Beheersverordening Regionaal investeringsfonds Holland Rijnland

Geldend van 17-08-2022 t/m heden

Intitulé

Beheersverordening Regionaal investeringsfonds Holland Rijnland

Het Algemeen Bestuur Holland Rijnland,

Overwegende dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen met betrekking tot instelling van het Regionaal investeringsfonds en met betrekking tot het verstrekken van financiële bijdragen uit het Regionaal investeringsfonds;

Gelet op het bepaalde in de Gemeenschappelijke regeling Holland Rijnland;

Gelet op de overeenkomst Regionale investeringsstrategie Holland Rijnland van19 december 2007;

Gelezen de voorstellen van het Dagelijks Bestuur van 16 augustus 2007 en 22 november 2007;

Gelezen de wijzigingsvoorstellen van het Dagelijks Bestuur van 3 december 2010;

Gelet op de overeenkomst Aanvullende Bijdrage regionaal Investeringsfonds Holland Rijnland (actualisatie juni 2013)

Gelezen het voorstel van het Dagelijks Bestuur van 4 juli 2013.

Gelezen de wijzigingsvoorstellen van het Dagelijks Bestuur van 29 juni 2022

BESLUIT

vast te stellen de volgende:

Beheersverordening Regionaal investeringsfonds HollandRijnland

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

In deze Verordening wordt verstaan onder

  • a.

    Algemeen Bestuur: algemeen bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland;

  • b.

    Dagelijks Bestuur: dagelijks bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland;

  • c.

    Deelnemende gemeenten: de twaalf gemeenten die op 1 januari 2008 deelnemen aan het Samenwerkingsorgaan;

  • d.

    Fonds: Regionaal investeringsfonds Holland Rijnland, zijnde het totaal aan financiële middelen dat door de Deelnemende gemeenten gestort zal worden en de daarbij te ontvangen rente die als financiële bijdrage kunnen worden ingezet voor de vijf in de Overeenkomst Regionale investeringsstrategie genoemde projecten, welke financiële middelen als positief saldo worden bijgeschreven op een afzonderlijk voor dit doel door het Samenwerkingsorgaan aangehouden – voor zover mogelijk – rentedragende bankrekening;

  • e.

    Overeenkomst Regionale investeringsstrategie: Overeenkomst van de Deelnemende gemeenten en het Samenwerkingsorgaan van 19 december 2007;

  • f.

    Medeoverheden: provincies of het Rijk, voor zover zij de kosten dragen van en verantwoordelijk zijn voor de uitvoering en afwikkeling van één van de vijf Regionale Projecten of een deel van een Regionaal Project;

  • g.

    Portefeuillehoudersoverleg: overleg volgens het instellingsbesluit portefeuillehouders- overleggen samenwerkingsorgaan Holland Rijnland;

  • h.

    Programma: programma Regionale investeringsstrategie, een apart hoofdstuk in de begrotingen en jaarrekeningen van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland in de periode 2008 tot en met 2027 met inbegrip van de door het Algemeen Bestuur vastgestelde concretiserende omschrijving van het desbetreffende Regionale Project;

  • i.

    Projectovereenkomst: overeenkomst tussen het Samenwerkingsorgaan en een Medeoverheid over de uitvoering van een Regionaal Project en de verstrekking van financiële bijdragen daarvoor uit het Fonds door het Samenwerkingsorgaan;

  • j.

    Regio: geografische werkgebied van het Samenwerkingsorgaan per 1 januari 2008;

  • k.

    Regionaal Project: samenhangende geheel van activiteiten, waarvoor een financiële bijdrage uit het Fonds kan worden verstrekt;

  • l.

    Regionaal groenprogramma: door het Algemeen Bestuur in het kader van de uitvoering van de Regionale Structuurvisie vast te stellen programma waarin projecten staan opgenomen die worden uitgevoerd met als doel de groenstructuur en de blauwe onderlegger van de regio te versterken;

  • m.

    Samenwerkingsorgaan: samenwerkingsorgaan Holland Rijnland.

Artikel 2 Doelstelling Fonds en activiteiten waarvoor financiële bijdragen kunnen worden verstrekt

  • 1. Het Fonds heeft tot doel het verstrekken van financiële bijdragen aan Medeoverheden, de Deelnemende gemeenten en de door hen met het oog op de uitvoering van een Regionaal Project opgerichte en door het Algemeen Bestuur aangewezen rechtspersonen in de uitvoeringskosten die verbonden zijn aan de uitvoering van vijf Regionale Projecten in het gebied van de Regio:

    • a.

      De Rijnlandroute (de wegverbinding tussen de A4 en A44 tot aan Katwijk/aansluiting N441);

    • b.

      Hoogwaardig openbaar vervoer-netwerk Zuid-Holland Noord (HOV-net (ZHN);

    • c.

      Programma Ontsluiting Greenport Duin- en Bollenstreek (POG);

    • d.

      De versterking van de Greenport Duin- en Bollenstreek;

    • e.

      De realisatie van het Regionale groenprogramma (inclusief projecten in het Groene Hart).

  • 2. De met deze Regionale Projecten verband houdende activiteiten waarvoor een financiële bijdrage kan worden verleend, worden geconcretiseerd in Programma’s overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 van deze Verordening.

Artikel 3 Reikwijdte van de Verordening

  • 1. Financiële bijdragen voor kosten in verband met Regionale Projecten als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a tot en met c kunnen uitsluitend worden verstrekt aan Medeoverheden.

  • 2. Financiële bijdragen voor kosten in verband met Regionale Projecten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder d en e, kunnen uitsluitend worden verstrekt aan Medeoverheden, Deelnemende gemeenten en de door hen met het oog op de uitvoering van een Regionaal Project opgerichte en door het Algemeen Bestuur aangewezen rechtspersonen.

  • 3. Besluiten ter uitvoering van deze Verordening worden genomen door het Dagelijks Bestuur tenzij in deze Verordening anders is bepaald.

Hoofdstuk 2 Regionaal investeringsfonds

Artikel 4 Instelling Fonds

  • 1. Met ingang van 1 januari 2008 is er een Fonds, aangeduid als “Regionaal investeringsfonds”.

  • 2. Het Fonds wordt gevormd door vaste jaarlijkse bijdragen van de Deelnemende gemeenten zoals beschreven in bijlage 1.

Artikel 5 Inkomsten van het Fonds

De inkomsten van het Fonds zijn:

  • a.

    de bijdragen zoals vermeld in de bijlage bij artikel 4, tweede lid, en

  • b.

    renteopbrengsten die aan het Fonds worden toegevoegd.

Artikel 6 Beheer en voeding van het Fonds

  • 1. Het Fonds wordt beheerd door het Dagelijks Bestuur.

  • 2. Voor de periode 2008 tot en met 2027 wordt een apart hoofdstuk ‘Regionale investeringsstrategie’ opgenomen in de begrotingen en jaarrekeningen van het Samenwerkingsorgaan.

  • 3. De Deelnemende gemeenten storten in de periode genoemd in het tweede lid hun jaarlijkse gemeentelijke bijdrage aan het Fonds zoals beschreven in bijlage 1 bij deze Verordening, voor 1 april van het betreffende jaar.

  • 4. Bij het geheel of gedeeltelijk verschuldigd blijven van tijdige betaling van de gemeentelijke bijdrage aan het Fonds, is over de periode van het verzuim wettelijke rente verschuldigd.

  • 5. De beheerskosten van het Fonds worden door Holland Rijnland in rekening gebracht bij het Fonds aan de hand van het ‘algemene stelsel voor doorbelasting beheerskosten fondsen Holland Rijnland’.

Artikel 7 Uitgaven van het Fonds

  • 1. Ten laste van het Fonds komen financiële bijdragen die worden verleend ten behoeve van de in artikel 2, eerste lid omschreven doelstelling van het Fonds in de periode 2008 tot en met 2027 tot een maximum van 142,5 miljoen euro ten behoeve van de uitvoeringskosten van de vijf Regionale Projecten genoemd in artikel2.

  • 2. De op grond van deze Verordening door het Fonds te verstrekken financiële bijdragenzijn verdeeld over de vijf Regionale Projecten.

  • 3. De financiële bijdrage van het Fonds aan een Regionaal Project als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, van deze Verordening beloopt maximaal een derde van de met een Regionaal Project gemoeide uitvoeringskosten tot een maximum van 37,5 miljoen euro.

  • 4. Ten behoeve van het Regionaal Project als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a wordt geen financiële bijdrage ten laste van het Fonds voldaan zolang niet is voldaan aan alle voorwaarden, vermeld in de motie zoals die door het Algemeen Bestuur is aangenomen op 28 maart 2007 en welk motie als bijlage 2 aan deze Beheersverordening is gehecht.

  • 5. Ten behoeve van het Regionaal Project als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d wordt 10 miljoen euro gereserveerd.

  • 6. Ten behoeve van het Regionaal Project als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e wordt 20 miljoen euro gereserveerd.

  • 7. Bij wijze van indexering kunnen de in dit artikel genoemde bedragen worden verhoogd met de opgebouwde rente van het Fonds.

Artikel 8 Programma Regionale investeringsstrategie

  • 1. Het Algemeen Bestuur stelt per Regionaal Project uiterlijk op 1 januari 2012 een Programma vast, waarin de in artikel 2 bedoelde activiteiten waarvoor de financiële bijdrage wordt verleend nader worden omschreven.

  • 2. In het Programma worden per Regionaal Project de volgende onderdelen beschreven:

    • a.

      Doelstellingen,

    • b.

      Context,

    • c.

      Inhoudelijke eisen aan het Regionaal Project, waaronder de concreet te verrichten activiteiten (en de voor de onderscheiden activiteiten beschikbare maximale bedragen),

    • d.

      Maatregelen,

    • f.

      Planning,

    • g.

      Wijze van financiering.

  • 3. Specifiek onderdeel van de in het tweede lid sub c van dit artikel beschreven inhoudelijke eisen aan het project zijn de eisen die worden gesteld aan inpassing van het Regionaal Project in het landschap. In ieder geval bij de infrastructuurprojecten zal het Dagelijks Bestuur in het Programma de inpassingseisen voor deze Regionale Projecten nader beschrijven.

  • 4. Het Dagelijks Bestuur gaat in geen geval over tot de voorbereiding van een Projectovereenkomst of de voorbereiding van verstrekking van enige financiële bijdrage ten laste van het Fonds, voordat een Programma voor het desbetreffende Regionaal Project is vastgesteld. Het Programma dient als uitgangspunt voor de inhoud van de Projectovereenkomst.

  • 5. Het Dagelijks Bestuur is bevoegd om binnen de ruimte die een Programma hem daartoe laat, nadere invulling te geven aan deelprojecten.

Hoofdstuk 3 Financiële bijdragen aan Regionale Projecten als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a tot en met c

Artikel 9 Inhoud en Voorbereiding van de Projectovereenkomst

  • 1. Ten behoeve van de uitvoering van een Regionaal Project als bedoeld in artikel 2, eerste lid, a tot en met c stellen het Dagelijks Bestuur en de betrokken Medeoverheid gezamenlijk een Projectovereenkomst op, met inachtneming van het bepaalde in de leden 2 tot en met 11.

  • 2. De Projectovereenkomst regelt de verstrekking van de financiële bijdrage ten laste van het Fonds, waaronder begrepen de wijze van berekening van de bijdrage, de maximaal te verstrekken bijdrage, de bevoorschotting, uitbetaling, verrekening en aan de verstrekking van financiële bijdragen voor de Medeoverheid verbonden verantwoordingsverplichtingen.

  • 3. De Projectovereenkomst legt de Medeoverheid de verplichting op tot uitvoering van het Regionaal Project en beschrijft zo nauwkeurig mogelijk de activiteiten die in dat verband moeten worden uitgevoerd door de Medeoverheid, de termijnen waarbinnen de activiteiten moeten zijn verricht en de gevolgen van overschrijding van die termijnen te allen tijde voor rekening van de betrokken Medeoverheid blijven en nader te bepalen uitvoerende partijen.

  • 4. De Projectovereenkomst bevat een bepaling over restitutie van de financiële bijdrage uit het Fonds in het geval het Regionaal Project, ondanks de in derde lid opgenomen verplichting, niet binnen de afgesproken termijn gerealiseerd wordt.

  • 5. De Projectovereenkomst regelt de voorwaarden voor en de wijze van wijziging van de financiële bijdrage in verband met de situatie als bedoeld in artikel 7, zevende lid, van deze Verordening.

  • 6. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid, stelt de Projectovereenkomst buiten twijfel dat het Samenwerkingsorgaan zich beperkt tot verstrekking van een vaste, in de Projectovereenkomst vastgestelde, financiële bijdrage, en dat alle risico’s en onvoorziene zaken die zich voor, tijdens en na de uitvoering van het Regionaal Project zouden kunnen voordoen (inclusief veranderingen in prijspeil voor zover niet bestreken door de in artikel 7, zesde lid van deze Verordening bedoelde voorziening) te allen tijde voor rekening van de betrokken Medeoverheid blijven.

  • 7. De Projectovereenkomst regelt dat kosten van activiteiten voor zover deze door de Medeoverheid kunnen worden teruggevorderd op grond van de Wet op het BTW- compensatiefonds of de Wet op de omzetbelasting 1968 worden betrokken bij de bepaling van de Uitvoeringskosten en derhalve niet in aanmerking komen voor een financiële bijdrage.

  • 8. De Projectovereenkomst is inhoudelijk en financieel in overeenstemming met het Programma(onderdeel) waarop de uitvoering van de overeenkomst betrekking heeft.

  • 9. Het Dagelijks Bestuur inventariseert de financiële consequenties die de verstrekking van de financiële bijdrage heeft voor het beheer van het Fonds gedurende de resterende looptijd.

  • 10. Het Dagelijks Bestuur vraagt advies aan de betrokken vakinhoudelijke Portefeuillehoudersoverleggen en het Portefeuillehoudersoverleg Bestuur en Middelen alvorens het Algemeen Bestuur van advies te dienen betreffende het aangaan van de Projectovereenkomst.

  • 11. Het Dagelijks Bestuur legt de ontwerp-Projectovereenkomst ter finale beoordeling vooraan het Algemeen Bestuur, tezamen met een overzicht van alle financiële consequenties die het aangaan van de Projectovereenkomst heeft voor het beheer van het Fonds gedurende de resterende looptijd en de adviezen van de Portefeuillehoudersoverleggen.

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen

Artikel 10 Niet voorziene gevallen

In gevallen waarin deze Verordening niet voorziet, beslist het Dagelijks Bestuur.

Artikel 11 Rekening en verantwoording van het Fonds

Het Dagelijks Bestuur legt jaarlijks aan het Algemeen Bestuur door middel van de jaarrekening verantwoording af over de rechtmatigheid en doelmatigheid van de inkomsten en uitgaven van het Fonds.

Artikel 12 Looptijd van het Fonds

  • 1. Het Samenwerkingsorgaan houdt het Fonds in beginsel aan voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2027.

  • 2. Mocht ná 31 december 2028 geen sprake zijn van een positief saldo van de bankrekening die ten behoeve van het Fonds is aangehouden en evenmin sprake zijn van nog verschuldigde financiële bijdragen van de Deelnemende gemeenten zoals bedoeld in de artikelen 4 en 6, dan zullen de afspraken over het Fonds eindigen en zal de voor dat Fonds aangehouden bankrekening onverwijld worden opgeheven.

  • 3. Mocht ná 31 december 2028 sprake zijn van een positief saldo van de bankrekening die ten behoeve van het Fonds is aangehouden of sprake zijn van nog verschuldigde financiële bijdragen van de Deelnemende gemeenten zoals bedoeld in de artikelen 4 en6, dan gaat het Algemeen Bestuur over tot incassering van de nog verschuldigde financiële bijdragen, welke eventuele incasseringen zijn voltooid door bijschrijven op de ten behoeve van het Fonds aangehouden bankrekening. In uitzonderlijke gevallen kan het Algemeen Bestuur besluiten om van incassering van nog verschuldigde financiële bijdragen af te zien. Ná voltooiing van de incassering op de voor het Fonds aangehouden bankrekening, zullen de afspraken over het Fonds eindigen waarbij de voor dat Fonds aangehouden bankrekening wordt opgeheven, met betaling van het alsdan positieve saldo van die bankrekening aan de Deelnemende gemeenten naar rato van de door hun gestorte financiële bijdrage zoals bedoeld in bijlage 1 bij artikel 4. Het Algemeen Bestuur stelt hiervoor zonodig de nodige regels.

Artikel 13 Tussentijds onderzoek naar inkomsten en te verwachten uitgaven van het Fonds

  • 1. Het Algemeen Bestuur beoordeelt periodiek de werking van de Verordening.

  • 2. Daartoe voert het Dagelijks Bestuur onderzoek uit betreffende de (financiële) gevolgen voor het Fonds van:

    • a.

      de mogelijk opgetreden vertraging in de vaststelling van één of meer Programma’s als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Verordening; het Algemeen Bestuur oordeelt op basis van onderzoek dat het Dagelijks Bestuur daartoe heeft uitgevoerd of er een reëel uitzicht bestaat op realisatie van een Programma voor 1 januari 2028;

    • b.

      de mogelijk opgetreden vertraging in de uitvoering van één of meer Regionale Projecten waarvoor Programma’s als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Verordening zijn vastgesteld, maar waarvoor nog geen Projectovereenkomst is aangegaan; in dat geval beoordeelt het Algemeen Bestuur op basis van het verrichtte onderzoek door het Dagelijks Bestuur tevens of er een reëel uitzicht bestaat op een Projectovereenkomst die voorziet in afronding van het Regionaal Project voor 1 januari 2023;

    • c.

      de mogelijk opgetreden vertraging of uitstel in de uitvoering van één of meer Regionale Projecten waarvoor reeds een Projectovereenkomst met een Medeoverheid is aangegaan;

    • d.

      de noodzaak van een wijziging van de door iedere gemeente jaarlijks te leveren financiële bijdrage aan het Fonds, overeenkomstig de systematiek van bijlage 1 bij artikel 4, in verband met wijzigingen van de voor de periode 2008-2020 geraamde kengetallen ten aanzien van nieuwbouwwoningen en bruto vloeroppervlak nieuwbouw kantoren.

Artikel 14 Restitutie bij niet doorgaan Programma of Regionaal Project

  • 1. Indien uit het onderzoek als bedoeld in artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a of b van deze Verordening blijkt dat (nog) geen reëel uitzicht bestaat op de vaststelling of realisatie van een Programma, respectievelijk afronding van een Regionaal Project voor 1 januari 2025, kan het Algemeen Bestuur besluiten tot restitutie van het daarmee corresponderende deel van het Fonds, inclusief de daarvoor beschikbare rentebaten, aan de Deelnemende gemeenten naar rato van de door hun gestorte financiële bijdragen zoals bedoeld in bijlage 1 bij artikel 4.

  • 2. Indien gedurende de looptijd van het Fonds, in de periode na het onderzoek als bedoeld in artikel 13, tweede lid, aanhef en onder b van de Verordening door het Algemeen Bestuur wordt vastgesteld dat het uitzicht op de vaststelling of realisatie van een Projectovereenkomst binnen de resterende looptijd van het Fonds is komen te vervallen, zal het Algemeen Bestuur besluiten tot restitutie van het daarmee corresponderende deel van het Fonds, inclusief de daarvoor beschikbare rentebaten, aan de Deelnemende gemeenten naar rato van de door hun gestorte financiële bijdragen zoals bedoeld in bijlage 1 bij artikel 4.

  • 3. Geen restitutie is mogelijk indien zich de situatie voordoet als bedoeld in artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c van deze Verordening, tenzij en voor zover de betrokken Medeoverheid overgaat tot terugbetaling aan het Samenwerkingsorgaan van het op grond van de Projectovereenkomst door het Samenwerkingsorgaan betaalde bedrag. De door het Samenwerkingsorgaan in verband met verkrijging van restitutie gemaakte kosten worden in mindering gebracht op het aan de gemeenten te restitueren bedrag.

Artikel 15 Wijziging gemeentelijke financiële bijdragen aan het Fonds

  • 1. Indien de uitkomst van het onderzoek als bedoeld in artikel 13, tweede lid, aanhef en onder d van deze Verordening daartoe ten aanzien van één of meer Deelnemende gemeenten aanleiding geeft, kan het Algemeen Bestuur ten aanzien van die Gemeente(n) besluiten tot verlaging of verhoging van de jaarlijkse bijdrage aan het Fonds als bedoeld in bijlage 1 bij artikel 4 van de Verordening.

  • 2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid zal ingaan per 1 januari 2014.

  • 3. Het Algemeen Bestuur kan alleen besluiten tot verlaging van de financiële bijdrage van een Deelnemende gemeente, indien de betreffende gemeente in 2012 aannemelijk kan maken dat ten minste dertig procent van de bouwopgave zoals genoemd in bijlage 1 bij artikel 4 van de Verordening niet wordt gerealiseerd door externe oorzaken.

  • 4. Het Algemeen Bestuur kan alleen besluiten tot verhoging van de bijdrage van een Deelnemende gemeente, indien in 2012 redelijkerwijs verwacht mag worden dat de betreffende gemeente minstens dertig procent meer zal realiseren van de bouwopgave zoals genoemd in bijlage 1 bij artikel 4 van de Verordening.

  • 5. Indien het Algemeen Bestuur vaststelt dat een verhoging of verlaging van de bijdragen van een of meerdere gemeenten aan de orde is zoals in het derde en vierde vijfde lid is bedoeld, kan het eerst na consultering van de gemeenteraden van de Deelnemende gemeenten besluiten tot verlaging of verhoging van de jaarlijkse bijdragen aan het Fonds.

  • 6. Het Algemeen Bestuur stelt de wijziging van een financiële bijdrage aan het Fonds zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel als volgt vast

    • a.

      bij meerderheidsbesluit van twee derde van het aantal stemmen van de Deelnemende gemeenten wanneer het een vertraging of uitstel van een Regionaal Project betreft;

    • of

    • b.

      bij unanimiteit wanneer het een wijziging betreft in een of meerdere van de samenstellende elementen van de verdeelsleutel zoals bedoeld in artikel 13, tweede lid onder d.

Artikel 16 Bekendmaking en inwerkingtreding

  • 1. Het Dagelijks Bestuur maakt de inhoud van de Verordening op de gebruikelijke wijze bekend.

  • 2. De Verordening treedt daags na publicatie in werking.

Artikel 17 Citeertitel

De Verordening kan worden aangehaald als “Beheersverordening Regionaal investeringsfonds”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland op 19 december 2007 en gewijzigd in de openbare vergadering van het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland op 17 februari 2010, 23 september 2013 respectievelijk 29 juni 2022.

De secretaris

L. Vokurka

De Voorzitter

H.J.J. Lenferink

Bijlage 2 (artikel 7 vierde lid Beheersverordening Regionaal investeringsfonds)

Motie Algemeen Bestuur 28 maart 2007

MOTlE

Het Algemeen Bestuur van samenwerkingsorgaan Holland Rijnland In vergadering bijeen, d.d.28 maart 2007 te Oegstgeest;

Overwegende dat Hofland Rijnland een Regionale investeringsstrategie heeft opgezet om de realisatie van de afspraken uit het Programma van Afspraken uit 2002 dichterbij te brengen;

Dat onderdeel van deze investeringsstrategie ls het vannen van een ronds dat gevoed wordt door bijdragen van de gemeenten;

Dat uit dat fonds een bijdrage wordt geleverd aan vijf grote regionale projecten

Dat één van deze projecten de Rijnlandroute betreft;

Dat de provincie een planstudie uitvoert waarbij de regio Holland Rijnland en de grondgebied gemeenten betrokken zijn;

Dat voor het project Rijnlandroute twee tracés in onderzoek zijn tussen de A4 en de A44, namelijk het Korte Vliettracé en het tracé over de reservering voor Rijksweg 11;

Dat in de planstudie een nul(plus)variant moet worden betrokken die eruit bestaat dat er geen weg wordt aangelegd of dat andere maatregelen worden getroffen (nulplusvariant);

Dat de discussie met andere partijen over deze varianten en de Inpassing ervan nog gevoerd moet worden;

Spreekt uit:

Dat Holland Rijnland er bij de provincie op toeziet dat beide varianten volwaardig In de planstudie betrokken worden;

Dat Holland Rijnland erop toeziet dat er een eerlijke en objectieve afweging tussen belde tracés plaatsvindt in relatie tot de zogenaamde nul(plus)variant;

Dat de uiteindelijke tracékeuze een functionele en hoogwaardige inpassing kent waarbij ruimtelijke inrichting, cultuurhistorische waarden, economie, natuur, recreatie en kosten en opbrengsten in samenhang zijn getoetst;

Dat Holland Rijnland streeft naar een zodanige Inpassing van de Rijnlandroute (ongeacht de definitieve tracékeuze) dat de wijk Noord-Holland onlosmakelijk deel blijft uitmaken van de kern Voorschoten en dat er geen barrière ontstaat die een ruimtelijke en sociale scheiding teweeg brengt, waarbij de mogelijkheid voor een tracé onder maaiveld in beginsel wordt voorgestaan;

Dat de bijdrage vanuit het regionale investeringsfonds alleen plaatsvindt wanneer aan deze voorwaarden is voldaan.

En gaat over tot de orde van de dag

BIJLAGE 1 (artikel 4 tweede lid Beheersverordening Regionaal investeringsfonds) Jaarlijkse bijdragen van de Deelnemende gemeenten aan het Fonds

Eenheidsprijs Eenheidsprijs Inwoneraantal 245 per jaar Nieuwbouwwoningen 2000 16,33

Kantoren (bvo) 50 133,33

3,33

Looptijd max 15 jaar

Inwoners Nieuwbouwwoningen Kantoren (bvo) Bijdrage Bijdrage

aantal bijdrage aantal bijdrage m² bijdrage totaal 2) per jaar 3)

Alkemade

14.501

3.551.563

991

1.981.411

0

0

5.532.974

368.865

Hillegom

20.451

5.008.827

722

1.443.073

0

0

6.451.900

430.127

Katwijk

60.748

14.878.307

5.293

10.586.756

20.000

1.000.000

26.465.062

1.764.337

Leiden

118.563

29.038.268

5.831

11.661.506

109.000

5.450.000

46.149.773

3.076.652

Leiderdorp

26.154

6.405.597

255

509.735

33.000

1.650.000

8.565.333

571.022

Lisse

21.909

5.365.919

389

777.585

0

0

6.143.504

409.567

Noordwijk

24.561

6.015.442

1.382

2.764.785

0

0

8.780.227

585.348

Noordwijkerhout

15.123

3.703.902

988

1.975.975

0

0

5.679.877

378.658

Oegstgeest

21.309

5.218.967

397

794.230

0

0

6.013.198

400.880

Teylingen

34.663

8.489.609

1.244

2.488.964

0

0

10.978.572

731.905

Voorschoten

22.712

5.562.588

1.262

2.523.715

10.000

500.000

8.586.303

572.420

Totaal 142.500.000 9.500.000

  • 1)

    In bovenstaande tabel wordt de bijdrage per gemeente op basis van eenheidsprijzen voor nieuwbouwwoningen en kantoren bepaald. Het resterende bedrag wordt verdeeld op basis van inwoneraantallen.

  • 2)

    In de voorlaatste kolom wordt de totale bijdrage berekend door de drie sleutels te wegen.

  • 3)

    In de laatste kolom wordt de bijdrage per jaar berekend door de totale bijdrage te delen door de maximale looptijd (15 jaar).

  • 4)

    Na een berekeningsfout is de bijdrage van Zoeterwoude naar beneden bijgesteld waardoor het totaal niet meer uitkomt op € 142,5 mln. In het voorstel voor het Algemeen Bestuur van 28 maart wordt uitgelegd hoe dit tot stand is gekomen.

(RIF versie AB 17-02-2010)

Vervolg bijlage 1 (artikel 4 tweede lid Beheersverordening RIF) Bepalen van de verdeelsleutel woningbouw (4 stappen)

Stap 1: De basis

Als basis hebben we de cijfers gebruikt die tot en met 5 september door de gemeenten zijn opgegeven. Zie onderstaande tabel. Dat zijn bruto woningbouwcijfers voor de periode 2005-2009 (opgave 5 september 2006) en voor de periode 2010-2019 (opgave 5 september). Voor de periode 2005-2009 is door de gemeenten aangegeven hoeveel ze jaarlijks produceren.

Voor de periode 2010-2019 is meestal geen uitsplitsing per jaar gemaakt.

Zoals afgesproken bij de bestuurlijke conferentie van 26 juni wordt in de verdeelsleutel voor de woningen die meegewogen worden, geen onderscheid gemaakt tussen sociale woningbouw en vrije sector.

 

Brutoproductie

Gemeente

2005-2009

2010-2019

 
 
 

Alkemade

609

1.100

Hillegom

961

379

Katwijk

1.925

8.585

Leiden

4.400

8.899

Leiderdorp

609

600

Lisse

482

420

Noordwijk

1.642

668

Noordwijkerhout

969

619

Oegstgeest

1.584

747

Teylingen

1.360

1.374

Voorschoten

1.439

546

Zoeterwoude

717

289

 
 
 

Holland Rijnland

16.697

24.226

Tabel 1: Bruto woningbouwproductie per gemeente, opgave 5 september 2006 (2005-2009 en 2010-2019)

Stap 2: De juiste periode

De opgegeven woningbouwcijfers hebben betrekking op de periode 2005-2019. Het investeringsfonds gaat over de periode 2008 tot en met 2019. Daarom gebruiken we de woningbouwcijfers in de jaren 2008 en 2009 en in de periode 2010-2019. De woningen worden dan niet met terugwerkende kracht belast. Wel realiseren we ons dat er in een aantal gevallen al afspraken met ontwikkelaars zijn gemaakt voor de woningbouwperiode 2008-2009.

De komende tijd wordt bekeken of er dergelijke gevallen zijn en hoe daar, ook in juridische zin in de relatie tussen gemeente en projectontwikkelaar, mee kan worden omgegaan.

In deze notitie wordt verder gerekend met de geplande nieuwbouw over 2008 en 2009 zoals in tabel 2 is aangegeven. Voor 2010-2019 wordt verder gerekend met de cijfers uit tabel 1.

Gemeente

2005t/m2007

2008en2009

 

(geplande) Nieuwbouw

Alkemade

184

425

Hillegom

427

534

Katwijk

1.094

831

Leiden

1.445

2.955

Leiderdorp

393

216

Lisse

309

173

Noordwijk

588

1.054

Noordwijkerhout

291

678

Oegstgeest

557

1.027

Teylingen

822

538

Voorschoten

443

996

Zoeterwoude

159

558

 
 
 

Totaal

6.712

9.985

Tabel 2: uitsplitsing woningbouwcijfers 2005 t/m 2007 en 2008/2009 per gemeente

Stap 3: Van geplande woningproductie naar te belasten woningproductie

In het programma van afspraken is in 2002 vastgelegd dat er tussen 2000 en 2020 33.000 nieuwbouwwoningen worden gerealiseerd. Met dit aantal kan worden voorzien in de behoefte van de eigen bevolking (migratiesaldo 0). Het gaat daarbij om een bruto toevoeging. In het licht van dit beleidsuitgangspunt heeft het Dagelijks Bestuur op 6 juli besloten om bij de verdeelsleutel uit te gaan van deze noodzakelijke nieuwbouwproductie.

Er is een verschil tussen de geplande nieuwbouw en de nieuwbouw noodzakelijk om het woningtekort op te vangen. Het verschil wordt voor een deel verklaard doordat gemeenten vaak meer plannen dan dat er uiteindelijk worden uitgevoerd. Dat doen ze omdat de ervaring leert dat niet alle woningbouwplannen worden uitgevoerd en dat een aantal plannen vertraging oploopt. De mate waarin gemeenten hiermee rekening houden, verschilt en is onbekend.

De verdeelsleutel die bepaalt hoeveel woningen per gemeente zullen worden belast, moet dus met een factor worden gecorrigeerd, namelijk met de verhouding tussen de noodzakelijke nieuwbouwproductie volgens het Programma van Afspraken en de geplande productie.

In tabel 3 is de factor voor de verdeelsleutel weergegeven.

Tussen 2000 en 2020 worden 33.000 woningen nieuwgebouwd. In de periode 2000-2004 zijn in totaal 5.743 nieuwbouwwoningen gerealiseerd (op basis van cijfers van het CBS1 ). We weten dus dat er voor 2005-2019 nog 27.257 woningen moeten worden bijgebouwd om de afspraak in het Programma van Afspraken te realiseren. Daarnaast ligt er een woningbouwconvenant met het Rijk om 14.620 woningen te realiseren in de periode 2005-2009.Zo kunnen we afleiden dat er in de periode 2010-2019 nog 12.637 woningen gebouwd moeten worden.

De aldus verkregen factor passen we toe op de cijfers per gemeente. Daarmee doen we weliswaar geen recht aan de onderlinge verschillen tussen de gemeenten, maar komen we wel tot een verdeelsleutel die is gebaseerd op de formele afspraak die de gemeenten met elkaar en met de provincie hebben gemaakt over de nieuwbouwopgave uit het Programma van Afspraken.

1 Sommige gemeenten hebben op het CBS-cijfer voor hun gemeente een kleine correctie aangebracht. We zijn echter uitgegaan van de officiële cijfers van het CBS.

 

Geplande

Nieuwbouw

Sloop

Nieuwbouwopgave Programma van Afspraken

Factor

2000-

2004

Nvt.

Nvt.

5.743 (CBS)

Nvt.

2005-

2007

6.712

1887

4.825

14.620(woningbouwconvenant)

Nvt.

2008-

2009

9.985

190

9795

0,98

2010-

2019

24.226

Onb.

12.637 (afgeleid)

0,52

TOTAAL

2005-

2019

40.923

-

27.257

Nvt.

TOTAAL

2000-

2019

 
 

33.000

 

Tabel 3: Berekeningsfactor van geplande nieuwbouwcijfers naar afgesproken nieuwbouwopgave

[v1]-dit is nieuwbouwproductie, netto toevoeging woningvoorraad=5.475

Het getal 14.620 uit het woningbouwconvenant is door het Rijk niet per jaar gespecificeerd. Om tot een verdeling te komen is dezelfde verhouding als bij de opgegeven geplande nieuwbouw aangehouden. Ruwweg komt dit neer op een verhouding 1/3 : 2/3.

De verkregen factor passen we toe op de verkregen nieuwbouwcijfers van de gemeenten over de jaren 2008 en 2009 en de periode 2010 t/m 2019. Hieruit volgt het aantal te belasten woningen die gebruikt worden voor de regionale verdeelsleutel. In tabel 3 zijn deze cijfers weergegeven.

Gemeente

2008/2009

2010 t/m 2019

 

Factor0,98

Factor0,52

 

Geplande nieuwbouw

Te belasten nieuwbouw

Geplande nieuwbouw

Te belasten nieuwbouw

Alkemade

425

417

1.100

574

Hillegom

534

523

379

198

Katwijk

831

814

8.585

4.478

Leiden

2.955

2.896

8.899

4.642

Leiderdorp

216

212

600

313

Lisse

173

170

420

219

Noordwijk

1.054

1.033

668

348

Noordwijkerhout

678

664

619

323

Oegstgeest

1.027

1.006

747

390

Teylingen

538

527

1.374

717

Voorschoten

996

976

546

285

Zoeterwoude

558

547

289

151

 
 
 
 
 

Totaal

9.985

9.785

24.226

12.637

Tabel 4: Omrekening van geplande nieuwbouwcijfers naar afgesproken nieuwbouwopgave

Stap 4: Aftrek van woningen die al belast worden

In de bestuurlijke conferentie van 26 juni is afgesproken dat woningen die voor de Rijn- Gouwelijn Oost (Zoeterwoude, Leiden, Oegstgeest) en het W4-project (Zoeterwoude, Leiden, Leiderdorp) al belast worden, niet meetellen in de verdeelsleutel. Het wordt immers heel lastig om voor deze woningen nogmaals een bijdrage door te betekenen. Deze woningen zijn afgetrokken van het te belasten woningbouwcontingent per gemeente. In tabel 4 zijn de aantallen voor W4 en RGL per desbetreffende gemeente opgenomen.

Gemeente

W4aantal

 

RGLaantal

 

Totaal

 

Leiden

 

960

 

750

 

1.710

Leiderdorp

 

270

 
 
 

270

Oegstgeest

 
 
 

1.000

 

1.000

Zoeterwoude

 
 
 

526

 

526

Totaal

 

1.230

 

2.276

 

3.506

Tabel 5: aantallen woningen die niet meegeteld worden bij de verdeelsleutel uitgesplitst pergemeente

De te belasten nieuwbouwwoningen, uit in deze notitie, zijn toegepast in het scenario wat als bijlage 2a bij de intentieovereenkomst voor de regionale investeringsstrategie was gevoegd.

Voetnoot: Verzoek van de gemeente Noordwijkerhout in verband met onzekerheid rond bouwprogramma Bavo-terrein is gehonoreerd.

In de brief van 31 augustus 2007 aan Noordwijkerhout (kenmerk 07/2094) is gemeld dat debetaling voor deze bouwopgave voor maximaal vijf jaar wordt opgeschort. Het gaat daarbij om een bedrag van maximaal € 30.000 per jaar. Mocht blijken dat reeds voor 2012 wel bebouwing van het Bavo-terrein kan plaatsvinden dan zal de gemeente vanaf het moment dat duidelijkheid is ontstaan de oorspronkelijk vastgestelde bijdrage alsmede het te compenseren deel, inclusief het renteverlies (op basis van de rente die gehanteerd wordt bij toevoeging aan het fonds), betalen. Indien in 2012 kan worden vastgesteld dat de woningen op een later moment in de fondsperiode kunnen worden ingevuld geldt dat vanaf 2012 de bijdrage inclusief de compensatie, inclusief rente, zal worden betaald.

Voor de situatie dat in 2012 moet worden vastgesteld dat in het geheel geen woningbouw op het betreffende terrein kan plaatsvinden wordt verwezen naar bovenstaande formulering.

ALGEMENE TOELICHTING

Deze toelichting is aangepast in overeenstemming met de wijzigingen in de verordening bij besluit van het AB op 29 juni 2022

Begin 2007 zijn de deelnemende gemeenten met elkaar de overeenkomst Regionale investeringsstrategie aangegaan. Hierin is vastgesteld dat de regionale ruimtelijke ambities, zoals die thans zijn opgenomen in het Programma van Afspraken van 25 november 2002 en die straks in de Regionale Structuurvisie van de regio Holland Rijnland hun ruimtelijke vertaling zullen vinden, alleen kunnen worden waargemaakt indien een vijftal grote regionale projecten op het gebied van ruimtelijk-economische ontwikkeling, infrastructuur en landschap worden gerealiseerd.

Het betreft de in artikel 2 genoemde vijf regionale projecten.

De regiogemeenten tonen hun bereidheid een regionale financiële bijdrage te verstrekken ter (gedeeltelijke) dekking van de kosten van een vijftal in deze overeenkomst gedefinieerde regionale projecten. Als instrument voor het kunnen verstrekken van een dergelijke regionale financiële bijdrage is gekozen voor het instellen van een speciaal fonds, onder de benaming “Regionaal investeringsfonds Holland Rijnland”. Het fonds wordt bij het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland ondergebracht en na oprichting ook door haar beheerd. Deze nieuwe situatie vraagt om een heldere besluitvormingsstructuur over de inzet van deze regionale middelen. De gemeenschappelijke regeling en de verordening bieden de basis en hoofdlijnen voor de structuur van dit wettelijk voorschrift. De systematiek waarlangs bedragen op de betrokken regionale beleidsvelden beschikbaar worden gesteld voor projecten die vallen binnen het programma Regionale investeringsstrategie is hiermee ook gewijzigd.

Bij het opstellen van de verordening is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de besluiten van de gemeenteraden en het Algemeen Bestuur van 28 maart 2007 tot het aangaan van de overeenkomst Regionale investeringsstrategie.

De gemeenschappelijke regeling Holland Rijnland is inmiddels gewijzigd teneinde het uit de overeenkomst voortvloeiende fonds in beheer te kunnen nemen. Het zwaartepunt van de uitvoering van deze verordening is gelegd bij het Dagelijks Bestuur. Het Dagelijks Bestuur beheert het Fonds. Voor de 3 regionale projecten a tot en met c van artikel 2 neemt het DB het voortouw bij de voorbereiding van Projectovereenkomsten met Medeoverheden, waarin concrete afspraken worden neergelegd over de uitvoering van Regionale Projecten, zoals in artikel 9 beschreven. Over het aangaan van de Projectovereenkomsten beslist uiteindelijk het Algemeen Bestuur, nadat het zich ervan heeft vergewist dat de inhoud van de ontwerp- Projectovereenkomsten in overeenstemming met deze verordening is. Het ligt ook in de rede dat het Dagelijks Bestuur de uitvoering van de Projectovereenkomsten monitort en daartoe ook de nodige afspraken opneemt in de Projectovereenkomsten. Voor de 2 regionale projecten d en e van artikel 2, is het DB bevoegd nadere invulling te geven aan (deel)projecten binnen de ruimte van het Programma dat het AB heeft vastgesteld, zoals beschreven in artikel 8 lid 5. Het Algemeen Bestuur stelt de programmabegrotingen en jaarrekeningen vast en wordt in verband daarmee minimaal jaarlijks geconsulteerd over het beleid en de budgetten van de verschillende projecten. De verordening dient tot realisatie van het afzonderlijke programma regionale investeringsstrategie Holland Rijnland en sluit aan bij het bepaalde in artikelen 4 en 5 van de gemeenschappelijke regeling Holland Rijnland.

De onderhavige verordening voorziet in de allereerste plaats in de instelling van een Regionaal investeringsfonds en regelt de voeding en het beheer van het Fonds. De Verordening biedt ook het algemene kader voor uitgaven ten laste van het Fonds, in de vorm van financiële bijdragen, te verstrekken aan Medeoverheden, de Deelnemende gemeenten en de door hen met het oog op de uitvoering van deze beheersverordening en door het AB aangewezen rechtspersonen. Bij het opstellen van de programma’s en – in het verlengde daarvan: de vormgeving van de met medeoverheden, de Deelnemende gemeenten en de bedoelde rechtspersonen te sluiten Projectovereenkomsten - kan vervolgens maatwerk worden geleverd en in dat verband kan – uiteindelijk - het Algemeen Bestuur het nut en de noodzaak van project(onderdelen) beoordelen en vaststellen.

Deze Verordening voorziet uitdrukkelijk (nog) niet in de verstrekking van financiële middelen (subsidies) aan andere privaatrechtelijke rechtspersonen dan de door de Deelnemende gemeenten opgerichte rechtspersonen, ten behoeve van door hen uit te voeren projecten. Indien een dergelijke subsidieregeling gewenst is, zal de onderhavige verordening daartoe moeten worden gewijzigd (of zal een aparte subsidieverordening moeten worden vastgesteld).

Enkele opmerkingen met betrekking tot de artikelen.

Artikel 1 Algemene bepalingen

Dit artikel geeft weer wat in de Verordening wordt bedoeld met een aantal terugkerende begrippen. De betekenis van deze begrippen voor de verordening wordt toegelicht bij de artikelen waar deze begrippen aan de orde komen.

Artikel 2 Doelstelling Fonds en activiteiten waarvoor financiële bijdragen kunnen worden verstrekt aan Medeoverheden, de deelnemende gemeenten en de door hen met het oog op de uitvoering van deze beheersverordening opgerichte en door het AB aangewezen rechtspersonen

In dit artikel is de doelstelling aangegeven. Van belang is dat de letterlijke tekst van de intentieovereenkomst Regionale investeringsstrategie Holland Rijnland van 19 december 2007 hier zoveel als mogelijk is opgenomen. Bij het regionale project onder d is ervoor gekozen gedetailleerder en met meer nadruk de Greenport Duin- en Bollenstreek over het voetlicht te brengen.

De vaststelling van de definitieve regionale projecten en de projectverantwoordelijken vindt plaats op grond van de bepalingen in de beleidsnotities van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland zoals bedoeld in artikel 8 van deze verordening.

De Verordening gaat uit van verstrekking van financiële middelen, exclusief aan Medeoverheden, de Deelnemende gemeenten en de door hen met het oog op de uitvoering van deze beheersverordening opgerichte en door het AB aangewezen rechtspersonen.

Bij het verstrekken van financiële middelen gaat het in alle gevallen om subsidies in de zin van artikel 4:21, eerste lid, Awb. De subsidietitel van de Awb is echter alleen van toepassing op de verstrekking van de financiële middelen uit het RIF aan de eerder bedoelde stichtingen. Dit volgt uit artikel 4:21, derde lid, van de Awb: De subsidietitel is niet van toepassing op de aanspraak op financiële middelen die worden verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld. Het van toepassing zijn van de subsidietitel van de Awb betekent dat voor deze stichtingen Awb-bepalingen van toepassing zijn met betrekking tot onderwerpen zoals subsidieverlening, subsidievaststelling, betaling, e.d. Het betekent niet dat andere partijen eveneens aanspraak kunnen maken op subsidiegelden. De verordening bevat een voldoende eenduidige regeling waarvoor en aan wie bijdragen worden toegekend en hoe deze dienen te worden ingezet (conform programma, met welke aanbestedingsverplichtingen, een en ander te regelen in een subsidieovereenkomst). Aan de bepalingen van de Awb kan op zichzelf geen recht op subsidie worden ontleend.

Deze keuze brengt met zich mee dat – te zijnertijd – een afzonderlijke grondslag in het leven moet worden geroepen voor de verstrekking van financiële middelen in het kader van de groenprojecten en de greenport-ontwikkeling. Daar zal geen sprake zijn van exclusieve verstrekking aan medeoverheden, zodat op die gevallen de subsidietitel wel van toepassing is.

Artikel 3 Reikwijdte van de verordening

De beheersverordening regelt de instelling en regeling van voeding en het beheer van het Fonds. Daarnaast heeft deze verordening betrekking op de verstrekking van financiële bijdragen door Holland Rijnland aan Medeoverheden voor de drie infrastructuur gerelateerde Regionale Projecten in artikel 2, tweede lid, onder a tot en met c en aan Medeoverheden, de Deelnemende gemeenten en de door hen met het oog op de uitvoering van deze beheersverordening opgerichte en door het AB aangewezen rechtspersonen ten behoeve van de twee in artikel 2, tweede lid onder d en e, genoemde projecten zal later, langs andere weg worden geregeld.

Artikel 3 stelt buiten twijfel dat financiële bijdragen op grond van de verordening voor de infraprojecten a, b en c uitsluitend aan Medeoverheden kunnen worden verstrekt. De subsidietitel van de Awb is – zie artikel 4:21, derde lid van de Awb – daardoor niet van toepassing op de verstrekking van deze financiële bijdragen.

Nu blijkt dat financiële bijdrageverstrekking ten behoeve van Greenportontwikkeling en Regionaal Groenprogramma uitsluitend aan medeoverheden, de deelnemende gemeenten en de door hen met het oog op de uitvoering van deze beheersverordening opgerichte en door het AB aangewezen rechtspersonen zal plaatsvinden, dient is artikel 3, tweede lid, van deze Verordening dienovereenkomstig te worden aangepast. Een afzonderlijke subsidieregeling voor Greenportontwikkeling of Groenprogramma is hierdoor niet nodig. Met het oog op verstrekking van financiële bijdragen ten behoeve van Groenprojecten, dienen afzonderlijke subsidieregelingen te worden opgesteld. Het derde lid stelt buiten twijfel dat – in afwachting van deze afzonderlijke subsidieregeling – de onderhavige verordening geen aanspraken vestigt op verstrekking van financiële middelen ten behoeve van de Regionale Projecten als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder d-e. Totdat er een gerichte subsidieregeling is, is verstrekking van financiële middelen in verband met deze Programma’s uitgesloten.

Artikel 4 Instelling fonds

De overeenkomst Regionale investeringsstrategie eindigt op 1 januari 2008. Het Fonds wordt per dezelfde datum ingesteld.

In de bijlage wordt uitgebreid ingegaan op de wijze waarop de vaste jaarlijkse gemeentelijke bijdragen zijn berekend. Ook de systematiek van de verdeelsleutels is hier integraal overgenomen uit de overeenkomst Regionale investeringsstrategie. Dit is gedaan als richtlijn.

Onverhoopt kan toch tussentijdse besluitvorming nodig zijn over wijziging van de bijdragen op grond van de artikelen 14 en 15 van deze verordening. En in geval van opheffing van het fonds is daaraan gekoppeld het naar rato van de inleg terugbetalen aan de gemeenten.

Artikel 5 Inkomsten van het Fonds

Door de inkomsten van het Fonds gescheiden van de overige financiële middelen van de gemeenschappelijke regeling samenwerkingsorgaan Holland Rijnland te beheren en op een afzonderlijke bankrekening te plaatsen, kunnen reële rentepercentages als inkomsten worden aangemerkt en loopt het Samenwerkingsorgaan niet het risico eventuele verschillen tussen de reële ontwikkeling van de rente en de wettelijke rente te moeten bijpassen, in geval van opheffing van het Fonds of in geval van tussentijdse restitutie.

Artikel 6 Beheer en voeding van het fonds

Deze bepaling is overgenomen uit de overeenkomst Regionale investeringsstrategie (art. 3.9.) De rente over het saldo wordt toegevoegd aan het fonds. Deze renteopbrengsten worden ingezet voor de voorfinanciering van financiële bijdrage aan de vijf regionale projecten.

Artikel 7 Uitgaven van het Fonds

Artikel 7 is een uitwerking van art. 3.4. van de overeenkomst Regionale investeringsstrategie. Hiermee zijn tevens de maximum totaalplafonds aan de verstrekking van financiële bijdragen per project in de periode 2008-2022 gegeven. De bijdragen kunnen verhoogd worden met de in het Fonds daarvoor beschikbare rente indien het Algemeen Bestuur daartoe besluit bij het programma (artikel 8) of bij het vaststellen van de ontwerp-Projectovereenkomst (artikel 9). Artikel 7, zesde lid, van de Verordening voorziet in de mogelijkheid tot afzonderlijke toekenning van rentebaten aan lopende projecten met het oog op aanpassing van toegekende bedragen als gevolg van veranderingen in het prijspeil. Naast deze voorziening in verband met veranderingen in prijspeil, zijn – zo volgt uit artikel 9, zesde lid, van de Verordening – (overige) wijzigingen in het prijspeil voor risico van de betrokken Medeoverheid.

Artikel 8 Programma Regionale investeringsstrategie

In dit artikel wordt uitwerking gegeven aan art. 2.3. van de overeenkomst Regionale investeringsstrategie. Door middel van het bepaalde in het tweede lid, sub c is vastgelegd dat het Algemeen Bestuur de kwalitatief hoogwaardige inpassingseisen van een project bepaalt. Deze vormen een onlosmakelijk onderdeel van de programma’s die voorafgaand worden vastgelegd. Op basis hiervan beoordeelt het Algemeen Bestuur of de gestelde inpassingseisen in voldoende mate terugkomen in de projectovereenkomsten. De motie over de Rijnlandroute door Voorschoten zoals die op 28 maart 2007 in de vergadering van het Algemeen Bestuur is aangenomen in leidend bij het formuleren van de inpassingseisen in het programma voor de Rijnlandroute. Artikel 8 bepaalt voorts dat uiterlijk 1 januari 2012 Programma’s moeten zijn opgesteld, waarin de activiteiten waarvoor uitkeringen uit het Fonds kunnen worden gedaan, moeten zijn geconcretiseerd. Artikel 8 omschrijft de minimumvereisten waaraan een dergelijk Programma moet voldoen. Voorts stelt artikel 8 buiten twijfel dat het aangaan van overeenkomsten of het verstrekken van financiële bijdragen ten laste van het Fonds niet mogelijk is, voordat een Programma is vastgesteld. Uitkeringen ten behoeve van de in artikel 2, tweede lid sub d en e bedoelde Regionale Projecten vallen onder lid 5 van dit artikel 8.

Artikel 9 Projectovereenkomst Regionale investeringsstrategie

Artikel 9 regelt de randvoorwaarden waaraan uitkeringen ten behoeve van de in artikel 2, tweede lid, sub a tot en met c bedoelde Regionale Projecten moeten voldoen. De bepaling maakt inzichtelijk welke elementen minimaal geregeld moeten worden in de (ontwerp-) Projectovereenkomst. Uitgangspunt is dat het Algemeen Bestuur uiteindelijk, na een bestuurlijke weging van nut en noodzaak van een project, het besluit neemt tot het aangaan van de Projectovereenkomst en dit besluit vervolgens ook – zonodig door middel van volmachtverlening – uitvoert. Gelet op de grote financiële belangen past het om het Portefeuillehoudersoverleg Bestuur en Middelen een zware adviesrol toe te bedelen in het kader van de voorbereiding van de Projectovereenkomsten. Het instellingsbesluit Portefeuillehoudersoverleggen zal daartoe worden aangepast. Vaststelling van de ontwerp- Projectovereenkomst kan alleen maar indien de financiële consequenties van de overeenkomst daarbij volledig in beeld zijn gebracht, inclusief eventuele gevolgen voor de renteopbouw van andere projecten. Het elfde lid van artikel 9 brengt tot uitdrukking dat het Algemeen Bestuur uiteindelijk - overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, eerste lid, van de Gemeenschappelijke Regeling Holland Rijnland, Eerste Wijziging 2006 - beslist omtrent het aangaan van de ontwerp-Projectovereenkomst met de medeoverheid.

Artikel 10 Regeling voor onvoorziene gevallen

Hierin wordt bepaald dat wanneer er iets voorvalt waarin in deze verordening niet is voorzien, het DB beslist.

Artikel 11 Rekening en verantwoording van het Fonds

Verstrekkingen uit het fonds staan los van de financiële middelen van het samenwerkingsorgaan. De regionale besluitvorming is echter geïntegreerd en de capaciteit voor het beheer van het fonds wordt in rekening gebracht bij het Fonds aan de hand van het algemene stelsel voor doorbelasting beheerskosten fondsen Holland Rijnland.

Ten aanzien van de verantwoording gaat het dagelijks bestuur uit van de in de Budgethouders regeling Holland Rijnland 2018 vastgestelde regels en aanwijzingsbesluiten.

Artikel 12 Looptijd van het Fonds

Met name de terugsluis van renteopbrengsten is een uitwerking van het gestelde bij de vaststelling van de overeenkomst Regionale investeringsstrategie.

De jaarlijkse gemeentelijke bijdragen aan het fonds eindigen per 2027. De “opheffing” vindt zo spoedig mogelijk na 2027 plaats, waarvoor artikel 12 eveneens een regeling biedt. Van een echte “liquidatie” is overigens geen sprake, nu het Fonds uitsluitend “intern” door het Samenwerkingsorgaan wordt beheerd en niet is ondergebracht in een afzonderlijke rechtspersoon. Indien de deelnemende gemeenten aan het einde van de looptijd van het Fonds nog financiële verplichtingen hebben, geldt als vanzelfsprekend uitgangspunt dat deze verplichtingen worden nagekomen. In uitzonderlijke gevallen waarin met opheffing van (de bankrekening van) het Fonds niet kan worden gewacht op invordering van uitstaande financiële verplichtingen, kan het Algemeen Bestuur besluiten dat van incassering wordt afgezien.

Artikel 13 Tussentijds onderzoek naar inkomsten en te verwachten uitgaven van het Fonds

Door in de periode 2008-2027 voor één evaluatiemoment te kiezen is uitwerking gegeven aan het vereiste van een voor de fondsbeheerder werkbare verordening die ook de inleggende gemeenten zekerheid biedt én aan de eis tot evaluatie van zowel de gerealiseerde nieuwbouwopgave als die van de voortgang van de regionale projecten. Artikel 13 brengt tot uitdrukking dat de financiële positie van het Fonds door drie soorten situaties kunnen worden beïnvloed:

  • (i)

    er is geen programma tot stand gekomen; bij de evaluatie moet er voor ieder van de vijf regionale projecten een programma gereed zijn. Met het oog op deze situatie geeft artikel 14, eerste lid, een voorziening.

  • (ii)

    er is wel een programma maar geen Projectovereenkomst; bij de evaluatie wordt beoordeeld of er voldoende zicht is op het vaststellen van een projectovereenkomst voordat de looptijd van het fonds voorbij is. (Artikel 14, tweede lid, regelt dat wanneer er in 2012 nog wel zicht is op een overeenkomst maar in latere jaren blijkt dat niet meer het geval te zijn, het Algemeen Bestuur op dat moment alsnog kan besluiten om tot restitutie over te gaan.)

  • (iii)

    Er is een projectovereenkomst, maar geen uitvoering tot stand gekomen. Het is niet waarschijnlijk dat dit zich in 2012 voor een van de projecten in het fonds heeft gemanifesteerd. De consequenties voor deze situatie zijn geregeld in artikel 14, derde lid.

Daarnaast voorziet artikel 13 in onderzoek naar de noodzaak van bijstelling van de hoogte van de gemeentelijke bijdrage. Waar het totaalbedrag van het Fonds € 142,5 miljoen blijft, kan aanleiding bestaan tot tussentijdse wijziging van de vastgestelde bijdragen van de individuele gemeenten aan dat totaalbedrag. De wijze waarop wordt besloten tot restitutie, respectievelijk bijstelling van de gemeentelijke bijdrage is geregeld in de artikelen 14 en 15 van de Verordening.

Artikel 14 Terugbetaling bij niet doorgaan Programma of Regionaal Project

Artikel 14 regelt de restitutiemogelijkheid voor twee situaties: ofwel er is op het in artikel 13 bedoelde evaluatiemoment nog geen redelijk uitzicht op totstandkoming van een programma of projectovereenkomst. In dat geval kan besloten worden tot restitutie aan de Deelnemende gemeenten. Indien het Algemeen Bestuur echter nog geen beslissing heeft genomen over het alsnog voorbereiden en realiseren van een Programma of een regionaal project, kan het beslissen om (nog) niet tot restitutie over te gaan. Een dergelijk besluit is naar onze mening appellabel en kan leiden tot bestuursrechtelijke procedures. Zo’n besluit dient te voldoen aan de vereisten die de Awb stelt aan de voorbereiding van een dergelijk besluit.

Het tweede lid, heeft betrekking op de situatie dat in de periode na het evaluatiemoment in 2012 tot aan het einde van de looptijd van het Fonds, door het Algemeen Bestuur wordt vastgesteld dat een Programmaonderdeel niet zal worden uitgevoerd omdat geen uitzicht (meer) bestaat op de sluiting of realisatie van een Projectovereenkomst. Indien dat door het Algemeen Bestuur wordt vastgesteld, voorziet artikel 14, tweede lid, in de gehoudenheid tot restitutie van het daarmee corresponderende deel van het Fonds aan de deelnemende gemeenten.

In de huidige opzet voorziet de verordening ook in restitutie van de rentebaten. Indien – door wijziging van deze verordening – ook verstrekking van financiële bijdragen aan privaatrechtelijke rechtspersonen mogelijk wordt, zal nader moeten worden bezien of de aldus geregelde rente-restitutie ongewijzigd in stand kan blijven, dan wel aanpassing behoeft.

Wat betreft de restitutie van de opgebouwde rente van een project dat niet doorgaat, wordt in artikel 14 lid 1 weergegeven dat het in principe gaat om de hiervoor beschikbare rente in het Fonds dat naar rato wordt terugbetaald. Conform de wijziging die hiertoe door het Dagelijks Bestuur is voorgesteld in de overeenkomst (zie de toelichting bij artikel 3 lid 10 van de overeenkomst in bijgevoegde brief, bijlage 6) moet dit als volgt worden geïnterpreteerd. Restitutie vindt plaats in principe inclusief de daarbij opgebouwde rente. Echter, de projecten zullen op verschillende momenten gedurende de looptijd van het Fonds tot realisatie overgaan. Dit betekent dat voor het ene project eerder tot uitkering uit het Fonds wordt overgegaan dan voor het andere project. Het gevolg daarvan is dat de algemene fondsmiddelen - waarmee ook de bijdragen worden opgebouwd voor de andere projecten - , voor de ‘versnelling’ van één van de projecten ingezet kunnen worden. Daarnaast houdt artikel 7 lid 6 de mogelijkheid open om de opgebouwde rente toe te voegen aan één of meerdere projecten. In beide gevallen is het gevolg dat de andere projecten een zogenaamde ‘rentebreuk’ krijgen. Dat betekent dat ze niet de volledige rente zullen opbouwen die nominaal verwacht mag worden bij lineaire renteopbouw. Om deze flexibiliteit in de aanwending van de fondsmiddelen mogelijk te maken, wordt er in artikel 14 lid 1 geen absolute verplichting over de rentebaten opgenomen maar wordt gesproken over de “daarvoor beschikbare rentebaten”. Volgens de systematiek van deze verordening kan een dergelijk besluit over de toewijzing van middelen per project, inclusief de inzet daarbij van rentebaten alleen worden genomen door het Algemeen Bestuur bij de vaststelling van het programma en/of de projectovereenkomst (artikelen 8 en 9).

Het derde lid, van artikel 14 stelt buiten twijfel dat restitutie niet aan de orde is als sprake is van een de situatie waarin een reeds gesloten projectovereenkomst niet wordt nagekomen door de betrokken Medeoverheid, ondanks de verplichtingen die in de overeenkomst daartoe zijn opgenomen (zie artikel 9, derde en vierde lid). Met de passage dat “restitutie alleen mogelijk zal zijn indien en voorzover de betrokken Medeoverheid overgaat tot terugbetaling” wordt beoogd zeker te stellen dat het in totaal aan de Deelnemende gemeenten te restitueren bedrag in zo’n geval nooit hoger kan zijn dan het van de Medeoverheid terugontvangen bedrag. In een dergelijk geval valt overigens niet uit te sluiten dat Deelnemende gemeenten van de Gemeenschappelijke regeling verwachten stappen te ondernemen tegen de betrokken Medeoverheid.

Artikel 15 Wijziging gemeentelijke bijdragen aan het fonds

In dit artikel is de besluitvorming over eventuele wijzigingen van het fonds geregeld. Belangrijk is te constateren dat zowel de aanleidingen als momenten voor wijziging van de gemeentelijke bijdragen aan het fonds beperkt zijn.

Met eventuele aanpassingen van de verordening op deze punten kan zeker niet licht worden omgesprongen. Bij de behandeling van de overeenkomst Regionale investeringsstrategie in de raden en het Algemeen Bestuur is tot uiting gekomen dat zeer gehecht wordt aan het voorafgaande aan besluitvorming consulteren van de gemeenteraden. Dit is in het vijfde lid uitdrukkelijk tot uitdrukking gebracht.

Artikel 17 Citeertitel

Om te benadrukken dat deze verordening, naast de verstrekking van Financiële bijdragen aan Medeoverheden in verband met een drietal infrastructurele projecten met name de instelling en het beheer van het fonds regelt, is ervoor gekozen het onderdeel ‘beheer’ ook in de citeertitel terug te laten komen.