Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland

Geldend van 06-09-2022 t/m 30-06-2023

Intitulé

Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland

Gedeputeerde staten van Zuid-Holland,

Gelet op artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;

Overwegende dat het wenselijk is uitvoering te geven aan het beleid ten aanzien van verkeer en vervoer op provinciaal niveau in samenhang met het beleid op landelijk niveau;

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • -

    Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (Pb EU 2014, L187);

  • -

    Asv: Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;

  • -

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    concessie: recht als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet personenvervoer 2000;

  • -

    concessiehouder: vervoerder aan wie door gedeputeerde staten concessie is verleend;

  • -

    CROW: Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek;

  • -

    de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in de De-minimisverordening;

  • -

    De-minimisverordening: Verordening (EU) N1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (Pb EU 2013, L 352);

  • -

    SSK: Standaard systematiek kostenraming volgens publicatie 137 van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek.

Artikel 1.2 Instellen deelplafonds

  • 1. Gedeputeerde staten stellen bij afzonderlijk besluit deelplafonds vast voor de afzonderlijke onderdelen in hoofdstuk 2, met uitzondering van de paragrafen 2.2.1, 2.3.3 en 2.4.1.

  • 2. Indien gedeputeerde staten voor een onderdeel in deze regeling geen deelplafond hebben vastgesteld bedraagt het deelplafond voor dat onderdeel € 0,00.

Hoofdstuk 2 Projectsubsidies

Afdeling 2.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.1 Prestatieverantwoording

  • 1. Bij een subsidie van minder dan € 25.000,00 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

  • 2. Bij een subsidie vanaf € 25.000,00 maar minder dan € 125.000,00 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

  • 3. Bij een subsidie van € 125.000,00 of meer gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format.

Artikel 2.2 Bevoorschotting en betaling

  • 1. Het voorschot voor subsidies van € 25.000,00 en hoger bedraagt maximaal 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen gedeputeerde staten een voorschot verstrekken van maximaal 30% van het verleende bedrag, indien nog grondverwerving noodzakelijk is voor realisatie van de infrastructurele projecten.

  • 3. Indien een voorschot is verleend op grond van het tweede lid, kan na overlegging van een bewijs van gunning van de infrastructurele projecten naar aanleiding van een aanbesteding een aanvullend voorschot worden verstrekt van maximaal 50% van het verleende bedrag.

  • 4. Het voorschot wordt op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.

Afdeling 2.2 Infrastructuur

Paragraaf 2.2.1 Gebiedsagenda infrastructurele projecten

Artikel 2.3 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • -

    Gebiedsagenda Mobiliteit: onderdeel van het Programma Zuid-Hollandse Infrastructuur waarin per betrokken regio een overzicht wordt gegeven van de infrastructurele projecten waarvoor in de nabije toekomst de realisatie is voorzien;

  • -

    infrastructureel project: project ter verbetering van de verkeersveiligheid, bereikbaarheid of leefbaarheid;

  • -

    Programma Zuid-Hollandse Infrastructuur: programma dat door provinciale staten jaarlijks wordt vastgesteld als onderdeel van de begroting van de provincie Zuid-Holland en een gedetailleerdere uitwerking geeft van de financiële begroting voor nieuwe infrastructuur voor 15 jaar en voor beheer en onderhoud van bestaande infrastructuur voor 30 jaar;

  • -

    risico-gestuurde aanpak: aanpak als bedoeld in het Strategisch plan verkeersveiligheid 2030 van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, waarbij een regionaal uitvoeringsprogramma is vastgesteld, met daarin de uitgevoerde risicoanalyse verkeersveiligheid en de vastgestelde ‘safety performance indicators’;

  • -

    safety performance indicators: indicatoren voor risicofactoren – wegkenmerken, omstandigheden of gedragingen – die een sterk oorzakelijk verband hebben met verkeersveiligheid.

Artikel 2.4 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van infrastructurele projecten, zoals opgenomen in bijlage 1 behorende bij deze regeling, die gericht zijn op:

    • a.

      weginrichting;

    • b.

      verkeersinrichting en verkeerscommunicatie;

    • c.

      bouwwerken.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot een verbetering van de verkeersveiligheid, bereikbaarheid of leefbaarheid.

Artikel 2.5 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 2.4 wordt uitsluitend verstrekt aan gemeenten en waterschappen, met uitzondering van die gelegen binnen het grondgebied van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Artikel 2.6 Subsidievereisten

  • 1. Voor subsidie als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, komen infrastructurele projecten in aanmerking die in de Gebiedsagenda Mobiliteit en in het Programma Zuid-Hollandse Infrastructuur zijn opgenomen waarvan:

    • a.

      de activiteiten in het aangegeven uitvoeringsjaar daadwerkelijk kunnen beginnen; en

    • b.

      de totale projectkosten van infrastructurele projecten meer dan € 200.000,00 bedragen, met uitzondering van projecten die gericht zijn op het verbeteren van het openbaar vervoer of die in de Gebiedsagenda Mobiliteit zijn opgenomen onder de categorie Duurzaam Veilig-projecten.

  • 2. In afwijking van artikel 11, eerste lid, van de Asv, mag de activiteit reeds in uitvoering zijn voordat de subsidie wordt aangevraagd, indien met de uitvoering is begonnen in hetzelfde jaar als de subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 2.7 Aanvraagperiode

In afwijking van artikel 26, eerste lid, van de Asv wordt een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.4, ingediend vanaf 1 december voorafgaand aan het uitvoeringsjaar tot 1 november van het uitvoeringsjaar.

Artikel 2.8 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, bedraagt de hoogte van de subsidie maximaal 75% van de subsidiabele kosten indien de activiteit, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, volgens de risico-gestuurde aanpak tevens bijdraagt aan de doelstelling van paragraaf 2.2.2, of als de activiteit bijdraagt aan de doelstellingen van paragraaf 2.2.3, 2.3.1, 2.3.2, 2.3.3, 2.4.1, 2.4.2, 3.2.3 of 3.3.2.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid, bedraagt de hoogte van de subsidie voor regionale openbaar vervoerprojecten maximaal 80% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.9 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    directe bouwkosten;

  • b.

    indirecte bouwkosten;

  • c.

    risico's bouwkosten;

  • d.

    object overstijgende risicokosten;

  • e.

    engineeringskosten;

  • f.

    overige bijkomende kosten;

  • g.

    vastgoedkosten.

Artikel 2.10 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 16 van de Asv komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten die redelijkerwijs ten laste van andere kostendragers gebracht kunnen worden;

  • b.

    kosten die redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan achterstallig onderhoud;

  • c.

    interne kosten voor voorbereiding, administratie en toezicht, waaronder begrepen kosten voor bestuurlijke afhandeling;

  • d.

    kosten voor de vergoeding van planschadeclaims;

  • e.

    stelposten;

  • f.

    kosten van onroerende zaken die reeds in eigendom zijn van de opdrachtgever, tenzij de onroerende zaak minder dan 10 jaren voorafgaand aan de aanleg van het project en speciaal voor de aanleg van het betreffende project is aangekocht;

  • g.

    overheadkosten.

Artikel 2.11 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd dat de activiteit, bedoeld in artikel 2.4, binnen 3 jaar na dagtekening van de subsidieverleningsbeschikking is gerealiseerd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt, indien de subsidie wordt vastgesteld zonder voorafgaande subsidieverleningsbeschikking, de dagtekening van de subsidievaststellingsbeschikking.

  • 3. Indien de activiteit wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden afgerond binnen de termijn, genoemd in het eerste of tweede lid en de subsidieontvanger verlenging van die termijn wenselijk acht, kan hij uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een gemotiveerd verzoek indienen bij gedeputeerde staten tot verlenging met maximaal een jaar.

Paragraaf 2.2.2 Gedragsbeïnvloeding verkeersveiligheid

Artikel 2.12 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      activiteiten op het gebied van gedragsbeïnvloeding verkeersveiligheid;

    • b.

      de instandhouding van een Regionale Projectgroep Verkeersveiligheid.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, leiden tot verbetering van gedrag met betrekking tot verkeersveiligheid.

Artikel 2.13 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, wordt uitsluitend verstrekt aan een Regionale Projectgroep Verkeersveiligheid.

Artikel 2.14 Subsidievereisten

  • 1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, in aanmerking te komen, zijn de activiteiten gericht op:

    • a.

      verkeerseducatie voor kinderen van 0 tot 4 jaar;

    • b.

      verkeerseducatie voor basisschoolleerlingen van 4 tot 12 jaar;

    • c.

      verkeerseducatie voor jongeren van 12 tot 16 jaar;

    • d.

      verkeerseducatie voor jongeren of volwassenen van 16 tot 25 jaar;

    • e.

      verkeerseducatie voor volwassenen van 25 tot 60 jaar;

    • f.

      verkeerseducatie voor ouderen (60+);

    • g.

      de realisatie van kleine gedragsgerelateerde verkeersveiligheidsmaatregelen, die niet in aanmerking komen voor subsidie op grond van paragraaf 2.2.1 en geen onderdeel vormen van een activiteit waarvoor subsidie is verstrekt op grond van paragraaf 2.2.1.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid, onder f, komen personenautorijvaardigheidstrainingen voor personen van zestig jaar en ouder alleen voor subsidie in aanmerking indien de deelnemers aanwijsbaar een eigen bijdrage betalen.

  • 3. In afwijking van artikel 11, eerste lid, van de Asv, mag de activiteit reeds in uitvoering zijn voordat de subsidie wordt aangevraagd, mits de periode tussen de start van de uitvoering en de indiening van de subsidieaanvraag niet langer is dan één kalenderjaar.

Artikel 2.15 Aanvraagperiode

  • 1. In afwijking van artikel 26, eerste lid, van de Asv, kan een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.12, worden ingediend van 1 januari tot en met 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarop de activiteit betrekking heeft.

  • 2. Indien de aanvraag een meerjarig programma betreft, wordt de aanvraag ingediend voorafgaand aan het eerste jaar van de uitvoering van het meerjarige programma.

Artikel 2.16 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, kunnen gedeputeerde staten voor activiteiten die voldoen aan de vereisten, bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, onder b, c en d, die zijn gericht op 4 tot 25 jarigen, een subsidie verlenen van maximaal 75% van de subsidiabele kosten.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, bedraagt de subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, onder g, maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 12.500,00.

  • 4. In afwijking van het eerste lid, bedraagt de hoogte van de subsidie voor de instandhouding van een Regionale Projectgroep Verkeersveiligheid € 10.000,00 per jaar.

Artikel 2.17 Verdelingswijze

  • 1. Indien de binnen de aanvraagperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond te boven gaan, bedraagt het deel van het totaal beschikbare bedrag dat per regio maximaal kan worden verstrekt voor:

    • a.

      Holland-Rijnland 38%;

    • b.

      Midden-Holland 17%;

    • c.

      Goeree-Overflakkee 9%;

    • d.

      Alblasserwaard 9%;

    • e.

      Drechtsteden 18%;

    • f.

      Hoeksche Waard 9%.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de instandhouding van een Regionale Projectgroep Verkeersveiligheid, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder b.

Artikel 2.18 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten voor communicatie en publiciteit over verkeersveiligheid;

    • b.

      kosten voor onderzoek en evaluatie op het gebied van verkeersveiligheid;

    • c.

      kosten voor planvorming van verkeersveiligheidsbeleid;

    • d.

      kosten voor projectleiding.

  • 2. De kosten, bedoeld in het eerste lid, onder d, bedragen maximaal 100% van de subsidiabele kosten tot een maximum van:

    • a.

      € 50.000,00 per jaar voor de regio’s Alblasserwaard, Drechtsteden, Hoeksche Waard en Goeree-Overflakkee;

    • b.

      € 70.000,00 per jaar voor de regio Midden-Holland;

    • c.

      € 100.000,00 per jaar voor de regio Holland-Rijnland.

Artikel 2.19 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 16 van de Asv komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    algemene bestuurslasten, zoals ambtenarensalarissen en kantoorinventaris;

  • b.

    kosten die redelijkerwijs ten laste van andere kostendragers kunnen worden gebracht.

Artikel 2.20 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd om, voor subsidies als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, jaarlijks, voor 1 maart een tussentijds voortgangsverslag in te dienen, indien meer dan 12 maanden zijn verstreken na subsidieverlening.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op subsidies die zijn verleend voor een meerjarig programma.

Paragraaf 2.2.3 Energietransitie infrastructuur

Artikel 2.21 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van innovatieve infrastructurele projecten.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot vernieuwende infrastructuur en kennis omtrent de verdere toepassing daarvan.

Artikel 2.22 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 2.21 wordt uitsluitend verstrekt aan wegbeheerders of rechtspersonen die met toestemming van de wegbeheerder de subsidiabele activiteit kunnen uitvoeren.

Artikel 2.23 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.21 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    een onderdeel of een combinatie van onderdelen van de openbaar toegankelijke infrastructuur is innovatief en vernieuwend;

  • b.

    de activiteit leidt direct of indirect tot energiebesparing, duurzame energieopwekking of CO2-reductie;

  • c.

    de activiteit is potentieel breder toepasbaar;

  • d.

    het is niet aannemelijk dat de activiteit zonder subsidie zal worden uitgevoerd.

Artikel 2.24 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 80% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 500.000,00.

Artikel 2.25 Verdelingswijze

  • 1. Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2. Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt als datum van binnenkomst de dag waarop de subsidieaanvraag aangevuld en gecompleteerd is als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3. Wordt het subsidieplafond op enige dag overschreden, dan wordt de volgorde van binnenkomst van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen bepaald door middel van loting, waarbij:

    • a.

      de eerst getrokken aanvraag als hoogste wordt gerangschikt;

    • b.

      de hoogst gerangschikte aanvraag het eerst in aanmerking komt voor subsidie;

    • c.

      subsidie wordt verdeeld over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 2.26 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking, indien zij aangemerkt kunnen worden als meerkosten die verband houden met het innovatieve karakter van de activiteit:

  • a.

    directe bouwkosten;

  • b.

    indirecte bouwkosten;

  • c.

    risico's bouwkosten;

  • d.

    objectoverstijgende risicokosten;

  • e.

    engineeringskosten;

  • f.

    overige bijkomende kosten;

  • g.

    vastgoedkosten.

Artikel 2.27 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 16 van de Asv komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten die redelijkerwijs ten laste van andere kostendragers gebracht kunnen worden;

  • b.

    kosten die redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan achterstallig onderhoud;

  • c.

    interne kosten voor voorbereiding, administratie en toezicht, waaronder begrepen kosten van bestuurlijke afhandeling;

  • d.

    kosten voor de vergoeding van planschadeclaims;

  • e.

    stelposten;

  • f.

    kosten van onroerende zaken die reeds in eigendom zijn van de opdrachtgever, tenzij de onroerende zaak minder dan 10 jaren voorafgaand aan de aanleg van het project en speciaal voor de aanleg van het betreffende project is aangekocht;

  • g.

    overheadkosten.

Artikel 2.28 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd om:

    • a.

      de activiteit te monitoren en te evalueren;

    • b.

      de uitkomsten van de monitoring en evaluatie algemeen beschikbaar te stellen;

    • c.

      de gerealiseerde infrastructuur minimaal vijf jaar na realisatiedatum in stand te houden.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van de in het eerste lid, onder c genoemde verplichting.

Paragraaf 2.2.4 Korte termijn aanpak in het kader van het Gebiedsprogramma MoVe

Artikel 2.29 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • -

    Gebiedsprogramma MoVe: Gebiedsprogramma Mobiliteit en Verstedelijking;

  • -

    Programmaraad: bestuurlijk overleg van de programmapartners van het Gebiedsprogramma MoVe.

Artikel 2.30 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor de volgende activiteiten die onderdeel uitmaken van de Korte Termijn Aanpak die wordt uitgevoerd in het kader van het Gebiedsprogramma MoVe:

    • a.

      structurele gedragsgerichte maatregelen om particulieren en werkgevers in de provincie Zuid-Holland bewust te laten kiezen voor duurzame vervoermiddelen die schoner, stiller en zuiniger zijn dan traditionele vervoermiddelen;

    • b.

      infrastructurele maatregelen.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, leiden tot verbetering van duurzame bereikbaarheid in en van de provincie Zuid-Holland.

Artikel 2.31 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 2.30 wordt uitsluitend verstrekt aan werkgeversorganisaties, publiek-private samenwerkingsplatforms, gemeenten of samenwerkende gemeenten.

Artikel 2.32 Subsidievereisten

Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt voor activiteiten die zijn opgenomen in de Korte Termijn Aanpak die wordt uitgevoerd in het kader van het Gebiedsprogramma MoVe, zoals opgenomen in bijlage 2, behorende bij deze regeling.

Artikel 2.33 Aanvraagperiode

In afwijking van artikel 26, eerste lid, van de Asv kan een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.30 worden ingediend tot en met 31 december 2024.

Artikel 2.34 Aanvraagvereisten

  • 1. Een aanvraag voor subsidie wordt voorzien van een door of namens de Programmaraad goedgekeurd plan van aanpak.

  • 2. Het plan van aanpak bestaat in ieder geval uit de volgende onderdelen:

    • a.

      een probleemschets;

    • b.

      de doelstelling van het project;

    • c.

      beschrijving van de activiteit;

    • d.

      een beschrijving van de wijze waarop de activiteit bijdraagt aan de verbetering van het bestaande openbaar vervoer, betere benutting van en doorstroming op het wegennet of fietsstimulering in de provincie Zuid-Holland;

    • e.

      een tijdsplanning;

    • f.

      een kostenraming en een sluitende begroting van de activiteit;

    • g.

      beschrijving van de projectorganisatie;

    • h.

      gegevens over communicatie en draagvlak;

    • i.

      risicobeheersing.

Artikel 2.35 Verdelingswijze

  • 1. Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2. Indien een subsidieaanvraag niet volledig is, geldt als datum van binnenkomst de dag waarop de subsidieaanvraag aangevuld en gecompleteerd is als bedoeld in artikel 4:5 van de Awb.

  • 3. Wordt het subsidieplafond op enige dag overschreden, dan wordt de volgorde van binnenkomst van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen bepaald door middel van loting, waarbij:

    • a.

      de eerst getrokken aanvraag als hoogste wordt gerangschikt;

    • b.

      de hoogst gerangschikte aanvraag het eerst in aanmerking komt voor subsidie;

    • c.

      subsidie wordt verdeeld over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 2.36 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    directe bouwkosten;

  • b.

    indirecte bouwkosten;

  • c.

    risico's bouwkosten;

  • d.

    objectoverstijgende risicokosten;

  • e.

    engineeringskosten;

  • f.

    overige bijkomende kosten;

  • g.

    vastgoedkosten;

  • h.

    kosten in het kader van gedragsbeïnvloeding van particulieren en werkgevers;

  • i.

    kosten in het kader van verkeerscommunicatie en publiekscampagnes;

  • j.

    kosten in het kader van verbeteren ketenmobiliteit en mobiliteitsplatforms;

  • k.

    kosten in het kader van regionale logistiek, logistiek makelaars en logistieke platforms;

  • l.

    kosten voor projectleiding.

Artikel 2.37 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 16 van de Asv komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten die redelijkerwijs ten laste van andere kostendragers gebracht kunnen worden;

  • b.

    kosten die redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan achterstallig onderhoud;

  • c.

    interne kosten voor voorbereiding, administratie en toezicht waaronder begrepen kosten voor bestuurlijke afhandeling;

  • d.

    kosten voor de vergoeding van planschadeclaims;

  • e.

    stelposten;

  • f.

    kosten van onroerende zaken die reeds in eigendom zijn van de opdrachtgever, tenzij de onroerende zaak minder dan 10 jaren voorafgaand aan de aanleg van het project en speciaal voor de aanleg van het betreffende project is aangekocht;

  • g.

    overheadkosten;

  • h.

    secretariële kosten.

Artikel 2.38 Weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt de subsidie als bedoeld in artikel 2.30 geweigerd als de activiteit al eerder is gefinancierd met deze subsidieregeling.

Artikel 2.39 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      de subsidieontvanger realiseert de activiteit binnen vijf jaar na subsidieverlening;

    • b.

      de gerealiseerde infrastructuur wordt minimaal vijf jaar na realisatiedatum in stand gehouden.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen op een gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger besluiten uitstel van maximaal een jaar te verlenen voor de in het eerste lid, onder a, genoemde termijn.

Artikel 2.40 Bevoorschotting en betaling

In afwijking van artikel 2.2, eerste lid, wordt het voorschot op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de subsidieverleningsbeschikking worden bepaald.

Afdeling 2.3 Kwaliteitsverbetering en verduurzaming

Paragraaf 2.3.1 Kwaliteit OV en bushaltes

Artikel 2.41 Begripsbepaling

In deze paragraaf wordt onder bushalte verstaan: locatie waar een haltepaal aanwezig is, waar in of uit de lijnbus kan worden gestapt.

Artikel 2.42 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor het verbeteren van de toegankelijkheid van een bestaande bushalte.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot een groter aantal beter toegankelijke bushaltes.

Artikel 2.43 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 2.42 wordt uitsluitend verstrekt aan gemeenten en waterschappen, tenzij zij zijn gelegen binnen het grondgebied van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Artikel 2.44 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.42 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    de bushalte wordt gebruikt voor regionaal openbaar vervoer waarvoor gedeputeerde staten op grond van artikel 20 van de Wet personenvervoer 2000 bevoegd zijn tot het verlenen, wijzigen of intrekken van de concessie;

  • b.

    de bushalte wordt aangepast conform de volgende specificaties zoals genoemd in de CROW richtlijn Toegankelijkheid:

    • 1°.

      hoogte perron van 18 cm;

    • 2°.

      haltebreedte van minimaal 1,50 meter, gemeten vanaf de perronrand;

    • 3°.

      geleidelijnen met ribbelprofiel, breedte 0,3 m, over de gehele lengte van het perron, bij voorkeur in afwijkende kleur van het straatwerk op het perron;

    • 4°.

      instapmarkering ter hoogte van instapdeur, met afmetingen 0,6 * 0,9 meter met noppenprofiel, bij voorkeur in afwijkende kleur en eventueel afwijkende materiaalkeuze;

    • 5°.

      visuele blokmarkering perronrand;

    • 6°.

      fysieke toegankelijkheid vanuit de omgeving, waarbij het loopoppervlakte vlak is, maximaal 5 mm hoogteverschil en hoogteverschillen zoveel mogelijk worden beperkt, waarbij bij hoogteverschillen van meer dan 0,2 meter een hellingbaan noodzakelijk is;

    • 7°.

      visuele toegankelijkheid vanuit de omgeving waarbij minimaal aangesloten wordt op nabijgelegen looproute;

    • 8°.

      voor zover niet vanaf de instapmarkering mogelijk, worden haltepaal en dynamisch reizigersinformatiesysteem ook aangelijnd met ribbelmarkering en juiste attentiemarkering van 0,6 x 0,6 meter;

    • 9°.

      op perron en toegang vanuit omgeving een barrièrevrije toegang van minimaal 1,2 meter en incidentele puntvernauwing van 0,9 meter over maximaal 1,2 meter lengte.

Artikel 2.45 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 10.000,00 per bushalte.

Artikel 2.46 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 16 van de Asv komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    de kosten van regulier onderhoud aan een bushalte;

  • b.

    het plaatsen en vervangen van een abri;

  • c.

    interne kosten voor voorbereiding, administratie en toezicht, waaronder begrepen kosten voor bestuurlijke afhandeling.

Artikel 2.47 Weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.42 geweigerd indien het de aanleg van een nieuwe bushalte betreft.

Artikel 2.48 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      de aanbesteding en gunning zijn afgerond binnen een jaar na subsidieverlening;

    • b.

      de realisatie van de toegankelijke halte vindt plaats uiterlijk binnen achttien maanden na de gunning;

    • c.

      het invullen van het Centraal Haltebestand na realisatie van de toegankelijke halte.

  • 2. Indien de gunning wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden afgerond binnen de termijn, genoemd in het eerste lid, onder a, en de subsidieontvanger verlenging van die termijn wenselijk acht, kan hij uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een gemotiveerd verzoek indienen bij gedeputeerde staten tot verlenging met maximaal een jaar.

  • 3. Indien de realisatie van de toegankelijke halte wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden afgerond binnen de termijn, genoemd in het eerste lid, onder b, en de subsidieontvanger verlenging van die termijn wenselijk acht, kan hij uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een gemotiveerd verzoek indienen bij gedeputeerde staten tot verlenging met maximaal een jaar.

Paragraaf 2.3.2 Ketenmobiliteit

Artikel 2.49 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • -

    deelvoertuig: voertuig dat publiek toegankelijk is, voor een bepaalde tijd kan worden gebruikt en tegen betaling wordt aangeboden vanuit een openbaar toegankelijke ruimte;

  • -

    deelmobiliteit: aanbieden van een deelvoertuig;

  • -

    deelsysteem: verzameling van verschillende deelvoertuigen;

  • -

    de-minimisverordening: Verordening (EU) N1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (Pb EU 2013, L 352) of de Verordening (EU) N1408/2013 van de commissie inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector van 18 december 2013;

  • -

    economische activiteit: aanbieden van goederen of diensten op een markt waarop sprake is van concurrentie;

  • -

    ketenmobiliteit: gebruik van diverse vervoermiddelen tijdens een reis;

  • -

    mobiliteitshub: verzamelpunt van verschillende vervoermiddelen waar gebruikers onder andere prettig en veilig kunnen overstappen op een ander vervoermiddel;

  • -

    onderneming: iedere eenheid die een economische activiteit uitoefent.

Artikel 2.50 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van de volgende activiteiten:

    • a.

      infrastructurele aanpassingen aan een haltelocatie of een mobiliteitshub;

    • b.

      het ontwikkelen van deelmobiliteit of een mobiliteitshub;

    • c.

      de exploitatie van deelvoertuigen, dienstverlening in een mobiliteitshub of het vervoer naar of van een halte.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. Subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt verstrekt in de vorm van een meerjarige exploitatiesubsidie.

  • 4. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot het verbeteren van:

    • a.

      overstapmogelijkheden tussen verschillende vervoersmodaliteiten;

    • b.

      de kwaliteit en gebruik van het openbaar vervoer; of

    • c.

      de bereikbaarheid van bestemmingen in de provincie Zuid-Holland.

Artikel 2.51 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 2.50, eerste lid, wordt uitsluitend verstrekt aan aanbieders van deelmobiliteitssystemen en wegbeheerders, die hun werkzaamheden in overwegende mate gaan verrichten binnen de concessiegebieden van openbaar vervoer van de provincie Zuid-Holland.

Artikel 2.52 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.50, eerste lid, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    de activiteit mag niet onevenredig of ongewenst concurrerend zijn met bestaand openbaar vervoer;

  • b.

    de activiteit, bedoeld in artikel 2.50, eerste lid, onder c, betreft de aanloop van een dienstverlening, waarbij het uitzicht op een kostendekkende exploitatie is onderbouwd.

Artikel 2.53 Aanvraagperiode

In afwijking van artikel 26, eerste lid, van de Asv wordt een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.50, ingediend vanaf 1 december voorafgaand aan het eerste jaar waar de aanvraag betrekking op heeft, tot uiterlijk 1 december van het daaropvolgende jaar.

Artikel 2.54 Aanvraagvereisten

Indien de aanvrager een onderneming is, gaat de aanvraag naast de gegevens die ingevolge het aanvraagformulier, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Asv, worden verstrekt, vergezeld van een ondertekende de-minimisverklaring als bedoeld in Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU, L 352).

Artikel 2.55 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, bedraagt de hoogte van de subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2.50, eerste lid, onder c, in het eerste jaar maximaal 100%, in het tweede jaar maximaal 50% en in het derde jaar maximaal 10% van de aanloopverliezen in exploitatie per jaar.

  • 3. In aanvulling op het eerste en tweede lid, wordt, indien de aanvrager een onderneming is, maximaal slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat over een periode van drie belastingjaren het plafond voor de-minimissteun niet wordt overschreden.

Artikel 2.56 Verdelingswijze

  • 1. Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2. Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt als datum van binnenkomst

  • a. de dag waarop de subsidieaanvraag aangevuld en gecompleteerd is als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3. Wordt het subsidieplafond op enige dag overschreden, dan wordt de volgorde van binnenkomst van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen bepaald door middel van loting, waarbij:

    • a.

      de eerst getrokken aanvraag als hoogste wordt gerangschikt;

    • b.

      de hoogst gerangschikte aanvraag het eerst in aanmerking komt voor subsidie;

    • c.

      subsidie wordt verdeeld over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 2.57 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    directe bouwkosten;

  • b.

    indirecte bouwkosten;

  • c.

    risico's bouwkosten;

  • d.

    object overstijgende risicokosten;

  • e.

    engineeringskosten;

  • f.

    overige bijkomende kosten;

  • g.

    vastgoedkosten;

  • h.

    aanloopverliezen in de exploitatie.

Artikel 2.58 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 16 van de Asv komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten die redelijkerwijs ten laste van andere kostendragers gebracht kunnen worden;

  • b.

    kosten die redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan achterstallig onderhoud;

  • c.

    interne kosten voor voorbereiding, administratie en toezicht, waaronder begrepen kosten voor bestuurlijke afhandeling;

  • d.

    kosten voor de vergoeding van planschadeclaims;

  • e.

    stelposten;

  • f.

    kosten van onroerende zaken die reeds in eigendom zijn van de opdrachtgever, tenzij de onroerende zaak minder dan 10 jaren voorafgaand aan de aanleg van het project en speciaal voor de aanleg van het betreffende project is aangekocht;

  • g.

    overheadkosten.

Artikel 2.59 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd dat:

    • a.

      de activiteit, bedoeld in artikel 2.50, eerste lid, onder a, binnen drie jaar na dagtekening van de subsidieverleningsbeschikking is gerealiseerd;

    • b.

      de activiteit, bedoeld in artikel 2.50, eerste lid, onder b en c, binnen een jaar na dagtekening van de subsidieverlening is gestart.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt, indien de subsidie wordt vastgesteld zonder voorafgaande subsidieverleningsbeschikking, de dagtekening van de subsidievaststellingsbeschikking.

  • 3. Gedeputeerde staten kunnen op een gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger besluiten de in het eerste of tweede lid genoemde termijn met maximaal een jaar te verlengen.

Artikel 2.60 Staatssteun

Indien de subsidie is aan te merken als steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU, L 352) van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 2.3.3 Fietsprojecten en Fietsparkeervoorzieningen

Artikel 2.61 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • -

    fietsparkeervoorziening: bij treinstations gebouwde voorziening ten behoeve van de stalling van fietsen;

  • -

    fietsproject: project dat is opgenomen in de Uitvoeringsagenda ‘Samen verder fietsen’;

  • -

    proces-verbaal van oplevering: ondertekend proces-verbaal waarmee een fietsproject of fietsparkeervoorziening na realisatie wordt opgeleverd aan de opdrachtgever;

  • -

    Uitvoeringsagenda ‘Samen verder fietsen’: uitvoeringsagenda voor fietsgebruik in Zuid-Holland in de periode 2016 tot 2025, vastgesteld door gedeputeerde staten bij besluit van 31 mei 2016.

Artikel 2.62 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor de volgende onderdelen van een fietsproject of een fietsparkeervoorziening:

    • a.

      het uitvoeren van een verkenning en planstudie;

    • b.

      het opstellen van een definitief ontwerp

    • c.

      de realisatie.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. Het fietsproject leidt tot een uitbreiding van het fietsnetwerk in de provincie Zuid-Holland.

  • 4. De fietsparkeervoorziening leidt tot een uitbreiding van fietsparkeervoorzieningen bij op- of overstappunten voor openbaar vervoer en bij parkeerplaatsen.

Artikel 2.63 Doelgroep

  • 1. Subsidie voor een fietsproject wordt uitsluitend verstrekt aan publiekrechtelijke rechtspersonen.

  • 2. Subsidie voor een fietsparkeervoorziening wordt uitsluitend verstrekt aan publiekrechtelijke rechtspersonen of eigenaren van een fietsparkeervoorziening.

Artikel 2.64 Subsidievereisten

  • 1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.62, eerste lid, onder a, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan het vereiste dat er een verkenning en planstudie wordt uitgevoerd die in elk geval omvat:

    • a.

      het verzamelen, inventariseren en beoordelen en in kaart brengen van de uitgangspunten van de voorkeursvariant en mogelijke alternatieve varianten;

    • b.

      het verzamelen, inventariseren en in kaart brengen van de planologische ontwikkelingen in het zoekgebied waarbinnen een mogelijk fietsproject of fietsparkeervoorziening gerealiseerd kan worden;

    • c.

      het verzamelen, inventariseren en in kaart brengen van de gegevens omtrent vergunningen, wetgeving, grondposities, bodemgesteldheid en archeologisch onderzoek;

    • d.

      het opstellen van een voorlopig ontwerp van de voorkeursvariant waaruit de aard, de omvang, de realisatietijd, de bouwsom en exploitatiekosten blijken;

    • e.

      het eenmalig inhoudelijk beschrijven van de risico’s en een risicoanalyse van de voorkeursvariant;

    • f.

      het begroten van de kosten en het investeringsbedrag van de voorkeursvariant volgens de SSK;

    • g.

      het in overleg met gedeputeerde staten opstellen van een algehele projectplanning;

    • h.

      het samenstellen van een projectgroep ten behoeve van de verkenning en planstudie;

    • i.

      het onderhouden van correspondentie met leden van de projectgroep;

    • j.

      het opstellen van verslagen van de projectgroep vergaderingen;

    • k.

      het opstellen van een algehele rapportage over de uitgevoerde verkenning en planstudie;

  • 2. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.62, eerste lid, onder b, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan het vereiste dat er een definitief ontwerp opgesteld wordt dat in elk geval omvat:

    • a.

      het opstellen van een definitief ontwerp waaruit de aard, omvang en realisatietijd van het fietsproject of de fietsparkeervoorziening blijkt;

    • b.

      het opstellen van een SSK van de totale projectkosten van het fietsproject of de fietsparkeervoorziening, met als uitgangspunt het in onderdeel i genoemde definitief ontwerp, waaruit de bouwsom en exploitatiekosten van het fietsproject of de fietsparkeervoorziening blijken;

    • c.

      een toelichting waarin wordt aangetoond dat de subsidieaanvrager:

      • i.

        maatregelen neemt om de CO2 uitstoot zo veel mogelijk te beperken bij de aanleg, het beheer of het onderhoud van het fietsproject; of

      • ii.

        een afweging heeft gemaakt waarom geen CO2 beperkende maatregelen worden genomen door toepassing van energiebesparing, circulariteit of biobased materialen en toelicht waarom wordt afgeweken van de provinciale duurzaamheidsdoelstellingen.

  • 3. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.62, eerste lid, onder c, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan het vereiste dat het fietsproject of de fietsparkeervoorziening wordt uitgevoerd conform een definitief ontwerp dat past binnen de Uitvoeringsagenda ‘Samen verder fietsen’.

Artikel 2.65 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.62, bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.66 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    directe bouwkosten;

  • b.

    indirecte bouwkosten;

  • c.

    risico's bouwkosten;

  • d.

    objectoverstijgende risicokosten;

  • e.

    engineeringskosten;

  • f.

    overige bijkomende kosten;

  • g.

    vastgoedkosten;

  • h.

    kosten voor verwerving van gronden.

Artikel 2.67 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 16 van de Asv komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten die redelijkerwijs ten laste van andere kostendragers gebracht kunnen worden;

  • b.

    kosten voor de vervanging van leidingen;

  • c.

    interne kosten;

  • d.

    kosten voor de vergoeding van planschadeclaims;

  • e.

    stelposten;

  • f.

    overheadkosten.

Artikel 2.68 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv, wordt subsidie voor een fietsproject geweigerd indien:

    • a.

      het fietsproject niet is opgenomen in de Uitvoeringsagenda ‘Samen verder fietsen’, bijlage 2.1;

    • b.

      de aanvrager geen cofinanciering beschikbaar heeft van minimaal 50% van de subsidiabele kosten;

    • c.

      het fietsproject niet ontwikkeld wordt conform de CROW-richtlijnen voor fietsprojecten;

    • d.

      er geen wegbeheerder bereid is het toekomstig eigendom, beheer en onderhoud van het fietsproject op zich te nemen.

  • 2. In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie voor een fietsparkeervoorziening geweigerd indien:

    • a.

      de fietsparkeervoorziening niet is opgenomen in de uitvoeringsagenda ‘Samen verder fietsen’, bijlage 2.1;

    • b.

      de aanvrager geen cofinanciering beschikbaar heeft voor minimaal 50% van de kosten voor de uit te voeren subsidiabele activiteit;

    • c.

      er geen aantoonbaar capaciteitstekort is op het gebied van fietsparkeervoorzieningen bij een treinstation in de huidige situatie of in de geprognotiseerde situatie binnen circa drie jaren;

    • d.

      de te realiseren fietsparkeervoorziening niet gratis en openbaar toegankelijk is.

Artikel 2.69 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd dat:

    • a.

      de verkenning en planstudie, bedoeld in artikel 2.62, eerste lid, onder a, binnen twee jaar na subsidieverlening worden afgerond;

    • b.

      het definitieve ontwerp, bedoeld in artikel 2.62 eerste lid, onder b, binnen twee jaar na subsidieverlening wordt afgerond;

    • c.

      de realisatie, bedoeld in artikel 2.62, eerste lid, onder c, binnen twee jaar na subsidieverlening wordt afgerond;

  • 2. Indien de activiteit, bedoeld in het eerste lid, onder a, b of c, wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden afgerond binnen de termijn, genoemd in het eerste lid, en de subsidieontvanger verlenging van die termijn wenselijk acht, kan hij uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een gemotiveerd verzoek indienen bij gedeputeerde staten tot verlenging met maximaal een jaar.

Artikel 2.70 Prestatieverantwoording en subsidievaststelling

In afwijking van artikel 2.1 en in aanvulling op artikel 23 van de Asv gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van:

  • a.

    het voorlopig ontwerp, bedoeld in artikel 2.62, eerste lid, onder a, en een exemplaar van de algehele rapportage over de uitgevoerde verkenning en planstudie als bedoeld in artikel 2.64, eerste lid, onder k;

  • b.

    het definitief ontwerp, bedoeld in artikel 2.62, eerste lid, onder b, en de daarbij behorende SSK van de totale projectkosten van het fietsproject;

  • c.

    het proces-verbaal van oplevering van de fietsparkeervoorziening, bedoeld in artikel 2.62, eerste lid, onder c, en een overzichtstekening en beeldmateriaal van de gerealiseerde fietsparkeervoorziening;

  • d.

    indien van toepassing, de door partijen ondertekende koopovereenkomst van de met de subsidie verworven gronden.

Paragraaf 2.3.4 Projecten voor vervanging of renovatie van veerponten

Artikel 2.71 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • -

    autoveer: vaartuig dat geschikt en ingericht is voor het overzetten van motorvoertuigen, fietsen, snorfietsen, bromfietsen en voetgangers;

  • -

    veerdienst: bedrijfsmatig vervoeren van personen of motorvoertuigen door middel van een veerpont;

  • -

    veerexploitant: degene die voor eigen rekening en verantwoordelijkheid een veerdienst exploiteert;

  • -

    veerpont: autoveer of een voet- en fietsveer;

  • -

    veerproject: renoveren of vervangen van een veerpont;

  • -

    voet- en fietsveer: vaartuig dat uitsluitend geschikt is en ingericht is voor het overzetten van fietsen, snorfietsen, bromfietsen en voetgangers.

Artikel 2.72 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor een veerproject.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een lening.

  • 3. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, leiden tot een:

    • a.

      gerenoveerde of nieuwe veerpont, die zo mogelijk ook duurzaam is; of

    • b.

      een tweedehands veerpont die aantoonbaar duurzamer is dan de huidige veerpont.

Artikel 2.73 Doelgroep

Subsidie in de vorm van een lening als bedoeld in artikel 2.72 wordt uitsluitend verstrekt aan de veerexploitanten ten behoeve van de volgende op 24 mei 2016 bestaande veerdiensten die met autoveren en voet- en fietsveren overwegend forensen en scholieren vervoeren tussen:

  • a.

    Bergstoep – Streefkerk;

  • b.

    Gorinchem – Sleeuwijk;

  • c.

    Gorinchem – Werkendam – Hardinxveld;

  • d.

    Gorinchem – Woudrichem – Loevestein;

  • e.

    Gouderak – Moordrecht;

  • f.

    Hekelingen – Nieuw Beijerland;

  • g.

    Kaag – Buitenkaag;

  • h.

    Kinderdijk – Krimpen aan den Lek;

  • i.

    Kop van ’t Land – Biesbosch Spieringpolder;

  • j.

    Lekkerkerk – Nieuw Lekkerland;

  • k.

    Maassluis – Rozenburg;

  • l.

    Nieuwendijk-Tiengemeenten;

  • m.

    Nieuwerkerk a/d IJssel – Kortenoord scoutinggebouw;

  • n.

    Nieuwerkerk a/d IJssel – Ouderkerk aan de IJssel;

  • o.

    Puttershoek – Zwijndrecht Groote Lindt;

  • p.

    Rhoon – Oud Beijerland – Spijkenisse;

  • q.

    Ridderkerk – Kinderdijk – Krimpen aan de Lek;

  • r.

    Rijnsaterwoude – Oude Wetering;

  • s.

    Schoonhoven – Gelkenes;

  • t.

    Valkenburg – Rijnsburg;

  • u.

    Vlaardingen Vlietzicht – Maasland Duifpolder;

  • v.

    Woubrugge – Roelofsarendsveen.

Artikel 2.74 Staatssteun

  • 1. Subsidie in de vorm van een lening wordt verstrekt met toepassing van:

    • a.

      de de-minimisverordening;

    • b.

      artikel 36 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening; of

    • c.

      artikel 37 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. Indien de op grond van deze subsidieregeling te verstrekken gelden door middel van een aanbesteding conform de Aanbestedingswet zijn gegund en er geen sprake is van staatssteun als bedoeld in artikel 107 eerste lid van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, is het eerste lid niet van toepassing.

Artikel 2.75 Subsidievereisten

  • 1. In aanvulling op artikel 2.74 wordt, om voor subsidie in de vorm van een lening als bedoeld in artikel 2.72 in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de veerpont wordt gedurende het gehele jaar op werkdagen ingezet op één of meerdere veerdiensten, genoemd in artikel 2.73, die overwegend forensen en scholieren overzetten;

    • b.

      het veerproject heeft een sluitend financieringsplan dat in ieder geval bestaat uit een investeringsplan en een plan voor de jaarlijkse aflossingen met maximaal een looptijd van de technische levensduur van de nieuwe, tweedehands of gerenoveerde veerpont, waarin de verwachte inkomsten en uitgaven over de volledige looptijd van de lening zijn opgenomen alsmede de eventuele bijdragen van andere bestuursorganen dan gedeputeerde staten;

    • c.

      de veerexploitant heeft een onderhoudsplan voor de veerpont gedurende de maximale technische levensduur;

    • d.

      uit een onderzoeksrapport dat in opdracht van de veerexploitant is opgesteld door een door de Inspectie Leefomgeving en Transport erkende deskundige, blijkt dat het veerproject en het onderhoudsplan economisch-, technisch- en financieel verantwoord zijn;

    • e.

      het veerproject heeft een maatschappelijk belang, dat in ieder geval blijkt uit het overzetten van forensen en scholieren, de reductie van het aantal omrijkilometers of de reductie van uitstoot van het autoverkeer of de veerpont;

    • f.

      de nieuwe motoren van een nieuwe of bestaande veerpont:

      • i.

        voldoen, indien deze motoren feitelijk beschikbaar zijn, aan de EU-normen voor uitlaatgasemissies die op 1 januari 2019 respectievelijk 1 januari 2020 van kracht zijn geworden op grond van Verordening (EU) 2016/1628 dan wel in deze verordening als gelijkwaardig worden beschouwd;

      • ii.

        worden, indien onderdeel i niet van toepassing is en in aanvulling op de bestaande EU-normen dan wel emissie-eisen gesteld door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart en erkend door de EU-richtlijn 2004/26, voorzien van aanvullende maatregelen om de uitstoot van verontreinigende emissies tegen te gaan.

  • 2. In aanvulling op de vereisten in het eerste lid wordt bij een tweedehands veerpont voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de tweedehands veerpont verkeert technisch in goede staat en wordt indien nodig gerenoveerd, waarbij de kosten van deze renovatie worden geacht deel uit te maken van de lening ten behoeve van de aanschaf van de tweedehands veerpont;

    • b.

      de tweedehands veerpont is aantoonbaar duurzamer dan de huidige veerpont van de veerexploitant en wordt daartoe zo nodig gerenoveerd;

    • c.

      uit een onderzoeksrapport dat in opdracht van de veerexploitant is opgesteld door een door de Inspectie Leefomgeving en Transport erkende deskundige blijkt dat:

      • i.

        het casco van de tweedehands veerpont in kwalitatief goede staat is, zodat de tweedehands veerpont nog minimaal 15 jaar kan worden ingezet voor de Zuid-Hollandse veerdienst;

      • ii.

        de tweedehands veerpont aantoonbaar duurzamer is dan de huidige veerpont van de veerexploitant.

  • 3. In aanvulling op de vereisten in het eerste lid wordt bij een nieuwe veerpont voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de nieuwe veerpont is aantoonbaar duurzamer door het nemen van aanvullende duurzaamheidsmaatregelen, waardoor in ieder geval het energiegebruik kan worden verminderd ten opzichte van de huidige veerpont van de veerexploitant;

    • b.

      uit een rapport, dat in opdracht van de veerexploitant is opgesteld door een milieu-adviesbureau of een door de Inspectie Leefomgeving en Transport erkende deskundige, blijkt dat de conform het derde lid, onder a, genomen duurzaamheidsmaatregelen leiden tot een aantoonbare vermindering van het energiegebruik ten opzichte van de huidige veerpont van de veerexploitant.

Artikel 2.76 Verdelingswijze

  • 1. Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2. Indien een subsidieaanvraag niet volledig is, geldt als datum van binnenkomst de dag waarop de subsidieaanvraag aangevuld en gecompleteerd is als bedoeld in artikel 4:5 van de Awb.

  • 3. Wordt het subsidieplafond op enige dag overschreden, dan wordt de volgorde van binnenkomst van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen bepaald door middel van loting, waarbij:

    • a.

      de eerst getrokken aanvraag als hoogste wordt gerangschikt;

    • b.

      de hoogst gerangschikte aanvraag het eerst in aanmerking komt voor subsidie;

    • c.

      subsidie wordt verdeeld over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 2.77 Weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv en artikel 2.74, wordt subsidie in de vorm van een lening als bedoeld in artikel 2.74 geweigerd indien:

  • a.

    de veerdienst een dienstregeling heeft van minder dan 56 uur per week;

  • b.

    het aannemelijk is dat de veerdienst binnen vijf jaar na het indienen van de aanvraag zal worden beëindigd;

  • c.

    ten aanzien van de aanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Europese Commissie waarbij de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard; of

  • d.

    de steun verstrekt wordt aan een onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder c, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.78 Opschortende voorwaarde

De subsidie in de vorm van een lening wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat ter uitvoering van de subsidieverleningsbeschikking een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb met de provincie Zuid-Holland is gesloten.

Artikel 2.79 Hoogte van de lening

  • 1. De hoogte van de lening bedraagt ten hoogste de kosten van het veerproject.

  • 2. Bij het opstellen van specifieke subsidievoorschriften die worden opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking, waaronder in ieder geval begrepen de hoogte van de lening, de aflossingstermijn en het rentepercentage, is het uitgangspunt dat er geen sprake is van staatssteun die krachtens artikel 108, derde lid, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie bij de Europese Commissie aangemeld moet worden.

Artikel 2.80 Rentepercentage

Het door de subsidieontvanger te betalen rentepercentage bedraagt 0%, tenzij ter voorkoming van ongeoorloofde staatssteun als bedoeld in artikel 2.72 een hoger percentage noodzakelijk is.

Artikel 2.81 Leningovereenkomst

In een overeenkomst als bedoeld in artikel 2.78 worden in ieder geval de volgende gegevens opgenomen:

  • a.

    de rechtsvorm van de veerexploitant en het type veerpont;

  • b.

    de looptijd van de lening;

  • c.

    de omstandigheden waaronder de lening gedurende de looptijd voortijdig opeisbaar wordt;

  • d.

    de termijn waarbinnen de lening moeten worden terugbetaald;

  • e.

    de te stellen zekerheid voor de lening;

  • f.

    het door de subsidieontvanger te betalen rentepercentage en de aflossingsbedragen tijdens de looptijd van de lening.

Artikel 2.82 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv en artikel 2.74 worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    met toepassing van artikel 38, onder c en d, onder 2˚, van de Asv, wordt in afwijking van artikel 21, eerste lid, onder a, van de Asv, een administratie bijgehouden en op verzoek overgelegd, van aan de activiteiten verbonden inkomsten en uitgaven als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb;

  • b.

    de activiteit wordt uitgevoerd overeenkomstig het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft en uiterlijk voltooid op het bij de subsidieverlening bepaalde tijdstip;

  • c.

    één keer per periode van 12 maanden wordt een tussentijds voortgangsverslag over de activiteit overgelegd indien de lening € 25.000,00 of meer bedraagt en de periode van uitvoering van de activiteit meer dan 12 maanden bedraagt;

  • d.

    één keer per periode van 12 maanden wordt gedurende de looptijd van de lening een jaarrekening overgelegd, waarin in ieder geval informatie wordt opgenomen waaruit het debiteurenrisico voor de provincie kan worden afgeleid, alsmede een opgave van het aantal overgezette passagiers, (brom)fietsen, auto’s, vrachtauto’s en bussen;

  • e.

    tenzij gedeputeerde staten anders bepalen wordt voor een veerproject dat leidt tot een nieuwe veerpont tot zekerheid van de terugbetaling van de lening en betaling van eventueel verschuldigde rente een recht van eerste hypotheek van 100% van de lening aan de provincie verschaft;

  • f.

    voor een veerproject dat leidt tot een gerenoveerde of tweedehands veerpont wordt tot zekerheid van de terugbetaling van de lening en betaling van eventueel verschuldigde rente een recht van hypotheek, een pandrecht of een bankgarantie van ten minste 50% van de lening aan de provincie verschaft;

  • g.

    de nieuwe, tweedehands of gerenoveerde veerpont wordt gedurende zijn maximale technische of economische levensduur door de subsidieontvanger geëxploiteerd, of, bij het opzeggen of vervallen van het veerrecht, voor overdracht aangeboden aan de nieuwe veerexploitant;

  • h.

    de in de veerpont aangebrachte duurzaamheidsvoorzieningen worden effectief toegepast gedurende de looptijd van de lening, waarover verantwoording wordt afgelegd aan gedeputeerde staten.

Artikel 2.83 Prestatieverantwoording

In afwijking van artikel 2.1 en onverminderd hetgeen wordt opgenomen in de overeenkomst, bedoeld in artikel 2.81, toont de subsidieontvanger in ieder geval door middel van een verklaring van oplevering, een activiteitenverslag en beeldmateriaal aan dat de activiteiten zijn verricht.

Afdeling 2.4 Uitbreiding mobiliteitsnetwerk

Paragraaf 2.4.1 R-net projecten

Artikel 2.84 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • -

    infrastructurele maatregel: maatregel gericht op de aanleg of aanpassing van infrastructuur, teneinde deze geschikt te maken voor R-net in Zuid-Holland, waaronder mede begrepen verkeersregelende voorzieningen en voorzieningen gericht op energietransitie;

  • -

    Programma van Eisen: Basis Programma van Eisen R-net, onderdeel R-net buscorridor of indien vastgesteld, een specifiek voor één van de R-net buscorridors vastgesteld Programma van Eisen;

  • -

    R-net: netwerk van hoogwaardige OV-verbindingen tussen knooppunten, zoals vastgelegd in de Bestuursovereenkomst hoogwaardig OV Randstad;

  • -

    R-net buscorridor: busverbinding tussen knooppunten die deel uitmaakt van R-net;

  • -

    R-net treincorridor: treinverbinding tussen knooppunten die deel uitmaakt van R-net;

  • -

    stationsomgeving: directe omgeving van het treinstation die een functionele relatie heeft met een R-net treincorridor;

  • -

    stationsoutillage: inrichting van een treinstation bestaande uit zit- en verblijfsmogelijkheden, groen, verlichting, bewegwijzering en reisinformatie;

  • -

    uitvoeringsbesluit: door gedeputeerde staten dan wel provinciale staten genomen besluit, waarin voor een R-net buscorridor of een R-net treincorridor een beschrijving is opgenomen van de infrastructurele maatregelen ter realisering van R-net in de betreffende R-net buscorridor of R-net treincorridor.

Artikel 2.85 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie ten behoeve van de verwezenlijking van een R-net buscorridor in Zuid-Holland kan worden verstrekt voor:

    • a.

      het opstellen van een voorlopig ontwerp voor een infrastructurele maatregel;

    • b.

      het opstellen van een definitief ontwerp voor een infrastructurele maatregel;

    • c.

      het uitvoeren van een infrastructurele maatregel.

  • 2. Subsidie, ten behoeve van een R-net treincorridor in Zuid-Holland kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een infrastructurele maatregel, zijnde het verbeteren dan wel aantrekkelijker maken van de stationsomgeving.

  • 3. Subsidie als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt versterkt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 4. De activiteiten, bedoeld in het eerste en tweede lid, leiden tot de verwezenlijking van een gedeelte van het R-net in Zuid-Holland.

Artikel 2.86 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 2.85 wordt uitsluitend verstrekt aan publiekrechtelijke rechtspersonen.

Artikel 2.87 Subsidievereisten

  • 1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.85, eerste lid, onder a, in aanmerking te komen, omvat het opstellen van een voorlopig ontwerp voor een infrastructurele maatregel in ieder geval:

    • a.

      het opstellen van een voorlopig ontwerp voor een infrastructurele maatregel waaruit bij benadering de aard, omvang en realisatietijd van de infrastructurele maatregel blijken;

    • b.

      het opstellen van een SSK-raming van de totale kosten van de infrastructurele maatregel, met als uitgangspunt het in onderdeel a genoemde voorlopig ontwerp, waaruit bij benadering de bouwsom en exploitatiekosten van de infrastructurele maatregel blijken.

  • 2. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.85, eerste lid, onder b, in aanmerking te komen, omvat het opstellen van een definitief ontwerp voor een infrastructurele maatregel in ieder geval:

    • a.

      het opstellen van een definitief ontwerp waaruit de aard, omvang en realisatietijd van de infrastructurele maatregel blijken;

    • b.

      het opstellen van een SSK-raming van de totale kosten van de infrastructurele maatregel, met als uitgangspunt het in onderdeel a genoemde definitief ontwerp, waaruit de bouwsom en exploitatiekosten van de infrastructurele maatregel blijken.

  • 3. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.85, eerste lid, onder c, in aanmerking te komen, omvat het uitvoeren van een infrastructurele maatregel in ieder geval het uitvoeren van de infrastructurele maatregel conform een definitief ontwerp dat past binnen het Programma van Eisen.

  • 4. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.85, tweede lid, in aanmerking te komen, is de maatregel gericht op vergroting van het gemak en comfort van de reiziger waaronder in ieder geval verbetering van de aansluiting van openbaar vervoer met andere vervoerswijzen of verbetering van informatievoorziening voor de reiziger wordt verstaan.

  • 5. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.85, eerste en tweede lid, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan het vereiste dat de maatregel sober en doelmatig is.

Artikel 2.88 Subsidiehoogte

  • 1. De subsidie voor een R-net buscorridor bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De hoogte van de subsidie voor een R-net treincorridor bedraagt maximaal € 500.000,00 per treinstation, verminderd met de kosten die de provincie Zuid-Holland bijdraagt voor de fietsparkeerplaatsen en stationsoutillage op het betreffende treinstation.

  • 3. Indien zich binnen een gemeente meerdere treinstations bevinden, kunnen gedeputeerde staten, in afwijking van het tweede lid, bepalen dat het de gemeente vrij staat te bepalen welk subsidiebedrag zij aan iedere stationsomgeving besteedt, mits de gemeente in de aanvraag gemotiveerd heeft aangegeven welke kwaliteitsimpuls aan iedere stationsomgeving wordt gegeven en deze naar het oordeel van gedeputeerde staten voldoende is.

Artikel 2.89 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    directe bouwkosten;

  • b.

    indirecte bouwkosten;

  • c.

    risico’s bouwkosten;

  • d.

    objectoverstijgende risicokosten;

  • e.

    engineeringskosten;

  • f.

    overige bijkomende kosten;

  • g.

    vastgoedkosten;

  • h.

    kosten voor de vergoeding van planschadeclaims.

Artikel 2.90 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 16 van de Asv komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten die redelijkerwijs ten laste van andere kostendragers gebracht kunnen worden;

  • b.

    kosten die redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan achterstallig onderhoud;

  • c.

    stelposten;

  • d.

    kosten van onroerende zaken die reeds in eigendom zijn van de opdrachtgever, tenzij de onroerende zaak minder dan 10 jaren voorafgaand aan de aanleg van het project en speciaal voor de aanleg van het betreffende project is aangekocht;

  • e.

    overheadkosten.

Artikel 2.91 Weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.85 geweigerd indien:

  • a.

    de aanvraag geen betrekking heeft op één van de R-net buscorridors en R-net treincorridors;

  • b.

    de aanvraag geen betrekking heeft op activiteiten, beschreven in een uitvoeringsbesluit voor de betreffende R-net buscorridor en R-net treincorridor.

Artikel 2.92 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 18 tot en met 21 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd, dat deze zorgdraagt voor de voortgang van het uitvoeren van de infrastructurele maatregel, bedoeld in artikel 2.85, eerste lid, onder c, en tweede lid.

Artikel 2.93 Prestatieverantwoording en subsidievaststelling

In afwijking van artikel 2.1 en in aanvulling op artikel 23 Asv gaat, bij een subsidie vanaf € 25.000,00, de aanvraag tot subsidievaststelling:

  • a.

    bedoeld in artikel 2.85, onder a, vergezeld van het voorlopig ontwerp en de SSK-raming, bedoeld in artikel 2.87, eerste lid;

  • b.

    bedoeld in artikel 2.85, eerste lid, onder b, vergezeld van het definitief ontwerp voor een infrastructurele maatregel en de SSK-raming, bedoeld in artikel 2.87, tweede lid;

  • c.

    bedoeld in artikel 2.85, eerste lid, onder c, en artikel 2.85, tweede lid, vergezeld van het proces-verbaal van oplevering van de infrastructurele maatregel, bedoeld in artikel 2.87, derde en vierde lid.

Paragraaf 2.4.2 Veerinfrastructuur

Artikel 2.94 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • -

    aanmeerlocatie: wallocatie die dient als veerstoep of aanmeersteiger voor een veerdienst;

  • -

    veerexploitant: degene die voor eigen rekening en verantwoordelijkheid een veerdienst exploiteert;

  • -

    veerinfrastructuur: totaal van aanmeerlocaties, aanlegsteigers, wachtruimten, fietsenstallingen, laadinfrastructuur en reisinformatiesystemen;

  • -

    veerinfrastructuurproject: verrichten van werkzaamheden aan de veerinfrastructuur.

Artikel 2.95 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor het verrichten van werkzaamheden aan de veerinfrastructuur.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot verbetering van de openbaar toegankelijke veerinfrastructuur.

Artikel 2.96 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 2.95, wordt uitsluitend verstrekt aan veerexploitanten, wegbeheerders en de eigenaren van veerstoepen en toevoerwegen tot veerstoepen.

Artikel 2.97 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.95 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    het gaat om veerinfrastructuur ten behoeve van veerdiensten die worden uitgevoerd in de provincie Zuid-Holland;

  • b.

    het project voldoet aan eisen van soberheid en doelmatigheid;

  • c.

    het project voldoet aan het verbeteren van de inrichting van de veerinfrastructuur.

Artikel 2.98 Verdelingswijze

  • 1. Subsidie wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen.

  • 2. Indien een subsidieaanvraag niet volledig is, geldt als datum van binnenkomst de dag waarop de subsidieaanvraag aangevuld en gecompleteerd is als bedoeld in artikel 4:5 van de Awb.

  • 3. Wordt het subsidieplafond op enige dag overschreden, dan wordt de volgorde van binnenkomst van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen bepaald door middel van loting, waarbij:

    • a.

      de eerst getrokken aanvraag als hoogste wordt gerangschikt;

    • b.

      de hoogst gerangschikte aanvraag het eerst in aanmerking komt voor subsidie;

    • c.

      subsidie wordt verdeeld over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 2.99 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.95, bedraagt 80% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 200.000,00.

  • 2. Onverminderd het eerste lid kunnen gedeputeerde staten, indien de beschikbare middelen dit toelaten, in uitzonderlijke gevallen van groot provinciaal belang besluiten om voor een veerinfrastructuurproject een hoger percentage vast te stellen.

Artikel 2.100 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    directe bouwkosten;

  • b.

    indirecte bouwkosten;

  • c.

    risico's bouwkosten;

  • d.

    objectoverstijgende risicokosten;

  • e.

    engineeringskosten;

  • f.

    overige bijkomende kosten;

  • g.

    vastgoedkosten.

Artikel 2.101 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 16 van de Asv komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten die redelijkerwijs ten laste van andere kostendragers gebracht kunnen worden;

  • b.

    kosten die redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan achterstallig onderhoud;

  • c.

    interne kosten voor voorbereiding, administratie en toezicht, waaronder begrepen kosten van bestuurlijke afhandeling;

  • d.

    kosten voor de vergoeding van planschadeclaims;

  • e.

    stelposten;

  • f.

    kosten van onroerende zaken die reeds in eigendom zijn van de opdrachtgever, tenzij de onroerende zaak minder dan 10 jaren voorafgaand aan de aanleg van het project en speciaal voor de aanleg van het betreffende project is aangekocht;

  • g.

    overheadkosten.

Artikel 2.102 Weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.95 geweigerd indien aannemelijk is dat de veerdienst waarvoor de veerinfrastructuur is bestemd binnen vijf jaar zal worden beëindigd.

Artikel 2.103 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      de veerinfrastructuur wordt uiterlijk binnen twee jaar na subsidieverlening gerealiseerd;

    • b.

      de veerinfrastructuur, waarvoor subsidie is verleend, wordt ten minste vijf jaar in stand gehouden.

  • 2. In de gevallen, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid van de Awb, kunnen gedeputeerde staten bepalen dat de subsidieontvanger een vergoeding verschuldigd is, indien het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming.

  • 3. De hoogte van de vergoeding, bedoeld in het tweede lid, bedraagt één zestigste gedeelte van het vastgestelde subsidiebedrag voor iedere maand, of gedeelte hiervan, die verstrijkt vanaf het moment dat zich een geval voordoet als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Awb, tot het moment dat er zestig maanden zijn verstreken na subsidieverlening.

Hoofdstuk 3 Boekjaarsubsidies

Afdeling 3.1 Buurtbuslijnen en bedrijfsvervoer

Paragraaf 3.1.1 Oprichting buurtbusverenigingen

Artikel 3.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • -

    buurtbusproject: vorm van openbaar vervoer in een bepaald gebied waarbij de dienstregeling wordt uitgevoerd met buurtbussen door een vereniging met vrijwillige chauffeurs;

  • -

    buurtbusvereniging: vereniging van vrijwilligers die een dienstregeling met buurtbussen uitvoert.

Artikel 3.2 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. In afwijking van artikel 11, eerste lid, onder d, van de Asv kan eenmalig subsidie worden verstrekt voor het oprichten van een buurtbusvereniging.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot een buurtbusvereniging.

Artikel 3.3 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 3.2 wordt uitsluitend verstrekt aan buurtbusverenigingen in oprichting en buurtbusverenigingen, voor zover zij hun werkzaamheden in overwegende mate gaan verrichten binnen de door gedeputeerde staten vastgestelde concessiegebieden openbaar vervoer.

Artikel 3.4 Subsidievereiste

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.2, in aanmerking te komen, toont de aanvrager aan dat hij in staat is een buurtbusproject uit te voeren, conform de vereisten zoals opgenomen in de Regeling vaststelling kenmerken en startvoorwaarden buurtbusprojecten Zuid-Holland 2018.

Artikel 3.5 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt € 2.000,00.

Artikel 3.6 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 3.2, geweigerd indien de aanvrager kennelijk niet de intentie of capaciteiten heeft om een buurtbusproject uit te voeren.

  • 2. In afwijking van artikel 11, eerste lid, onder a, van de Asv wordt een subsidie niet geweigerd indien de activiteit reeds in uitvoering is voordat de aanvraag is ingediend.

Artikel 3.7 Prestatieverantwoording

De subsidieontvanger toont desgevraagd door middel van een notariële akte of bewijs van inschrijving van de Kamer van Koophandel aan dat de activiteit is verricht en de buurtbusvereniging een buurtbuslijn kan gaan rijden.

Paragraaf 3.1.2 Instandhouding buurtbuslijnen

Artikel 3.8 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • -

    buurtbusproject: vorm van openbaar vervoer in een bepaald gebied waarbij de dienstregeling wordt uitgevoerd met buurtbussen door een vereniging met vrijwillige chauffeurs;

  • -

    buurtbusvereniging: vereniging van vrijwilligers die een dienstregeling met buurtbussen uitvoert.

Artikel 3.9 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor de instandhouding van de buurtbuslijn.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een boekjaarsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot de uitvoering van een buurtbusproject.

Artikel 3.10 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 3.9 wordt uitsluitend verstrekt aan buurtbusverenigingen, voor zover zij hun werkzaamheden in overwegende mate verrichten binnen de door gedeputeerde staten vastgestelde concessiegebieden openbaar vervoer.

Artikel 3.11 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.9, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    de buurtbusvereniging draagt zorg voor de uitvoering van een of meerdere buurtbusprojecten;

  • b.

    een buurtbusproject is erkend door gedeputeerde staten op grond van de Regeling vaststelling kenmerken en startvoorwaarden buurtbusprojecten Zuid-Holland 2018.

Artikel 3.12 Aanvraagperiode

In afwijking van artikel 26, eerste lid, van de Asv kan een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.9, worden ingediend:

  • a.

    tot 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • b.

    na 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, in geval van een nieuwe buurtbuslijn en hiervoor de eerste aanvraag voor instandhouding daarvan wordt ingediend.

Artikel 3.13 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt € 7.500,00 per buurtbuslijn per jaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de hoogte van subsidie voor een periode van minder dan twaalf maanden berekend naar rato van het aantal maanden waarop de subsidie betrekking heeft.

Artikel 3.14 Prestatieverantwoording

De subsidieontvanger toont desgevraagd door middel van een activiteitenverslag aan dat de activiteiten zijn verricht.

Paragraaf 3.1.3 Bedrijfsvervoer Wet sociale werkvoorziening

Artikel 3.15 Begripsbepaling

In deze paragraaf wordt onder bedrijfsvervoer verstaan: vervoer van werknemers door of vanwege de werkgever verzorgd:

  • a.

    naar en van de werkplek, voorafgaand aan, onderscheidenlijk na afloop van de werkzaamheden;

  • b.

    dat wordt verricht met bussen dan wel met auto’s ingericht voor vervoer van meer dan zeven personen, de bestuurder daaronder niet begrepen.

Artikel 3.16 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van bedrijfsvervoer.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een boekjaarsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot een stimulering voor werkgevers om hun werknemers bedrijfsvervoer aan te bieden.

Artikel 3.17 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 3.16 wordt uitsluitend verstrekt aan organisaties gericht op sociale werkvoorziening, gelegen buiten het grondgebied van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Artikel 3.18 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.16 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    het bedrijfsvervoer wordt verzorgd door of in opdracht van één of meer regio's;

  • b.

    het bedrijfsvervoer is gericht op vervoer naar een werkplek in de provincie Zuid-Holland.

Artikel 3.19 Aanvraagperiode

In afwijking van artikel 26, eerste lid, van de Asv kan een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.16, worden ingediend tot 1 oktober in het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 3.20 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 1,17 per deelnemende werknemer per dag die een minimumreisafstand van vijf kilometer per rijrichting heeft of € 1,62 per 100 reizigerskilometers.

  • 2. Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan € 5.000,00 wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 3.21 Weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 3.16, geweigerd indien:

  • a.

    het bedrijfsvervoer een concurrerende werking heeft op voorzieningen voor lijngebonden en vraagafhankelijk openbaar vervoer;

  • b.

    het aangevraagde subsidiebedrag minder dan € 5.000,00 bedraagt.

Artikel 3.22 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd om het gebruik van het bedrijfsvervoer per dag en per werknemer bij te houden.

Artikel 3.23 Prestatieverantwoording

  • 1. Bij een subsidie van minder dan € 25.000,00 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag.

  • 2. Bij een subsidie vanaf € 25.000,00 maar minder dan € 125.000,00 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag.

  • 3. Bij een subsidie van € 125.000,00 of meer gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format.

Artikel 3.24 Bevoorschotting en betaling

  • 1. Het voorschot voor subsidies van € 25.000,00 en hoger bedraagt maximaal 50% van het verleende bedrag.

  • 2. Het voorschot wordt op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald.

Afdeling 3.2 Exploitatie openbaar vervoer

Paragraaf 3.2.1 Regionaal openbaar vervoer over weg en spoor

Artikel 3.25 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor de exploitatie en ontwikkeling van het openbaar vervoer, bedoeld in artikel 1, onder h, van de Wet personenvervoer 2000.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een boekjaarsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot algemeen toegankelijk openbaar vervoer over weg en spoor.

Artikel 3.26 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 3.25 wordt uitsluitend verstrekt aan concessiehouders.

Artikel 3.27 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.25, in aanmerking te komen voert de concessiehouder de exploitatie en de ontwikkeling van het openbaar vervoer uit conform de verleende concessie.

Artikel 3.28 Subsidieaanvraag

In afwijking van artikel 10 van de Asv wordt de concessiebeschikking aangemerkt als een aanvraag tot subsidieverlening voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.25.

Artikel 3.29 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag dat voortvloeit uit de concessie.

Artikel 3.30 Prestatieverantwoording

  • 1. In afwijking van artikel 29, tweede lid, van de Asv, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling ingediend binnen de in de concessiebeschikking bepaalde termijn.

  • 2. Indien de concessiebeschikking de gegevens noemt die bij de aanvraag tot subsidievaststelling overgelegd dienen te worden, gaat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie vergezeld van deze gegevens.

  • 3. Indien in de concessiebeschikking geen gegevens worden genoemd die bij de aanvraag tot vaststelling overgelegd dienen te worden, gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format, alsmede een winst- en een verliesrekening en een jaarverslag van de activiteiten.

Artikel 3.31 Bevoorschotting en betaling

  • 1. Het voorschot voor subsidies van € 25.000,00 en hoger bedraagt maximaal 100% van het verleende bedrag.

  • 2. Het voorschot wordt op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de subsidieverleningsbeschikking worden bepaald.

Paragraaf 3.2.2 Regionaal openbaar vervoer over water

Artikel 3.32 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor de exploitatie van het personenvervoer, bedoeld in artikel 7 van het Besluit personenvervoer 2000.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een boekjaarsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling per passagiersschip.

Artikel 3.33 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 3.32 wordt uitsluitend verstrekt aan vervoerders als bedoeld in artikel 7 van het Besluit personenvervoer 2000.

Artikel 3.34 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.32 in aanmerking te komen voert de vervoerder het personenvervoer uit conform de in artikel 7, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000 bedoelde overeenkomst.

Artikel 3.35 Subsidieaanvraag

In afwijking van artikel 10 van de Asv wordt de in artikel 7, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000 bedoelde overeenkomst aangemerkt als een aanvraag tot subsidieverlening voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.32.

Artikel 3.36 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag dat voortvloeit uit de in artikel 7, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000 bedoelde overeenkomst.

Artikel 3.37 Prestatieverantwoording

De aanvraag om subsidievaststelling gaat vergezeld van een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format, alsmede een winst- en een verliesrekening en een jaarverslag van de activiteiten.

Artikel 3.38 Bevoorschotting en betaling

  • 1. Het voorschot bedraagt maximaal 100% van het verleende bedrag.

  • 2. Het voorschot wordt op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de subsidieverleningsbeschikking worden bepaald.

Paragraaf 3.2.3 Collectief vraagafhankelijk vervoer

Artikel 3.39 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor de exploitatie van collectief vraagafhankelijk vervoer.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend verstrekt voor het gedeelte van de kosten dat betrekking heeft op OV-reizigers, voor zover dit vervoer te beschouwen is als aanvulling op het reguliere openbaar vervoer.

  • 3. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een boekjaarsubsidie.

  • 4. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot algemeen toegankelijk op maat gesneden openbaar vervoer.

Artikel 3.40 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 3.39 wordt uitsluitend verstrekt aan samenwerkende gemeenten die een overeenkomst hebben of een gemeente die een overeenkomst heeft met een vervoerder of vervoerders die de exploitatie van het collectief vraagafhankelijk vervoer, bedoeld in artikel 6 van het Besluit personenvervoer 2000, verzorgen.

Artikel 3.41 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.39 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    de subsidieaanvrager heeft een samenwerkingsovereenkomst gesloten met gedeputeerde staten en de overige betrokken bestuursorganen;

  • b.

    de subsidieaanvrager heeft een overeenkomst met een of meerdere vervoerders gesloten voor de exploitatie van het collectief vraagafhankelijk vervoer.

  • c.

    de administratie van de subsidieaanvrager is zodanig ingericht dat de kosten objectief en navolgbaar kunnen worden toegerekend aan OV-reizigers en reizigers die behoren tot de onder de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de aanvrager vallende doelgroepen.

  • d.

    de aangevraagde subsidie heeft uitsluitend betrekking op de aan OV-reizigers toe te rekenen kosten, verminderd met de van deze reizigers ontvangen vervoeropbrengst, waarbij kosten voor gemeenschappelijke voorzieningen naar rato van de vervoeromvang worden toegedeeld aan OV-reizigers.

Artikel 3.42 Subsidieaanvraag

In afwijking van artikel 10 van de Asv geldt een daartoe ingediende begroting als aanvraag tot subsidieverlening voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.39.

Artikel 3.43 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie wordt bepaald op basis van de kosten van daadwerkelijk verricht vervoer van OV-reizigers en de aan dit vervoer toe te rekenen organisatiekosten van de aanvrager, waarbij bij de aanvraag kan worden uitgegaan van een onderbouwde prognose van het aantal gebruikers in het jaar waarop de subsidie betrekking heeft.

Artikel 3.44 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen uitsluitend de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    het aan OV-reizigers toe te schrijven deel van de kosten voor exploitatie van het collectief vraagafhankelijke vervoer conform de overeenkomst, bedoeld in artikel 3.41, onder b;

  • b.

    het aan OV-reizigers toe te schrijven deel van de door de subsidieontvanger te maken kosten voor de organisatie van het vervoer en het contractbeheer;

  • c.

    het aan OV-reizigers toe te schrijven deel van de organisatiekosten van regionale opdrachtgevers.

Artikel 3.45 Weigeringsgronden

In afwijking van artikel 12, eerste lid, onder a, van de Asv kan subsidie worden geweigerd voor zover de aanvraag betrekking heeft op niet aan OV-reizigers toe te schrijven kosten.

Artikel 3.46 Prestatieverantwoording

  • 1. In afwijking van artikel 29, tweede lid van de Asv, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling ingediend binnen de in de samenwerkingsovereenkomst bepaalde termijn.

  • 2. Indien de samenwerkingsovereenkomst de gegevens noemt die bij de aanvraag tot subsidievaststelling overgelegd dienen te worden, gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van deze gegevens.

  • 3. Indien in de samenwerkingsovereenkomst geen gegevens worden genoemd die bij de aanvraag tot vaststelling overgelegd dienen te worden, gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format, alsmede een winst- en een verliesrekening en een jaarverslag van de activiteiten.

Artikel 3.47 Bevoorschotting en betaling

  • 1. Het voorschot bedraagt maximaal 80% van het verleende bedrag.

  • 2. Het voorschot wordt op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de subsidieverleningsbeschikking worden bepaald.

Afdeling 3.3 Platforms

Paragraaf 3.3.1 Reizigersplatforms

Artikel 3.48 Begripsbepaling

In deze paragraaf wordt onder reizigersplatform verstaan: rechtspersoon die krachtens zijn statutaire doelstellingen of zijn feitelijke werkzaamheden de belangen van de reizigers in het openbaar vervoer behartigt.

Artikel 3.49 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor het in stand houden van een reizigersplatform.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een boekjaarsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot adequate advisering omtrent openbaar vervoer.

Artikel 3.50 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 3.49, wordt uitsluitend verstrekt aan reizigersplatforms.

Artikel 3.51 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.49 in aanmerking te komen, oefent de subsidieontvanger de taken van een consumentenorganisatie uit die voortvloeien uit artikel 27 van de Wet personenvervoer 2000 en artikel 33 van het Besluit personenvervoer 2000.

Artikel 3.52 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt € 26.000,00 per jaar voor een reizigersplatform dat zijn taken uitvoert in een gebied waarin door één of meer concessiehouders dan wel door één of meer vervoerders met wie gedeputeerde staten een overeenkomst hebben gesloten als bedoeld in artikel 7 van het Besluit personenvervoer 2000 maximaal 600.000 dienstregelingsuren worden aangeboden.

  • 2. De hoogte van de subsidie bedraagt € 37.000,00 per jaar voor een reizigersplatform dat zijn taken uitvoert in een gebied waarin door één of meer concessiehouders dan wel door één of meer vervoerders met wie gedeputeerde staten een overeenkomst hebben gesloten als bedoeld in artikel 7 van het Besluit personenvervoer 2000 meer dan 600.000 dienstregelingsuren worden aangeboden.

Artikel 3.53 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd om desgevraagd advies uit te brengen:

  • a.

    aan de concessieverlener over de onderwerpen genoemd in artikel 27 van de Wet personenvervoer 2000;

  • b.

    aan de concessiehouder of vervoerder over de onderwerpen genoemd in artikel 33 van het Besluit personenvervoer 2000.

Artikel 3.54 Prestatieverantwoording

  • 1. De subsidieontvanger toont desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag.

  • 2. Bij een subsidie vanaf € 25.000,00 maar minder dan € 125.000,00 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

Paragraaf 3.3.2 Platforms sociale veiligheid

Artikel 3.55 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die gericht zijn op het verbeteren van de sociale veiligheid in het openbaar vervoer.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, leidt tot meer sociale veiligheid bij het reizen met het openbaar vervoer, zowel subjectief als objectief.

Artikel 3.56 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 3.55, wordt uitsluitend verstrekt aan concessiehouders en vervoerders als bedoeld in artikel 7 van het Besluit personenvervoer 2000 die op grond van een met de provincie gesloten overeenkomst personenvervoer verzorgen en gemeenten, tenzij zij hun activiteiten verrichten binnen het grondgebied van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Artikel 3.57 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.55 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    de activiteiten zijn gericht op het sociaal veiliger maken van:

    • i.

      openbaar vervoer objecten die publiekelijk toegankelijk zijn zoals stations en haltes;

    • ii.

      het directe toegangsgebied zoals bestaande pleinen, straten en parkeerplaatsen; of

    • iii.

      bestaand en nieuw rijdend materieel;

  • b.

    de activiteiten hebben tot doel:

    • i.

      het terugdringen van feitelijke incidenten;

    • ii.

      het vergroten van de pakkans van personen die de veiligheid verstoren; of

    • iii.

      het vergroten van het veiligheidsgevoel van reizigers;

  • c.

    indien de subsidie wordt aangevraagd door een gemeente, worden de activiteiten gecoördineerd door een platform voor sociale veiligheid.

Artikel 3.58 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag dat gereserveerd is voor de desbetreffende ontvanger in het Uitvoeringsprogramma Sociale Veiligheid Openbaar Vervoer.

Artikel 3.59 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen in ieder geval de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    inhuur van extra personeel voor menselijk toezicht, vooral in de vorm van controle en service in of nabij voertuigen, stations en haltelocaties;

  • b.

    technische hulpmiddelen en ICT, zoals camera’s en meld- of communicatiesystemen en de aanschaf en ontwikkeling van bijbehorende ICT-systemen;

  • c.

    opleiding en training van rijdend, toezichthoudend en operationeel leidinggevend personeel ten behoeve van de sociale veiligheid;

  • d.

    aanpassingen van voertuig of omgeving;

  • e.

    voorlichting en communicatie gericht op breed publiek of specifieke doelgroepen; en

  • f.

    samenwerkingsverbanden met onder andere politie, justitie, gemeentes en andere vervoerbedrijven.

Artikel 3.60 Weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 3.55, geweigerd indien de activiteit waar de aanvraag betrekking op heeft al op grond van een verleende concessie dient te worden uitgevoerd.

Artikel 3.61 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd binnen zes maanden na subsidieverlening te beginnen met de uitvoering van de activiteiten.

Artikel 3.62 Prestatieverantwoording

  • 1. Bij een subsidie van minder dan € 25.000,00 toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

  • 2. Bij een subsidie vanaf € 25.000,00 maar minder dan € 125.000,00 toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag en beeldmateriaal.

  • 3. Bij een subsidie van € 125.000,00 of meer gaat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld van een controleverklaring en een financieel verslag, die beiden zijn opgesteld overeenkomstig het door de provincie Zuid-Holland opgestelde format.

Artikel 3.63 Bevoorschotting en betaling

  • 1. Het voorschot voor subsidies van € 25.000,00 en hoger bedraagt maximaal 80% van het verleende bedrag.

  • 2. Het voorschot wordt op basis van prestaties, besteding en liquiditeitsbehoefte in termijnen uitgekeerd waarvan de hoogte en de tijdstippen in de subsidieverleningsbeschikking worden bepaald.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 4.2 Intrekking

De Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017 wordt ingetrokken.

Artikel 4.3 Overgangsrecht

  • 1. De Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017, zoals die luidde op de dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van deze regeling, blijft van toepassing op subsidies die voor die datum zijn aangevraagd.

  • 2. Artikel 14.1.9, derde lid, van de Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland 2017, zoals dat luidde op de dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van deze regeling, blijft van toepassing voor zover gedeputeerde staten, voor de inwerkingtreding van deze regeling, in een bestuursovereenkomst of een bestuursbesluit hebben aangegeven hiervan gebruik te willen maken.

Artikel 4.4 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland.

Ondertekening

Den Haag, 5 juli 2022,

Gedeputeerde staten van Zuid-Holland

drs. H.M.M. Koek, secretaris

drs. J. SMIT, voorzitter

Bijlage 1 behorende bij artikel 2.4 van de Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland

SUBSIDIABELE VERKEERSVEILIGHEIDSPROJECTEN

Hiertoe wordt gerekend de omvorming van wegen en hun omgeving, met het oog op de verkeersveiligheid, waaronder:

  • A.

    rijbaanscheiding

    • 1.

      (moeilijk) overrijdbaar;

    • 2.

      niet overrijdbaar;

    • 3.

      het in dat verband aanbrengen van passeermogelijkheden;

  • B.

    scheiding van verkeerssoorten door middel van bijvoorbeeld:

    • 1.

      aanleg van parallelwegen;

    • 2.

      aanleg van parallelfietspaden;

    • 3.

      aanleg van parallelvoetpaden;

    • 4.

      nieuwe ontsluiting van percelen via een andere route;

  • C.

    herinrichting van kruisingen, aansluitingen en oversteekplaatsen, waaronder:

    • 1.

      aanleg van ongelijkvloerse kruising van wegen;

    • 2.

      aanleg van ongelijkvloerse kruising van fiets/voetpaden;

    • 3.

      omvorming tot rotonde;

    • 4.

      overige verbeteringen ter bescherming van overstekende (brom)fietsers en voetgangers;

    • 5.

      inperking van het aantal linksafbewegingen;

    • 6.

      verbetering van verkeerslichtinstallaties;

  • D.

    herinrichting van wegvakken door middel van bijvoorbeeld:

    • 1.

      vermindering van het aantal wegaansluitingen voor autoverkeer;

    • 2.

      vermindering van het aantal erfaansluitingen voor autoverkeer;

    • 3.

      geleiding van (brom)fietsers en voetgangers naar veilige oversteekplaatsen;

    • 4.

      snelheidsbeheersing;

    • 5.

      aanbrengen van fietsstroken;

    • 6.

      andere wijziging van de rijstrookindeling;

  • E.

    regulering van het parkeren en stallen, respectievelijk laden en lossen;

  • F.

    verbetering van de herkenbaarheid van de wegcategorie door o.a.:

    • 1.

      wegmarkering;

    • 2.

      aanduiding van de overgang naar wegen met andere maximum snelheid;

  • A.

    herinrichting van bermen door middel van bijvoorbeeld:

    • 1.

      semi-verharding;

    • 2.

      pechvoorzieningen;

    • 3.

      afscherming, respectievelijk verwijdering van obstakels;

  • B.

    aanpassing van het wegontwerp aan richtlijnen/aanbevelingen:

    • 1.

      aanpassing van de diameter van rotondes;

    • 2.

      uniformering van de voorrang op rotondes (hoofdrijbaan);

    • 3.

      uniformering van de voorrang op rotondes (fietspaden);

Bovengenoemde werkzaamheden worden in de verantwoording onderscheiden naar de bestemming van de betrokken wegen in het categoriseringsplan van de betreffende wegbeheerder:

SW. bi

stroomwegen binnen de bebouwde kom,

GOW. bi

gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom,

SW. bu

stroomwegen buiten de bebouwde kom,

GOW. bu

gebiedsontsluitingswegen buiten de bebouwde kom,

ETW. bu

Erftoegangswegen, type I en II, buiten de bebouwde kom.

Bijlage 2 behorende bij artikel 2.32 van de Subsidieregeling mobiliteit Zuid-Holland

PZH BIJDRAGE AAN KTA MOVE PROJECTEN 2021-2023

Project

Bedrag (in €)

Oeververbinding Rotterdamse regio, inclusief Algracorridor

Oeververbinding Rotterdamse regio, inclusief Algracorridor

8.166.667

Westland

Snelfietspad Naaldwijk-Rotterdam CS

1.000.000

Voorne-Putten

Mobiliteitsplatform haven

600.000

Logistiek platform

280.000

Storingsregime Hartelbrug en Harmsenbrug

25.000

Aanpakken

Aanpakken

2.012.500

Regionale logistiek

90.565

Reeferhub

113.333

Afronding

1.935

Totaal

12.290.000