Beleidsregel Programma EFRO Oost-Nederland 2022

Geldend van 25-01-2023 t/m 31-12-2023

Intitulé

Beleidsregel Programma EFRO Oost-Nederland 2022

Bekendmaking van het besluit van 30 augustus 2022 – zaaknummer 2022-010661 tot vaststelling van een regeling

Gedeputeerde Staten van Gelderland

Handelend in hun hoedanigheid van beheerautoriteit van het Programma EFRO 2021-2027 Oost-Nederland;

Gelet op artikel 9 van de Uitvoeringswet EFRO;

Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

Gelet op de goedkeuring van deze beleidsregel door het monitoringscomité op grond van artikel 40, tweede lid, aanhef en onder a, van Verordening (EU) Nr. 2021/1060 op 20 mei 2022;

Besluiten

De volgende Beleidsregel Programma EFRO Oost-Nederland 2022 vast te stellen:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • crossover: Prevention & MedTech, Sustainability & FoodTech en Manufacturing & MaterialTech;

  • deskundigencommissie: een door Gedeputeerde Staten ingestelde adviescommissie;

  • einddatum: de laatste dag van de projectperiode;

  • grootbedrijf: onderneming waar minstens 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet € 50 miljoen of het jaarlijkse balanstotaal € 43 miljoen overschrijdt;

  • kennisinstelling: instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de REES 2021;

  • living lab: real-life experimenteeromgeving in een praktijkomgeving waarin naast de subsidieaanvragers ook maatschappelijke organisaties, burgers of eindgebruikers bijdragen aan de ontwikkeling van een innovatie;

  • onderneming: iedere in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven entiteit, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitvoert;

  • Programma: het programma EFRO 2021-2027 Oost-Nederland vastgesteld op grond van artikel 23 van verordening 2021/1060;

  • Oost-Nederland: de provincies Gelderland en Overijssel;

  • penvoerder: partij bij een samenwerkingsovereenkomst, die door de partijen bij die overeenkomst is aangewezen als de penvoerder van het project waarvoor de subsidie is aangevraagd en die zal optreden als indiener van de subsidieaanvraag en als rechtsgeldige vertegenwoordiger van de samenwerkende partijen in het samenwerkingsverband;

  • proeftuin: open innovatieomgeving die over een langere periode aan meerdere ondernemers ruimte biedt voor het testen van technologische of marktinnovatie van nieuwe of vernieuwde producten of diensten in een realistische omgeving vanaf TRL 6.

  • prioriteit 1: een slimmer Oost-Nederland door de bevordering van een innovatieve en slimme economische transformatie door het versterken van de onderzoeks- en innovatiecapaciteit en de invoering van geavanceerde technologieën;

  • prioriteit 2: een groener Oost-Nederland door innovatie, demonstratie en acceptatie van slimme oplossingen in de energietransitie door:

    • i.

      het bevorderen van hernieuwbare energie overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/2001, met inbegrip van de daarin vastgelegde duurzaamheidscriteria, of

    • ii.

      het ontwikkelen van slimme energiesystemen, netwerken en opslag buiten het trans-Europees energienetwerk;

  • REES 2021: Regeling Europese EZK- en LNV- subsidies 2021;

  • samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit en dat door de subsidie aanvragende partijen is opgericht om voor eigen rekening en risico met elkaar samen te werken tijdens de uitvoering van het project;

  • slimme uitrol: pilots voor praktijktesten en demonstratie in een operationele omgeving;

  • staatssteun: steunmaatregelen als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • subsidieontvanger: begunstigde van de subsidie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, van verordening 2021/1060;

  • tijdvak van de openstelling: het in een subsidieplafond vastgestelde tijdvak waarbinnen de subsidieaanvragen worden ingediend;

  • verordening 651/2014: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie, van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 187;

  • verordening 2021/1060: Verordening (EU) Nr. 2021/1060 van het Europese Parlement en de Raad, van 24 juni 2021, houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid;

  • verordening 1407/2013: Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU L 352).

Artikel 1.2

  • 1. Subsidie wordt, onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 4.2.7 van de REES 2021, in ieder geval geweigerd indien:

    • a.

      de activiteiten niet passen binnen het Programma;

    • b.

      aan de aanvraag in totaal minder dan 70 punten worden toegekend;

    • c.

      aan de aanvraag op het beoordelingscriterium genoemd in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, minder dan 70% van het daarvoor maximaal aantal te behalen punten wordt toegekend;

    • d.

      aan de aanvraag op een van de andere beoordelingscriteria genoemd in artikel 2.1, eerste lid, minder dan 50% van het daarvoor maximaal aantal te behalen punten wordt toegekend;

    • e.

      de aanvraag niet voldoet aan de subsidiecriteria, genoemd in hoofdstuk 3 van deze beleidsregel;

    • f.

      de aanvraag voor een subsidie niet is ingediend door de penvoerder, of

    • g.

      door de verstrekking van subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onder d, wordt de aanvraag voor een activiteit als bedoeld in artikel 3.1.1 geweigerd indien op het beoordelingscriterium genoemd in artikel 2.1, eerste lid, onder c, minder dan 70% van het daarvoor maximaal aantal te behalen punten wordt toegekend.

Artikel 1.3

  • 1. De beschikking tot subsidieverlening bevat in ieder geval de verplichting om periodiek te rapporteren over de voortgang van de activiteiten en de daarmee verbonden uitgaven en inkomsten.

  • 2. De beheerautoriteit verleent bij de subsidieverlening een voorschot van maximaal 20% van de subsidie.

  • 3. Verdere voorschotten worden slechts verleend op basis van een voortgangsrapportage inzake de kosten die zijn gemaakt en betaald voor subsidiabele activiteiten.

  • 4. In afwijking van het tweede en derde lid kan de beheerautoriteit op verzoek een hoger voorschot verlenen indien de subsidieontvanger door middel van een liquiditeitsprognose heeft aangetoond dat hij niet beschikt over de benodigde financiering om de activiteiten uit te voeren.

  • 5. De beheerautoriteit houdt de voorschotten uit het tweede of vierde lid in bij de voorschotverlening op basis van de voortgangsrapportages.

Artikel 1.4

  • 1. In de beschikking tot subsidieverlening legt de beheerautoriteit de start- en einddatum van het project vast en legt de beheerautoriteit vast dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend, uitsluitend worden uitgevoerd binnen deze periode.

  • 2. Onverminderd artikel 6 van verordening 651/2014 wordt geen subsidie verstrekt voor kosten die gemaakt zijn voorafgaand aan de aanvraagdatum.

  • 3. Kosten die na de einddatum van het project worden gemaakt, zijn niet subsidiabel met uitzondering van de kosten die worden gemaakt om een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in te dienen. Alle gemaakte kosten moeten uiterlijk zijn betaald op het tijdstip dat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt ingediend.

  • 4. De subsidieontvanger kan een schriftelijk verzoek indienen om verlenging van de projectperiode. De beheerautoriteit weigert de projectperiode in ieder geval te verlengen indien het verzoek om verlenging pas wordt ingediend na de einddatum.

  • 5. De beschikking tot subsidieverlening bevat de verplichting om de aanvraag tot vaststelling van de subsidie uiterlijk drie maanden na de einddatum in te dienen.

  • 6. De subsidieontvanger kan een schriftelijk verzoek indienen om uitstel van de termijn, genoemd in het vijfde lid. De termijn kan uitsluitend worden verlengd indien zich naar het oordeel van de beheerautoriteit bijzondere omstandigheden voordoen.

Hoofdstuk 2 Beoordelingscriteria

Artikel 2.1

  • 1. Activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, worden beoordeeld op:

    • a.

      de mate waarin deze passen binnen de doelstellingen van het Programma;

    • b.

      de mate van innovativiteit;

    • c.

      de bijdrage van het project aan het financieel en economisch toekomstperspectief;

    • d.

      de kwaliteit van de aanvraag, en

    • e.

      de bijdrage aan duurzame ontwikkeling en maatschappelijke impact.

  • 2. De hoogte van de score ten aanzien van de criteria bedoeld in het eerste lid wordt bepaald aan de hand van de nadere verduidelijking beoordelingscriteria zoals opgenomen in bijlage 1.

  • 3. Aan de activiteiten wordt een score van maximaal 100 punten toegekend.

  • 4. Voor de beoordeling van de activiteiten aan de hand van de criteria, genoemd in het tweede of derde lid, wordt advies ingewonnen van de deskundigencommissie.

Artikel 2.2

  • 1. Bij aanvragen voor activiteiten als bedoeld in paragraaf 3.1 worden de punten voor de criteria genoemd in artikel 2.1 worden als volgt verdeeld:

    • a.

      maximaal 25 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, onderdeel a;

    • b.

      maximaal 20 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, onderdeel b;

    • c.

      maximaal 25 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, onderdeel c;

    • d.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, onderdeel d;

    • e.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, onderdeel e.

  • 2. Bij aanvragen voor activiteiten als bedoeld in paragraaf 3.2 worden de punten voor de criteria genoemd in artikel 2.1 als volgt verdeeld:

    • a.

      maximaal 25 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, onderdeel a;

    • b.

      maximaal 10 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, onderdeel b;

    • c.

      maximaal 25 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, onderdeel c;

    • d.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, onderdeel d;

    • e.

      maximaal 25 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, onderdeel e.

Hoofdstuk 3 Programma-specifieke uitgangspunten

Paragraaf 3.1 Innovatieprojecten

Artikel 3.1.1

  • 1. De activiteiten zijn gericht op:

    • a.

      marktgerichte innovatie in een samenwerking van mkb-ondernemingen, of van mkb-ondernemingen met grootbedrijven of kennisinstellingen, en

    • b.

      prioriteit 1, of

    • c.

      prioriteit 2.

  • 2. De activiteiten bedoeld in het eerste lid die zijn gericht op prioriteit 1 zijn tevens gericht op een of meer crossovers.

  • 3. Een subsidie wordt slechts verstrekt, indien de activiteiten passen in een of meer van de technology readiness levels 4 tot en met 8 zoals gedefinieerd in bijlage 2.1 bij de Mededeling van de Europese Commissie van 26 juni 2012, COM(2014) 341.

  • 4. Per aanvrager wordt slechts eenmaal per tijdvak van de openstelling subsidie verstrekt. Deze beperking geldt niet voor kennisinstellingen.

Artikel 3.1.2

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt aan drie of meer van elkaar onafhankelijke ondernemingen die met elkaar samenwerken op basis van één samenwerkingsovereenkomst en waarvan ten minste één onderneming een mkb-onderneming is.

  • 2. De ondernemingen zijn ten opzichte van elkaar in ieder geval aan te merken als zelfstandige ondernemingen als bedoeld in artikel 3 van bijlage 1 van verordening 651/2014.

Artikel 3.1.3

  • 1. De beheerautoriteit verstrekt subsidie op grond van deze paragraaf met toepassing van artikel 25 van verordening 651/2014.

  • 2. Buiten het eerste lid verstrekt de beheerautoriteit de subsidie slechts met toepassing van verordening 1407/2013 of indien anderszins geen sprake is van staatssteun.

Artikel 3.1.4

  • 1. De subsidie bedraagt voor aanvragen die worden ingediend binnen het tijdvak van de openstelling:

    • a.

      per aanvraag: minimaal € 350.000 en maximaal € 750.000;

    • b.

      per subsidieontvanger: ten hoogste 40% van zijn deel van de subsidiabele kosten.

  • 2. Het percentage in het eerste lid, onderdeel b, bedraagt ten hoogste 50% indien de subsidieontvanger een mkb-onderneming is.

Paragraaf 3.2 Test- en demonstratieprojecten

Artikel 3.2.1

  • 1. De activiteiten zijn gericht op:

    • a.

      marktgerichte innovatie door middel van testprojecten, bestaande uit het verrichten van activiteiten in proeftuinen of living labs, of demonstratieprojecten, en

    • b.

      prioriteit 1, of

    • c.

      prioriteit 2.

  • 2. De activiteiten bedoeld in het eerste lid die zijn gericht op prioriteit 1 zijn tevens gericht op een of meer crossovers.

  • 3. Een subsidie wordt slechts verstrekt, indien de activiteiten passen in een of meer van de technology readiness levels 6 tot en met 8 zoals gedefinieerd in bijlage 2.1 bij de Mededeling van de Europese Commissie van 26 juni 2012, COM(2014) 341.

  • 4. De kosten kunnen die voor het investeren in de proeftuin of het living lab omvatten.

  • 5. Per aanvrager wordt slechts eenmaal per tijdvak van de openstelling subsidie verstrekt. Deze beperking geldt niet voor kennisinstellingen.

Artikel 3.2.2

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt aan twee of meer van elkaar onafhankelijke ondernemingen die met elkaar samenwerken op basis van één samenwerkingsovereenkomst en waarvan ten minste één onderneming een mkb-onderneming is.

  • 2. De ondernemingen zijn ten opzichte van elkaar in ieder geval aan te merken als zelfstandige ondernemingen als bedoeld in artikel 3 van bijlage 1 van verordening 651/2014.

Artikel 3.2.3

  • 1. De beheerautoriteit verstrekt subsidie op grond van deze paragraaf met toepassing van artikel 22, 25, 36, 38, 40, 41, 46, 47 of 56 van verordening 651/2014.

  • 2. Buiten het eerste lid verstrekt de beheerautoriteit de subsidie slechts met toepassing van verordening 1407/2013 of indien anderszins geen sprake is van staatssteun.

Artikel 3.2.4

  • 1. De subsidie bedraagt voor aanvragen die worden ingediend binnen het tijdvak van de openstelling per aanvraag: minimaal € 350.000 en maximaal € 1.000.000.

  • 2. De subsidie als bedoeld in het eerste lid is afhankelijk van de staatssteungrondslag en bedraagt per subsidieontvanger ten hoogste 40% van zijn deel van de subsidiabele kosten.

  • 3. Het percentage in het tweede lid bedraagt ten hoogste 50% indien de subsidieontvanger een mkb-onderneming is.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1

  • 1. Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel Programma EFRO Oost-Nederland 2022.

  • 2. Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin deze wordt geplaatst.

Ondertekening

Gedeputeerde Staten van Gelderland

John Berends

Commissaris van de Koning

Miriam Nienhuis-van Doremaele

Secretaris

Bijlage 1 Nadere verduidelijking beoordelingscriteria Programma EFRO 2021-2027 voor Oost-Nederland

Subsidieaanvragen worden door een deskundigencommissie inhoudelijk beoordeeld op basis van vijf beoordelingscriteria. De mate waarin de activiteiten passen binnen de doelstellingen van het Operationeel Programma, de mate van innovativiteit, de bijdrage van het project aan het financieel en economisch toekomstperspectief, de kwaliteit van de aanvraag en de bijdrage van het project aan duurzame ontwikkeling en maatschappelijke impact.

Hieronder staat een nadere verduidelijking van deze vijf beoordelingscriteria die de deskundigencommissie gebruikt bij haar toetsing van projectplannen. Deze bijlage geeft de aanvrager handvatten geeft om het projectplan op te stellen en te onderbouwen.

Bijdrage aan het Programma

In het door de provincie ter beschikking gestelde format projectplan wordt aan aanvragers gevraagd om in ieder geval in te gaan op de volgende punten:

  • 1.

    De wijze waarop het project bijdraagt aan de inhoudelijke doelstellingen zoals geformuleerd in het Programma EFRO 2021-2027 voor Oost-Nederland. Projecten dienen een bijdrage te leveren aan:

    • Slimme marktgerichte innovatie binnen een of meer crossovers via innovatieprojecten, of aan:

    • Groene marktgerichte innovatie die bijdraagt aan de energietransitie van Oost-Nederland via innovatieprojecten gericht op hernieuwbare energie of slimme energiesystemen;

  • 2.

    De ‘Value for Money’ van het project. Ingegaan dient te worden op welke wijze en in welke mate het project bijdraagt aan de relevante output- en resultaatindicatoren zoals geformuleerd in het programma (naar prioriteit en actielijn);

  • 3.

    De wijze waarop het MKB aangesloten en betrokken is en het project bijdraagt aan versterking van de samenwerking tussen bedrijven onderling en met kennisinstellingen en/of bijdraagt aan commercialisering en valorisatie;

  • 4.

    Een onderbouwing dat de activiteiten uitvoeringsgereed zijn en uitvoerbaar zijn binnen de projectperiode.

Mate van innovativiteit

Hierbij moet het innovatief karakter worden onderbouwd en daarmee inzichtelijk worden gemaakt in hoeverre het product, proces of dienst vernieuwend is. In het format projectplan wordt aan aanvragers gevraagd om in ieder geval in te gaan op de volgende punten:

  • 1.

    Hoe vernieuwend is het resultaat van het project (product, dienst of proces)? Is het project voor de sector in Nederland geheel nieuw of beoogt het project een in het buitenland ontwikkelde techniek toe te passen in een Nederlandse situatie?

  • 2.

    Hoe uniek is het resultaat van het project voor Oost-Nederland?

  • 3.

    Hoe verhoudt de innovatie zich tot (inter-)nationale ontwikkelingen?

  • 4.

    Is er sprake van een cross-over tussen bedrijven uit diverse sectoren?

  • 5.

    Hoe haalbaar is de innovatie, wat is het technologische risico, wat zijn de mogelijke alternatieven en de voor- en nadelen hiervan?

Bijdrage van het project aan financieel en economisch toekomstperspectief

De bijdrage van het project aan het financieel en economisch toekomstperspectief wordt bepaald door de technologische, economische en financiële aspecten van het project. Om dit te kunnen beoordelen wordt in het format projectplan aan aanvragers gevraagd om in te gaan op de volgende punten:

Technologisch:

  • 1.

    Hoe haalbaar is de technologische kant van de businesscase/innovatie, wat zijn de risico’s?

  • 2.

    Welke strategie is gekozen om deze risico’s te beperken (beheersmaatregelen)?

  • 3.

    Zijn de technologie én het verdienmodel schaalbaar?

Economisch:

  • 4.

    Op welke wijze is er voldoende expertise en marktkennis aanwezig en geborgd is om de businesscase te laten slagen?

  • 5.

    Welke partijen zijn betrokken bij de opzet van de businesscase, welke relevante bedrijven zitten in het netwerk en welke relevante partijen zijn (nog) niet betrokken?

  • 6.

    Welke stappen moeten worden doorlopen na afloop van het project tot aan de marktintroductie?

  • 7.

    Kan een marktvraag en concrete interesse worden aangetoond (bijvoorbeeld een launching customer of commitment van een brancheorganisatie)?

  • 8.

    Wat is de waardepropositie en het groeipotentieel voor de specifieke doelmarkt?

  • 9.

    Is er al een marketingstrategie, en zo ja hoe ziet die eruit?

  • 10.

    Hoe ziet de concurrentie eruit?

  • 11.

    Wat zijn de commerciële risico’s en externe factoren?

  • 12.

    Wat is de aanpak om deze risico’s te hanteren?

Financieel:

  • 13.

    Hoe onderbouwen de projectpartners de eigen bijdrage en waaruit zijn de daarvoor bestemde middelen afkomstig?

  • 14.

    Hebben de projectpartners voldoende financiële draagkracht ná uitvoering van het project om de businesscase te realiseren?

Kwaliteit van de aanvraag

Bij het beoordelen van de kwaliteit van de aanvraag kijkt de deskundigencommissie naar de volgende punten, waarvoor in het format van het projectplan een aantal vragen is opgenomen:

  • 1.

    Kwaliteit aanvrager /ondernemerschap/ samenwerkingsverband

    • Relevant en representatief consortium voor het werkveld;

    • Mate van organisatie en samenwerking binnen het project;

    • Track record van de betrokken partijen;

    • Breedte van de keten, meerdere schakels uit de keten betrokken.

  • 2.

    Kwaliteit projectplan

    Hoe SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdsgebonden) is de aanvraag? Denk aan:

    • Bijstuurbaarheid, planning en opzet van de activiteiten;

    • Doelstellingen van de activiteiten zijn objectief en meetbaar;

    • Begroting helder en effectief ingericht;

    • Goed beschreven activiteiten;

    • Ambities van het samenwerkingsverband na voltooiing van de activiteiten.

Bijdrage aan duurzame ontwikkeling en maatschappelijke impact

In het door de provincie ter beschikking gestelde format projectplan wordt aan aanvragers gevraagd in te gaan op de maatschappelijke uitdagingen op het gebied van ecologische duurzaamheid, sociale duurzaamheid en ‘societal readiness’. Hierbij gaat het om de mate waarin het project in kwalitatieve en kwantitatieve zin een positieve bijdrage levert (en in ieder geval geen schade toebrengt) op het gebied van:

  • 1.

    Sociale duurzaamheid, waarbij kan worden gedacht aan (sociale) participatie, veiligheid, gezondheid, gelijke kansen, culturele verrijking en onderwijs;

  • 2.

    Ecologische duurzaamheid, waarbij het gaat om vergroening van de economie en waarbij kan worden gedacht aan projecten gericht op het stimuleren van hernieuwbare energie, verbetering van de luchtkwaliteit, tegengaan van klimaatverandering, vermindering van CO2 uitstoot, bevorderen van biodiversiteit, groene landbouw en transport, minder gebruik van grondstoffen of realisatie van een circulaire of biobased economie;

  • 3.

    ’Societal Readiness’, waarbij kan worden gedacht aan de mate van sociale acceptatie en aan de ethische aspecten van nieuwe technologie.

Prioriteit 2 van het Programma richt zich specifiek op de energietransitie, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen het (a) het bevorderen van hernieuwbare energiebronnen en (b) het ontwikkelen van slimme energiesystemen en netwerken. Hieraan is een specifiek aantal energie output- en resultaatindicatoren gekoppeld op basis waarvan projecten ook worden beoordeeld in hoeverre ze bijdragen aan:

  • 1.

    Het aantal ondersteunde (hernieuwbare-)energiegemeenschappen;

  • 2.

    Extra geïnstalleerde operationele capaciteit voor hernieuwbare energie;

  • 3.

    Het aantal ondersteunde slimme energiesystemen;

  • 4.

    Het aantal ondersteunde oplossingen voor energieopslag;

  • 5.

    Het aantal uitgerolde projecten voor slimme energiesystemen.

Toelichting

Artikelsgewijs

Artikel 1.3, tweede tot en met vijfde lid

In de uitvoeringsfase van het project legt de penvoerder periodiek verantwoording af over de voortgang, uitvoering en behaalde resultaten van het project en de gemaakte kosten. De beheerautoriteit kan op basis van deze voortgangsrapportages voorschotten verstrekken als zij de gemaakte en betaalde kosten heeft goedgekeurd (lid 3). Hieraan vooraf gaat een standaard voorschot van 40% van de subsidie (lid 2).

Het vierde lid geeft een mogelijkheid om ook buiten het stramien van de subsidieverlening en de voortgangsrapportages voorschotten te kunnen verstrekken. De penvoerder kan hiervoor een verzoek indienen. De beheerautoriteit toetst een dergelijk verzoek indringend.

Bij het voorschot dat de beheerautoriteit naar aanleiding van een voortgangrapportage verstrekt (lid 5), houdt zij de eerder verstrekte voorschotten in. Dit betreft de voorschotten bedoeld in het tweede of vierde lid waaraan geen voortgangrapportage ten grondslag lag.

Artikel 1.4

Eerste lid

Het invullen van de projectperiode is een verplicht onderdeel van de projectaanvraag. Hierin geeft de aanvrager aan op welke data het project begint en eindigt.

Derde lid

Op de regel dat de beheerautoriteit geen subsidie verstrekt voor kosten van na de afloop van de projectperiode bestaat één uitzondering. Het gaat dan om kosten die de projectpartners moeten maken om een vaststellingsaanvraag in te dienen. De accountantskosten vallen hier doorgaans onder (lid 3).

Zesde lid

Het zesde lid geeft een mogelijkheid een verzoek te doen tot verlenging van de termijn waarop de penvoerder de vaststellingsaanvraag moet indienen. De beheerautoriteit toetst dit verzoek indringend.

Artikel 2.1, tweede en derde lid

In lid 2 en 3 wordt het toetsingskader genoemd dat de deskundigencommissie gebruikt wanneer zij aanvragen toetst aan de criteria genoemd in artikel 2.1, eerste lid, van de Beleidsregel. De deskundigencommissie voorziet haar puntenscore per criterium van een (uitgebreide) toelichting.

In dit verband wijzen wij erop dat de beheerautoriteit per criterium vragen dan wel aandachtspunten heeft opgesteld. Deze liggen vast in het document ‘nadere verduidelijking beoordelingscriteria’ (bijlage 1 bij deze beleidsregel). Dit document levert aanvullende handvatten om de aanvraag te onderbouwen. De deskundigencommissie betrekt deze handvatten bij haar beoordeling van de aanvraag. Over de gehele breedte van de aanvragen ontstaat daaruit een consistente beoordeling. Deze consistentie in de beoordeling wordt versterkt doordat het de gehele deskundigencommissie is die de adviezen opstelt.

Artikel 3.1.1

Eerste lid

Bij marktgerichte innovatie kan het gaan om slimme marktgerichte innovatie (deze betreft prioriteit 1, een slimmer Oost-Nederland) of om groene marktgerichte innovatie (deze betreft prioriteit 2, een groener Oost-Nederland). Bij slimme marktgerichte innovatie zijn activiteiten ook gericht op Prevention & MedTech, Sustainability & FoodTech en/of Manufacturing & MaterialTech.

Bij marktgerichte innovatie hoort een business case met elementen zoals een heldere

marktkans, een risicoanalyse, een financieel kader, een planning, verdeling van rollen en

verantwoordelijkheden, en onderlinge afspraken over impact en opbrengsten.

Derde lid

Bij trl-levels 4 tot en met 8 gaat het om trl-levels zoals gedefinieerd in bijlage 2.1 bij de Mededeling van de Europese Commissie van 26 juni 2012, COM(2014) 341 ("Een Europese strategie voor sleuteltechnologieën – een brug naar groei en banen"). Het gaat achtereenvolgens om:

TRL 4 – technology validation in lab (validatie van technologie in laboratorium);

TRL 5 – technology validated in relevant environment (technologie gevalideerd in relevante omgeving);

TRL 6 – technology demonstrated in relevant environment (technologie gedemonstreerd in relevante omgeving);

TRL 7 – system prototype demonstration in operational environment (demonstratie systeem prototype in operationele omgeving);

TRL 8 – system complete and qualified (systeem compleet en gekwalificeerd).

Gepubliceerd te Arnhem

Gedeputeerde Staten van Gelderland

J.C.G.M. Berends

Commissaris van de Koning

M. Nienhuis-van Doremaele

secretaris