BELEIDSREGEL NATUURINCLUSIEF BOUWEN EN INRICHTEN BUURTSCHAP CRAILO 2022

Geldend van 16-09-2022 t/m heden

Intitulé

BELEIDSREGEL NATUURINCLUSIEF BOUWEN EN INRICHTEN BUURTSCHAP CRAILO 2022

Afdeling 1: Invulling begrip ‘voldoende maatregelen in het kader van Natuurinclusief bouwen en inrichten’

Artikel 1: Hoofdregel

Lid 1

Van het realiseren van voldoende maatregelen in het kader van Natuurinclusief bouwen en inrichten zoals bedoeld in artikel 20.6 van bestemmingsplan Buurtschap Crailo is sprake als met een bouwplan voldoende maatregelen worden gerealiseerd om het op basis van sub a. en b. te bepalen aantal natuurpunten minimaal te behalen:

  • a. Stel op basis van de kaart in bijlage A het toepasselijke gebouwtype vast dat correspondeert met de locatie van het gebouw waar de aanvraag omgevingsvergunning betrekking op heeft.

  • b. Stel op basis van de kenmerken van de aanvraag en de tabel in bijlage B de toepasselijke groottecategorie vast behorend bij het op basis van sub a bepaalde gebouwtype en bepaal met de derde kolom van de betreffende rij van de tabel het bijbehorende minimum aantal te behalen natuurpunten.

Lid 2

Aan te realiseren maatregelen worden natuurpunten toegekend aan de hand van de in de als bijlage C opgenomen, voor het betreffende gebouwtype toepasselijke menukaart respectievelijk de daar genoemde maatregelen en puntenscore.

Artikel 2: Maatregelen buiten de menukaart

Lid 1

Als een maatregel wordt toegepast die niet op de menukaart staat, dient de aanvrager bij het op basis van het in artikel 20.3 lid b van het bestemmingsplan aan te leveren Realisatieplan natuurinclusief bouwen en inrichten een advies van een ecologisch deskundige als bedoeld in lid 2 te voegen, waaruit blijkt dat deze gelijkwaardig is aan een wel op de menukaart opgenomen maatregel of maatregelen. Daarbij worden de onder sub a. tot en met d. genoemde factoren in acht genomen:

  • a. de mate waarin de maatregel ondersteunend is aan het ter plekke toepasselijke natuurdoeltype conform de kaart in bijlage D;

  • b. de mate waarin de maatregel ondersteunend is aan de ter plekke toepasselijke Big-five soorten conform de tabel in bijlage E;

  • c. de mate waarin de maatregel ondersteunend is aan de ter plekke toepasselijke Beschermde soorten conform de tabel in bijlage E.

  • d. dat het aantal toe te kennen natuurpunten voor de maatregel gelet op de kenmerken van de maatregel in een redelijke verhouding staat tot het aantal natuurpunten dat toegekend wordt voor maatregelen die wel op de toepasselijke menukaart zijn opgenomen.

Lid 2

Een ecologisch deskundige is een persoon die voor de situatie en soorten ten aanzien waarvan hij of zij gevraagd is te adviseren, aantoonbare ervaring en kennis heeft op het gebied van soortspecifieke ecologie. De ervaring en kennis dient te zijn opgedaan doordat de deskundige:

  • a. een afgeronde hbo- of universitaire opleiding heeft, met als zwaartepunt (Nederlandse) ecologie; of

  • b. een afgeronde mbo-opleiding heeft , met als zwaartepunt soortenherkenning en zorgvuldig handelen ten opzichte van Nederlandse in het wild voorkomende planten en dieren; en

  • c. werkzaam is voor een ecologisch adviesbureau, zoals een bureau dat is aangesloten bij het Netwerk Groene Bureaus; en/of

  • d. zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de soortenbescherming en is werkzaam of aangesloten bij de volgende Nederlandse organisaties: Zoogdiervereniging, RAVON, Stichting Das en Boom, Vogelbescherming Nederland, Vlinderstichting, Natuurhistorisch Genootschap, KNNV, NJN, IVN, EIS Nederland, FLORON, Sovon, STONE, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, LandschappenNL en Stichting Beheer Natuur en Landelijk gebied; en/of zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de monitoring en/of bescherming.

Artikel 3: Bijgebouwen

Indien de aanvraag voor het bouwen van een gebouw betrekking heeft op het realiseren van een bijgebouw geldt in afwijking van artikel 1 het volgende:

  • a. Als het bijgebouw gelijktijdig en in dezelfde aanvraag wordt aangevraagd beoogd op gelijke oplevering met het hoofdgebouw waar het bijbehorend is, is er voor het bijgebouw sprake van ‘voldoende maatregelen’ indien dit bijgebouw als onderdeel van het hoofdgebouw wordt beschouwd qua toepassing van de geselecteerde maatregelen voor het natuurinclusief bouwen en inrichten.

  • b. Als het bijgebouw anders dan de in sub a genoemde situatie wordt aangevraagd is er ten aanzien van het bijgebouw sprake van ‘voldoende maatregelen’ indien er ten minste 1 maatregel wordt genomen zoals genoemd in de toepasselijke menukaart en er ten aanzien van het bijgebouw geen maatregelen worden genomen die de effectiviteit van de maatregelen genomen aan het hoofdgebouw negatief kunnen beïnvloeden.

Artikel 4: Afwijkende gebouwtypen

Indien er sprake is van een gebouw van een afwijkend type ten opzichte van het voor de betreffende locatie op de kaart in bijlage A aangegeven gebouwtype en er evenmin sprake is van een bijgebouw bij het aangegeven gebouwtype, is er sprake van ‘voldoende maatregelen’ in het kader van Natuurinclusief bouw en inrichten indien er ten minste 1 maatregel wordt genomen zoals genoemd in de voor de locatie toepasselijke menukaart.

Afdeling 2: Overige regels

Artikel 5: Wijziging van beleidsregel

  • a. De gemeenten Gooise Meren, Hilversum en Laren mogen deze beleidsregel aanpassen gedurende de planperiode van het bestemmingsplan, zonder hiervoor het bestemmingsplan zelf te herzien of te wijzigen.

  • b. Deze beleidsregel kan slechts worden gewijzigd indien uit een ecologisch advies blijkt dat de wijziging in het belang van de biodiversiteitsontwikkeling op Buurtschap Crailo is.

  • c. Het vaststellen van deze beleidsregel, evenals eventuele toekomstige wijzigingen in de beleidsregel, is een bevoegdheid van het college van Burgemeester en wethouders.

  • d. Op de wijziging van deze beleidsregel is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 6: Toepassingsvereiste

Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt getoetst aan deze beleidsregel zoals deze geldt ten tijde van de aanvraag waarmee de rechtszekerheid van aanvrager wordt geborgd.

Artikel 7: Citeertitel

Deze Beleidsregel wordt aangehaald als “Natuurinclusief bouwen en inrichten Buurtschap Crailo 2022”.

Artikel 8: Inwerkingtreding

Deze Beleidsregel treedt in werking op de dag na bekendmaking.

Ondertekening

Bijlage A: Kaart gebouwtypen

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage B: Tabel groottecategorieën en minimum aantal te behalen natuurpunten per gebouwtype

Gebouwtype

Groottecategorisering

Minimum aantal te behalen natuurpunten

1. Her te ontwikkelen bebouwing

Alle gebouwen

7

2. Grondgebonden woningen op Kazernekwartier

Kavelgrootte < 500 m2

15

2. Grondgebonden woningen op Kazernekwartier

Kavelgrootte ≥ 500 m2

18

3. Her te ontwikkelen tot gemengde functies

KMAR

12

3. Her te ontwikkelen tot gemengde functies

Keukengebouw

18

4. Her te ontwikkelen tot gemengde functies

Spiegelhorst

18

4. Appartementen op Kazernekwartier

Alle complexen

18

5. Woningclusters Op de Hei

Alle clusters

18, vanaf twintig woningen in cluster, 1 extra punt per woning

6. Grondgebonden woningen Op Zuid

Alle kavels

18

7. Bedrijven Op Zuid

Kavelgrootte < 1.000 m2

15

7. Bedrijven Op Zuid

Kavelgrootte ≥ 1.000 m2 < 3.000 m2

18

7. Bedrijven Op Zuid

Kavelgrootte ≥ 3.000 m2

20

8. Appartementen Op Zuid

Alle complexen

18

9. CPO / Initiatieven

Alle initiatieven

2 per woning, met een maximum van 18 punten per initiatief

Bijlage C: menukaarten per gebouwtype

Gebouwtype 1: Her te ontw-ikkelen bebouwing

Voor de her te ontwikkelen bebouwing worden natuurinclusieve maatregelen uit onderstaande menukaart verwacht met een minimale waarde van in totaal zeven (7) natuurpunten per kavel.

Maatregel

Onderdeel kavel

Punten

Voorwaarden

Beplanting

Gevelbeplanting

Gevel

3

Gevelbeplanting zodanig aanbrengen dat het aannemelijk is dat 5 jaar na aanplant minimaal 25 % van het geveloppervlak (alle zijden, uitgezonderd ramen en deuren en andere objecten waar beplanting niet kan of mag groeien) begroeid is.

Gevelbeplanting bestaat uit zelfhechtende klimplanten of klimplanten met een steunconstructie van in Nederland van nature voorkomende soorten, eventueel gecombineerd met tegen de gevel geplaatste dekking gevende struikachtigen

Realiseren mossedum dak

Dak

1

Minstens 40 % van het dakoppervlak heeft een mossedum bedekking met een grondlaag van 4 tot 7 centimeter, voorzien van mos- of sedumbegroeiing met streekeigen soorten, zonder soorten die niet van nature in Nederland voorkomen.

Habitatmaatregelen

Vleermuisvriendelijke verlichting

Gevel

2

Alle buitenlampen worden voorzien van amberkleurige led-lampen of andere vleermuisvriendelijke verlichting.

Dierenverblijfplaatsen

Vogelnestkast in gevels

Gevel

1

Per vogelsoort (gierzwaluw, huismus, gekraagde roodstaart of andere vogelsoort) worden minimaal 6 geschikte nestkasten ingebouwd met oriëntatie noord of oost. Kasten worden niet boven ramen geplaatst.

Er kunnen voor maximaal twee vogelsoorten punten verdiend worden.

Vogelnestkast aan gevels

Gevel

1

Per vogelsoort (gierzwaluw, huismus, gekraagde roodstaart of andere vogelsoort) worden minimaal 10 geschikte nestkasten met oriëntatie noord of oost op de gevel gemonteerd. Kasten worden niet boven ramen geplaatst.

Er kunnen voor maximaal twee vogelsoorten punten verdiend worden.

Vleermuiskast in gevels

Gevel

1

Minimaal vier vleermuiskasten van minstens 50 centimeter hoog, 20 tot 30 centimeter breed en met 1 tot 2 compartimenten van rond de 2 centimeter diep. De kasten zijn in de gevel ingebouwd op minimaal 3 meter hoogte, buiten verstoring van kunstlicht (waaronder vleermuisvriendelijke verlichting).

Vleermuiskast aan gevels

Gevel

1

Minimaal zes vleermuiskasten van minstens 50 centimeter hoog, 20 tot 30 centimeter breed en met 1 tot 2 compartimenten van rond de 2 centimeter diep. De kasten zijn op de gevel gemonteerd op minimaal 3 meter hoogte, buiten verstoring van kunstlicht (waaronder vleermuisvriendelijke verlichting).

Kraamkast vleermuizen

Gevel

3

Minimaal twee vleermuiskasten van minstens 80 centimeter hoog, 70 centimeter breed en met 3 tot 4 compartimenten van rond de 2 centimeter diep. De kasten zijn in de gevel ingebouwd op minimaal 3 meter hoogte, buiten verstoring van kunstlicht (waaronder vleermuisvriendelijke verlichting).

Voor vleermuizen geschikte en toegankelijke spouwmuur

Gevel

3

Een open spouw (vrije ruimte tussen de buitenmuur en binnenmuur/isolatiemateriaal) van 2 centimeter diepte, met een geveloppervlakte van ten minste 2 x 1 meter. De spouw moet bekleed zijn met ruw hard materiaal. Openingen (stootvoegen) van 1,7 tot 2 x 4 centimeter op een hoogte van minstens 3 meter boven de grond, maken de spouw toegankelijk.

Gevelbetimmering voor vleermuizen

Gevel

3

Houten betimmering aan de gevel van minstens 2 x 1 meter met aan onderzijde invliegopeningen van 2 x 4 centimeter op minstens 3 meter hoogte. Tussen de betimmering en de gevel is 2 centimeter vrije ruimte.

Gebouwtype 2: Grondgebonden woningen op Kazernekwartier

  • Voor kavels met een oppervlakte tot 500 m2 worden natuurinclusieve maatregelen uit onderstaande menukaart verwacht met een minimale waarde van in totaal vijftien (15) natuurpunten

  • Voor kavels met een oppervlakte vanaf 500 m2 worden natuurinclusieve maatregelen uit onderstaande menukaart verwacht met een minimale waarde van in totaal achttien (18) natuurpunten per kavel

Maatregel

Onderdeel kavel

Punten

Voorwaarden

Beplanting

>10 m2 streekeigen beplanting

Terrein

3

Ten minste 10 m2 van het kavel wordt voorzien van streekeigen (laag blijvende) plantensoorten. Dit wil zeggen: soorten die van nature voorkomen op de zandgronden van het Gooi.

Planten streekeigen bomen

Terrein

3

Er wordt ten minste één boom geplant (hoogte minimaal 3 meter bij aanplant) van een van nature op de zandgronden van het Gooi voorkomende soort.

Planten inheemse dracht-, noten- of fruitbomen

3

Er wordt ten minste één boom geplant (hoogte minimaal 2 meter bij aanplant) van een van nature in Nederland voorkomende soort die noten of fruit draagt en/of in nectar voorziet.

Planten inheemse dracht-, noten- of vruchtstruiken

Terrein

2

Er wordt ten minste één grote struik geplant (hoogte minimaal 1 meter bij aanplant) van een van nature in Nederland voorkomende soort die noten of fruit draagt en/of in nectar voorziet.

1 m2 nectarrijke beplanting aanbrengen

Terrein

2

Minimaal 1 m2 van het kavel wordt ingezaaid met bloemen die veel nectar geven.

Erfafscheiding middels inheemse (fruit)hagen

Terrein

2 – 3

Er wordt bij ten minste twee derde van de erfgrens geen erfafscheiding van hout, beton of een ander hard materiaal geplaatst. In plaats daarvan wordt een (fruit)haag van in Nederland voorkomende soort(en) aangebracht. Een punt extra wordt verdiend wanneer meer dan één soort wordt toegepast.

Realiseren mossedum dak

Dak

1

Minstens 40 % van het dakoppervlak heeft een mossedum bedekking met een grondlaag van 4 tot 7 centimeter, voorzien van mos- of sedumbegroeiing met streekeigen soorten, zonder soorten die niet van nature in Nederland voorkomen.

Realiseren kruiden dak

Dak

3

Minstens 40 % van het dakoppervlak heeft een kruidendak met (sedum), grassen, kruiden en dwergheesters (15 - 30 centimeter) met streekeigen soorten, zonder soorten die niet van nature in Nederland voorkomen.

Gevelbeplanting

Gevel

3

Gevelbeplanting zodanig aanbrengen dat het aannemelijk is dat 5 jaar na aanplant minimaal 25 % van het geveloppervlak (alle zijden, uitgezonderd ramen en deuren en andere objecten waar beplanting niet kan of mag groeien) begroeid is.

Gevelbeplanting bestaat uit zelfhechtende klimplanten of klimplanten met een steunconstructie van in Nederland van nature voorkomende soorten, eventueel gecombineerd met tegen de gevel geplaatste dekking gevende struikachtigen

Habitatmaatregelen

Takkenrillen aanbrengen

Terrein

1

Realiseer binnen 2 meter van de rand(en) van het perceel een (gevlochten) takkenril van minstens 2 meter lang, 15 centimeter breed en 40 centimeter hoog als schuilplek voor reptielen, amfibieën en kleine zoogdieren.

Egelwegel in schutting

Terrein

1

Iedere dichte schutting (van hout, beton of ander hard materiaal) wordt voorzien van een opening van Ø 15 centimeter of (vierkant) 15 x 15 centimeter bedoeld als egelpoortje.

Dood hout of houtstobben neerleggen

Terrein

1

Realiseer minstens 1 m2 aan liggende boomstronk(en) of houtstobben voor insecten, reptielen en amfibieën.

Dierenverblijfplaatsen

Vogelnestkasten aan boom

Terrein

1

Minstens vier nestkasten voor vogels, op voldoende hoogte voor de doelsoort, aan één of meerdere bomen gemonteerd.

Eekhoornnestkast

Terrein

2

Minimaal twee eekhoornnestkasten in zicht van elkaar, opgehangen 3 tot 4 meter van de grond. Het is belangrijk dat er tenminste één ingang nabij een tak van een boom hangt zodat de eekhoorn toegang heeft en altijd snel kan ontsnappen.

Vleermuiskasten aan boom

Terrein

1

Minimaal vier bolle vleermuiskasten van minstens 30 tot 40 centimeter hoog en een doorsnede van minstens 15 tot 20 centimeter met een opening van 1,5 tot 2 centimeter breed, aan een boom gemonteerd op minstens 3 meter hoogte.

Vogelnestkast in gevels

Gevel

1

Per vogelsoort (gierzwaluw, huismus, gekraagde roodstaart of andere vogelsoort) worden minimaal 6 geschikte nestkasten ingebouwd met oriëntatie noord of oost. Kasten worden niet boven ramen geplaatst.

Er kunnen voor maximaal twee vogelsoorten punten verdiend worden.

Vleermuiskast in gevels

Gevel

1

Minimaal vier vleermuiskasten van minstens 50 centimeter hoog, 20 tot 30 centimeter breed en met 1 tot 2 compartimenten van rond de 2 centimeter diep. De kasten zijn in de gevel ingebouwd op minimaal 3 meter hoogte, buiten verstoring van kunstlicht (waaronder vleermuisvriendelijke verlichting).

Kraamkast vleermuizen

Gevel

3

Minimaal twee vleermuiskasten van minstens 80 centimeter hoog, 70 centimeter breed en met 3 tot 4 compartimenten van rond de 2 centimeter diep. De kast is in de gevel ingebouwd op minimaal 3 meter hoogte, buiten verstoring van kunstlicht (waaronder vleermuisvriendelijke verlichting).

Voor vleermuizen geschikte en toegankelijke spouwmuur

Gevel

3

Een open spouw (vrije ruimte tussen de buitenmuur en binnenmuur/isolatiemateriaal) van 2 centimeter diepte, met een geveloppervlakte van ten minste 2 x 1 meter. De spouw moet bekleed zijn met ruw hard materiaal. Openingen (stootvoegen) van 1,7 tot 2 x 4 centimeter op een hoogte van minstens 3 meter boven de grond, maken de spouw toegankelijk.

Gevelbetimmering voor vleermuizen

Gevel

3

Houten betimmering aan de gevel van minstens 2 x 1 meter met aan onderzijde invliegopeningen van 2 x 4 centimeter op minstens 3 meter hoogte. Tussen de betimmering en de gevel is 2 centimeter vrije ruimte.

Gebouwtype 3: Her te ontwikkelen tot gemengde functies

  • Voor de herontwikkeling van het voormalige KMAR-gebouw worden natuurinclusieve maatregelen uit onderstaande menukaart verwacht met een minimale waarde van in totaal twaalf (12) natuurpunten

  • Voor de herontwikkeling van het voormalige keukengebouw worden natuurinclusieve maatregelen uit onderstaande menukaart verwacht met een minimale waarde van in totaal achttien (18) natuurpunten

  • Voor het voormalige Spiegelhorst worden natuurinclusieve maatregelen uit onderstaande menukaart verwacht met een minimale waarde van in totaal achttien (18) natuurpunten

Maatregel

Onderdeel kavel

Punten

Voorwaarden

Beplanting

> 10 m2 streekeigen beplanting

Terrein

3

Ten minste 10 m2 van het kavel wordt voorzien van streekeigen (laag blijvende) plantensoorten. Dit wil zeggen: soorten die van nature voorkomen op de zandgronden van het Gooi.

Planten streekeigen bomen

Terrein

3

Er wordt ten minste één boom geplant (hoogte minimaal 3 meter bij aanplant) van een van nature op de zandgronden van het Gooi voorkomende soort.

Planten inheemse dracht-, noten- of fruitbomen

3

Er wordt ten minste één boom geplant (hoogte minimaal 2 meter bij aanplant) van een van nature in Nederland voorkomende soort die noten of fruit draagt en/of in nectar voorziet.

Planten inheemse dracht-, noten- of vruchtstruiken

Terrein

2

Er wordt ten minste één grote struik geplant (hoogte minimaal 1 meter bij aanplant) van een van nature in Nederland voorkomende soort die noten of fruit draagt en/of in nectar voorziet.

1 m2 nectarrijke beplanting aanbrengen

Terrein

2

Minimaal 1 m2 van het kavel wordt ingezaaid met bloemen die veel nectar geven.

Inheemse (fruit)hagen

Terrein

2 – 3

Er wordt een (fruit)haag geplant (minimaal 20 meter lengte) van in Nederland voorkomende soort(en). Een punt extra wordt verdiend wanneer meer dan één soort wordt toegepast.

Realiseren mossedum dak

Dak

1

Minstens 40 % van het dakoppervlak heeft een mossedum bedekking met een grondlaag van 4 tot 7 centimeter, voorzien van mos- of sedumbegroeiing met streekeigen soorten, zonder soorten die niet van nature in Nederland voorkomen.

Realiseren kruiden dak

Dak

3

Minstens 40 % van het dakoppervlak heeft een kruidendak met (sedum), grassen, kruiden en dwergheesters (15 - 30 centimeter) met streekeigen soorten, zonder soorten die niet van nature in Nederland voorkomen.

Intensief begroeide daktuin

Dak

3

Minstens 40 % van het dakoppervlak heeft een begroeide daktuin met een grondlaag vanaf 30 centimeter. De begroeiing is voorzien van een hoge diversiteit met streekeigen soorten grassen, kruiden, struiken en/of bomen, waarvan ten minste 20 soorten insectvriendelijk zijn.

Gevelbeplanting

Gevel

3

Gevelbeplanting zodanig aanbrengen dat het aannemelijk is dat 5 jaar na aanplant minimaal 25 % van het geveloppervlak (alle zijden, uitgezonderd ramen en deuren en andere objecten waar beplanting niet kan of mag groeien) begroeid is.

Gevelbeplanting bestaat uit zelfhechtende klimplanten of klimplanten met een steunconstructie van in Nederland van nature voorkomende soorten, eventueel gecombineerd met tegen de gevel geplaatste dekking gevende struikachtigen

Inbouwbloembakken

Gevel / balkon

1

Ieder balkon is voorzien van een vaste, ingebouwde bloembak, beplant met streekeigen bloemen en/of kruiden.

Habitatmaatregelen

Vijver

Terrein

3

Realiseer een vijver van ten minste 5 m2 en minstens 60 centimeter diep met flauwe, begroeide oevers, waarbij (periodieke) droogvalling is voorkomen.

Takkenrillen aanbrengen

Terrein

1

Realiseer binnen 2 meter van de rand(en) van het perceel een (gevlochten) takkenril van minstens 2 meter lang, 15 centimeter breed en 40 centimeter hoog voor reptielen, amfibieën en kleine zoogdieren.

Egelwegel in schutting

Terrein

1

Iedere dichte schutting (van hout, beton of ander hard materiaal) wordt voorzien van een opening van Ø 15 centimeter of (vierkant) 15 x 15 centimeter bedoeld als egelpoortje.

Vleermuisvriendelijke verlichting

Gevel

2

Alle buitenlampen worden voorzien van amberkleurige led-lampen of andere vleermuisvriendelijke verlichting.

Dierenverblijfplaatsen

Vogelnestkasten aan boom

Terrein

2

Minstens tien nestkasten voor vogels, op voldoende hoogte voor de doelsoort, aan één of meerdere bomen gemonteerd.

Eekhoornnestkasten

Terrein

1

Minimaal twee eekhoornnestkasten in zicht van elkaar, opgehangen 3 tot 4 meter van de grond. Het is belangrijk dat er ten minste één ingang nabij een tak van een boom hangt zodat de eekhoorn toegang heeft en altijd snel kan ontsnappen.

Vleermuiskasten aan boom

Terrein

1

Minimaal vier bolle vleermuiskasten van minstens 30 tot 40 centimeter hoog en een doorsnede van minstens 15 tot 20 centimeter met een opening van 1,5 tot 2 centimeter breed, aan een boom gemonteerd op minstens 3 meter hoogte.

Vogelnestkast in gevels

Gevel

1

Per vogelsoort (gierzwaluw, huismus, gekraagde roodstaart of andere vogelsoort) worden minimaal 6 geschikte nestkasten ingebouwd met oriëntatie noord of oost. Kasten worden niet boven ramen geplaatst.

Er kunnen voor maximaal twee vogelsoorten punten verdiend worden.

Vleermuiskast in gevels

Gevel

1

Minimaal vier vleermuiskasten van minstens 50 centimeter hoog, 20 tot 30 centimeter breed en met 1 tot 2 compartimenten van rond de 2 centimeter diep. De kasten zijn in de gevel ingebouwd op minimaal 3 meter hoogte, buiten verstoring van kunstlicht (waaronder vleermuisvriendelijke verlichting).

Kraamkast vleermuizen

Gevel

3

Minimaal twee vleermuiskasten van minstens 80 centimeter hoog, 70 centimeter breed en met 3 tot 4 compartimenten van rond de 2 centimeter diep. De kast is in de gevel ingebouwd op minimaal 3 meter hoogte, buiten verstoring van kunstlicht (waaronder vleermuisvriendelijke verlichting).

Voor vleermuizen geschikte en toegankelijke spouwmuur

Gevel

3

Een open spouw (vrije ruimte tussen de buitenmuur en binnenmuur/isolatiemateriaal) van 2 centimeter diepte, met een geveloppervlakte van ten minste 2 x 1 meter. De spouw moet bekleed zijn met ruw hard materiaal. Openingen (stootvoegen) van 1,7 tot 2 x 4 centimeter op een hoogte van minstens 3 meter boven de grond, maken de spouw toegankelijk.

Gevelbetimmering voor vleermuizen

Gevel

3

Houten betimmering aan de gevel van minstens 2 x 1 meter met aan onderzijde invliegopeningen van 2 x 4 centimeter op minstens 3 meter hoogte. Tussen de betimmering en de gevel is 2 centimeter vrije ruimte.

Gebouwtype 4: Appartementen op Kazernekwartier

Voor appartementen op Kazernekwartier worden natuurinclusieve maatregelen uit onderstaande catalogus verwacht met een minimale waarde van in totaal achttien (18) natuurpunten per complex.

Maatregel

Onderdeel kavel

Punten

Voorwaarden

Beplanting

> 10 m2 streekeigen beplanting

Terrein

3

Ten minste 10 m2 van het kavel wordt voorzien van streekeigen (laag blijvende) plantensoorten. Dit wil zeggen: soorten die van nature voorkomen op de zandgronden van het Gooi.

Planten streekeigen bomen

Terrein

3

Er wordt ten minste één boom geplant (hoogte minimaal 3 meter bij aanplant) van een van nature op de zandgronden van het Gooi voorkomende soort.

Planten inheemse dracht-, noten- of fruitbomen

3

Er wordt ten minste één boom geplant (hoogte minimaal 2 meter bij aanplant) van een van nature in Nederland voorkomende soort die noten of fruit draagt en/of in nectar voorziet.

Planten inheemse dracht-, noten- of vruchtstruiken

Terrein

2

Er wordt ten minste één grote struik geplant (hoogte minimaal 1 meter bij aanplant) van een van nature in Nederland voorkomende soort die noten of fruit draagt en/of in nectar voorziet.

1 m2 nectarrijke beplanting aanbrengen

Terrein

2

Minimaal 1 m2 van het kavel wordt ingezaaid met bloemen die veel nectar geven.

Inheemse (fruit)hagen

Terrein

2 – 3

Er wordt een (fruit)haag geplant (minimaal 20 meter lengte) van in Nederland voorkomende soort(en). Een punt extra wordt verdiend wanneer meer dan één soort wordt toegepast.

Realiseren mossedum dak

Dak

1

Minstens 40 % van het dakoppervlak heeft een mossedum bedekking met een grondlaag van 4 tot 7 centimeter, voorzien van mos- of sedumbegroeiing met streekeigen soorten, zonder soorten die niet van nature in Nederland voorkomen.

Realiseren kruiden dak

Dak

3

Minstens 40 % van het dakoppervlak heeft een kruidendak met (sedum), grassen, kruiden en dwergheesters (15 - 30 centimeter) met streekeigen soorten, zonder soorten die niet van nature in Nederland voorkomen.

Intensief begroeide daktuin

Dak

3

Minstens 40 % van het dakoppervlak heeft een begroeide daktuin met een grondlaag vanaf 30 centimeter. De begroeiing is voorzien van een hoge diversiteit met streekeigen soorten grassen, kruiden, struiken en/of bomen, waarvan ten minste 20 soorten insectvriendelijk zijn.

Gevelbeplanting

Gevel

3

Gevelbeplanting zodanig aanbrengen dat het aannemelijk is dat 5 jaar na aanplant minimaal 25 % van het geveloppervlak (alle zijden, uitgezonderd ramen en deuren en andere objecten waar beplanting niet kan of mag groeien) begroeid is.

Gevelbeplanting bestaat uit zelfhechtende klimplanten of klimplanten met een steunconstructie van in Nederland van nature voorkomende soorten, eventueel gecombineerd met tegen de gevel geplaatste dekking gevende struikachtigen

Inbouwbloembakken

Gevel / balkon

1

Ieder balkon is voorzien van een vaste, ingebouwde bloembak, beplant met streekeigen bloemen en/of kruiden.

Habitatmaatregelen

Poel of vijver

Terrein

3

Realiseer een poel/vijver van ten minste 5 m2 en minstens 60 centimeter diep met flauwe, begroeide oevers, waarbij (periodieke) droogvalling is voorkomen.

Takkenrillen aanbrengen

Terrein

1

Realiseer binnen 2 meter van de rand(en) van het perceel een (gevlochten) takkenril van minstens 2 meter lang, 15 centimeter breed en 40 centimeter hoog voor reptielen, amfibieën en kleine zoogdieren.

Egelwegel in schutting

Terrein

1

Iedere dichte schutting (van hout, beton of ander hard materiaal) wordt voorzien van een opening van Ø 15 centimeter of (vierkant) 15 x 15 centimeter bedoeld als egelpoortje.

Vleermuisvriendelijke verlichting

Gevel

2

Alle buitenlampen worden voorzien van amberkleurige led-lampen of andere vleermuisvriendelijke verlichting.

Dierenverblijfplaatsen

Vogelnestkasten aan boom

Terrein

2

Minstens tien nestkasten voor vogels, op voldoende hoogte voor de doelsoort, aan één of meerdere bomen gemonteerd.

Eekhoornnestkasten

Terrein

1

Minimaal twee eekhoornnestkasten in zicht van elkaar, opgehangen 3 tot 4 meter van de grond. Het is belangrijk dat er ten minste één ingang nabij een tak van een boom hangt zodat de eekhoorn toegang heeft en altijd snel kan ontsnappen.

Vleermuiskasten aan boom

Terrein

1

Minimaal vier bolle vleermuiskasten van minstens 30 tot 40 centimeter hoog en een doorsnede van minstens 15 tot 20 centimeter met een opening van 1,5 tot 2 centimeter breed, aan een boom gemonteerd op minstens 3 meter hoogte.

Vogelnestkast in gevels

Gevel

1

Per vogelsoort (gierzwaluw, huismus, gekraagde roodstaart of andere vogelsoort) worden minimaal 6 geschikte nestkasten ingebouwd met oriëntatie noord of oost. Kasten worden niet boven ramen geplaatst.

Er kunnen voor maximaal twee vogelsoorten punten verdiend worden.

Vleermuiskast in gevels

Gevel

1

Minimaal vier vleermuiskasten van minstens 50 centimeter hoog, 20 tot 30 centimeter breed en met 1 tot 2 compartimenten van rond de 2 centimeter diep. De kasten zijn in de gevel ingebouwd op minimaal 3 meter hoogte, buiten verstoring van kunstlicht (waaronder vleermuisvriendelijke verlichting).

Kraamkast vleermuizen

Gevel

3

Minimaal twee vleermuiskasten van minstens 80 centimeter hoog, 70 centimeter breed en met 3 tot 4 compartimenten van rond de 2 centimeter diep. De kast is in de gevel ingebouwd op minimaal 3 meter hoogte, buiten verstoring van kunstlicht (waaronder vleermuisvriendelijke verlichting).

Voor vleermuizen geschikte en toegankelijke spouwmuur

Gevel

3

Een open spouw (vrije ruimte tussen de buitenmuur en binnenmuur/isolatiemateriaal) van 2 centimeter diepte, met een geveloppervlakte van ten minste 2 x 1 meter. De spouw moet bekleed zijn met ruw hard materiaal. Openingen (stootvoegen) van 1,7 tot 2 x 4 centimeter op een hoogte van minstens 3 meter boven de grond, maken de spouw toegankelijk.

Gevelbetimmering voor vleermuizen

Gevel

3

Houten betimmering aan de gevel van minstens 2 x 1 meter met aan onderzijde invliegopeningen van 2 x 4 centimeter op minstens 3 meter hoogte. Tussen de betimmering en de gevel is 2 centimeter vrije ruimte.

Gebouwtype 5: Woningclusters Op de Hei

Voor woningclusters Op de Hei worden natuurinclusieve maatregelen uit onderstaande menukaart verwacht met een minimale waarde van in totaal achttien (18) natuurpunten per gebouw met vanaf twintig woningen in een gebouw, één (1) extra natuurpunt per woning.

Maatregel

Onderdeel kavel

Punten

Voorwaarden

Beplanting

>10 m2 streekeigen beplanting

Terrein

3

Ten minste 10 m2 van het kavel wordt voorzien van streekeigen (laag blijvende) plantensoorten. Dit wil zeggen: soorten die van nature voorkomen op de zandgronden van het Gooi.

Planten streekeigen bomen

Terrein

3

Er wordt ten minste één boom geplant (hoogte minimaal 3 meter bij aanplant) van een van nature op de zandgronden van het Gooi voorkomende soort.

Planten inheemse struiken

Terrein

2

Er wordt tenminste één grote struik geplant (hoogte minimaal 1 meter bij aanplant) van een van nature in Nederland voorkomende soort.

Realiseren kruiden dak

Dak

3

Minstens 40 % van het dakoppervlak heeft een kruidendak met (sedum), grassen, kruiden en dwergheesters (15 - 30 centimeter) met streekeigen soorten, zonder soorten die niet van nature in Nederland voorkomen.

Intensief begroeide daktuin

Dak

3

Minstens 40 % van het dakoppervlak heeft een begroeide daktuin met een grondlaag vanaf 30 centimeter. De begroeiing is voorzien van een hoge diversiteit met streekeigen soorten grassen, kruiden, struiken en/of bomen, waarvan tenminste 20 soorten insectvriendelijk zijn.

Gevelbeplanting

Gevel

3

Gevelbeplanting zodanig aanbrengen dat het aannemelijk is dat 5 jaar na aanplant minimaal 25 % van het geveloppervlak (alle zijden, uitgezonderd ramen en deuren en andere objecten waar beplanting niet kan of mag groeien) begroeid is.

Gevelbeplanting bestaat uit zelfhechtende klimplanten of klimplanten met een steunconstructie van in Nederland van nature voorkomende soorten, eventueel gecombineerd met tegen de gevel geplaatste dekking gevende struikachtigen

Inbouwbloembakken

Gevel / balkon

1

Ieder balkon is voorzien van een vaste, ingebouwde bloembak, beplant met streekeigen bloemen en/of kruiden.

Habitatmaatregelen

Open, onbetreden zand aanbrengen

Terrein

1

Minimaal 0,5 m2 open zand nabij dood hout en/of kruidenbeplanting voor grondgebonden insecten aanbrengen. Zand niet betreden.

Takkenrillen aanbrengen

Terrein

1

Realiseer binnen 2 meter van de rand(en) van het perceel een (gevlochten) takkenril van minstens 2 meter lang, 15 centimeter breed en 40 centimeter hoog voor reptielen, amfibieën en kleine zoogdieren.

Dood hout of houtstobben neerleggen

Terrein

1

Realiseer minstens 1 m2 aan liggende boomstronk(en) of houtstobben voor insecten, reptielen en amfibieën.

Stenen stapels aanbrengen

Terrein

1

Realiseer losse steenstapels met een minimale oppervlakte van 1 m2 en hoogte van 50 centimeter als schuilplaats voor reptielen en amfibieën.

Vleermuisvriendelijke verlichting

Terrein

2

Alle buitenlampen worden voorzien van amberkleurige led-lampen of andere vleermuisvriendelijke verlichting.

Dierenverblijfplaatsen

Losstaand insectenhotel aanbrengen

Terrein

1

Realiseer een losstaande insectenvoorziening met een oppervlak van minstens 1 m2. Het insectenhotel is bij voorkeur naar het zuiden of westen gericht en wordt zo min mogelijk beschaduwd.

Insectenhotel in gevel aanbrengen

Gevel

1

Insectenvoorziening met een oppervlak van minstens 1 m2, ingebouwd in de gevel. Het insectenhotel is bij voorkeur naar het zuiden of westen gericht en wordt zo min mogelijk beschaduwd.

Vogelnestkast in gevels

Gevel

1

Per vogelsoort (gierzwaluw, huismus, gekraagde roodstaart of andere vogelsoort) worden minimaal 6 geschikte nestkasten ingebouwd met oriëntatie noord of oost. Kasten worden niet boven ramen geplaatst.

Er kunnen voor maximaal twee vogelsoorten punten verdiend worden.

Vleermuiskast in gevels

Gevel

1

Minimaal vier vleermuiskasten van minstens 50 centimeter hoog, 20 tot 30 centimeter breed en met 1 tot 2 compartimenten van rond de 2 centimeter diep. De kasten zijn in de gevel ingebouwd op minimaal 3 meter hoogte, buiten verstoring van kunstlicht (waaronder vleermuisvriendelijke verlichting).

Kraamkast vleermuizen

Gevel

3

Minimaal twee vleermuiskasten van minstens 80 centimeter hoog, 70 centimeter breed en met 3 tot 4 compartimenten van rond de 2 centimeter diep. De kast is in de gevel ingebouwd op minimaal 3 meter hoogte, buiten verstoring van kunstlicht (waaronder vleermuisvriendelijke verlichting).

Voor vleermuizen geschikte en toegankelijke spouwmuur

Gevel

3

Een open spouw (vrije ruimte tussen de buitenmuur en binnenmuur/isolatiemateriaal) van 2 centimeter diepte, met een geveloppervlakte van ten minste 2 x 1 meter. De spouw moet bekleed zijn met ruw hard materiaal. Openingen (stootvoegen) van 1,7 tot 2 x 4 centimeter op een hoogte van minstens 3 meter boven de grond, maken de spouw toegankelijk.

Gevelbetimmering voor vleermuizen

Gevel

3

Houten betimmering aan de gevel van minstens 2 x 1 meter met aan onderzijde invliegopeningen van 2 x 4 centimeter op minstens 3 meter hoogte. Tussen de betimmering en de gevel is 2 centimeter vrije ruimte.

Gebouwtype 6: Grondgebonden woningen Op Zuid

Voor Grondgebonden woningen op Zuid worden natuurinclusieve maatregelen uit onderstaande menukaart verwacht met een minimale waarde van in totaal achttien (18) natuurpunten per kavel.

Maatregel

Onderdeel kavel

Punten

Voorwaarden

Beplanting

>10 m2 streekeigen beplanting

Terrein

3

Ten minste 10 m2 van het kavel wordt voorzien van streekeigen (laag blijvende) plantensoorten. Dit wil zeggen: soorten die van nature voorkomen op de zandgronden van het Gooi.

Planten streekeigen bomen

Terrein

3

Er wordt ten minste één boom geplant (hoogte minimaal 3 meter bij aanplant) van een van nature op de zandgronden van het Gooi voorkomende soort.

Planten inheemse struiken

Terrein

2

Er wordt ten minste één grote struik geplant (hoogte minimaal 1 meter bij aanplant) van een van nature in Nederland voorkomende soort.

Erfafscheiding middels inheemse (fruit)hagen

Terrein

2 – 3

Er wordt bij ten minste twee derde van de erfgrens geen erfafscheiding van hout, beton of een ander hard materiaal geplaatst. In plaats daarvan wordt een (fruit)haag van in Nederland voorkomende soort(en) aangebracht. Een punt extra wordt verdiend wanneer meer dan één soort wordt toegepast.

Realiseren kruiden dak

Dak

3

Minstens 40 % van het dakoppervlak heeft een kruidendak met (sedum), grassen, kruiden en dwergheesters (15 - 30 centimeter) met streekeigen soorten, zonder soorten die niet van nature in Nederland voorkomen.

Gevelbeplanting

Gevel

3

Gevelbeplanting zodanig aanbrengen dat het aannemelijk is dat 5 jaar na aanplant minimaal 25 % van het geveloppervlak (alle zijden, uitgezonderd ramen en deuren en andere objecten waar beplanting niet kan of mag groeien) begroeid is.

Gevelbeplanting bestaat uit zelfhechtende klimplanten of klimplanten met een steunconstructie van in Nederland van nature voorkomende soorten, eventueel gecombineerd met tegen de gevel geplaatste dekking gevende struikachtigen

Habitatmaatregelen

Open, onbetreden zand aanbrengen

Terrein

1

Minimaal 0,5 m2 open zand nabij dood hout en/of kruidenbeplanting voor grondgebonden insecten aanbrengen. Zand niet betreden.

Poel of vijver

Terrein

3

Realiseer een poel / vijver van ten minste 5 m2 en minstens 60 centimeter diep met flauwe, begroeide oevers, waarbij (periodieke) droogvalling is voorkomen.

Wadi

Terrein

3

Realiseer een beplante greppel of wadi van minstens 30 centimeter diep ten opzichte van maaiveld en minstens 120 centimeter lang en breed waar regenwater naar wordt afgevoerd en langzaam wordt opgenomen in de grond.

Takkenrillen aanbrengen

Terrein

1

Realiseer binnen 2 meter van de rand(en) van het perceel een (gevlochten) takkenril van minstens 2 meter lang, 15 centimeter breed en 40 centimeter hoog voor reptielen, amfibieën en kleine zoogdieren.

Dood hout of houtstobben neerleggen

Terrein

1

Realiseer minstens 1 m2 aan liggende boomstronk(en) of houtstobben voor insecten, reptielen en amfibieën.

Schanskorven of stenen stapels aanbrengen

Terrein

1

Realiseer steenstapels, los of in schanskorven met een minimale lengte van 3 meter, hoogte van 50 centimeter en breedte van 30 centimeter als schuilplaats voor reptielen en amfibieën.

Dierenverblijfplaatsen

Losstaand insectenhotel aanbrengen

Terrein

1

Realiseer een losstaande insectenvoorziening met een oppervlak van minstens 1 m2. Het insectenhotel is bij voorkeur naar het zuiden of westen gericht en wordt zo min mogelijk beschaduwd.

Insectenhotel in gevel aanbrengen

Gevel

1

Insectenvoorziening met een oppervlak van minstens 1 m2, ingebouwd in de gevel. Het insectenhotel is bij voorkeur naar het zuiden of westen gericht en wordt zo min mogelijk beschaduwd.

Vogelnestkast in gevels

Gevel

1

Per vogelsoort (gierzwaluw, huismus, gekraagde roodstaart of andere vogelsoort) worden minimaal 6 geschikte nestkasten ingebouwd met oriëntatie noord of oost. Kasten worden niet boven ramen geplaatst.

Er kunnen voor maximaal twee vogelsoorten punten verdiend worden.

Vleermuiskast in gevels

Gevel

1

Minimaal vier vleermuiskasten van minstens 50 centimeter hoog, 20 tot 30 centimeter breed en met 1 tot 2 compartimenten van rond de 2 centimeter diep. De kasten zijn in de gevel ingebouwd op minimaal 3 meter hoogte, buiten verstoring van kunstlicht (waaronder vleermuisvriendelijke verlichting).

Kraamkast vleermuizen

Gevel

3

Minimaal twee vleermuiskasten van minstens 80 centimeter hoog, 70 centimeter breed en met 3 tot 4 compartimenten van rond de 2 centimeter diep. De kast is in de gevel ingebouwd op minimaal 3 meter hoogte, buiten verstoring van kunstlicht (waaronder vleermuisvriendelijke verlichting).

Voor vleermuizen geschikte en toegankelijke spouwmuur

Gevel

3

Een open spouw (vrije ruimte tussen de buitenmuur en binnenmuur/isolatiemateriaal) van 2 centimeter diepte, met een geveloppervlakte van ten minste 2 x 1 meter. De spouw moet bekleed zijn met ruw hard materiaal. Openingen (stootvoegen) van 1,7 tot 2 x 4 centimeter op een hoogte van minstens 3 meter boven de grond, maken de spouw toegankelijk.

Gevelbetimmering voor vleermuizen

Gevel

3

Houten betimmering aan de gevel van minstens 2 x 1 meter met aan onderzijde invliegopeningen van 2 x 4 centimeter op minstens 3 meter hoogte. Tussen de betimmering en de gevel is 2 centimeter vrije ruimte.

Gebouwtype 7: Bedrijven Op Zuid

  • Bij het bouwen van een bedrijfsgebouw of bedrijfsgebouwen op kavels met een oppervlakte tot 1.000 m2 worden natuurinclusieve maatregelen uit onderstaande menukaart verwacht met een minimale waarde van in totaal vijftien (15) natuurpunten

  • Bij het bouwen van een bedrijfsgebouw of bedrijfsgebouwen op kavels met een oppervlakte vanaf 1.000 m2 tot 3.000 m2 worden natuurinclusieve maatregelen uit onderstaande menukaart verwacht met een minimale waarde van in totaal achttien (18) natuurpunten

Bij het bouwen van een bedrijfsgebouw of bedrijfsgebouwen op kavels met een oppervlakte vanaf 3.000 m2 worden natuurinclusieve maatregelen uit onderstaande menukaart verwacht met een minimale waarde van in totaal twintig(20) natuurpunten

Maatregel

Onderdeel kavel

Punten

Voorwaarden

Beplanting

> 10 m2 streekeigen beplanting

Terrein

3

Ten minste 10 m2 van het kavel wordt voorzien van streekeigen (laag blijvende) plantensoorten. Dit wil zeggen: soorten die van nature voorkomen op de zandgronden van het Gooi.

Planten streekeigen bomen

Terrein

3

Er wordt ten minste één boom geplant (hoogte minimaal 3 meter bij aanplant) van een van nature op de zandgronden van het Gooi voorkomende soort.

Planten inheemse struiken

Terrein

2

Er wordt ten minste één grote struik geplant (hoogte minimaal 1 meter bij aanplant) van een van nature in Nederland voorkomende soort.

Realiseren kruiden dak

Dak

3

Minstens 40 % van het dakoppervlak heeft een kruidendak met (sedum), grassen, kruiden en dwergheesters (15 - 30 centimeter) met streekeigen soorten, zonder soorten die niet van nature in Nederland voorkomen.

Intensief begroeide daktuin

Dak

3

Minstens 40 % van het dakoppervlak heeft een begroeide daktuin met een grondlaag vanaf 30 centimeter. De begroeiing is voorzien van een hoge diversiteit met streekeigen soorten grassen, kruiden, struiken en/of bomen, waarvan ten minste 20 soorten insectvriendelijk zijn.

Gevelbeplanting

Gevel

3

Gevelbeplanting zodanig aanbrengen dat het aannemelijk is dat 5 jaar na aanplant minimaal 25 % van het geveloppervlak (alle zijden, uitgezonderd ramen en deuren en andere objecten waar beplanting niet kan of mag groeien) begroeid is.

Gevelbeplanting bestaat uit zelfhechtende klimplanten of klimplanten met een steunconstructie van in Nederland van nature voorkomende soorten, eventueel gecombineerd met tegen de gevel geplaatste dekking gevende struikachtigen

Habitatmaatregelen

Open, onbetreden zand aanbrengen

Terrein

1

Minimaal 0,5 m2 open zand nabij dood hout en/of kruidenbeplanting voor grondgebonden insecten aanbrengen. Zand niet betreden.

Poel of vijver

Terrein

3

Realiseer een poel / vijver van ten minste 5 m2 en minstens 60 centimeter diep met flauwe, begroeide oevers, waarbij (periodieke) droogvalling is voorkomen.

Wadi

Terrein

3

Realiseer een beplante greppel of wadi van minstens 30 centimeter diep ten opzichte van maaiveld en minstens 120 centimeter lang en breed waar regenwater naar wordt afgevoerd en langzaam wordt opgenomen in de grond.

Takkenrillen aanbrengen

Terrein

1

Realiseer binnen 2 meter van de rand(en) van het perceel een (gevlochten) takkenril van minstens 2 meter lang, 15 centimeter breed en 40 centimeter hoog voor reptielen, amfibieën en kleine zoogdieren.

Dood hout of houtstobben neerleggen

Terrein

1

Realiseer minstens 1 m2 aan liggende boomstronk(en) of houtstobben voor insecten, reptielen en amfibieën.

Schanskorven of stenen stapels aanbrengen

Terrein

1

Realiseer steenstapels, los of in schanskorven met een minimale lengte van 3 meter, hoogte van 50 centimeter en breedte van 30 centimeter als schuilplaats voor reptielen en amfibieën.

Vleermuisvriendelijke verlichting

Terrein

2

Alle buitenlampen worden voorzien van amberkleurige led-lampen of andere vleermuisvriendelijke verlichting.

Dierenverblijfplaatsen

Losstaand insectenhotel aanbrengen

Terrein

1

Realiseer een losstaande insectenvoorziening met een oppervlak van minstens 1 m2. Het insectenhotel is bij voorkeur naar het zuiden of westen gericht en wordt zo min mogelijk beschaduwd.

Insectenhotel in gevel aanbrengen

Gevel

1

Insectenvoorziening met een oppervlak van minstens 1 m2, ingebouwd in de gevel. Het insectenhotel is bij voorkeur naar het zuiden of westen gericht en wordt zo min mogelijk beschaduwd.

Vogelnestkast in gevels

Gevel

1

Per vogelsoort (gierzwaluw, huismus, gekraagde roodstaart of andere vogelsoort) worden minimaal 6 geschikte nestkasten ingebouwd met oriëntatie noord of oost. Kasten worden niet boven ramen geplaatst.

Er kunnen voor maximaal twee vogelsoorten punten verdiend worden.

Vleermuiskast in gevels

Gevel

1

Minimaal vier vleermuiskasten van minstens 50 centimeter hoog, 20 tot 30 centimeter breed en met 1 tot 2 compartimenten van rond de 2 centimeter diep. De kasten zijn in de gevel ingebouwd op minimaal 3 meter hoogte, buiten verstoring van kunstlicht (waaronder vleermuisvriendelijke verlichting).

Kraamkast vleermuizen

Gevel

3

Minimaal twee vleermuiskasten van minstens 80 centimeter hoog, 70 centimeter breed en met 3 tot 4 compartimenten van rond de 2 centimeter diep. De kast is in de gevel ingebouwd op minimaal 3 meter hoogte, buiten verstoring van kunstlicht (waaronder vleermuisvriendelijke verlichting).

Voor vleermuizen geschikte en toegankelijke spouwmuur

Gevel

3

Een open spouw (vrije ruimte tussen de buitenmuur en binnenmuur/isolatiemateriaal) van 2 centimeter diepte, met een geveloppervlakte van ten minste 2 x 1 meter. De spouw moet bekleed zijn met ruw hard materiaal. Openingen (stootvoegen) van 1,7 tot 2 x 4 centimeter op een hoogte van minstens 3 meter boven de grond, maken de spouw toegankelijk.

Gevelbetimmering voor vleermuizen

Gevel

3

Houten betimmering aan de gevel van minstens 2 x 1 meter met aan onderzijde invliegopeningen van 2 x 4 centimeter op minstens 3 meter hoogte. Tussen de betimmering en de gevel is 2 centimeter vrije ruimte.

Gebouwtype 8: Appartementen Op Zuid

Voor Appartementen Op Zuid worden natuurinclusieve maatregelen uit onderstaande menukaart verwacht met een minimale waarde van in totaal achttien (18) natuurpunten per complex.

Maatregel

Onderdeel kavel

Punten

Voorwaarden

Beplanting

> 10 m2 streekeigen beplanting

Terrein

3

Ten minste 10 m2 van het kavel wordt voorzien van streekeigen (laag blijvende) plantensoorten. Dit wil zeggen: soorten die van nature voorkomen op de zandgronden van het Gooi.

Planten streekeigen bomen

Terrein

3

Er wordt ten minste één boom geplant (hoogte minimaal 3 meter bij aanplant) van een van nature op de zandgronden van het Gooi voorkomende soort.

Planten inheemse struiken

Terrein

2

Er wordt ten minste één grote struik geplant (hoogte minimaal 1 meter bij aanplant) van een van nature in Nederland voorkomende soort.

Realiseren kruiden dak

Dak

3

Minstens 40 % van het dakoppervlak heeft een kruidendak met (sedum), grassen, kruiden en dwergheesters (15 - 30 centimeter) met streekeigen soorten, zonder soorten die niet van nature in Nederland voorkomen.

Intensief begroeide daktuin

Dak

3

Minstens 40 % van het dakoppervlak heeft een begroeide daktuin met een grondlaag vanaf 30 centimeter. De begroeiing is voorzien van een hoge diversiteit met streekeigen soorten grassen, kruiden, struiken en/of bomen, waarvan ten minste 20 soorten insectvriendelijk zijn.

Gevelbeplanting

Gevel

3

Gevelbeplanting zodanig aanbrengen dat het aannemelijk is dat 5 jaar na aanplant minimaal 25 % van het geveloppervlak (alle zijden, uitgezonderd ramen en deuren en andere objecten waar beplanting niet kan of mag groeien) begroeid is.

Gevelbeplanting bestaat uit zelfhechtende klimplanten of klimplanten met een steunconstructie van in Nederland van nature voorkomende soorten, eventueel gecombineerd met tegen de gevel geplaatste dekking gevende struikachtigen

Habitatmaatregelen

Open, onbetreden zand aanbrengen

Terrein

1

Minimaal 0,5 m2 open zand nabij dood hout en/of kruidenbeplanting voor grondgebonden insecten aanbrengen. Zand niet betreden.

Poel of vijver

Terrein

3

Realiseer een poel / vijver van ten minste 5 m2 en minstens 60 centimeter diep met flauwe, begroeide oevers, waarbij (periodieke) droogvalling is voorkomen.

Wadi

Terrein

3

Realiseer een beplante greppel of wadi van minstens 30 centimeter diep ten opzichte van maaiveld en minstens 120 centimeter lang en breed waar regenwater naar wordt afgevoerd en langzaam wordt opgenomen in de grond.

Takkenrillen aanbrengen

Terrein

1

Realiseer binnen 2 meter van de rand(en) van het perceel een (gevlochten) takkenril van minstens 2 meter lang, 15 centimeter breed en 40 centimeter hoog voor reptielen, amfibieën en kleine zoogdieren.

Dood hout of houtstobben neerleggen

Terrein

1

Realiseer minstens 1 m2 aan liggende boomstronk(en) of houtstobben voor insecten, reptielen en amfibieën.

Schanskorven of stenen stapels aanbrengen

Terrein

1

Realiseer steenstapels, los of in schanskorven met een minimale lengte van 3 meter, hoogte van 50 centimeter en breedte van 30 centimeter als schuilplaats voor reptielen en amfibieën.

Vleermuisvriendelijke verlichting

Terrein

2

Alle buitenlampen worden voorzien van amberkleurige led-lampen of andere vleermuisvriendelijke verlichting.

Dierenverblijfplaatsen

Losstaand insectenhotel aanbrengen

Terrein

1

Realiseer een losstaande insectenvoorziening met een oppervlak van minstens 1 m2. Het insectenhotel is bij voorkeur naar het zuiden of westen gericht en wordt zo min mogelijk beschaduwd.

Insectenhotel in gevel aanbrengen

Gevel

1

Insectenvoorziening met een oppervlak van minstens 1 m2, ingebouwd in de gevel. Het insectenhotel is bij voorkeur naar het zuiden of westen gericht en wordt zo min mogelijk beschaduwd.

Vogelnestkast in gevels

Gevel

1

Per vogelsoort (gierzwaluw, huismus, gekraagde roodstaart of andere vogelsoort) worden minimaal 6 geschikte nestkasten ingebouwd met oriëntatie noord of oost. Kasten worden niet boven ramen geplaatst.

Er kunnen voor maximaal twee vogelsoorten punten verdiend worden.

Vleermuiskast in gevels

Gevel

1

Minimaal vier vleermuiskasten van minstens 50 centimeter hoog, 20 tot 30 centimeter breed en met 1 tot 2 compartimenten van rond de 2 centimeter diep. De kasten zijn in de gevel ingebouwd op minimaal 3 meter hoogte, buiten verstoring van kunstlicht (waaronder vleermuisvriendelijke verlichting).

Kraamkast vleermuizen

Gevel

3

Minimaal twee vleermuiskasten van minstens 80 centimeter hoog, 70 centimeter breed en met 3 tot 4 compartimenten van rond de 2 centimeter diep. De kast is in de gevel ingebouwd op minimaal 3 meter hoogte, buiten verstoring van kunstlicht (waaronder vleermuisvriendelijke verlichting).

Voor vleermuizen geschikte en toegankelijke spouwmuur

Gevel

3

Een open spouw (vrije ruimte tussen de buitenmuur en binnenmuur/isolatiemateriaal) van 2 centimeter diepte, met een geveloppervlakte van ten minste 2 x 1 meter. De spouw moet bekleed zijn met ruw hard materiaal. Openingen (stootvoegen) van 1,7 tot 2 x 4 centimeter op een hoogte van minstens 3 meter boven de grond, maken de spouw toegankelijk.

Gevelbetimmering voor vleermuizen

Gevel

3

Houten betimmering aan de gevel van minstens 2 x 1 meter met aan onderzijde invliegopeningen van 2 x 4 centimeter op minstens 3 meter hoogte. Tussen de betimmering en de gevel is 2 centimeter vrije ruimte.

Gebouwtype 9: CPO / Initiatieven

Voor CPO’s / Initiatieven worden natuurinclusieve maatregelen uit onderstaande menukaart verwacht met een minimale waarde van in totaal achttien (18) natuurpunten per gebouwmet een minimale waarde van twee (2) per woning met een maximum van achttien (18) per gebouw. Bit betekent bijvoorbeeld dat bij een gebouw met 6 woningen minimaal 12 natuurpunten nodig zijn. Bij een gebouw met tien woningen zijn minimaal achttien (18) natuurpunten nodig. Het is uiteraard wel mogelijk om op vrijwillige basis meer natuurpunten te behalen dan vereist.

Maatregel

Onderdeel kavel

Punten

Voorwaarden

Beplanting

> 10 m2 streekeigen beplanting

Terrein

3

Ten minste 10 m2 van het kavel wordt voorzien van streekeigen (laag blijvende) plantensoorten. Dit wil zeggen: soorten die van nature voorkomen op de zandgronden van het Gooi.

Planten streekeigen bomen

Terrein

3

Er wordt ten minste één boom geplant (hoogte minimaal 3 meter bij aanplant) van een van nature op de zandgronden van het Gooi voorkomende soort.

Planten inheemse struiken

Terrein

2

Er wordt ten minste één grote struik geplant (hoogte minimaal 1 meter bij aanplant) van een van nature in Nederland voorkomende soort.

Erfafscheiding middels inheemse (fruit)hagen

Terrein

2 – 3

Er wordt bij ten minste twee derde van de erfgrens geen erfafscheiding van hout, beton of een ander hard materiaal geplaatst. In plaats daarvan wordt een (fruit)haag van in Nederland voorkomende soort(en) aangebracht. Een punt extra wordt verdiend wanneer meer dan één soort wordt toegepast.

Realiseren kruiden dak

Dak

3

Minstens 40 % van het dakoppervlak heeft een kruidendak met (sedum), grassen, kruiden en dwergheesters (15 - 30 centimeter) met streekeigen soorten, zonder soorten die niet van nature in Nederland voorkomen.

Gevelbeplanting

Gevel

3

Gevelbeplanting zodanig aanbrengen dat het aannemelijk is dat 5 jaar na aanplant minimaal 25 % van het geveloppervlak (alle zijden, uitgezonderd ramen en deuren en andere objecten waar beplanting niet kan of mag groeien) begroeid is.

Gevelbeplanting bestaat uit zelfhechtende klimplanten of klimplanten met een steunconstructie van in Nederland van nature voorkomende soorten, eventueel gecombineerd met tegen de gevel geplaatste dekking gevende struikachtigen

Habitatmaatregelen

Open, onbetreden zand aanbrengen

Terrein

1

Minimaal 0,5 m2 open zand nabij dood hout en/of kruidenbeplanting voor grondgebonden insecten aanbrengen. Zand niet betreden.

Poel of vijver

Terrein

3

Realiseer een poel/vijver van ten minste 5 m2 en minstens 60 centimeter diep met flauwe, begroeide oevers, waarbij (periodieke) droogvalling is voorkomen.

Wadi

Terrein

3

Realiseer een beplante greppel of wadi van minstens 30 centimeter diep ten opzichte van maaiveld en minstens 120 centimeter lang en breed waar regenwater naar wordt afgevoerd en langzaam wordt opgenomen in de grond.

Takkenrillen aanbrengen

Terrein

1

Realiseer binnen 2 meter van de rand(en) van het perceel een (gevlochten) takkenril van minstens 2 meter lang, 15 centimeter breed en 40 centimeter hoog voor reptielen, amfibieën en kleine zoogdieren.

Dood hout of houtstobben neerleggen

Terrein

1

Realiseer minstens 1 m2 aan liggende boomstronk(en) of houtstobben voor insecten, reptielen en amfibieën.

Schanskorven of stenen stapels aanbrengen

Terrein

1

Realiseer steenstapels, los of in schanskorven met een minimale lengte van 3 meter, hoogte van 50 centimeter en breedte van 30 centimeter als schuilplaats voor reptielen en amfibieën.

Dierenverblijfplaatsen

Losstaand insectenhotel aanbrengen

Terrein

1

Realiseer een losstaande insectenvoorziening met een oppervlak van minstens 1 m2. Het insectenhotel is bij voorkeur naar het zuiden of westen gericht en wordt zo min mogelijk beschaduwd.

Insectenhotel in gevel aanbrengen

Gevel

1

Insectenvoorziening met een oppervlak van minstens 1 m2, ingebouwd in de gevel. Het insectenhotel is bij voorkeur naar het zuiden of westen gericht en wordt zo min mogelijk beschaduwd.

Vogelnestkast in gevels

Gevel

1

Per vogelsoort (gierzwaluw, huismus, gekraagde roodstaart of andere vogelsoort) worden minimaal 6 geschikte nestkasten ingebouwd met oriëntatie noord of oost. Kasten worden niet boven ramen geplaatst.

Er kunnen voor maximaal twee vogelsoorten punten verdiend worden.

Vleermuiskast in gevels

Gevel

1

Minimaal vier vleermuiskasten van minstens 50 centimeter hoog, 20 tot 30 centimeter breed en met 1 tot 2 compartimenten van rond de 2 centimeter diep. De kasten zijn in de gevel ingebouwd op minimaal 3 meter hoogte, buiten verstoring van kunstlicht (waaronder vleermuisvriendelijke verlichting).

Kraamkast vleermuizen

Gevel

3

Minimaal twee vleermuiskasten van minstens 80 centimeter hoog, 70 centimeter breed en met 3 tot 4 compartimenten van rond de 2 centimeter diep. De kast is in de gevel ingebouwd op minimaal 3 meter hoogte, buiten verstoring van kunstlicht (waaronder vleermuisvriendelijke verlichting).

Voor vleermuizen geschikte en toegankelijke spouwmuur

Gevel

3

Een open spouw (vrije ruimte tussen de buitenmuur en binnenmuur/isolatiemateriaal) van 2 centimeter diepte, met een geveloppervlakte van ten minste 2 x 1 meter. De spouw moet bekleed zijn met ruw hard materiaal. Openingen (stootvoegen) van 1,7 tot 2 x 4 centimeter op een hoogte van minstens 3 meter boven de grond, maken de spouw toegankelijk.

Gevelbetimmering voor vleermuizen

Gevel

3

Houten betimmering aan de gevel van minstens 2 x 1 meter met aan onderzijde invliegopeningen van 2 x 4 centimeter op minstens 3 meter hoogte. Tussen de betimmering en de gevel is 2 centimeter vrije ruimte.

Bijlage D: Kaart natuurdoeltypen

afbeelding binnen de regeling

Bijlage E: Tabel Big-five soorten en Beschermde soorten

Gebouwtype

Natuurdoeltype

Big Five-soorten

Beschermde soorten

Her te ontwikkelen bebouwing

Voedseltuinen

Bos & zoom

Eekhoorn

Gekraagde roodstaart

Gewone en ruige dwergvleermuis

Eekhoorn

Bunzing

Boommarter

Grondgebonden woningen op Kazernekwartier

Voedseltuinen

Bos & zoom

Eekhoorn

Gekraagde roodstaart

Gewone en ruige dwergvleermuis

Eekhoorn

Bunzing

Boommarter

Her te ontwikkelen tot gemengde functies

Voedseltuinen

Bos & zoom

Eekhoorn

Gekraagde roodstaart

Gewone en ruige dwergvleermuis

Eekhoorn

Bunzing

Boommarter

Appartementen op Kazernekwartier

Voedseltuinen

Bos & zoom

Eekhoorn

Gekraagde roodstaart

Gewone en ruige dwergvleermuis

Eekhoorn

Bunzing

Boommarter

Woningclusters Op de Hei

Heischraal grasland

Bruin blauwtje

Levendbarende hagedis

Gewone en ruige dwergvleermuis

Grondgebonden woningen Op Zuid

Heischraal grasland

Poelen

Bruin blauwtje

Levendbarende hagedis

Gevlekte witsnuitlibel

Gewone en ruige dwergvleermuis

Bedrijven Op Zuid

Heischraal grasland

Bos & zoom

Bruin blauwtje

Levendbarende hagedis

Eekhoorn

Gewone en ruige dwergvleermuis

Eekhoorn

Boommarter

Bunzing

Appartementen Op Zuid

Heischraal grasland

Poelen

Bruin blauwtje

Levendbarende hagedis

Gevlekte witsnuitlibel

Gewone en ruige dwergvleermuis

CPO / Initiatieven

Heischraal grasland

Poelen

Bruin blauwtje

Levendbarende hagedis

Gevlekte witsnuitlibel

Gewone en ruige dwergvleermuis

Toelichting

1.Inleiding en opzet van deze beleidsregel

Deze beleidsregel (ex. artikel 4:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht) geeft een uitwerking van de in artikel 20.6 opgenomen regel, behorende bij het gehele plangebied van buurtschap Crailo, zoals dit gelegen is binnen de gemeente Gooise Meren, Hilversum en Laren binnen de drie bestemmingsplannen aangegeven met de IMRO-codes: NL.IMRO.1942.BPChwCrailo-va01, NL.IMRO.0402.01bp08buurtcrailo-va01 en NL.IMRO.0417.BPbuurtCrailo-va01. Deze beleidsregel geeft invulling aan de open norm die gericht is op het voorzien in voldoende maatregelen in het kader van Natuurinclusief bouwen en inrichten.

2.Achtergrond

Het versterken en vergroten van de biodiversiteit is één van de duurzame speerpunten die ten grondslag is gelegd aan de ontwikkeling van Buurtschap Crailo. In de regels van het bestemmingsplan is daarom een regel opgenomen dat eenieder die een gebouw wil bouwen moet voldoen aan de verplichting tot het nemen van voldoende maatregelen in het kader van Natuurinclusief bouwen en inrichten. De kennis over en maatregelen ten behoeve van Natuurinclusief bouwen en inrichten ontwikkelen zich momenteel snel. Dit is een onderwerp dat de laatste jaren steeds meer aandacht krijgt. Door in een beleidsregel uit te werken wanneer sprake is van voldoende maatregelen op dit vlak, blijft er gedurende de planperiode van 20 jaar de flexibiliteit om de invulling van dit begrip zodanig aan te passen dat het goed tegemoet komt aan de actuele behoefte aan maatregelen. Ook kan worden ingespeeld op nieuwe maatregelen die ontwikkeld worden en kunnen maatregelen die juist minder effectief blijken of niet (langer) wenselijk geacht worden geweerd worden. Met andere woorden blijft het mogelijk om aan de knoppen te zitten en op basis van o.a. monitoring en evaluatie van de biodiversiteitssituatie op en om Crailo bij te sturen.

3.Beleid: van standaard naar maatwerk

Voorliggend document betreft de eerste herziening van de beleidsregel. Waar de eerste versie van de beleidsregel vrij algemeen bepaalde dat het nemen van één of meerdere maatregelen gericht op het natuurinclusief bouwen en inrichten volstaat om invulling te geven aan de in het bestemmingsplan opgenomen verplichting, biedt de beleidsregel na herziening maatwerk.

De herziene beleidsregel is gebaseerd op de rapportage “Natuurpuntensysteem natuurinclusieve bouw en inrichting Buurtschap Crailo” d.d. 18 oktober 2021 dat is opgesteld door ecologisch adviseurs van TAUW. Deze rapportage is als bijlage bij deze toelichting ogenomen.

De natuurinclusieve maatregelen volgen uit drie focusgebieden op het gebied van biodiversiteit die bij de planontwikkeling van Buurtschap Crailo centraal staan:

  • Natuurdoeltypen: het volledige oppervlakte van Crailo is te verdelen in vier natuurdoeltypen, zijnde: Bos & zoom, Heischraal grasland, Poelen en Voedseltuinen1.

  • Big Five van Crailo: Naast natuurdoeltypen zijn er ook doelsoorten voor het buurtschap aangewezen, namelijk eekhoorn, levendbarende hagedis, bruin blauwtje, gevlekte witsnuitlibel en gekraagde roodstaart1. Deze Big Five-soorten moeten van de ontwikkeling van de natuurdoeltypen profiteren en samen met mensen volop van het gebied gebruik gaan maken.

  • Beschermde soorten: Verder zijn er ook soorten die al voor de ontwikkeling van het buurtschap gebruik maakten van het gebied en die via de Wet natuurbescherming een beschermde status genieten. Voor deze soorten geldt dat er tijdens, en na de ontwikkeling van het gebied continu voldoende leefgebied van goede kwaliteit beschikbaar moet zijn.

De drie focusgebieden worden tezamen de doelnatuurwaarden genoemd.

De natuurinclusieve maatregelen zijn opgenomen op zogenaamde menukaarten per gebouwtype. Op Crailo zijn er grofweg 9 verschillende gebouwtypen te onderscheiden dus zijn er 9 verschillende menukaarten. De maatregelen in de menukaarten zijn toegespitst op het ondersteunen van de betreffende doelnatuurwaarden die van toepassing zijn voor dat gebouwtype.

4.Toelichting eerste herziening beleidsregel

Voorliggende beleidsregel is relevant voor eenieder die een gebouw wenst te bouwen binnen het bestemmingsplan Buurtschap Crailo. Op grond van artikel 20.6 van het bestemmingsplan is het bouwen van gebouwen namelijk uitsluitend toegestaan indien bij het bouwen voldoende maatregelen worden gerealiseerd in het kader van Natuurinclusief bouwen en inrichten. Wanneer daar sprake van is blijkt uit deze beleidsregel.

Of men invulling geeft aan deze verplichting wordt getoetst aan de hand van een Realisatieplan Natuurinclusief bouwen en inrichten dat op grond van artikel 20.6 lid c van het bestemmingsplan Buurtschap Crailo bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw ingediend moet worden.

Een eenvoudig stappenplan dat de initiatiefnemer voor een bouwplan voor een gebouw stapsgewijs kan volgen is de basis voor de beleidsregel. Dit stappenplan is in de verschillende artikelen van de beleidsregel in juridische zin vastgelegd.

afbeelding binnen de regeling

Stap 1: vaststellen gebouwtype

De locatie van het te (ver)bouwen gebouw kan op de kaart op de volgende pagina opgezocht worden. Op deze manier wordt inzichtelijk van welk gebouwtype en welk nummer van daarmee corresponderende gebouwtypen er sprake is.

afbeelding binnen de regeling

Stap 2: vaststellen toepasselijke groottecategorie

Bepaal met onderstaande tabel bij het zojuist bepaalde gebouwtype of er sprake is van verschillende groottecategorieën en zo ja, bepaal de passende categorie. Vervolgens kan in de derde kolom van de tabel worden afgelezen wat het minimum aantal te behalen natuurpunten is voor het gebouwtype van de betreffende groottecategorie.

Gebouwtype

Groottecategorisering

Minimum aantal te behalen natuurpunten

1. Her te ontwikkelen bebouwing

Alle gebouwen

7

2. Grondgebonden woningen op Kazernekwartier

Kavelgrootte < 500 m2

15

2. Grondgebonden woningen op Kazernekwartier

Kavelgrootte ≥ 500 m2

18

3. Her te ontwikkelen tot gemengde functies

KMAR

12

3. Her te ontwikkelen tot gemengde functies

Keukengebouw

18

4. Her te ontwikkelen tot gemengde functies

Spiegelhorst

18

4. Appartementen op Kazernekwartier

Alle complexen

18

5. Woningclusters Op de Hei

Alle clusters

18, vanaf twintig woningen in cluster, 1 extra punt per woning

6. Grondgebonden woningen Op Zuid

Alle kavels

18

7. Bedrijven Op Zuid

Kavelgrootte < 1.000 m2

15

7. Bedrijven Op Zuid

Kavelgrootte ≥ 1.000 m2 < 3.000 m2

18

7. Bedrijven Op Zuid

Kavelgrootte ≥ 3.000 m2

20

8. Appartementen Op Zuid

Alle complexen

18

9. CPO / Initiatieven

Alle initiatieven

2 per woning, met een maximum van 18 punten per initiatief

Omdat artikel 20.6 van het bestemmingsplan heel strikt geldt voor het bouwen van een gebouw is het bijvoorbeeld ook van toepassing op het bouwen van een omgevingsvergunningsplichtig schuurtje als bijgebouw bij een woning of een klein nutsgebouwtje Omdat het niet proportioneel zou zijn om voor een dergelijk gebouw een gelijk aantal natuurpunten te vereisen als voor een hoofdgebouw is er voor dit soort gebouwen een afwijkende regeling opgenomen.

In artikel 3 is vastgelegd dat indien een bijgebouw gelijktijdig wordt aangevraagd beoogd op gelijke oplevering met het hoofdgebouw waar het bijbehorend bij is dit bijgebouw als onderdeel van het hoofdgebouw wordt beschouwd qua toepassing van de geselecteerde maatregelen voor het natuurinclusief bouwen en inrichten.

Bij een maatregel die het voor minstens 40% van het dakoppervlak met mossedum bedekken betreft, dient dus ook het dakoppervlak van het bijgebouw in beschouwing genomen te worden. Bij een maatregel waarvoor er minimaal vier vleermuiskasten op de gevel bevestigd dienen te worden, kunnen ook de gevels van het bijgebouw voor één of meerdere vleermuiskasten benut worden.

Indien het bijgebouw later wordt aangevraagd moet men ten minste 1 maatregel van de menukaart treffen. Door ook nu ten minste 1 maatregel te verlangen wordt een aanvrager bij elk bouwplan voor een bouwplan gestimuleerd om de mogelijkheden tot natuurinclusief bouwen en inrichten in relatie tot dat nieuwe bouwwerk te beschouwen.

Tevens geldt dat er geen maatregelen worden genomen die de effectiviteit van de maatregelen genomen aan het hoofdgebouw negatief kunnen beïnvloeden. Als men bijv. vleermuisvriendelijke LED-verlichting aan het hoofdgebouw heeft mag men aan het bijgebouw niet alsnog verlichting met een vleermuisonvriendelijke lichtbron hangen.

Naast het bouwen van een hoofdgebouw van het aangegeven gebouwtype of een daar bij behorend bijgebouw kan er ook nog sprake zijn van het bouwen van een gebouw van een afwijkend type. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een nutsgebouwtje. Het gaat hier dus om een gebouw van een afwijkend type ten opzichte van het voor de betreffende locatie op de kaart in bijlage A aangegeven gebouwtype of een bijgebouw daar bij. Voor een dergelijk afwijkend gebouwtype is er sprake van ‘voldoende maatregelen’ in het kader van Natuurinclusief bouwen en inrichten indien er ten minste één (1) maatregel wordt genomen zoals genoemd in de voor de locatie toepasselijke menukaart. Dit is geregeld in artikel 4 van de beleidsregel.

Stap 3: Selectie voldoende maatregelen van menukaart

Nu aan de hand van de voorgaande stappen duidelijk is geworden welke menukaart van toepassing is en wat het minimale aantal te behalen natuurpunten is, dienen voldoende maatregelen van deze menukaart uitgekozen te worden om het minimaal benodigde aantal punten te behalen.

Let op: elke maatregel mag daarbij slechts éénmaal worden gekozen, tenzij in de menukaart specifiek anders is aangegeven. Achterliggende gedachte hierbij is dat er zo veel mogelijk variatie op het perceel en in het gebied ontstaat.

Het is natuurlijk mogelijk meer maatregelen/punten dan minimaal voorgeschreven in het ontwerp mee te nemen. Daarnaast is het aan te raden een ecoloog te laten adviseren over welke maatregelen het best passen bij het ontwerp van het gebouw en de specifieke locatie. Het advies van een ecoloog kan ervoor zorgen dat de maatregelen doeltreffend(er) en correct(er) uitgevoerd en ingepast worden. Dit is echter geen verplichting. Ook, via het Realisatieplan natuurinclusief bouwen en inrichten (zie stap 4), goed onderbouwde maatregelen die niet in de menukaarten zijn opgenomen mogen worden voorgesteld. Als onderdeel van zo’n voorstel dient een advies van een ecologisch deskundige te worden toegevoegd, waaruit blijkt dat een voorgestelde maatregel gelijkwaardig is aan (een) wel op de menukaart opgenomen maatregel of maatregelen. Om vooraf meer duidelijkheid te krijgen of dit advies van de ecoloog gevolgd wordt is het raadzaam om hierover vooroverleg te voeren met de gemeente.

Hierna is ter illustratie alleen de menukaart voor ‘Gebouwtype 1: Her te ontwikkelen bebouwing’ opgenomen zodat de omvang van deze toelichting beperkt kan blijven. De overige menukaarten zijn als bijlage C bij de regels opgenomen.

Gebouwtype 1: Her te ontwikkelen bebouwing

Voor de her te ontwikkelen bebouwing worden natuurinclusieve maatregelen uit onderstaande menukaart verwacht met een minimale waarde van in totaal zeven (7) natuurpunten per kavel.

Maatregel

Onderdeel kavel

Punten

Voorwaarden

Beplanting

Gevelbeplanting

Gevel

3

Gevelbeplanting zodanig aanbrengen dat het aannemelijk is dat 5 jaar na aanplant minimaal 25 % van het geveloppervlak (alle zijden, uitgezonderd ramen en deuren en andere objecten waar beplanting niet kan of mag groeien) begroeid is.

Gevelbeplanting bestaat uit zelfhechtende klimplanten of klimplanten met een steunconstructie van in Nederland van nature voorkomende soorten, eventueel gecombineerd met tegen de gevel geplaatste dekking gevende struikachtigen

Realiseren mossedum dak

Dak

1

Minstens 40 % van het dakoppervlak heeft een mossedum bedekking met een grondlaag van 4 tot 7 centimeter, voorzien van mos- of sedumbegroeiing met streekeigen soorten, zonder soorten die niet van nature in Nederland voorkomen.

Habitatmaatregelen

Vleermuisvriendelijke verlichting

Gevel

2

Alle buitenlampen worden voorzien van amberkleurige led-lampen of andere vleermuisvriendelijke verlichting.

Dierenverblijfplaatsen

Vogelnestkast in gevels

Gevel

1

Per vogelsoort (gierzwaluw, huismus, gekraagde roodstaart of andere vogelsoort) worden minimaal 6 geschikte nestkasten ingebouwd met oriëntatie noord of oost. Kasten worden niet boven ramen geplaatst.

Er kunnen voor maximaal twee vogelsoorten punten verdiend worden.

Vogelnestkast aan gevels

Gevel

1

Per vogelsoort (gierzwaluw, huismus, gekraagde roodstaart of andere vogelsoort) worden minimaal 10 geschikte nestkasten met oriëntatie noord of oost op de gevel gemonteerd. Kasten worden niet boven ramen geplaatst.

Er kunnen voor maximaal twee vogelsoorten punten verdiend worden.

Vleermuiskast in gevels

Gevel

1

Minimaal vier vleermuiskasten van minstens 50 centimeter hoog, 20 tot 30 centimeter breed en met 1 tot 2 compartimenten van rond de 2 centimeter diep. De kasten zijn in de gevel ingebouwd op minimaal 3 meter hoogte, buiten verstoring van kunstlicht (waaronder vleermuisvriendelijke verlichting).

Vleermuiskast aan gevels

Gevel

1

Minimaal zes vleermuiskasten van minstens 50 centimeter hoog, 20 tot 30 centimeter breed en met 1 tot 2 compartimenten van rond de 2 centimeter diep. De kasten zijn op de gevel gemonteerd op minimaal 3 meter hoogte, buiten verstoring van kunstlicht (waaronder vleermuisvriendelijke verlichting).

Kraamkast vleermuizen

Gevel

3

Minimaal twee vleermuiskasten van minstens 80 centimeter hoog, 70 centimeter breed en met 3 tot 4 compartimenten van rond de 2 centimeter diep. De kasten zijn in de gevel ingebouwd op minimaal 3 meter hoogte, buiten verstoring van kunstlicht (waaronder vleermuisvriendelijke verlichting).

Voor vleermuizen geschikte en toegankelijke spouwmuur

Gevel

3

Een open spouw (vrije ruimte tussen de buitenmuur en binnenmuur/isolatiemateriaal) van 2 centimeter diepte, met een geveloppervlakte van ten minste 2 x 1 meter. De spouw moet bekleed zijn met ruw hard materiaal. Openingen (stootvoegen) van 1,7 tot 2 x 4 centimeter op een hoogte van minstens 3 meter boven de grond, maken de spouw toegankelijk.

Gevelbetimmering voor vleermuizen

Gevel

3

Houten betimmering aan de gevel van minstens 2 x 1 meter met aan onderzijde invliegopeningen van 2 x 4 centimeter op minstens 3 meter hoogte. Tussen de betimmering en de gevel is 2 centimeter vrije ruimte.

Stap 4: vastleggen maatregelen in Realisatieplan natuurinclusief bouwen en inrichten

Nadat aan de hand van de vorige stappen de te realiseren maatregelen zijn geselecteerd is het van belang om dit vast te leggen in het Realisatieplan natuurinclusief bouwen en inrichten. Dit plan zal in het kader van de toetsing van de aanvraag omgevingsvergunning gebruikt worden om te toetsen of de aanvraag in overeenstemming is met artikel 20.6 van bestemmingsplan Buurtschap Crailo.

In het Realisatieplan natuurinclusief bouwen en inrichten moet ten minste het volgende worden beschreven:

  • Onderbouwing onder welk gebouwtype en groottecategorie het perceel/kavel valt

  • Welke maatregelen uit de menukaart zijn gekozen, met eventueel een onderbouwing van één of meerdere maatregelen die niet op de menukaart staan

  • Hoeveel punten er daarmee in totaal worden gescoord

  • In hoeverre dat voldoende is, gerelateerd aan het gebouwtype en groottecategorie

  • Hoe en waar de maatregelen worden ingepast/uitgevoerd op het perceel/kavel

  • Dat en hoe de maatregelen uiterlijk binnen 2 jaar na de start van de bouw zijn gerealiseerd

  • Hoe de maatregelen duurzaam, ten minste 30 jaar, functioneel in stand worden gehouden en beheerd (beheer- en instandhoudingsplan).

Bijlage 1 bij de toelichting

Rapport: “Natuurpuntensysteem natuurinclusieve bouw en inrichting Buurtschap Crailo”, Tauw d.d. 18 oktober 2021.

Dit rapport is als separaat document opgenomen.


Noot
1

TAUW, 2019. Biodiversiteit op Crailo. TAUW-rapportage met kenmerk R001-1267071JRE-V01-nda-NL. d.d. 22 november 2019.