Beleidsregels bestuurlijke boete participatiewet IOAW en IOAZ 2018

Geldend van 12-04-2018 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels bestuurlijke boete participatiewet IOAW en IOAZ 2018

Grondslag

Artikel 18a van de Participatiewet, artikelen 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1 Begrippen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

Beslagvrije voet

Het deel van het inkomen waarop volgens artikel 475d van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering geen beslag mag worden gelegd.

Boetebesluit 2017

Boetebesluit sociale zekerheidswetten 2017;

Boete

De bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a Participatiewet en artikel 20a IOAW/IOAZ;

Inlichtingenplicht

De verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid Participatiewet, artikel 13, eerste lid IOAW, artikel 13, eerste lid IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid SUWI;

IOAW

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

IOAZ

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

Wet SUWI

De Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

  • 2. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Hoogte van de boete

  • 1. Bij de beoordeling van de boete wordt rekening gehouden met de financiële draagkracht. Als referentie-inkomen voor de voor beslag vatbare ruimte wordt uitgegaan van de toepasselijke bijstandsnormen benoemd in artikel 475 c t/m e van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering én van de kostendelersnorm uit artikel 22a Participatiewet.

  • 2. Een verzoek van belanghebbende om de beslagvrije voet afwijkend vast te stellen moet schriftelijk worden ingediend. Belanghebbende moet hierbij de gegevens overleggen die naar het oordeel van het college nodig zijn.

  • 3. Bij termijnbetaling van de boete geldt een maximale duur, die mede is gerelateerd aan de mate van verwijtbaarheid:

    • a.

      Opzet: 24 maanden

    • b.

      Grove schuld: 18 maanden

    • c.

      Schuld – normale verwijtbaarheid: 12 maanden

    • d.

      Verminderde verwijtbaarheid: 6 maanden

Artikel 3 Waarschuwing

  • 1. Het college ziet af van een boete en volstaat met het geven van een schriftelijke waarschuwing als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting door belanghebbende niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag of een benadelingsbedrag dat niet hoger is dan € 150,-.

  • 2. Het college ziet af van een boete en volstaat met het geven van een schriftelijke waarschuwing als belanghebbende wel inlichtingen heeft verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld heeft vermeld, maar uit eigen beweging alsnog binnen een redelijke termijn de juiste inlichtingen verstrekt, voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij belanghebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.

  • 3. Onder redelijke termijn wordt verstaan een termijn van 60 dagen nadat de inlichtingen hadden behoren te worden verstrekt.

Artikel 4 Verlagen of afzien van de bestuurlijke boete

De bestuurlijke boete kan worden verlaagd of er kan van worden afgezien wanneer er naast de criteria die leiden tot verminderde verwijtbaarheid genoemd in artikel 2a, tweede lid Boetebesluit 2017 bijzondere omstandigheden zijn.

Het gaat om omstandigheden die voor belanghebbende of het gezin zódanig zijn, dat het toepassen van de regels de grenzen van redelijkheid en billijkheid zouden overschrijden. In het bijzonder valt hierbij te denken aan het voorkomen van ongewenste gevolgen voor inwonende minderjarige kinderen.

Het verlagen of afzien van de bestuurlijke boete op grond van bijzondere omstandigheden is altijd maatwerk.

Artikel 5 Invordering van de boete

  • 1. Als belanghebbende geen uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ (meer) heeft, wordt de boete via een aflossingsregeling ingevorderd. Belanghebbende zorgt zelf voor de betaling.

  • 2. Bij de vaststelling van de draagkracht wordt uitgegaan van de beslagvrije voet zoals vastgelegd in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

  • 3. In afwijking van het tweede lid bedraagt de beslagvrije voet, als sprake is van de kostendelersnorm uit artikel 22a Participatiewet, 95% van die norm. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing bij de beoordeling van een verzoek om de beslagvrije voet afwijkend vast te stellen.

  • 4. Tot de middelen waarmee de boete wordt betaald worden ook de vrijgelaten middelen gerekend zoals benoemd in artikel 31 lid 2 Participatiewet, met uitzondering van de eventuele middelen genoemd onder n, r en y van deze bepaling.

  • 5. Het vrij te laten bescheiden vermogen uit artikel 34 Participatiewet wordt aangewend voor betaling van de boete. Van het vermogen wordt een bedrag van 1,5 keer de toepasselijke bijstandsnorm niet in aanmerking genomen voor de betaling.

  • 6. De boete wordt naar beneden afgerond op een veelvoud van € 10,-.

  • 7. Wanneer sprake is van een opgelegde boete en terugvordering van de uitkering, zal de boete als eerste worden geïnd.

Artikel 6 Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 7 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na die van bekendmaking en werken terug tot 1 januari 2018.

  • 2. Deze beleidsregels zijn ook van toepassing op alle boete-onderzoeken waarbij op de datum van inwerkingtreding nog geen besluit is genomen waaronder een besluit op bezwaar of beroep.

  • 3. Deze beleidsregels vervangen de eerder door het college op 19 januari 2016 vastgestelde beleidsregels Bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016.

  • 4. Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels Bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ 2018.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 3 april 2018,

Het college van burgemeester en wethouders,

de secretaris,

J.G. Marcic

de burgemeester,

P.M.J.H. Bos

TOELICHTING

Algemeen

Op 1 januari 2013 is een belangrijke wijziging binnen de Sociale Zekerheid ingevoerd bij invoering van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid in de sociale zekerheid. Ook wel Fraudewet genoemd. Een belangrijk onderdeel van deze wet was de introductie van een fors boeteregime. Het boeteregime houdt in dat een boete moet worden overwogen als de inlichtingenplicht wordt geschonden. Er is sprake van schending van de inlichtingenplicht als een belanghebbende te laat, te weinig of helemaal geen inlichtingen verstrekt die van belang zijn voor het recht op en de hoogte van de uitkering. De hoogte van de boete werd wettelijk vastgesteld op 100% van het benadelingsbedrag.

Eind 2014, begin 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) een aantal uitspraken gedaan over de Fraudewet. De CRvB bepaalde dat evenredigheid in acht moest worden genomen ten aanzien van de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en bepaalde dat de omstandigheden van de belanghebbende moesten worden meegewogen.

De hoogte van de boete werd maximaal 100% van het benadelingsbedrag bij opzet, bij grove schuld 75%, bij normale verwijtbaarheid 50% en bij verminderde verwijtbaarheid 25%.

Deze uitspraken hadden direct gevolgen voor de uitvoering van de boete wetgeving. De gemeenten werden door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid direct opgeroepen om de uitspraken te volgen, vooruitlopend op formele aanpassing van de Fraudewet.

Situatie vanaf 1 januari 2017

Met de wijziging van de Fraudewet, het Boetebesluit en de Participatiewet, IOAW en IOAZ per 1 januari 2017 is de methode van de CRvB nu in de wet zelf vastgelegd. Daarmee vervalt de noodzaak om de uitspraak van de CRvB in de gemeentelijke beleidsregels op te nemen. De vastgestelde Beleidsregels Bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016 moeten worden geactualiseerd.

Een tweede belangrijke uitspraak van de CRvB van 11 januari 2016 is niet in de wet vastgelegd. In deze tweede uitspraak is bepaald dat de boete binnen een redelijke termijn dient te (kunnen) worden terugbetaald. De CRvB koppelt aan opzet, grove schuld, normale verwijtbaarheid en verminderde verwijtbaarheid een vast aantal maanden, namelijk 24 maanden, 18 maanden, 12 maanden en 6 maanden. Daarnaast voorziet ze in rekenregels.

Deze werkwijze is in de herziene Beleidsregels Bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW en IOAZ 2018 vastgelegd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1Begrippen

In dit artikel zijn een aantal begrippen nader omschreven.

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze beleidsregels. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze beleidsregels.

Artikel 2Hoogte van de boete

De uitspraak van de CRvB van 11 januari 2016 (CRvB 11-01-2016, nr. 15/2099 WWB) voorziet in rekenregels om de draagkracht van belanghebbende vast te stellen. Bij die berekening wordt uitgegaan van de bijstandsnormen (alleenstaande, alleenstaande ouder en gehuwden). Deze worden ook benoemd in de beslagregels in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).

De CRvB geeft aan dat bij de vaststelling van het voor betaling beschikbare inkomen en de beslagvrije voet, naast de bijstandsnormen, geen rekening hoeft te worden gehouden met andere financiële verplichtingen. Dit deel van de uitspraak wijkt echter af van de beslagregels die voorschrijven dat de zorgpremie, woonkosten en correctie kindgebonden budget de beslagvrije voet ophogen.

Landelijke discussies door kenniscentra en gemeenten leiden tot de conclusie dat het juridisch niet houdbaar is om de beslagregels van artikel 475d Rv buiten beschouwing te laten. Daarom is in deze beleidsregels geregeld dat rekening wordt gehouden met de beslagregels. De zorgpremie en de woonkosten, verminderd met ontvangen zorg- en huurtoeslag, verhogen de beslagvrije voet.

De belanghebbende kan daarnaast verzoeken om de beslagvrije voet afwijkend te laten vaststellen. Of met andere financiële verplichtingen (dan zorgpremie en woonkosten en correctie kindgebonden budget) die niet genoemd zijn in het Rv, rekening wordt gehouden, zal op individuele gronden (maatwerk) worden beoordeeld.

Kostendelersnorm

De beslagregels uit het Rv artikel 475 c t/m e voorzien nog niet in de kostendelersnorm. Deze norm is altijd lager dan de beslagvrije voet voor de bijstandsnorm van een alleenstaande zoals Rv die noemt. Hierdoor kan een aan een kostendeler opgelegde boete nooit worden ingevorderd. Dit is feitelijk strijdig met de Fraudewet die bedoeld is om de regelovertreding aan te pakken en te sanctioneren.

Per 1 januari 2018 wijzigen de huidige beslagregels en wordt de beslagvrije voet op 95% (in plaats van de huidige 90%) van de bijstandsnorm vastgesteld, ook bij kostendelers.

In deze beleidsregels is hiervoor, vooruitlopend op de nieuwe beslagregels, al gekozen voor wat betreft de kostendelersnorm. Bij kostendelers wordt uitgegaan van de uitkeringsnorm van artikel 22a Participatiewet, waardoor ook bij kostendeling een boete kan worden ingevorderd.

Artikel 3Waarschuwing

Met het Boetebesluit 2017 is de waarschuwingsmogelijkheid verruimd. Het college maakt hier gebruik van. Het college volstaat met een waarschuwing wanneer de schending van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag of het benadelingsbedrag niet hoger is dan € 150,-.

Ook kan volstaan worden met het geven van een schriftelijke waarschuwing als belanghebbende onjuiste, onvolledige of geen inlichtingen heeft verstrekt, maar binnen een termijn van 60 dagen alsnog uit eigen beweging de inlichtingen verstrekt. De termijn van 60 dagen loopt vanaf het moment dat de inlichtingen hadden behoren te worden verstrekt.

Deze bepaling geldt niet als het college de overtreding al had geconstateerd of belanghebbende de inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van de inlichtingenplicht. Overigens kan het college de schending van de inlichtingenplicht niet afdoen met een waarschuwing als er sprake is van recidive. Hiervan is sprake als belanghebbende de inlichtingenplicht schendt binnen een periode van 2 jaar vanaf de datum waarop al een waarschuwing is gegeven.

Artikel 4Verlagen of afzien van de bestuurlijke boete

Bij verminderde verwijtbaarheid kan de bestuurlijke boete worden verlaagd. Het begrip verminderde verwijtbaarheid is geregeld bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) (artikel 2a van het Boetebesluit 2017) en is ook van toepassing verklaard op de door de gemeente uit te voeren uitkeringsregelingen. In dit artikel is een aantal criteria benoemd voor het in ieder geval aannemen van verminderde verwijtbaarheid. Van belang zijn hierin de omstandigheden waarin belanghebbende verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenplicht had moeten nakomen.

Er is overigens geen sprake van verminderde verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 2a Boetebesluit 2017 als belanghebbende brieven van de gemeente niet begrijpt. Bijvoorbeeld omdat belanghebbende de taal niet voldoende beheerst. Of wanneer belanghebbende langere tijd niet in staat is om zijn belangen te behartigen. Belanghebbende zal er in dat geval voor moeten zorgen dat een derde helpt om te voldoen aan de verplichtingen. Evenmin is onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal een geldige omstandigheid voor verminderde verwijtbaarheid.

In dit artikel is geregeld dat het college de boete ook kan verlagen als er sprake is van bijzondere omstandigheden. Hiervoor worden geen specifieke regels vastgesteld. Het gaat om zeer uitzonderlijke gevallen met bijzondere omstandigheden voor belanghebbende of het gezin (inwonende minderjarige kinderen). Het toepassen van de regels zou echter de grenzen van redelijkheid en billijkheid overschrijden. De beoordeling van bijzondere omstandigheden is geheel maatwerk.

Het afzien van het opleggen van een boete kan bij dringende redenen. Uitgangspunt is dat dit uitzonderlijk voorkomt. Dit is het geval als de boete zou leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor betrokkene of het gezin. Omdat er al mogelijkheden zijn om de boete te verlagen bij verminderde verwijtbaarheid en bijzondere omstandigheden, zal het afzien van een boete niet vaak nodig zijn. Verder kan belanghebbende een beroep doen op een hardheidsclausule.

Artikel 5 Invordering van de boete

De uitspraak van de CRvB van 11 januari 2016 over de toetsing aan financiële draagkracht bij vaststelling van het boetebedrag is niet opgenomen in de gewijzigde Participatiewet en het Boetebesluit 2017. De nadere uitvoering is daarom in deze beleidsregels uitgewerkt.

Als er sprake is van een lopende uitkering dan verrekent de gemeente de boete verplicht via de uitkering Participatiewet, IOAW of IOAZ. Als belanghebbende geen uitkering meer ontvangt dan moet belanghebbende zelf voor aflossing zorgdragen.

De gemeente neemt hierbij de regels van de beslagvrije voet in acht.

Bij de vaststelling van de draagkracht wordt uitgegaan van de beslagvrije voet zoals vastgelegd in artikel 475d Rv. In deze beleidsregels is vastgelegd dat het college bij de berekening van de ruimte in het inkomen, uitgaat van de beslagvrije voet van 90% zoals het betreffende artikelnummer aangeeft en rekening houdt met zorgpremie, woonkosten en kindgebonden budget, verminderd met ontvangen zorg- en huurtoeslag, overeenkomstig de regels van het beslagrecht.

Belanghebbende behoudt het recht om op verzoek de beslagvrije voet afwijkend te laten vaststellen, en kan vragen om ook met andere financiële verplichtingen rekening te houden.

Als belanghebbende moet worden aangemerkt als kostendeler met een uitkeringsnorm uit artikel 22a Participatiewet, is gekozen voor een beslagvrije voet die 95% van die norm bedraagt. Artikel 475d Rv noemt de kostendelersnorm nog niet. Volgens de huidige bijstandsregels zou in de kostendelersnorm geen ruimte voor invordering en beslag zijn. Dit is strijdig met de bedoeling van de Fraudewet. Per 1 januari 2018 wordt het Rv aangepast en wordt een beslagvrije voet van 95% opgenomen voor lage inkomens waaronder ook kostendelers. Dit in plaats van de huidige norm van 90%. Voor de zekerheid is deze wijziging in deze beleidsregels opgenomen.

Tot de middelen waarmee de boete moet worden betaald, worden ook de vrijgelaten inkomensbestanddelen gerekend zoals benoemd in artikel 31 lid 2 Participatiewet. Alleen de eventuele middelen genoemd onder n, r en y van deze bepaling (inkomsten uit arbeid) zijn voor betaling van de boete uitgezonderd. Motivering hiervoor is dat het sanctionerend effect van de boete in evenwicht moet zijn met het stimuleringsbeleid dat werken (in deeltijd ondanks een beperkende persoonlijke situatie) loont.

Het vrij te laten bescheiden vermogen uit artikel 34 Participatiewet wordt gebruikt voor betaling van de boete. Van het vermogen wordt een bedrag van 1,5 keer de toepasselijke bijstandsnorm niet in aanmerking genomen voor de betaling.

In deze keuze werkt door het toetsen aan het evenredigheidsbeginsel. Schending van de inlichtingenplicht kan hebben geleid tot onrechtmatige verhoging of niet aanwenden van het vermogen. Als sanctie daarvan (een deel van) de boete betalen is redelijk. Met de vrijlating van een minimumbedrag blijft de belanghebbende perspectief houden om zelf te voorzien in onverwachte of te verwachten extra financiële lasten.

Wanneer sprake is van een opgelegde boete en terugvordering van uitkering, zal de boete als eerste worden geïnd. Reden hiervoor is dat de boete niet preferent is en terugvordering van uitkering wel.

Artikel 6Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Hierin is bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.

Artikel 7 Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.