Regeling vervallen per 05-09-2023

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2022

Geldend van 28-07-2022 t/m 04-09-2023 met terugwerkende kracht vanaf 15-07-2022

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2022

Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem;

Gelet op

B E S L U I T

Vast te stellen de volgende beleidsregels

Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Lochem 2022.2

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voor de uitvoering van alle taken die onder de Wmo 2015 vallen stelt de gemeenteraad een verordening op. Op basis daarvan stelt het college van burgemeester en wethouders beleidsregels op voor de dagelijkse uitvoeringspraktijk. Deze beleidsregels bieden een afwegingskader voor iedere hulpvraag die onder de werking van de Wmo 2015 valt. Allereerst worden uitgangspunten beschreven, daarna wordt in afzonderlijke hoofdstukken meer specifiek ingegaan op de verschillende vormen van ondersteuning.

1.1 Bedoeling Wmo

De Wmo richt zich op het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronisch psychische of psychosociale problemen. De ondersteuning is erop gericht dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.

Daarnaast richt de Wmo zich op beschermd wonen en opvang. Deze taken worden niet beschreven in deze beleidsregels omdat de gemeente Deventer dit als centrumgemeente uitvoert.

De Wmo 2015 legt de nadruk op de eigen kracht, zelfredzaamheid en samenredzaamheid. Dat betekent dat oplossingen binnen eigen kracht en het eigen netwerk worden gestimuleerd. Inwoners komen eerst zelf en samen met hun sociale netwerk tot oplossingen voor hun ondersteuningsbehoeften. Wanneer iemand nog aanvullende ondersteuningsbehoeften heeft onderzoekt het college samen met de cliënt welke oplossingen passend zijn.

Hoofdstuk 2 Algemeen afwegingskader

Wanneer iemand zich met een ondersteuningsbehoefte rondom zelfredzaamheid en participatie meldt bij het college, noemen wij diegene de cliënt. Het college zoekt samen met de cliënt, eventueel zijn of haar mantelzorger(s), cliëntondersteuner en het sociale netwerk naar de meest passende oplossing voor zijn of haar ondersteuningsbehoefte.

Om vanuit de Wmo tot de meest passende oplossing te komen zijn er afwegingskaders nodig. Deze beschrijven we in de beleidsregels. Elke ondersteuningsbehoefte wordt vanuit dezelfde invalshoek benaderd. Deze invalshoek is beschreven in deze beleidsregels. Voor een passende oplossing spelen de persoonskenmerken, behoeften en voorkeuren van de cliënt altijd een nadrukkelijke rol.

Bij elke ondersteuningsbehoefte onderzoekt het college eerst wat de cliënt zelf kan oplossen. Dit noemen we eigen kracht. Vervolgens onderzoekt het college wat met behulp van gebruikelijke hulp, mantelzorg en het sociaal netwerk kan worden opgelost. Ook onderzoekt het college of algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen een oplossing kunnen bieden. Wanneer dit allemaal geen passende oplossing biedt, onderzoekt het college of een maatwerkvoorziening, zoals een rolstoel, huishoudelijke hulp of een woningaanpassing een passende oplossing is. Deze wijze van onderzoeken speelt een belangrijke rol bij het bepalen welke oplossing het meest passend is. Tijdens het onderzoek kan het college extern advies (bouwkundig, ergonomisch of medisch) opvragen. Wanneer het college een aanvraag afwijst op basis van medische gronden moet in het onderzoek een extern medisch advies zijn gevraagd.

Hieronder volgt de uitwerking van dit algemene afwegingskader.

2.1 Eigen kracht

Het college onderzoekt bij iedere ondersteuningsbehoefte of er vanuit eigen kracht een passende oplossing is.

Eigen kracht is datgene dat de cliënt zelf kan doen om zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren. Voorbeelden hiervan zijn:

  • Het zelf inschakelen van een vrijwilliger.

  • Een beroep doen op andere wet- en regelgeving. Hieronder beschrijven we hoe we omgaan met de Wmo en de wetten waarmee veel raakvlakken zijn: de Wet langdurige zorg (Wlz, paragraaf 2.1.1), de Zorgverzekeringswet (Zvw, paragraaf 2.1.2) en de Jeugdwet (paragraaf 2.1.3).

Daarnaast geldt ook voor andere, niet nader benoemde wetten, dat wanneer een cliënt hierop beroep kan doen om de beperkingen weg te nemen, dit als een passende oplossing wordt gezien.

  • Het aanvragen van een Valyspas voor verplaatsingen buiten de regio (een straal van 20 kilometer buiten het adres van de cliënt).

  • Het zelf herinrichten van de woning of het verplaatsen van voorwerpen zodat de cliënt beter in zijn eigen woning kan leven.

  • Het zelf aanschaffen van een voorziening.

2.1.1 Wet langdurige zorg - Wmo

2.1.1.1 Aanspraak op verblijf en zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz)

Een maatwerkvoorziening voor begeleiding hoeft niet verstrekt te worden als een inwoner een Wlz-indicatie heeft. Dit geldt ook als een inwoner deze indicatie nog niet heeft en weigert mee te werken bij het aanvragen van deze indicatie, terwijl hij daar mogelijk wel recht op heeft.

De afbakening met de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) is wettelijk geregeld in de Wmo 2015. Wanneer een cliënt een Wlz-indicatie voor verblijf in een instelling heeft of er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt deze indicatie zou kunnen krijgen, verstrekt het college geen maatwerkvoorziening. Het college moet wel goed kunnen motiveren dat zij denkt dat de cliënt een indicatie op grond van de Wlz zou kunnen krijgen. Bij dit vermoeden neemt het college contact op met het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) en legt hen de situatie van de cliënt anoniem voor. Het CIZ maakt dan een inschatting of deze situatie mogelijk reden is voor een Wlz-indicatie. Wanneer het CIZ denkt dat er inderdaad reden is voor een Wlz-indicatie heeft het college voldoende reden om aan te nemen dat de cliënt aanspraak kan maken op deze Wlz-indicatie.

Het college kan wel een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo verstrekken als overbrugging tot de Wlz-indicatie ingaat. Het aanvragen van een Wlz-indicatie kan namelijk enige tijd duren. Daarom kan het college voor een tijdelijke oplossing zorgen door een korte indicatie af te geven.

2.1.1.2. Aanspraak op verstrekking hulpmiddelen en woonvoorzieningen van de Wet langdurige zorg (Wlz)

Vanaf 1 januari 2020 worden mobiliteitshulpmiddelen voor bewoners van Wlz-instellingen (met of zonder behandeling) niet meer vergoed vanuit de Wmo, maar vanuit de Wlz. Voor inwoners die zelfstandig wonen en zelf hun woonlasten betalen, vallen mobiliteitshulpmiddelen én roerende voorzieningen onder de Wmo. Het mobiliteitshulpmiddel is een begrip uit de Wlz en omvat vanaf 1 januari 2020 naast rolstoelen ook scootmobielen, aangepaste fietsen, aangepaste wandelwagens en aangepaste autostoeltjes voor kinderen. Roerende voorzieningen voor Wlz-cliënten die wonen in een Wlz-instelling worden altijd vanuit de Wlz gefinancierd. Dit zijn hulpmiddelen voor zorg en wonen die door meerdere cliënten te gebruiken zijn.

De betrokken partijen hebben afgesproken dat er een faseringsregeling komt voor de Wlz cliënten in een instelling die nu al een mobiliteitshulpmiddel van de gemeente hebben. Deze mobiliteitshulpmiddelen blijven na 1 januari 2020 onder verantwoording van de gemeenten voor onderhoud en reparatie totdat het hulpmiddel vervangen moet worden.

2.1.2 Zorgverzekeringswet - Wmo

De afbakening met de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) is niet geregeld bij wet. Wanneer de cliënt via de Zvw zorg die voldoet aan de ondersteuningsbehoefte kan ontvangen ziet het college dit als een passende oplossing vanuit de eigen kracht.

Voorbeelden van mogelijk passende oplossingen vanuit de Zvw zijn:

  • Behandeling: van de cliënt mag verwacht worden dat hij/zij doet wat in zijn/haar vermogen ligt om herstel te bevorderen.

  • Uitleen van hulpmiddelen voor korte duur.

  • Maaltijdvoorziening bij behoefte aan of risico op geneeskundige zorg (en geen aanspraak op WLZ).

2.1.3 Jeugdwet – Wmo

Het college zoekt altijd samen met de cliënt naar de best passende oplossing. Wanneer de best passende oplossing vanuit de Jeugdwet geleverd kan worden kan er voor deze ondersteuningsbehoefte geen beroep op de Wmo worden gedaan.

De Jeugdwet biedt voor cliënten die jonger zijn dan 18 jaar de best passende oplossing wanneer de ondersteuningsbehoefte zich richt op begeleiding. Dit geldt ook voor jongeren tussen de 18 en 23 die aanspraak kunnen maken op verlengde jeugdhulp.

2.1.4 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

Wanneer iemand op school of op het werk alleen kan functioneren met behulp van een voorziening en deze voorziening is alleen noodzakelijk voor school of werk, dan biedt de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen een passende oplossing. Het college ziet dit als een passende oplossing vanuit de eigen kracht.

2.2 Gebruikelijke hulp

Het college onderzoekt bij elke ondersteuningsbehoefte of inzet van gebruikelijke hulp een passende oplossing is.

2.2.1 Wat is gebruikelijke hulp?

In de Wmo 2015 wordt gebruikelijke hulp gedefinieerd als: Hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.

Onder hoofdstuk 5 wordt bij Huishoudelijke hulp en Individuele Begeleiding verder uitgewerkt wanneer het college uitgaat van gebruikelijke hulp.

2.3 Mantelzorg

Het college onderzoekt of de ondersteuningsbehoefte kan worden opgelost door de inzet van mantelzorg. Wanneer er al sprake is van mantelzorg, wordt de mantelzorger zoveel mogelijk bij het onderzoek betrokken. Hierbij onderzoekt het college of de mantelzorger behoefte heeft aan ondersteuning en zoekt ook daarvoor samen met de cliënt en de mantelzorger naar een passende oplossing.

2.3.1 Wat is mantelzorg?

Mantelzorg is de vrijwillige en onbetaalde hulp die mensen verlenen vanwege een rechtstreekse sociale relatie tussen degene die de hulp geeft en degene die de hulp verlangt. Mantelzorg overstijgt qua duur en intensiteit de normale gang van zaken (de gebruikelijke hulp). Het gaat dus om hulp die verder gaat dan de gebruikelijke hulp (bovengebruikelijke hulp).

Wanneer iemand uit het sociaal netwerk betaald wordt voor zijn of haar dienstverlening, noemt het college dit geen mantelzorg.

2.3.2 Mantelzorg als passende oplossing

Mantelzorg kan een passende oplossing zijn wanneer iemand vanuit het sociale netwerk van de cliënt mantelzorg wil en kan verlenen.

2.4 Sociaal netwerk

Het college onderzoekt bij iedere ondersteuningsbehoefte of inzet vanuit het sociale netwerk van de cliënt een passende oplossing is.

2.5 Algemeen gebruikelijke voorzieningen en diensten

Het college onderzoekt bij iedere ondersteuningsbehoefte of inzet van algemeen gebruikelijke voorzieningen en diensten een passende oplossing is.

2.5.1 Wat is een algemeen gebruikelijke voorziening of dienst?

Een voorziening of dienst wordt algemeen gebruikelijk genoemd wanneer het aannemelijk is dat de cliënt hier ook over had kunnen beschikken wanneer de ondersteuningsbehoefte er niet was geweest.

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen en diensten zijn:

  • elektrische fiets;

  • scooter;

  • boodschappenservice van supermarkten;

  • maaltijdvoorziening zoals tafeltje-dek-je;

  • openbaar vervoer;

  • kleine woonvoorzieningen zoals bijvoorbeeld een verhoogd toilet, beugels aan de wand, thermostaatkranen.

2.5.2 Algemeen gebruikelijke voorziening als passende oplossing

Het college onderzoekt of een voorziening of dienst algemeen gebruikelijk is. Een voorziening is een algemeen gebruikelijke voorziening als deze:

  • niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

  • daadwerkelijk beschikbaar is;

  • een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en;

  • financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau, ongeacht of de aanvrager zelf een minimuminkomen heeft.

Bij de vraag of een voorziening financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau, sluiten we aan bij de draagkrachtcriteria van de bijzondere bijstand. Een hulpmiddel kan financieel worden gedragen met een inkomen op minimumniveau indien de kosten daarvan binnen een termijn van 36 maanden kunnen worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

2.6 Algemene voorzieningen

Het college onderzoekt bij elke ondersteuningsbehoefte of inzet van een algemene voorziening een passende oplossing is.

2.6.1 Wat is een algemene voorziening?

Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Een algemene voorziening moet geboden worden door een aanbieder. Een aanbieder is een natuurlijke persoon of rechtspersoon die van het college opdracht heeft gekregen een algemene voorziening of maatwerkvoorziening te leveren.

Voorbeelden van algemene voorzieningen zijn:

  • ouderencoach van Stichting Welzijn Lochem (SWL);

  • ondersteuning door ‘t Baken;

  • mantelzorgondersteuning via SWL.

2.6.2 Wanneer is een algemene voorziening een passende oplossing?

Een algemene voorziening is een passende oplossing wanneer:

  • deze aansluit op de ondersteuningsbehoefte van de cliënt;

  • deze daadwerkelijk beschikbaar is;

  • de cliënt de eventuele bijdrage voor de algemene voorziening kan betalen.

2.7 Maatwerkvoorziening

Als de onder 2.1 tot en met 2.6 beschreven oplossingen niet leiden tot het oplossen van de ondersteuningsbehoefte, zal het college onderzoeken of een maatwerkvoorziening een passende oplossing biedt. Hoofdstuk 4 en 5 bevatten een afwegingskader per oplossingsmogelijkheid.

2.7.1 Wat is een maatwerkvoorziening?

Een maatwerkvoorziening is een voorziening of dienst die zoveel mogelijk is afgestemd op de persoonskenmerken en behoeften van de cliënt. Maatwerkvoorzieningen zijn alleen beschikbaar via een beschikking vanuit het college. De maatwerkvoorzieningen worden verder toegelicht in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4.

Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen: verstrekkingsvormen en eigen bijdragen

Wanneer duidelijk is dat de mogelijkheden die genoemd zijn in hoofdstuk 2 onvoldoende oplossing bieden voor de cliënt, kan een maatwerkvoorziening een passende oplossing zijn. Een maatwerkvoorziening helpt de cliënt om zijn of haar zelfredzaamheid te vergroten en/of om deel te nemen aan de samenleving.

Als een maatwerkvoorziening de best passende oplossing is, kan de cliënt kiezen tussen een maatwerkvoorziening in natura (ZIN, paragraaf 3.1) en een maatwerkvoorziening via een persoonsgebonden budget (pgb, paragraaf 3.2).

De cliënt betaalt zelf mee aan de maatwerkvoorziening via een eigen bijdrage. Op de eigen bijdrage wordt verder ingegaan in paragraaf 3.3.

Er bestaan twee hoofdcategorieën van maatwerkvoorzieningen: dienstverlening en voorzieningen. Onder dienstverlening vallen dagbesteding, individuele begeleiding, persoonlijke verzorging, huishoudelijke hulp en respijtzorg. De voorzieningen gaan over hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen (bijvoorbeeld een scootmobiel) en rolstoelen.

3.1 Maatwerkvoorziening via zorg in Natura (ZIN)

Als de cliënt kiest voor zorg in natura dan krijgt de cliënt de dienstverlening of voorziening via een aanbieder waar de gemeente een contract mee heeft. De gemeente geeft de aanbieder opdracht voor het leveren van de dienstverlening of de voorziening. De gemeente kent een andere werkwijze voor dienstverlening dan voor voorziening. Dit wordt hieronder toegelicht:

  • Dienstverlening

Diensten als begeleiding, dagbesteding en huishoudelijke hulp worden in de vorm van dienstverlening verstrekt. De gemeente heeft hiervoor via de regionale raamovereenkomst contracten gesloten met aanbieders. De cliënt kan kiezen bij welke van de gecontracteerde aanbieders hij of zij de dienstverlening wil afnemen.

  • Voorzieningen

Voorzieningen (woonvoorzieningen, rolstoelen en vervoersvoorzieningen) kunnen worden verstrekt in eigendom of bruikleen. Dit is afhankelijk van de contracten die de gemeente heeft gesloten met leveranciers. Wanneer de voorziening in bruikleen wordt verstrekt, staan in de beschikking gebruiksvoorwaarden beschreven.

Voor een deel van de voorzieningen heeft de gemeente contracten gesloten met meerdere aanbieders. De cliënt kan dan kiezen bij welke aanbieder hij of zij de voorziening wil afnemen. Wanneer de passende oplossing niet binnen de door de gemeente gesloten contacten valt, kan de voorziening bij een andere niet-gecontracteerde aanbieder worden ingekocht en als zorg in natura worden geleverd.

3.2 Maatwerkvoorziening via Persoonsgebonden budget (pgb)

Een maatwerkvoorziening in pgb wil zeggen dat het college de cliënt een budget verstrekt. De cliënt kan met dit budget de benodigde voorziening aanschaffen of de benodigde dienstverlening inkopen.

3.2.1 Voorwaarden en afwegingskaders pgb

Het college verstrekt slechts een pgb wanneer dit voor cliënt een passende oplossing is. Het college onderzoekt dan of:

  • a.

    Een pgb de wil is van cliënt zelf. De cliënt moet zelf kunnen aangeven waarom een pgb een goede oplossing is;

  • b.

    De cliënt of iemand in zijn of haar nabije omgeving (niet de hulpverlener) het pgb kan beheren.

In het geval van dienstverlening moet degene die het pgb beheert de volgende taken kunnen uitvoeren:

  • een contract aangaan;

  • een zorgverlener die aan de zorgvraag kan voldoen kiezen;

  • zorg inkopen die van voldoende kwaliteit is;

  • de zorgaanbieder aansturen;

  • de administratie met betrekking tot de verleende zorg bijhouden;

  • eventuele werkgeverstaken uitvoeren: als de cliënt vier of meer dagen per week ondersteuning inkoopt, is de cliënt als werkgever aan te merken. Daar horen verplichtingen en taken bij.

In het geval van een voorziening gaat het om de volgende taken:

  • offertes aanvragen;

  • voorziening kopen die van voldoende kwaliteit is.

Het college verstrekt geen pgb:

  • a.

    Als in de 3 jaren voorafgaande aan de melding door de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van de juiste gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    Als in de 3 jaren voorafgaande aan de melding de cliënt het pgb niet of voor een ander doel heeft gebruikt;

  • c.

    Voor zover deze is bedoeld voor ondersteuning- of administratiekosten in verband met het pgb.

  • d.

    Voor de inzet van (para)medische hulp.

  • e.

    Indien de pgb-beheerder een en dezelfde persoon is als de hulpverlener.

Het college kan een pgb weigeren;

  • a.

    Als de kwaliteitseisen van de diensten, hulpmiddelen of woningaanpassingen niet voldoen aan dezelfde eisen als die aan ZIN worden gesteld.

Wanneer de cliënt met het pgb dienstverlening uit het sociaal netwerk inkoopt gelden de volgende afwegingskaders:

  • Een pgb voor de inzet van hulp door iemand uit het sociaal netwerk moet leiden tot minstens even goede en effectieve ondersteuning als de inzet van ondersteuning door een professional. Er mag geen belangenverstrengeling zijn. Er mag geen situatie ontstaan die in strijd is met de in ‘t Plan of in de beschikking gestelde doelen.

  • Wanneer de persoon van wie gebruikelijke hulp verwacht kan worden (bijvoorbeeld de partner) overbelast is, geeft het college geen pgb af waarmee deze persoon ingehuurd kan worden. Dit is namelijk geen oplossing voor de overbelasting.

3.2.3 Eisen aan de invulling van het pgb

Wanneer de cliënt heeft gekozen voor een pgb, kan hij of zij zelf de dienstverlening of voorziening die nodig is inkopen. Hiervoor zijn enkele eisen:

  • a.

    In alle gevallen moet het pgb ten dienste komen aan de gewenste resultaten die in de beschikking en in ‘t Plan zijn beschreven.

  • b.

    Wanneer er met het pgb professionele dienstverlening wordt ingekocht, moet deze aan de meest actuele professionele standaarden van de betreffende branche voldoen.

  • c.

    De dienstverlening of voorziening is altijd waarneembaar, concreet en draagt aantoonbaar bij aan het realiseren van de doelen die beschreven zijn in het ondersteuningsplan en/of de beschikking.

  • d.

    Wanneer er met het pgb een hulpmiddel, woonvoorziening of vervoersvoorziening aangeschaft wordt, dient deze te voldoen aan de geldende wetgeving. De aangeschafte voorziening moet ongeveer even lang meegaan als de voorziening die de gemeente verstrekt zou hebben wanneer de cliënt had gekozen voor zorg in natura.

  • e.

    De cliënt moet zelf bewaken dat de ingekochte voorziening of dienstverlening van goede kwaliteit is. Het college kan dit controleren door het doen van een heronderzoek.

3.2.4 Hoogte en duur van het pgb voor maatwerkdienstverlening

De manier waarop de hoogte van het budget wordt berekend staat in artikel 4.2.c van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Lochem 2021.

  • Om voor het tarief van 100% van het tarief voor zorg in natura in aanmerking te komen dient aangetoond te worden dat een organisatie voldoet aan de volgende kwaliteitseisen:

    • Relevant keurmerk, bijvoorbeeld HKZ-Keurmerk of ISO 9001;

    • Gedragsverklaring aanbesteden.

  • Om voor het tarief van 80% van het tarief voor zorg in natura in aanmerking te komen dient aangetoond te worden dat de hulpverlener een professional is. Het college controleert dit aan de hand van de volgende bewijsstukken:

    • Inschrijving bij de Kamer van Koophandel;

    • Verklaring Omtrent Gedrag, deze mag niet ouder zijn dan 12 maanden voorafgaand aan de aanvang van de ondersteuning; en

    • Relevant diploma en relevante werkervaring, welke controleerbaar is via opgegeven referenties.

  • Wanneer niet aangetoond kan worden dat de hulpverlener een professional is of als de hulpverlener een persoon is die behoort tot de eerste- of tweedegraads familie van de cliënt, is het tarief gelijk aan het op de persoon van toepassing zijnde minimumloon.

3.2.5 Hoogte en duur van het pgb voor een maatwerkvoorziening

  • Het college verstrekt een pgb dat hoog genoeg is om bij tenminste één aanbieder de voorziening aan te kunnen schaffen of in te kopen. Dit kan dezelfde aanbieder zijn als waar de gemeente een contract mee heeft. De cliënt kan in zo’n situatie tegen dezelfde kostprijs de voorziening aanschaffen.

  • Wanneer de cliënt ervoor kiest om een voorziening aan te schaffen die duurder is dan het verstrekte pgb zijn de extra kosten voor rekening van de cliënt. Het pgb is maximaal het bedrag dat de gemeente kwijt zou zijn geweest voor zorg in natura.

Bij een pgb wordt dezelfde levensduur gehanteerd als voor zorg in natura.

3.2.6/7 Betalingen van pgb’s

Op de pgb’s is het trekkingsrecht van toepassing. Dat wil zeggen dat de betaling via de Sociale Verzekeringsbank (SVB) gaat. De cliënt moet alle kosten die hij of zij maakt vanuit een pgb verantwoorden bij de SVB. De gemeente Lochem kent geen verantwoordingsvrij bedrag.

Er is een uitzondering op het trekkingsrecht bij een eenmalige betaling. Deze wordt rechtstreeks aan de cliënt betaald. De cliënt moet vooraf met een factuur of offerte aantonen wat de daadwerkelijke kosten van het aanschaffen van de voorziening zijn.

3.2.8 Beheren van het pgb

Wanneer de cliënt niet zelf het pgb beheert, kan hij of zij zich laten bijstaan door iemand uit zijn sociaal netwerk of door zijn of haar vertegenwoordiger (bewindvoerder, gemachtigde, mentor). Het college staat niet toe dat de beheerder van het pgb tevens de hulpverlener is.

Wanneer de cliënt niet zelf het pgb beheert, blijft de cliënt wel verantwoordelijk voor het budget en de besteding daarvan. Bij een onjuiste besteding, kan het college dat budget terugvorderen. Mocht er budget teruggevorderd worden, dan wordt dit teruggevorderd van de cliënt en niet van degene die het pgb beheert.

3.3 Eigen bijdrage

Wanneer een cliënt gebruik maakt van één of meerdere maatwerkvoorziening(en), betaalt hij of zij daar zelf aan mee. Dit noemen we de eigen bijdrage. Het Centraal Administratie Kantoor (CAK) int deze eigen bijdrage.

3.3.1 Voor de volgende maatwerkvoorzieningen geldt geen eigen bijdrage via het CAK:

  • Rolstoel;

  • Sportrolstoel;

  • Vervoersdiensten: voor collectief vervoer wordt een reizigersbijdrage per rit betaald. Voor een PGb vervoer is de eigen bijdrage verwerkt in het kilometertarief;

  • Vervoer naar dagbesteding;

  • Voor kind-voorzieningen betalen ouders/verzorgers geen eigen bijdrage;

  • Wanneer een cliënt of zijn of haar echtgenoot op basis van de WLZ een eigen bijdrage verschuldigd is. In deze situatie betaalt hij of zij geen eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening vanuit de Wmo.

3.3.2 Periode waarover de eigen bijdrage wordt betaald

Het college legt een eigen bijdrage op gedurende de indicatieperiode. Hiervoor is gekozen omdat wij (nog) niet altijd van alle zorgaanbieders informatie over de start van de zorg ontvangen.

De Ingangsdatum van de eigen bijdrage is 1 maand na de startdatum van de indicatieperiode. Hiervoor is gekozen omdat de zorg regelmatig niet tijdig is gestart of het hulpmiddel niet tijdig is geleverd.

Als er tussentijds tijdelijk geen zorg geleverd wordt loopt de eigen bijdrage door. Hiervoor is gekozen omdat we nog niet beschikken over dit soort informatie van de zorgaanbieder. Bovendien kan het zijn dat men al voor een andere voorziening een eigen bijdrage moet betalen. Hierdoor is het uitvoeringstechnisch niet mogelijk om hier een andere keuze te maken.

3.1.1 Ongeval waarvoor een derde aansprakelijk is en Regresrecht

Vanaf 1 januari 2015 is het voor gemeenten mogelijk om de kosten van een door hen verstrekte maatwerkvoorziening of pgb te verhalen op degene die, door zijn onrechtmatig handelen, er de oorzaak van is dat de cliënt een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening of pgb (artikel 2.4.3 Wmo 2015). Dit heet regresrecht. Aansprakelijkheidsverzekeraars en het VNG hadden hierover tot 2019 een overeenkomst afgesloten waarbij de schade was afgekocht.

Vanaf 1 januari 2019 bestaat er geen schade-regresovereenkomst meer. Daarom moeten we als gemeente Lochem voor nieuwe regresslachtoffers, die vanaf 2019 te maken hebben met een ongeval waarvoor een derde aansprakelijk is, zelf verhaal halen bij de aansprakelijkheidsverzekeraars wanneer slachtoffers kosten hebben voor Wmo- voorzieningen.

Regresrecht en eigen bijdrage

De betaling van een eigen bijdrage is verschillend voor inwoners die voor en na 15 februari 2017i letselschade hebben opgelopen. In de regres overeenkomsten voor 2015 en 2016 is bepaald dat de gemeenten voor voorzieningen van regrescliënten ( die gerelateerd zijn aan een ongeval) geen eigen bijdrage mogen vragen. Cliënten die letselschade hebben opgelopen vóór 15 februari 2017 , waarvoor een verzekeraar aansprakelijk gesteld kan worden, hoeven daarom geen eigen bijdrage te betalen. Dit geldt zolang zij gebruik maken van Wmo- voorzieningen die gerelateerd zijn aan het ongeval van voor 15 februari 2017.

Geen eigen bijdrage hoeft te worden betaald bij een positief antwoord op onderstaande vragen:

  • 1.

    Is de letselschade opgelopen voor 15 februari 2017;

  • 2.

    Was de verzekeraar van de veroorzaker van de schade is aangesloten bij het letselschadeconvenant;

  • 3.

    Is de schadeafhandeling al voldaan.

Wanneer de letselschade na 15 februari 2017 is ontstaan moet de cliënt wel een eigen bijdrage betalen. De cliënt kan de kosten dan verhalen op de aansprakelijkheidsverzekeraar van de veroorzaker van de letselschade.

Hoofdstuk 4 Maatwerkvoorzieningen: voorzieningen WRV (Wonen, Rolstoelen en Vervoer)

In dit hoofdstuk worden de maatwerkvoorzieningen rondom wonen, rolstoelen en vervoer (de voorzieningen) verder uitgewerkt.

4.1 Wonen en verhuizen

Wanneer een cliënt belemmeringen ervaart in het normale gebruik van zijn of haar woning zijn er twee typen maatwerkvoorzieningen die een passende oplossing kunnen bieden;

  • 1.

    Verhuizen (paragraaf 4.1.1)

  • 2.

    Woonvoorzieningen (paragraaf 4.1.2)

4.1.1 Verhuizen

Verhuizen naar een andere woning kan een passende oplossing zijn voor de ondersteuningsbehoefte van de cliënt. Het college zoekt hierbij samen met de cliënt naar een passende oplossing en gaat hierbij uit van de goedkoopst adequate oplossing. Wanneer verhuizen een passende oplossing is en het goedkoper is dan het aanpassen van de huidige woning van de cliënt, kan het college er in overleg met de cliënt voor kiezen om een pgb voor verhuizen te verstrekken. Hierbij gaat het college uit van een verhuizing uit een sociale huurwoning. Voor de verhuiswagen en manuren kan de cliënt offertes opvragen. Voor eventuele stofferingskosten (hieronder valt: vloerbekleding, raambekleding en muurbekleding) gaat het college uit van de Prijzengids van het NIBUD.

4.1.2 Woonvoorzieningen

Woonvoorzieningen zijn de andere maatwerkvoorzieningen voor het oplossen van ervaren belemmeringen bij het normale gebruik van de woning. Daarbij maken we onderscheid tussen de losse woonvoorzieningen zoals douchestoelen, tilliften en losse woonunits en de zogenaamde woningaanpassingen. Woningaanpassingen zijn bouwkundige en woon-technische woonvoorzieningen zoals trapliften, creëren van een doucheruimte of een aanbouw.

4.1.2.1 Toestemming

Voor een woonvoorziening van bouwkundige of woon-technische aard hoeft geen toestemming te worden gevraagd aan de eigenaar van de woning, wanneer de cliënt niet zelf de eigenaar is. Wel moet de eigenaar gehoord worden over een aanpassing.

Wanneer aan een inwoner geen beschikking wordt verleend voor een woningaanpassing omdat de klachten op moment van aanvraag nog niet ernstig (genoeg) zijn, kan hij besluiten alsnog de gevraagde aanpassing zelfstandig uit te voeren. Hiervoor is toestemming van de eigenaar nodig. Verhuurder mag deze toestemming weigeren als de woning door de aanpassing minder goed verhuurbaar is, of als deze een negatief effect heeft op de woningwaarde.

Een woonvoorziening van bouwkundige of woon-technische aard hoeft niet te worden verwijderd door de cliënt of de gemeente wanneer de cliënt uit de woning vertrekt.

4.1.3 Resultaat woonvoorziening

Bij de toekenning van een woonvoorziening in de vorm van een maatwerkvoorziening is het college erop gericht dat een inwoner normaal gebruik kan maken van de woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft. De inwoner heeft daarbij de mogelijkheid om de elementaire woonfuncties te kunnen verrichten met onder andere de volgende resultaten;

  • het kunnen slapen, eten en verrichten van lichaamsreiniging;

  • het verrichten van belangrijke huishoudelijke werkzaamheden;

  • het kunnen koken en het gebruiken van de keuken;

  • het kunnen maken van horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning;

  • het hebben van toegang tot de woning;

4.1.4 Afwegingskader wonen en verhuizen

Hieronder wordt beschreven hoe het college afwegingen maakt rondom woonvoorzieningen.

  • Wanneer een cliënt een (transfer)hulpmiddel langdurig nodig heeft, kan deze hem of haar mogelijk vanuit de Wmo verstrekt worden. Wanneer er sprake is van zorg voor een beperkte of onzekere duur of wanneer een transferhulpmiddel gericht is op het verplaatsen in bed, kan de cliënt gebruik maken van de Zvw.

  • Bij bouwkundige ingrepen werkt het college altijd met een programma van eisen, zo nodig opgesteld door een extern adviseur. Voor de uitvoering hiervan zijn twee offertes nodig.

  • Als uitbreiding van de woning de goedkoopst passende oplossing is voor de ondersteuningsbehoefte onderzoekt het college als eerste of een woonunit een passende oplossing is.

  • Is dit niet het geval dan wordt een aanbouw of verbouwing onderzocht.

  • Wanneer de cliënt van plan is vanuit een geschikte woning naar een ongeschikte woning te verhuizen, moet de cliënt vooraf contact opnemen met de gemeente om te overleggen over de mogelijkheden.

Wanneer de cliënt is verhuisd vanuit een geschikte woning naar een ongeschikte woning, zet het college hier in principe geen nieuwe maatwerkvoorziening in op het gebied van wonen, tenzij er een belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is en er geen andere geschikte woning beschikbaar is. Een belangrijke reden kan zijn:

  • het aanvaarden van een nieuwe baan in een andere gemeente;

  • een echtscheiding;

  • een huwelijk.

  • Wanneer een cliënt een aanpassing van een woonwagen of woonschip aanvraagt, onderzoekt het college altijd hoelang de standplaats of ligplaats nog ter beschikking blijft voor de cliënt. Hiermee wordt een afweging gemaakt of een aanpassing van een woonwagen of woonschip een langdurig passende oplossing biedt.

  • Wanneer een cliënt in een wooncomplex dat specifiek bedoeld is voor ouderen of personen met een lichamelijke beperking woont, dan verwacht het college dat dit wooncomplex voldoet aan de basiseisen van toegankelijkheid voor deze doelgroepen. De eigenaar van de woning is in deze gevallen ook verantwoordelijk voor woonvoorzieningen in de gemeenschappelijke ruimte. Hier kent het college geen woonvoorzieningen van bouwkundige of woon-technische aard voor toe.

  • Wanneer de cliënt in een wooncomplex woont en de algemene ruimte van dat wooncomplex is voor de cliënt niet bereikbaar of toegankelijk, dan kan het college besluiten om op de persoon gerichte aanpassingen aan te laten brengen.

4.1.5 Mantelzorgwoning

Van een mantelzorgwoning spreken we als een zorgvrager bij de mantelzorger gaat wonen of andersom en voor de zorgvrager of mantelzorger:

  • een aan- of bijgebouw van de woning van de mantelzorger geschikt wordt gemaakt, of;

  • een tijdelijke mantelzorgunit aan de woning wordt gekoppeld, of;

  • een aparte woning of woonunit op het erf van de mantelzorger wordt gerealiseerd.

Inwoners die een mantelzorgwoning willen bouwen of huren, moeten hiervoor zelf in de kosten voorzien. Dit zijn namelijk de normale kosten voor wonen.

4.2 Rolstoel

Wanneer cliënten een ondersteuningsbehoefte hebben in hun algemene dagelijkse levensverrichtingen, het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer kan of het verplaatsen in en om de woning kan een rolstoel een passende oplossing bieden.

4.2.1 Afwegingskader rolstoelen

Er zijn verschillende oplossingen vanuit eigen kracht of algemeen gebruikelijke voorzieningen die voor de eerder genoemde ondersteuningsbehoefte een passende oplossing kunnen bieden. Dit zijn bijvoorbeeld wandelstokken, looprekken of rollators. Ook kan de cliënt tijdelijk (tot maximaal zes maanden) een rolstoel lenen via een uitleenpunt.

Wanneer deze algemeen gebruikelijke voorzieningen geen passende oplossingen zijn voor de ondersteuningsbehoefte van de cliënt, kan een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo een passende oplossing zijn.

4.2.2 Type rolstoel

Er zijn verschillende typen rolstoelen die als maatwerkvoorziening verstrekt kunnen worden. Bij de selectie van het type rolstoel stelt het college een functioneel programma van eisen op. Hierbij wegen we ook de belangen van de mantelzorgers mee, zoals de (on)mogelijkheid van mantelzorger om de rolstoel te duwen.

Aan de hand van het functioneel programma van eisen stelt het college vast welke categorie rolstoel een passende oplossing is. De aanbieder van de rolstoel onderzoekt vervolgens welke type rolstoel uit deze categorie het meest passend is bij het functioneel programma van eisen en levert deze rolstoel.

4.3 Vervoer

Wanneer een cliënt zich niet in redelijke mate kan verplaatsen om deel te nemen aan de samenleving en mensen te ontmoeten, zijn er meerdere oplossingen mogelijk. Voorbeelden hiervan zijn:

  • Vervoersdienst; collectief vervoer;

  • Vervoersvoorziening;

    • door spierkracht voortbewogen vervoermiddelen, zoals een driewielfiets;

    • scootmobiel.

4.3.1 Vervoersdienst; collectief vervoer (PlusOv)

Collectief vervoer is een maatwerkvoorziening waarbij meerdere mensen tegelijkertijd worden vervoerd. Bij collectief vervoer gaat het om middellange en lange afstanden (tot 20 kilometer), betaalt de cliënt een ritbijdrage en wordt er van deur tot deur vervoerd.

4.3.1.1 Afwegingskaders collectief vervoer

  • Een cliënt komt in aanmerking wanneer het openbaar vervoer geen passende oplossing is. Hierbij kijkt het college naar:

    • Is iemand in staat om gebruik te maken van het openbaar vervoer?

    • Kan de cliënt zelf vanuit de woning naar de opstapplaats?

    • Kan de cliënt vanuit de aankomsthalte naar de bestemming komen?

  • Voorbeelden van oplossingen vanuit eigen kracht zijn:

    • Een ov-begeleiderskaart

    • Vervoer vanuit de Zorgverzekeringswet. Wanneer de Zvw geen vervoer biedt voor afspraken in het ziekenhuis kan er eventueel vanuit de Wmo een passende oplossing worden ingezet.

    • Wanneer de vervoersbehoefte gaat over een afstand langer dan 25 kilometer kan de Valys een passende oplossing zijn.

  • Collectief vervoer gaat uit van een vervoersbehoefte tot 20 kilometer. De Valys biedt een oplossing voor afstanden vanaf 25 kilometer. Wanneer de enige vervoersbehoefte van de cliënt gaat over een afstand tussen de 20 en 25 kilometer kan het college alsnog een maatwerkvoorziening voor collectief vervoer verstrekken.

  • Collectief vervoer kan alleen een passende oplossing zijn wanneer de cliënt er ook daadwerkelijk gebruik van kan maken. De bussen zijn toegankelijk voor zoveel mogelijk mensen. Daarnaast kan het college besluiten extra opties toe te voegen. Het gaat om de volgende opties:

    • Individueel vervoer. Dit kan een oplossing zijn wanneer het voor een cliënt onmogelijk is om te reizen met anderen;

    • Gezinstaxi. Dit kan een oplossing zijn wanneer het vanwege de persoonskenmerken van de cliënt wenselijk is dat hij met het hele gezin vervoerd wordt;

    • Medereiziger met gereduceerde ritbijdrage (sociaal begeleider) wanneer de cliënt begeleiding nodig heeft op de plaats van bestemming;

    • Medisch begeleider (zonder ritbijdrage) Dit kan een passende oplossing zijn wanneer er vanwege (kans op) medische zorg of (kans op) gedragsproblemen altijd een begeleider nodig is;

    • Kamer tot kamervervoer. Dit kan een passende oplossing zijn wanneer de cliënt begeleiding nodig heeft bij het bereiken van de taxi;

    • Rolstoelbus. Wanneer er sprake is van een rolstoel is dit het standaardvervoersmiddel;

    • Taxivoertuig. Dit kan een passende oplossing zijn wanneer er redenen zijn waardoor een cliënt niet met een taxibus vervoerd kan worden, bijvoorbeeld omdat een cliënt geen hoge opstap kan maken;

    • Scootmobiel mee. Dit kan een passende oplossing zijn wanneer de cliënt voor de korte afstand afhankelijk is van zijn of haar scootmobiel en de vervoersbehoefte zodanig is dat een combinatie van collectief vervoer en scootmobiel noodzakelijk is.

  • Collectief vervoer is geen passende oplossing wanneer de vervoersbehoefte van de cliënt zich richt op een zeer korte afstand.

4.3.1.2 Pgb voor vervoer op middellange of lange afstand

Een cliënt kan kiezen voor een pgb wanneer het openbaar vervoer geen passende oplossing is. De hoogte van het pgb berekent het college op basis van een inschatting van het aantal te reizen kilometers met een maximum van 2000 kilometers voor een vervoersbehoefte binnen een straal van 20 kilometer rondom de eigen woning.

4.3.2 Vervoersvoorzieningen

Collectief vervoer is niet altijd een passende oplossing. Alleen als collectief vervoer geen passende oplossing biedt zijn er andere mogelijkheden, voorbeelden hiervan zijn:

  • Door spierkracht voortbewogen vervoermiddel (bijvoorbeeld een driewielfiets of een handbike, paragraaf 4.3.2.1)

  • Scootmobiel (paragraaf 4.3.2.2)

  • Aanpassing en meerkosten van een auto (paragraaf 4.3.2.3)

4.3.2.1 Door spierkracht voortbewogen vervoermiddel

Als de cliënt zijn of haar vervoersbehoefte op korte en middellange afstanden niet kan invullen met bijvoorbeeld een fiets kan het college een maatwerkvoorziening verstrekken voor een door spierkracht voortbewogen vervoermiddel. Het gaat dan bijvoorbeeld om een driewielfiets.

4.3.2.2 Scootmobiel

Een scootmobiel kan een oplossing zijn voor vervoersbehoeften op korte en middellange afstanden.

4.3.2.2.1 Rijvaardigheid is een voorwaarde voor het verstrekken van een scootmobiel.

Voor een scootmobiel moet de cliënt de rijvaardigheid van een beginnend bestuurder hebben. Het college onderzoekt voor verstrekking de rijvaardigheid van de cliënt. Ook na verstrekking kan het college in het kader van een heronderzoek de rijvaardigheid onderzoeken. Wanneer de cliënt niet de rijvaardigheid heeft die nodig is, trekt het college de indicatie in en moet de cliënt het voertuig inleveren.

  • Wanneer een cliënt niet de nodige rijvaardigheid bezit, maar wel in staat is dit te leren wordt de cliënt erop gewezen dat men gebruik kan maken van de 1e lijns ergotherapie. De ergotherapeut is voorliggend aan de Wmo. Het initiatief ligt dan vervolgens bij de klant of men hier gebruik van maakt.

  • Heeft het college tijdens de Wmo-onderzoeksfase behoefte aan advies van een ergotherapeut, dan ligt het initiatief bij gemeente zijn de kosten voor de Wmo.

  • Het college kan nog rijlessen toewijzen nadat een scootmobiel is verstrekt. Hierover zijn contractafspraken met de hulpmiddelenleverancier. De leverancier verzorgt een eerste toets / gewenningsles en eventueel een extra les.

  • Als de hulpmiddelenleverancier van mening is dat de rij- en/of gebruiksvaardigheid of het verkeersinzicht dan nog te wensen overlaat, worden eventueel extra lessen verzorgd.

4.3.2.2.2 Stallingsruimte moet aanwezig zijn of gerealiseerd worden

Voor het gebruik van een vervoersvoorziening met elektrische ondersteuning (zoals bijvoorbeeld een scootmobiel of driewielfiets) moet de cliënt geschikte stallingsruimte of mogelijkheden om deze te realiseren hebben. Een geschikte stallingsruimte is droog en afgesloten. Dit kan bijvoorbeeld een tuin of een schuur zijn. Een hal of parkeergarage van een appartementencomplex kan ook een geschikte stallingsruimte zijn. De veiligheid van het complex mag niet in gevaar worden gebracht door het parkeren van de vervoersvoorziening. Het college kan een maatwerkvoorziening voor het realiseren van een geschikte stallingsruimte indiceren.

4.3.2.3 Aanpassingen en meerkosten van een auto

Wanneer een cliënt een eigen auto heeft, maar deze vanwege zijn of haar beperkingen niet kan gebruiken, kan een aanpassing van de auto een passende oplossing zijn. Het college kan een maatwerkvoorziening toekennen voor de noodzakelijke aanpassingen. Het college kent alleen een maatwerkvoorziening toe voor aanpassingen die niet standaard door de fabriek meegeleverd kunnen worden. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening gebruikt het college een programma van eisen.

Voor aanpassingen en vergoeden van meerkosten van auto’s geldt een aantal afwegingskaders:

  • Het college kent geen maatwerkvoorziening voor een autoaanpassing toe wanneer de cliënt een adequate auto had, maar deze heeft ingeruild voor een inadequate auto.

  • Het college onderzoekt of er sprake is van aantoonbare meerkosten als gevolg van de beperkingen van de cliënt. Als dat zo is, kan de cliënt een maatwerkvoorziening ontvangen. Het college kent geen vergoeding toe voor aanpassingen die algemeen gebruikelijk zijn.

  • Of en in hoeverre er sprake is van meerkosten beoordeelt het college aan de hand van de situatie van de cliënt en de hoeveelheid extra verplaatsingen op de korte afstand die de cliënt als gevolg van zijn of haar beperking met de auto moet maken. Het college onderzoekt daarbij of deze extra verplaatsingen op een andere manier, bijvoorbeeld met het collectief vervoer, gemaakt kunnen worden.

  • Zolang de maatwerkvoorziening of de auto technisch voldoet kent het college geen nieuwe maatwerkvoorziening toe.

4.4 Sportvoorzieningen

Met het verstrekken van een sportvoorziening kan het college bereiken dat een cliënt in staat wordt gesteld om in redelijke mate:

  • te participeren;

  • medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan;

4.4.1 Afwegingskaders sportvoorzieningen

  • Wanneer een sportvoorziening voor topsport wordt aangevraagd, wordt gecompenseerd tot het niveau van het kunnen uitoefenen van de sport. Er wordt dan uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening om de betreffende sport uit te kunnen oefenen. Specifieke eisen en extra’s aan een voorziening voor gebruik voor topsport worden hierin niet meegenomen.

  • Sportvoorzieningen kunnen algemeen gebruikelijk zijn. Wanneer een cliënt meerkosten heeft door zijn of haar beperkingen verstrekt het college alleen een maatwerkvoorziening voor de meerkosten.

  • Het college verstrekt pas een nieuwe sportvoorziening wanneer de oude technisch is afgeschreven. Hierop is een uitzondering: wanneer er veranderingen zijn in het functioneren van de cliënt.

Hoofdstuk 5 Maatwerkvoorzieningen dienstverlening

Een maatwerkvoorziening dienstverlening kan een passende oplossing zijn op voor de volgende acht ondersteuningsgebieden:

  • 1.

    ondersteunen bij en opbouwen van sociaal netwerk van de cliënt;

  • 2.

    ondersteunen van de (financiële) thuisadministratie;

  • 3.

    ondersteuning bij arbeidsparticipatie/dagbesteding;

  • 4.

    ondersteunen bij persoonlijke verzorging;

  • 5.

    ondersteunen van mantelzorgers.

  • 6.

    Ondersteunen bij de regie op het voeren van een huishouden

  • 7.

    Ondersteuning bij het leven in een schoon en leefbaar huis; en/of

  • 8.

    het beschikken over schone en draagbare kleding.

5.1 Er zijn verschillende vormen van dienstverlening:

  • 1.

    Huishoudelijke hulp (paragraaf 5.1).

Deze dienstverlening heeft als resultaat het kunnen wonen in een schoon en leefbaar huis, het kunnen beschikken over schone en draagbare kleding en het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden.

  • 2.

    Begeleiding.

Deze dienstverlening heeft als resultaat het voorkomen van sociaal isolement en/of het vasthouden of vergroten van de regie om zelfstandig te kunnen leven en/of het bieden van een betekenisvolle invulling van de dag.

  • Begeleiding bestaat uit drie categorieën:

  • Dagbesteding (paragraaf 5.2)

  • Individuele begeleiding (paragraaf 5.2)

  • Persoonlijke verzorging (paragraaf 5.3)

  • 3.

    Respijtzorg (paragraaf 5.4).

Deze dienstverlening heeft als doel de mantelzorger tijdelijk te ontlasten van zijn of haar taak.

Het college geeft voor dienstverlening indicaties van maximaal vijf jaar.

5.1.1 Wanneer is Huishoudelijke Hulp een passende oplossing?

In de volgende situaties is Huishoudelijke hulp een passende oplossing:

  • 1.

    De cliënt is aangewezen op ondersteuning, omdat hij/zij de huishoudelijke werkzaamheden niet (meer) zelf kan uitvoeren. De werkzaamheden moeten worden overgenomen, omdat algemene voorzieningen, gebruikelijke voorzieningen en gebruikelijke hulp niet in staat is dit (volledig) op te vangen.

  • Het product ‘schoon huis’ wordt ingezet met als te bereiken resultaat: een schoon en leefbaar huis waarbij de inwoner de beschikking heeft over schone kleren. Definitie van het resultaat: Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. De inwoner moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, slaapvertrek, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maken geen onderdeel uit van huishoudelijke hulp.

  • 2.

    De cliënt heeft minder of geen regie bij het organiseren en structureren van het huishouden. De regie van het huishouden moet (deels) overgenomen worden. Gebruikelijke hulp is niet in staat dit (volledig) op te vangen.

Het product ‘Regie op huishouden’ wordt ingezet met het te bereiken resultaat: een schoon huis en een gestructureerd huishouden. Voor zover mogelijk wordt tevens ingezet op het aanleren en trainen in vaardigheden t.b.v. het verzorgen van het huishouden.

  • Huishoudelijke Hulp producten worden enkel ingezet voor het hoofdverblijf van een cliënt.

5.1.2 Afwegingskader Huishoudelijke hulp

  • Huishoudelijke hulp is alleen een passende oplossing wanneer de te bieden hulp de gebruikelijke hulp overstijgt.

Er is sprake van gebruikelijke hulp wanneer de cliënt een inwonende huisgenoot heeft, die onderdeel uitmaakt van het huishouden. Of sprake is van inwoning hangt af van de concrete en feitelijke situatie. Wanneer de inwonende huisgenoot de woning schoon en leefbaar kan houden, wordt er geen indicatie voor huishoudelijke hulp afgegeven. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Dit houdt in dat zowel volwassen huisgenoten als jonge huisgenoten een bijdrage dienen te leveren aan het huishouden. Hierbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van kinderen. Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:

  • Huisgenoten tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden.

    • Huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bijvoorbeeld opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand doen).

    • Huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar kunnen helpen bij lichte werkzaamheden (zie hierboven voor voorbeelden) en hun eigen kamer op orde houden (rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen).

    • Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Daarnaast kan indien nodig de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren.

    • Huisgenoten vanaf 23 jaar kunnen de huishoudelijke taken volledig overnemen.

  • Wanneer mensen de vaardigheid missen om huishoudelijk werk te verrichten, verwacht het college dat zij dit kunnen leren. Hiervoor is eventueel een maatwerkvoorziening mogelijk. De taken worden dan niet overgenomen, maar via instructies gestuurd.

  • Wanneer de persoon die de gebruikelijke hulp zou kunnen leveren overbelast is of er overbelasting dreigt, kan er voor een bepaalde tijd Huishoudelijke Hulp worden ingezet. Op deze manier kan verdere overbelasting worden voorkomen. In terminale situaties kan het college soepeler omgaan met het principe van gebruikelijk hulp.

  • De volgende taken vallen onder het doel schoon en leefbaar huis:

    • lichte huishoudelijke taken, zoals afstoffen, afwassen;

    • zware huishoudelijke taken, zoals stofzuigen, de badkamer poetsen;

    • wasverzorging, het wassen, ophangen en strijken en opbergen van de kleding;

  • De volgende taken vallen in principe niet onder het doel schoon en leefbaar huis;

    • boodschappen doen; een boodschappenservice is voorliggend;

    • ramen wassen aan de buitenkant, tenzij de cliënt in een gebied woont waar geen glazenwasser wil komen.

      Voor het bepalen van de uren voor de huishoudelijke taken kijkt het college per situatie naar wat nodig is. Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp, maken we gebruik van het HHM-normenkader. Voor bijzondere situaties is het mogelijk om van het normenkader af te wijken.

5.1.3 Individuele begeleiding en regie op het huishouden

Als er regie problemen zijn in het huishouden en problemen met schoonmaken wordt het product ‘regie op huishouden’ ingezet. Als er naast regie op huishouden andere ondersteuning nodig is kijken we of individuele begeleiding in combinatie met het product ‘schoon huis’ passend is.

5.1.4 Hoe wordt de omvang van de maatwerkvoorziening Huishoudelijke Hulp bepaald?

De omvang (in uren) van de indicatie is afhankelijk van een aantal factoren:

  • de taken die overblijven nadat is onderzocht of er oplossingen mogelijk zijn middels eigen kracht, sociaal netwerk, gebruikelijke hulp, algemene voorzieningen of algemeen gebruikelijke voorzieningen;

  • gezinssamenstelling;

  • de ruimten in de woning die schoongemaakt dienen te worden. Het gaat hierbij enkel om de ruimten die de cliënt in het dagelijks leven gebruikt.

5.2 Individuele begeleiding en begeleiding groep

Begeleiding kan individueel verstrekt worden of in een groep. Bij de afweging welke vorm geschikt is, zal gekeken worden naar de goedkoopst adequate oplossing. Dit betekent dat bij gelijke geschiktheid de voorkeur uitgaat naar begeleiding groep (dagbesteding).

5.2.1 Wanneer is Dagbesteding een passende oplossing?

Dagbesteding kan een passende oplossing zijn wanneer de ondersteuningsvraag van de inwoner zich richt op de resultaatgebieden (arbeids)participatie/dagbesteding en mantelzorgondersteuning.

5.2.2 Wanneer is individuele begeleiding een passende oplossing?

Wanneer de cliënt een ondersteuningsbehoefte heeft met betrekking tot het sociaal netwerk, regie op het huishouden, financiën of persoonlijk functioneren kan individuele begeleiding een passende oplossing zijn. Bij het vaststellen of er sprake is van bovengebruikelijke hulp maakt het college gebruik van de CIZ-indicatiewijzer .

Wanneer de cliënt op meerdere van bovengenoemde gebieden beperkingen ervaart, kan het om moverende reden beter zijn om het aantal zorgaanbieders (tijdelijk) te beperken. Als regie op het huishouden onderdeel uitmaakt van de hulpvraag, kan deze ondersteuning worden ondergebracht in een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding.

5.2.3 Welke vorm van Dagbesteding of Individuele begeleiding is een passende oplossing?

  • Wanneer duidelijk is dat een maatwerkvoorziening die voorziet in dagactiviteit een passende oplossing is, maakt het college de afweging welk ondersteuningsproduct wordt verstrekt/ingezet. Dit is van belang voor de inhoud van de dagactiviteit en welke expertise de aanbieder inzet.

  • Welk ondersteuningsproduct de meest passende oplossing is, is vooral afhankelijk de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en de grondslag voor de indicatie.

  • De gemeente Lochem neemt deel aan de regionale raamovereenkomst individuele voorzieningen/maatwerkvoorzieningen Jeugdhulp/Wmo regio Midden-IJssel/Oost-Veluwe.

  • Per zorgproduct is in het Zorgproductenboek beschreven welke cliënt er bij hoort, wat de opdracht aan de opdrachtnemer is, wat de eisen aan de inhoud van de begeleiding zijn, aan welke eisen de zorgprofessional moet voldoen en eventueel andere informatie die van belang is. Het Zorgproductenboek is te vinden op de website www.zorgregiomijov.nl

  • Bij de productenstructuur in het Zorgproductenboek wordt uitgegaan van vier cliënttypen, te weten: Crisis, Intensief, Perspectief en Duurzaam. Bij het indiceren van begeleiding zal beoordeeld worden onder welk cliënttype een inwoner valt. Voor elk cliënttype zijn specifieke zorgproducten ontwikkeld. Het Zorgproductenboek is een leidraad in het bepalen om welk cliënttype het gaat en welk zorgproduct toegekend kan worden.

  • Arbeidsmatige dagbesteding (begeleiding groep basis). Arbeidsmatige dagbesteding is het leveren van een geringe arbeidsprestatie onder begeleiding waardoor er een bijdrage aan de samenleving geboden wordt. De activiteiten zijn gericht op productie of dienstverlening in het kader van het leveren van een bijdrage aan de samenleving. Er wordt een geringe arbeidsprestatie verwacht. De begeleiding is in eerste plaats gericht op het creëren van veiligheid en structuur. De mogelijke opbrengst van de productie wordt ingezet als bijdrage aan de kosten of als ondersteuning aan de maatschappij. Voor de inwoner heeft deze vorm van begeleiding groep veelal de functie van werk zonder daarvoor loon te ontvangen. Ook voor deze vorm van begeleiding groep geldt het Zorgproductenboek als kader.

5.2.4 Zwaarte omvang en duur van de begeleiding

Het Zorgproductenboek is onderdeel van deze raamovereenkomst en biedt het kader voor de inzet van de producten inclusief de zwaarte en omvang ervan.

  • De omvang van de ondersteuning is in de meeste gevallen maatwerk en moet afgestemd zijn op de situatie van de gebruiker en diens mantelzorger.

  • De periode waarvoor een maatwerkvoorziening begeleiding of begeleiding groep afgegeven wordt, wordt op de specifieke situatie van de inwoner afgestemd en per cliënttype zijn de volgende richtlijnen van belang:

    • Crisis; bij de producten die bij het cliënttype Crisis horen is de duur in de regel niet langer dan 8 weken, daar de crisissituatie of acute situatie binnen maximaal 8 weken dient te worden weggenomen, zodanig dat crisisinterventie niet meer nodig is.

    • Intensief; het cliënttype Intensief kenmerkt zich door complexe problematiek in combinatie met het niet kunnen voeren van de regie door de cliënt. Richtlijn voor de duur is maximaal 6 tot 12 maanden, afhankelijk van de verwachting ten aanzien van de mogelijkheden tot afschalen. Concrete doelen en acties voor de zorgaanbieder zijn belangrijk.

    • Perspectief; het cliënttype Perspectief kenmerkt zich door de ontwikkelmogelijkheden die de cliënt heeft. Voortdurende aandacht voor afschaling is van belang. Richtlijn voor de duur is maximaal 12 maanden. Afbouwen van de ondersteuning in de afgegeven periode is een mogelijkheid, zolang dit passend is bij de ontwikkeling die de cliënt laat zien.

    • Duurzaam; het cliënttype Duurzaam kenmerkt zich door een structurele ondersteuningsbehoefte, terwijl er niet veel verandering meer wordt verwacht. Het is van belang om goede afspraken met de zorgaanbieder te maken ten aanzien van de signaleringsfunctie voor een WLZ indicatie.

5.2.5 Vervoer dagbesteding

Wanneer een cliënt niet (meer) zelfstandig of met behulp van anderen naar de dagbesteding kan, is het mogelijk om vervoer in te zetten.

Het vervoer wordt dan geregeld door de vervoerscentrale (PlusOV). In individuele gevallen kan er sprake zijn dat enkel de zorgaanbieder passend vervoer kan bieden. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een cliënt door de zorgaanbieder gemotiveerd moet worden om uit bed te komen en mee te gaan naar de dagbesteding. In die gevallen kan er vervoer worden ingezet met de zorgaanbieder als uitvoerder.

5.4 Persoonlijke verzorging

5.4.1 Wanneer is persoonlijke verzorging een passende oplossing?

Mensen zijn zelfredzaam voor algemene dagelijkse levensbehoeften (ADL) als zij de volgende dingen kunnen:

  • in en uit bed komen;

  • aan- en uitkleden;

  • bewegen/lopen, gaan zitten en weer opstaan;

  • lichamelijke hygiëne, toiletbezoek;

  • eten/drinken bereiden en klaarzetten;

  • medicijnen innemen;

  • ontspanning en sociaal contact.

5.4.2 Afbakening begeleiding en persoonlijke verzorging (PV)

Veel ondersteuning bij ADL wordt gegeven als Persoonlijke verzorging (hierna: PV) vanuit de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw). Dit is voorliggend op begeleiding vanuit de Wmo. In de regel gaat het bij ondersteuning vanuit de Wmo om het bieden van begeleiding tijdens het uitvoeren van deze algemene levensverrichtingen en in mindere mate om het overnemen daarvan. In het kader van begeleiding gaat het om de volgende activiteiten:

  • het ondersteunen bij of het oefenen van vaardigheden of handelingen;

  • het ondersteunen bij of aanbrengen van structuur of het voeren van de regie;

  • het overnemen van toezicht op de inwoner.

5.5 Respijtzorg

Respijtzorg wordt geduid als mantelzorgvervanging. Wanneer er sprake is van overbelasting of dreigende overbelasting van de mantelzorger van de cliënt kan het college algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen in de vorm van respijtzorg inzetten. De inzet sluit aan bij de vraag van de mantelzorger en duurt zolang als het nodig is voor de mantelzorger om weer nieuwe energie op te doen.

5.5.1 Respijtzorg in de vorm van maatwerkvoorziening kortdurend verblijf

Onder de Wmo is het mogelijk om kortdurend verblijf in te zetten om een (dreigend) overbelaste mantelzorger te ontlasten (respijtzorg). Dit is alleen mogelijk als er geen sprake is van een noodzaak voor 24-uurs zorg. Bij een noodzaak voor 24-uurs zorg wordt een inwoner verwezen naar de Wlz. Voor de inwoner die de Wlz in de thuissituatie verzilvert, is het vanuit de Wlz mogelijk om kortdurend verblijf in te zetten. Veel zorgverzekeraars hebben tegenwoordig ook een mogelijkheid voor mantelzorgvervanging. Soms vergoedt de zorgverzekeraar ook kortdurend verblijf. Indien de (aanvullende) verzekering van een inwoner deze optie biedt, dan wordt aan de inwoner gevraagd om deze optie als eerste te onderzoeken. De inzet van kortdurend verblijf is sterk afhankelijk van de persoonlijke situatie van de inwoner en daarom altijd maatwerk. Ook hiervoor gelden de kaders van het Zorgproductenboek.

5.6 Spoedzorg

Wanneer er sprake is van het acuut wegvallen van een mantelzorger en er met spoed zorg nodig is, kan spoedzorg worden ingezet. Het college staat garant voor de kosten wanneer spoedzorg noodzakelijk was en deze niet vanuit een andere wet vergoed kan worden.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

6.1 Herziening, intrekking en terugvordering

In hoofdstuk 6 van de Verordening wordt aangegeven dat een besluit herzien of ingetrokken kan worden om de daar genoemde redenen.

6.2 Heroverweging

Het college onderzoekt periodiek of er aanleiding is om de beslissing tot een maatwerkvoorziening te heroverwegen. Bij de heroverweging wordt een onderscheid gemaakt tussen twee aspecten: passendheid en handhaving.

  • Passendheid

Het college kan de beschikking inhoudelijk opnieuw bekijken om te bepalen of de geboden ondersteuning (nog steeds) goed aansluit bij de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en of deze ondersteuning efficiënt is. De gemeente kan dit doen door geen indicaties langer dan drie jaar af te geven. Hiermee wordt periodiek bezien of de indicatie die iemand heeft nog past bij de individuele situatie.

  • Handhaving

Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de geboden ondersteuning overeenstemt met de verstrekte voorziening. Het gaat hierbij om een juiste toepassing van maatwerkvoorzieningen, het tegengaan van oneigenlijk gebruik en het voorkomen van fraude.

6.3 Bezwaar en mediation

Wanneer een cliënt het niet eens is met een genomen besluit, kan de cliënt hiertegen in bezwaar gaan.

Het college licht cliënten vooraf in wanneer er een negatief of afwijkend besluit wordt genomen op een aanvraag. Dit biedt cliënten de gelegenheid bezwaar te maken als aanvrager van het besluit of als belanghebbende. Het bezwaar dient te worden ingediend binnen 6 weken na bekendmaking van het besluit. Na 6 weken is het besluit onherroepelijk.. Meer informatie over de bezwaarprocedure is te lezen op www.lochem.nl/bezwaarprocedure.

Tot slot bestaat de mogelijkheid tot mediation, indien zowel de cliënt als het college dit zinvol acht.

6.4 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden op 15 juli 2022 in werking. De beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2022 gemeente Lochem vervallen met inwerkingtreding van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2022.2 gemeente Lochem.

6.5 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2022.2 gemeente Lochem”.

Ondertekening

Aldus besloten op 12 juli 2022.

Het college van burgemeester en wethouders,

D. Kerkdijk S.W. van ’t Erve

secretaris burgemeester