Beleidsregel inkomensondersteuning gemeente Horst aan de Maas 2022

Geldend van 20-10-2023 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel inkomensondersteuning gemeente Horst aan de Maas 2022

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas;

gelet op artikel 35 Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en artikel 4:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht;

besluit vast te stellen de:

Beleidsregel inkomensondersteuning gemeente Horst aan de Maas 2022

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalinge

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (Pw), de IOAW, de IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      WLZ: Wet Langdurige Zorg

    • b.

      bescheiden vermogen: vermogen van maximaal het in artikel 34 lid 3 Pw genoemde bedrag die hoort bij de leefvorm van belanghebbende;

    • c.

      gemeente: gemeente Horst aan de Maas;

    • d.

      grote afstand tot de arbeidsmarkt: naar inschatting van het college niet bemiddelbaar naar werk binnen 1 jaar;

    • e.

      HOI: Horster Open Inloop. Een vorm van dagbesteding die zich kenmerkt doordat het vrij toegankelijk is voor deelnemers;

    • f.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • g.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • h.

      maatschappelijke participatie: deelname aan sportieve, culturele en maatschappelijke activiteiten en deelname aan HOI en laagdrempelige dagbesteding;

    • i.

      minimuminkomen: een inkomen van ten hoogste 120% van de voor de belanghebbende op datum aanvraag geldende bijstandsnorm. In afwijking hiervan geldt voor een aanvraag bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag een inkomen van ten hoogste 100% van de voor de belanghebbende op datum aanvraag geldende bijstandsnorm;

    • j.

      MNSP: Minnelijke schuldregeling natuurlijke personen op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening;

    • k.

      Pw: Participatiewet;

    • l.

      toepasselijke bijstandsnorm: de bijstandsnorm die op het huishouden van de aanvrager van toepassing is als bedoeld in de Pw;

    • m.

      WSNP: Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;

    • n.

      Zvw: Zorgverzekeringswet.

Hoofdstuk 2. Bijzondere bijstand

Artikel 2. Drempelbedrag

  • 1. Het college hanteert een drempelbedrag van € 50,- per 12 maanden op grond van artikel 35 lid 2 Pw.

  • 2. Binnen de periode van 12 maanden kunnen meerdere facturen worden verzameld om boven het drempelbedrag uit te komen.

  • 3. De periode van 12 maanden vangt aan op de dag waarop de eerste kosten opkomen.

Artikel 3. Inkomen, vermogen en draagkracht

  • 1. Voor individuele bijzondere bijstand komt in aanmerking de belanghebbende met:

    • a.

      een minimuminkomen en een bescheiden vermogen; of

    • b.

      een inkomen boven het minimuminkomen en bescheiden vermogen voor zover de noodzakelijke kosten zijn draagkracht te boven gaan.

  • 2. Bij de draagkrachtberekening wordt uitgegaan van de middelen in de maand waarin het recht op bijzondere bijstand ontstaat. Als er sprake is van sterk wisselende inkomsten kan worden afgeweken van de eerste volzin. Het inkomen wordt dan bepaald door het gemiddelde inkomen van de maand waarin het recht bijzondere bijstand ontstaat plus de 2 daaraan voorafgaande maanden.

  • 3. Voor de draagkracht wordt meegenomen 35% van het inkomen boven het minimuminkomen en het volledige vermogen boven het bescheiden vermogen.

  • 4. Bij een belanghebbende wordt de draagkracht op nihil vastgesteld als een WNSP is uitgesproken of als hij is toegelaten tot een MSNP.

  • 5. Het deel van het inkomen waar executoriaal beslag op ligt, telt niet meer voor de draagkracht.

  • 6. Bij de berekening van de draagkracht wordt de verstrekking op grond van categoriale bijzondere bijstand, individuele inkomenstoeslag of individuele studietoeslag buiten beschouwing gelaten.

  • 7. Bij de bepaling van het inkomen wordt rekening gehouden met de bepalingen in artikel 31 lid 2 Pw.

  • 8. De draagkracht wordt berekend voor een periode van maximaal 12 maanden vanaf de eerste dag van de maand waarin het recht op bijstand ontstaat.

  • 9. In afwijking van lid 8 wordt voor de belanghebbende die een uitkering voor de kosten van levensonderhoud op grond van de Pw ontvangt de draagkracht eenmalig vastgesteld tot het moment waarop de algemene bijstand worden beëindigd. Via een ambtelijk heronderzoek wordt besloten of voortzetting van de bijzondere bijstandsverlening na deze einddatum noodzakelijk is.

  • 10. In afwijking van lid 8 wordt voor de belanghebbende ouder dan de pensioengerechtigde leeftijd de draagkracht eenmalig vastgesteld voor de duur van het leven, dan wel tot het moment dat belanghebbende niet langer in de gemeente woont. Tenzij sprake is van een financiële wijziging.

  • 11. Als een recht op periodieke bijzondere bijstand bestaat wordt de bijstand toegekend voor een periode vanaf de ingangsdatum van de bijstand tot maximaal het einde van de vastgestelde draagkrachtperiode. Via een ambtelijk heronderzoek wordt besloten of voortzetting van de bijzonder bijstandsverlening na de laatste dag van dit tijdvak noodzakelijk is.

Artikel 4. Aanvraag bijzondere bijstand

  • 1. Bijzondere bijstand wordt op aanvraag verstrekt. Aanvragen voor bijzondere bijstand worden voorafgaand aan het ontstaan van de kosten ingediend en kunnen worden ingediend tot 3 maanden na de datum waarop de kosten zijn gemaakt.

  • 2. Lid 1 tweede volzin is niet van toepassing als het een situatie betreft als genoemd in artikel 3 lid 2.

Artikel 5. Wijze van verstrekken bijzondere bijstand

  • 1. Bijzondere bijstand wordt in beginsel om niet verstrekt.

  • 2. Bijzondere bijstand wordt verstrekt in de vorm van een geldlening of borgtocht als:

    • a.

      het bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen betreft;

    • b.

      er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

    • c.

      er het vooruitzicht bestaat dat de belanghebbende op korte termijn een aanzienlijk bedrag zal ontvangen dat kan worden aangewend oor de bijzondere kosten.

Artikel 6. Looptijd, aflossing en rente bij geldlening of borgtocht

  • 1. De looptijd van de leenbijstand is in beginsel maximaal 3 jaar of, bij niet volledige voldoening aan de aflossingsplicht, zoveel langer als nodig voor de terugbetaling van 36 volledige maanden. Als er na de aflossing van 36 volledig betaalde maandelijkse aflossingsbedragen nog een restant bestaat, dan wordt dit omgezet in bijstand om niet.

  • 2. Van het omzetten van bijstand om niet, zoals bedoeld in lid 1, kan worden afgeweken als hij in de eerste 3 jaar nalatig is geweest met het aflossen van de lening.

  • 3. Van lid 1 kan worden afgeweken als het vooruitzicht bestaat dat de belanghebbende op korte termijn een aanzienlijk hoger bedrag kan aflossen. De aflossing moet dan worden gedaan op het moment dat de middelen zijn ontvangen.

  • 4. Als het vooruitzicht bestaat dat belanghebbende op korte termijn een aanzienlijk bedrag zal ontvangen dat kan worden aangewend ter afdoening van de schuld, dan moet de aflossing gedaan worden op het moment dat de middelen worden ontvangen.

  • 5. In geval van lid 2 en 3 is de maximale aflossingstermijn 60 maanden.

  • 6. De hoogte van de aflossing van de leenbijstand bedraagt 5% van de toepasselijke bijstandsnorm, vermeerderd met 35% van het inkomen dat boven de toepasselijke bijstandsnorm uitkomt. De aflossing bedraagt in alle gevallen niet meer dan het inkomen verminderd met de van toepassing zijnde beslagvrije voet.

  • 7. Er is geen rente verschuldigd over de geldlening.

Hoofdstuk 3. Overige inkomensondersteunende voorzieningen

Artikel 7. Voorwaarden bijdrage maatschappelijke participatie volwassenen

  • 1. Recht op een bijdrage maatschappelijke participatie heeft de belanghebbende die:

    • a.

      bijstand ontvangt op grond van de Pw, IOAW of IOAZ;

    • b.

      ouder is dan 21 jaar, maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd;

    • c.

      een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft;

  • naar het oordeel van het college in de komende 12 maanden niet in aanmerking komt voor een premie zoals genoemd in de Re-integratieverordening gemeente Horst aan de Maas 2022.

  • 2. In het geval van een gezamenlijke huishouding moeten beide echtgenoten/partners voldoen aan de voorwaarden van dit artikel. Voldoet één van beiden niet, dan wordt er geen bijdrage maatschappelijke participatie toegekend.

  • 3. Als een belanghebbende geen bijstand ontvangt op grond van de Pw, IOAW of IOAZ, zoals in lid 1 onder a, en nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, dan gelden de volgende voorwaarden:

    • a.

      er is geen aanwezige draagkracht als bedoeld in artikel 3;

    • b.

      er is naar het oordeel van het college geen mogelijkheid voor belanghebbende om op korte termijn aanvullende middelen te verwerven door betaalde arbeid.

  • 4. De bijdrage maatschappelijke participatie is onder andere bedoeld voor sportkleding, contributie sportclub, muziekinstrument, entreegelden tot culturele activiteiten, lidmaatschappen en cursussen, eigen bijdrage voor HOI en laagdrempelige dagbesteding en vrijwilligerswerk in het kader van sociale activering.

  • 5. Als het een belanghebbende betreft die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt dan geldt als voorwaarde dat er geen aanwezige draagkracht aanwezig is als bedoeld in artikel 3.

  • 6. Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen het totale vermogen gebonden in de door belanghebbende en zijn gezin zelf bewoonde eigen woning met bijbehorend erf als bedoeld in artikel 50 lid 1 Pw.

Artikel 8. Aanvraag en hoogte bijdrage maatschappelijke participatie volwassenen

  • 1. De bijdrage wordt op aanvraag verstrekt waarbij het doel van de bijdrage wordt aangegeven door de aanvrager en dient aan te sluiten bij het doel van maatschappelijke participatie. Controle hierop kan achteraf plaatsvinden.

  • 2. De hoogte van de bijdrage voor maatschappelijke participatie bedraagt:

    • a.

      voor alleenstaande (ouder) 10% van het bedrag vermeld in artikel 31 lid 2, onderdeel j Pw;

    • b.

      voor gehuwden 15% van het bedrag vermeld in artikel 31 lid 2, onderdeel j Pw.

  • 3. Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op een bijdrage maatschappelijke participatie op grond van artikel 11 of 13 lid 1 Pw, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een bijdrage maatschappelijke participatie naar de hoogte die voor hem als alleenstaande (ouder) zou gelden.

  • 4. De bijdrage wordt 1 keer per 12 maanden verstrekt.

  • 5. De kosten voor maatschappelijke participatie moeten daadwerkelijk worden gemaakt. Het college is bevoegd hierop te controleren.

Artikel 9. Individuele inkomenstoeslag

Onder ‘geen zicht op inkomensverbetering’ als bedoeld in artikel 2 lid 1 onder c van de Verordening individuele inkomenstoeslag 2022 gemeente Horst aan de Maas wordt in ieder geval verstaan dat belanghebbende:

  • a.

    duurzaam en (nagenoeg) volledig arbeidsongeschikt is verklaard door het UWV;

  • b.

    een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft; of

  • c.

    duurzaam in een inrichting als bedoeld in de Pw verblijft.

Hoofdstuk 4. Vermogensvaststelling bijstand

Artikel 10. Saldo lopende rekening bij vermogensvaststelling

  • 1. Van het totale positieve saldo van alle lopende rekeningen (inclusief die van de tot het gezin behorende kinderen) wordt bij de aanvraag om bijstand en bij heronderzoeken een bedrag vrijgelaten van maximaal de van toepassing zijnde bijstandsnorm plus toeslag en/of eventuele verlaging inclusief vakantietoeslag in verband met lopende uitgaven.

  • 2. Voor personen verblijvend in een inrichting geldt dat de Wlz-bijdrage wordt opgeteld bij de zak- en kleedgeldnorm om zo het vrij te laten bedrag te bepalen.

  • 3. Een negatief saldo op de lopende rekening moet als schuld worden aangemerkt en telt dus wel mee bij de vaststelling van het vermogen.

  • 4. Als door toepassing van de vrijlating een negatief bedrag ontstaat, wordt het saldo op de lopende rekeningen op € 0,- vastgesteld.

  • 5. Saldo op de spaarrekeningen tellen volledig mee als vermogen.

Artikel 11. Vrijlaten waarde auto’s, motoren, boten, caravans

  • 1. Een auto of motor met een waarde tot maximaal € 4.500,- is naar het oordeel van het college algemeen gebruikelijk en wordt niet tot de middelen van belanghebbende gerekend.

  • 2. Een auto en motor met een waarde hoger dan bedoeld in het eerste lid, wordt alleen tot de middelen van belanghebbende gerekend voor het deel van de waarde waarmee het bedrag zoals bedoeld in lid 1 wordt overschreden.

  • 3. Als een belanghebbende beschikt of redelijkerwijs beschikt over meer dan één auto of motor, geldt de vrijlating zoals bedoeld in het eerste of tweede lid, slechts voor één voertuig.

  • 4. Voor de vaststelling van de waarde van auto’s en motoren wordt in principe uitgegaan van de dagwaarde van de koerslijsten van de ANWB, auto’s en motoren van 10 jaar en ouder worden geacht geen waarde meer te vertegenwoordigen, tenzij aannemelijk is dat de auto of motor toch een substantiële waarde vertegenwoordigt zoals waardevolle types of oldtimers.

  • 5. Een boot en caravan worden naar het oordeel van het college niet als algemeen gebruikelijk gezien.

Hoofstuk 5. Specifieke kostensoorten bijzondere bijstand

Artikel 12. Tegemoetkoming kosten premie aanvullende collectieve zorgverzekering

  • 1. De gemeente Horst aan de Maas biedt voor belanghebbenden met een inkomen van maximaal 150% van de toepasselijke inkomensgrens een collectieve aanvullende zorgverzekering aan. Het pakket is gebaseerd op de standaard aanvullende ziektekostenverzekeringen van de gecontracteerde zorgverzekeraar.

  • 2. Het college verleent een procentuele gemeentelijke bijdrage op de zorgpremie van belanghebbende die een gemeentelijke collectieve aanvullende ziektekostenverzekering heeft afgesloten.

  • 3. De hoogte van de gemeentelijke bijdrage als tegemoetkoming in de premie van de aanvullende collectieve zorgverzekering wordt per pakket als volgt berekend:

    VGZ Compact; 5% van de totale premiekosten

    VGZ Compleet; 10% van de totale premiekosten

    VGZ Compleet + €0 eigen risico; 15% van de totale premiekosten

    Onder de totale premiekosten wordt verstaan de door het ministerie van VWS jaarlijks vastgestelde rekenpremie in september voorafgaand aan het verzekeringsjaar plus de premie aanvullende verzekering van het lopende jaar. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op de premiekosten van de aanvullende verzekering door de zorgverzekeraar.

  • 4. Bij de vermogensgrens van de aanvullende collectieve zorgverzekering wordt alleen rekening gehouden met liquide middelen op lopende betaalrekeningen en spaarrekeningen. De hoogte van de vermogensgrens is gelijk aan de geldende vermogensgrens binnen de Participatiewet.

Artikel 13. Vaste lasten tijdens een verblijf in een inrichting

  • 1. Tijdens een tijdelijk verblijf in een inrichting en vanaf het moment dat dit een wijziging van de norm tot gevolg heeft kan er voor de duur van maximaal 6 maanden bijzondere bijstand worden verleend voor de doorbetaling van de vaste lasten in verband met het aanhouden van de woning in de gemeente.

  • 2. Vaste lasten kunnen zijn:

    • a.

      huur (rekening houdend met een aanspraak op huurtoeslag);

    • b.

      gas;

    • c.

      water;

    • d.

      elektriciteit;

    • e.

      premie inboedelverzekering.

  • 3. Als vooraf vaststaat dat de opname geldt voor onbepaalde tijd kan er bijzondere bijstand worden verleend voor de periode van huuropzegging.

Artikel 14. Rechtsbijstand

  • 1. Als sprake is van een toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand, komen door de Raad voor de Rechtsbijstand opgelegde eigen bijdrage voor rechtsbijstand en de verschuldigde griffierechten, voor vergoeding in aanmerking.

  • 2. Als geen sprake is van een toevoeging moet aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval de noodzaak van de gevoerde procedure en daarmee gepaard gaande kosten vastgesteld worden.

  • 3. Als bijzondere bijstand wordt verleend voor eigen bijdrage rechtsbijstand, wordt op de door de Raad voor de Rechtsbijstand opgelegde bijdrage (toevoeging) een bedrag, gelijk aan het bedrag genoemd in artikel 2 lid 6 Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, in mindering gebracht als de belanghebbende geen diagnosedocument van het Juridisch Loket kan overleggen.

  • 4. Lid 3 is niet van toepassing als een diagnosedocument volgens het Juridisch Loket niet noodzakelijk is.

Artikel 15. Bijzondere bijstand 18 t/m 20-jarigen niet in inrichting

  • 1. Bijzondere bijstand aan een 18 tot 21-jarige belanghebbende op grond van artikel 12 Pw wordt alleen verleend als de 18 tot 21-jarige:

    • a.

      beschikt over zelfstandige huisvesting;

    • b.

      deze zelfstandige huisvesting noodzakelijk is; en

    • c.

      voor het levensonderhoud geen of onvoldoende beroep kan worden gedaan op de onderhoudsplichtige ouders.

  • 2. De bijzondere bijstand van de alleenstaande of gehuwde jongere als bedoeld in artikel 12 Pw bedraagt het verschil tussen de toepasselijke bijstandsnorm op grond van artikel 20 Pw en de bijstandsnorm zoals die in een vergelijkbare situatie zou gelden voor personen van 21 jaar en ouder.

  • 3. Het college kan de bijzondere bijstand afstemmen op een lager bedrag als uit het ingestelde onderzoek blijkt dat belanghebbende aantoonbaar geringere kosten van het bestaan heeft dan een 21-jarige die in dezelfde omstandigheden verkeert.

Artikel 16. Babyuitzet

  • 1. Bijzondere bijstand is in beginsel niet mogelijk, omdat de kosten voor de babyuitzet zijn incidenteel voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan die moeten worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm door middel van reservering of gespreide betaling achteraf.

  • 2. Bijzondere bijstand is alleen mogelijk bij bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Denk hierbij aan:

    • a.

      geboorte van een meerling;

    • b.

      een onvrijwillige zwangerschap ten gevolge van een zedenmisdrijf;

    • c.

      hogere kosten ten gevolge van medische complicaties.

  • 3. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgeleid uit de NIBUD prijzengids.

  • 4. De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een geldlening of borgtocht verleend als belanghebbende niet gereserveerd heeft, terwijl dit wel verwacht zou mogen worden.

Artikel 17. Duurzame gebruiksgoederen

  • 1. De kosten die gemoeid zijn met de aanschaf en de vervanging van duurzame gebruiksgoederen, behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en worden uit eigen middelen betaald.

  • 2. Wanneer er sprake is van bijzondere omstandigheden kan voor deze kosten bijzondere bijstand in de vorm van leenbijstand worden verleend.

  • 3. Voor de hoogte van de bijzondere bijstand wordt aangesloten bij de Nibud-normen.

Artikel 18. Woonkostentoeslag

  • 1. Het college kan een woonkostentoeslag verlenen bij een:

    • a.

      huurwoning waarvan de huurlasten beneden de maximale huurgrens van de Huurtoeslag liggen;

    • b.

      huurwoning waarvan de huurlasten boven de maximale huurgrens van de Huurtoeslag liggen;

    • c.

      koopwoning.

  • 2. De hoogte van het bedrag aan bijzondere bijstand is ingeval van een huurwoning afhankelijk van de huurprijs en wordt bij aanvang vastgesteld overeenkomstig de berekening huurtoeslag tot de maximale huurgrens.

  • 3. De hoogte van het bedrag aan bijzondere bijstand is ingeval een eigendomswoning afhankelijk van de eigendomslasten. Hieronder wordt verstaan:

    • a.

      de rente die verband houdt met de woning (de verschuldigde hypotheekrente); en

    • b.

      de zakelijke lasten in verband met het hebben van eigendom, zoals:

      • i.

        rioolrechten;

      • ii.

        eigenaarsdeel van de waterschapslasten;

      • iii.

        erfpachtcanon;

      • iv.

        premies verzekeringen tegen brand- en stormschade voor de opstallen en het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting; en

      • v.

        voor zover aanwezig, de kosten van de centrale verwarming, liftinstallatie en algemeen beheer en administratie.

  • 4. De kosten die een eigenaar van een woning voor groot onderhoud worden gerekend tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en als zodanig niet toegerekend aan de zakelijke lasten.

  • 5. Het college kan een verhuisverplichting opleggen als:

    • a.

      een woonkostentoeslag als bedoeld in lid 1 onder b of c verleend wordt; en

    • b.

      voorzienbaar is dat, bij ongewijzigd huurtoeslagbeleid, de woonkostentoeslag het volgend huurtoeslagjaar ook nodig zal zijn.

  • 6. Als de belanghebbende een verhuisverplichting heeft en redelijke pogingen heeft ondernomen om woonruimte te krijgen en dit niet gelukt is, kan de bijstand worden verlengd.

  • 7. Indien en voor zover een belanghebbende een voorlopige teruggaaf vanwege de hypotheekrente aftrek maandelijks ontvangt, wordt deze teruggaaf beschouwd als inkomen in de zin van artikel 32 lid 1 Pw. Met deze teruggaaf wordt aldus rekening gehouden bij de (maandelijkse) draagkrachtberekening voor de woonkostentoeslag.

Artikel 19. Eerste huurnota

  • 1. Bijzondere bijstand voor de eerste maand huur en administratiekosten is mogelijk op het moment dat er sprake is van een noodzakelijke verhuizing en belanghebbende niet de mogelijkheid heeft gehad om voor deze kosten te reserveren.

  • 2. De hoogte van de eerste maand huur wordt gebaseerd op het huurcontract/de eerste verhuurnota.

  • 3. De bijzondere bijstand voor de eerste maand huur en administratiekosten wordt verstrekt om niet.

  • 4. Een eventuele borgsom wordt verstrekt in de vorm van een renteloze lening.

Hoofdstuk 6. Overige bepalingen

Artikel 20. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van de belanghebbende afwijken van het bepaalde in deze beleidsregel.

Artikel 21. Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel inkomensondersteuning gemeente Horst aan de Maas 2022.

  • 2. Deze beleidsregel treedt in werking op 1 oktober 2022 en onder gelijktijdige intrekking van de Algemene beleidsregels inkomensondersteuning gemeente Horst aan de Maas.

Ondertekening

Aldus besloten in de collegevergadering van 6 september 2022,

De burgemeester,

drs. R.F.I. Palmen

De secretaris,

mr. L.M.C. Beckers