Beleidsregels kostendelersnorm participatiewet, IOAW en IOAZ 2017

Geldend van 21-12-2017 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels kostendelersnorm participatiewet, IOAW en IOAZ 2017

Grondslag

Artikelen 22a en 27 van de Participatiewet, artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de artikelen 4:81 tot en met 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1 Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

College

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boekel;

Participatiewet

De Participatiewet met inbegrip van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz);

Uitkering

De door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ

Woning

Een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 Participatiewet.

  • 3. De kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet is niet van toepassing bij tijdelijk verblijf in vrouwenopvang of begeleid wonen projecten.

Artikel 2 Commerciële prijs

Onder commerciële prijs als bedoeld in artikel 22a Participatiewet en artikel 5 IOAW en artikel 5 IOAZ wordt verstaan:

  • a.

    Voor kale huur het bedrag van minimaal de basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag.

  • b.

    Voor all-in huur, waarin water- en energielasten zijn inbegrepen, een bedrag van minimaal € 302,- per maand.

  • c.

    Voor een kostganger minimaal het bedrag onder sub b vermeerderd met € 296,- per maand voor voedingskosten.

  • d.

    Het bedrag genoemd in het tweede lid wordt jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het bedrag wordt naar beneden afgerond op hele euro’s.

  • e.

    Het bedrag genoemd onder sub c is afgeleid van de Recofa-richtlijn voor maaltijden en wordt jaarlijks bijgesteld, met een afronding naar beneden op hele euro’s.

Artikel 3 Inkomsten huur en kostgeld

  • 1. De inkomsten uit verhuur, zoals bedoeld in artikel 33 lid 4 Participatiewet, worden op de uitkering in mindering gebracht onder aftrek van € 66,- per maand.

  • 2. De inkomsten van een kostganger, zoals bedoeld in artikel 33 lid 4 Participatiewet, worden op de uitkering in mindering gebracht onder aftrek van € 358,- per maand.

  • 3. Het vrijlatingsbedrag als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt jaarlijks bijgesteld op basis van de regels in hoofdstuk 4.9 van de Recofa-richtlijn, met een afronding naar boven op hele euro’s.

Artikel 4 Verlaging norm wegens ontbreken woonkosten

  • 1. De verlaging in verband met de woonsituatie zoals bedoeld in artikel 27 Participatiewet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm van artikel 21 onderdeel b Participatiewet, als geen woning wordt bewoond of als een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden.

  • 2. Het bedrag uit het vorige lid wordt afgerond naar beneden op hele euro’s.

  • 3. De verlaging geldt niet voor de belanghebbenden die een uitkering ontvangen op grond van de artikel 20 en artikel 22a Participatiewet.

  • 4. Woonkosten:

    • a.

      bij een huurwoning, rekenhuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag;

    • b.

      bij een eigen woning, de verschuldigde hypotheekrente, de als eigenaar te betalen zakelijke lasten en een vast bedrag voor onderhoud.

  • 5. Onder woonsituatie als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan de situatie waarbij:

    • a.

      een woning wordt bewoond waaraan geen woonkosten zijn verbonden;

    • b.

      een woning wordt bewoond waarvan de woonkosten door derden worden voldaan;

    • c.

      geen woning wordt bewoond.

  • 6. Als een dakloze aangeeft wel woonkosten te hebben, zoals kosten voor opvang, is het aan belanghebbende om dit aan te tonen via bewijsstukken. In dat geval kan het college besluiten de verlaging vast te stellen op 10% van de gehuwdennorm als bedoeld in het eerste lid.

  • 7. Voor personen die in het Verdihuis verblijven geldt geen verlaging.

  • 8. Dit artikel geldt niet voor IOAW en IOAZ.

Artikel 5 Bijzondere bijstand bij noodzakelijk uitwoning

  • 1. De jongere tot 21 jaar die door omstandigheden als bedoeld in artikel 12 Participatiewet, niet kan terugvallen op de onderhoudsplicht van de ouders, komt in aanmerking voor aanvullende bijzondere bijstand voor de algemene bestaanskosten

  • 2. De in het vorige lid bedoelde aanvulling bedraagt het verschil tussen de toepasselijke norm voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder als bedoeld in artikel 21 Participatiewet en de toepasselijke jongerennorm als bedoeld in artikel 20 Participatiewet.

  • 3. Bij bepaling van de hoogte van de bijzondere bijstand wordt rekening gehouden met de woonsituatie overeenkomstig de regels van de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet.

  • 4. Dit artikel geldt niet voor IOAW en IOAZ.

Artikel 6 Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 7 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2. Deze beleidsregels vervangen de eerder door het college op 31 maart 2015 vastgestelde beleidsregels Kostendelersnorm Participatiewet 2015.

  • 3. Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels Kostendelersnorm Participatiewet, IOAW en IOAZ 2017”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 12 december 2017,

Het college van burgemeester en wethouders,

de secretaris,

J.G. Marcic

de burgemeester,

P.M.J.H. Bos

TOELICHTING

Artikel 1Begrippen

In dit artikel zijn een aantal begrippen nader omschreven. Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, IOAW en IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze beleidsregels. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze beleidsregels.

Bij tijdelijk verblijf is de kostendelersnorm niet van toepassing

Staatssecretaris Klijnsma van SZW heeft bij brief van 19 december 2014 de Tweede Kamer geïnformeerd over onder andere de toepassing van de kostendelersnorm bij verschillende woonvormen. Bij tijdelijk verblijf in vrouwenopvang of begeleid wonen projecten, is de kostendelersnorm van artikel 22a Participatiewet niet van toepassing, omdat men daar geen hoofdverblijf heeft. Dat betekent bijvoorbeeld ook dat voor personen die tijdelijk verblijven in het Verdihuis in Oss, of een begeleid kamerwonen project van het Verdihuis of vergelijkbare projecten in de regio of een van de deelnemende gemeenten de kostendelersnorm niet van toepassing is.

Artikel 2Commerciële prijs

Uitwerking van het begrip commerciële prijs is nodig in relatie tot de uitvoering van de kostendelersnorm. Die speciale rekenregels gelden namelijk niet voor personen die op een commerciële basis in dezelfde woning wonen.

Wanneer is er sprake van een commerciële relatie?

Voor de toepassing van deze beleidsregel wordt aangesloten bij de definitie van de CRvB, namelijk:

  • De belanghebbende kan de zakelijke relatie aantonen met een zakelijke overeenkomst, waarbij de wederzijdse rechten en plichten geregeld zijn en nauwkeurig zijn afgebakend.

  • De belanghebbende kan betalingen aantonen (bankafschriften, bewijs kasstortingen afgelopen 3 maanden).

  • Het college mag een schriftelijk contract verlangen.

  • Uit het contract moeten de periodieke prijsverhogingen blijken.

Het is van belang dat daar waar nodig de verklaringen van belanghebbende aan de hand van bewijsstukken getoetst worden. Dat zijn contracten, betalingsbewijzen, kwitanties of bankafschriften.

Wanneer is er sprake van een commerciële huurprijs?

Het bedrag van de commerciële ‘kale’ huurprijs is het bedrag van de basishuur, zoals omschreven in de Wet op de Huurtoeslag. In deze huur zijn begrepen de elementen die voor het bepalen van het recht op huurtoeslag bij een inkomen op bijstandsniveau voor eigen rekening blijft, de zogenaamde rekenhuur. Dit bedrag is per 1 januari 2017 € 223,42 per maand.

Hieruit blijkt dat de basishuur als ondergrens voor de commerciële (kale) huur kan worden gehanteerd. Voor een commerciële prijs van all-in huur is dit geen passende maatstaf. Die bevat immers energielasten en water. Op basis van eigen sub-regionaal onderzoek onder particuliere verhuurders in de deelnemende gemeenten is de ondergrens voor all-in huur bepaald op € 302,- per maand (per 1 juli 2016). Voor een lagere prijs is onder normale omstandigheden geen woonruimte te verkrijgen.

Individuele omstandigheden die afwijking rechtvaardigen

De commerciële prijs is een richtprijs. Afwijking naar beneden is mogelijk als duidelijk is dat door de individuele omstandigheden een lagere prijs is overeengekomen. Met andere woorden: in de concrete situatie is er sprake van een commerciële prijs. Dit is een maatwerkbeoordeling. Dat kan bijvoorbeeld zijn in het geval van een anti-kraakcontract da tis afgesloten met een beheerstichting. De overeengekomen huurprijs is dan in de regel lager dan het normbedrag. Dat komt omdat de voorwaarden minder gunstig zijn. Een lagere prijs is in dat geval een commerciële prijs. Voor de kostendelersnorm telt de belanghebbende dan niet mee. Ander voorbeeld is als de huurprijs net onder het vastgestelde normbedrag ligt. Het kan zijn dat de woonruimte in slechte staat verkeerd of veel minder voorzieningen heeft dan gebruikelijk. Dit vraagt om een individuele beoordeling in het concrete geval.

Wanneer is er sprake van een commerciële prijs voor kostgangers?

Een kostganger is een soort huurder-plus. De prijs zou dus meer moeten bedragen dan de commerciële huurprijs. Er wordt namelijk ook nog een bedrag betaalt voor gebruik van de maaltijden. Bij het berekenen van de commerciële prijs voor kostgangers is aangesloten bij de Recofa-richtlijnen. Genoemde richtlijnen zijn ontwikkeld bij wettelijke schuldsaneringen en worden onderhouden door de werkgroep rekenmethode ‘Vrij te laten bedrag’ van Recofa. Recofa is het landelijk overlegorgaan van rechters-commissarissen in faillissementen.

Volgens genoemde richtlijnen kan € 9,90 per dag in rekening worden gebracht voor het gebruik van maaltijden (2017). Dit is omgerekend een bedrag van € 301,- per maand. De commerciële prijs voor kostgangers bedraagt dan ook tenminste het bedrag voor de all-in huur plus het maandelijkse bedrag voor gebruik maaltijden als genoemd in de Recofa richtlijnen.

Indexering

In het vierde en vijfde lid zijn indexeringsbepalingen opgenomen. Deze bepalingen voorkomen dat de beleidsregels telkens opnieuw moeten worden vastgesteld, alleen voor indexatie van de bedragen.

De indexeringspercentages voor de all-in huur worden berekend aan de hand van de consumentenprijsindex voor alle huishoudens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

Artikel 3Inkomsten huur en kostgeld

De middelentoets

Op grond van artikel 33, vierde lid, van de wet moeten als bijzonder inkomen worden aangemerkt de lagere algemene noodzakelijke kosten als belanghebbende de woning bewoont met een of meerdere huurders, onderhuurders of kostgangers als daarmee nog geen rekening is gehouden bij het vaststellen van de kostendelersnorm (artikel 22a, eerste tot en met derde lid Participatiewet). Dit betekent dat het college de werkelijk genoten inkomsten niet meer volledig op basis van dat artikel kan korten als met deze inkomsten al rekening is gehouden in het kader van de kostendelersnorm. Artikel 33 lid 4 Participatiewet creëert de mogelijkheid om, als de werkelijke inkomsten hoger zijn dan het bedrag waarmee rekening wordt gehouden bij toepassing kostendelersnorm, het meerdere te korten.

Relatie met kostendelersnorm

Volledig zakelijke relaties zoals (onder)huurderschap en kostgangerschap, blijven voor de kostendelersnorm buiten beschouwing. Bij deze relaties is sprake van deelname aan het economisch verkeer, waarbij de verhuurder een commerciële prijs vraagt voor de huur van de woning en de geleverde diensten en de huurder deze commerciële prijs betaalt. In deze situaties is het uitgangspunt dat de kosten niet op dezelfde wijze worden gedeeld als met woningdelers die geen onderlinge zakelijke relatie met elkaar hebben.

De Recofa richtlijn als ijkpunt

Om tot een uniforme richtlijn te komen ten aanzien van het korten van uitkering op grond van artikel 33, vierde lid, van de Participatiewet, is gekozen voor de bepalingen ten aanzien van woonlasten uit de Recofa-richtlijnen.

Huurders

Onder hoofdstuk 4.9 van deze richtlijn staat het bedrag dat de belanghebbende, na aftrek van een forfaitair bedrag voor kost- en/of inwoning, daadwerkelijk als bijdrage in de woonlasten van de inwoners(s) ontvangt in verband met meerderjarige inwoners. Het forfaitaire bedrag kan als er alleen sprake is van inwoning, worden gesteld op € 2,19 per dag voor energie, afschrijving van meubilair en dergelijke. Omwille van werkbaarheid is het forfaitaire bedrag omgerekend naar een maandbedrag van € 2,19 x 365 : 12 = ¼ 66,61 en vervolgens naar beneden afgerond op € 66,- per maand.

Met andere woorden: al het meerdere van € 66,- aan inkomsten uit verhuur moet op de bijstand van belanghebbende in mindering worden gebracht.

Kostgangers

Ten aanzien van de forfaitaire kosten van een kostganger is eveneens aansluiting gezocht bij de Recofa-richtlijnen. Voor een kostganger zijn de kosten echter hoger.

Het forfaitaire bedrag kan als er alleen sprake is van inwoning, worden gesteld op € 2,19 per dag voor meubilair en dergelijke. Is de inwoner ook kostganger, dan kan daarnaast voor de maaltijden € 9,90 per dagen worden gerekend (bedragen 1 juli 2017).

Het forfaitaire bedrag omgerekend dan € 2,19 + € 9,90 = € 12,09 x 365 : 12 = € 367,74 en vervolgens afgerond op € 367,-.

Zijn er meerdere kostgangers, dan moet een schaalverdeling worden gemaakt. Voor de tweede inwoner wordt dan 80% van het forfaitaire bedrag genomen, voor de derde 70% en zo verder (deze percentages zijn berekend met behulp van de uitgaven aan voeding en budgetonderzoeken van het CBS).

Een paar voorbeelden

  • 1.

    Bij inkomsten uit verhuur van € 300,- per maand wordt een bedrag van € 300,- minus € 66,- (forfaitaire bedrag) = € 234,- per maand op de uitkering in mindering gebracht.

  • 2.

    Een kostganger betaald een bedrag van € 500,- per maand voor het gebruik van de woning, maaltijden en bewassing. De korting op de uitkering is dan € 500,- minus € 367 (forfaitair bedrag) = € 133 per maand.

  • 3.

    Kostganger 1 en 2 betalen beiden een bedrag van € 500,- per maand per persoon voor het gebruik van de woning, maaltijden en bewassing.

  • Het forfaitaire bedrag voor kostganger 1 is € 367,- en het forfaitaire bedrag voor kostganger 2 is € 367,- x 80% = € 293,60.

  • De korting op de uitkering is dan van 2 x € 500,- = € 1.000,- minus € 367,- (forfaitaire bedrag kostganger 1) minus € 293,- (forfaitair bedrag kostganger 2) = € 339,- per maand.

Artikel 4Verlaging norm wegens ontbreken woonkosten

Reikwijdte verlaging

Naast het toepassen van de kostendelersnorm kan bij het bepalen van de uitkering nog een andere manier rekening worden gehouden met de specifieke woonsituatie. Het is mogelijk de norm te verlagen. De wettelijke grondslag is artikel 27 Participatiewet. Centraal daarin staat het begrip woonkosten.

De verlaging geldt niet voor:

  • Jongeren tot 21 jaar (artikel 20 Participatiewet)

  • Belanghebbenden op wie de kostendelersnorm van toepassing is (art. 22a Participatiewet).

Ontbreken woonkosten

Er zijn 3 mogelijke ‘oorzaken’ van ontbreken van woonkosten; namelijk:

  • 1.

    Bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden, bijvoorbeeld krakers.

  • 2.

    Als een derde, bijvoorbeeld de onderhoudsplichtige, de woonlasten van de woning betaalt.

  • 3.

    Het niet aanhouden van een woning (daklozen).

In de praktijk zal bij de eerste 2 oorzaken een verlaging worden toegepast van 20% van de gehuwdennorm.

Daklozen

Als een dakloze expliciet aangeeft wel woonkosten te hebben (bijvoorbeeld betalen voor opvang) is het aan de aanvrager om dit aan het college aan te tonen via bewijsstukken. Op grond hiervan kan het college besluiten de verlaging vast te stellen op 10% van de gehuwdennorm. Voor personen die in het Verdihuis verblijven geldt geen verlaging.

Bij brief van 19 december 2014 heeft de Staatssecretaris van SZW de Tweede Kamer geïnformeerd over onder andere de toepassing van de kostendelersnorm bij verschillende woonvormen. Bij tijdelijk verblijf in vrouwenopvang of begeleid wonen projecten, is de kostendelersnorm van artikel 22a Participatiewet niet van toepassing, omdat men daar geen hoofdverblijf heeft.

Dat betekent bijvoorbeeld ook dat voor personen die tijdelijk verblijven in het Verdihuis in Oss, of een begeleid kamerwonen project van het Verdihuis of vergelijkbare projecten in de regio geen verlaging geldt.

Betaling woonkosten door derden: Jurisprudentie

Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om het aldus verkregen woongenot aan te merken als inkomen in natura of de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 Participatiewet (zie ook TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 54-55).

Algemeen principe: individualiseringsbeginsel

Overigens kan het college, als noch in het kader van artikel 27 Participatiewet, noch in het kader van artikel 33 lid 1 Participatiewet rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, de bijstand in voorkomende gevallen lager vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 Participatiewet.

Artikel 5Bijzondere bijstand bij noodzakelijk uitwoning

De kostendelersnorm geldt niet voor jongeren onder 21 jaar. In deze doelgroep zitten ook jongeren die door bijzondere omstandigheden niet bij hun ouders kunnen wonen. Zij krijgen dan een aanvulling op de algemene bijstand via de bijzondere bijstand.

Het college is – ook onder de Participatiewet – vrij om de hoogte van de aanvulling te bepalen. Uitgangspunt is om daarbij zoveel aansluiting te zoeken bij de uitkeringssituatie zoals die geldt voor personen vanaf 21 jaar.

Voorkomen moet worden dat kwetsbare jongeren in een schuldenpositie terecht komen. Dat is een slechte start met risico’s op vele terreinen. Daarom wordt aansluiting gezocht bij de normen voor personen van 21 jaar. Nadeel kan zijn dat de uitkering zelf een belemmering is voor uitstroom. Werken loont immers niet (veel) gezien het lage minimumloon voor deze leeftijd. Aan de andere kant zet de gemeente extra in op re-integratie van jongeren.

Hoewel de kostendelersnorm (artikel 22a Participatiewet) niet geldt voor jongeren tot 21 jaar, wordt bij de bepaling van de aanvulling bijzondere bijstand hier wel aansluiting bij gezocht Daarmee wordt bereikt dat de uitkering op het zelfde niveau komt als personen van 21 jaar die in vergelijkbare omstandigheden verkeren. Het is redelijk om op dezelfde wijze rekening te houden met de voordelen van kostendeling. Voordeel is ook dat bij het bereiken van de 21 jarige leeftijd het uitkeringsniveau niet wijzigt, waardoor er geen aanpassingsproblemen zijn.

Artikel 6Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

In dit artikel is bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.

Artikel 7Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.