgronden op basis waarvan een melding kan worden geweigerd.

1.3 Aanleg en kostenverhaal

De gemeente heeft als beleid dat bij het uitvoeren van een uitweg binnen en buitende de bebouwde kom het werk uitgevoerd dient te worden door de gemeente of door een door de gemeente aangewezen aannemer. De kosten hiervoor worden doorberekend aan de aanvrager. De aanlegkosten (manuren en materiaal) zijn mede afhankelijk van de breedte van een inrit. Bij het aanleggen van een uitweg buiten de bebouwde kom mag het werk eventueel in overleg met de gemeente in eigen beheer worden uitgevoerd. Er is hierbij sprake van maatwerk. Hieraan worden door de gemeente voorwaarden verbonden.

De kosten van het werk zijn volledig voor de melder. Dit geldt tevens voor alle kosten die met de aanleg samenhangen, bijvoorbeeld het aanpassen van groenvakken of kabels en leidingen of het verplaatsen van straatmeubilair of lichtmasten.

Voor het doen van een melding wordt geen leges in rekening gebracht.

1.3.1 Procedurestappen

Na de ontvangst van een melding wordt beoordeeld of hieraan medewerking kan worden verleend. Indien de gemeente instemt met de melding, vraagt de gemeente een offerte aan bij een externe partij voor de aanleg van de uitrit. Deze wordt vervolgens voor akkoord / ondertekening voorgelegd aan de aanvrager. Indien akkoord geeft de gemeente opdracht voor aanleg van de uitweg.

2 Niet-openbare uitwegen

2.1 Inleiding

Er is onderscheid te maken tussen openbare en niet-openbare uitwegen. Dit beleid ziet toe op de niet-openbare uitwegen. Openbare uitritten hebben betrekking op in-/uitritconstructies op kruispunten van wegen, waarbij een weg van lagere orde aansluit op een andere weg van hogere orde. Denk bijvoorbeeld aan de aansluiting van een 30 km/uur weg of –zone op een 50 km/uur weg of de aansluiting van een openbaar parkeerterrein op de openbare weg.

De uitwegbepalingen in de VFL zien toe op de aanleg van niet-openbare uitwegen. Hiervoor moet een melding worden ingediend bij de gemeente.

2.1.1 Definitie niet-openbare uitwegen

Onder niet-openbare uitwegen worden verstaan:

Aansluitingen van een privéterrein op een voor het openbaar verkeer openstaande weg door middel van een in-/uitritconstructie. Voorbeelden van privéterreinen zijn:

  • particulier erf (woning);

  • bedrijfsterrein;

  • privé parkeerplaatsen (zoals garageboxen);

  • agrarische percelen;

  • parkeerterrein.

2.1.2 Definitie openbare parkeerplaats

Onder een openbare parkeerplaats wordt verstaan:

Een in openbaar gebied voor een ieder (feitelijk) toegankelijke parkeerplaats. Deze hoeft niet speciaal door middel van markeringen op het wegdek te zijn aangegeven. Een plaats buiten een gemarkeerde parkeerplaats, die zich op een rijbaan van de weg bevindt waar het niet verboden is om te parkeren, is ook als een openbare parkeerplaats te beschouwen.

2.2 Uitweg verboden

In de VFL zijn vier redenen benoemd waardoor het maken of veranderen van de uitweg kan worden verboden:

  • 1.

    indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

  • 2.

    indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

  • 3.

    indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

  • 4.

    indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats.

Aangezien de weigeringsgronden in de VFL zeer algemeen zijn geformuleerd wordt in onderstaande beleidsregels uitgelegd, op welke wijze deze weigeringsgronden worden toegepast. Voldoet een aanvraag niet aan deze beleidsregels, dan wordt de melding in beginsel geweigerd. Een uitweg moet aan bepaalde richtlijnen voldoen. In bijzondere gevallen kan gemotiveerd worden afgeweken van het beleid. Hiervoor dient het college een besluit te nemen.

Het kan zijn dat de aanleg van een uitweg in strijd is met het bestemmingsplan. Dit kan een weigeringsgrond zijn voor de aanleg van een uitweg doordat er bijvoorbeeld een aanlegvergunning nodig is.

2.3 Toetsingscriteria artikel 5:2 VFL

2.3.1 Indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht

De aanleg van een uitweg kan de veiligheid van het verkeer op de weg nadelig beïnvloeden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer het verkeer geremd wordt, de doorstroming, de parkeermogelijkheden of de vrije ruimte beperkt wordt. Om de veiligheid van de weg te waarborgen worden de volgende criteria aangehouden.

  • 1.

    Per woning is één uitweg toegestaan waarbij de beschikbare diepte op particulier terrein minimaal 5,00 meter dient te zijn. Dit omdat het op particulier terrein geparkeerde voertuig niet mag uitsteken op openbaar terrein en daardoor het verkeer (voetgangers, fietsers en gemotoriseerd verkeer) hindert of in gevaar brengt.

  • 2.

    De gemeente hanteert een standaardbreedte van maximaal 4,00 meter voor een uitrit bij woningen. Bij een dubbele uitrit bedraagt de standaardbreedte maximaal 7 meter. Van een dubbele uitrit is sprake als bewoners een uitrit delen (bijvoorbeeld bij een twee-onder-een-kap woning. Een uitrit verschaft toegang tot de zijtuin naast een woning. Daarbij dient de breedte van de oprit minimaal 3 meter te zijn. Een uitrit voor de voorgevel is niet toegestaan tenzij anders geregeld in het geldende bestemmingsplan.

  • 3.

    De gemeente hanteert een standaardbreedte van maximaal 8 meter voor uitwegen bij bedrijven met grote voertuigen. Het agrarisch materieel is de afgelopen jaren dusdanig breed geworden dat een smallere uitrit onvoldoende is. Voor vrachtverkeer geldt verder dat vanwege de lengte en de grote draaicirkel een smalle uitweg onwenselijk is.

  • 4.

    Bij bedrijven met een bedrijfsbestemming is één uitweg toegestaan. Bij grote bedrijfspercelen kunnen echter meerdere uitwegen toegestaan worden. Er kan gemiddeld een 8 meter brede uitweg toegestaan worden per 50 meter frontbreedte van het bedrijfsperceel. De onderlinge afstand tussen de diverse uitwegen van gemiddeld 8 meter breed bedraagt tenminste 50 meter. Voldoende afstand tussen uitwegen bevordert de verkeersveiligheid.

  • 5.

    Uitwegen moeten verder dan 5,00 meter van bijzondere gevaarpunten, zoals bochten van wegen, oversteekplaatsen of kruisingen, afliggen.

  • 6.

    Er worden geen uitritten aangelegd bij een verkeersdrempel, wegversmalling, kruispuntplateau of een parkeerplaats (zie ook onder 5).

  • 7.

    Het zicht vanaf de perceelsgrens op het verkeer (voetgangers, fietsers en gemotoriseerd verkeer) op de openbare weg maar ook vanaf de openbare weg moet zodanig zijn dat men de uitweg veilig kan gebruiken. Bij twijfel controleert de gemeente de zichtbaarheid. Denk bijvoorbeeld aan een onoverzichtelijke bocht, een bomenrij, hoge struiken of andere zicht belemmerende objecten.

  • 8.

    Ter plaatse van een bushalte is een uitweg niet toegestaan.

  • 9.

    Indien de uitweg aangelegd moet worden over een watergang of sloot waarop Keur van toepassing is dient een vergunning / toestemming van het waterschap te worden verkregen. De doorstroming van water mag niet belemmerd worden.

2.3.2 Indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats

De aanleg van een uitweg mag niet ten koste gaan van aanwezige openbare parkeerplaatsen. Het vervallen van een parkeerplaats in de openbare ruimte gaat namelijk ten koste van het dubbelgebruik en bezoekers parkeren, waardoor de parkeerdruk in de omgeving vergroot wordt. Desondanks zijn er situaties denkbaar waarbij het noodzakelijk is om een uitweg te realiseren. Via onderstaande regeling wordt het mogelijk gemaakt om maatwerk te kunnen verlenen bij uitzonderlijke situaties.

Algemeen principe is in elk geval dat bij het aanleggen van uitwegen voldoende ruimte moet overblijven voor het volgens de Crow-norm of in bestemmingsplan vastgelegde benodigde aantal parkeerplaatsen. Voor parkeerplaatsen bij winkels en bedrijven worden andere normen gehanteerd dan bij woningen.

  • 1.

    Indien de noodzaak voor het verdwijnen van een openbare parkeerplaats kan worden onderbouwd, is het mogelijk om maximaal één openbare parkeerplaats te laten vervallen.

  • 2.

    Indien een openbare parkeerplaats vervalt, dient de aanvrager dit op te vangen, door zijn/haar eigen voertuig op eigen particulier terrein te parkeren.

  • 3.

    Als door de aanleg van de uitweg de parkeerdruk in het gebied / straat te hoog wordt, wordt de melding geweigerd.

  • 4.

    Indien op eigen terrein voldoende ruimte is voor het creëren van parkeergelegenheid zonder dat dit direct grenst aan de openbare ruimte, dient dit op het eigen terrein gerealiseerd te worden.

2.3.3 Indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast

De gemeentelijke groenvoorzieningen hebben vaak een afschermende functie en een hoge belevingswaarde. Het doorsnijden van gemeentelijke groenstroken wordt ongewenst geacht. Door versnippering van aaneensluitende plantsoenstroken wordt de afschermende functie teniet gedaan en de belevingswaarde van het groen verminderd. Voorts wordt de mogelijkheid tot een adequaat beheer van het groen beperkt. Per situatie wordt een afweging gemaakt. Om de bescherming van de groenvoorziening in de gemeente te waarborgen worden de volgende criteria aangehouden.

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een uitweg wordt ingediend waarbij een openbare groenvoorziening wordt doorsneden en er een alternatief voor de uitweg beschikbaar is wordt de melding geweigerd.

  • 2.

    Bij openbaar groen dat onderdeel is van een groenstructuur of een speelvoorziening weegt een aantasting van dit groen extra zwaar. Deze groenvoorziening mag niet doorsneden worden door een uitweg.

  • 3.

    Waardevolle of beeld- of structuurbepalende groenvoorzieningen, met name bomen, worden niet verwijderd voor een uitweg. Een uitweg dient op minimaal 5,00 meter van de zijkant van de stam van een waardevolle boom te blijven. Voor meer informatie over waardevolle of beeld- of structuurbepalende groenvoorzieningen, zie de kaartbijlagen bij het Landschapsplan van de gemeente Bergen en het bestemmingsplan Buitengebied.

  • 4.

    Het zicht vanaf en op een uitweg moet voldoende zijn. Indien groenvoorzieningen het zicht belemmeren, kan het nodig zijn om te snoeien of de groenvoorzieningen te verwijderen. Voor het verwijderen van gemeentelijke groenvoorzieningen is instemming van de gemeente nodig.

  • 5.

    Als voor de aanleg van een uitweg een boom verwijderd moet worden, zal op basis van de VFL een omgevingsvergunning moeten worden aangevraagd. De aanleg van de uitweg kan niet worden uitgevoerd als de aanvrager niet in het bezit is van de vereiste omgevingsvergunning onderdeel kap.

  • 6.

    Als er een nieuwe uitweg wordt aangelegd ter vervanging van een oude uitweg (maar op een andere plaats), dient de oude uitweg te worden verwijderd, waarna de weg en het openbaar groen ter plaatse van de opgeheven uitweg in de oorspronkelijke staat wordt hersteld.

2.3.4 Aanleg tweede uitweg

Een uitweg zal altijd invloed hebben op de verkeersveiligheid en het aanzien van de weg. Des te meer uitwegen op een weg uitkomen, des te meer de verkeersveiligheid daar onder lijdt. Iedere uitweg geeft een mogelijk conflictpunt tussen 2 verkeersstromen. Daarom wordt er een maximaal aantal uitwegen per woon- of bedrijfsperceel gehanteerd.

Het is verboden om een tweede uitweg aan te leggen indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats. Ook hiervoor geldt dat er soms sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Voor die situaties willen wij maatwerk kunnen verlenen. Daarom het volgende: er kan slechts medewerking worden verleend aan een tweede uitweg indien de noodzaak van een tweede uitweg onomstotelijk wordt aangetoond gelet op de bruikbaarheid van het perceel, en niet op onaanvaardbare wijze ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

2.4 Inrichtingseisen

Bij niet-openbare uitwegen waarbij de bestemming niet zichtbaar of herkenbaar is, dient de uitritconstructie duidelijk herkenbaar te zijn. Om de herkenbaarheid en uniformiteit van een niet-openbare uitweg te waarborgen, is het belangrijk om ook bij uitwegen met een duidelijk zichtbare bestemming de uitritconstructie zo veel mogelijk volgens de algemene inrichtingseisen aan te leggen. Voor de uniforme inrichting van de uitwegen worden de CROW publicaties 68 “Uitritten” en 228 “Uitritten en uitritconstructies” als basis gebruikt.

2.5 Aanleg en materiaalgebruik

Op grond van de Wegenwet is het de gemeente toegestaan aanvullende regels en beleid te stellen om de bruikbaarheid van de weg te waarborgen. Bij het uitvoeren van een uitweg binnen de bebouwde kom dient het werk te worden uitgevoerd door de gemeente of door een door de gemeente aangewezen aannemer. De kosten van het werk zijn volledig voor de melder. Bij het aanleggen van een uitweg buiten de bebouwde kom mag het werk eventueel in overleg met de gemeente in eigen beheer worden uitgevoerd. Maatwerk is het uitgangspunt. In verband met kabels en leidingen is het gewenst dat men gebruik maakt van open verharding, dit wordt in overleg per situatie bekeken.

Indien er voor bepaalde gebieden bijzondere afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de materiaaltoepassing en uitvoeringswijze van de uitweg dan wordt dit afgestemd. Indien hier geen sprake van is wordt aangesloten bij de uitvoering van nabijgelegen uitwegen en eventuele voorschriften van het bestemmingsplan of beeldkwaliteitsplan.

2.6 Relatie onderdelen omgevingsvergunning

Wanneer een omgevingsvergunning aangevraagd wordt voor de bouw van een garage of carport, dan is te verwachten dat er een melding wordt gedaan om de garage of carport te ontsluiten. Een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouw kan niet worden geweigerd omdat het bouwwerk niet kan worden ontsloten. In de praktijk kan dit betekenen dat het onderdeel bouw van de vergunning verleend moet worden, terwijl al bekend is dat de gemeente wellicht geen toestemming voor de uitweg zal verlenen. Bestaat er bij de behandeling van een aanvraag voor het bouwen van een carport of garage reeds twijfel over het verlenen van een uitweg, dan wordt de aanvrager hiervan op de hoogte gesteld, ook als er formeel nog geen omgevingsvergunning aangevraagd is. Het onderdeel bouw van de omgevingsvergunning wordt wel verleend.

3 Uitwegen die niet zijn gemeld

3.1 Inleiding

De gemeente verleent geen vergunningen voor uitwegen maar werkt met meldingen. Indien een particulier een uitweg aanlegt zonder hiervan melding te doen zal de gemeente hiertegen handhavend optreden.

Als eerste wordt de particulier in de gelegenheid gesteld tot legalisatie door het alsnog indienen van een melding. Deze melding wordt ook getoetst aan de in dit beleidskader opgenomen criteria en inrichtingseisen. Voor de volledigheid: de aanleg-, aanpassings-, en verwijderkosten van de uitweg zijn voor de aanvrager.

3.2 Procedure

  • 1.

    Nadat de gemeente aan de particulier kenbaar heeft gemaakt dat een niet gemelde uitweg is geconstateerd, dient de particulier de uitvoering onmiddellijk te stoppen. De gemeente kan dit afdwingen door het toepassen van bestuursdwang.

  • 2.

    Nadat door de gemeente aan de particulier kenbaar is gemaakt dat een niet gemelde uitweg is geconstateerd, mag de particulier binnen één week alsnog een melding doen.

  • 3.

    Indien de gemeente de melding, na toetsing aan de beleidsregels, moet afwijzen of indien de particulier niet binnen één week een melding heeft gedaan, brengt de gemeente de openbare ruimte weer in de oude staat terug. Alle gemaakte kosten hiervan zijn voor rekening van de particulier.

  • 4.

    Indien de gemeente de melding accepteert, maar constateert dat de uitweg niet volgens de beleidsregels is ingericht, past de gemeente de uitweg aan met een juiste inrichting. De kosten die de gemeente hiervoor maakt, komen voor rekening van de melder.

4 Slotbepalingen

4.1 Hardheidsclausule

Het college is bevoegd van dit beleid af te wijken in gevallen waarin dit voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.

4.2 Overgangsrecht

Aanvragen voor een omgevingsvergunning voor een uitweg ingediend vóór de inwerkingtreding van dit beleid worden beoordeeld op basis van het beleid dat gold op het moment van indiening aanvraag.

4.3 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de dag volgende op die waarop zij is bekendgemaakt.

4.4 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidskader uitwegen”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 9 augustus 2022,

Hoogachtend

Burgemeester en wethouders van Bergen (L),

H.H.M. Timmermans

Secretaris

M.H.E. Pelzer

Burgemeester