Beleidsregels voorschriften voor vergunningen ingevolge artikel 2.1.1. van de Brandbeveiligingsverordening

Geldend van 29-04-2010 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels voorschriften voor vergunningen ingevolge artikel 2.1.1. van de Brandbeveiligingsverordening

INLEIDING

In het kader van brandveiligheid wordt een gebruiksvergunning afgegeven voor een inrichting cq. evenement. Aan deze vergunning kunnen gebruiksvoorwaarden verbonden worden.

De gebruiksvoorwaarden behorende de (tijdelijke) gebruiksvergunning moet worden samengesteld uit onderstaande standaard voorwaarden.

Deze standaardvoorwaarden betreffen de volgende elementen.

  • 1.

    Tenten;

  • 2.

    Kramen;

  • 3.

    Podia;

  • 4.

    Tribunes;

  • 5.

    Plaatsing van tijdelijk bouwsel, verkoopwagen of attractietoestel;

  • 6.

    Mobiele bakwagens;

  • 7.

    Aanbouwsels tegen gevels van bouwwerken;

  • 8.

    Barbecues;

  • 9.

    Heliumballonnen;

  • 10.

    Tentenkampen;

  • 11.

    Kampeerterreinen;

  • 12.

    Algemeen.

Elke gebruiksvergunning of voorwaarden in een evenementenvergunning dient maatwerk te zijn, dus ook de bij de vergunning behorende gebruiksvoorwaarden. Bij het samenstellen van het pakket gebruiksvoorwaarden voor een specifiek evenement dient men dan ook de niet van toepassing zijnde voorwaarden te verwijderen. Daarbij dient men kritisch te werk te gaan.

1. TENTEN

1.1) Situering.

  • a. Binnen 2,0 meter rondom de tent mogen zich geen obstakels bevinden;

  • b. De afstand tussen de aanwezige bebouwing en het object dient tenminste 5,0 meter te bedragen, tenzij de gevel waartegen het object wordt geplaatst een brandwerendheid bezit van minimaal 30 minuten;

  • c. De toegangen of uitgangen van belendende gebouwen mogen niet worden versperd of belemmerd;

  • d. Brandkranen dienen volledig te worden vrijgehouden en dienen tevens voor onmiddellijk gebruik door de brandweer bereikbaar te zijn;

  • e. Nabij de opstellingsplaats van de tent(en) moet op een afstand van niet meer dan 100 meter daarvan, een bluswaterwinplaats (brandkraan, bovenwater) van voldoende capaciteit beschikbaar zijn;

  • f. Brandweervoertuigen moeten de tent tot op een afstand van 30 meter onbelemmerd kunnen bereiken;

  • g. De scheer- en/of tuidraden en/of schoren dienen zodanig te worden aangebracht dat deze de inzet van brandweerpersoneel niet kan hinderen;

  • h. Aanwezige (straat)afzettingen dienen in een voorkomend geval direct verwijderbaar te zijn om zodoende de brandweer een vrije doorgang te verlenen;

  • i. De doorgangen vanaf de tent naar de openbare weg moeten steeds worden vrijgehouden van obstakels die de doorgang kunnen belemmeren. Het opstellen van goederen en/of voorwerpen in de vrij te houden gedeelten is niet toegestaan.

1.2) Constructie.

  • a. Het materiaal welke gebruikt wordt voor de daken en verticale afscheidingen moet bestaan uit materialen waarvan de brandvoortplantingsbijdrage tenminste valt in klasse 2 van de norm NEN 6065, in klasse B2 van de Duitse norm DIN 4102 of in klasse M2 van de Franse norm NF P 92-503;

  • b. Van het materiaal dat gebruikt wordt voor de daken en verticale afscheidingen dient een geldig certificaat te worden overlegd waarmee aangetoond wordt dat het materiaal aan de gestelde eisen voldoet;

  • c. Houten vloeren dienen zodanig te zijn aangebracht dat geen open naden tussen de vloerdelen ontstaan;

  • d. Lopers, matten en dergelijke moeten deugdelijk aan de ondergrond zijn bevestigd.

1.3) Meubilering en inrichting van de ruimte.

  • a. Het totale gangoppervlak in de tent dient tenminste 1/3e gedeelte van het totale vloeroppervlak te bedragen;

  • b. De breedte van gangpaden moet tenminste 2,2 meter bedragen;

  • c. Gangpaden moeten zodanig zijn aangebracht, dat de bezoekers de tent gemakkelijk en snel via de uitgangen en/of nooduitgangen kunnen verlaten;

  • d. De zitplaatsen voor het publiek welke in rijen zijn opgesteld, moeten aan de vloer zijn bevestigd of door middel van een door de commandant brandweer goedgekeurd systeem aan elkaar zijn gekoppeld;

  • e. De looppaden tussen de zitplaatsen moeten een vrije breedte hebben van tenminste 35 cm.

1.4) Plaatsing van kramen in de tent.

  • a. De opstelling van kramen in de tent dient zodanig te worden gekozen dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • er mogen niet meer dan 4 kramen aaneen worden gesloten;

    • tussen een groep van maximaal 4 aaneengesloten kramen en de volgende groep van maximaal 4 aaneengesloten kramen dient tenminste een vrije doorgangsbreedte van 1 meter te worden gehouden;

    • door geen der geplaatste kramen of stands mogen de nooduitgangen van de tenten worden versperd of belemmerd;

    • tussen tegenover elkaar staande kramen dient een vrije doorgangsbreedte van minimaal 2,2 meter te worden gehouden;

    • opstellen van goederen en/of voorwerpen in de vrij te houden gedeelten is niet toegestaan.

  • b. In en rond de kramen mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van elektrische verlichting welke zodanig aangebracht dient te worden, dat de armaturen niet in aanraking kunnen komen met brandbare materialen;

  • c. Tafelkleden en andere afhangende afdekmaterialen mogen niet verder reiken dan tot 60 cm. boven de grond;

  • d. In de kramen alsmede in de nabijheid daarvan, mogen geen houders voor tot vloeistof verdichte gassen aanwezig zijn of worden gebruikt;

  • e. In en rond de kramen mag voor verkoop-, expositie- of gebruiksdoeleinden slechts een aantal van maximaal 20 spuitbussen aanwezig zijn;

  • f. De eventueel aangebrachte daken/plafonds van de kramen moeten zijn vervaardigd van moeilijk ontvlambare materialen die geen grotere brandvoortplantingsbijdrage hebben dan klasse 2 zoals omschreven in NEN 6065 en geen groter rookgetal dan 2,2 m-1 zoals omschreven in NEN 6066.

1.5) Standbouw, versiering en aankleding.

A)Algemeen.

  • a.

    Decors, versieringen, bekledingen etc. moeten zijn vervaardigd van moeilijk ontvlambare materialen die geen grotere brandvoortplantingsbijdrage hebben dan klasse 2 zoals omschreven in NEN 6065 en geen groter rookgetal dan 2,2 m-1 zoals omschreven in NEN 6066;

  • b.

    Stoffering en versiering moeten minimaal 50 centimeter vrijgehouden worden van spots en andere warm wordende apparatuur, waarvan de oppervlaktetemperatuur meer dan 80 graden Celsius bedraagt;

  • c.

    Vloer- en trapbedekkingen in vluchtwegen en in ruimten waarin meer dan 50 personen gelijktijdig kunnen verblijven, moeten zodanig zijn aangebracht dat zij niet kunnen verschuiven, omkrullen of oprollen en mogen in generlei opzicht gevaar voor uitglijden, struikelen of vallen kunnen veroorzaken.

  • d.

    Weggeworpen papier of verpakkingsmaterialen moeten zo snel mogelijk worden verwijderd.

B)Toepassing van materialen.

Hout, hardboard, triplex, multiplex, spaanplaat.

  • a.

    Het materiaal moet ten minste 3,5 millimeter dik zijn;

  • b.

    Het materiaal moet ten aanzien van vlamuitbreiding kunnen worden ingedeeld in klasse 2, als bedoeld in NEN 6065, uitgaven 1991, en NEN 6065/C1, uitgave 1992.

Textiel in verticale toepassing.

  • a.

    Brandbaar textiel moet door impregneren moeilijk brandbaar zijn gemaakt, of moeilijk brandbaar zijn geworden door het materiaal op hout, hardboard, triplex, multiplex of spaanplaat te plakken;

  • b.

    De moeilijk brandbare hoedanigheid moet blijken uit een navlamduur van ten hoogste 15 seconden en een nagloeiduur van ten hoogste 60 seconden, bepaald volgens NEN-EN-ISO 6940, uitgave 1995, en moet vallen in de klasse "niet gemakkelijk ontvlambaar".

Textiel in horizontale toepassing.

  • a.

    Versieringen in de vorm van vlaggen, parachutes en doeken e.d. mogen niet horizontaal tegen het plafond worden aangebracht, tenzij deze zijn onderspannen met metaaldraad op een onderlinge afstand van ten hoogste 35 centimeter of zijn onderspannen met een metaaldraad in twee richtingen met een maaswijdte van ten hoogste 70 centimeter;

  • b.

    Brandbaar textiel moet tevens door impregneren moeilijk brandbaar zijn gemaakt. De moeilijk brandbare hoedanigheid moet door middel van een schriftelijke verklaring kunnen worden aangetoond.

Kunststoffen in dit geval foliemateriaal eventueel voorzien van een zogenaamde textielrug.

  • a.

    Het materiaal moet op een ondergrond van onbrandbaar materiaal zijn geplakt of op board, triplex, multiplex, spaanplaat of hout in de hiervoor aangegeven hoedanigheid.

Kunststoffen in dit geval plaatmateriaal.

  • a.

    Deze stoffen en alle hiervoor genoemde stoffen en materialen moeten voldoen aan NEN 6065, uitgave 1991, en NEN 6065/C1, uitgave 1992, klasse 2;

  • b.

    Deze stoffen en materialen mogen nadat zij in aanraking zijn gekomen met vuur of nadat zij aan hoge temperaturen hebben blootgestaan geen prikkelende of voor de gezondheid schadelijke gassen of dampen ontwikkelen en mogen niet druipen.

Papier zoals behangpapier, crêpepapier en fotopapier.

  • a.

    Het papier moet zijn geplakt op een ondergrond van onbrandbaar materiaal of op board, triplex, multiplex, spaanplaat, hout of glas in de hiervoor omschreven hoedanigheid, dan wel het papier moet door impregneren voldoen aan NEN 6065, uitgave 1991, en NEN 6065/C1, uitgave 1992, klasse 2.

1.6) Vluchtwegen.

  • a. De tent dient minimaal twee uitgangen te bezitten. De uitgangen dienen zover mogelijk van elkaar gelegen te zijn;

  • b. Met inachtneming van het gestelde in punt a, dient voor ieder aantal van 200 personen en resterend gedeelte van dit aantal tenminste 1 uitgang aanwezig te zijn;

  • c. Indien de uitgangen tijdens de evenementen zijn afgesloten, moeten zij zonder gebruikmaking van losse voorwerpen zoals b.v. sleutels, gemakkelijk kunnen worden geopend en over de volledige opening vrij te zijn van obstakels. De vlucht(deur)openingen mogen niet dmv van een loshangend tentzeil worden uitgevoerd, welke bij het ontvluchten de doorstroming kan belemmeren;

  • d. In vluchtwegen mogen in de vluchtrichting geen versmallingen voorkomen;

  • e. In de vluchtwegen mogen geen obstakels voorkomen en mogen geen losse stoelen worden bijgeplaatst of door bezoekers staanplaatsen worden ingenomen op looppaden, trappen en naar de uitgangen voerende gangen;

  • f. De vluchtwegen mogen niet afgesloten zijn door loshangende zeilen, omdat de opening tijdens de ontvluchting geheel over de volle breedte en hoogte vrij moet zijn.

1.7) Maximum aantal toe te laten personen.

  • a. In de tent mogen niet meer personen worden toegelaten dan de uitkomst van onderstaande berekening;

  • b. Ter bepaling van het maximaal toelaatbaar aantal personen worden twee criteria gebruikt.

    • 1.

      Uitgangsbreedte criterium: 0,9 x breedte uitgangen in centimeters = toelaatbaar aantal personen

    • 2.

      Oppervlakte criterium: 0,5 m2 per persoon x bruto vloeroppervlak = toelaatbaar aantal personen óf: 0,25 m2 per persoon x netto vloeroppervlak = toelaatbaar aantal personen

De laagste van de twee uitkomsten van genoemde criteria is bepalend voor het toelaatbaar aantal personen.

1.8) Open vuur, bak- en braadapparatuur.

  • a. Vuurwerk, fakkels, Bengaals vuur en ander open vuur, in welke vorm dan ook, mag niet worden gebruikt dan na toestemming van de commandant brandweer;

  • b. Het gebruik van toestellen voor kook-, bak- of braaddoeleinden is niet toegestaan in tenten waarin ook publiek verblijft;

  • c. Het gebruik van toestellen voor kook-, bak- of braaddoeleinden is alleen toegestaan in apart voor dit gebruik ingerichte keukentent. Tussen deze tent en de tent(en) waarin zich het publiek bevindt dient een afstand te zijn van tenminste 5,0 meter.

1.9) Verwarming.

  • a. De tent mag alleen door middel van verwarmde lucht te worden verwarmd;

  • b. Andere voor verwarming van de tentruimte te bezigen toestellen mogen alleen in overleg met en volgens aanwijzingen van de brandweer in de tent worden geplaatst;

  • c. De luchtverwarmingsinstallatie, moet buiten de tent zijn opgesteld op een door de commandant van de brandweer goedgekeurde plaats, op een afstand van tenminste 2,0 meter uit de tent;

  • d. De voor het transport van verwarmde lucht te gebruiken slangen en/of pijpen moeten zijn samengesteld uit materiaal waarvan de bijdrage tot de brandvoortplanting valt in klasse 1 van de norm NEN 6065 of in de klasse B1 van de Duitse norm DIN 4102;

  • e. Brandbare vloeistoffen en samengeperste, tot vloeistof verdichte gassen mogen slechts op een afstand van tenminste 5 meter van de tent(en) op het terrein aanwezig zijn. Omtrent de plaats en de wijze van opslag kunnen nadere voorwaarden door de commandant van de brandweer worden opgelegd;

  • f. Er moeten voorzieningen zijn getroffen die voorkomen dat brandbare vloeistoffen zich kunnen verspreiden.

1.10) Verlichting.

  • a. Bij afwezigheid van voldoende daglicht moet voor verlichting van de hoofdtent en van de nevententen uitsluitend elektrisch licht worden gebezigd;

  • b. De elektrische installatie moet voldoen aan het gestelde in de NEN 1010 en aan plaatselijk te stellen aansluitvoorwaarden;

  • c. Verlichtingsarmaturen moeten zodanig zijn aangebracht dat zij onder geen enkele omstandigheid met tentzeilen of andere brandbare materialen in aanraking kunnen komen of anderszins aanleiding kunnen geven tot brand;

  • d. De uitgangen dienen elektrisch zodanig zijn verlicht, dat zij over de gehele breedte en hoogte zichtbaar zijn;

  • e. Door middel van transparanten of verlichte opschriften moet aangegeven zijn langs welke uitgangen en nooduitgangen de tent verlaten kan worden. Ten hoogste 50 cm boven de voor het publiek bestemde uitgangen moet het opschrift "UIT" c.q. "NOODUITGANG" aanwezig zijn, dan wel een goedgekeurd dienovereenkomstig pictogram. Het opschrift dient in witte letters, hoog tenminste 80 mm en met een lijndikte van tenminste 10 mm zijn uitgespaard op een groen transparant.(e.e.a. conform NEN 6088);

  • f. In de tent(en) die voor het publiek toegankelijk is/zijn, moeten lampen voor nood- en transparantverlichting aanwezig zijn, die door een van de normale stroomvoorziening onafhankelijke stroombron moet worden gevoed;

  • g. De lichtsterkte van de noodverlichting moet op het loopvlak van de hoofd- en nevententen tenminste 1 lux bedragen;

  • h. De voedingsbron(nen) van de nood- en transparantverlichting moet¬(en) zodanig zijn dat deze verlichting gedurende 30 minuten op volle sterkte kunnen branden;

  • i. De lampen voor de nood- en transparantverlichting moeten gelijktijdig met de algemene verlichting branden, met uitzondering van de lampen voor noodverlichting, indien deze verlichting automatisch gaat branden zodra een storing in de voeding van de algemene verlichting optreedt;

  • j. De transparantverlichting dient gedurende de tijd dat publiek aanwezig is te zijn ontstoken;

  • k. Aggregaten met een interne brandstoftank dienen tenminste 5,0 meter uit de tentwand te worden geplaatst.

1.11) Brandmelding.

  • a. In of in de directe nabijheid van de tent moet gedurende een half uur voor en na de tijd, dat de tent voor het publiek is opengesteld een telefoontoestel met aansluiting op het openbare telefoonnet of een mobiele telefoonnet aanwezig zijn. Dit toestel moet steeds bereikbaar zijn. In de nabijheid ervan moet het alarmnummer van de brandweer duidelijk zijn aangegeven.

1.12) Blusmiddelen.

  • a. In de tent dienen op nader aan te geven plaatsen tenminste 3 stuks draagbare blustoestellen met een inhoud van tenminste 6 kg poeder of CO2 geschikt voor het blussen van branden van het type A, B en C te zijn aangebracht en voor onmiddellijk gebruik gereed te zijn;

  • b. De voorgeschreven blusmiddelen dienen te zijn voorzien van een geldig rijkskeurmerk;

  • c. De voorgeschreven blustoestellen dienen 1 x per jaar op goede werking te zijn gecontroleerd, ten bewijze waarvan bij het blusapparaat een keuringsbewijs aanwezig dient te zijn.

2. KRAMEN (niet zijnde mobiele bakwagens)

2.1) Situering.

  • a. De toegangen of uitgangen van belendende gebouwen mogen niet worden versperd of belemmerd;

  • b. Brandkranen dienen volledig te worden vrijgehouden en dienen tevens voor onmiddellijk gebruik door de brandweer bereikbaar te zijn;

  • c. Aanwezige (straat-)afzettingen dienen in een voorkomend geval direct verwijderbaar te zijn om zodoende de brandweer een vrije doorgang te verlenen.

2.2) Opstelling.

  • a. De opstelling van kramen dient zodanig te worden gekozen dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • De kramen dienen minimaal 1 meter uit de gevels van aanwezige bebouwing worden geplaatst;

    • Kramen met toestellen voor kook- en bakdoeleinden dienen minimaal 2 meter uit de gevels van aanwezige bebouwing worden geplaatst, tenzij de gevel waartegen de kraam wordt geplaatst een brandwerendheid bezit van minimaal 30 minuten;

    • Er mogen niet meer dan 4 kramen aaneen worden gesloten;

    • Tussen een groep van maximaal 4 aaneengesloten kramen en de volgende groep van maximaal 4 aaneengesloten kramen dient tenminste een vrije doorgangsbreedte van 1 meter te worden gehouden;

    • tussen tegenover elkaar staande kramen dient een vrije doorgangsbreedte van minimaal 4,0 meter te worden gehouden;

    • de minimale doorgangsbreedte van 4,0 meter dient in rechte lijn aanwezig te zijn om brandweervoertuigen onbelemmerd doorgang te verlenen. Verspringend opstellen van kramen mag derhalve niet belemmerend werken;

    • opstellen van goederen en/of voorwerpen in de vrij te houden gedeelten is niet toegestaan.

    • Indien de kramen voor gebouwen worden geplaatst, mogen er achter de kramen geen voertuigen worden geplaatst.

2.3) Constructie.

  • a. Het materiaal welke gebruikt wordt voor de daken en verticale afscheidingen moet bestaan uit materialen waarvan de brandvoortplantingsbijdrage tenminste valt in klasse 2 van de norm NEN 6065, in klasse B2 van de Duitse norm DIN 4102, klasse A2 in Belgie norm NBNS21-203, of in klasse M2 van de Franse norm NF P 92-503;

  • b. Van het materiaal dat gebruikt wordt voor de daken en verticale afscheidingen dient een geldig certificaat te worden overlegd waarmee aangetoond wordt dat het materiaal aan de gestelde eisen voldoet;

  • c. De basisconstructie van het object dient van materialen te zijn vervaardigd, die bij verhitting niet onmiddellijk vlam vatten of bezwijken.

2.4) Inrichting.

  • a. In de kramen mogen geen versieringen van licht brandbaar materiaal, zoals papier, stro en diverse kunststoffen worden toegepast;

  • b. In en rond de kramen mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van elektrische verlichting welke zodanig aangebracht dient te worden, dat de armaturen niet in aanraking kunnen komen met brandbare materialen;

  • c. Open vuur in de vorm van ondermeer kaarsen, lantaarns en lampionnen is in de nabijheid van de kramen niet toegestaan;

  • d. Tafelkleden en andere afhangende afdekmaterialen mogen niet verder reiken dan tot 60 cm. boven de grond;

  • e. In de kramen alsmede in de nabijheid daarvan, mogen geen houders voor tot vloeistof verdichte gassen aanwezig zijn of worden gebruikt;

  • f. In en rond de kramen mag voor verkoop-, expositie- of gebruiksdoeleinden slechts een aantal van maximaal 20 spuitbussen aanwezig zijn.

2.5) Kook-, bak- en braadapparatuur.

2.5.1Gebruik van toestellen voor kook- of bakdoeleinden

  • a.

    Toestellen voor kook- of bakdoeleinden mogen alleen met toestemming en volgens aanwijzing van de brandweer in de kramen worden geplaatst;

  • b.

    Indien het gebruik van toestellen voor kook- en bakdoeleinden overeenkomstig het gestelde onder a is toegestaan, dient rekening te worden gehouden met de navolgende voorwaarden;

  • c.

    De verwarmingstoestellen dienen te worden opgesteld op onbrandbaar en de warmte slecht geleidend materiaal en moet tenminste 30 cm. verwijderd staan van brandbare verticale afscheidingen of wanden;

  • d.

    Het hebben van open vuur ter bereiding van gerechten of voor andere verwarmingsdoeleinden, anders dan in speciaal daarvoor ingerichte en vervaardigde toestellen, is niet toegestaan;

  • e.

    Indien met de verwarmingstoestellen olie of vet wordt verwarmd, dan dienen in de onmiddellijke nabijheid van de verwarmingstoestellen goed passende en hanteerbare deksels aanwezig te zijn om pannen of vaatwerk met oververhit of brandend vet of olie af te dekken;

  • f.

    In bedrijf zijnde verwarmingstoestellen mogen niet verplaatst worden.

2.5.2Opstelling kramen met toestellen voor kook- of bakdoeleinden.

  • a.

    De opstelling van de betreffende kramen en vrij-opgestelde toestellen voor kook- of bakdoeleinden mag niet onder permanent opgestelde luifels behorende bij de bebouwing geschieden, noch binnen een afstand van 2 meter van deze gevels;

  • b.

    Rondom de vrij opgestelde toestellen voor kook- of bakdoeleinden dient een ruimte van tenminste 2 meter te worden vrij gehouden door middel van dranghekken of een touwafzet-ting;

  • c.

    Boven kramen waarin toestellen voor kook- of bakdoeleinden staan opgesteld mogen geen luifels of daken worden aangebracht.

2.5.3Gebruik van brandstoffen.

  • a.

    De verwarming mag geschieden door middel van flessengas met als vulling propaan of butaan. (geen LPG of andere gasmengsels) Er mogen per kraam niet meer dan twee volle of lege gasflessen tegelijkertijd aanwezig zijn;

  • b.

    De gasslangen dienen van een voor het betreffende gas geschikte soort te zijn en zowel aan de gasflessen als aan de toestellen voor kook- of bakdoeleinden te worden bevestigd door middel van slangklemmen;

  • c.

    De verwarming mag geschieden door middel van vaste brandstof. Deze brandstof dient dan ontstoken te worden door middel van daarvoor geschikte ontstekingsblokjes van vaste brandstof. Het gebruik van vloeibare aansteekmiddelen, zoals spiritus, benzine etc. is niet toegestaan;

  • d.

    Indien de toestellen voor kook- of bakdoeleinden gevoed worden door een door het gemeentelijk Energie- en Waterbedrijf te leveren energievorm, dan dient aan de voorwaarden van dit bedrijf te worden voldaan.

2.5.4Blusmiddelen.

  • a.

    In elke kraam waarin toestellen voor kook- of bakdoeleinden staan opgesteld, dient onder handbereik een blusapparaat met een inhoud van 6 kg poeder, geschikt voor het blussen van branden van het type A, B en C aanwezig te zijn. Het blustoestel dient van een rijkskeurmerk te zijn voorzien;

  • b.

    De blusapparaten dienen jaarlijks gekeurd te zijn, ten bewijze waarvan een keuringsbewijs aanwezig dient te zijn.

3. PODIA

3.1) Situering.

  • a. Tussen het object en. dient een vrije doorgangsbreedte van minimaal 4,0 meter en een vrije doorgangshoogte van 4,2 meter gehandhaafd te blijven;

  • b. Bij podia waarbij gebruik wordt gemaakt van dak- en wandconstructies dient de afstand tussen de aanwezige bebouwing en het object dient tenminste 5,0 meter te bedragen, tenzij de gevel waartegen het object wordt geplaatst een brandwerendheid bezit van minimaal 30 minuten.

  • c. Podia welke bestaan uit enkel een verhoogde vloerconstructie mogen met in acht name van punt d. tegen de gevel worden geplaatst.

  • d. De toegangen of uitgangen van belendende gebouwen mogen niet worden versperd of belemmerd;

  • e. Brandkranen dienen volledig te worden vrijgehouden en dienen tevens voor onmiddellijk gebruik door de brandweer bereikbaar te zijn;

  • f. Aanwezige (straat)afzettingen dienen in een voorkomend geval direct verwijderbaar te zijn om zodoende de brandweer een vrije doorgang te verlenen.

3.2) Constructie.

  • a. Het materiaal welke gebruikt wordt voor de daken en verticale afscheidingen van het podium moet bestaan uit materiaal waarvan de brandvoortplantingsbijdrage tenminste valt in klasse 2 van de norm NEN 6065, in klasse B2 van de Duitse norm DIN 4102 of in klasse M2 van de Franse norm NF P 92-503.

  • b. De basisconstructie van het object dient van materialen te zijn vervaardigd, die bij verhitting niet onmiddellijk vlam vatten of bezwijken.

  • c. De constructie van het object dient naar het oordeel van de commandant brandweer of diens plaatsvervanger aan een redelijke mate van brandveiligheid te voldoen.

3.3) Inrichting.

  • a. Decors, versieringen, bekledingen etc. moeten zijn vervaardigd van moeilijk ontvlambare materialen die geen grotere brandvoortplantingsbijdrage hebben dan klasse 2 zoals omschreven in NEN 6065 en geen groter rookgetal dan 2,2 m-1 zoals omschreven in NEN 6066.

  • b. In en rond het object mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van elektrische verlichting welke zodanig aangebracht dient te worden, dat de armaturen niet in aanraking kunnen komen met brandbare materialen.

  • c. Open vuur in de vorm van onder meer kaarsen, lantaarns en lampionnen is in de nabijheid van het object niet toegestaan.

4. TRIBUNES

4.1) Situering.

  • a. Tussen het object en. Dient een vrije doorgangsbreedte van minimaal 4,0 meter en een vrije doorgangshoogte van 4,2 meter gehandhaafd te blijven;

  • b. Bij tribunes waarbij gebruik wordt gemaakt van dak- en wandconstructies dient de afstand tussen de aanwezige bebouwing en het object dient tenminste 5,0 meter te bedragen, tenzij de gevel waartegen het object wordt geplaatst een brandwerendheid bezit van minimaal 30 minuten.

  • c. Tribunes waarbij geen gebruik wordt gemaakt van dak- en wandconstructies mogen met in acht name van punt d. tegen de gevel worden geplaatst.

  • d. De toegangen of uitgangen van belendende gebouwen mogen niet worden versperd of belemmerd;

  • e. Brandkranen dienen volledig te worden vrijgehouden en dienen tevens voor onmiddellijk gebruik door de brandweer bereikbaar te zijn;

  • f. Aanwezige (straat)afzettingen dienen in een voorkomend geval direct verwijderbaar te zijn om zodoende de brandweer een vrije doorgang te verlenen.

4.2) Constructie.

  • a. Het materiaal welke gebruikt wordt voor de daken en verticale afscheidingen van het podium moet bestaan uit materiaal waarvan de brandvoortplantingsbijdrage tenminste valt in klasse 2 van de norm NEN 6065, in klasse B2 van de Duitse norm DIN 4102 of in klasse M2 van de Franse norm NF P 92-503.

  • b. De basisconstructie van het object dient van materialen te zijn vervaardigd, die bij verhitting niet onmiddellijk vlam vatten of bezwijken.

  • c. De constructie van het object dient naar het oordeel van de commandant brandweer of diens plaatsvervanger aan een redelijke mate van brandveiligheid te voldoen.

4.3) Inrichting.

  • a. Decors, versieringen, bekledingen etc. moeten zijn vervaardigd van moeilijk ontvlambare materialen die geen grotere brandvoortplantingsbijdrage hebben dan klasse 2 zoals omschreven in NEN 6065 en geen groter rookgetal dan 2,2 m-1 zoals omschreven in NEN 6066.

  • b. In en rond het object mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van elektrische verlichting welke zodanig aangebracht dient te worden, dat de armaturen niet in aanraking kunnen komen met brandbare materialen.

  • c. Open vuur in de vorm van onder meer kaarsen, lantaarns en lampionnen is in de nabijheid van het object niet toegestaan.

4.4) Opstellingsplannen

  • a. Bij in rijen opgestelde zitplaatsen moet tussen de rijen een vrije ruimte aanwezig zijn van ten minste 0.40 meter, gemeten tussen de loodlijnen door de elkaar dichtst naderende gedeelten van de rijen. Indien in een rij tussen zitplaatsen tafeltjes zijn geplaatst, moet de genoemde vrije ruimte ter plaatse van de tafeltjes doorlopen.

  • b. Bij in rijen opgestelde zitplaatsen moeten, indien een rij meer dan 4 stoelen bevat en 4 of meer rijen achter elkaar zijn geplaatst, deze zo zijn gekoppeld als wel aan de vloer zijn bevestigd dat deze ten gevolge van gedrang niet kunnen verschuiven of omvallen. De stoelkoppeling moet ten genoegen van burgemeester en wethouders zijn uitgevoerd.

  • c. Een rij zitplaatsen, die slechts aan één einde op een gangpad of uitgang uitkomt, mag niet meer dan 8 zitplaatsen bevatten.

  • d. Een rij zitplaatsen die aan beide einden op een gangpad of een uitgang uitkomt, mag ten hoogste bevatten:

    • 16 zitplaatsen, indien de vrije ruimte tussen de rijen kleiner is dan 0,45 meter;

    • 32 zitplaatsen, indien de vrije ruimte tussen de rijen groter is dan 0,45 meter;

    • 50 zitplaatsen, indien de vrije ruimte tussen de rijen groter is dan 0,45 meter en er bovendien aan beide einden van de rijen per 4 rijen een uitgang met een breedte van ten minste 1,10 meter aanwezig is.

5. PLAATSING VAN TIJDELIJK BOUWSEL, VERKOOPWAGEN OF ATTRACTIETOESTEL

5.1) Situering.

  • a. De vrije doorgang voor brandweervoertuigen door, van en naar straten dient volledig gehandhaafd te blijven. Hiertoe dient een permanent vrije rijloper aanwezig te bIijven met een breedte van 3,50 meter en een hoogte van 4,20 meter;

  • b. Rondom een object groter dan 250 m2 dient een permanent vrije rijloper aanwezig te zijn met een breedte van 3,50 meter en een hoogte van 4,20 meter;

  • c. Rondom een object groter dan 50 m2 dient een vrij looppad zonder obstakels aanwezig te zijn met een breedte van 2,00 meter en een hoogte van 2,00 meter;

  • d. De stralen van de bochten in de rijloper moet tenminste voldoen aan de rijcurven van de tankautospuit en hoogwerker Roosendaal, als in de bijlagen aangegeven;

  • e. Blusleidingen, brandkranen en andere dergelijke bluswatervoorzieningen dienen volledig te worden vrijgehouden;

  • f. Blusleidingen, brandkranen en andere dergelijke bluswatervoorzieningen dienen voor onmiddellijk gebruik door de brandweer zonder het passeren van obstakels bereikbaar te zijn vanaf de rijloper;

  • g. De toegang of (nood )uitgangen van winkels woningen of andere gebouwen mogen niet worden versperd of belemmerd;

  • h. Aanwezige (straat)afzettingen dienen in voorkomend geval direct en zonder bijzondere hulpmiddelen verwijderbaar te zijn om zodoende de brandweer vrije doorgang te verlenen.

5.2) Opstelling t.o.v. omgeving.

  • a. De afstand tussen de aanwezige bebouwing en het te plaatsen object dient ten minste 5 meter te bedragen. Bij objecten groter dan 50 m2 kan afhankelijk van de vuurbelasting van het object een grotere afstand noodzakelijk zijn. De afstand zal maximaal 15 meter zijn;

  • b. De afstand tussen het te plaatsen object en de aanwezige bebouwing dient ten minste 10 meter te bedragen indien deze bebouwing is voorzien van een sprinklerinstallatie;

  • c. De afstand tussen de aanwezige bebouwing en het te plaatsen object kan vervallen indien de gevel van de aanwezige bebouwing over een voldoende afmeting een brandwerendheid bezit van ten minste 30 minuten de vuurbelasting in/van het object zeer beperkt is het object niet groter is dan 50 m2. De commandant van de gemeentelijke brandweer kan toestemming verlenen om van de hiervoor genoemde afstanden af te wijken in het belang van de brandveiligheid.

5.3) Constructie.

  • a. De daken, luifels, wanden of andere verticale afscheidingen dienen in hoofdzaak te zijn vervaardigd van moeilijk ontvlambaar materiaal (mate van bijdrage aan brandvoortplanting klasse 2 van de norm NEN 6065).

6. MOBIELE BAKWAGENS

6.1) Situering.

  • a. De opstelling van bakwagens dient zodanig te worden gekozen, dat brandkranen volledig worden vrijgehouden en de brandkranen voor onmiddellijk gebruik door de brandweer bereikbaar zijn;

  • b. Door geen der geplaatste bakwagens mogen de toegangen of uitgangen van winkels, woningen of andere gebouwen worden versperd of belemmerd;

  • c. De vrije doorgang van en naar aangrenzende straten dient, t.b.v. brandweervoertuigen volledig gehandhaafd te blijven;

  • d. De opstelling van bakwagens mag niet binnen een afstand van 5 meter van deze gevels/bebouwing geschieden;

  • e. De opstelling van bakwagens mag niet onder permanent opgestelde luifels behorende bij de bebouwing geschieden, noch binnen een afstand van 2 meter van deze luifels;

  • f. De opstelling van bakwagens mag niet binnen een afstand van 5 meter van deze gevels/bebouwing geschieden;

  • g. De opstelling van bakwagens mag niet onder permanent opgestelde luifels behorende bij de bebouwing geschieden, noch binnen een afstand van 2 meter van deze luifels;

  • h. De gebruiker van de bakwagen dient ervoor zorg te dragen dat zijn mobiele bakwagen voldoet aan de volgende voorwaarden.

6.2) Inrichting.

  • a. Open vuur in de vorm van onder meer kaarsen, lantaarns en lampionnen zijn in de bakwagens niet toegestaan;

  • b. In de bakwagens mogen geen spuitbussen aanwezig zijn;

  • c. In de bakwagens mogen geen versieringen van licht brandbaar materiaal, zoals papier, stro en diverse kunststoffen worden toegepast;

  • d. In en rond de bakwagens mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van elektrische verlichting welke zodanig aangebracht dient te worden, dat de armaturen niet in aanraking kunnen komen met brandbare materialen;

  • e. Het hebben van open vuur ter bereiding van gerechten of voor andere verwarmingsdoeleinden, anders dan in speciaal daarvoor ingerichte en vervaardigde apparatuur, is niet toegestaan.

6.3) Constructie.

  • a. De basisconstructie van de bakwagen dient van materialen te zijn vervaardigd, die bij verhitting niet onmiddellijk vlam vatten of bezwijken;

  • b. De verwarmingsapparatuur dient te worden opgesteld op onbrandbaar en de warmte slecht geleidend materiaal en moet tenminste 30 cm verwijderd staan van brandbare verticale afscheidingen of wanden.

6.4) Brandstof.

  • a. Het gebruik en het aanwezig hebben van L.P.G., anders dan voor het voortbewegen van voertuigen is niet toegestaan;

  • b. Drukhouders zoals gasflessen en -tanks voor butaan en/of propaan moeten zijn goedgekeurd door de Dienst van het Stoomwezen;

  • c. Indien de apparatuur gevoed wordt door een door het Energie- en Waterbedrijf te leveren energievorm, dan dient aan de voorwaarden van dit bedrijf te worden voldaan;

  • d. De verwarming mag geschieden door middel van vaste brandstof welke dan ontstoken dient te worden door middel van daarvoor geschikte ontstekingsblokjes van vaste brandstof. Het gebruik van vloeibare aansteekmiddelen, zoals spiritus, benzine etc. is niet toegestaan.

6.5) Gasopslag.

  • a. Bij de bakinrichtingen (gebakkraam, visbakkerijen, barbecues e.d.) mogen maximaal * 3 gasflessen/ -tanks, met een gezamenlijke maximale waterinhoud van *110 liter aanwezig zijn;

  • b. De voor de bakinrichtingen te gebruiken gasflessen mogen een maximale waterinhoud van 45 liter per fles hebben;

  • c. De gasflessen/ -tanks moeten zodanig opgesteld zijn dat:

    • kranen/aansluitpunten zich aan de bovenzijde bevinden;

    • zij niet voor het publiek bereikbaar zijn;

    • zij bij brand gemakkelijk af te sluiten en te verwijderen zijn of bij brand geen enkel gevaar kunnen lopen;

    • geen gevaar aanwezig is voor verhitting van de flessen/tanks, door kunstmatige omstandigheden.

  • d. Redelijkerwijze kan worden aangenomen dat eventueel lekgas niet in een besloten ruimte kan binnendringen;

  • e. In de bakwagens mag in dezelfde ruimte, als waarin de bak- en braadapparatuur staat opgesteld, geen houders voor tot vloeistof verdichte gassen aanwezig zijn of worden gebruikt;

  • f. Indien de opslagruimte van de gasflessen deel uitmaakt van de bakwagen dient deze ruimte aan het volgende te voldoen:

    • de ruimte mag uitsluitend voor opslag van de gasflessentank worden gebruikt;

    • de vloer, wanden en plafondconstructie van de opslagruimte dienen 30 minuten brandwerend te zijn uitgevoerd;

    • de ruimte mag uitsluitend aan de buitenzijde van de bakwagen toegankelijk zijn en moet door middel van een deur of luik zijn afgesloten;

    • de ruimte moet direct op de buitenlucht zijn geventileerd door middel van een opening van tenminste 1 dm. Deze opening moet zo laag mogelijk in de wand van de ruimte of in de bodem zijn aangebracht.

  • g. Lege gasflessen moeten direct worden afgevoerd naar een niet voor publiek toegankelijke plaats. * (indien de bedrijfsvoering van de inrichting het beslist noodzakelijk maakt dat er meer gasflessen aangesloten moeten zijn, kan de commandant van de gemeentelijke brandweer incidenteel ontheffing verlenen van het aantal gasflessen tot een maximum van 156 liter waterinhoud ( cpr 11-2). B.v. 4 gasflessen van 26 liter aangesloten en één reservefles of 2x 45 liter aangesloten en één reservefles van 45 liter water inhoud. Alle genoemde veiligheidseisen in dit hoofdstuk blijven onverkort van kracht).

6.6) Gasleidingen en – appendages.

  • a. Indien de afstand tussen de gasfles(sen) en het gebruikstoestel groter is dan 1 m., dan dient deze verbinding te worden uitgevoerd in 12 mm. koperbuis;

  • b. Het gedeelte tussen de gasfles en het reduceerventiel mag d.m.v. een flexibele, speciaal voor deze gassoort bestemde, slang tot stand worden gebracht. Deze slang mag maximaal 1 m. lang zijn;

  • c. Voor het hogedruk gedeelte (verbinding fles op de vaste gasleiding) dient een hoge-drukslang te worden toegepast. Uitvoering cfm. NEN 5654. Op de slang dient de aanduiding te staan BUTAANGASSLANG B-8-NEN 5654 OF PROPAANGASSLANG P-16-NEN 5654, de nominale middellijn en het jaar van fabricage in cijfers en letters van tenminste 4 mm. hoogte. De kleur van de slang dient oranje te zijn. De slang mag maximaal 1 m. lang zijn. De leeftijd van de slang mag maximaal 2 jaar zijn;

  • d. Voor het lagedruk gedeelte (verbinding aansluitkraan op verbruikstoestel) dient een lage-drukslang te worden toegepast. Uitvoering cfm. NEN 5658. op de slang dient de aanduiding te staan BUTAANGASSLANG - NEN 5658 OF PROPAAN¬GASSLANG - NEN 5658, 0,05 BAR en het jaar van fabricage in cijfers en letters van tenminste 4 mm hoogte. De slang mag maximaal 1 m. lang zijn. De leeftijd van de slang mag maximaal 2 jaar zijn;

  • e. De gasslangen dienen zowel aan de gasflessen als aan de toestellen voor kook- of bakdoeleinden te worden bevestigd door middel van slangklemmen;

  • f. Bij twee- of drie-flessen installaties dient aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

    • tussen de verzamelleiding en de hoofdleiding dient een hoofdkraan te worden aangebracht. Deze hoofdkraan moet zich in de gasopslagruimte bevinden;

    • tussen de hoofdkraan en de verzamelleiding dient een reduceerventiel te zijn aangebracht. Bij toepassing van een reduceerventiel met afblaasventiel dient het gas d.m.v. een leiding naar buiten worden afgevoerd.

  • g. De leeftijd van het reduceerventiel mag maximaal 5 jaar zijn;

  • h. Indien de bak- en braadapparatuur is voorzien van een mechanische afzuiging voor de afvoer van rookgassen en/of een mechanische toevoer van verbrandingslucht, dienen de volgende voorzieningen in de genoemde volgorde zijn aangebracht:

    • afsluiter t.p.v. het gebruikstoestel;

    • magneetventiel;

    • reduceerventiel.

  • i. Indien de bak en braadapparatuur niet is voorzien van een thermische beveiliging, dienen de volgende voorzieningen in de genoemde volgorde zijn aangebracht:

    • afsluiter t.p.v. het gebruikstoestel;

    • B-klep;

    • reduceerventiel.

6.7) Blusmiddelen.

  • a. Bij de verwarmingsapparatuur dient onder handbereik een blusapparaat met een inhoud van 6 kg. poeder of koolzuursneeuw, geschikt voor het blussen van branden van het type A,B en C aanwezig te zijn. De blustoestellen dienen van een rijkskeurmerk te zijn voorzien;

  • b. De blusapparaten dienen jaarlijks gekeurd te zijn ten bewijze waarvan een keuringsbewijs aanwezig dient te zijn;

  • c. Indien met de verwarmingsapparatuur olie of vet wordt verwarmd, dan dienen in de onmiddellijke nabijheid van de verwarmingsapparatuur goed passende en hanteerbare deksels aanwezig te zijn om pannen of vaatwerk met oververhit of brandend vet of olie af te dekken.

7. AANBOUWSELS TEGEN GEVELS VAN BOUWWERKEN

7.1) Bereikbaarheid.

  • a. Het tijdelijk bouwwerk mag geen voetgangers belemmeren om over het voetgangersdomein te kunnen lopen. Er dient tevens rekening te worden gehouden met de doorgang voor minder validen en kinderwagens e.d.;

  • b. Het tijdelijk bouwwerk mag de verkeersveiligheid niet in gevaar brengen;

  • c. Tijdelijke bouwwerken mogen geen hinder veroorzaken voor de wekelijkse markt;

  • d. Het tijdelijk bouwwerk mag de doorgang voor verkeer en dus ook de carnavalsoptocht niet belemmeren.

7.2) Constructie.

  • a. Om het tijdelijk bouwwerk te bevestigen is het niet toegestaan om de bestrating open te breken.

  • b. Materialen tot een hoogte tot 2,5 meter boven het aangrenzende trottoir dient te voldoen aan een Bijdrage tot Brandvoortplanting van minimaal klasse 2, overeenkomstig NEN 6065.;

  • c. Materialen vanaf een hoogte van 2,5 meter boven het aangrenzende trottoir mag een Bijdrage tot Brandvoortplanting bezitten dat hoger is dan klasse 2. Het gebruik van gemakkelijk ontvlambare materialen zoals tempex is echter niet toegestaan;

  • d. De plafondconstructie van het aanbouwsel dient te worden uitgevoerd in een wbdbo van 30 minuten.

7.3) Gebruiksvoorwaarden.

  • a. Het tijdelijk bouwwerk mag niet worden gebruikt voor uitbreiding van de horeca activiteiten;

  • b. Het tijdelijk bouwwerk mag uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van het inrichten van een garderobe of voor opslag van niet-brandgevaarlijke goederen en/of stoffen;

  • c. In het tijdelijk bouwwerk mogen geen brandbare stoffen aanwezig zijn, evenals kachels en gasflessen;

  • d. Het tijdelijk bouwwerk dient even zoveel (nood)uitgangen te bezitten als in de gevel aanwezig zijn welke door het tijdelijk bouwwerk wordt afgedekt;

  • e. De deurconstructies in het tijdelijk bouwwerk dienen in de vluchtrichting te draaien;

  • f. De ruimte (gangpad) tussen de (nood)uitgangen in de gevel van het bouwwerk en de deurconstructies in het tijdelijk bouwwerk dient te worden vrijgehouden.

7.4) Gevelversiering.

  • a. Gevelversiering tot een hoogte tot 2,5 meter boven het aangrenzende trottoir dient te voldoen aan een Bijdrage tot Brandvoortplanting van minimaal klasse 2, overeenkomstig NEN 6065.;

  • b. Gevelversiering vanaf een hoogte van 2,5 meter boven het aangrenzende trottoir mag een Bijdrage tot Brandvoortplanting bezitten dat hoger is dan klasse 2. Het gebruik van gemakkelijk ontvlambare materialen zoals tempex is echter niet toegestaan;

  • c. Tussen spots en de gevel(versiering) dient minimaal een afstand van 50 cm aanwezig te zijn.

8. BARBECUES

8.1) Situering en opstelling.

  • a. De barbecue dient te worden opgesteld in de buitenlucht op een afstand van tenminste 2 meter ten opzichte van bebouwing, beplanting en overige objecten;

  • b. De opstelling van de barbecue mag niet onder permanent opgestelde luifels behorende bij de bebouwing geschieden;

  • c. Rondom de barbecue dient een ruimte van tenminste 2 meter te worden vrij gehouden;

  • d. De barbecue dient op een vlakke, liefst stenen ondergrond geplaatst te worden;

  • e. De barbecue dient zodanig te worden geplaatst dat de wind er niet in kan blazen, omdat daardoor vliegvuur kan ontstaan. Eventueel kunt U hiervoor een windscherm gebruiken op een afstand van minimaal 2 meter;

  • f. Niet-permanente luifels, afdaken, parasols en dergelijke mogen niet worden toegepast boven of in de nabijheid van de barbecue.

8.2) Brandstof.

  • a. Als brandstof dienen houtskool of houtskoolbriketten te worden gebruikt. Briketten verdienen de voorkeur daar deze geen vonken veroorzaken;

  • b. De barbecue dient te worden ontstoken door middel van daarvoor geschikte ontstekingsblokjes van vaste brandstof. Het gebruik van vloeibare aansteekmiddelen, zoals spiritus, benzine etc. is niet toegestaan;

  • c. Het is tevens verboden op een brandende c.q. smeulende barbecue brandbare vloeistoffen te gieten;

  • d. Om het vuur aan te wakkeren mag alleen een blaasbalg worden gebruikt.

8.3) Gebruik van gasbarbecues.

  • a. Het gedeelte tussen de gasfles en het reduceerventiel dient d.m.v. een flexibele speciaal voor deze gassoort bestemde, slang tot stand worden gebracht.

  • b. Op de slang dient de aanduiding te staan BUTAANGASSLANG B-8-NEN 5654 OF PROPAANGASSLANG P-16-NEN 5654, de nominale middellijn en het jaar van fabricage in cijfers en letters van tenminste 4 mm. hoogte. De kleur van de slang dient oranje te zijn. De slang mag maximaal 1 m. lang zijn. De leeftijd van de slang mag maximaal 2 jaar zijn;

  • c. De gasslangen dienen zowel aan de gasflessen als aan de barbecuetoestellen te worden bevestigd door middel van slangklemmen;

  • d. De leeftijd van het reduceerventiel mag maximaal 5 jaar zijn.

8.4) Blusmiddelen.

  • a. Bij de verwarmingsapparatuur dient onder handbereik een blusapparaat met een inhoud van 6 kg poeder, geschikt voor het blussen van branden van het type A, B en C aanwezig te zijn. De blustoestellen dienen van een rijkskeurmerk te zijn voorzien;

  • b. Het blustoestel dient 1 x per jaar op goede werking te zijn gecontroleerd, ten bewijze waarvan bij het blusapparaat een keuringsbewijs aanwezig dient te zijn;

  • c. Onder de barbecue dient een laag zand te worden aangebracht om het afdruipende vet te absorberen of het brandende vet te doven;

  • d. Na gebruik dient de nog brandende barbecue direct te worden afgedekt met zand of op een veilige manier te worden gedoofd.

9. HELIUMBALLONNEN

Indien u ballonnen wilt gebruiken bij uw evenement mag u alleen samengeperste lucht of een onbrandbaar gas zoals Helium toepassen.

Indien u Helium gebruikt dient u met de volgende voorwaarden rekening te houden:

  • a.

    De afleveringsbewijzen/facturen van het gas dienen ter plaatse aanwezig te zijn en moeten aan de met controle belaste ambtenaren getoond kunnen worden.

  • b.

    De met Helium gevulde cilinders moeten tegen opwarming door zonnestraling en tegen omvallen zijn beschermd.

  • c.

    Het vullen van de ballonnen mag niet in een gebouw plaatsvinden.

  • d.

    Het vullen van de ballonnen dient onder leiding van een persoon te gebeuren welke bekend is met werking en de veiligheidsvoorzieningen van de afvulinstallatie.

10. TENTENKAMPEN

10.1) Situering.

  • a. De opstelling van de tenten dient zodanig te worden gekozen dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • er mogen niet meer dan 4 tenten aaneen worden gegroepeerd;

    • tussen elke groep van 4 tenten dient tenminste een vrije doorgangsbreedte van 2 meter te worden gehouden;

    • opstellen van goederen en/of voorwerpen in de vrij te houden gedeelten is niet toegestaan;

    • brandkranen dienen volledig te worden vrijgehouden en dienen voor onmiddellijk gebruik door de brandweer bereikbaar zijn;

    • de toegangen of uitgangen van gebouwen mogen niet worden versperd of belemmerd;

    • de afstand tussen de aanwezige bebouwing en de tenten dient tenminste 5 meter te bedragen;

    • brandweervoertuigen moeten de tenten tot op een afstand van 40 meter onbelemmerd kunnen bereiken;

    • de vrije doorgang van en naar aangrenzende straten dient t.b.v. brandweervoertuigen volledig gehandhaafd te blijven.

  • b. Aanwezige afzettingen dienen in een voorkomend geval direct verwijderbaar te zijn om zodoende de brandweer een vrije doorgang te verlenen.

10.2) Verwarming en verlichting.

  • a. Het gebruik van verwarmingstoestellen in de tenten is niet toegestaan;

  • b. Voor de verlichting van de tenten moet uitsluitend elektrisch licht worden gebezigd;

  • c. Verlichtingstoestellen waarvan de werking berust op vloeibare, gasvormige en pastavormige brandstoffen zijn niet toegestaan;

  • d. Het gebruik van barbecues en andere vormen van open vuur in de nabijheid van de tenten is niet toegestaan.

10.3) Brandmelding.

  • a. In of in de directe nabijheid van de tent(en) moet een telefoontoestel met aansluiting op een (mobiel) telefoonnet aanwezig zijn. Dit toestel moet steeds bereikbaar zijn. In de nabijheid ervan moet het alarmnummer van de brandweer duidelijk zijn aangegeven.

10.4) BLUSMIDDELEN.

  • a. In de directe nabijheid van de tent(en) dienen op nader aan te geven plaatsen 3 stuks draagbare blustoestellen met een inhoud van tenminste 6 kg poeder geschikt voor het blussen van branden van het type A, B en C te zijn aangebracht en voor onmiddellijk gebruik gereed te zijn;

  • b. De voorgeschreven blusmiddelen dienen te zijn voorzien van een geldig rijkskeurmerk;

  • c. De voorgeschreven blustoestellen dienen 1 x per jaar op goede werking te zijn gecontroleerd, ten bewijze waarvan bij het blusapparaat een keuringsbewijs aanwezig dient te zijn.

10.5) Barbecue (tweede voorschriften voor dit doel).

  • a. Barbecues mogen alleen worden opgesteld op door de brandweer aan te geven plaatsen. Daarbij dient met het volgende rekening te worden gehouden:

    • de opstelling dient in de buitenlucht gesitueerd te zijn;

    • de opstelling dient te zijn gesitueerd op een afstand van tenminste 2 meter ten opzichte van bebouwing, beplanting en overige objecten;

    • de opstelling van de barbecue mag niet onder permanent opgestelde luifels behorende bij de bebouwing geschieden;

    • Rondom de barbecue dient een ruimte van tenminste 2 meter te worden vrij gehouden.

  • b. De barbecue dient op een vlakke, liefst stenen ondergrond geplaatst te worden;

  • c. Onder de barbecue dient een laag zand te worden aangebracht om het afdruipende vet te absorberen of het brandende vet te doven;

  • d. De barbecue dient zodanig te worden geplaatst dat de wind er niet in kan blazen, omdat daardoor vliegvuur kan ontstaan. Eventueel kunt U hiervoor een windscherm gebruiken op een afstand van minimaal 2 meter;

  • e. Niet-permanente luifels, afdaken, parasols en dergelijke mogen niet worden toegepast boven of in de nabijheid van de barbecue;

  • f. Als brandstof dienen houtskool of houtskoolbriketten te worden gebruikt. Briketten verdienen de voorkeur daar deze geen vonken veroorzaken;

  • g. De barbecue dient te worden ontstoken door middel van daarvoor geschikte ontstekingsblokjes van vaste brandstof. Het gebruik van vloeibare aansteekmiddelen, zoals spiritus, benzine etc. is niet toegestaan;

  • h. Het is tevens verboden op een brandende c.q. smeulende barbecue brandbare vloeistoffen te gieten;

  • i. Om het vuur aan te wakkeren mag alleen een blaasbalg worden gebruikt;

  • j. Bij de verwarmingsapparatuur dient onder handbereik een blusapparaat met een inhoud van 7 kg poeder, geschikt voor het blussen van branden van het type A,B en C aanwezig te zijn. De blustoestellen dienen van een rijkskeurmerk te zijn voorzien;

  • k. Het blustoestel dient 1 x per jaar op goede werking te zijn gecontroleerd, ten bewijze waarvan bij het blusapparaat een keuringsbewijs aanwezig dient te zijn;

  • l. Na gebruik dient de nog brandende barbecue direct te worden afgedekt met zand of op een veilige manier te worden gedoofd.

10.6) Toezicht.

  • a. De vergunninghouder dient ervoor zorg te dragen dat er voldoende toezicht aanwezig is bij/in:

    • het tentenkamp;

    • de barbecue.

11. KAMPEERTERREINEN.

  • a. Bij het opstellen van voorschriften voor kampeerterreinen wordt gebruik gemaakt van de “Handreiking Brandveiligheid Kampeerterreinen”, opgesteld en uitgegeven door de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) en het Landelijk Netwerk Brandpreventie (LNB).

12. ALGEMEEN

  • A.

    Alle aanwijzingen, die door of namens de commandant brandweer of diens plaatsvervanger worden gegeven in het belang van de brandveiligheid, dienen stipt te worden opgevolgd te worden.

  • B.

    De houder van de vergunning is verplicht deze vergunning in de inrichting aanwezig te hebben en deze op eerste aanvraag van ambtenaren van brandweer, politie en openbare werken ter inzage over te leggen.

  • C.

    De exploitant van de verkoopwagen welke wordt gebruikt voor kook- en bakdoeleinden, dient een bewijs van goedkeuring van de commandant brandweer te kunnen overleggen.

  • D.

    De vergunninghouder is verplicht om een veiligheidsinstructie voor de BHV’ers en overig personeel op te stellen. Deze instructie dient tenminste een ontruimingsplan te bevatten.

  • E.

    De vergunninghouder is verplicht om één of meer personen tijdens het evenement aanwezig te hebben die de hulpverleningstaak op zich nemen. Het aantal BHV’ers dient 1 % van het aantal personen te zijn dat gelijktijdig aanwezig kan zijn.

  • F.

    Het is verboden LPG te gebruiken of voorhanden te hebben op campings, recreatie terreinen, markten en evenemententerreinen anders dan in goedgekeurde ( door het Stoomwezen) LPG voor tractiedoeleinden van voertuigen.

  • G.

    Indien terreinen worden afgesloten door hekwerken of slagbomen en in of op de inrichting in de nachturen personen kunnen verblijven dient het brandweersleutelsysteem nabij de toegang te zijn aangebracht. Voor het aanvragen van een dergelijke brandsleutelbuis/kluis dient de eigenaar contact op te nemen met de commandant van de regionale brandweer.

  • H.

    Het is verboden een ander gas dan Butaan of Propaan te gebruiken voor verwarming of gas-kooktoestellen.

Ondertekening