Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR680775
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR680775/1
Beleidsregel bekostiging lokalen bewegingsonderwijs voor (speciaal) basisonderwijs Someren 2015
Geldend van 01-01-2015 t/m heden
Intitulé
Beleidsregel bekostiging lokalen bewegingsonderwijs voor (speciaal) basisonderwijs Someren 2015Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Someren;
gelet op de artikel 177 en 136 van de Wet op het primair onderwijs;
b e s l u i t :
vast te stellen de Beleidsregel bekostiging lokalen bewegingsonderwijs voor (speciaal) basisonderwijs Someren 2015
Artikel 1. Omvang en bekostiging gebruik
- 1.
Het bekostigingsbedrag voor een lokaal bewegingsonderwijs door een school voor basisonderwijs is gebaseerd op het aantal klokuren per week dat is opgenomen op het door het college vastgestelde rooster bewegingsonderwijs.
- 2.
Voor een basisschool wordt het maximaal aantal klokuren dat voor bekostiging in aanmerking komt vastgesteld op basis van het overeenkomstig artikel 14 van het Besluit bekostiging WPO vastgestelde aantal groepen en de splitsingstabel zoals opgenomen in de bijlage bij deze beleidsregel. Het aantal klokuren bedraagt ten hoogste 1,5 klokuur per week per groep leerlingen van 6 jaar en ouder en, als de school voor basisonderwijs niet beschikt over een speellokaal, ten hoogste 3,75 klokuur per week per groep leerlingen jonger dan zes jaar.
- 3.
Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor basisonderwijs dat eigenaar is van een lokaal bewegingsonderwijs ontvangt jaarlijks bekostiging. De hoogte van de bekostiging wordt vastgesteld volgens het bepaalde in de bijlage bij deze regeling, op basis van het op grond van het eerste lid vastgestelde rooster bewegingsonderwijs. Wanneer er sprake is van medegebruik van het lokaal bewegingsonderwijs door een of meer andere scholen voor basisonderwijs wordt voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding het aantal klokuren getotaliseerd.
- 4.
Het college keert de ingevolge het derde lid vastgestelde jaarlijkse vergoeding in driemaandelijkse termijnen uit aan het bevoegd gezag als bedoeld in het tweede lid, waarbij de eerste termijn aanvangt aan het begin van het schooljaar.
Artikel 2. Indexering
De in de bijlage gehanteerde normbedragen voor de klokuurvergoeding worden jaarlijks bijgesteld op basis van het jaarlijks door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het bekostigingsstelsel basisonderwijs opgenomen prijsindexcijfer.
Artikel 3. Citeertitel; inwerkingtreding
- 1.
Deze regeling kan worden aangehaald als: Beleidsregel bekostiging lokalen bewegingsonderwijs voor (speciaal) basisonderwijs gemeente Someren 2015.
- 2.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.
Ondertekening
Burgemeester en wethouders van Someren,
de secretaris,
Drs. A.P.M. de Kok
De burgemeester,
A.P.M. Veltman
Bijlage - Grondslag bekostiging voor materiële instandhouding lichamelijke oefening
Algemeen
Het college is op grond van de Wet op het primair onderwijs verantwoordelijk voor het vaststellen van het aantal klokuren waarop de school voor basisonderwijs aanspraak maakt. De uitgangspunten voor het berekenen van het aantal klokuren zijn onderstaand nader uitgewerkt.
Basisschool
Het aantal gymgroepen, zoals bedoeld in artikel 1, wordt vastgesteld op het aantal groepen dat wordt berekend met de volgende formule G = (A + B + C + D):
A = 0,05 X het aantal leerlingen in de leeftijd van 4 tot en met 7 jaar op de datum, bedoeld in artikel 14, derde lid, van het Besluit bekostiging WPO.
B = 0,0343 X het aantal leerlingen in de leeftijd van 8 jaar en ouder dat op de datum, bedoeld in artikel 14, derde lid, van het Besluit bekostiging WPO.
C = 1,5642 - (het aantal leerlingen op de datum, bedoeld in artikel 14, derde lid, van het Besluit bekostiging WPO, x 0,0115), met dien verstande dat C niet kleiner is dan nul.
D = 0,0179 x het schoolgewicht, bedoeld in artikel 27 van het Besluit bekostiging WPO, waarbij als teldatum wordt aangemerkt de datum, bedoeld in artikel 14, derde lid, van het Besluit bekostiging WPO.
Afronding: De factoren A, B, C en D worden onafgerond gebruikt in de berekening en de factor G wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal.
De uitkomst van de berekening geeft het totaal aantal groepen weer. Om het aantal gymgroepen 6-12 jarigen te bepalen moet tabel 1 worden gehanteerd. In deze tabel is opgenomen de genormeerde splitsing van het aantal gymgroepen leerlingen in groepen 4- en 5-jarigen en groepen 6- tot en met 12-jarigen voor het bewegingsonderwijs.
Tabel 1. Splitsingstabel aantal groepen leerlingen
Aantal gymgroepen per school (G) |
Aantal gymgroepen 4/5-jarigen |
Aantal gymgroepen 6/12-jarigen |
2 |
1 |
1 |
3 |
1 |
2 |
4 |
2 |
2 |
5 |
2 |
3 |
6 |
2 |
4 |
7 |
3 |
4 |
8 |
3 |
5 |
9 |
3 |
6 |
10 |
3 |
7 |
11 |
4 |
7 |
12 |
4 |
8 |
13 |
4 |
9 |
14 |
5 |
9 |
15 |
5 |
10 |
16 |
5 |
11 |
17 |
6 |
11 |
18 |
6 |
12 |
19 |
6 |
13 |
20 |
6 |
14 |
21 |
7 |
14 |
22 |
7 |
15 |
23 |
7 |
16 |
24 |
8 |
16 |
25 |
8 |
17 |
26 |
8 |
18 |
27 |
9 |
18 |
28 |
9 |
19 |
29 |
9 |
20 |
30 |
9 |
21 |
31 |
10 |
21 |
32 |
10 |
22 |
33 |
10 |
23 |
34 |
11 |
23 |
35 |
11 |
24 |
36 |
11 |
25 |
37 |
11 |
26 |
38 |
12 |
26 |
39 |
12 |
27 |
40 |
12 |
28 |
41 |
13 |
28 |
42 |
13 |
29 |
43 |
13 |
30 |
44 |
14 |
30 |
45 |
14 |
31 |
46 |
14 |
32 |
47 |
14 |
33 |
48 |
15 |
33 |
49 |
15 |
34 |
50 |
15 |
35 |
Bekostiging gebruik lokalen bewegingsonderwijs
De bekostigingsbedragen, bedoeld in de artikel 117, derde lid, en 136, eerste en tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs worden vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in tabel 3. Een bekostigingsbedrag bestaat uit een vast bedrag en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur. De bedragen bevatten een vergoeding voor onderhoud van het gebouw, voor zover dit onderhoud niet valt onder het onderhoud als bedoeld in bijlage II van de Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs Someren 2015, de materiële instandhouding en een vergoeding voor het vervangen en aanpassen van onderwijsleerpakket en meubilair. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het stichtingsjaar van het lokaal bewegingsonderwijs en de oppervlakte van de oefenzaal.
Tabel 3. Bekostigingsbedragen gebruik lokalen bewegingsonderwijs
Stichtingsjaar en omvang |
Vast bedrag |
Variabel bedrag |
Tot 1987 |
||
- < 90 m2 |
€ 2.886,26 |
€ 350,69 |
- 90-130 m2 |
€ 3.703,55 |
€ 443,77 |
- 130-170 m2 |
€ 4.049,55 |
€ 478,90 |
- 170-190 m2 |
€ 3.864,55 |
€ 523,97 |
- 190-230 m2 |
€ 3.701,22 |
€ 577,26 |
- > 230 m2 |
€ 4.188,91 |
€ 645,75 |
Vanaf 1987 |
||
- >= 252 m2 |
€ 3.325,94 |
€ 587,22 |
Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening
Naast bewegingsonderwijs in een eigen lokaal van de school is er tevens bewegingsonderwijs mogelijk in een bestaand lokaal bewegingsonderwijs door middel van medegebruik of huur van een andere school, de gemeente of een commerciële exploitant. Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:
- a.
als een school voor basisonderwijsgebruik maakt van het lokaal bewegingsonderwijs van de gemeente wordt dit lokaal door het college om niet aan de school in gebruik gegeven;
- b.
als een school voor voortgezet onderwijs gebruik maakt van het lokaal bewegingsonderwijs van de gemeente vergoedt het bevoegd gezag van de school voor voortgezet onderwijs aan het college het vaste deel en het variabele deel van het klokuurbedrag naar rato van het aantal klokuren gebruik;
- c.
als een school voor basisonderwijs gebruik maakt van een lokaal bewegingsonderwijs waarvan het bevoegd gezag juridisch eigenaar is, vergoedt het college aan het bevoegd gezag het vaste deel van het klokuurbedrag en naar rato van het aantal klokuren het variabele deel van het klokuurbedrag;
- d.
als een school voor basisonderwijs gebruik maakt van het lokaal bewegingsonderwijs van een andere school voor basisonderwijs, vergoedt het college aan het bevoegd gezag het vaste deel van het klokuurbedrag en naar rato van het aantal klokuren het variabele deel van het klokuurbedrag;
- e.
als een school voor voortgezet onderwijs gebruik maakt van het lokaal bewegingsonderwijs van een school voor basisonderwijs, waarvan het bevoegd gezag juridisch eigenaar is, vergoedt het bevoegd gezag van de school voor voortgezet onderwijs aan het bevoegd gezag het vaste deel en het variabele deel van het klokuurbedrag naar rato van het aantal klokuren gebruik;
- f.
als een school voor voortgezet onderwijs gebruik maakt van het lokaal bewegingsonderwijs van een andere school voor voortgezet onderwijs vergoedt het bevoegd gezag van de school voor voortgezet onderwijs aan het andere bevoegd gezag het vaste deel en het variabele deel van het klokuurbedrag naar rato van het aantal klokuren gebruik;
- g.
als een school voor basisonderwijs gebruik maakt van het lokaal bewegingsonderwijs van een derde en het college deze investering niet heeft gefinancierd vergoedt het college aan de commerciële exploitant de huurprijs die is onderverdeeld in een vergoeding voor de stichtingskosten en materiële instandhouding;
- h.
Als een school voor voortgezet onderwijs gebruik maakt van het lokaal bewegingsonderwijs van een derde en het college deze investering niet heeft gefinancierd vergoedt het college aan de commerciële exploitant de stichtingskosten en het bevoegd gezag van de school voor voortgezet onderwijs vergoedt aan de commerciële exploitant de vergoeding materiële instandhouding.
Bijlagen bij Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Someren 2015.
Bijlage I
Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde voorzieningen Deel A - Lesgebouwen
De voorzieningen genoemd onder A.2 (vervangende bouw), A.3.1 (uitbreiding met één of meer leslokalen) en A.3.2 (uitbreiding met een speellokaal) worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden kan dit, na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college plaatsvinden.
A.1 Nieuwbouw
Noodzaak van nieuwbouw is aanwezig als:
a. de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;
b. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:
b1. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 10 jaar kunnen worden verwacht, of
b2. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 4 jaar kunnen worden verwacht, en
c. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en
d. het onmogelijk is om door medegebruik binnen 1.500 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.
A.2 Vervangende bouw
De noodzaak van vervangende bouw is aanwezig als:
a. op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat onderhoud of aanpassing niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van ten minste 10 jaar;
b. dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie;
c. dit het gevolg is van ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening en:
c1. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 10 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of
c2. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 4 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en
d. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en
e. het onmogelijk is om door medegebruik binnen 1.500 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.
A.3 Uitbreiding
A.3.1 Uitbreiding schoolgebouw
De noodzaak van het uitbreiden van een schoolgebouw is aanwezig als:
a. de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit van een schoolgebouw van een school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs kleiner is dan de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte en het verschil tussen de capaciteit en de ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs, gelijk of groter Is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en
b. daarnaast:
b1. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens tien jaar kunnen worden verwacht,
b2. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vier jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of
b3. de prognose op basis van de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat het aantal leerlingen dat aanwezig is niet voor ten hoogste vier jaar binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest, en
c. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en
d. het onmogelijk is om door medegebruik binnen 1.500 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.
A.3.2 Uitbreiding basisschool en speciale school voor basisonderwijs met een speellokaal
De noodzaak van het uitbreiden met een speellokaal is aanwezig als:
a. tot een school voor speciaal basisonderwijs minstens twaalf kinderen jonger dan zes jaar of tot een school of afdeling van een school voor speciaal onderwijs kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;
b. de school volgens een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat de school minstens tien jaar zal blijven bestaan;
c. in het schoolgebouw geen speellokaal aanwezig is;
d. medegebruik van een speellokaal of lokaal bewegingsonderwijs binnen 300 meter onmogelijk is, en
e. het naar oordeel van het college onmogelijk is om tegen redelijke kosten inpandig een speellokaal te realiseren door gebruik te maken van een bestaand verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte.
A.4 In gebruik nemen van een bestaand gebouw
De noodzaak van het in gebruik nemen van een gebouw is aanwezig als:
a. de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of als het huidige gebouw moet worden vervangen of uitgebreid;
b. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:
b1. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens tien jaar kunnen worden verwacht, of
b2. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vier jaar kunnen worden verwacht, en
c. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school;
d. het onmogelijk is om door medegebruik binnen 1.500 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren, en
e. de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.
A.5 Verplaatsen tijdelijk gebouw
De noodzaak van het verplaatsen van een tijdelijk gebouw is aanwezig als:
a. er op basis van een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor minstens vier jaar is, waarin een beschikbaar leeg of leegkomend tijdelijk gebouw kan voorzien;
b. er binnen 1.500 meter hemelsbreed geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school;
c. het onmogelijk is om binnen een 1.500 meter hemelsbreed door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren, en
d. de kosten van het verplaatsen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en voor dezelfde tijdsduur.
A.6 Terrein
De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als het college heeft ingestemd met een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, en de oppervlakte van het bestaande terrein niet voldoende is om deze voorziening te realiseren. De oppervlakte van het terrein moet voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in bijlage III, deel D.
A.7 Eerste inrichting
1. De noodzaak van de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair ontstaat wanneer een eerste voorziening wordt toegekend en wanneer er een voorziening wordt toegekend die uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school tot gevolg heeft en deze niet voor 1 januari 2015 is bekostigd.
2. De noodzaak van eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal is aanwezig als een basisschool wordt uitgebreid met een speellokaal.
3. Bij fusie van scholen wordt uitsluitend uitbreiding van eerste aanschaf van onderwijsleerpakket, meubilair toegekend als het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijk aan de fusie deelnemende scholen.
A.8 Medegebruik
1. De noodzaak van medegebruik van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs, is aanwezig als het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte:
a. gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en
b. een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte voor minimaal twee jaar noodzakelijk is.
2. Bepalend bij het beoordelen van de beschikbaarheid van een gebouw of ruimte voor medegebruik is een afstand van ten hoogste 1.500 meter hemelsbreed.
3. Medegebruik blijft beperkt tot ten hoogste twee gebouwen.
A.9 Herstel van constructiefouten
De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.
A.10 Vervangen of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
Deel B - Voorzieningen voor lokalen bewegingsonderwijs
B.1 Nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming.
De noodzaak van:
a. nieuwbouw is aanwezig als de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;
b. vervangende nieuwbouw is aanwezig op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat onderhoud of aanpassen niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van 20 jaar of dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie;
c. uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als de oppervlakte van de zaal kleiner is dan 140 vierkante meters en het effectief gebruik van het lokaal daardoor belemmerd wordt, of
d. het in gebruik nemen van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als:
d1. de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;
d2. het huidige gebouw overeenkomstig onderdeel b voor vervanging in aanmerking komt; of
d3. de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw, en
e. het onmogelijk is gebruik te maken van één of meer lokalen bewegingsonderwijs of van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende lokalen bewegingsonderwijs voor:
e1. een school voor basisonderwijs, bij noodzakelijk gebruik van:
• tenminste 20 klokuren binnen 1 km hemelsbreed;
• tenminste 15 klokuren binnen 3,5 km hemelsbreed, of
• tenminste 5 klokuren binnen 7,5 km hemelsbreed of
e2. een school voor voortgezet onderwijs bij noodzakelijk gebruik waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde lokalen bewegingsonderwijs geen ruimte is, en een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat gedurende ten minste tien jaar de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is, aanwezig zijn of verwacht kunnen worden.
B.2 Terrein
De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als voor het realiseren van de nieuwbouw of de uitbreiding geen of onvoldoende terrein aanwezig is.
B.3 Eerste inrichting
De noodzaak van eerste inrichting bewegingsonderwijs is aanwezig als:
a. nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikneming bestaand lokaal bewegingsonderwijs voor de school is goedgekeurd, en
b. voor de desbetreffende groepen leerlingen van het basisonderwijs of speciaal basisonderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt of voor de desbetreffende leerlingen van het voortgezet onderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt.
B.4 Huur van een sportterrein school voor voortgezet onderwijs
De noodzaak van huur van een sportveld is aanwezig als het lesrooster buitensport vermeldt, het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en medegebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag onmogelijk is.
B.5 Medegebruik
De noodzaak van medegebruik is aanwezig als het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren bewegingsonderwijs zodanig is dat daarvoor binnen de op dat moment in gebruik zijnde lokalen bewegingsonderwijs geen plaats is.
B.6 Herstel constructiefouten
De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.
B.7 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
Bijlage II
Prognosecriteria
A. Algemeen
1. Een prognose van het aantal te verwachten leerlingen van een schoot voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs wordt gemaakt voor een periode van minstens vijftien jaar, met als eerste jaar het jaar waarin de start van de bekostiging wordt gewenst (de prognoseperiode).
2. De prognose omvat gegevens voor minstens een periode van zes jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar dat voorafgaat aan het indienen van de aanvraag. De prognose is niet meer dan twee jaar oud. Als basis voor de prognose mag gebruik gemaakt worden van de omvang van de basisgeneratie voor het basisonderwijs zoals het meest recent berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek of het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
3. Een prognose wordt schriftelijk aangeleverd en bevat in ieder geval de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode, een beschrijving van de gebruikte programmatuur en een onderbouwing van de aannames waarop de prognose is gebaseerd.
B. Voedingsgebied
1. Het voedingsgebied van een school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is of zal zijn.
2. De prognose voor een basisschool bevat in ieder geval een beschrijving van het voedingsgebied op wijkniveau. Bij een speciale school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs kan, als het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend.
3. Voor zover het voedingsgebied kleiner is dan de hele gemeente wordt beredeneerd aangegeven welke berekeningen op de basisgeneratie zijn toegepast.
C. Prognose school voor basisonderwijs
De prognose van een school voor basisonderwijs geeft per jaar inzicht in het te verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging waarbij rekening wordt gehouden met:
a. het voedingsgebied;
b. de bevolking in het voedingsgebied, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;
c. de woningvoorraad en wijzigingen daarin, inclusief een eventuele wijziging van het voedingsgebied;
d. veranderingen als gevolg van migratie, sterfte en geboorte in de leeftijdsgroepen, bedoeld onder b;
e. veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;
f. de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool, en
g. het onderwijs dat wordt gegeven.
D. Prognose school voor voortgezet onderwijs
De prognose van een school voor voortgezet onderwijs moet inzicht geven in:
a. de gemeente van herkomst van de leerlingen
b. het voedingsgebied;
c. de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool;
d. de basisgeneratie 4 tot en met 11 jaar + 30 procent van de 12 jarigen, en
e. de plaats waar het onderwijs moet worden gegeven.
Bijlage III
Criteria vaststellen capaciteit, ruimtebehoefte en aanvullende ruimtebehoefte
De criteria voor de oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:
- deel A - vaststellen capaciteit
- deel B - Vaststellen ruimtebehoefte
- deel C – Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte
Deel A –Vaststellen capaciteit
A.1 Uitgangspunten
De capaciteit van de afzonderlijke gebouwen wordt op basis van onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van een school besluiten tot het verminderen van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, als de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet voor onderwijskundige, culturele, maatschappelijke (waaronder kinderopvang) of recreatieve doeleinden. Als een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.
A.1.1 School voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs
1. De capaciteit van een gebouw voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw en bepaald overeenkomstig bijlage III, deel E. De capaciteit van ieder gebouw wordt afzonderlijk vastgesteld.
2. De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw van het voortgezet onderwijs wordt vermeerderd met de bruto vloeroppervlakte van de lokalen bewegingsonderwijs.
3. Als sprake is van een schoolgebouw met een bruto-netto-verhouding in de oppervlakte die sterk afwijkt van de sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictieve bruto vloeroppervlakte als grondslag voor de capaciteitsbepaling.
A.1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard
De capaciteit van dislocaties wordt overeenkomstig bijlage III, deel E, vastgesteld.
A.1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties
Als een schoolbestuur voornemens is een hoofdvestiging, nevenvestiging of dislocatie af te stoten, wordt in overleg met het college vastgesteld welk gebouw wordt afgestoten.
A.1.4 Terrein
Het terrein omvat het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Als de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.
A.1.5 Inventaris
Voor de inventaris geldt als uitgangspunt dat op 1 januari 2015 alle scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en voortgezet onderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair. De bruto vloeroppervlakte van de school is de basis voor het vaststellen van de omvang van de aanwezige inventaris.
A.1.6 Lokalen bewegingsonderwijs
A.1.6.1 Lokalen bewegingsonderwijs.
De capaciteit van een lokaal bewegingsonderwijs bedraagt 40 klokuren.
A.1.6.2 Terrein
De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande lokalen bewegingsonderwijs gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.
A.1.6.3 Inventaris
De inventaris aanwezig op 1 januari 2015 wordt geacht voldoende te zijn.
Deel B - Vaststellen ruimtebehoefte
B.1 Lesgebouwen
B.1.1 School voor basisonderwijs
1. De ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen en omvat een speellokaal. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom.
2. De basisruimtebehoefte wordt berekend met de formule:
B = 200 -I- 5,03 * L, waarbij:
B = Basisruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meter.
L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.
3. De toeslag wordt berekend met de formule:
T = 1,40 * G, waarbij:
T = Toeslag in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meter.
G = Gecorrigeerde gewichtensom, welke als volgt wordt bepaald:
1. bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom (= het totaal van alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen);
2. verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met een getal ter grootte van 6 procent van het aantal ingeschreven leerlingen, waarbij de gewichtensom niet kleiner dan O mag worden. De uitkomst wordt afgerond op een geheel getal;
3. als de dan verkregen gewichtensom meer bedraagt dan 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen wordt de gewichtensom vastgesteld op 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen.
B.1.2 School voor voortgezet onderwijs
1. De ruimtebehoefte voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel. De totale ruimtebehoefte van een instelling voor voortgezet onderwijs is het totaal van twee componenten, te weten:
a. een leerlinggebonden component, en
b. een vaste voet.
2. De leerlinggebonden component wordt berekend door de in tabel 2.a opgenomen bruto vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen dat op de school voor voortgezet onderwijs staat ingeschreven. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, de leerweg of de sector die de leerling volgt.
3. De vaste voet is opgenomen in tabel 2.b. De vaste voet voor de hoofdvestiging van de instelling is 980 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak geldt een afzonderlijke vaste voet van 550 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Een tijdelijke nevenvestiging komt niet in aanmerking voor een vaste voet. Naast de vaste voet per instelling wordt per instelling een vaste voet toegekend op de vestiging voor die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden.
4. De ruimtebehoefte van een school voor voortgezet onderwijs is de som van:
a. de uitkomst van de vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten;
b. de vaste voet per instelling;
c. als dit van toepassing is, een vaste voet per sector, uitgedrukt in bruto vierkante meter, en
d. als dit van toepassing is, een vaste voet voor een afdeling praktijkonderwijs.
5. De ruimtebehoefte van een school voor praktijkonderwijs is de som van:
a. de uitkomst van de vermenigvuldiging van het aantal leerlingen met de bijbehorende normoppervlakten, en
b. de vaste voet voor praktijkonderwijs.
6. Als dit noodzakelijk is voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze normering de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald. Het ruimtebehoeftemodel kent geen afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum.
Tabel 2.a - Berekening leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs
Onderwijssoort |
Leerweg1 |
Ruimtetype |
BVO/leerling |
Onderbouw (leerjaar 1 en 2) |
- |
Algemeen |
6,18 |
Bovenbouw AVO/VWO |
- |
Algemeen |
5,85 |
Bovenbouw theoretische leerweg |
TLW |
Algemeen |
6,41 |
- |
LWOO |
Algemeen |
7,07 |
Bovenbouw techniek |
GLW |
Algemeen |
5,98 |
- |
- |
Specifiek |
5,47 |
- |
BLW |
Algemeen |
4,69 |
- |
- |
Specifiek |
8,99 |
- |
LWOO |
Algemeen |
4,44 |
- |
Specifiek |
12,72 |
|
Bovenbouw economie |
GLW |
Algemeen |
5,95 |
- |
- |
Specifiek |
0,89 |
- |
BLW |
Algemeen |
5,56 |
- |
- |
Specifiek |
2,25 |
- |
LWOO |
Algemeen |
5,85 |
- |
- |
Specifiek |
3,06 |
Bovenbouw zorg/welzijn |
GLW |
Algemeen |
5,33 |
- |
- |
Specifiek |
2,10 |
- |
BLW |
Algemeen |
4,71 |
- |
- |
Specifiek |
4,22 |
- |
LWOO |
Algemeen |
4,85 |
- |
- |
Specifiek |
5,53 |
Bovenbouw landbouw |
GLW |
Algemeen |
5,94 |
- |
- |
Specifiek |
0,78 |
- |
BLW |
Algemeen |
5,37 |
- |
- |
Specifiek |
2,34 |
- |
LWOO |
Algemeen |
5,03 |
- |
- |
Specifiek |
4,69 |
Praktijkonderwijs |
- |
Algemeen |
4,41 |
- |
- |
Specifiek |
7,72 |
Tabel 2.b - Vaste voet per instelling voor het berekenen van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs
Onderwijssoort |
Ruimtetype |
Vaste voet |
Hoofdvestiging |
Algemeen |
980 |
Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak |
Algemeen |
550 |
Tijdelijke nevenvestiging |
- |
0 |
VMBO-techniek BLW |
Specifiek |
299 |
VMBO-economie BLW |
Specifiek |
196 |
VMBO-zorg/welzijn BLW |
Specifiek |
168 |
VMBO-landbouw BLW |
Specifiek |
117 |
Praktijkonderwijs |
Algemeen |
306 |
B.2 Lokalen bewegingsonderwijs
1. De ruimtebehoefte van een lokaal bewegingsonderwijs word vastgesteld:
a. voor een school voor basisonderwijs, op 1,5 klokuur per week per groep leerlingen 6 jaar en ouder;
b. voor een speciale school voor basisonderwijs op 2,25 klokuur per week per groep leerlingen 6 jaar en ouder, en
c. als het schoolgebouw niet beschikt over een speellokaal, op 3,75 klokuur per week voor de leerlingen 4 en 5 jaar.
2. Bij een school voor voortgezet onderwijs wordt de ruimtebehoefte bepaald op basis van het aantal lestijden bewegingsonderwijs. Hiervoor geldt als maximum het aantal lesuren dat overeenkomstig tabel 3 van het ruimtebehoeftemodel is berekend. Deze berekening is als volgt: (aantal leerlingen * 32 * vierkante meter bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) ÷ 460. Voor het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen * 32 * vierkante meter bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) ÷ 322.
Tabel 3 – Uitgangspunten vaststellen ruimtebehoefte lokaal bewegingsonderwijs voortgezet onderwijs
Onderwijssoort |
Leerweg |
BVO per leerling |
Onderbouw (leerjaar 1 en 2) |
- |
1,66 |
Bovenbouw AVO/VWO |
- |
0,78 |
Bovenbouw theoretische leerweg |
TLW |
1,11 |
- |
LWOO |
1,26 |
Bovenbouw techniek |
GLW |
1,11 |
- |
BLW |
1,38 |
- |
LWOO |
1,57 |
Bovenbouw economie |
GLW |
1,11 |
- |
BLW |
1,38 |
- |
LWOO |
1,57 |
Bovenbouw zorg/welzijn |
GLW |
1,11 |
- |
BLW |
1,38 |
- |
LWOO |
1,57 |
Bovenbouw landbouw |
GLW |
1,11 |
- |
BLW |
1,38 |
- |
LWOO |
1,57 |
Praktijkonderwijs |
- |
1,99 |
Deel C - Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte /De bepaling van de omvang van de toekenning
C.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen
Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gedurende minstens tien jaar blijft bestaan.
C.1.1 Nieuwbouw, of vervangende nieuwbouw
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw of vervangende nieuwbouw wordt overeenkomstig deel B vastgesteld.
C.1.2 Overige voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen
1. Uitbreiding, uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, ingebruikneming of medegebruik wordt voor een:
a. school voor basisonderwijs of speciaal basisonderwijs vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan de drempelwaarde van:
a1. 55 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening basisonderwijs;
a2. 50 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening speciaal basisonderwijs;
b. school voor voortgezet onderwijs wordt vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan tien procent van de bestaande capaciteit met een minimum van 100 vierkante meter. Medegebruik wordt vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte en de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit verhoogd met 10%.
2. Voor een speciale school voor basisonderwijs bedraagt de bruto vloeroppervlakte van een speellokaal, in aanvulling op het aantal meters bruto vloeroppervlakte bedoelt in het eerste lid, 90 vierkante meter.
C.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De ruimtebehoefte van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt op dezelfde wijze vastgesteld als de ruimtebehoefte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen. Een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening is voor minstens vier jaar en tien jaar noodzakelijk. Voor het vaststellen van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening moet het verschil.-
a. bij een school voor basisonderwijs of speciaal basisonderwijs ten minste 40 vierkante meter bruto vloeroppervlakte bedragen, en
b. bij een school voor voortgezet onderwijs voldoen aan het gestelde onder C.1.2, eerste lid,
onder b.
C.3 Overige voor blijvend gebruik of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van een goedgekeurde voorziening:
a. voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en de minimumnormen, bedoeld in deel D.
b. eerste aanschaf van:
b1. onderwijsleerpakket en meubilair, of uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair voor een school basisonderwijs en een speciale school voor basisonderwijs, en
b2. leer- en hulpmiddelen en meubilair, of uitbreiding van de eerste aanschaf van
leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een school voor voortgezet onderwijs, is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening.
c. tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een school voor voortgezet onderwijs als gevolg van een inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte.
d. herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
C. 4 Lokalen bewegingsonderwijs
1. De omvang van de goedgekeurde voorziening nieuwbouw, vervangende nieuwbouw en uitbreiding met een lokaal bewegingsonderwijs wordt:
a. voor een school voor basisonderwijs en een speciale school voor basisonderwijs vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en het overeenkomstig B.2, eerste lid, vastgestelde ruimtebehoefte, en
b. voor een school voor voortgezet onderwijs vastgesteld op de overeenkomstig B.2, tweede lid, vastgestelde ruimtebehoefte als de uitbreiding groter of gelijk is dan tien procent van de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit.
2. De omvang van de goedgekeurde voorziening uitbreiden van een lokaal bewegingsonderwijs van een school voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke aanvullende vloeroppervlakte om te kunnen voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in deel D, onder D.3.
3. De omvang van de goedgekeurde voorziening terrein, of uitbreiding van het terrein, voor een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het lokaal, of de uitbreiding van het lokaal te realiseren.
4. De omvang van de goedgekeurde voorziening aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair wordt overeenkomstig bijlage IV bepaald als een lokaal bewegingsonderwijs in gebruik wordt genomen door andere leerlingen dan waarvoor het lokaal oorspronkelijk is bedoeld of wordt uitgebreid.
5. De omvang van de goedgekeurde voorziening herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de feitelijke kosten voor de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
Deel D - Minimumnormen bij het realiseren van nieuwe voorzieningen
D. 1 Terreinoppervlakte
Voor een school voor basisonderwijs en een speciale school voor basisonderwijs geldt voor het verharde gedeelte (speelplaats) een minimum terreinoppervlakte van 3 vierkante meter per leerling, met een minimum van 300 vierkant meter netto. Vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 vierkante meter netto.
D.2 Speellokaal
Een speellokaal heeft een minimum van 90 vierkante meter netto.
D. 3 Lokaal bewegingsonderwijs
1. De netto vloeroppervlakte van een lokaal bewegingsonderwijs is minstens 252 vierkante meter netto en de hoogte minstens 5 meter.
2. Een lokaal bewegingsonderwijs bevat minstens twee kleedruimten met een was- of douchegelegenheid.
Deel E - Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van schoolgebouwen
E. 1 Meetinstructie voor schoolgebouwen
De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw wordt vastgesteld volgens NEN 2580.
E.2 Aanvulling op de meetinstructie voor de schoolgebouwen
E.2.1 Speciaal basisonderwijs
1. De in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend.
2. De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt toegekend aan het lesgebouw.
3. Bij scheidingswanden tussen lesgebouwen en in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs, wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie
E.2.2 Voortgezet onderwijs
De bruto oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende beloopbare binnenruimten. De bruto vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies die de ruimten omhullen. Tot de bruto oppervlakte behoren eveneens:
a. de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau, en
b. de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 vierkante meter.
E.2.3 Uitzonderingen
1. De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft in ieder geval luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen.
2. Open brand-of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend.
3. Niet beloopbare kelders en zolders worden niet meegerekend.
Bijlage IV
Normbedragen voor vergoeding 2014 en indexering
Deel A - Indexering
De normbedragen in deel B worden jaarlijks aangepast in overeenstemming met de onderstaande systematiek van prijsbijstelling:
A.1 Nieuwbouw en uitbreiding
1 |
Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t, tweede kwartaal (bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw) |
MEV, jaar t+1, bruto investeringen door bedrijven in woningen (bron: CPB, Middelen en bestedingen) |
MEV, jaar t, bruto investeringen door bedrijven in woningen (bron: CPB, Middelen en bestedingen) |
Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t-1, tweede kwartaal, (bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw) |
1 |
A.2 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
1 |
Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t, per 1 Juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand Juni jaar t) |
MEV, jaar t+1 prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector) |
MEV, jaar t, prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector) |
Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t-1, per 1 Juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand Juni jaar t-1) |
1 |
Deel B - Normbedragen
Alle in dit deel genoemde bedragen (prijspeil 2014) zijn inclusief BTW.
A. Nieuwbouw met permanente bouwaard
A.1 Kostencomponenten nieuwbouw
1. De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in de volgende kostencomponenten:
a. kosten voor terrein;
b. bouwkosten;
c. toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw;
d. als het een school voor voortgezet onderwijs betreft, toeslag paalfundering;
e. als het een speciale school voor basisonderwijs betreft een toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal.
2. Als vervangende nieuwbouw wordt gecombineerd met het uitbreiden van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen bedoeld in paragraaf B.
A.2 Kosten voor terreinen
Het benodigde bouwrijpe terrein wordt door de gemeente, eventueel na aankoop, om niet aan het schoolbestuur beschikbaar gesteld en het juridisch eigendom wordt aan hen overgedragen. De kosten van een terrein worden opgenomen op het programma, zowel bij aankoop van een terrein als in de situatie dat de gemeente een terrein beschikbaar stelt. De kosten voor het terrein worden bepaald op de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Bij vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats als het oude gebouw behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen.
A.3.1 Bouwkosten
1. Tot de bouwkosten behoren:
a. de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering, en
b. de kosten van de aanleg en inrichting van het schoolterrein.
2. De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal vierkante meters, en een bedrag per vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Met deze vergoedingsbedragen moet de in overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.
A.3.2 Bouwkosten school voor basisonderwijs
De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
Startbedrag voor de realisatie van de eerste 350 m2 bvo2 |
€ 666.689,57 |
Voor elke volgende m2 bvo |
€ 1.140,89 |
A.3.3 Bouwkosten speciale school voor basisonderwijs
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
Startbedrag voor de realisatie van de eerste 670 m2bvo, waarin niet |
€ 1.080.237,73 |
Voor elke volgende m2bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal |
€ 1.194,66 |
Toeslag voor elk speellokaal |
€ 102.495,11 |
A.3.4 Bouwkosten school voor voortgezet onderwijs
1. Er is geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding.
2. De sectieafhankelijke kosten bestaan voor projecten per schoolgebouw vanaf 460 vierkante meter bruto vloeroppervlak uit een vast bedrag per voorziening en een vast bedrag per sectie.
3. Voor projecten kleiner dan 460 vierkante meter bruto vloeroppervlakte worden geen sectieafhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimteafhankelijke kosten per vierkante meter bruto vloeroppervlakte.
4. De bedragen zijn opgenomen in de tabel met vaste bedragen per vierkante meter bruto vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening.
5. Voor het berekenen van de vergoeding voor de:
a. ruimteafhankelijke kosten wordt het overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aantal vierkante meter per type ruimte van de voorziening, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort:
< 460 m2 |
> 460 < 2.500 m2 |
≥ 2.500 m2 |
|
Algemene en specifieke ruimte |
€ 1.784,94 |
€ 1.059,30 |
€ 1.033,93 |
Werkplaatsen |
€ 1.743,37 |
€ 1.410,24 |
€ 1.410,24 |
Werkplaatsen consumptief |
€ 2.116,98 |
€ 1.783,86 |
€ 1.783,86 |
b. sectieafhankelijke kosten wordt de vergoeding voor de algemene vaste voet of de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, afhankelijk van de secties waaruit de overeenkomstig bijlage III, deel C, toegekende voorziening bestaat, verhoogd met de onderstaande bedragen:
< 460 m2 |
> 460 < 2.500 m2 |
≥ 2.500 m2 |
|
Algemene en specifieke ruimte |
€ 0,00 |
€ 112.625,40 |
|
Werkplaatsen, exclusief consumptief |
€ 0,00 |
€ 221.075,15 |
€ 308.617,49 |
Werkplaatsen consumptief |
€ 0,00 |
€ 40.877,53 |
6. Tot de algemene en specifieke ruimte behoren:
a. (uiterlijke) verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie, en
b. handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren.
7. Tot de werkplaatsen behoren:
a. techniek algemeen:
1. Bouwtechniek;
2. Machinale houtbewerking;
3. Meten;
4. Elektrotechniek;
5. installatietechniek;
6. lasserij;
7. Metaal;
8. Motorvoertuigentechniek, en
9. Mechanische techniek;
b. consumptief: werkplaats consumptieve techniek;
c. grafische techniek: werkplaats grafische techniek, en
d. landbouw: groen-praktijk.
8. De overige ruimten behoren tot de categorie algemene ruimte.
A.3.5 Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijs
1. Voor de school voor voortgezet onderwijs is het bedrag van de normkosten gebaseerd op een standaardlocatie. Voor de volgende aanvullende investeringskosten wordt, indien noodzakelijk, een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld:
a. paalfundering, en
b. bemaling.
2. De aanvullende vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte in relatie met de omvang van de bouw in bruto vloeroppervlakte en wordt bepaald op basis van de volgende formules:
Nieuwbouw en uitbreiding < 1000 m2 |
|
Paallengte 1 tot 15 meter |
€ 3.283,18 + (€ 17,23 * A) |
Paallengte 15 tot 20 meter |
€ 3.495,36 + (€ 29,24 * A) |
Paallengte 20 meter of langer |
€ 3.902,46 + (€ 52,14 * A) |
Uitbreiding >= 1000 m2 |
|
Paallengte 1 tot 15 meter |
€ 4.009,36 + (€ 6,03 * A) |
Paallengte 15 tot 20 meter |
€ 5.229,55 + (€ 15,66 * A) |
Paallengte 20 meter of langer |
€ 7.941,51 + (€ 31,66 * A) |
3. Als de grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een aanvullend bedrag per vierkante meter goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend. De vergoeding bedraagt € 11,18 per vierkante meter terrein.
A.3.6 Toeslag voor herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw school voor primair en speciaal of voortgezet speciaal onderwijs.
1. Als de vervangende nieuwbouw voor een school voor basisonderwijs of speciaal onderwijs plaatsvindt op dezelfde plaats, moet het desbetreffende terrein, nadat het bestaande gebouw is gesloopt, worden hersteld en moeten de leerlingen verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding voor deze kosten is gebaseerd op een vast bedrag per vierkante meter bruto vloeroppervlakte.
2. De vergoeding voor een basisschool en een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
Permanente bouw per m2bvo |
€ 46,25 |
Tijdelijke bouw per m2bvo |
€ 31,74 |
B. Uitbreiding met permanente bouwaard
B.1 Reikwijdte
Deze paragraaf is van toepassing op de uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard van een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs tot 1035 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Op overige uitbreidingen is paragraaf A overeenkomstig van toepassing.
B.2 Kosten terrein
Als uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, is het bepaalde in A.2 overeenkomstig van toepassing op het vaststellen van de kosten voor het voor uitbreiding benodigde terrein.
B.3.1 Bouwkosten
1. Tot de bouwkosten behoren:
a. de bouwkosten van het gebouw, en
b. kosten voor extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein.
2. De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal vierkante meters, en een bedrag per vierkante meter. Met deze vergoedingsbedragen moet de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.
B.3.2 Bouwkosten school voor basisonderwijs
De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Startbedrag bij uitbreidingen van 115 m2bvo of groter |
€ 97.630,04 |
Startbedrag bij uitbreidingen van 55 tot 115 m2bvo |
€ 65.086,70 |
Voor elke volgende m2bvo |
€ 1.300,53 |
B3.3 Bouwkosten speciale school voor basisonderwijs
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Startbedrag bij uitbreidingen van 105 m2bvo of groter |
€ 100.399,24 |
Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 105 m2bvo |
€ 66.932,83 |
Voor elke volgende m2bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal |
€ 1.326,45 |
Toeslag voor elk afzonderlijk speellokaal (90 m2bvo) in combinatie met uitbreiding van de school |
€ 117.048,33 |
Vergoeding voor elk afzonderlijk speellokaal, zonder gelijktijdige uitbreiding van de school |
€ 215.200,42 |
B.3.4 Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijs
Het bepaalde in A.3.5 is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de omvang van de vergoeding voor paalfundering en bemaling bij uitbreiding.
B. 3.5 Toeslag voor het herstel van het terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats
Het bepaalde in A.3.6 is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de omvang van de vergoeding voor het herstel van terrein en verhuizing bij uitbreiding.
C. Tijdelijke voorziening
C.1 Vergoedingsbedragen tijdelijke voorzieningen
1. De vergoedingsbedragen voor tijdelijke voorzieningen zijn afgestemd op de investeringslasten van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen:
a. nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie;
b. uitbreiding van een permanente hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw, en
c. uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen.
2. In aanvulling op het eerste lid wordt rekening gehouden met het bekostigen van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw.
C.2 Kosten voor terreinen
Als een tijdelijke voorziening niet gerealiseerd kan worden op het aanwezige terrein, worden de kosten voor het benodigde terrein bepaald overeenkomstig A.2.
C.3.1 Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie
De vergoeding voor een tijdelijke voorziening bestaat uit een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de kosten van herstel en inrichting van terreinen, de kosten van paalfundering en de eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen.
C.3.2 Vergoeding basisschool en speciale school voor basisonderwijs
De vergoeding voor een basisschool en een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m2bvo of groter |
€ 37.966,88 |
Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m2bvo |
€ 25.311,26 |
Voor elke volgende m2bvo |
€ 933,03 |
C.3.3 Vergoeding school voor voortgezet onderwijs
De vergoeding voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald op basis van de vergoedingsformule € 567,99 * A -i- € 39.049,94, waarbij A het overeenkomstig bijlage III, deel C, bepaalde aantal vierkante meter bruto vloeroppervlakte aan tijdelijke huisvesting is.
C.4.1 Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen primair onderwijs
1. De vergoeding voor uitbreiding bestaande tijdelijke voorziening bestaat uit een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen.
2. Paragraaf A is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen en voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen.
C4.2 Vergoeding basisschool en speciale school voor basisonderwijs
De vergoeding voor een basisschool en een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m2bvo of groter |
€ 21.341,49 |
Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m2bvo |
€ 14.227,66 |
Voor elke volgende m2bvo |
€ 977,65 |
C. 5 Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen
Huur van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en huur van een bestaand gebouw worden vergoed op basis van de werkelijke kosten.
D. Eerste inrichting
D.1.1 Uitbreiding onderwijsleerpakket en meubilair
Bij nieuwbouw (eerste voorziening),uitbreiding met onderwijsleerpakket en meubilair wordt het uit te keren bedrag van de vergoeding bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.
D.1.2 Vergoeding basisschool
De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
Startbedrag |
€ 38.300,32 |
Voor elke volgende m2bvo |
€ 133,98 |
D.1.3 Vergoeding speciale school voor basisonderwijs
De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
Startbedrag |
€ 81.259,53 |
Voor elke volgende m2bvo |
€ 138,61 |
D.1.4 Vergoeding speellokaal speciale school voor basisonderwijs
De vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair voor de inrichting van een speellokaal voor een speciale school voor basisonderwijs bedraagt € 7.415,30.
D.2 School voor voortgezet onderwijs
1. De vergoeding voor eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair is gekoppeld aan de toe te kennen voorziening nieuwbouw, niet zijnde vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming, niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw. Aanspraak op deze vergoeding bestaat als de eerste inrichting nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd. De hoogte van de vergoeding wordt berekend door vast te stellen het verschil tussen de al toegekende vergoeding en de vergoeding die is vastgesteld op basis van de te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype. De hoogte van de vergoeding per ruimtetype wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Ruimtetype |
Functie |
m2 |
Algemeen |
€ 158,06 |
|
Specifiek |
(uiterlijke) verzorging/mode en commercie |
€ 369,42 |
Handel/verkoop/administratie |
€ 225,99 |
|
Praktijkonderwijs |
€ 303,42 |
|
Werkplaatsen |
Techniek algemeen |
€ 387,57 |
Consumptief |
€ 750,55 |
|
Grafische techniek |
€ 1.434,94 |
|
Landbouw |
€ 0,00 |
2. Als in plaats van uitbreiding van het schoolgebouw medegebruik van een voor een school bestemd gebouw wordt gevorderd, wordt inventaris slechts toegekend als de inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt of niet geschikt is.
E. Lokalen bewegingsonderwijs
E.1 Bouwkosten nieuwbouw
1. De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een lokaal bewegingsonderwijs met een bruto vloeroppervlakte van 455 vierkante meters bedraagt € 700.859,23 als deze op het schoolterrein gerealiseerd kan worden, of € 715.034,52 als deze op een afzonderlijk terrein gerealiseerd wordt. In deze vergoeding zijn opgenomen de kosten van fundering op staal en inrichting van het terrein.
2. Als paalfundering noodzakelijk is wordt een toeslag gegeven op basis van de volgende bedragen:
Paallengte |
Vergoeding |
1<15m |
€ 14.097,01 |
15<20m |
€ 19.433,46 |
≥20m |
€ 27.293,44 |
E.2 Uitbreiding
Het bepaalde in E.1, eerste lid, is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor uitbreiding met een lokaal bewegingsonderwijs. Bij lokalen bewegingsonderwijs met een oefenvloer van 140 vierkante meter netto speeloppervlakte of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 vierkante meter. De hoogte van de vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Uitbreiding |
Normbedrag |
Paallengte |
||
1<15m |
15<20m |
≥20m |
||
112 t/m 120 m2 |
€ 162.835,79 |
€ 6.310,99 |
€ 10.930,99 |
€ 17.870,96 |
121 t/m 150 m2 |
€ 197.949,27 |
€ 7.891,30 |
€ 13.660,22 |
€ 22.338,70 |
E.3.1 OLP/meubilair school voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs
De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs bedraagt € 51.310,54.
E.3.2 Meubilair/leer- en hulpmiddelen school voor voortgezet onderwijs
De vergoeding voor de eerste inrichting meubilair of leer- en hulpmiddelen voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
Meubilair |
Leer- en hulpmiddelen |
Totaal |
|
Eerste lokaal |
€ 1.083,67 |
€ 64.621,30 |
€ 65.704,97 |
Tweede lokaal |
€ 1.083,67 |
€ 50.409,52 |
€ 51.393,19 |
Derde lokaal |
€ 1.083,67 |
€ 21.915,70 |
€ 22.999,37 |
Oefenplaats 1 |
€ 0,00 |
€ 14.271,50 |
€ 14.271,50 |
Oefenplaats 2 |
€ 0,00 |
€ 1.647,45 |
€ 1.647,45 |
E. 4 Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening
Naast bewegingsonderwijs in een eigen lokaal van de school is ook bewegingsonderwijs mogelijk in een bestaand lokaal bewegingsonderwijs door middel van:
a. medegebruik van een gebouw van een andere school of de gemeente, of
b. huur van een gebouw van een commerciële exploitant.
F. Vergoeding feitelijke kosten
De vergoeding van de feitelijke kosten als bedoeld in artikel 4, tweede lid, wordt gebaseerd op de door het college goedgekeurde offerte en verhoogd met 8 procent voor de kosten van technische advisering, voor zover het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder b en c.
G. Huur sportvelden
1. Een school voor voortgezet onderwijs maakt aanspraak op een vergoeding van de huur van een sportveld voor maximaal 8 weken per jaar. De vergoeding voor deze kosten bedraagt voor de periode van 8 weken € 20,94 per klokuur.
2. Aanspraak op vergoeding als bedoeld in het eerste lid bestaat uitsluitend als de school voor voortgezet onderwijs niet beschikt over een eigen sportveld en geen gebruik maakt van een sportveld dat door de gemeente is gefinancierd.
Bijlage V
Criteria voor het vaststellen van de prioriteit van de aangevraagde voorziening
1. Algemeen
Prioriteiten worden vastgesteld als het overeenkomstig artikel 11 vastgestelde bekostigingsplafond onvoldoende is om alle aangevraagde voorzieningen die in aanmerking komen om te worden opgenomen op het programma te honoreren. Op basis van de gestelde prioriteiten wordt een rangorde vastgesteld van de voorzieningen waarvan is vastgesteld dat die voor bekostiging in aanmerking komen. Daarna wordt vastgesteld voor welke voorzieningen het bekostigingsplafond voldoende is en deze voorzieningen worden opgenomen op het programma. De voorzieningen die niet worden opgenomen op het programma worden op het overzicht geplaatst.
2. Onderscheid voorzieningen
1. Bij het stellen van de prioriteiten wordt onderscheid gemaakt in voorzieningen die noodzakelijk zijn:
a. om capaciteitstekorten op te heffen, en
b. om een adequaat niveau te handhaven.
2. Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder a, vallen onder hoofdprioriteit 1. Het betreft de volgende voorzieningen:
a. nieuwbouw, inclusief terrein;
b. uitbreiding, indien van toepassing, inclusief terrein;
c. in gebruik nemen bestaand gebouw, indien van toepassing, inclusief terrein;
d. verplaatsen tijdelijke gebouwen;
e. eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair of leer- en hulpmiddelen;
f. uitbreiding eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair en
g. medegebruik.
3. Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder b, vallen onder hoofdprioriteit 2. Het betreft de volgende voorzieningen:
a. vervangende nieuwbouw, indien van toepassing, inclusief terrein;
b. herstel van een constructiefout, en
c. herstel en vervanging in verband met schade.
4. De onder hoofdprioriteit 2 opgenomen voorziening vervangende nieuwbouw valt onder
hoofd prioriteit 1 op het moment dat deze voorziening gecombineerd wordt met een uitbreiding van de capaciteit en de vervangende nieuwbouw noodzakelijk is omdat wordt voldaan aan het criterium genoemd onder in bijlage I, deel A, onder A.2.
3. Hoofd- en subprioriteit
1. Om te komen tot het vaststellen van de prioriteit wordt een onderverdeling gemaakt in hoofdprioriteit en sub-prioriteit.
2. Voor het vaststellen van de prioriteiten wordt voor de onder 2, eerste lid, onder a, genoemde voorzieningen de ruimtebehoefte vastgesteld overeenkomstig bijlage III, deel C. Deze voorzieningen omvatten zowel de schoolgebouwen als de lokalen bewegingsonderwijs.
3. Nadat de onderverdeling naar hoofdprioriteiten heeft plaatsgevonden moet worden vastgesteld welke voorzieningen in aanmerking komen om op het programma te worden geplaatst. Dit vindt plaats op basis van het vaststellen van de sub-prioriteit. Bij hoofdprioriteit 1 worden de volgende uitgangspunten gehanteerd om vast te stellen welke voorzieningen voor het plaatsen op het programma in aanmerking komen:
a. als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;
b. vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen, en
c. vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan lokalen bewegingsonderwijs en sportterreinen opheft.
TOELICHTING
In deze beleidsregel is de vergoeding voor lokalen bewegingsonderwijs nader geregeld. De verlegging per 1 januari 1997 van de geldstroom 'materiële instandhouding gymnastiek' voor het primair onderwijs naar de gemeenten via het Gemeentefonds leidt tot de opdracht aan het college om na overleg met de schoolbesturen voor het onderwijs in lichamelijke opvoeding het aantal klokuren vast te stellen dat ten hoogste per groep leerlingen voor vergoeding in aanmerking komt (artikel 117 en artikel 136 WPO). Deze wettelijke opdracht is nader uitgewerkt in deze beleidsregel.
Artikel 1. Omvang en bekostiging gebruik
Lid 1
De capaciteit en het gebruik van lokalen bewegingsonderwijs wordt uitgedrukt in een aantal klokuren onderwijsgebruik. De formulering 'ten hoogste' betekent dat het college ook minder klokuren kan bekostigen wanneer op basis van het activiteitenplan van de school het gebruik van lokaal bewegingsonderwijs onder dit niveau ligt. De formulering sluit tevens uit dat het gebruik boven deze norm voor bekostiging van gemeentewege in aanmerking komt.
Leden 2 en 3
Hier wordt de hoogte en wijze van vergoeding geregeld voor het gebruik door het primair onderwijs van lokalen bewegingsonderwijs die in eigendom zijn van een schoolbestuur van een niet door de gemeente in stand gehouden school. Anders dan voor de lokalen bewegingsonderwijs die door of vanwege de gemeente beschikbaar zijn voor het onderwijsgebruik, moet in dit geval een vergoeding aan het schoolbestuur worden verstrekt.
Een school voor primair onderwijs welke een gemeentelijke accommodatie gebruikt als lokaal bewegingsonderwijs krijgt hiervoor geen vergoeding. De gemeente bekostigt immers tot aan het genoemde maximum in het eerste lid zelf de exploitatie van dit gebruik. Wanneer een schoolbestuur, niet zijnde de gemeente, eigenaar is van de accommodatie dan dient dit wel een vergoeding te ontvangen teneinde de kosten van het onderwijsgebruik te kunnen dekken.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl