Beleidsregels bijzondere bijstand 2022 gemeente Maashorst

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand 2022 gemeente Maashorst

Het college van de gemeente Maashorst

gelet op het bepaalde in de Participatiewet;

b e s l u i t (e n)

vast te stellen de

De beleidsregels bijzondere bijstand 2022 gemeente Maashorst

Hoofdstuk 1. Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (PW) en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: Participatiewet;

    • b.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maashorst;

    • c.

      bijzondere bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 35, lid 1 van de wet;

    • d.

      draagkracht: het gedeelte van het inkomen of vermogen dat de belanghebbende geacht wordt aan te wenden om in de bijzondere kosten te voorzien;

    • e.

      draagkrachtperiode: de periode waarover de financiële draagkracht van de belanghebbende wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 2. Algemeen

Artikel 2. Bijzondere kosten

Het gaat bij de verstrekking van bijzondere bijstand om bijstand die wordt verstrekt indien bijzondere omstandigheden in het individuele geval leiden tot noodzakelijke kosten van het bestaan, waarin het inkomen niet voorziet, die niet worden gedekt door een voorliggende voorziening en die niet uit de draagkracht kunnen worden voldaan.

Artikel 3. Draagkracht

Bijzondere bijstand wordt verleend met inachtneming van de draagkracht van de belanghebbende en zijn gezin.

Artikel 4. Vaststelling van de draagkracht

  • 1. De draagkracht wordt vastgesteld met inachtneming van de middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de wet.

  • 2. Artikel 31, lid 2, van de wet is van overeenkomstige toepassing, tenzij in kosten waarvoor de vergoedingen, tegemoetkomingen of verstrekkingen in dit artikellid zijn bedoeld, bijzondere bijstand wordt verleend.

  • 3. Vermogen anders dan het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, lid 2 van de wet wordt voor de vaststelling van de draagkracht volledig in aanmerking genomen, tenzij anders is bepaald.

Artikel 5. Draagkrachtruimte en draagkrachtpercentage

  • 1. De draagkrachtruimte is het gedeelte van het inkomen, dat meer bedraagt dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld. Hierbij wordt geen rekening gehouden met het kunnen delen van kosten als bedoeld in artikel 22a van de wet.

  • 2. De draagkracht als bedoeld in het vorige lid is 50% ten aanzien van het inkomen boven 120% de van toepassing zijnde norm, vermeerderd met het gehele in aanmerking te nemen vermogen waarover belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken.

  • 3. In afwijking van lid 2 bedraagt de draagkracht 100% over de volledige draagkrachtruimte bij:

    • -

      aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud aan personen van18 tot 21 jaar;

    • -

      een woonkostentoeslag;

Artikel 6. Draagkrachtperiode

  • 1. De draagkracht in het inkomen en vermogen wordt vastgesteld over een periode van 12 maanden, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag om bijzondere bijstand is ingediend.

  • 2. De draagkracht kan in afwijking van het eerste lid worden vastgesteld voor een periode van een jaar gerekend vanaf de eerste dag van de maand waarin voor het eerst de kosten zijn gemaakt, indien in redelijkheid met die kosten rekening moet worden gehouden.

  • 3. De draagkracht kan in afwijking van het eerste lid worden vastgesteld voor een afwijkende periode indien de aard van de bijzondere bijstand of de inkomenssituatie van belanghebbende daartoe aanleiding geeft.

  • 4. De vastgestelde draagkracht als bedoeld in lid 2 wordt in geval van incidentele bijzondere noodzakelijke kosten in één keer in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten.

  • 5. In geval van periodieke bijzondere noodzakelijke kosten wordt de draagkracht als bedoeld in lid 2 gespreid over de maanden waarover de bijzondere bijstand wordt toegekend met een maximum van 12 maanden en naar evenredigheid in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten.

  • 6. Bij samenloop van incidentele en periodieke bijzondere noodzakelijke kosten wordt de draagkracht bij voorrang verrekend met de incidentele kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt toegekend.

Artikel 7. Vaststellen vermogen en maandinkomen

  • 1. Als vermogen wordt in ogenschouw genomen het vermogen waarover belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken op de eerste dag van de maand waarop de aanvraag is ingediend.

  • 2. Als maandinkomen wordt in ogenschouw genomen het inkomen over de maand voorafgaand aan de maand van ontvangst van de aanvraag.

  • 3. Bij wisselende inkomsten wordt voor het vaststellen van het maandinkomen het gemiddelde genomen van het inkomen over drie maanden voorafgaand aan de maand van ontvangst van de aanvraag.

  • 4. Indien daartoe aanleiding bestaat kan, in afwijking van het gestelde in lid 1, 2 en 3, het inkomen en het vermogen worden vastgesteld op de dag waarop de in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 2 voor het eerst zijn gemaakt.

Artikel 8. Drempelbedrag

Er wordt geen drempelbedrag gehanteerd.

Artikel 9. Tijdstip van aanvragen

  • 1. Een aanvraag om bijzondere bijstand moet worden ingediend binnen een termijn van 3 maanden gerekend vanaf de datum waarop de kosten voor de eerste keer zijn ontstaan.

  • 2. Het vorige lid is niet van toepassing op aanvragen voor verhuis- en/of inrichtingskosten alsmede duurzame gebruiksgoederen. Dergelijke aanvragen dienen te worden gedaan, alvorens de kosten worden gemaakt.

  • 3. Deelname aan een van beide collectieve zorgverzekeringen kan eveneens niet met terugwerkende kracht worden aangevraagd.

Artikel 10. Termijn periodieke bijstand

  • 1. De periodieke bijzondere bijstand wordt toegekend

    • a.

      voor 3 jaar aan inwoners met een uitkering op grond van de Participatiewet en inwoners met een andere langdurige uitkering;

    • b.

      voor een jaar aan inwoners met inkomsten uit loondienst of zelfstandig ondernemerschap.

    • c.

      Zodra een inwoner de uitkering als bedoeld in sub a verlaat, wordt onderzocht of er nog recht is op de periodieke bijzondere bijstand.

  • 2. In afwijking van lid 1, wordt categoriale periodieke bijzondere bijstand voor de collectieve ziektekostenverzekering voor onbepaalde tijd toegekend.

  • 3. Voor verstrekking van de bijzondere bijstand zoals bedoeld in lid 2, wordt periodiek een (digitaal) heronderzoek uitgevoerd om vast te stellen of belanghebbende nog tot de doelgroep behoort.

Artikel 11. Vorm van de bijstand

De bijzondere bijstand wordt in beginsel om niet verstrekt, tenzij anders is vermeld.

Artikel 12. Hoogte van de bijstand

  • 1. Voor zover niet anders is vermeld, wordt de hoogte van de noodzakelijke kosten vastgesteld op basis van de prijzengids van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). Voor zover de gevraagde kosten niet staan vermeld in deze gids, wordt de hoogte op individuele basis vastgesteld.

  • 2. Een mogelijke besparing van kosten die algemeen gebruikelijk zijn, wordt op de bijzondere bijstand in mindering gebracht.

Hoofdstuk 3. Algemene kosten

Artikel 13. Jongeren

  • 1. Bijzondere bijstand voor algemeen noodzakelijke bestaanskosten van zelfstandig wonende jongeren van 18 tot 21 jaar kan worden verleend voor zover de noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de geldende bijstandsnorm, alsmede hiervoor de ouderlijke onderhoudsplicht niet te gelde kan worden gemaakt.

  • 2. De jongere als bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders redelijkerwijs niet te gelde te kunnen maken als:

    • a.

      de ouder(s) is/zijn overleden of in het buitenland woont/wonen;

    • b.

      de jongere in het kader van de Wet op de jeugdzorg destijds buiten het gezin is geplaatst;

    • c.

      de jongere op de ingangsdatum van de bijstandsverlening 12 maanden of langer zelfstandig woont;

    • d.

      er sprake is van een acute crisissituatie, waarin door de minderjarige zelf geen verandering kan worden gebracht.

  • 3. Een aanvraag voor bijzondere bijstand als bedoeld in lid 1 wordt, analoog aan artikel 41, lid 4, van de wet, niet eerder ingediend dan vier weken na datum melding en wordt niet eerder dan vier weken na die melding in behandeling genomen.

  • 4. Indien is vastgesteld, dat er recht op bijzondere bijstand bestaat op grond van dit artikel wordt deze, analoog aan artikel 44, lid 1, van de wet, toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om deze bijstand aan te vragen.

  • 5. De noodzakelijke kosten van het bestaan van de zelfstandig wonende alleenstaande dan wel alleenstaande ouder van 18 tot 21 jaar zoals bedoeld in lid 1, worden gesteld op maximaal het normbedrag voor een persoon van 21 jaar exclusief vakantietoeslag in vergelijkbare omstandigheden. De bijzondere bijstand wordt vastgesteld op het verschil tussen dit bedrag en de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 6. De noodzakelijke kosten van het bestaan van de alleenstaande dan wel alleenstaande ouder van 18 tot 21 jaar die verblijft in een inrichting in de zin van artikel 1, sub f, van de wet, alsmede die zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken, worden gesteld op maximaal het normbedrag als bedoeld in artikel 23, lid 1, sub a, van de wet.

Artikel 14. Tienerouder

Voor het kind van een minderjarige alleenstaande ouder (tienermoeder) kan geen bijstand worden verleend.

Artikel 15. Kosten accountant/boekhouder

  • 1. De kosten voor het opstellen van jaarstukken kunnen worden gezien als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten en komen in aanmerking voor bijzondere bijstand indien:

    • a.

      de gevestigde zelfstandige door een accountant/boekhouder jaarstukken moet laten opstellen die noodzakelijk zijn voor het voeren van een levensvatbaarheidonderzoek in het kader van een Bbz-aanvraag;

    • b.

      de gevestigde zelfstandige zijn bedrijf na de intake voor een Bbz-traject op advies van de Bbz-consulent beëindigt en hij voor deze bedrijfsbeëindiging door een accountant/boekhouder jaarstukken moet laten opstellen die noodzakelijk zijn voor de eindaangifte bij de Belastingdienst

    • d.

      De bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een lening.

Hoofdstuk 4. Woonlasten en inrichtingskosten

Artikel 16. Woonkostentoeslag

  • 1. Onder woonkosten wordt in dit artikel verstaan:

    • a.

      bij een huurwoning de per maand geldende rekenhuur als omschreven in artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag;

    • b.

      bij een eigen woning de tot een bedrag per maand omgerekende som van:

      • -

        de hypotheekrente na aftrek van de hiermee verband houdende belastingteruggaaf;

      • -

        de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten.

  • 2. Een woonkostentoeslag voor een huurwoning of gehuurde woonwagen kan worden verleend, indien de belanghebbende een woning bewoont, waarvan de hoogte van de woonkosten gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag geen belemmering vormt voor de toekenning van die huurtoeslag, maar hij door omstandigheden buiten zijn schuld nog geen aanspraak kan maken op deze toeslag. De woonkostentoeslag wordt verstrekt tot de datum waarop de belanghebbende wel in aanmerking komt voor huurtoeslag. De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die de belanghebbende gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wet op de huurtoeslag per maand zou ontvangen.

  • 3. Een woonkostentoeslag bij een woning in eigendom kan worden verleend, indien de belanghebbende een woning bezit en bewoont, waarvan de hoogte van de woonkosten overeenkomstig artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag geen belemmering zou vormen voor toekenning van een toeslag. De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die de belanghebbende gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wet op de huurtoeslag per maand ontvangt, indien het een huurwoning zou betreffen.

  • 4. Aan de belanghebbende met een huurwoning, waarvan de hoogte van de woonkosten gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag een belemmering vormt voor de toekenning van huurtoeslag, kan voor een periode van maximaal 12 maanden een woonkostentoeslag worden verstrekt, met dien verstande, dat de woonkosten die uitgaan boven de maximale rekenhuur, in afwijking van lid 2, volledig voor bijzondere bijstand in aanmerking komen, voor zover het een reële huurprijs betreft.

  • 5. Het vorige lid is van overeenkomstige toepassing bij bewoning van een woning in eigendom, waarvan de hoogte van de woonkosten een belemmering vormt voor toekenning van huurtoeslag, indien het een huurwoning zou betreffen.

  • 6. Aan de woonkostentoeslag als bedoeld in lid 4 en lid 5 is op grond van artikel 55 van de wet de voorwaarde verbonden, dat de belanghebbende naar vermogen tracht goedkopere passende woonruimte te vinden, tenzij het een toegewezen woning betreft in het kader van een gemeentelijk zorgproject.

  • 7. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college naar vermogen heeft getracht goedkopere passende woonruimte te vinden, maar dit niet is gelukt, kan de woonkostentoeslag met maximaal een jaar worden verlengd.

Artikel 17. Vaste lasten tijdens tijdelijk verblijf in een inrichting of ziekenhuis

Tijdens een tijdelijk verblijf in een inrichting of ziekenhuis kan er gedurende maximaal 6 maanden bijzondere bijstand worden verleend voor de doorbetaling van de vaste lasten in verband met het aanhouden van de woning vanaf het moment dat dit een wijziging van de norm tot gevolg heeft.

Artikel 18. Waarborgsom, eerste huurlasten en inrichtingskosten

  • 1. Indien de belanghebbende vanuit een niet verwijtbare situatie beschikt over onvoldoende draagkracht voor de betaling van administratiekosten en waarborgsom voor een woning, de (gedeeltelijke) eerste en volledige tweede maandhuur, inrichtingskosten of duurzame gebruiksgoederen en redelijkerwijs niet heeft kunnen reserveren voor deze kosten, kan hiervoor bijzondere bijstand worden verleend. Het bepaalde in artikel 34, lid 2, sub b, van de wet blijft hierbij buiten toepassing.

  • 2. Tot de in lid 1 genoemde categorie belanghebbenden behoren in ieder geval zij die:

    • a.

      de opvang in een asielzoekerscentrum verlaten;

  • 3. Het maximale bedrag dat voor bijzondere bijstand voor inrichtingskosten in aanmerking komt, wordt vastgesteld aan de hand van de actuele bedragen die zijn opgenomen in de Nibud Prijzengids, waarbij

    • a.

      Tabel 2.1A wordt gehanteerd bij een alleenstaande; en

    • b.

      Tabel 2.1B wordt gehanteerd bij gehuwden

  • 4. Op de Nibud bedragen wordt een factor toegepast in verband met actieprijzen en aanschaf tweedehands goederen, als volgt:

    • a.

      Op het inventarispakket 2.1A een factor van 0,60 als er sprake is van zelfstandige bewoning van een woning of een hoofdbewoner;

    • b.

      Op het inventarispakket 2.1A een factor van 0,175 voor de (meerderjarige) alleenstaande in verband met kamerbewoning of medebewoning dan wel kostendeling;

    • c.

      Op het inventarispakket 2.1B een factor van 0,65.

  • 5. Voor zover de tabellen van het Nibud daarin niet voorzien, wordt voor elk extra ten laste komend kind € 600 gerekend.

  • 6. Belanghebbende kan gevraagd worden betaalbewijzen, kwitanties, facturen en dergelijke te overleggen.

  • 7. De bijstand wordt in de vorm van een lening in één keer betaalbaar gesteld. De terugbetaling van de lening gebeurt volgens de Beleidsregels Terug-en invordering gemeente Maashorst 2022.

  • 8. In afwijking van artikel 5 van beleidsregels terug-en invordering gemeente Maashorst 2022 wordt het restbedrag van de lening na 36 maanden ambtshalve kwijtgescholden als belanghebbende heeft voldaan aan de aflossingsverplichting.

  • 9. Bijzondere bijstand voor inrichtingskosten wordt verleend in de vorm:

    • a.

      borgtocht; indien belanghebbende alleen onder die voorwaarde een lening kan afsluiten bij een geldverstrekker;

    • b.

      een geldlening; indien borgtocht niet mogelijk is;

    • c.

      om niet; indien er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden.

  • 10. Bijzondere bijstand voor een waarborgsom wordt verstrekt in de vorm van een lening.

Hoofdstuk 5. Medische en sociaal noodzakelijke kosten

Artikel 19. Medische kosten

  • 1. De Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg zijn toereikende en passende voorliggende voorzieningen voor medische kosten op grond waarvan deze kosten niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

  • 2. Bijstandsverlening is, in afwijking van lid 1, alleen mogelijk indien daartoe zeer dringende redenen aanwezig zijn.

Artikel 20. Extra kosten van bewassing, kledingslijtage en stookkosten

Voor zover geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening komen de kosten van extra wasverzorging, extra kledingslijtage en/of extra stookkosten ten gevolge van gebreken of ziekte, voor bijzondere bijstand in aanmerking.

Artikel 21. Dieetkosten

In de kosten van een dieet welke uitgaan boven die van een normaal voedingspatroon kan bijzondere bijstand worden verleend. Een verklaring van een specialist dat een bepaald dieet noodzakelijk is op medische gronden dient hieraan ten grondslag te liggen.

Artikel 22. Maaltijdvoorziening

  • 1. In de kosten van een maaltijdvoorziening kan, ter bevordering van het zelfstandig functioneren van ouderen en mensen met een beperking, bijzondere bijstand worden verleend.

  • 2. De kosten per maaltijd worden vergoed tegen een vast bedrag onder aftrek van de kosten van een zelfbereide warme maaltijd. Hierbij wordt de norm van de Nibud-prijzengids gehanteerd.

Hoofdstuk 6. Reiskosten en schoolkosten

Artikel 23. Medische behandeling

  • 1. De Wlz en Zvw vergoeden in het algemeen alle noodzakelijke kosten die verband houden met medische of paramedische behandeling. Beide regelingen gelden samen in het kader van de Participatiewet als een voorliggende voorziening die passend en toereikend is. Bijstandsverlening voor deze kosten is daarom in beginsel uitgesloten.

  • 2. Bijstandsverlening is, in afwijking van lid 1, alleen mogelijk indien daartoe zeer dringende redenen aanwezig zijn.

Artikel 24. Ziekenbezoek

  • 1. Voor het bezoeken van een elders in het ziekenhuis/verpleegadres verpleegde partner dan wel bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad, kan voor zover de kosten niet uit andere hoofde worden vergoed, bijzondere bijstand worden verleend in de reiskosten op basis van het tarief voor openbaar vervoer, voordeligste mogelijkheid, ook al wordt gebruik gemaakt van eigen vervoer.

  • 2. Wanneer de enkele reisafstand minder dan 10 kilometer bedraagt, wordt geen vergoeding verstrekt.

  • 3. De bijzondere bijstand wordt vastgesteld op een bezoekfrequentie van maximaal 5 dagen keer per week aan een partner of bloed- of aanverwant in de 1e graad en op een bezoekfrequentie van eenmaal per week aan een bloed- of aanverwant in de 2e graad.

  • 4. In bijzondere situaties zoals bij een terminaal verpleegde, kan op individuele basis worden afgeweken van de bezoekfrequentie zoals genoemd in lid 3.

Artikel 25. Bezoek aan gedetineerde

  • 1. Voor het bezoeken van een gedetineerde kan met een frequentie van maximaal eenmaal per twee weken bijzondere bijstand worden verleend in de reiskosten op basis van het tarief voor openbaar vervoer, voordeligste mogelijkheid, ook al wordt gebruik gemaakt van eigen vervoer.

  • 2. Om hiervoor in aanmerking te komen, dient aan beide navolgende voorwaarden te worden voldaan:

    • a.

      de gedetineerde is de partner dan wel een bloed- of aanverwant in de 1e graad en behoorde tot aan zijn detentie tot het gezin van de belanghebbende;

    • b.

      de gedetineerde verblijft in een gesloten inrichting binnen Nederland en heeft geen recht op verlof.

Artikel 26. Bezoek aan uit huis geplaatste kinderen

  • 1. Voor het bezoeken van een uit huis geplaatst kind door de ouder(s) kan bijzondere bijstand worden verleend in de reiskosten op basis van het tarief voor openbaar vervoer, voordeligste mogelijkheid, ook al wordt gebruik gemaakt van eigen vervoer.

  • 2. Wanneer de enkele reisafstand minder dan 10 kilometer bedraagt, wordt geen vergoeding verstrekt.

  • 3. De bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van de bezoekregeling die is opgesteld door de instelling, zoals bijvoorbeeld een bureau jeugdzorg, met een frequentie van maximaal eenmaal per week.

Artikel 27. Scholing en opleiding van ten laste komende kinderen

  • 1. Gedurende de middelbare schoolperiode kan eenmalig per kind binnen het gezin een tegemoetkoming worden gegeven voor de kosten van aanschaf van een computer/laptop en een schooltas. Deze kosten worden eenmalig aangemerkt als 'bijzondere kosten' die in aanmerking komen voor bijzondere bijstand.

  • 2. Bij een laptop/ computer worden eventueel in de tegemoetkoming betrokken een standaard beeldscherm, een printer, een modem voor verbinding met het internet en standaardsoftware voor tekstverwerking, spreadsheets en e-mail. Extra software (bijv. database of fotobewerking) en hardware (bijv. scanner).

  • 3. De bijzondere bijstand voor een laptop/computer plus randapparatuur en eventueel een schooltas wordt gemaximeerd op € 500,- per kind.

  • 4. Voor het volgen van een opleiding of studie door ten laste komende kinderen kan bijzondere bijstand worden verleend in de reiskosten, indien geen recht bestaat op een studentenreisproduct en er geen andere mogelijkheden tot het volgen van dezelfde soort scholing is binnen een straal van 10 kilometer. .

  • 5. De bijzondere bijstand wordt vastgesteld op basis van het tarief openbaar vervoer, voordeligste mogelijkheid.

  • 6. Wanneer de enkele reisafstand minder dan 10 kilometer bedraagt, wordt geen vergoeding verstrekt.

Artikel 28. Aanvullende (randvoorwaardelijke) kosten Wet Inburgering

  • 1. Bijzondere bijstand zoals bedoeld in dit artikel wordt verstrekt aan statushouders die een inkomen hebben welke niet hoger is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, waarbij geen rekening wordt gehouden met de kostendelersnorm.

  • 2. Gezinsmigranten komen in beginsel niet in aanmerking voor bijzondere bijstand zoals bedoeld in dit artikel.

  • 3. Voor het volgen van een traject in het kader van de Wet inburgering 2013 en 2022 kan voor de gehele duur van het traject bijzondere bijstand worden verleend voor:

  • 4. Reiskosten.

    • 4.1.

      De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld op basis van het tarief openbaar vervoer, voordeligste mogelijkheid en voor de dagen dat belanghebbende het traject in het kader van de Wet inburgering volgt.

    • 4.2.

      Indien belanghebbende over een eigen auto beschikt, bedraagt de hoogte van de vergoeding de maximale onbelaste reiskostenvergoeding per kilometer.

    • 4.3.

      Wanneer de enkele reisafstand minder dan 10 kilometer bedraagt, wordt geen vergoeding verstrekt.

    • 4.4.

      Indien vergoeding voor reiskosten wordt verstrekt, is het in beginsel niet mogelijk bijzondere bijstand voor een fiets te verstrekken voor een traject in het kader van de Wet inburgering.

  • 5. Kinderopvangkosten.

    • 5.1.

      De hoogte van de bijzondere bijstand omvat de volledig aantoonbare kosten en wordt vastgesteld op het bedrag van de kosten kinderopvang minus de bijdrage van de kinderopvangtoeslag welke mensen ontvangen via de belastingdienst.

    • 5.2.

      De bijzondere bijstand wordt alleen verstrekt voor de dagdelen waarop de inburgeraar een traject in het kader van de Wet inburgering volgt.

    • 5.3.

      Bij het beoordelen van de aanvraag wordt de noodzaak van de opvang tevens beoordeeld.

  • 6. Fiets

    • 6.1.

      De hoogte van de bijzondere bijstand voor een fiets wordt maximaal vastgesteld op € 250,00, inclusief slot en verlichting.

    • 6.2.

      Indien vergoeding voor een fiets wordt verstrekt, is het in beginsel niet mogelijk bijzondere bijstand voor reiskosten te verstrekken voor een traject in het kader van de Wet inburgering.

    • 6.3.

      De vergoeding wordt éénmalig, om niet verstrekt.

    • 6.4.

      Belanghebbende is verantwoordelijk voor het overleggen van een (pro-forma) factuur en/of betaalbewijs.

  • 7. Computer/laptop

    • 7.1.

      Bijzondere bijstand voor een computer/laptop wordt enkel verstrekt aan de inburgeringsplichtige die valt onder de oude Wet inburgering 2013 en zelf niet beschikt over een computer/laptop en waarbij de noodzaak volgt uit het feit dat het Inburgeringstraject niet kan worden doorlopen zonder een computer/laptop.

    • 7.2.

      De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld op maximaal € 500,00 (inclusief randapparatuur en tas) en wordt éénmalig, om niet verstrekt aan elk inburgeringsplichtig gezinslid.

    • 7.3.

      Belanghebbende is verantwoordelijk voor het overleggen van een (pro-forma) factuur en/of betaalbewijs.

Hoofdstuk 7. Uitvaartkosten

Artikel 29. Begrafenis- of crematiekosten

  • 1. Indien de nalatenschap van de overledene onvoldoende opbrengt, kan in de kosten van de begrafenis of crematie aan de nabestaanden, ieder voor het eigen aandeel in deze kosten, bijzondere bijstand worden verleend. Hierbij wordt uitgegaan van een sobere uitvaart.

  • 2. Voor bijstandsverlening komen slechts de strikt noodzakelijke kosten in aanmerking, waaronder wordt verstaan:

    • -

      leges voor overlijdensakte;

    • -

      werkzaamheden uitvaartverzorger;

    • -

      eenvoudige kist;

    • -

      opbaren rouwcentrum;

    • -

      rouwauto voor de overledene;

    • -

      crematie;

    • -

      graf delven en grafrechten (voor een algemeen graf en niet voor een graf in eigendom);

    • -

      kosten van dragers bij een begrafenis.

  • 3. Voor de in aanmerking te nemen kosten als bedoeld in het vorige lid, geldt een maximum van € 6.000 per lijkbezorging. Ontvangen verzekeringsgelden dienen hierop in mindering te worden gebracht.

  • 4. Bij een begrafenis wordt voor de kosten van een grafsteen maximaal € 2.500,00 gerekend.

  • 4. De bijzondere bijstand wordt verleend om niet, tenzij aannemelijk is te achten, dat er achteraf voldoende middelen zijn.

  • 5. Voor de kosten van een begrafenis of crematie in het buitenland wordt geen bijzondere bijstand verstrekt.

Hoofdstuk 8. Bijzondere financiële regelingen

Artikel 30. Kosten beschermingsbewind

In de kosten van beschermingsbewind kan bijzondere bijstand worden verleend overeenkomstig de beschikking van de kantonrechter.

Artikel 31. Kosten mentorschap

In de kosten van mentorschap kan bijzondere bijstand worden verleend overeenkomstig de beschikking van de kantonrechter.

Artikel 32. Kosten curatele

In de kosten van curatele kan bijzondere bijstand worden verleend overeenkomstig de beschikking van de kantonrechter.

Artikel 33. Kosten van private minnelijke schuldbemiddeling

In de kosten van private minnelijke schuldbemiddeling kan geen bijzondere bijstand worden verleend. De gemeentelijke integrale schuldhulpverlening is een passende en toereikende voorliggende voorziening.

Artikel 34. Eigen bijdrage rechtsbijstand

In de eigen bijdrage voor gesubsidieerde rechtsbijstand op grond van de Wet op de rechtsbijstand kan bijzondere bijstand worden verleend, indien de kosten niet op andere wijze kunnen worden vergoed.

De bijstand wordt afgestemd op de eigen bijdrage na consultatie van het Juridisch Loket.

Artikel 35. Legeskosten verblijfsvergunning

In de legeskosten van een verblijfsvergunning kan geen bijzondere bijstand worden verleend. Dergelijke kosten behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

Artikel 36. Kinderopvangkosten

Voor zover geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening kan het college besluiten bijzondere bijstand voor kinderopvangkosten te verstrekken.

Hoofdstuk 9. Categoriale bijstand

Artikel 37. Collectieve zorgverzekering

  • 1. Belanghebbenden met een netto inkomen van maximaal 120 % van de geldende bijstandsnorm kunnen op aanvraag deelnemen aan een van beide door de gemeente aangeboden collectieve zorgverzekeringen.

  • 2. In de kosten van de premie voor het aanvullende gedeelte van de verzekering kan gedeeltelijk bijzondere bijstand verstrekt en wel:

    • a.

      een bedrag van € 20,00 per maand bij de pakketten CZ zorg op maat en VGZ compleet;

    • b.

      een bedrag van € 40,00 per maand bij de pakketten CZ zorg op maat uitgebreid en VGZ compleet plus.

  • 3. De bijdrage wordt rechtstreeks uitbetaald aan de zorgverzekeraars CZ en VGZ.

  • 4. Uitgesloten van deze bijdrage zijn: inwoners die studiefinanciering ontvangen.

  • 5. Inwoners met een inkomen hoger dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en/of een vermogen hoger dan het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, lid 2 sub b van de wet, zijn uitgesloten van deelname aan de Gemeentepolis en van de bijdrage zoals genoemd in dit artikel.

  • 6. Indien een deelnemer van de Gemeentepolis gedurende het kalenderjaar een inkomen boven 120% verwerft, wordt de bijdrage gestopt met ingang van de maand volgend op de maand dat het inkomen boven 120% komt. De deelnemer mag tot het einde van het kalenderjaar wel aangesloten blijven bij de Gemeentepolis.

  • 7. Aanmelding gedurende het kalenderjaar bij de collectieve zorgverzekering is mogelijk als:

    • a.

      Belanghebbende gedurende het lopende het jaar onder de inkomensgrens valt en al bij CZ of VGZ is verzekerd;

    • b.

      Belanghebbende 18 jaar wordt;

    • c.

      Belanghebbende uit het buitenland komt.

Hoofdstuk 10. Slotbepalingen

Artikel 38. Indexering

De bedragen genoemd in deze beleidsregels worden jaarlijks, met ingang van 1 januari 2023, geïndexeerd overeenkomstig de financieel economische uitgangspunten bij de begroting van de gemeente Maashorst waarbij we ons baseren op de verwachtingen van het Centraal Planbureau (CPB) voor prijs netto materiële overheidsconsumptie (IMOC). Bron: Kerngegevens CEP. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

Artikel 39. Hardheidsclausule

Door of namens het college kan met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van deze beleidsregels, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 40. Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: ”Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Maashorst 2022” en treden na publicatie in werking met ingang van 1 augustus 2022.

  • 2. Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze beleidsregels worden de beleidsregels bijzondere bijstand 2022 Gemeente Maashorst met inwerkingtreding van 1 januari 2022, ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 12 juli 2022.

Burgemeester en wethouders van Maashorst

de secretaris

D. van Deurzen

de burgemeester

P. Rüpp

Algemene toelichting

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet en de daarin opgenomen mogelijk- heden tot het verstrekken van individuele bijzondere bijstand.

De bijzondere bijstand is wettelijk geregeld in artikel 35 van de Participatiewet.

Het college van burgemeester en wethouders bepaalt de invulling en uitvoering van het bijzondere bijstands-beleid. Het college heeft beleidsvrijheid bij de vaststelling van de draagkracht van de belanghebbende en de hiervoor geldende draagkrachtperiode alsmede bij de bepaling van de inhoud van het bijzondere bijstandsbeleid.

In deze beleidsregels wordt uitgewerkt hoe het college invulling geeft aan haar beleidsvrijheid ten aanzien van de verstrekking van bijzondere bijstand.

Door bijzondere omstandigheden kan zich de situatie voordoen, dat in het individuele geval het inkomen van de belanghebbende niet volledig toereikend is ter voorziening in bepaalde noodzakelijke kosten. Voor zover voor dergelijke kosten geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening en deze uitgaven naar het oordeel van het college evenmin uit de eigen middelen kunnen worden voldaan, kan daarvoor bijzondere bijstand worden verstrekt.

Om recht te hebben op bijzondere bijstand is niet vereist, dat de belanghebbende ook recht heeft op algemene bijstand.

Ter beperking van de gemeentelijke financiële lasten bij de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zijn en worden nieuwe goedkopere gemeentelijke zorgtrajecten ontwikkeld. Financiering geschiedt hierbij mede vanuit de bijzondere bijstand. Aanpassing van de huidige beleidsregels is hiervoor noodzakelijk.

Voorts zijn ter verduidelijking tekstuele aanpassingen doorgevoerd.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Hierbij wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen van de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2. Algemeen

Artikel 2. Bijzondere kosten

Het maatwerkprincipe geldt, hetgeen betekent, dat uit de bijzondere individuele omstandigheden de noodzaak van de kosten moet blijken en dat in elke specifieke situatie een zorgvuldige afweging gemaakt dient te worden, rekening houdende met de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

  • 1.

    Een vergoeding in de kosten kan niet op andere wijze worden verkregen. In verband met het uitgangspunt dat de Participatiewet als sluitstuk van ons sociaal zekerheidstelsel fungeert, speelt het begrip voorliggende voorziening een bepalende rol. Artikel 15 van de wet bepaalt, dat geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot de kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.

  • In het geval artikel 15 van de wet toewijzing van bijstand in de weg staat, wordt niet meer toegekomen aan een toetsing aan artikel 35 van de wet.

  • 2.

    De kosten moeten zich daadwerkelijk voor doen.

  • 3.

    De kosten moeten bijzonder zijn. De bijzondere individuele situatie van de belanghebbende en/of zijn gezin bepaalt of kosten als bijzonder kunnen worden aangemerkt.

  • 4.

    De kosten moeten noodzakelijk zijn. Het is alleen mogelijk bijzondere bijstand te verlenen voor noodzakelijke kosten. Dit ter onderscheiding van wenselijke kosten.

  • 5.

    De kosten kunnen niet door de belanghebbende zelf worden betaald.

  • 6.

    De hoogte van de vergoeding dient passend te zijn. Door het aanvullende karakter en de vangnetfunctie van de Participatiewet ligt ook het niveau van de voor bijstandsverlening vatbare bijzondere voorzieningen op het niveau van het minimum. Dit wil zeggen, dat de meest goedkope en eenvoudige voorziening die een adequaat noodzakelijke oplossing biedt, als passend en toereikend wordt geacht.

Om uniformiteit in de werkwijze te bevorderen zijn de bekendste kostensoorten in deze beleidsregels nader omschreven.

Artikel 3. Draagkracht

De bijzondere bijstand is niet alleen voor bijstandsgerechtigden. Bijzondere bijstand is toegankelijk voor iedereen met een laag inkomen. Bepalend is de draagkracht van de belanghebbende(n), waarbij het inkomen met de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt vergeleken. Bij geen of slechts een beperkte draagkracht, kan aanspraak op bijzondere bijstand bestaan voor specifieke kosten, die niet uit het reguliere inkomen of uit de algemene bijstand kunnen worden voldaan. De bijzondere noodzakelijke kosten moeten de draagkracht te boven gaan.

Volledigheidshalve wordt nog vermeld, dat de algemene voorwaarden voor het recht op bijstand onverkort van toepassing zijn en dat de belanghebbende moet voldoen aan de algemene voorwaarden om überhaupt recht te hebben op bijzondere bijstand. De algemene voorwaarden staan in de artikelen 11 t/m 16 van de Participatiewet vermeld.

Artikel 4. Vaststelling van de draagkracht

De middelen zoals genoemd in de artikelen 31 t/m 34 van de wet worden bij de vaststelling van de draagkracht in aanmerking genomen.

Met lid 2 wordt voor het inkomensbegrip zoveel mogelijk aangesloten bij de algemene bijstand. Een uitzondering hierop is bij kosten waarvoor de vergoedingen, tegemoetkomingen of verstrekkingen zijn bedoeld, en in welke kosten bijzondere bijstand wordt verleend. Bijvoorbeeld bij de hoogte van een woonkostentoeslag wordt rekening gehouden met een eventuele huurtoeslag of eigen woningbijdrage (oude premieregelingen).

Bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn (inboedel), dan wel gelet op de omstandigheden van persoon en gezin noodzakelijk zijn, blijven eveneens buiten beschouwing.

De Centrale Raad van Beroep heeft uitspraken gedaan over draagkracht in relatie tot beslag op de uitkering. Deze uitspraken komen er op neer, dat als op (een deel van) het inkomen van de belanghebbende executoriaal beslag is gelegd, waardoor hij over dat (deel van het) inkomen geen feitelijke bestedingsmogelijkheid heeft, noch beschikkingsbevoegd is, noch een mogelijkheid heeft om het hem uit te laten betalen, het college bij de berekening van de draagkracht in het kader van de bijzondere bijstand met dat (deel van het) inkomen geen rekening mag houden. In een dergelijke situatie dient dan ook te worden uitgegaan van het inkomen dat resteert na het beslag.

Als een persoon is toegelaten tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp), betekent dit niet zonder meer, dat er geen draagkracht is. Zo wordt onder meer bij de berekening van de beslagvrije voet door de bewindvoerder uitgegaan van de toepasselijke volledige bijstandsnorm en niet van de eventueel lagere toepasselijke kostendelersnorm. Slechts met het gedeelte van het inkomen dat wordt ingehouden ten behoeve van zijn schuldeisers, wordt geen rekening gehouden bij de vaststelling van draagkracht. Over dit (deel van het) inkomen heeft hij immers geen feitelijke bestedingsmogelijkheid, noch is hij beschikkingsbevoegd, noch bestaat de mogelijkheid om het hem uit te laten betalen.

Bij personen die in een minnelijk traject van schuldhulpverlening zitten zoals bij de kredietbank, dient hetzelfde beleid als bij toelating tot de Wsnp te worden toegepast. Bij een minnelijke regeling is er eveneens sprake van een problematische schuldensituatie. Mensen die hun best doen om via het minnelijk traject van hun schulden af te komen, moeten niet nadeliger uit zijn dan mensen die (soms door eigen toedoen) in het wettelijk traject terecht zijn gekomen. Wel moet worden beoordeeld, of het traject goed verloopt en de belanghebbende zich aan de afspraken houdt.

Bij directe verrekening van de huur- en/of zorgtoeslag door de Belastingdienst en voor wat betreft de opslag bij de inhouding van de bestuursrechtelijke premie voor de zorgverzekering door het CAK geldt eveneens dat de belanghebbende niet redelijkerwijs kan beschikken over dat (deel van het) inkomen.

In alle gevallen dient te worden beoordeeld, of de behoefte aan bijstand is ontstaan door een tekortschietend besef voor de verantwoordelijkheden van het bestaand. Zie verder hiervoor de toelichting bij artikel 11, onder 2.

Artikel 5. Draagkrachtruimte en draagkrachtpercentage

Bij het verstrekken van bijzondere bijstand moet rekening worden gehouden met de draagkracht van de belanghebbende. Het college kan bepalen welk deel van het vermogen en inkomen boven de bijstandsnorm bij de vaststelling van de draagkracht in aanmerking wordt genomen (artikel 35, lid 1, van de wet).

Voor zover het inkomen meer bedraagt dan 120 % (of 100% bij kosten als omschreven in lid 3) van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dient 50% van het verschil te worden aangewend voor de betaling van de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Voor zover deze kosten niet voldaan kunnen worden uit de aanwezige draagkracht, bestaat aanspraak op bijzondere bijstand.

Bij (aanvullende) bijzondere bijstand in levensonderhoud voor jongeren als bedoeld in artikel 13 en woonlasten geldt, dat er sprake is van draagkracht, zodra de toepasselijke bijstandsnorm wordt overschreden.

Met betrekking tot de categoriale bijstand ten behoeve van een van beide collectieve zorgverzekeringen zoals omschreven in hoofdstuk 9, is de inkomensgrens gemaximeerd op 120 % van de geldende bijstandsnorm.

Artikel 6. Draagkrachtperiode

Bij het vaststellen van de draagkracht ten behoeve van een aanvraag voor incidentele bijzondere bijstand wordt de draagkracht op basis van 12 maanden berekend. De berekende draagkracht wordt vervolgens in mindering gebracht op de bijzondere noodzakelijke kosten.

Bij het vaststellen van de draagkracht ten behoeve van een aanvraag voor periodieke bijzondere bijstand wordt de draagkracht eveneens op basis van 12 maanden berekend en uitgesmeerd over het aantal maanden waarop de verstrekking betrekking heeft, uiteraard met een maximum van 12 maanden. Deze uitgesmeerde draagkracht wordt vervolgens maandelijks in mindering gebracht op de bijzondere noodzakelijke kosten.

In het belang van de rechtszekerheid en de uitvoeringspraktijk geldt als uitgangspunt dat de draagkracht binnen de vastgestelde draagkrachtperiode in beginsel voor die periode definitief is. Met andere woorden: een eenmaal vastgestelde draagkracht wordt in beginsel niet meer aangepast.

Indien zich echter in de loop van de vastgestelde draagkrachtperiode ontwikkelingen voordoen, die van zodanig belangrijke aard zijn, dat hieraan niet kan worden voorbijgegaan (zoals het wegvallen dan wel het ontstaan van inkomstenbronnen) kan tussentijds herziening plaatsvinden voor het resterende deel van de draagkrachtperiode. In ieder geval is een wijziging van de draagkracht aan de orde bij een inkomensdaling/stijging van 10 % of meer alsmede bij een wijziging in de hoogte van de bijzondere noodzakelijke kosten.

Artikel 7. Vaststellen vermogen en maandinkomen

Indien ten tijde van de aanvraag vaststaat dat de financiële omstandigheden van de belanghebbende(n) binnen de draagkrachtperiode aanmerkelijk zullen veranderen (zie de toelichting bij het vorige artikel), wordt de draagkracht in de loop van het draagkrachtjaar dienovereenkomstig aangepast.

Artikel 8. Drempelbedrag

Op grond van de wet is het mogelijk om voor bijzondere bijstand een drempelbedrag in te stellen.

Om de drempel voor de klanten zo laag mogelijk te maken, geldt geen drempelbedrag in welke vorm dan ook.

Artikel 9. Tijdstip van aanvragen

Bijzondere bijstand kan met terugwerkende kracht worden verleend. De bijstand moet wel worden aangevraagd binnen 3 maanden na de datum waarop de (eerste) kosten zich voor het eerst voordoen. Kosten welke langer dan 3 maanden geleden, komen niet meer voor bijstand in aanmerking.

Bijstandverlening met terugwerkende kracht vermindert het niet-gebruik van de bijzondere bijstand. Het voorkomt ook het onnodig meerdere malen aanvragen voor kleine bedragen: de klant kan nota’s opsparen.

Uitzondering op deze beleidslijn is de verlening van bijzondere bijstand voor verhuis- en inrichtingskosten alsmede duurzame gebruiksgoederen. Hiervoor moet de belanghebbende wel vooraf een aanvraag indienen. De reden hiervan is, dat het niet mogelijk is achteraf de noodzaak van de hieraan verbonden kosten vast te stellen.

Onder verhuiskosten worden in dit verband verstaan de kosten van transport van de inboedel.

Onder inrichtingskosten vallen de kosten van stoffering als vloerbedekking, gordijnen, huishoudelijke spullen niet vallend onder duurzame gebruiksgoederen, e.d.

De kosten van eerste maand huur, administratiekosten en eventueel een waarborgsom vallen hier niet onder.

Voor bijzondere bijstand in levensonderhoud aan jong meerderjarigen als bedoeld in artikel 13 van deze beleidsregels geldt, analoog aan het bepaalde in artikel 41 en artikel 44 van de wet voor het aanvragen van algemene bijstand door jongeren tot 27 jaar, een wachtperiode van vier weken voordat de bijstand kan worden aangevraagd.

Artikel 10. Termijn periodieke bijstand

Uit oogpunt van klantvriendelijkheid alsmede administratieve lastenverlichting is bij periodieke bijzondere bijstand de termijn van bijstandsverlening gekoppeld oa het soort inkomen dat belanghebbende heeft. Hier wordt onderscheid gemaakt tussen mensen met een bijstandsuitkering, mensen met een andere langdurige uitkering en mensen met inkomen uit loondienst of zelfstandig inkomen. Hiermee wordt voor de belanghebbende de jaarlijkse rompslomp van een nieuwe aanvraag voorkomen.

Artikel 11. Vorm van de bijstand

Wanneer de belanghebbende niet over voldoende middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, kan bijstand worden verleend. Hieruit vloeit voort, dat de bijstand in principe ’om niet’ wordt verstrekt. Dit sluit niet uit, dat in bepaalde gevallen de bijstand in de vorm van een geldlening kan worden verstrekt of kan worden teruggevorderd. Dit geldt zowel voor algemene als bijzondere bijstand.

In de wet is geregeld wanneer de bijstand kan worden verleend in de vorm van een geldlening, namelijk als:

  • 1.

    Redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien (artikel 48, lid 2, sub a, van de wet). Er zijn situaties waarin de belanghebbende feitelijk over voldoende middelen (inkomen dan wel vermogen) beschikt of gaat beschikken, terwijl hij het geld nog niet in handen heeft. De aanspraak op deze middelen moet voldoende aannemelijk zijn. Als die aanspraak voldoende vast staat, kan de bijstand in de vorm van een geldlening worden verleend, mits aan het tweede element wordt voldaan. De middelen moeten op korte termijn beschikbaar komen. De duur van de termijn is niet wettelijk vastgelegd. Uitgegaan wordt van een termijn van maximaal 12 maanden. Als aan een van de twee genoemde elementen niet wordt voldaan, kan geen bijstand in de vorm van een geldlening worden verstrekt.

  • Bijstandsverlening vindt dan volgens de hoofdregel in artikel 48, lid 1, van de wet om niet plaats.

  • Mocht er achteraf alsnog sprake zijn van middelen die betrekking hebben op de periode waarin bijstand is verleend, dan kan de bijstand op grond van artikel 58, lid 2, sub f, van de wet worden teruggevorderd.

  • 2.

    De noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (artikel 48, lid 2, sub b, van de wet). Als de noodzaak tot bijstandsverlening is ontstaan door verwijtbaar handelen of nalaten van de belanghebbende, wordt de bijstand in de vorm van een geldlening verstrekt. Van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid is over het algemeen sprake als de belanghebbende zichzelf door eigen toedoen in bijstandsbehoevende omstandigheden brengt. Hierbij kan worden gedacht aan het niet aanvragen van een voorliggende voorziening, terwijl de mogelijkheid daartoe inmiddels is verstreken. In dat geval wordt de incidentele bijzondere bijstand in de vorm van een lening verstrekt.

  • Bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid behoort, naast het verstrekken van bijstand in de vorm van een geldlening, ook het geheel of gedeeltelijk weigeren van de uitkering in de vorm van een maatregel (artikel 18 van de wet).

  • 3.

    De aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborgsom betreft (artikel 48, lid 2, sub c, van de wet). In verschillende situaties kan het voorkomen, dat de belanghebbende een waarborgsom moet voldoen, zoals bij het betrekken van nieuwe woonruimte. Omdat de waarborgsom over het algemeen weer zal worden terugbetaald aan de belanghebbende, wordt de bijstand verstrekt in de vorm van een lening.

  • 4.

    Het bijstand betreft ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast (artikel 48, lid 2, sub d, van de wet). Op grond van artikel 13, lid 1, sub g, van de wet kan geen bijstand worden verleend als de belanghebbende bij het ontstaan van de schulden, of daarna, over voldoende middelen beschikte dan wel beschikt.

  • Dit betekent, dat alleen bijstand voor schulden kan worden verleend wanneer het ontstaan van de schulden het directe gevolg is van het ontvangen van een inkomen beneden bijstandsniveau. Over het algemeen betreft dit situaties waarin het maken van schulden noodzakelijk was om in het levensonderhoud te kunnen voorzien. In dat geval kan bij wijze van uitzondering bijstand verleend worden, doch wel in de vorm van een geldlening.

  • 5.

    Er bijstand wordt verleend voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen (artikel 51 van de wet). Een duurzaam gebruiksgoed is een goed dat in principe meerdere jaren gebruikt kan worden.

  • De kosten van aanschaf en/of vervanging van duurzame gebruiksgoederen horen in principe tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten moeten dan ook worden voldaan uit het norminkomen en de aanwezige draagkracht, door reservering vooraf (sparen) dan wel door aflossing in termijnen achteraf (lenen). Als de belanghebbende door bijzondere omstandigheden niet in de gelegenheid was om te reserveren en ook het aangaan van een lening bij een bank niet tot de mogelijkheden behoort, kan op grond van artikel 51 van de wet bijstand voor deze kosten worden verleend in de vorm van een geldlening.

Artikel 12. Hoogte van de bijstand

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald door de hoogte van de in aanmerking te nemen kosten op basis van de prijzengids van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) alsmede de in aanmerking te nemen middelen waarover de belanghebbende beschikt om de desbetreffende kosten te voldoen.

Hoofdstuk 3. Algemene kosten

Artikel 13. Jongeren

Voordat sprake kan zijn van bijzondere bijstand voor de noodzakelijke kosten van het bestaan aan de belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar, dient vastgesteld te worden, dat deze kosten hoger zijn dan de toepasselijke landelijke bijstandsnorm. Bij deze vaststelling moet onder andere worden beoordeeld of zelfstandige huisvesting voor de betrokken jongere noodzakelijk is. Dit heeft tot gevolg dat bijzondere bijstandsverlening niet mogelijk is, als de belanghebbende zonder dringende redenen zelfstandig is gaan wonen.

De jong meerderjarige zal primair een beroep moeten doen op de onderhoudsverplichting die op zijn ouder of ouders rust. Actief dient te worden onderzocht in hoeverre de ouders aan hun onderhoudsverplichting kunnen voldoen en welke omstandigheden een uitzondering op deze regel van onderhoudsplicht rechtvaardigen.

Vaak zal het gaan om situaties waarin de onderlinge verhouding ernstig verstoord is. Met het begrip redelijkerwijs wordt tot uitdrukking gebracht, dat van geval tot geval beoordeeld dient te worden of hiervan inderdaad in die mate sprake is, dat de verlening van bijzondere bijstand gerechtvaardigd is. Om geen afbreuk te doen aan de ouderlijke onderhoudsplicht, wordt in zo’n situatie de bijstand verhaald op de ouders.

In de artikelen 41 en 44 van de wet is geregeld dat jongeren tot 27 jaar een wachttijd van vier weken hebben, voordat zij een uitkering kunnen aanvragen voor algemene bijstand in de kosten van levensonderhoud. Bij jongeren in een inrichting verblijvend, wordt geen zoekperiode opgelegd.

In deze vier weken dient de jongere op zoek te gaan naar werk en/of opleiding. Voor bijzondere bijstand in levensonderhoud is, analoog aan de wettelijke bepalingen, een vergelijkbare bepaling opgenomen.

Omdat de verlening van bijzondere bijstand aan de belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar, zoals hierboven reeds aangegeven, uitsluitend bij wijze van hoge uitzondering zal plaatsvinden, wordt bepaald dat de hoogte van de te verstrekken bijstand wordt vastgesteld rekening houdend met de individuele omstandigheden. De totale, algemene en bijzondere, bijstand kan echter nooit meer bedragen dan het normbedrag voor een persoon van 21 jaar exclusief vakantietoeslag in vergelijkbare omstandigheden. De norm als bedoeld in artikel 21, sub a, van de wet kan hiermee niet zonder meer worden toegepast.

Bij jongeren verblijvend in een inrichting zal, nog meer dan bij jongeren die niet in een inrichting verblijven, de te verlenen bijzondere bijstand afhangen van de persoonlijke omstandigheden. Een juiste aansluiting op de bestaanskosten van de betrokkene en de ouderlijke onderhoudsplicht kan dus alleen worden bereikt door de hoogte van de bijstand geheel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de betrokkene.

De bijzondere bijstand wordt verleend zolang de omstandigheden die aanleiding voor bijstandsverlening zijn geweest, voortduren en wordt in ieder geval beëindigd bij het bereiken van de 21-jarige leeftijd.

Artikel 14. Tienerouder

Minderjarigen hebben geen recht op bijstand. Dat geldt voortaan ook voor het kind van de minderjarige alleenstaande moeder of vader.

Vanaf 1 januari 2015 is de Wet hervorming kindregelingen van kracht. Het aantal kindregelingen is hierbij van 11 naar 4 teruggebracht, te weten de kinderbijslag, het kindgebonden budget, de combinatiekorting en de kinderopvangtoeslag.

De norm voor een alleenstaande ouder in de Participatiewet is per 1 januari 2015 dan ook vervallen. Alleenstaande ouders krijgen in plaats hiervan via de Belastingdienst/Toeslagen voortaan extra kindgebonden budget, de zogeheten alleenstaande ouderkop.

Artikel 15. Kosten accountant/boekhouder

De gevestigde zelfstandige is de zelfstandig ondernemer die minimaal 12 maanden zelfstandige is en voldoet aan de bepalingen genoemd in artikel 1 van het Bbz 2004. De kosten genoemd in dit artikel komen voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking en worden verstrekt als lening.

Hoofdstuk 4. Woonlasten en inrichtingskosten

Artikel 16. Woonkostentoeslag

Met betrekking tot aanvragen voor een woonkostentoeslag dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de bewoners van een huurwoning en die van een woning in eigendom.

Bij een huurwoning is de hoogte van de woonkostentoeslag gelijk aan de gemiste huurtoeslag.

Bij een eigen woning wordt de hoogte van de woonkostentoeslag bepaald aan de hand van een huurwoning met vergelijkbare woonlasten en de daarbij gemiste huurtoeslag.

De volgende kosten kunnen worden meegenomen bij de berekening van de woonkostentoeslag voor de eigen woning:

  • 1.

    De rente die verband houdt met de woning. Het gaat hier om hypotheekrente. De aflossing van de hypotheek telt niet mee, dit geldt dus ook voor de premies van zogenaamde spaarhypotheken.

  • Het recht op belastingteruggaaf (ongeacht het moment van ontvangst) voor zover betrekking hebbend op de betaalde rente dient op de hypotheekrente in mindering te worden gebracht.

  • 2.

    Zakelijke lasten in verband met het hebben van eigendom:

    • -

      eventuele erfpachtcanon;

    • -

      eigenaarsdeel waterschapslasten;

    • -

      premies van verzekeringen tegen brand- en stormschade (alleen voor de opstallen);

    • -

      onroerende zaakbelasting;

    • -

      een bedrag t.b.v. vereniging van eigenaren (maximaal € 12,50 per maand);

    • -

      een bedrag aan onderhoudskosten per jaar.

De Wet op de huurtoeslag is in relatie tot woonkostentoeslag aan te merken als een voorliggende voorziening. Dit betekent dat wanneer bepaalde groepen (huurders) uitdrukkelijk buiten de werkingssfeer van de Wet op de huurtoeslag zijn gelaten, deze ook geen recht op woonkostentoeslag hebben. Het gaat hierbij vooral om huurders van een kamer of een etage. Zij hebben geen recht op huurtoeslag, omdat zij geen zelfstandige woning of wooneenheid in de zin van de Wet op de huurtoeslag bewonen en er slechts voor bepaalde vormen van bewoning van onzelfstandige woonruimte huurtoeslag mogelijk is.

Een zelfstandige woning in de zin van de Wet op de huurtoeslag is een eengezinswoning, een appartement, een flat of een andere woonruimte met een eigen voordeur, een eigen keuken, een eigen toilet en een eigen wasruimte. Een wooneenheid is een woonruimte in een speciaal woongebouw dat door de Minister van Infrastructuur en Milieu is aangewezen voor huisvesting van alleenstaanden of tweepersoonshuishoudens.

In de situatie dat de woonlasten boven de maximaal subsidiabele huurprijs liggen, is het mogelijk om tijdelijk een woonkostentoeslag te verlenen. Opgemerkt wordt, dat wanneer een persoon gehandicapt is en daarom in een aangepaste woning woont, men toch recht kan hebben op huurtoeslag, ondanks het feit dat de rekenhuur boven de maximale huurgrens uitkomt.

Ter beperking van de gemeentelijke financiële lasten bij de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zijn nieuwe goedkopere gemeentelijke zorgtrajecten ontwikkeld. Met name bij jongeren kan het (tijdelijk) voorkomen, dat in het kader van een gemeentelijk zorgproject de huur meer bedraagt dan de van toepassing zijnde maximale huurprijs. Het is dan niet de bedoeling de voorwaarde op te leggen uit te zien naar goedkopere huisvesting.

Onder een reële huurprijs wordt in dit verband verstaan een huur welke passend was bij de financiële situatie van belanghebbende(n) in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag en destijds (ruimschoots) kon worden voldaan uit het beschikbare inkomen.

Onder passende woonruimte wordt verstaan een woning waarvan de woonlasten uit het beschikbare inkomen kunnen worden voldaan eventueel aangevuld met een bijdrage op grond van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 17. Vaste lasten tijdens tijdelijk verblijf in een inrichting of ziekenhuis

Dit artikel regelt de verlening van bijzondere bijstand voor diegenen die een algemene bijstandsuitkering ontvangen en worden opgenomen in een inrichting of ziekenhuis. In de regel zal bij een opname in een inrichting of ziekenhuis de algemene bijstand worden voortgezet naar de norm voor verblijf in een inrichting. Deze norm is echter enkel bedoeld als zak- en kleedgeld voor het verblijf in een inrichting of ziekenhuis.

Bij een tijdelijk verblijf in een inrichting of ziekenhuis kan aan de belanghebbende bijzondere bijstand worden verstrekt om te voorzien in de kosten van de huur (na aftrek van huurtoeslag) en maandelijkse vaste lasten, die verband houden met het aanhouden van de woning, zoals vastrecht voor gas, water, elektra en warmte alsmede het abonnement voor tv / vaste telefoon / internet. De kosten van een mobiele telefoon vallen niet hieronder.

Het moet dan wel duidelijk zijn, dat het gaat om een tijdelijk verblijf aldaar en dat het voorzienbaar is dat de belanghebbende terugkeert naar de woning. Onder inrichting kan in dit verband ook een penitentiaire inrichting worden verstaan.

Vanuit de uitvoeringsoptiek is aanpassing van de uitkering bij een kortdurende opname niet zinvol en geeft onnodige administratieve werkzaamheden. Veelal is de betreffende belanghebbende reeds ontslagen uit het ziekenhuis, terwijl de wijziging van de uitkering dan nog moet worden afgehandeld. Vandaar pas een wijziging van de norm na vier weken vanaf de eerste dag na de opnamedatum.

Voor thuiswonenden geldt deze regel niet. Zij hebben immers geen kosten van huur e.d. Normwijziging geschiedt bij deze categorie per datum opname. Bij verblijf in een penitentiaire inrichting wordt de uitkering voor levensonderhoud echter acuut beëindigd.

Vanwege uitvoeringsoverwegingen is er een maximale termijn van 6 maanden verbonden aan de bijstands-verlening voor de doorbetaling van de huur en vaste lasten. Indien deze termijn wordt overschreden, dient te worden onderzocht in hoeverre terugkeer naar de woning voorzienbaar is en kan eventueel besloten worden de periodieke bijzondere bijstand nog eenmaal voort te zetten.

Artikel 18. Waarborgsom, eerste huurlasten en inrichtingskosten

Door betaling van de verschuldigde huur vooraf en uitbetaling van de (bijstands)uitkering achteraf, kunnen er in bepaalde situaties acute financiële problemen ontstaan.

Indien een belanghebbende vanuit een niet verwijtbare situatie beschikt over onvoldoende draagkracht voor de betaling van de eerste huurlasten en redelijkerwijs hiervoor niet heeft kunnen reserveren, kan hiervoor bijzondere bijstand worden verleend.

Onder de eerste huurlasten wordt verstaan de huur over de (gedeeltelijke) eerste en volledige tweede maand.

Het maximum in dit kader is twee volle kalendermaanden.

Voorbeelden:

  • -

    de huur gaat op 1 maart in, in aanmerking wordt dan genomen de periode 1 maart t/m 30 april;

  • -

    de huur gaat op 12 mei in, in aanmerking wordt dan genomen de periode 12 mei t/m 30 juni;

  • -

    de huur gaat op 31 juli in, in aanmerking wordt dan genomen de periode 31 juli t/m 31 augustus.

De bijzondere bijstand in de huur waarover aanspraak op huurtoeslag bestaat, wordt verleend in de vorm van een lening. Huurtoeslag gaat altijd in op de 1e van de maand. In de aangehaalde voorbeelden is dat op 1 maart, 1 juni en 1 augustus.

De kosten van inrichting, aanschaf en vervanging van normale duurzame gebruiksgoederen behoren tot de incidenteel voorkomende algemene kosten van bestaan en moeten in beginsel uit het inkomen worden betaald.

Deze kosten zijn normaal en ontstaan dan ook niet door bijzondere omstandigheden. Hetzelfde geldt voor een verhuizing naar alsmede de stoffering en inrichting van een andere woning. De Centrale Raad van Beroep heeft dit in een aantal uitspraken bevestigd.

Ook indien men een inkomen op het niveau van het sociaal minimum ontvangt, wordt in principe voldoende ruimte in het inkomen aanwezig geacht om hiervoor te reserveren dan wel middels een gespreide betaling achteraf te kunnen voldoen. Voor de belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben, bestaat daarnaast jaarlijks recht op individuele inkomenstoeslag. Deze toeslag is mede bedoeld om te reserveren voor noodzakelijke vervangingen.

De belanghebbende wordt geacht zelf te reserveren voor de kosten van een verhuizing, stoffering en inrichting van een andere woning. Dit geldt eveneens voor de noodzakelijke vervangingsinvesteringen bij duurzame gebruiksartikelen. De voorzienbaarheid van de kosten speelt hierbij mede een rol. Zodra kan worden voorzien, dat er een mogelijke verhuizing aan staat te komen, moet de belanghebbende reserveren voor deze kosten. Dat is dus veel eerder dan het moment waarop bekend wordt, dat de verhuizing plaats zal gaan vinden. Dit gaat nog vooraf aan de inschrijving voor een andere woning. Zo kunnen ouderen op zekere leeftijd verwachten, dat er mogelijkerwijs een verhuizing naar bijvoorbeeld een aanleunwoning kan aankomen.

Bij gezinsuitbreiding speelt dit ook als daardoor een grotere woning noodzakelijk wordt. Of als een groter gezin in een krappe woning zit. In deze gevallen is voorzienbaar, dat er op termijn een verhuizing aankomt. Hiervoor kan dan ook geen bijzondere bijstand worden verleend. Als er vooraf niet is gereserveerd voor de kosten, kan een lening bij de kredietbank worden aangevraagd of een oplossing worden gezocht in samenspraak met familie, vrienden, kennissen of instanties. Ook een kringloopwinkel of een website als marktplaats kan een adequate en toereikende oplossing voor de bijstand zijn.

De kredietbank geldt als een voorliggende voorziening als de geldlening volledig in de aan de orde zijnde noodzakelijke kosten kan voorzien. Is dit niet het geval, dan is de kredietbank geen voorliggende voorziening en wordt het volledige bedrag als bijzondere bijstand verstrekt. Hiermee wordt voorkomen, dat de belanghebbende bij twee verschillende instanties aanvragen moet indienen met een extra administratieve last voor de aanvrager en de verstrekkers van dien.

Uit constante jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt voorts, dat het hebben van schulden en het aflossen daarvan geen bijzondere omstandigheid is waardoor bijstandsverlening mogelijk wordt. Dit zou een onterechte bevoordeling van mensen met schulden boven mensen zonder schulden betekenen.

Het feit dat een verhuizing (bijvoorbeeld vanuit sociaal en/of medisch oogpunt) noodzakelijk is, is op zich geen indicatie voor bijzondere bijstandsverlening (zie bijvoorbeeld uitspraak van CRvB van 27 juli 2010, LJN BN3956 of LJN BM2956). De belanghebbende had moeten reserveren voor de kosten. Naast de noodzaak voor het maken van de kosten dient ook vast te staan, dat er sprake is van bijzondere omstandigheden.

Bijzondere bijstand is mogelijk als er sprake is van aantoonbare bijzondere omstandigheden. De hoofdregel is dat als toch bijstand moet worden verleend voor een complete woninginrichting of het vervangen van een duurzaam gebruiksartikel, de tweedehands markt in beginsel volstaat. Witgoed vormt hierop een uitzondering.

Het enige feit dat een bankstel is versleten en belanghebbende al jaren een laag inkomen heeft, is onvoldoende om tot verstrekking van bijzondere bijstand over te gaan. De belanghebbende moet hiervoor reserveren uit zijn inkomen op bijstandsniveau en eventuele overige draagkracht als de individuele inkomenstoeslag.

De Wsnp (Wet schuldsanering natuurlijke personen) kan bijvoorbeeld een bijzondere omstandigheid opleveren op grond waarvan bijstandsverlening noodzakelijk is. Als er onvoldoende ruimte in het budget zit voor deze kosten, kan voor de kosten van een sobere vervanging via de kringloopwinkel of marktplaats bijstand worden verleend.

Voor de kosten van een eerste woninginrichting, omdat de belanghebbende voor het eerst op zichzelf gaat wonen, is geen bijzondere bijstand mogelijk. Het wordt voorzienbaar geacht dat deze kosten zich te zijner tijd zullen voordoen.

Bij een eerste huisvesting na het verlaten van een AZC wordt de asielzoeker geconfronteerd met de kosten van een ‘eerste inrichting’ in Nederland. Gelet op het eerder genoten inkomen was er geen ruimte om te kunnen reserveren voor de kosten van een complete woninginrichting. Deze kosten komen, voor zover deze niet voldaan kunnen worden uit eigen middelen of via een lening, voor bijzondere bijstand in aanmerking.

Ook in andere situaties kan er sprake zijn van inrichtingskosten zoals bijvoorbeeld bij een echtscheiding of beëindiging van samenwoning. In deze situaties zal het in principe niet om een volledige woninginrichting gaan.

Er wordt vanuit gegaan, dat beide partners over de helft van de (voormalige) gezamenlijke inboedel kunnen beschikken. De praktijk is echter vaak anders. Bij de ene ouder komen de kinderen wonen, de verdeling van de goederen levert heel veel problemen op, de woning van de partner is veel groter of de partner die achterblijft in de echtelijke woning, hoeft deze woning van minder nieuwe spullen te voorzien in verband met bijvoorbeeld inbouwkasten en/of -meubels en niet te stofferen. Per individueel geval zal moeten worden gekeken welke inrichtingskosten noodzakelijk zijn, uiteraard met een maximum van de bedragen voor een complete woninginrichting.

Een ontwikkeling van de laatste jaren is de aanschaf van goederen via (web)winkels die tweedehands goederen verkopen. Het is de keuze van de klant of hij daarvan gebruik wil maken. Een klant kan ook stoffering van een vorige bewoner overnemen of goederen aanschaffen via bijvoorbeeld marktplaats.nl, de kleding- en meubelbank of de kringloopwinkel.

Het past niet meer in deze tijd van bezuinigingen om hoge bedragen te hanteren voor inrichtingskosten en het uitgangsprincipe, dat klanten altijd over een nieuwe inrichting moeten beschikken.

De maximale hoogte van de bijzondere bijstand voor inrichtingskosten is vastgesteld aan de hand van de actuele bedragen uit de Nibud prijzengids.

Ook het vrij te laten bescheiden vermogen ten tijde van de aanvraag om bijzondere bijstand dient na aftrek van een bedrag ter grootte van de bijstandsnorm voor leefgeld en lopende verplichtingen als huur en energie, volledig te worden ingezet.

De bijstand voor inrichtingskosten of duurzame gebruiksgoederen wordt verleend in de vorm van een lening.

Hoofdstuk 5. Medisch en sociaal noodzakelijke kosten

Artikel 19. Medische kosten

Dit artikel behoeft geen extra toelichting.

Artikel 20. Extra kosten van bewassing, kledingslijtage en stookkosten

De normale kosten van bewassing en kledingslijtage behoren tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan. Aangezien de algemene bijstand voorziet in deze kosten, kan er geen bijstand worden verleend voor deze kosten.

In de extra kosten voor het wassen van kleding en/of beddengoed bij een bepaalde ziekte of handicap kan wel bijzondere bijstand worden verleend voor zover hierin geen tegemoetkoming uit andere hoofde kan worden verkregen dan wel een andere passende voorziening (zoals incontinentiemateriaal) voorhanden is. Meegerekend hierin worden de kosten voor elektriciteit, water, waspoeder en afschrijving en onderhoud van de wasmachine. Slijtagekosten zijn de extra kosten die ontstaan door het extra wassen van de kleding.

Stookkosten behoren eveneens tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan, waarvoor in beginsel geen bijstand kan worden verleend. Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, kan er aanleiding zijn bijzondere bijstand te verlenen voor deze kosten. Slechts de extra kosten voor verwarming komen voor vergoeding in aanmerking als hiervoor een medische noodzaak bestaat.

De hoogte van de bijzondere bijstand voor bewassingskosten wordt bepaald aan de hand van de Nibud-prijzengids. Voor de hoogte van de bijzondere bijstand voor meerkosten kleding wordt bepaald aan de hand van de geïndexeerde GMD-lijst onder aftrek van de richtprijs voor een kledingpakket op grond van de nibud-prijzengids bij inkomen op bijstandsniveau resp. het voor de andere inkomensklasse gebruikelijke bedrag voor kleding op grond van het Nibud-budgethandboek.

Een medisch advies wordt bij extra stookkosten opgevraagd om de noodzaak vast te stellen. De hoogte van de bijzondere bijstand voor stookkosten is aan de werkelijke kosten onder aftrek van de van toepassing zijnde stookkosten zoals opgenomen in de Nibud-prijzengids.

Artikel 21. Dieetkosten

Als gevolg van een ziekte kan de belanghebbende op advies van een dokter of diëtist gehouden zijn een dieet te volgen. Genoemd kan worden de ziekte van Crohn. De meerkosten van sommige diëten liggen boven de norm van een gewoon voedingspatroon. Voor deze meerkosten kan bijzondere bijstand worden verleend. Voor een overzicht van de meerkosten wordt verwezen naar de Nibud prijzengids.

De noodzaak kan worden aangetoond door middel van een verklaring van een specialist dat een bepaald dieet noodzakelijk is op medische gronden.

Artikel 22. Maaltijdenvoorziening

Tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren de kosten van voeding. Aangezien de algemene bijstand dan wel een inkomen op bijstandsniveau voorziet in deze kosten, kan er in beginsel geen bijstand worden verleend voor deze kosten. Voor zover de maaltijdenvoorziening noodzakelijk is om zelfstandig te kunnen blijven functioneren (bijvoorbeeld bij ouderen en mensen met een beperking) en de meerkosten van de voorziening niet uit het eigen inkomen kunnen worden voldaan, is bijzondere bijstand hiervoor mogelijk.

Alleen de zogenaamde meerkosten - het verschil tussen de kosten van de maaltijdenvoorziening en de normale kosten van een warme maaltijd - komen voor bijzondere bijstandsverlening in aanmerking. In zijn algemeenheid komt men slechts op indicatie in aanmerking voor maaltijdenverstrekking.

De normale kosten van een warme maaltijd worden vastgesteld aan de hand van de Nibud richtlijnen. Daar deze prijs de waarde van een normale zelfbereide maaltijd vertegenwoordigt, kan hierover geen bijzondere bijstand worden verleend. Uitsluitend de meerkosten worden aangemerkt als bijzondere noodzakelijke kosten.

Een indicatie van de SWO of een andere zorginstelling wordt voor verstrekking van bijzondere bijstand voor deze kosten als voldoende beschouwd. Belanghebbenden die in aanmerking (kunnen) komen voor gesubsidieerde maaltijden van de Stichting Welzijn Ouderen komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking, daar er sprake is van een passende toereikende voorliggende voorziening.

Hoofdstuk 6. Reiskosten

Artikel 23. Medische behandeling

In het algemeen vergoeden de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg alle noodzakelijke ziektekosten. Beide regelingen gelden samen als een toereikende en passende voorliggende voorziening (artikel 15, lid 1, van de wet), zo ook voor reiskosten. Bijzondere bijstandsverlening is derhalve niet mogelijk.

Alleen als er sprake is van zeer dringende redenen, kan bijzondere bijstand worden verleend.

Artikel 24. Ziekenbezoek

Reiskosten behoren tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten welke in zijn algemeenheid uit de bijstandsnorm dienen te worden voldaan. In een aantal bijzondere situaties is het mogelijk om - indien aan de voorwaarden wordt voldaan - bijzondere bijstand te verstrekken, zoals voor het bezoeken van een familielid dat in een ziekenhuis/verpleegadres verblijft.

Artikel 25. Bezoek aan gedetineerde

Bijzondere bijstand voor deze kosten is mogelijk, als het gaat om reiskosten in verband met bezoek aan een gedetineerde partner dan wel een bloed- of aanverwant in de eerste graad. Het gaat hierbij ook om eventuele pleegkinderen.

Zodra de gedetineerde met weekendverlof mag, bestaat geen recht meer op bijzondere bijstand voor reiskosten van familieleden. De gedetineerde kan voor reiskosten bij weekendverlof geen beroep doen op de bijzondere bijstand.

Voor reiskosten wegens bezoek aan een in het buitenland gedetineerd gezins- of familielid wordt geen bijstand verstrekt.

Bij reiskosten bezoek aan gedetineerde geldt dat eventueel aanwezige voorliggende voorzieningen en de (eventueel) aanwezige draagkracht in mindering worden gebracht.

Artikel 26. Bezoek aan uit huis geplaatste kinderen

De reiskosten die worden gemaakt in verband met een omgangsregeling, omdat beide ouders niet dichtbij elkaar wonen, komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. Volgens vaste jurisprudentie dienen de reis- en verblijfkosten die een kind in het kader van een omgangsregeling maakt, ten laste te komen van de ouder tot wiens gezin het kind behoort (de verzorgende ouder). Het gegeven dat die ouder niet bereid is de betreffende kosten te dragen, kan niet tot bijstandsverlening leiden, aangezien dit een kwestie is die de gewezen echtgenoten zelf dienen op te lossen. Bovendien moeten deze kosten worden gezien als uitgaven welke in het familieverkeer normaliter voorkomen en reeds om deze reden niet kunnen worden beschouwd als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten.

Artikel 27. Scholing en opleiding van (ten laste komende) kinderen

Kinderen op de middelbare school hebben een computer/laptop (met toebehoren) nodig in de periode dat zij de middelbare school doorlopen. Per kind wordt hiervoor een tegemoetkoming verstrekt. Het moment van aanvragen kan in de gehele periode van de middelbare schoolperiode liggen, dus bijvoorbeeld ook in het 3-de leerjaar.

De reiskosten in verband met scholing en opleiding van (ten laste komende) kinderen horen tot de directe school-kosten waarvoor het kindgebonden budget (= toeslag van de belastingdienst) een passende en toereikende voorliggende voorziening is.

Vanaf 1 januari 2017 hebben minderjarige mbo-studenten die een voltijdopleiding in de beroepsopleidende leerweg (bol) volgen, recht op een reisvoorziening (studenten ov chipkaart). Bij een deeltijdopleiding bestaat hierop dus geen recht.

Minderjarige mbo’ers die een opleiding in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) volgen, hebben geen recht op een studentenreisproduct. Zij hebben namelijk ook geen recht op studiefinanciering (en een studentenreis-product) als ze meerderjarig zijn. Hun reiskosten worden meestal vergoed door de werkgever.

Minderjarigen die hoger onderwijs volgen, hebben recht op studiefinanciering en daarmee ook op een studenten-reisproduct.

Daarnaast wordt in de beoordeling voor vergoeding van reiskosten meegenomen over er binnen een straal van 10 km geen gelijk alternatief voor scholing kan worden gevonden. Dit impliceert dat als er geen kosten worden vergoed voor reiskosten indien de ouders/scholier om (welke overtuiging dan ook) een school kiest die verder weg is en waarvoor reiskosten gemaakt moeten worden.

De reiskosten worden verstrekt op basis van 10 keer de kosten van een maandabonnement (periode september t/m juni) of de kosten van een jaarabonnement voor zover deze kosten lager zijn dan de kosten van 10 keer het maandabonnement. De totale reiskosten per jaar worden verminderd met bijdrage uit het kindgebonden budget voor zover niet besteed aan les- en boekengeld.

Artikel 28. Aanvullende (randvoorwaardelijke) kosten Wet Inburgering

Lid 1 sluit de mensen uit die inkomsten hebben meer dan 100% van de voor hen van toepassing zijnde bijstandsnorm, waarbij geen rekening wordt gehouden met de kostendelersnorm.

Lid 2: conform het beleidsplan ‘inburgeren in de Maashorst’ komen gezinsmigranten niet in aanmerking voor bijzondere bijstand voor de kosten genoemd in dit artikel.

Voor het volgen van een traject in het kader van de Wet inburgering kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor aanvullende (randvoorwaardelijke) kosten.

De genoemde kosten zijn:

  • -

    Lid 4: reiskosten.

Hiermee worden de reiskosten bedoeld van en naar school. Ook de reiskosten voor het participatiedeel binnen de B-1 en de Z-route vallen hieronder.

Lid 4.4. geeft een mogelijkheid om naast de verstrekking van reiskosten, ook een fietsgoeding te verstrekken, daar waar dit onverhoopt noodzakelijk is.

Lid 5: kinderopvangkosten.

Kinderopvangkosten zijn in de meeste gevallen noodzakelijke kosten om het traject inburgering te volgen. Met lid 5.3. wordt bedoeld dat er een beoordeling wordt gedaan op bijv. de thuissituatie. Als er een bijvoorbeeld een echtgenoot (e) thuis is die bij de kinderen is, er is geen noodzaak voor vergoeding van deze kosten. Hierbij speelt ook mee dat plaatsing bij een kinderdagverblijf/BSO steeds lastiger wordt omdat deze organisaties met personeelstekorten kampen. Dus de kosten zijn veelal noodzakelijk mits er evt. andere mogelijkheden/oplossingen zijn.

Lid 6: Fiets: dit lid spreekt voor zich. Lid 6.2. geeft een mogelijkheid om naast de verstrekking van een fiets, ook reiskosten te verstrekken, daar waar dit onverhoopt noodzakelijk is.

Lid 7: Computer/laptop.

Dit lid geldt alleen voor de mensen die onder de oude Wet inburgering vallen, geen gezinsmigrant zijn en die zelf niet in het bezit zijn van een computer/laptop. Voor gehuwden/samenwonenden betekent dit dat zij elk in aanmerking komen voor een bijzondere bijstand als beiden inburgeringsplichtig zijn indien dit noodzakelijk is om hun inburgeringstraject te doorlopen. Dit is dus een sterfhuisconstructie omdat langzaamaan iedereen onder de nieuwe wet zal gaan vallen. Binnen de nieuwe wet worden voor de leerroutes ‘onderwijs’ en B-1’ de kosten voor een computer/laptop bekostigd uit de specifieke uitkering. Mensen binnen de nieuwe wet in de Z-route hebben geen computer/laptop nodig.

Hoofdstuk 7. Uitvaartkosten

Artikel 29. Begrafenis- of crematiekosten

Voor zover de eigen middelen van de overledene daartoe niet toereikend zijn en de nabestaanden de kosten van de begrafenis of crematie niet of niet geheel voor hun rekening kunnen nemen, bestaat de mogelijkheid om bijzondere bijstand voor deze kosten te verstrekken (natuurlijk met in achtneming van alle voorwaarden die aan de verstrekking van bijzondere bijstand zijn verbonden). Er dient rekening te worden gehouden met de eigen middelen van de overledene (denk ook aan eigen huis), de draagkracht van de aanvrager, evenals met de noodzakelijke kosten van lijkbezorging.

Als iemand overlijdt zonder een (dekkende) uitvaartverzekering alsmede onvoldoende geld heeft nagelaten om een begrafenis of crematie hiervan te kunnen betalen, komen deze kosten voor rekening van de nabestaanden en wel ieder voor een evenredig deel.

Als er geen nabestaanden zijn, dient de Wet op de lijkbezorging te worden toegepast.

Als bij een nabestaande de middelen ontbreken om zijn evenredig aandeel in de begrafenis- of crematiekosten te betalen, kan hij voor zijn aandeel bijzondere bijstand aanvragen.

Op grond van het territorialiteitsbeginsel wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor de kosten van een begrafenis of crematie in het buitenland.

Bijzondere bijstand voor uitvaartkosten kan verleend worden aan erfgenamen en bloed- en aanverwanten die krachtens de artikelen 392-396 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek tot onderhoud van de overledene verplicht zouden zijn geweest, voor zover:

  • -

    er geen (dekkende) uitvaartverzekering is;

  • -

    de uitvaartkosten niet uit de nalatenschap kunnen worden voldaan;

  • -

    de erfgenaam of bloed-/aanverwant niet over toereikende middelen beschikt om (zijn aandeel in) de uitvaartkosten te voldoen;

  • -

    het strikt noodzakelijke kosten betreffen zoals vermeld.

Ontvangen verzekeringsgelden dienen op de in aanmerking te nemen kosten in mindering te worden gebracht.

Voor de in aanmerking te nemen kosten geldt een maximum van € 6.000,00 per uitvaart. Bij een begrafenis kunnen kosten voor een grafsteen voor een maximaal bedrag van € 2.500,00 worden meegenomen. De meerdere kosten blijven buiten beschouwing. Bij de bepaling van de hoogte van de bijzondere bijstand wordt alleen dat deel vergoed dat voor kosten van de aanvrager is, de mogelijkheid tot verhalen op de overige erfgenamen dient in eerste instantie te worden gezien als voorliggende voorziening.

Uit oogpunt van bijstandsverlening worden niet als noodzakelijk aangemerkt:

  • -

    kosten van rouwadvertentie of rouwkaarten;

  • -

    volgauto's;

  • -

    bloemstuk op de kist;

  • -

    kosten van een eredienst;

  • -

    koffietafel e.d.;

  • -

    kosten die voortvloeien uit een culturele of religieuze achtergrond.

Hoofdstuk 8. Bijzondere financiële regelingen

Artikel 30. Kosten beschermingsbewind

Beschermingsbewind is bedoeld voor personen die niet in staat zijn hun vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Indien een meerderjarige als gevolg van een lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren (artikel 1:431, lid 1, BW). Als een meerderjarige zelf de onderbewindstelling vraagt, omdat hij naar eigen inzicht niet in staat is tot behoorlijk vermogensbeheer, zal dit doorgaans voor de rechter voldoende grond zijn voor toewijzing van het verzoek.

In de praktijk blijkt een groot deel van de verzoeken tot instelling van een beschermingsbewind samen te hangen met een problematische schuldensituatie. Dit laat onverlet dat in de praktijk veelal sprake zal zijn van een diverse problematiek, waardoor de verzoekers niet in staat zijn om hun financiën zelf te beheren.

Een onderbewindstelling zal in de regel niet uitgesproken worden, uitsluitend omdat er schulden zijn.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 9 november 2010 (LJN: BO4439, 08/6936 WWB) geoordeeld, dat met de goedkeuring door de kantonrechter van de tarieven van de bewindvoerder de beloning van de bewindvoerder is vastgesteld conform de wet. Gelet op de onderbewindstelling zijn de kosten van de beloning voor de bewindvoering noodzakelijk en vloeien deze voort uit de bijzondere individuele omstandigheden van betrokkene. Met deze reden kan iemand een beroep doen op bijzondere bijstand.

Dit laat onverlet, dat bij twijfel door de gemeente een onderzoek kan worden ingesteld om te verifiëren of de met de bewindvoering betrokken werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht en of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd daadwerkelijk zijn gemaakt.

Het is aan de kantonrechter om in een individueel geval het verzoek tot onderbewindstelling te beoordelen.

De beloningstarieven voor bewindvoerders, curatoren en mentoren zijn door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 4 november 2014 vastgesteld in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren. Deze tarieven worden jaarlijks geïndexeerd conform het Besluit vergoeding bewindvoerders schuldsanering.

Er bestaat recht op bijzondere bijstand indien de kantonrechter een beschikking heeft afgegeven, waarin hij de hoogte van de beloning voor de bewindvoerder heeft bepaald. Daarnaast verleent het college ook bijzondere bijstand, indien de bewindvoerder aan de belanghebbende vooruitlopend op de rechterlijke beschikking voorschotten in rekening brengt. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op de door de rechter in de beschikking vastgestelde kosten van bewindvoering of de door de bewindvoerder in rekening gebrachte voorschotten. Laatste genoemde beloning wordt vastgesteld op basis van de eerder aangehaalde regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Voor de kosten van bewindvoering in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) bestaat geen recht op bijzondere bijstand. De Wsnp is opgenomen in de Faillissementswet. Deze laatste wet voorziet in het al dan niet toekennen van voorschotten en het salaris van de Wsnp-bewindvoerder (Centrale Raad van Beroep d.d. 21 juni 2011, LJN: BR0334, 10/316 WWB).

Artikel 31. Kosten mentorschap

Mentorschap is bedoeld voor mensen die hun persoonlijke belangen (belangen die niet over geld en goed gaan) niet meer kunnen behartigen. Het kan gaan om verstandelijk gehandicapten en psychiatrische of comateuze patiënten, maar ook oudere mensen zoals demente bejaarden, die zelf geen beslissing op het persoonlijke vlak meer kunnen nemen (bijv. verzorging of verpleging). De mentor neemt dan - zoveel mogelijk met zo’n iemand - de beslissing. Er moet wel een uitspraak van de kantonrechter aan ten grondslag liggen.

Overeenkomstig de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep met betrekking tot bewindvoering moet de noodzaak van het mentorschap in beginsel worden aangenomen als de rechter een mentor heeft benoemd.

Familieleden die als mentor benoemd worden, ontvangen geen vergoeding. In deze laatste situatie wordt er dan ook geen bijzondere bijstand verleend.

Artikel 32. Kosten curatele

De ondercuratelestelling is bedoeld voor mensen die zowel hun financiële als persoonlijke belangen niet meer kunnen behartigen. Curatele betekent dat iemand niet meer zelf 'rechtshandelingen aan mag gaan', zoals iets kopen, huren of geld lenen. Degene die zijn of haar persoonlijke belangen en vermogen behartigt, heet de curator. Voor bijna elke handeling en beslissing van de betrokkene moet de curator toestemming geven.

Kortom, als een persoon onder curatele wordt gesteld, wordt deze persoon handelingsonbekwaam verklaard door de rechter. Een vereiste is dat de aandoening van degene die onder curatele komt, blijvend is. Is er sprake van tijdelijke verwarring, dan is bewind of mentorschap een betere oplossing.

De curator is bij voorkeur de echtgenoot, partner, ouder of ander familielid van de curandus, maar ook een professionele partij is mogelijk.

Overeenkomstig de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep met betrekking tot bewindvoering moet de noodzaak van de curatele in beginsel worden aangenomen als de rechter een curator heeft benoemd. De aan de curatele voor rekening van de boedel komende kosten kunnen in dat geval in aanmerking komen voor bijzondere bijstand.

Artikel 33. Kosten van private minnelijke schuldbemiddeling

De gemeentelijke integrale schuldhulpverlening is een gratis voorziening welke passend en toereikend is.

Artikel 34. Rechtsbijstand

Het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand voorziet in een differentiatie in de hoogte van de eigen bijdrage die de rechtzoekende is verschuldigd bij rechtsbijstand door een advocaat. Zo wordt de eigen bijdrage voor de recht- zoekende voor de verlening van rechtsbijstand door een advocaat verlaagd met € 55,00 (bedrag in 2020), indien hij eerst rechtshulp vraagt aan het Juridisch Loket in plaats van meteen naar een advocaat te gaan.

Om het systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand als zodanig beheersbaar te houden is het van belang, dat rechtzoekenden geprikkeld worden om een afweging te maken tussen enerzijds hun belang om een juridisch probleem voor te leggen aan een advocaat en anderzijds de kosten die aan de verlening van rechtsbijstand in die zaak zijn gemoeid.

Het zonder meer verstrekken van bijzondere bijstand voor de bekostiging van de door de rechtzoekende verschuldigde eigen bijdrage, past daar niet bij. De aanvrager om bijzondere bijstand dient dan ook een diagnosedocument van het Juridisch Loket te overhandigen, waaruit blijkt dat de door de rechtzoekende gewenste rechtsbijstand door een advocaat noodzakelijk is en daarmee ook de verschuldigde eigen bijdrage voor rechtsbijstand noodzakelijk is. Het effect hiervan is dat ook de rechtzoekende die onder het bereik van de Participatiewet valt, de eerder genoemde afweging zal moeten maken. Op deze wijze wordt er zoveel mogelijk voor gezorgd, dat alleen indien dat noodzakelijk is, een zaak wordt verwezen naar een advocaat.

Het Juridisch Loket vervult hiermee de functie van filter. Dit zal leiden tot het afgeven van minder toevoegingen voor het verlenen van rechtsbijstand door een advocaat. Immers het Juridisch Loket kan in een vroegtijdig stadium het geschil juridisch beoordelen en mogelijk andere oplossingen zoeken. Voor rechtshulp die door het Juridisch Loket wordt geboden, geldt geen eigen bijdrage. Deze rechtshulp is gratis. Het Juridisch Loket biedt daarmee een zeer laagdrempelige vorm van kosteloze rechtsbijstand.

Om de rechtzoekende te stimuleren eerst zijn probleem voor te leggen aan dit loket alvorens naar een advocaat te gaan, is de eigen bijdrage voor de rechtzoekende voor de verlening van rechtsbijstand door een advocaat verlaagd met € 55,00 (2020) indien hij eerst rechtshulp vraagt aan het Juridisch Loket. Deze verlaging van de eigen bijdrage geldt niet bij rechtsbijstand in de vorm van een lichte adviestoevoeging (LAT).

Indien de rechtzoekende rechtstreeks naar een advocaat gaat, die vervolgens mede namens hem een toevoeging aanvraagt, betaalt de rechtzoekende een hogere eigen bijdrage.

Een toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand blijft noodzakelijk voor bijstandsverlening.

Als aanvrager toch direct naar een advocaat is gegaan, worden de extra kosten van € 55,00 niet vergoed. Uit oogpunt van bijstand zijn deze extra kosten immers niet noodzakelijk.

Artikel 35. Legeskosten verblijfsvergunning

Volgens constante jurisprudentie behoren legeskosten voor (verlenging van) een verblijfsvergunning tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. Voor deze kosten wordt men geacht te reserveren of een lening af te sluiten, ook bij een inkomen op minimumniveau.

De vreemdeling weet dat hij/zij te maken krijgt met deze kosten (voorzienbaarheid). Er dient in eerste instantie dan ook een beroep te worden gedaan op de voorliggende voorziening, zijnde een kredietverlenende instelling.

Wanneer men niet in staat is geweest te reserveren voor deze kosten dan wel geen lening kan afsluiten, kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

De kosten van naturalisatie worden niet vergoed. In zijn algemeenheid zijn er uit oogpunt van bijstand geen bijzondere omstandigheden welke naturalisatie en daarmee de kosten hiervan noodzakelijk maken.

Artikel 36

In uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat een belanghebbende geen recht heeft op kinderopvangtoeslag via de belastingdienst of een andere voorliggende voorziening. Dit kan bijvoorbeeld voor komen bij statushouders die wel gehuwd zijn maar waarvan de partner nog in een buitenlands vluchtelingenkamp verblijft of in het buitenland in detentie zit.

Als de kinderopvang onderdeel uitmaakt van een re-integratietraject, worden de kosten betaald uit het re-integratiebudget, dit is ook voorliggend op de bijzondere bijstand. .

De hoogte van de bijzondere bijstand is niet hoger dan de vergoeding die via de belastingdienst ontvangen zou worden indien er wel recht op kinderopvangtoeslag zou bestaan. Dit betekent tevens dat er geen vergoeding mogelijk is boven het maximale uurtarief kinderopvang.

Hoofdstuk 9. Categoriale bijstand

Artikel 37. Collectieve zorgverzekering

Personen met een laag inkomen tot maximaal 120 % van de toepasselijke bijstandsnorm kunnen op aanvraag deelnemen aan een van beide collectieve zorgverzekeringen.

Na het vervallen van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Compensatieregeling eigen risico (Cer) worden extra aanvullende collectieve zorgverzekeringen aangeboden door 2 zorgverzekeraars, waarmee onze inwoners een keuze hebben.

Het is aan de inwoner zelf om de afweging te maken, welk pakket het beste aansluit bij zijn of haar zorgbehoefte.

Instroom in de verzekering kan eenmaal per jaar op 1 januari. Personen met een premieachterstand worden geweigerd.

Middels categoriale bijzondere bijstand wordt een tegemoetkoming in de kosten van de premie voor een van beide collectieve aanvullende zorgverzekeringen verstrekt, dus niet in de basisverzekering. Betaling hiervan geschiedt rechtstreeks aan de zorgverzekeraar.

Inwoners met een inkomen hoger dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm zijn uitgesloten van deelname aan de Gemeentepolis en van de vergoeding bijzondere bijstand.

Hoofdstuk 10. Slotbepalingen

Artikel 38. Indexering

Dit artikel beschrijft hoe de indexering jaarlijks plaatsvindt, ingaande 1 januari 2023.

Artikel 39. Hardheidsclausule

Met deze beleidsregels wordt beoogd zoveel mogelijk duidelijkheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te waarborgen. Desalniettemin kunnen er zich situaties voordoen, waarin onverkorte handhaving van deze regels onrecht zou doen aan de doelstelling van bijzondere bijstandsverlening.

In uitzonderlijke gevallen dient dan ook de mogelijkheid te bestaan om af te wijken van de hier neergelegde regels. Uiteraard zal het besluit in een dergelijk geval ook de motivering moeten omvatten, waarom in de situatie van de beleidsregels wordt afgeweken.

Artikel 40. Citeerartikel en inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.