Regeling vervallen per 31-12-2024

Subsidieregeling Beperking Bodemdaling (SRBB) Utrechtse Veenweiden

Geldend van 03-02-2023 t/m 26-09-2023 met terugwerkende kracht vanaf 01-09-2022

Intitulé

Subsidieregeling Beperking Bodemdaling (SRBB) Utrechtse Veenweiden

Gedeputeerde staten van Utrecht;

Gelet op:

  • artikel 1.4, eerste lid, van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 2022;

  • de Omgevingsvisie provincie Utrecht, vastgesteld op 10 maart 2021, nr. 8224DED en meer specifiek het thema Bodem- en waterprogramma, klimaatbestendig en waterrobuust en daaruit voorkomend het;

    • Uitvoeringsprogramma Bodemdaling 2020-2023 op 30 september 2020 door Provinciale Staten vastgesteld, met inbegrip van de meerjarenbegroting, ref.nr. PS2020RGW09;

  • de door het Rijk op 1 november 2020 aan de provincie verleende specifieke uitkering ‘Impulsgelden Veenweiden’;

  • de Regionale Veenweide Strategie Utrechtse veenweiden vastgesteld op 9 februari 2022, ref. nr. PS2022RGW01.

Overwegende:

  • dat het wenselijk is vanuit het provinciale beleid een financiële bijdrage te leveren aan activiteiten die er voor zorgdragen dat bodemdaling en de uitstoot van broeikasgassen uit veenbodems verminderen, waarbij de landbouwsector vitaal blijft, het water- en bodemsysteem gezond en robuust blijven, en klimaat en natuurdoelen behaald worden.

Besluiten de volgende subsidieregeling vast te stellen;

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    AsvpU: Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 2022;

  • b.

    RVS: Regionale Veenweide Strategie Utrechtse Veenweiden;

  • c.

    Veenweidengebieden: hieronder verstaan wij in deze verordening bodems die veen bevatten zoals indicatief omschreven in paragraaf 3.2 van de RVS. Zie ook de kaart in bijlage 1;

  • d.

    overzichtskaart veenweidengebieden provincie Utrecht:

  • Het gebied waarvoor de subsidieregeling wordt opengesteld staat groen gemarkeerd op de kaart in bijlage 1. Dit gebied omvat de veengronden die in RVS zijn beschreven als de veengronden waarop de RVS betrekking heeft (paragraaf 3.2 RVS);

  • e.

    agrariër: Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren en die zijn aan te merken als kleine, middelgrote of micro-ondernemingen als bedoeld in artikel 2 van bijlage 1 van de LVV;

  • a.

    samenwerkingsverband: Een groep van tenminste twee partijen, waarvan minimaal 1 agrariër, op basis van een samenwerkingsovereenkomst, waarbij één partij als (rechts)persoon wordt gemachtigd (penvoerder) namens alle aangesloten partijen een aanvraag in te dienen. Hieronder vallen ook o.a. agrarische natuurverenigingen, agrarische collectieven; agrarische coöperaties; gebiedscoöperaties;

  • f.

    bodemdaling: hiermee wordt bodemdaling en de daarmee verband houdende uitstoot van broeikasgassen uit veenbodems bedoelt;

  • g.

    niet-productieve investeringen: hieronder worden investeringen verstaan die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van het landbouwbouwbedrijf tot gevolg hebben;

  • h.

    projectsubsidie: een subsidie als bedoeld in artikel 3.1 lid 2 van de AsvpU;

  • i.

    drainageplan: een plan waarin wordt aangegeven hoe het waterinfiltratiesysteem wordt aangelegd inclusief een kaart met de locaties van de verschillende type systemen en een doorrekening van de verwachte vermindering van de CO2-emissie;

  • j.

    agrarisch gebruik: al dan niet bedrijfsmatig in gebruik voor landbouw, in de veenweiden gaat het om grasland;

  • k.

    waterinfiltratiesystemen: een stelsel van buizen waarmee slootwater in een perceel kan worden gebracht door een rechtstreekse verbinding met het slootpeil (passief) of door middel van een pomp (actief);

  • l.

    (erkend) deskundige: iemand die door beroep, studie of ervaring in het bijzonder bevoegd is tot het beoordelen van een zaak of het uitvoeren van een taak, vaak van specialistische aard;

  • m.

    greppelinfiltratie: vernatten van veen door slootwater via (bestaande) greppels aan te voeren;

  • n.

    niet productieve investering: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het (landbouw)bedrijf;

  • o.

    koepelorganisatie: een vereniging of stichting waarin een aantal belangenorganisaties vertegenwoordigd zijn. Een koepelorganisatie bundelt de belangen van haar leden.

Artikel 1.2 Subsidiabele activiteiten

Het doel van de onderliggende subsidieregeling is het verlenen van subsidies voor activiteiten die de bodemdaling remmen en de uitstoot van broeikasgassen uit veenbodems verminderen in de gebieden aangegeven op de kaart in bijlage 1.

De activiteiten zijn onderverdeeld in drie activiteitensoorten;

  • a.

    het ontwikkelen van kennis en innovaties; (Paragraaf 2 van deze regeling)

  • b.

    het stimuleren van bewustwording en draagvlak; (Paragraaf 3 van deze regeling)

  • c.

    het nemen van bewezen maatregelen. (Paragraaf 4 van deze regeling)

Artikel 1.3 Aanvraag

  • 1. aanvragen kunnen doorlopend worden ingediend met in achtneming van de looptijd van deze regeling;

  • 2. voor het doen van een aanvraag wordt verplicht gebruik gemaakt van een hiertoe vastgesteld digitaal aanvraagformulier op het web-portaal van de Provincie Utrecht;

  • 3. de activiteit is pas subsidiabel na indienen van de subsidie aanvraag;

  • 4. in aanvulling op art. 4.4 van de AsvpU, wordt bij de aanvraag een projectplan zoals bedoeld in art. 2.2 lid 2, art. 3.2 lid 3, of art. 4.2 lid 3 van deze regeling overlegd;

  • 5. met in achtneming van art 2.2 “verdeling op basis van volgorde van ontvangst” worden de subsidie aanvragen op volgorde van ontvangst en compleetheid behandeld.

Artikel 1.4 Niet subsidiabele kosten

De hiernavolgende kosten bij projectsubsidies behoren in ieder geval niet tot de subsidiabele kosten:

  • a.

    kosten welke gemaakt zijn vóór de indieningsdatum van de subsidie;

  • b.

    kosten die uit anderen regelingen reeds gefinancierd zijn;

  • c.

    verrekenbare of compensabele belastingen, heffingen of lasten;

  • d.

    legeskosten voor vergunningen.

Artikel 1.5 Subsidieplafond

Per activiteitsoort zoals genoemd in art. 1.2 onder a t/m c, wordt er een jaarlijks subsidieplafond bepaald.

De regeling loopt van 1 september 2022 tot en met 31 december 2023. Voor de jaren na 2023 zal met een wijzigingsbesluit de looptijd en het subsidieplafond steeds aan het eind van het voorgaande jaar worden herzien en waar nodig vastgesteld.

Artikel 1.6 Staatssteunkader

  • 1. Subsidie wordt verstrekt met inachtneming van de Landbouwvrijstellingsverordening (LVV): Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard, PBEU L193/1 van 1.7.2014.

  • 2. De subsidie wordt verstrekt conform de algemene en procedurele bepalingen van de Landbouwvrijstellingsverordening van Hoofdstuk I en II en de volgende artikelen uit Hoofdstuk III:

    • a.

      artikel 14 LVV ‘Steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in materiële activa of immateriële activa op landbouwbedrijven’ (Paragraaf 4 van deze regeling);

    • b.

      artikel 21 LVV ‘Steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting’ (Paragraaf 3 van deze regeling);

    • c.

      artikel 31 LVV ‘Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouw- en bosbouwsector (Paragraaf 2 van deze regeling);

Paragraaf 2 Innovatie en kennisontwikkeling

Artikel 2.1 Subsidiabele activiteiten

Met het oog op innovatie en kennisontwikkeling, kan subsidie worden verstrekt voor onderzoeksactiviteiten, of andere activiteiten gericht op het beperken van bodemdaling op gronden met agrarisch gebruik in de veenweidengebieden van de provincie Utrecht en het beperken van de nadelige effecten van bodemdaling of het realiseren van een duurzaam watersysteem.

Artikel 2.2. Criteria

  • 1. De activiteiten dragen bij aan het ontwikkelen van kennis en innovatie op één of meerdere van de volgende mogelijkheden.

    • a.

      het verhogen van de grondwaterstand in grasland t.b.v. het tegengaan van bodemdaling;

    • b.

      het aanpassen van de bodemsamenstelling t.b.v. het tegengaan van bodemdaling;

    • c.

      transitie naar landbouwkundig gebruik met hoge grondwaterstand;

    • d.

      water vasthouden in agrarische percelen als overgangszone rondom natuurgebieden op veenbodem;

    • e.

      onderzoek naar het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen voor de agrarische sector;

    • f.

      onderzoek naar ongewenste effecten van bodemdaling remmende maatregelen en hoe deze te voorkomen;

    • g.

      onderzoek naar het duurzaam in stand houden van waterinfiltratiesystemen.

  • 2. De mogelijke projecten zoals genoemd onder het eerste lid onder a t/m f, waar de subsidiabele activiteiten op gericht zijn, worden in een bij de aanvraag te overleggen projectplan uitgewerkt.

Artikel 2.3 Nadere vereisten

  • 1. het project moet van belang zijn voor alle ondernemingen die in de betrokken specifieke landbouw- of bosbouwsector of sub-sector actief zijn met vergelijkbare grondsamenstelling;

  • 2. vóór de begindatum van het project wordt door de aanvrager op een voor publiek toegankelijke plek en in ieder geval op de website van de aanvrager, de volgende informatie bekendgemaakt:

    • a)

      dat het project wordt uitgevoerd;

    • b)

      de doelstellingen van het project;

    • c)

      de vermoedelijke datum van de publicatie van de resultaten die van het project worden verwacht;

    • d)

      de plaats waar de resultaten van het project openbaar worden gemaakt;

    • e)

      de vermelding dat de resultaten van het project gratis beschikbaar zijn voor alle ondernemingen die in de betrokken specifieke landbouw- of bosbouwsector of -subsector actief zijn;

    • f)

      dat de provincie Utrecht financieel bijdraagt aan het project.

  • 3. de resultaten van het project worden op een speciaal hiervoor ontworpen webpagina beschikbaar gesteld vanaf de einddatum van het project, of vanaf de datum waarop informatie over die resultaten wordt gegeven aan leden van specifieke organisaties, afhankelijk van wat als eerste plaatsvindt. De resultaten blijven op deze webpagina beschikbaar gedurende ten minste vijf jaar vanaf de einddatum van het gesubsidieerde project;

  • 4. de activiteit moet binnen een termijn van 5 jaar zijn gerealiseerd.

Artikel 2.4 Doelgroepen

Subsidie kan alleen worden verstrekt aan:

  • a.

    koepelorganisaties of samenwerkingsverbanden (vertegenwoordigd door 1 penvoerder);

  • b.

    terreinbeherende organisaties (TBO’s);

  • c.

    onderzoeksinstellingen op het gebied van bodemdaling;

  • d.

    gemeenten en waterschappen.

Artikel 2.5 Subsidiabele kosten

De subsidiabele kosten met inachtneming van artikel 31 LVV zijn:

  • a.

    personeelskosten voor onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;

  • b.

    kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang deze worden gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;

  • c.

    extra algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties, communicatie/kennisdeling en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien, die direct toerekenbaar zijn aan de subsidiabele activiteit, in redelijke verhouding staan tot het te bereiken resultaat en niet behoren tot de reguliere kosten van de aanvragende partijen.

  • d.

    Noodzakelijke herstelkosten na afronding van het project welke direct toerekenbaar zijn.

Artikel 2.6 Vorm van de subsidie

De subsidie wordt als projectsubsidie verleend in de vorm van een geldverstrekking.

Artikel 2.7 Subsidieplafonds

Het subsidieplafond bedraagt:

  • a.

    € 75.000 voor het jaar 2022;

  • b.

    € 175.000 voor het jaar 2023;

Artikel 2.8 Hoogte van de subsidie

Het te verstrekken subsidiebedrag bedraagt ten minste € 10.000 en maximaal € 150.000,-. Het subsidiepercentage bedraagt maximaal 100 %.

Artikel 2.9 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 4.6 van de AsvpU wordt subsidie geweigerd als:

  • 1.

    de aanvrager onvoldoende aannemelijk gemaakt heeft dat het project bijdraagt aan het vergroten van kennis rondom bodemdaling;

  • 2.

    er sprake is van het herhalen van reeds gedaan onderzoek;

  • 3.

    er onvoldoende is aangetoond dat er sprake is van technische en/of economische haalbaarheid van het onderzoek;

  • 4.

    De subsidiabele kosten op grond van de aanvraag minder dan € 10.000,- bedragen.

Paragraaf 3 Bewustwording en draagvlak

Artikel 3.1 Subsidiabele activiteiten

Met het oog op kennisoverdracht, voorlichting en daarmee het ontwikkelen van bewustwording en van draagvlak voor de aanpak van het beperken van bodemdaling in veenweidegebieden, kan subsidie worden verstrekt voor de volgende activiteiten:

  • a.

    het ontwikkelen van onderwijscurriculum met als doelstelling basiskennis meegeven aan toekomstige agrariërs of omscholing i.v.m. bedrijf in veenweidegebied. Het onderliggende doel moet zijn de transitie op gang brengen vanuit de basis;

  • b.

    het vergaren en delen van kennis en zorgdragen voor beklijven van kennis over bodemdaling, de maatregelen daartegen en het creëren van draagvlak voor de aanpak, met als doelgroep diegenen die de maatregelen moeten nemen, dan wel die daar direct ondersteuning aan geven;

  • c.

    het bevorderen van de deskundigheid bij de eindgebruikers over het gebruik van het aangelegde systeem, na aanleg van het waterinfiltratiesysteem

  • d.

    het ontwikkelen van algemeen communicatiemateriaal; zoals brochures, filmpjes, etc. met als doel het informeren van algemeen publiek over aanpak bodemdaling.

De bovenstaande activiteiten kunnen worden vormgegeven door middel van de organisatie van beroepsopleiding, acties voor de verwerving van vaardigheden, waaronder opleidingscursussen, workshops en coaching, demonstratieactiviteiten en voorlichtingsacties.

Artikel 3.2 Criteria

  • 1. de aanvraag dient betrekking te hebben op een of meer van de activiteiten zoals genoemd in artikel 3.1 onder a t/m c;

  • 2. de activiteit of activiteiten zoals genoemd in het voorgaande lid, moet leiden tot een les- of trainingspakket, opgesteld door of onder begeleiding tot stand gekomen van een (erkend) deskundige op het betreffende gebied;

  • 3. de activiteiten op waarvoor grond van de voorgaande leden subsidie wordt aangevraagd, worden in een bij de aanvraag te overleggen projectplan uitgewerkt.

Artikel 3.3 Nadere vereisten

  • 1. de activiteit moet binnen een termijn van 5 jaar zijn gerealiseerd;

  • 2. de activiteit mag niet zijn gestart voordat de aanvraag voor een bijdrage is ingediend.

Artikel 3.4 Doelgroepen

Subsidie kan worden verstrekt aan:

  • a.

    gemeenten;

  • b.

    waterschappen;

  • c.

    koepelorganisaties of samenwerkingsverbanden (vertegenwoordigd door 1 penvoerder);;

  • d.

    onderwijsinstellingen waar tenminste agrarisch onderwijs wordt gegeven;

  • e.

    kenniskringen of studiekringen die tot doel hebben kennis en draagvlak over bodemdaling te vergroten.

Artikel 3.5 subsidiabele kosten

De subsidiabele kosten met inachtneming van artikel 21 LVV zijn:

  • a)

    de kosten van de organisatie van beroepsopleiding, acties voor de verwerving van vaardigheden, waaronder opleidingscursussen, workshops en coaching, demonstratieactiviteiten en voorlichtingsacties;

  • b)

    als het gaat om demonstratieprojecten in verband met investeringen:

    • i.

      de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij grond alleen in aanmerking komt voor zover de kosten daarvan niet hoger zijn dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken concrete actie;

    • ii.

      de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • iii.

      algemene kosten in verband met de onder (i) en (ii) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van het bepaalde onder i) en ii) worden gedaan;

    • iv.

      de aankoop of ontwikkeling van computersoftware.

Artikel 3.6 Vorm van de subsidie

De subsidie wordt als projectsubsidie verleend in de vorm van een geldverstrekking

Artikel 3.7 Subsidieplafonds

Het subsidieplafond bedraagt:

  • 1.

    € 100.000,= voor het jaar 2022;

  • 2.

    € 100.000,= voor het jaar 2023.

Voor de jaren na 2023 zal met een wijzigingsbesluit het subsidieplafond steeds aan het eind van het voorgaande jaar worden vastgesteld.

Artikel 3.8 Hoogte van de subsidies

Het subsidiepercentage is 100%. Voor de in artikel 3.5 onder (b) bedoelde demonstratieprojecten en rekening houdend met artikel 3.1 is het maximale subsidie bedrag € 70.000,- per drie belastingjaren, dit bedrag mag verspreid worden over een periode van maximaal 5 jaar.

Paragraaf 4 Uitrol van bewezen maatregelen.

Artikel 4.1 Subsidiabele activiteiten

Met het oog op het beperken van bodemdaling in veenweidengebieden door middel van het verhogen van de grondwaterstand in de zomer door de aanleg van waterinfiltratiesystemen, al of niet gepaard gaande met peilverhoging van het oppervlaktewater, kan subsidie worden verstrekt voor een of meer van de volgende activiteiten:

  • a.

    het maken van het projectplan voor de waterinfiltratiesystemen;

  • b.

    het maken van het drainageplan voor de waterinfiltratiesystemen inclusief eventueel benodigde onderzoeken. In het plan moeten ook de effecten op de vermindering van de broeikasgasuitstoot doorgerekend worden volgens de methode Somers.

  • c.

    het aanleggen van waterinfiltratiesystemen (WIS), dan wel het upgraden van een passieve WIS naar een actieve WIS;

  • d.

    het aanleggen van een toereikend monitoringssysteem om zicht te houden in de werking en effect van de waterinfiltratiesystemen;

  • e.

    het plegen van groot onderhoud aan de waterinfiltratiesystemen

Artikel 4.2 Criteria

  • 1. De aanvraag dient betrekking te hebben op één of meerdere activiteiten zoals genoemd in artikel 4.1

  • 2. De activiteiten benoemd onder b., c. en d. moeten verplicht als een compleet samenhangend pakket aangevraagd worden.

  • 3. De activiteiten waarvoor op grond van de voorgaande leden subsidie wordt aangevraagd, worden in een bij de aanvraag te overleggen projectplan uitgewerkt.

  • 4. Bij het opstellen van het projectplan moeten waterschap, gemeente en Provincie Utrecht betrokken zijn.

  • 5. Minimaal 60% van de daarvoor geschikte percelen met agrarisch gebruik binnen een waterhuishoudkundige eenheid moeten voorzien worden van waterinfiltratiesystemen.

  • 6. Het maken van het drainageplan, de aanleg van de waterinfiltratiesystemen en het groot onderhoud mag alleen gebeuren door daartoe gecertificeerde organisaties of bedrijven.

  • 7. Een projectplan omvat minstens:

    • a.

      een omschrijving van de activiteiten in fases en tijd;

    • b.

      een omschrijving van de begeleiding bij de uitvoering;

    • c.

      een omschrijving van de organisatie van financiële stromen;

    • d.

      de randvoorwaarden, afhankelijkheden, risico’s en beheersmaatregelen van het project;

    • e.

      het gewenste resultaat (aantal hectares en deelnemers en type systeem);

    • f.

      een paragraaf over de deskundigheidsbevordering en de wijze waarop dit wordt vormgegeven;

    • g.

      een beschrijving van kansen die er zijn voor maatregelen t.b.v. andere opgaven, buiten bodemdaling.

  • 8. Het drainageplan moet effectief en kostenefficiënt zijn opgezet.

Artikel 4.3 Nadere vereisten

  • 1. De activiteit moet binnen een termijn van 5 jaar zijn gerealiseerd;

  • 2. De activiteit is pas subsidiabel na indienen van de subsidie aanvraag.

Artikel 4.4 Doelgroepen

Subsidie wordt verstrekt aan:

  • a.

    koepelorganisaties of samenwerkingsverbanden (vertegenwoordigd door 1 penvoerder);;

  • b.

    gemeenten en waterschappen.

Artikel 4.5 Subsidiabele kosten

  • 1. Subsidiabel zijn uitgaven voor niet productieve investeringen in materiële of immateriële activa in verband met verwezenlijking van agromilieuklimaatdoelstellingen, zoals genoemd in artikel 14 lid 6, onder (e) van de LVV .

  • 2. [vervallen]

Artikel 4.6 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op art. 1.4. gelden voor deze paragraaf de onderstaande kosten als niet subsidiabel:

  • 1.

    De kosten voor energie, dagelijks beheer en onderhoud inclusief storingen zijn niet subsidiabel.

  • 2.

    De kosten die voortvloeien uit verhoging van het oppervlakte waterpeil

  • 3.

    De kosten voor certificering zijn niet subsidiabel

  • 4.

    De kosten voor het nemen van bodemdaling remmende maatregelen op natuurgronden, recreatieterreinen of tuinen bij woningen.

Artikel 4.7 Vorm van de subsidie

De subsidie wordt als projectsubsidie verleend in de vorm van een geldverstrekking

Artikel 4.8 Hoogte van de subsidie

Op grond van de LVV is het subsidiepercentage 100% van de projectkosten met een maximum van €500.000,- per onderneming.

Artikel 4.9 Subsidieplafonds

Het subsidieplafond bedraagt:

  • a.

    € 5.324.000 voor het jaar 2022;

  • b.

    € 5 miljoen voor het jaar 2023.

Artikel 4.10 Weigeringsgronden

  • a. In aanvulling op artikel 4.6 van de AsvpU wordt een subsidieaanvraag op grond van deze paragraaf geweigerd als: de aanvrager onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het project bijdraagt aan het verminderen van de bodemdaling;

  • b. onvoldoende is aangetoond dat er sprake is van technische haalbaarheid van het projectplan.

Paragraaf 5 Slotbepalingen

Artikel 5.1 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin het wordt geplaatst 01 september 2022, en vervalt met ingang van 31 december 2024.

Artikel 5.3 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: “ Subsidieregeling Beperking Bodemdaling (SRBB) Utrechtse Veenweiden” van de provincie Utrecht.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Utrecht van 28 juni 2022.

Voorzitter,

mr. J.H. Oosters

Secretaris,

mr. drs. A.G. Knol-van Leeuwen

Bijlage 1 Overzichtskaart Veenweide gebieden Provincie Utrecht

afbeelding binnen de regeling

Toelichting

Algemeen

Aanleiding

Het Utrechtse veenweidengebied bestaat uit een dik veenpakket oplopend tot een dikte van 10 meter. Door de ontwatering, onder andere voor de landbouw, oxideert het veen en daalt de bodem. Oxidatie leidt bovendien tot emissie van broeikasgassen. In 2019 is het Klimaatakkoord opgesteld. Daarin staat dat de broeikasgasuitstoot uit de in agrarisch gebruik zijnde gronden in de veenweiden moet worden verminderd. In 2021 heeft Provinciale Staten (PS) de Omgevingsvisie vastgesteld, waarin staat dat de bodemdaling in 2030 moet zijn gehalveerd. Als uitwerking van het Klimaatakkoord en de Omgevingsvisie is 9 februari 2022 de Regionale Veenweidenstrategie Utrechtse Veenweiden (RVS) door PS vastgesteld. Hierin is aangegeven hoe de broeikasgasuitstoot en bodemdaling in het Utrechtse veenweidengebied moet worden verminderd gekoppeld aan de ambitie voor een robuuste en gezond watersysteem en een duurzame en vitale landbouw. Waar mogelijk wordt deze aanpak gekoppeld aan andere complexe opgaven zoals omgaan met klimaatadaptatie en de energietransitie van fossiel naar duurzaam, maar er zijn ook raakvlakken met andere opgaven als waterkwaliteit, natuur, biodiversiteit en stikstof. De Uitvoeringsagenda RVS 2023-2024 en een subsidieregeling bodemdaling ondersteunen de uitvoering van de RVS.

De veenweidengebieden liggen vrijwel geheel in het westelijk deel van de provincie. In het noordoostelijke deel (Eemland) en zuidwestelijke deel (Vijfheerenlanden) van de provincie liggen ook nog enkele veenpolders met bodemdaling. Zie overzichtskaart op pag. 8.

De Subsidieregeling Beperking Bodemdaling (SRBB) is bedoeld voor de veenweidengebieden met een agrarisch gebruik.

Algemene Subsidieregeling provincie Utrecht ( AsvpU )

De SRBB valt onder de Algemene Subsidieregeling provincie Utrecht (AsvpU) van 2022. Hierin staan de algemene beleidsregels voor het verlenen van subsidies. Deze regels in de AsvpU zijn opgesteld met als doel geen onnodige administratieve verplichtingen voor de subsidieontvanger en de provincie Utrecht op te werpen en de regelgeving overzichtelijk te presenteren. De AsvpU is het uitgangspunt voor de onderhavige subsidieregeling. Een van de uitgangspunten is om de subsidiecriteria zo uniform- en overzichtelijk mogelijk op te stellen. Daarom zijn in deze subsidieverordening per thema en maatregel de volgende onderdelen opgenomen:

  • welke activiteiten subsidiabel zijn;

  • welke criteria daarvoor van toepassing zijn;

  • wanneer subsidie geweigerd kan worden;

  • wat het maximale subsidiebedrag is of het maximale percentage en welke kosten voor financiering

  • in aanmerking kunnen komen;

  • welke partijen kunnen aanvragen;

  • welke Europese regelgeving van toepassing is.

De algemene spelregels over de wijze van verantwoorden, de vastgestelde beslistermijnen en de algemene subsidieverplichtingen zijn te vinden in de AsvpU. Subsidies die worden verstrekt in het kader van het beperken van bodemdaling moeten daarom ook passen binnen de regels van de AsvpU.

Aanvraagprocedure

Voordat een aanvraag wordt ingediend, wordt geadviseerd in gesprek te gaan met de betreffende projectleider van het programma bodemdaling binnen de Provincie Utrecht. Hiermee kunnen vragen en onduidelijkheden worden voorkomen hetgeen de kans op een gehonoreerde aanvraag vergroot. Na een beleidsmatige prétoets van een beleidsadviseur binnen de provincie Utrecht wordt de aanvraag formeel ingediend bij het subsidieloket van de provincie Utrecht. Dit gebeurt d.m.v. het invullen van een digitaal formulier op de site van de provincie.

Mocht een aanvraag compleet zijn of niet voldoen aan de subsidievereisten conform artikel 4.4 van de AsvpU, dan wordt de aanvrager een hersteltermijn geboden om aanvullende informatie aan te leveren. Een aanvraag die na hersteltermijn niet voldoet, wordt niet in behandeling genomen.

Om te voorkomen dat er onduidelijkheden en/of ontstaan over de BTW afdracht kan aan de aanvrager gevraagd worden een “Verklaring van hoedanigheid” van de belastingdienst te overleggen. Hiervoor kan contact opgenomen worden met de belastinginspecteur.

Aanvrager

Per thema worden doelgroepen benoemd die aanvraag kunnen indienen (art. 2.4, 3.4 en 4.4). Voor de activiteiten genoemd in paragraaf 2 en 3 kan een aanvraag worden ingediend door een samenwerkingsverband. Hierbij dient één van deelnemers, de penvoerder, de aanvraag in namens het samenwerkingsverband. Voorwaarde is dat de penvoerder een rechtspersoon is en wordt gemachtigd namens alle aangesloten partijen een aanvraag in te dienen.

Weigeringsgronden

In de AsvpU worden redenen aangegeven waarom een subsidie wordt geweigerd. Het is belangrijk hiervan kennis te nemen, zie artikel 4.6 van de AsvpU . Kort samengevat is het belangrijk dat in het projectplan wordt onderbouwd hoe wordt aangesloten op art. 2.1, 3.1 en/of 4.1. Dat het project technisch en financieel uitvoerbaar is, er geen sprake is van staatssteun en dat de opbrengst van het project niet opweegt tegen de ongewenste neveneffecten. Voor het aantonen van de haalbaarheid is het nodig dat een realistische planning en begroting en een goede financiële dekking in het projectplan zijn opgenomen.

Uitgangspunt bij kennis en innovatie is dat er geen subsidie wordt toegekend voor onderzoek waar reeds subsidie voor ontvangen is.

Artikelsgewijze toelichting

Hierna volgt een toelichting op de artikelen waar een toelichting bijdraagt aan de leesbaarheid van de regeling.

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1.3 Aanvraag

Op grond van artikel 4.4 van de AsvpU worden bij een subsidieaanvraag in ieder geval de volgende gegevens en stukken meegestuurd:

  • a.

    een beschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • b.

    de doelen die worden nagestreefd en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;

  • c.

    een overzicht van de kosten en inkomsten die nodig zijn om de beschreven activiteiten uit te voeren;

  • d.

    een sluitende begroting;

  • e.

    de verwachte uitgaves per boekjaar, op basis waarvan voorschotten worden afgegeven.

  • f.

    een dekkingsplan van de kosten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteit, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

  • g.

    de actuele stand van het (eigen) vermogen;

  • h.

    stukken ten bewijze van toegezegde bijdragen door derden;

  • i.

    stukken waaruit blijkt dat de ondertekenaar van de aanvraag bevoegd is om de aanvraag in te dienen.

Specifieke voorwaarden voor het projectplan zijn nader uitgewerkt in artikel 2.2, artikel 3.2 en artikel 4.2.

Een aanvraag voor een projectsubsidie boven de € 125.000 bevat tevens een beschrijving van de aansturing van de projectorganisatie.

Het is wenselijk dat de aanvragen voor indiening worden afgestemd met de projectleider van programma bodemdaling van de Provincie Utrecht met als doel een soepele afhandeling van de aanvraag. Bij indiening moet er rekening gehouden worden met een doorlooptijd van 13 weken.

Artikel 1.4 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op de AsvpU zijn in dit artikel kosten benoemd die wel betrekking hebben op de aanvraag maar niet subsidiabel zijn. Dit geldt voor alle subsidie aanvragen op basis van de SRBB. In de paragrafen 2, 3 en 4 zijn per subsidiespoor de subsidiabele en zo nodig niet-subsidiabele kosten specifieker uitgewerkt.

Onder niet subsidiabele kosten wordt verstaan de kosten die niet direct toerekenbaar zijn aan de subsidiabele activiteiten. Hieronder vallen de reguliere kosten van een organisatie die normaal gesproken voor meerdere jaren in de begroting worden opgenomen. Denk hierbij aan kosten voor huisvesting, de vaste personeelsformatie, afschrijvingskosten en kosten voor goederen en diensten die op (semi-)permanente basis worden afgenomen, bijvoorbeeld op basis van langlopende contracten.

Kosten voor inzet van eigen personeel zijn slechts beperkt subsidiabel bij projectsubsidies. Het dient te gaan om uren die aantoonbaar direct toerekenbaar zijn aan de subsidiabele activiteit. Ter onderbouwing dient er in ieder geval sprake te zijn van een adequate urenregistratie en dient toegelicht te worden op welke wijze de betreffende ureninzet direct heeft bijgedragen aan de subsidiabele activiteit.

Voor de berekening van de subsidiabele loonkosten wordt gebruik gemaakt van de tabel ‘vast tarief per uur-systematiek’ zoals vastgesteld in artikel 2.2 van Beleidsregel subsidiabele kosten bij projectsubsidies van de Provincie Utrecht. Dit betekent dat er alleen een beoordeling plaatsvindt om de correcte functiegroep te selecteren en dat daar vervolgens een vast uurtarief aan wordt gekoppeld.

In de subsidieaanvraag moet duidelijk zijn aangegeven of subsidie inclusief BTW of exclusief BTW wordt aangevraagd. Afhankelijk van het feit of een aanvrager BTW-plichtig is kan een subsidie kan zowel inclusief als exclusief BTW worden aangevraagd. Er zijn verschillende opties mogelijk:

  • Aanvrager is niet BTW-plichtig: Aanvrager kan geen BTW terugvragen en vraagt dus subsidie aan incl. BTW (indien dit in de subsidieregeling mogelijk is). Je hebt dan als aanvrager een btw-verklaring nodig. Alle facturen zijn incl. BTW.

  • Aanvrager is wel BTW-plichtig en heeft btw-nummer: Alle facturen zijn incl. BTW en aanvrager kan BTW terugvorderen/compenseren bij de belastingdienst. Aanvrager vraagt dan subsidie aan excl. BTW. Over de verkregen subsidie hoeft geen BTW te worden afgedragen.

  • Aanvrager is een samenwerkingsverband van deelnemers en eventueel ander partijen die BTW plichtig zijn: De facturen zijn inclusief BTW en gericht aan de deelnemers, deze kunnen de BTW verrekenen. De subsidie is BTW vrij. De aanvrager betaalt de subsidie uit aan de deelnemer exclusief BTW.

Voor een uitgebreidere toelichting op subsidiabele en niet-subsidiabele kosten verwijzen wij u naar de toelichting op artikel 4.8 van de AsvpU en de “Beleidsregel subsidiabele kosten bij projectsubsidies”.

Artikel 1.5 Subsidieplafond

Het vaststellen van een subsidieplafond is een manier om te voorkomen dat meer subsidie wordt verleend dan er beschikbaar is. In principe wordt niet meer verleend dan wat per activiteitensoort is opgenomen. Door het in deze verordening op te nemen is er een wettelijke grondslag om aanvragen af te wijzen in het geval van overschrijding op de afgesproken budgetten per activiteit.

1.6 Staatssteunkader

Controle op overheidssteun – waaronder steun door decentrale overheden – aan ondernemingen is één van de belangrijkste onderdelen van het mededingingsbeleid binnen de Europese Gemeenschap. Eén van de doelen van de Europese wet- en regelgeving is het scheppen van gelijke concurrentievoorwaarden voor alle ondernemingen op de gemeenschappelijke markt. De maatregelen van de overheid die concurrentievervalsend uitpakken door onterecht voordelen te scheppen voor ondernemingen of economische activiteiten, zijn daarom niet toegestaan. Er zijn echter vrijstellingen voor specifieke activiteiten van bepaalde doelgroepen.

In deze regeling wordt gebruikt gemaakt van de mogelijkheden van de Landbouw vrijstelling verordening (LVV) met name de artikelen 14, 21 en 31 van de LVV.

Paragraaf 2 Innovatie en Kennisontwikkeling

Er is meer kennis nodig over de effecten van bodemdaling remmende maatregelen op broeikasgasemissie en neveneffecten van maatregelen op het watersysteem (watervraag, waterberging, en waterkwaliteit) Door het veranderen van de waterhuishouding met WIS moet er ook gekeken worden wat dit betekend voor het gehele watersysteem. Dit geldt ook voor aspecten zoals het bodemleven, bodemkwaliteit en biodiversiteit, maar ook over zaken als haalbaarheid, kosteneffectiviteit en de economische inpassing in de agrarische bedrijfsvoering. Hierbij moet worden bedacht dat, in de tijd gezien, kennisontwikkeling en innovatie meestal geen lineaire processen zijn. In alle kennis- en innovatie activiteiten is er een sterke relatie met de landbouw in het veenweidengebied.

De provincie Utrecht wil samen met partners (blijven) meewerken en bijdragen aan:

  • 1.

    Landelijke kennisprogramma’s en kennisnetwerken.

  • 2.

    Onderzoeksprojecten en praktijkgerichte pilots.

  • 3.

    Stimuleren van kennis delen.

  • 4.

    Monitoring.

Dit is nader uitgewerkt in de artikelen van paragraaf 2

Artikel 2.2 Criteria

Voor innovatie en kennisontwikkeling hebben wij vijf sporen benoemd: Water, Bodem, Landgebruik, Integrale bedrijfsvoering en (on)gewenste neveneffecten. In het onderstaande overzicht wordt, niet limitatief, een aantal thema’s benoemd binnen deze sporen.

Spoor 1: Water

  • Waterinfiltratie systeem

  • Greppelinfiltratie

  • Waterinfiltratie (hoog aangelegd)

  • Watergebruik/kwaliteit/buffering

  • Regionale watervraag

Spoor 2: Bodem

  • Klei in veen

  • Verbrakking

  • Verzuring

  • Bodemleven/ voedselweb

  • Bemesting (Olivijn/ fracties)

Spoor 3: Landgebruik

  • Beweiding

  • Natte teelten

  • Maisteelt op veen

  • Agrarisch Natuurbeheer

  • Klimaatbuffers veenweidenatuur

Spoor 4: Integrale bedrijfsvoering

  • Nieuw biodivers veenweidebedrijf

  • Markt en ketenvorming

  • Boeren op hoog water

  • Farm Management Tools/ Kringloopwijzer

  • Carbon Credits

Spoor 5: Ongewenste neveneffecten

  • Uitspoeling nutriënten

  • Wateroverlast

  • Watertekort

Bij ontvangst van de subsidieaanvraag voor activiteiten als vermeld in artikel 2.1 wordt de aanvraag aanvullend op de vereisten van artikel 4.4 van de AsvpU (zie toelichting 1.4) getoetst op de volgende de aspecten:

  • In het projectplan moet duidelijk worden omschreven voor welke activiteit(en) als genoemd in als artikel 2.1 en welk onderwerp als genoemd in artikel 2.2 de subsidie wordt aangevraagd.

  • In de project omschrijving moet ook duidelijk aandacht zijn voor de mogelijke negatieve effecten van het onderzoek en de maatregelen ter voorkoming van de schadelijke effecten.

  • Naast kennisvergaring is kennis delen en kennis verspreiden van groot belang om de doelen van de RVS te halen. Dit vraagt specifieke aandacht. Een duidelijke aanpak voor communicatie en kennisdeling is een verplicht onderdeel van het project. Van belang hierbij is dat wordt aangegeven wie de doelgroep is en welke (vernieuwende) middelen worden ingezet.

Artikel 2.3 Nadere vereisten

Het is bij kennisontwikkeling en innovatie van groot belang dat de doelgroep op de hoogte is van het onderzoek en/of de activiteiten en kennis kan nemen van de resultaten. Daarom worden daaromtrent nadere eisen aan de subsidie gesteld. Zowel de uitvoering van het onderzoek of de activiteiten moeten via internet kenbaar worden gemaakt. Zoals aangegeven moet dit in ieder geval op de website van de aanvrager worden gedeeld. Dit voorkomt op landelijk niveau dat onderzoek dubbel wordt uitgevoerd. Daarnaast biedt het andere geïnteresseerden de kans om aan te haken bij het onderzoek. Het onderzoek en/of de activiteiten inclusief conclusies en aanbevelingen moet binnen 5 jaar zijn afgerond. Na afronding van het project moeten de resultaten minimaal 5 jaar beschikbaar en vindbaar blijven voor agrarische ondernemers. De genoemde speciaal hiervoor ontworpen webpagina mag onderdeel uitmaken van de website van de aanvrager of een andere website waar men onderzoeksresultaten kan delen en die openbaar toegankelijk is. Hiermee wordt brede kennis verspreiding mogelijk gemaakt.

Artikel 2.5 Subsidiabele kosten

De kosten worden op basis van art. 31 van de LVV gesubsidieerd. De genoemde kosten in dit artikel zijn op basis van de eisen uit art. 31.

Voor de uurtarieven verwijzen we naar de tabel ‘vast tarief per uur-systematiek’ zoals vastgesteld in artikel 2.2 van “Beleidsregel subsidiabele kosten bij projectsubsidies van de Provincie Utrecht”.

Als kosten voor apparatuur en uitrusting wordt verstaan de kosten voor bepaalde investeringen die aantoonbaar noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van het onderzoek/pilot. Het betreft investering die gericht zijn op bodemdalings- en klimaatonderzoek of transitie van de landbouw; zoals bouw- of aanlegkosten, inrichtingskosten, machines of apparatuur. Subsidie wordt niet verleend voor noodzakelijk apparatuur wat standaard aanwezig is voor de bedrijfsvoering. Afschrijvingskosten voor gebruik van eerder aangeschafte apparatuur en uitrusting voor reeds afgeronde onderzoeksprojecten kunnen worden meegenomen.

Onder extra algemene kosten en andere operationele uitgaven worden kosten verstaan die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het onderzoek of activiteiten. Hieronder vallen personeelskosten voor coördinatie, regionale en landelijke afstemming, communicatie en kennisdeling en kennisverspreiding, Als operationele kosten kunnen o.a. worden aangemerkt de kosten voor begeleiding van en toezicht op de uitvoering, de administratie en verantwoording van het project (inclusief kosten accountantsverklaring) gedurende het project tot de subsidiabele kosten tot een maximum van 16% van de projectsom, conform de “Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht” inzake de subsidiabele kosten bij projectsubsidies”.

Bij onderzoek op locatie betreft dit bijvoorbeeld de kosten voor gebruik van de grond (inkomstenderving) van de grondeigenaar of het plaatsen van bebording.

Na afloop van een onderzoek/pilot kan herstel in oorspronkelijke staat een voorwaarde zijn. In het projectplan moet duidelijk worden vermeld of dit aan de orde is; welke activiteiten hiervoor nodig zijn en wat de kosten zijn. Het betreft bijvoorbeeld veldjes met afwijkende teelt, aanpassing ter verhoging van de grondwaterstand of bebording.

Artikel 2.6 Vorm van de subsidie

Vanaf € 25.000 wordt het geldbedrag als voorschot uitbetaald. Voor een subsidie vanaf € 25.000 wordt in de beschikking op basis van het projectplan en in overleg met de aanvrager een kasritme opgenomen gebaseerd op mijlpalen; jaarschijven of een andere logische indeling. Na inhoudelijke en financiële verantwoording na afronding van het project wordt voorlopige toekenning omgezet in een definitieve subsidie. Indien er sprake is van onderbenutting of oneigenlijk gebruik wordt het te veel uitbetaalde bedrag teruggevorderd.

Bij een subsidie vanaf € 125.000 is het overleggen van een accountantsverklaring bij de financiële verantwoording verplicht. Gemeenten en waterschappen kunnen gebruik te maken van SiSa verantwoordingswijze (Single information Single audit). Op grond van de Financiële-verhoudingswet gelden voor andere overheden specifieke financiële verantwoordingsregels. De SiSa-verantwoordingswijze sluit aan bij het reguliere jaarrekeningproces van de andere overheden. Voor de financiële verantwoording van specifieke uitkeringen is een bijlage bij de jaarrekening en de controleverklaring bij de jaarrekening voldoende.

Artikel 2.7 Subsidieplafonds

Voor de jaren na 2023 wordt er nog een subsidieplafond bepaald afhankelijk van de beschikbare middelen in die jaren voor het onderwerp. Dit zal jaarlijks in het laatste kwartaal van het voorgaande jaar worden vastgesteld door GS.

Artikel 2.8 Hoogte van de subsidies

De subsidie bedraagt maximaal 100 % met een maximum € 150.000. De niet subsidiabele kosten kunnen worden gedekt door een financiële bijdrage van de aanvrager, derden, fondsen of in kind vanuit andere onderzoeksprojecten of een combinatie hiervan.

  • Bij subsidieverlening kunnen subsidie gebonden verplichtingen worden opgelegd, te denken valt aan Het actief delen van de opgedane kennis met de stakeholders, bijv. via het organiseren van één of enkele (studie)bijeenkomsten en/of in de vorm van een publicatie. De publicatie wordt minimaal in pdf vorm gedeeld met de provincie Utrecht met de mogelijkheid deze vrij te delen met belanghebbende;

  • Het tussentijds kunnen opvragen van de door de Provincie Utrecht;

  • Het gedurende de uitvoering van het project tussentijds op een inzichtelijke manier rapporteren waaruit bijvoorbeeld blijkt hoeveel bedrijven zijn bereikt, welke activiteiten zijn uitgevoerd, en wat de gemeten of berekende effecten zijn van deze activiteiten in brede zin;

  • De inhoudelijke eindrapportage bevat een advies voor de verdere implementatie van de resultaten van het project bij de doelgroep

  • Over communicatie uitingen die betrekking hebben op het project. Het opnemen van het logo van de Provincie Utrecht in alle communicatie uitingen over het project waar subsidie voor is ontvangen is verplicht, zowel digitaal als analoog. Bij projecten of pilots met een fysieke locatie is het verplicht om een bord te plaatsen met uitleg over het onderzoek.

Deze afspraken worden vastgelegd in de toekenningsbeschikking.

Paragraaf 3 Bewustwording en draagvlak

De provincie wil bijdragen aan bewustwording voor de problematiek van bodemdaling en broeikasgasuitstoot in veengebieden en aan het verkrijgen van draagvlak voor het nemen van maatregelen. Via bestaande kennisdragers als onderwijs en (agrarische) studiegroepen kan opgedane kennis en ervaringen worden doorgegeven aan huidige en nieuwe boeren en hun omgeving.

Artikel 3.1 Subsidiabele activiteiten

Actueel lesprogramma

De activiteiten zijn gericht op het verspreiden van opgedane kennis en ervaring vanuit onderzoeksprogramma’s, pilots of praktijkervaring. Er wordt ingezet op een lesprogramma voor het agrarisch onderwijs op (V)MBO en HBO-niveau. Met als doel jonge boeren op te leiden volgens de nieuwste inzichten en technieken op gebied van bodemdaling en CO2-emissie. Maar ook hoe natuur- en waterbeheer passen binnen het agrarisch bedrijf en de meerwaarde van hiervan voor de omgeving. Hierbij kan worden gedacht aan natuurinclusief boeren op veen, boeren op hoogwater, sturen op minder uitstoot van broeikasgas door voer- en mestmanagement, kringlooplandbouw in veenweiden en andere verdienmodellen.

Draagvlak

Voor de huidige boeren richt zich dat op een programma/cursus voor bijscholing, deskundigheidsbevordering in succesvol toepassen van nieuwe technieken als WIS en een veranderde voer- en managementaanpak. Daarnaast richt artikel 3.1 lid b zich vooral op het creëren van draagvlak voor maatregelen voor vermindering bodemdaling en broeikasgasuitstoot. Activiteiten kunnen zijn o.a. studiegroepen, masterclass, excursies en pilots in het gebied. Kosten de hieruit voorvloeien zijn bijvoorbeeld de kosten voor begeleiding, aanleg- of inrichtingskosten van de praktijkgerichte pilots, kosten van meetapparatuur, app’s, of andere materialen die de laagdrempelige uitwisseling van kennis ondersteunen.

Deskundigheidsbevordering bij aanleg waterinfiltratiesystemen

Omdat een goed werkend systeem afhankelijk is van de gebruiker, vormt deskundigheid bevordering een verplicht onderdeel van het project voor de uitrol van bodemdaling remmende (art 3.1 lid c). Door de aanvragende partij, zoals een gebiedscoöperatie of een agrarisch collectief, wordt een plan ontwikkeld voor de deelnemende agrarische ondernemers om te leren sturen met grondwater. Gezamenlijk leren omgaan met het systeem, het dagelijks onderhoud en het oplossen van storingen. Naast de kosten voor de begeleiding door de aanvrager (zie doelgroep, art. 4.4) is er voor dit leerproces in de eerste jaren per deelnemer een bedrag van € 1.000 per jaar beschikbaar met een staffel van € 250 per 5 putten met een maximum van 3 jaar.

Aantal pompputten

Euro per jaar

0-5

250

6-10

500

11-15

750

16-20

1000

Ook praktijkgerichte pilots en demonstratieprojecten gericht op draagvlak zoals meting draagkracht, monitoring, ontwikkeling, biodiversiteit ect. kunnen ook onderdeel uitmaken van projecten voor de uitrol van bodemdaling remmende maatregelen als vermeld artikel 4.1.

Artikel 3.2 Criteria

Bij ontvangst van de subsidieaanvraag voor activiteiten als vermeld in artikel 3.1 wordt de aanvraag aanvullend op de vereisten van artikel 4.4 van de AsvpU (zie toelichting 1.4) getoetst op de volgende de aspecten:

  • In het projectplan moet duidelijk worden omschreven voor welke activiteit(en) als genoemd in als artikel 3.1 de subsidie wordt aangevraagd.

  • Het projectplan omvat een duidelijke aanpak voor kennisdeling en kennisverspreiding, omschrijving van de doelgroep en hoe deze bereikt gaat worden. Bij aanvragen voor activiteiten op grond van artikel 3.1 lid b vormt de wijze waarop invulling gegeven wordt aan het actueel houden van de kennis op de langere termijn een belangrijk onderdeel.

Artikel 3.5 Subsidiabele kosten

Onder vermelding van art. 21 van de LVV;

De in art. 3.5 onder (d), bedoelde kosten komen slechts in aanmerking voor zover en zolang zij voor het demonstratieproject worden gemaakt. Alleen de afschrijvingskosten die met de looptijd van het demonstratieproject overeenstemmen, als berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, worden als in aanmerking komende kosten beschouwd.

De in artikel 3.5 onder (a) en (c), bedoelde wordt niet toegekend in de vorm van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden.

De in art. 3.5 onder 3, (a) en (c), bedoelde (subsidie) wordt betaald aan de aanbieder van de acties inzake kennisoverdracht en voorlichting.

De organisaties die acties inzake kennisoverdracht en voorlichting aanbieden, beschikken over hiertoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel. De activiteiten mogen worden verricht door producentengroeperingen of andere organisaties, ongeacht hoe groot die zijn.

Als de activiteiten door producentengroeperingen en -organisaties worden verricht, mag lidmaatschap van die groeperingen of organisaties geen voorwaarde zijn om toegang tot die activiteiten te krijgen. Eventuele bijdragen van niet-leden in de administratieve kosten van de betrokken producentengroepering of -organisatie zijn beperkt tot de kosten van de activiteiten.

Artikel 3.7 Subsidieplafond

Voor de jaren na 2023 wordt er nog een subsidieplafond bepaald afhankelijk van de beschikbare middelen in die jaren voor het onderwerp.

Artikel 3.8 Hoogte van de subsidies

Op grond van toepassing zijnde de vrijstellingsregeling bedraagt de subsidie 100%. De niet subsidiabele kosten kunnen worden gedekt door een financiële bijdrage van de aanvrager, derden, fondsen of in kind vanuit andere onderzoeksprojecten of een combinatie hiervan.

Bij subsidieverlening kunnen subsidie gebonden verplichtingen worden opgelegd, te denken valt aan publicatieverplichtingen, actief openbaar delen van kennis. Deze afspraken worden vastgelegd in de toekenningsbeschikking.

Paragraaf 4 Uitrol van bewezen maatregelen.

De provincie stelt geld beschikbaar voor planvorming en uitrol van waterinfiltratiesystemen. Samen met gebieden kunnen zo stappen worden gezet in het tegengaan van bodemdaling en vermindering van uitstoot van broeikasgassen. Op grond van landelijk onderzoek naar de uitstoot van broeikasgassen zijn waterinfiltratiesystemen en verhoging van het slootwaterpeil bewezen maatregelen. Andere maatregelen zoals greppelinfiltratie of natte teelten zijn nog experimenteel. Zie paragraaf zie art. 2.1 en 2.2 voor experimenten, onderzoek en pilots.

Artikel 4.1 Subsidiabele activiteiten

De aanleg van een werkend waterinfiltratiesysteem (WIS) is gericht op vermindering van bodemdaling en emissie van CO2-eq op polder- of gebiedsniveau. Dit door middel van het aanleggen van waterinfiltratie-systemen (WIS), met als doel de zomergrondwaterstand te verhogen.

Het proces hiertoe is in vier activiteiten te verdelen die separaat subsidiabel zijn.

  • De eerste activiteit betreft het opstellen van een projectplan voor de aanleg van WIS. Hiertoe worden (keukentafel)gesprekken gevoerd met grondeigenaren of -grondgebruikers leidt dit, bij voldoende belangstelling tot een concreet projectplan inclusief drainageplan voor de aanleg en een doorrekening van de effecten. Zonder planvorming zijn de kosten voor aanleg nauwelijks in te schatten.

  • De aanleg voor de aanleg van WIS is de tweede activiteit die subsidiabel is. Hieronder valt ook de benodigde begeleiding, administratieve ondersteuning en bevordering van deskundig gebruik door de gebruikers.

  • De derde activiteit betreft monitoring van de werking van de WIS.

  • De vierde activiteit betreft “apk” en groot onderhoud van de WIS. Hier is nog weinig ervaring mee en is ook nog niet opgenomen in de KIWA-richtlijn

De keuze voor de aanleg een actief of passief systeem ligt bij de grondeigenaar/gebruiker, maar behoeft instemming van het waterschap. De WIS moet volgens de KIWA richtlijnen worden aangelegd:

https://www.kennisprogrammabodemdaling.nl/home/wp-content/uploads/2021/04/KIWA-richtlijn-aanleg-waterinfiltratiesystemen-vastgesteld-1.pdf. Afwijking van KIWA richtlijn is mogelijk, mits goed onderbouw.

Artikel 4.2 Criteria

Bij ontvangst van de subsidieaanvraag voor activiteiten als vermeld in artikel 4.1 wordt de aanvraag aanvullend op de vereisten van artikel 4.4 van de AsvpU (zie toelichting 1.4) getoetst op de volgende aspecten

  • 2.

    Gezien de onzekerheden en het karakter van de RVS aanpak (al-doende-leren) willen we dat gesubsidieerde WIS systemen verplicht gemonitord worden. Het is dus niet toegestaan om een aanvraag in te dienen voor alleen b, c of d. Uitzondering hierop is reeds aangelegde WIS systemen, daarvoor mag wel de in lid d genoemde monitoring als aanvulling los aangevraagd worden.

  • 4.

    De aanleg van WIS raakt 3 overheden. In het voorbereidingstraject moet het plan afgestemd worden met de provincie, maar ook met de gemeenten, denk hierbij aan bestemmingsplan en vergunningen, om knelpunten bij de uitvoering te voorkomen. Omdat het plan invloed heeft op het watersysteem is overleg met het waterschap vereist.

  • 5.

    Naast bodemdaling en de uitstoot van broeikasgassen vormen verbetering van biodiversiteit en waterkwaliteit, vermindering van stikstof uitstoot, natuurontwikkeling en een toekomstbestendige landbouw opgaven voor landelijk gebied. De aanleg van WIS biedt kansen om tegelijkertijd met de aanleg van de WIS maatregelen ter verbetering van de biodiversiteit en de waterkwaliteit, zoals meer plas-dras of de aanleg, aanleg natuurvriendelijke oevers en meer biodiversiteit in slootranden. Voor deze activiteiten zijn andere regeling beschikbaar. Hiervan kan gebruik worden gemaakt indien van toepassing. Zie voor meer informatie de website subsidieloket provincie. Ook bij waterschappen is in sommige gevallen subsidie mogelijk. Neem daarvoor contact op met uw waterschap.

  • 6.

    Deelname van minimaal 60% van de geschikte percelen met agrarisch gebruik binnen een waterhuishoudkundige eenheid is noodzakelijk voor een werkend watersysteem. Het waterschap toetst hierop. Hiervan kan worden afgeweken, mits goed onderbouwd en met instemming van het waterschap.

  • 7.

    Om de kwaliteit van het systeem te waarborgen moet bij de aanleg worden voldaan aan de richtlijn en worden aangelegd door een bedrijf dat hierop gecertificeerd is.

    https://www.kennisprogrammabodemdaling.nl/home/wp-content/uploads/2021/04/KIWA-richtlijn-aanleg-waterinfiltratiesystemen-vastgesteld-1.pdf

    De drainageplannen moeten zijn opgesteld, danwel zijn goedgekeurd, door een KIWA-gecertificeerde organisatie of bedrijf. Of een organisatie of bedrijf dat aantoonbaar in de afrondende fase is van certificering.

  • 8.

    In het projectplan moet duidelijk worden omschreven:

    • a.

      Voor welke activiteit(en) als genoemd in als artikel 4.1 de subsidie wordt aangevraagd.

    • b.

      Welke activiteiten wanneer worden uitgevoerd en welke kasritme passend is hierbij;

    • c.

      Wie welke begeleiding levert voor de uitvoering en tegen welke tarieven; Bij projecten > € 125.000 is een beschrijving van de projectorganisatie met duidelijke taken en bevoegdheden voorwaarde.

    • d.

      Hoe de scheiding tussen de financiële stromen voor aanleg WIS en de proceskosten wordt vormgegeven en gewaarborgd.

    • e.

      De financiële dekking geeft inzicht in de verschillende financieringsbronnen.

    • f.

      Onder welke voorwaarden het project kan worden uitgevoerd, welke risico’s er zijn, wat de impact is van de risico’s is op de uitvoering en de beheersmaatregelen en wie hiervoor verantwoordelijk is.

    • g.

      Het aantal ha AWIS en PWIS wat wordt aangelegd met ondersteunend kaartmateriaal.

    • h.

      Hoe via deskundigheidsbevordering samen met deelnemers gewerkt wordt aan een werkend systeem.

  • 5.

    Doormiddel van een begroting waarvan een format bij het aanvraagformulier aanwezig zal zijn wordt er een detailbegroting uitgewerkt zodat inzichtelijk wordt gemaakt wat de kosten zijn per onderdeel van het project. Intern bij de Provincie Utrecht zijn er deskundige die de begroting zullen beoordelen.

Artikel 4.5 Subsidiabele kosten

De aanleg van AWIS en PWIS is primair gericht op het tegengaan van bodemdaling en de beperking van CO2-emissie. De investering draagt bij aan het halen van de klimaatdoelstellingen zoals vastgelegd in het Klimaatakkoord 2019. Het betreft een niet-productieve investering omdat de grondeigenaar niet of nauwelijks voordeel heeft van de aanleg Uitgaven voor niet-productieve investering omvatten de volgende kosten:

Planvorming en aanleg

De subsidie voorziet in de aanleg van een werkend waterinfiltratiesysteem of het aanpassen van PWIS naar AWIS en wat hiervoor aan planvorming nodig is. Efficiëntie in aanleg- en beheerkosten zijn hierbij belangrijke criteria. Voor planvorming en aanleg kunnen separate aanvragen worden ingediend. Bij de keuze van de gebruiker voor AWIS maken de kosten voor de aanleg van een elektrische pomp deel uit van subsidiabele kosten. Hierbij gaat de voorkeur uit naar elektrische pomp op zon of windenergie.

Voor de aanleg van WIS kan een aanvraag worden ingediend voor de totale projectkosten. Op deze investeringen is staatssteun van toepassing bij een bedrag vanaf € 500.000 per bedrijf (LW art.14 lid 1 onder a).

Projectkosten

Onder projectkosten worden verstaan de kosten verbonden aan het vervullen van de randvoorwaarden zodat het project daadwerkelijk uitgevoerd kan worden. Denk aan kosten voor begeleiding van de uitvoering, administratie en verantwoording van het project (inclusief kosten accountantsverklaring). Hierbij wordt uitgegaan van maximaal 16% van de projectsom conform de Beleidsregel subsidiabele kosten bij projectsubsidies Een hoger bedrag aan proceskosten moet expliciet vooraf aantoonbaar worden onderbouwd

Bij projecten zijn de kosten voor inzet van eigen personeel beperkt subsidiabel. Voor meer informatie zie de toelichting bij artikel 1.5 en de toelichting op artikel 4.8 van de AsvpU.

Artikel 4.6 Niet subsidiabele kosten

Naar de kosten voor dagelijks beheer en onderhoud, energieverbruik en storingsgevoeligheid van een WIS is nog weinig onderzoek gedaan. Naar verwachting wordt op korte termijn op landelijk niveau een onderzoek opgestart waarbij de beschikbare gegevens uit de verschillende pilots worden verzameld en geduid. Zodra er landelijke kengetallen beschikbaar zijn vindt een heroverweging plaats of deze kosten als subsidiabele kosten in deze regeling worden opgenomen.

Verhoging van het oppervlakte waterpeil vormt bij voorkeur in combinatie met een WIS een bewezen maatregel om bodemdaling en CO2-emissie tegen te gaan. De verhoging van het oppervlakte waterpeil kan leiden tot ingrepen/aanpassingen aan het watersysteem en de daaraan gekoppelde kosten voor het waterschap en de grondeigenaar. Landelijk loopt een brede discussie om hiervoor instrumenten te ontwikkelen. Vooralsnog vallen de kosten als gevolg van peilverhoging niet binnen de scope van deze regeling.

De kosten voor het verkrijgen van een KIWA-certificering is niet subsidiabel.

Artikel 4.7 Vorm van de subsidie

Vanaf € 25.000 wordt het geldbedrag als voorschot uitbetaald. In de beschikking op basis van het projectplan en in overleg met de aanvrager een kasritme opgenomen gebaseerd op mijlpalen; jaarschijven of een andere logische indeling. Na inhoudelijke en financiële verantwoording na afronding van het project wordt voorlopige toekenning omgezet in een definitieve subsidie. Indien er sprake is van onderbenutting of oneigenlijk gebruik wordt het te veel uitbetaalde bedrag teruggevorderd.

Bij subsidieverlening kunnen subsidie gebonden verplichtingen worden opgelegd, te denken valt aan

  • Het opleveren van een kaart met daarop aangegeven de percelen waarop waterinfiltratiesystemen zijn aangelegd, per perceel de gehanteerde drainafstand is, de gehanteerde draindiepte en het type WIS.

  • Dat de aangelegde systemen moeten minstens 10 jaar aanwezig blijven;

  • Dat de omgang met de waterinfiltratiesystemen door gebruikers moet bevorderd worden.

  • Dat de aanvrager is verplicht om na aanleg te organiseren dat de WIS wordt onderhouden.

  • Dat desgewenst de uitkomsten van de monitoring (uit 4.1.e) aan de provincie worden verstrekt.

  • Over communicatie uitingen die betrekking hebben op het project. Het opnemen van het logo van de Provincie Utrecht in alle communicatie uitingen over het project waar subsidie voor is ontvangen is verplicht.

Deze afspraken worden vastgelegd in de toekenningsbeschikking.