Regeling vervallen per 01-01-2024

Algemene regels bij de keur Wetterskip Fryslan 2018

Geldend van 19-04-2022 t/m 06-10-2022

Intitulé

Algemene regels bij de keur Wetterskip Fryslan 2018

Dagelijks Bestuur van Wetterskip Fryslân

gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van Wetterskip Fryslân, d.d. 24 april 2018;

overwegende dat,

in de algemene regels staat onder welke voorwaarden zonder ontheffing/vergunning van de keur bepaalde verboden activiteiten kunnen worden uitgevoerd.

Gelet op de Waterschapswet en waterwet,

b e s l u i t:

vast te stellen de algemene regels bij de keur Wetterskip Fryslân 2018 inclusief de Algemene toelichting en de Artikelsgewijze toelichting.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 - Begripsomschrijvingen

In de algemene regels wordt verstaan onder:

  • a.

    afrasteringen: paal-draad constructies e.d.

  • b.

    bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen;

  • c.

    bergingscapaciteit: het volume water dat geborgen kan worden tussen het streefpeil en het aanvaardbaar hoogste peil;

  • d.

    beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat werk voorschriften en beperkingen kunnen gelden;

  • e.

    beschoeiing: materiaal dat is aangebracht langs de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen;

  • f.

    bestuur: het dagelijks bestuur van Wetterskip Fryslân;

  • g.

    brug: een werk over een oppervlaktewaterlichaam dat bedoeld is voor de doorgang van een perceel aan de ene kant van het oppervlaktewaterlichaam naar een perceel aan de andere kant van het oppervlaktewaterlichaam, waarbij in tegenstelling tot een dam de bodem niet wordt onderbroken;

  • h.

    dam: een werk over een oppervlaktewaterlichaam dat bedoeld is voor de doorgang van een perceel aan de ene kant van het oppervlaktewaterlichaam naar een perceel aan de andere kant van het oppervlaktewaterlichaam, waarbij in tegenstelling tot een brug de bodem wordt onderbroken;

  • i.

    doorstroomprofiel: De breedte en diepte van het oppervlaktewaterlichaam. Als een werk een obstakel is in de watergang, dan kan het een afname van het doorstroomprofiel veroorzaken;

  • j.

    droogvallende sloot: sloot waar niet gedurende het hele jaar water aanwezig is

  • k.

    druk- of pijpleidingen: alle leidingen die geen lozingswerk zijn. Dat wil zeggen: niet in open verbinding staan met oppervlaktewater;

  • l.

    duiker: Een kokervormige constructie die is bedoeld om oppervlaktewaterlichamen met elkaar te verbinden;

  • m.

    explosiegevaarlijke inrichtingen en materiaal: voor de definiëring wordt aangesloten bij het toepassingsgebied van het Besluit externe veiligheid inrichtingen zoals vermeld in paragraaf 2 van dat besluit.

  • n.

    freatisch grondwater: is grondwater waarin de stijghoogte (de waterdruk) alleen afhangt van de hoogte van de waterkolom. In freatisch water is de poriëndruk gelijk aan de hydrostatische druk;

  • o.

    Friese boezem: de met elkaar in open verbinding staande vaarten, meren en plassen, gelegen in de provincie Fryslân en in de aansluitende gebieden in de provincie Groningen;

  • p.

    gestuurde boring of HDD-methode ( horizontal directional drilling): een sleufloze boortechniek waarbij obstakels zoals oppervlaktewater diep onder het maaiveld kunnen worden gepasseerd;

  • q.

    grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt, met de daarin aanwezige stoffen;

  • r.

    hoofdwateren: Oppervlaktewaterlichamen in beheer en onderhoud bij het waterschap, zoals in de legger is aangegeven;

  • s.

    infiltreren van water: in de bodem brengen van water;

  • t.

    insteek: de snijlijn van het schuine talud (oeverhelling) met het horizontaal gelegen maaiveld;

  • u.

    kabel: transportmedium, veelal voor elektriciteit of communicatie, zonder holle ruimte. Leidingen met een diameter van maximaal 40 mm die gebruikt worden voor (glasvezel)kabels worden beschouwd als een kabel;

  • v.

    keur: de keur is een verordening met de regels die een waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken, Wetterskip Fryslân heeft een keur die is vastgesteld in 2013;

  • w.

    kunstwerk: door mensen gemaakt werk in of over het water gelegen

  • x.

    ondersteunend kunstwerk: werken die van belang zijn voor de taakuitoefening van het waterschap, voor de waterkering of voor het functioneren van de waterhuishouding;

  • y.

    legger: legger als bedoeld in artikel 5.1 van de wet of in artikel 78 tweede lid van de Waterschapswet;

  • z.

    lokale waterkeringen: waterkeringen, niet zijnde primaire waterkeringen, secundaire waterkeringen of regionale keringen bv. keringen langs tussenboezems;

  • aa.

    natuurgebied: een gebied waaraan de provincie of een gemeente de bestemming natuur heeft toegekend in het streek- of bestemmingsplan;

  • bb.

    Natuurvriendelijke oever: oever die ten behoeve van het verbeteren van de ecologische toestand is ingericht, of van nature aanwezig is, met een luwe ondiepwaterzone (tot 0,7 m waterdiepte) die oever- en waterplanten de kans biedt zich te ontwikkelen.

  • cc.

    oeverbeschermende voorziening: een voorziening die is aangebracht langs de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen. Voorbeelden hiervan zijn beschoeiingen, bestaande uit een aan één gesloten rij palen of planken, damwanden en betuiningen.

  • dd.

    onttrekken: onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting;

  • ee.

    opgaande (hout)beplantingen: bomen en struiken en andere opgaande beplantingen;

  • ff.

    oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende bodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;

  • gg.

    overige wateren: alle oppervlaktewaterlichamen niet zijnde hoofdwater of schouwwater;

  • hh.

    peil: de waterstand zoals dit als referentiepeil in een peilbesluit is vastgesteld;

  • ii.

    peilgebied: een gebied waarin een en hetzelfde peil wordt nagestreefd. De peilgebieden zijn nader aangeduid op de legger;

  • jj.

    primaire kering: Waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming doordat deze ofwel behoort tot het stelsel dat een dijkringgebied omsluit, ofwel voor een dijkringgebied is gelegen;

  • kk.

    profiel van vrije ruimte: de ruimte ter weerszijden van , boven en onder een waterstaatwerk of een toekomstig waterstaatswerk die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbeteringen;

  • ll.

    regionale waterkering: is een niet-primaire waterkering en is opgenomen in de legger. Daaronder vallen niet alleen de ‘natte’ (bijvoorbeeld kades langs boezemwateren), maar ook ‘droge’ waterkeringingen;

  • mm.

    ruimtelijke reserveringszone: is een combinatie van het profiel van vrije ruimte en de daarbij horende toekomstige beschermingszones. Deze toekomstige beschermingszones zijn door Wetterskip Fryslân berekend;

  • nn.

    schouwwateren: Oppervlaktewaterlichamen in onderhoud bij de eigenaren van de aan die wateren grenzende percelen, zoals in de legger aangegeven. Voor deze wateren geldt de schouwplicht;

  • oo.

    secundaire keringen: de keringen die bij doorbraak van de primaire waterkering de overstroming kunnen beperken of vertragen;

  • pp.

    Spanningsbemaling: het onttrekken van grondwater uit het watervoerende pakket met als doel de opwaartse druk te verlagen om opbarsten van de bodem te voorkomen;

  • qq.

    stedelijk gebied: Het beheergebied van het Wetterskip omvat ca. 400 bebouwde kernen. Deze kernen bestaan uit buurtschappen, lintbebouwing, dorpen en steden. In principe valt elke bebouwde kom onder “stedelijk gebied” met dien verstande dat er wel sprake moet zijn van een kern met een “stedelijk’ watersysteem. Lint bebouwing wordt in principe niet als stedelijk gebied aangemerkt. De afwatering is bij lint bebouwing diffuus verspreid over grotere oppervlakken, waardoor de hoeveelheid aan en af te voeren water per watergang gering is. Het stedelijk gebied kan zowel industrieterreinen als woonwijken betreffen. Uitgesloten zijn de gebieden, die binnen de bebouwingscontour volgens het bestemmingsplan een agrarische bestemming hebben.

  • rr.

    Uitstroomvoorziening: een constructie om water in een oppervlaktewaterlichaam te laten stromen;

  • ss.

    waterkering: kunstmatige hoogte, natuurlijke hoogte of gedeelte daarvan, of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben;

  • tt.

    waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk;

  • uu.

    watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken;

  • v.

    watervergunning: watervergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

  • ww.

    werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren;

  • xx.

    wet: Waterwet.

Artikel 1.2 – Algemeen uitgangspunt

  • 1.

    Voor een aantal verboden handelingen zoals bedoeld in de keur wordt vrijstelling verleend in algemene regels. Onder de algemene regels vallen de handelingen genoemd in hoofdstuk 2. Indien wordt voldaan aan de in hoofdstuk 2 genoemde voorwaarden vervalt de vergunningplicht.

  • 2.

    Wanneer de van het verbod vrijgestelde handeling nadelige gevolgen veroorzaakt, neemtde initiatiefnemer van de handeling zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur kan zo nodig in specifieke gevallen waarin de algemene regels onvoldoende bescherming bieden, bij maatwerkvoorschrift aanvullende of vervangende voorschriften opnemen.

Artikel 1.3 – Procedure voor meldingen

  • 1.

    Degene, die een verboden handeling uitvoert waarvoor door deze algemene regels vrijstelling van de keur wordt verleend, doet daarvan melding aan het bestuur, behalve in de gevallen die vrijgesteld zijn van melding.

  • 2.

    Een melding moet alle gegevens bevatten die worden gevraagd op het daartoe bestemde formulier. Het volledig ingevulde formulier moet digitaal ingediend worden via www.omgevingsloket.nl of schriftelijk via het daarvoor bestemde formulier zoals vermeld op de website van Wetterskip Fryslân www.wetterskipfryslan.nl.

  • 3.

    De melding moet 4 weken voor aanvang van uitvoering van de handeling of activiteit worden ingediend, tenzij in een specifieke voorwaarde een andere termijn is genoemd.

  • 4.

    Indien wijziging optreedt in de krachtens het eerste en tweede lid verstrekte gegevens, doet de meldingsplichtige daarvan onverwijld melding aan het bestuur.

  • 5.

    Als de handeling of activiteit niet binnen 1½ jaar na melding wordt uitgevoerd vervalt de geldigheid van de melding.

Artikel 1.4 – Overgangsrecht

  • 1.

    Indien voor een door deze algemene regels vrijgestelde activiteit, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regels een watervergunning krachtens de Keur is verleend, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.9, derde lid, van de Keur.

  • 2.

    Indien voor een door deze algemene regels vrijgestelde activiteit een watervergunning is of wordt aangevraagd, en nog niet op de aanvraag is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in artikel 1.2.

  • 3.

    Een watervergunning, verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regels, voor ingevolge deze Algemene regels meldingsplichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in artikel 1.2.

Hoofdstuk 2 Algemene regels

2.1 Algemene regel voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van een bouwputbemaling, proefbronnering, sleufbemaling, grondsanering of grondwatersanering.

Artikel 2.1.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.6 van de keur, voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van bouwputbemaling, proefbronnering, grondsanering of het saneren van een grondwaterverontreiniging, voor zover:

  • a.

    de onttrekking niet meer bedraagt dan 50.000 m3 per maand en

  • b.

    de onttrekking niet langer duurt dan 4 maanden en

  • c.

    wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 1.3 en 2.1.2 tot en met 2.1.6.

Artikel 2.1.2 Verlaging grondwaterstand of -stijghoogte

  • 1.

    De verlaging van de freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket bedraagt niet meer dan 0,5 m beneden het actuele ontgravingsniveau.

  • 2.

    Indien spanningsbemaling wordt toegepast dient een peilbuis of meetput te worden toegepast om de stijghoogte te bepalen.

Artikel 2.1.3 Afdichten onttrekkingsput

  • 1.

    Bij het aanleggen en beheren van de voorziening(en) voor grondwateronttrekking wordt voorkomen dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

  • 2.

    De voorziening(en) voor grondwateronttrekking worden na definitieve beëindiging van de onttrekking zodanig verwijderd of afgewerkt, dat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

Artikel 2.1.4 Retourbemaling

In het geval van retourbemaling moet het grondwater worden gebracht in het watervoerende pakket waar het grondwater uit afkomstig is, in afwijking hiervan mag op de Waddeneilanden het grondwater terug gebracht worden op de bodem.

Artikel 2.1.5 Voorkomen en beperken van schade

Wanneer de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen.

Artikel 2.1.6 Melding, meting en rapportage

Degene die op basis van pompcapaciteit minder dan 1 m3 per uur onttrekt waarvoor ingevolge artikel 2.1.1 geen vergunning is vereist, is vrijgesteld van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 1.3 van deze algemene regels en artikel 6.11, eerste lid, van het Waterbesluit en de meet- en rapportageplicht bedoeld in artikel 6.11, tweede en vierde lid, van het Waterbesluit.

Toelichting

Toelichting artikel 2.1.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

Op grond van artikel 3.6 van de keur is het verboden, om zonder watervergunning, grondwater te onttrekken of water te infiltreren. Onder dat verbod valt mede het onttrekken van grondwater ten behoeve van bouwputbemaling, proefbronnering, grondsanering, sleufbemaling of sanering van grondwatervervuiling.

Toelichting artikel 2.1.2 verlaging grondwaterstand of stijghoogte

Bij kleine onttrekkingen is het plaatsen van een peilbuis of meetput in beginsel niet noodzakelijk. Deze algemene regel schrijft dit alleen voor bij spanningsbemaling.

Toelichting artikel 2.1.3 Afdichten onttrekkingsput

Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat tijdens aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking, moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB (stichting infrastructuur kwaliteitsborging bodembeheer) heeft een protocol mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Wanneer volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de verplichtingen uit dit artikel. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl

Toelichting artikel 2.1.4 Retourbemaling

Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat bij retourbemaling het grondwater in hetzelfde watervoerende pakket moet worden teruggebracht waaruit het afkomstig is. Op de Waddeneilanden moet voorkomen worden dat onnodig zoet water naar zee wordt gepompt. Daarom is het uitgangspunt dat opgepompt grondwater terug wordt gebracht in hetzelfde watervoerend pakket. Gezien de bodemopbouw van de eilanden, zal lozen van het opgepompte grondwater op de bodem voldoende zijn om aan dit uitgangspunt te voldoen. Het water zal via de zandige bodem terugvloeien.

Toelichting artikel 2.1.5 Voorkomen en beperken van schade

Zorgplicht

De onttrekking van grondwater kan nadelige gevolgen voor de omgeving veroorzaken. Denk hierbij aan schade aan de landbouw(opbrengst), schade aan natuurgebieden (verdroging), verplaatsing van grondwaterverontreinigingen, schade aan bouwwerken als gevolg van zetting en negatieve beïnvloeding op overige grondwateronttrekkingen (in het bijzonder de bodemenergiesystemen). Degene die de onttrekking verricht, heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen te voorkomen en als dat niet mogelijk is, zo veel mogelijk te beperken.

Ontstaan van nadelige gevolgen

Wanneer de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, moet degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen nemen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder moet degene die grondwater onttrekt het bestuur zo spoedig mogelijk informeren over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen, of getroffen maatregelen.

Toelichting artikel 2.1.6 Melding, meting en rapportage

In artikel 6.11, lid 1 Waterbesluit is bepaald dat degene die grondwater onttrekt, waarvoor geen vergunning nodig is, de onttrekking moet melden. Onttrekkingen minder dan 1 m3 per uur zijn dermate gering, dat melding niet verlangd wordt.

Meten en rapporteren

Op grond van artikel 6.11, lid 2 Waterbesluit moet degene die grondwater onttrekt per kwartaal meten hoeveel grondwater is onttrokken. Deze meting moet geschieden met een, in verhouding tot de grootte van de onttrekking, redelijke nauwkeurigheid. De resultaten van deze meting moeten uiterlijk op 31 januari van ieder jaar of, wanneer de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, aan het bestuur worden opgegeven.

2.2 Algemene regel voor het onttrekken van grondwater bij brandblusvoorziening

Artikel 2.2.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.6 van de keur, voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van een brandblusvoorziening indien ten minstewordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 1.3 en 2.2.2. tot en met 2.2.4.

Artikel 2.2.2 Afdichten onttrekkingsput

  • 1.

    Bij het aanleggen en beheren van de voorziening(en) voor grondwateronttrekking wordt voorkomen dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

  • 2.

    De voorziening(en) voor grondwateronttrekking worden na definitieve beëindiging vande onttrekking zodanig verwijderd of afgewerkt, dat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

Artikel 2.2.3 Meten en rapporteren

De meet- en rapportageplicht, genoemd in artikel 6.11, tweede en vierde lid van het Waterbesluit, zijn niet van toepassing.

Artikel 2.2.4 Voorkomen en beperken van schade

Wanneer de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen.

Toelichting

Toelichting artikel 2.2.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

Op grond van artikel 3.6 van de keur is het verboden om zonder watervergunning grondwater te onttrekken of water te infiltreren. Onder dat verbod valt mede het onttrekken van grondwater ten behoeve van een brandblusvoorziening.

Toelichting artikel 2.2.2 Afdichten onttrekkingsput

Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat tijdens aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft een protocol mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Wanneer volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juisteinvulling gegeven aan de verplichtingen uit dit artikel. Het protocol is te raadplegen via:

www.sikb.nl

Toelichting artikel 2.2.3 Meten en rapporteren

Gelet op het incidentele karakter worden meting en rapportage weinig zinvol geacht.

Toelichting artikel 2.2.4 Voorkomen en beperken van schade

Zorgplicht

De onttrekking van grondwater kan nadelige gevolgen voor de omgeving veroorzaken. Denk hierbij aan schade aan de landbouw(opbrengst), schade aan natuurgebieden (verdroging), verplaatsing van grondwaterverontreinigingen, schade aan bouwwerken als gevolg van zetting en negatieve beïnvloeding op overige grondwateronttrekkingen (in het bijzonder de bodemenergiesystemen). Degene die de onttrekking verricht, heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen te voorkomen en als dat niet mogelijk is, zo veel mogelijk te beperken.

Ontstaan van nadelige gevolgen

Wanneer de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, moet degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen nemen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder moet degene die grondwater onttrekt het bestuur zo spoedig mogelijk informeren over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen, of getroffen maatregelen.

2.3 Algemene regel voor het onttrekken van grondwater voor agrarische doeleinden (beregening, bevloeiing en veedrenking)

Artikel 2.3.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.6 van de keur, voor

  • a.

    het onttrekken van grondwater uitsluitend voor beregenings- of bevloeiingsdoeleinden, wanneer de capaciteit van de gebruikte pomp voor de onttrekking niet meer bedraagt dan 60 m3 per uur en tenminste wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 1.3 en 2.3.2 tot en met 2.3.4;

  • b.

    het onttrekken van grondwater voor veedrenking, wanneer de capaciteit van de gebruikte pomp voor de onttrekking niet meer bedraagt dan 10 m3 per uur, en voor zover de onttrekking niet plaats vindt op de Waddeneilanden, en tenminste wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 1.3 en 2.3.2 tot en met 2.3.4.

  • c.

    het onttrekking van grondwater voor veedrenking op de Waddeneilanden wanneer de capaciteit van de gebruikte pomp voor de onttrekking niet meer bedraagt dan 5 m3 per uur, en tenminste wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 1.3 en 2.3.2 tot en met 2.3.4.

Artikel 2.3.2 Afdichten onttrekkingsput

  • 1.

    Bij het aanleggen en beheren van de voorziening(en) voor grondwateronttrekking wordt voorkomen dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

  • 2.

    De voorziening(en) voor grondwateronttrekking worden na definitieve beëindiging van de onttrekking zodanig verwijderd of afgewerkt, dat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

Artikel 2.3.3 Voorkomen en beperken van schade

Wanneer de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen.

Artikel 2.3.4 Melding, meting en rapportage

1. Degene die op basis van pompcapaciteit minder dan 1 m3 per uur onttrekt waarvoor ingevolge artikel 2.3.1 geen vergunning is vereist, is vrijgesteld van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 1.3 van de algemene regels en artikel 6.11, eerste lid, van het Waterbesluit en de meet- en rapportageplicht bedoeld in artikel 6.11, tweede en vierde lid, van het Waterbesluit.

2. Voor onttrekkingen ten behoeve van veedrenking geldt, wanneer de capaciteit van de gebruikte pomp voor de onttrekking niet meer bedraagt dan 10 m3 per uur, een vrijstelling van en de meet- en rapportageplicht bedoeld in artikel 6.11, tweede en vierde lid, van het Waterbesluit.

Toelichting

Toelichting artikel 2.3.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

Op grond van artikel 3.6 van de keur is het verboden, om zonder watervergunning grondwater te onttrekken of water te infiltreren. Onder dat verbod valt mede het onttrekken van grondwater ten behoeve van beregenings- of bevloeiingsdoeleinden. In artikel 1 van deze algemene regel wordt dit verbod voor een groot deel van de onttrekkingen opgeheven. Hierbij is het uitgangspunt dat de minder risicovolle onttrekkingen worden vrijgesteld.

Toelichting artikel 2.3.2 Afdichten onttrekkingsput

Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat tijdens aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking, moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft een protocol mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Wanneer volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de verplichtingen uit dit artikel. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl

Toelichting artikel 2.3.3 Voorkomen en beperken van schade

Zorgplicht

De onttrekking van grondwater kan nadelige gevolgen voor de omgeving veroorzaken. Denk hierbij aan schade aan de landbouw(opbrengst), schade aan natuurgebieden (verdroging), verplaatsing van grondwaterverontreinigingen, schade aan bouwwerken als gevolg van zetting en negatieve beïnvloeding op overige grondwateronttrekkingen (in het bijzonder de bodemenergiesystemen). Degene die de onttrekking verricht, heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen te voorkomen en als dat niet mogelijk is, zo veel mogelijk te beperken.

Ontstaan van nadelige gevolgen

Wanneer de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder moet degene die grondwater onttrekt, het bestuur zo spoedig mogelijk informeren over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen, of getroffen maatregelen.

Toelichting artikel 2.3.4 Melding, meting en rapportage

In artikel 6.11, lid 1 Waterbesluit is bepaald dat degene die grondwater onttrekt, waarvoor geen vergunning nodig is, de onttrekking moet melden. Onttrekkingen minder dan 1 m3 per uur zijn dermate gering, dat melding niet verlangd wordt.

Meten en rapporteren

Op grond van artikel 6.11, lid 2 Waterbesluit moet degene die grondwater onttrekt per kwartaal meten hoeveel grondwater is onttrokken. Deze meting moet geschieden met een, in verhouding tot de grootte van de onttrekking, redelijke nauwkeurigheid. De resultaten van deze meting moeten uiterlijk op 31 januari van ieder jaar of, wanneer de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, aan het bestuur worden opgegeven. Onttrekkingen kleiner dan 1 m3 per uur en onttrekkingen ten behoeve van veedreking kleiner dan 10 m3 per uur zijn vrijgesteld van de meet- en rapportageplicht.

2.4 Algemene regel voor het onttrekken van grondwater bij overige onttrekkingen

Artikel 2.4.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.6 van de keur, voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van overige onttrekkingen die niet in andere algemene regels zijn verwoord, wanneer:

  • 1.

    de onttrekking niet plaatsvindt op de Waddeneilanden en de capaciteit van de gebruikte pomp voor de onttrekking niet meer bedraagt dan 10 m3 per uur;

  • 2.

    de onttrekking plaatsvindt op de Waddeneilanden en de capaciteit van de gebruikte pomp voor de onttrekking niet meer bedraagt dan 5 m3 per uur;

  • 3.

    en wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 1.3 en 2.4.2 tot en met 2.4.4.

Artikel 2.4.2 Afdichten onttrekkingsput

  • 1.

    Bij het aanleggen en beheren van de voorziening(en) voor grondwateronttrekking wordt voorkomen dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

  • 2.

    De voorziening(en) voor grondwateronttrekking worden na definitieve beëindiging van de onttrekking zodanig verwijderd of afgewerkt, dat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt.

Artikel 2.4.3 Voorkomen en beperken van schade

Wanneer de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Het bestuur wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen, of getroffen maatregelen.

Artikel 2.4.4 Melding, meting en rapportage

Degene die, op basis van pompcapaciteit minder dan 1 m3 per uur onttrekt waarvoor ingevolge artikel 2.4.1 geen vergunning is vereist, is vrijgesteld van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 1.3 van hoofdstuk 1 en artikel 6.11, eerste lid, van het Waterbesluit en de meet- en rapportageplicht bedoeld in artikel 6.11, tweede en vierde lid, van het Waterbesluit.

Toelichting

Toelichting artikel 2.4.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

Op grond van artikel 3.6 van de keur is het verboden om zonder watervergunning grondwater te onttrekken of water te infiltreren. In een aantal algemene regels zijn een aantal onttrekkingen met specifieke doelen vrijgesteld van vergunningplicht. De overige beperkte onttrekkingen die minder risicovol zijn worden vrijgesteld.

Toelichting artikel 2.4.2 Afdichten onttrekkingsput

Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat tijdens aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking, moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft een protocol mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Wanneer volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de verplichtingen uit dit artikel. Het protocol is te raadplegen via:

www.sikb.nl

Toelichting artikel 2.4.3 Voorkomen en beperken van schade

Zorgplicht

De onttrekking van grondwater kan nadelige gevolgen voor de omgeving veroorzaken. Denk hierbij aan schade aan de landbouw(opbrengst), schade aan natuurgebieden (verdroging), verplaatsing van grondwaterverontreinigingen, schade aan bouwwerken als gevolg van zetting en negatieve beïnvloeding op overige grondwateronttrekkingen (in het bijzonder de bodemenergiesystemen). Degene die de onttrekking verricht, heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen te voorkomen en als dat niet mogelijk is, zo veel mogelijk te beperken.

Ontstaan van nadelige gevolgen

Wanneer de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder moet degene die grondwater onttrekt, het bestuur zo spoedig mogelijk informeren over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen, of getroffen maatregelen.

Toelichting artikel 2.4.4 Melding, meting en rapportage

In artikel 6.11, lid 1 Waterbesluit is bepaald dat degene die grondwater onttrekt, waarvoor geen vergunning nodig is, de onttrekking moet melden. Onttrekkingen minder dan 1 m3 per uur zijn dermate gering, dat melding niet verlangd wordt.

Meten en rapporteren

Op grond van artikel 6.11, lid 2 Waterbesluit moet degene die grondwater onttrekt per kwartaal meten hoeveel grondwater is onttrokken. Deze meting moet geschieden met een, in verhouding tot de grootte van de onttrekking, redelijke nauwkeurigheid. De resultaten van deze meting moeten uiterlijk op 31 januari van ieder jaar of, wanneer de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, aan het bestuur worden opgegeven.

2.5 Algemene regel voor oeverbeschermende voorzieningen

Artikel 2.5.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van een oeverbeschermende voorziening indien:

  • a.

    de voorziening niet wordt geplaatst in een hoofdwater;

  • b.

    de voorziening geen onderdeel uitmaakt van de waterkering of bijbehorende beschermingszone;

  • c.

    er geen natuurfunctie is toegekend;

  • d.

    en wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 2.5.2.

Artikel 2.5.2 Algemene regels

Degene die een oeverbeschermende voorziening aanlegt, verwijdert, of behoudt als bedoeld in artikel 2.5.1, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    De oeverbescherming mag in geen geval:

    • a.

      het doorstroomprofiel verkleinen of

    • b.

      het waterbergend vermogen verminderen.

  • 2.

    De voorziening moet gronddicht worden afgewerkt, zodat geen grond of aangevuld materiaal vanachter de voorziening in de watergang kan komen.

  • 3.

    De oeverbescherming moet op een derde van het droge talud (bij zomerpeil) of verder landinwaarts worden aangebracht.

  • 4.

    In afwijking van lid 1b en 3 mag de nieuwe, gelijksoortige oeverbescherming strak tegen de oude oeverbescherming worden geplaatst, om dit te bereiken moet de gording van de oude oeverbescherming eerst worden verwijdert.

  • 5.

    In afwijking van lid 1b en 3 mag een beschoeiing waarvan de bovenkant maximaal 20 centimeter boven het (zomer)peil uitsteekt, op de waterlijn geplaatst worden indien de waterbreedte ter plaatse minimaal 3 meter is.

  • 6.

    De waterdoorvoer wordt niet belemmerd, en beschadigingen of verzakkingen van de voorziening, het talud of maaiveld, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer worden voorkomen.

  • 7.

    De gebruikte materialen mogen géén nadelig effect hebben op de waterkwaliteit.

  • 8.

    De oeverbescherming mag niet boven het aanwezige maaiveld uitsteken.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

* alleen als er voor het betreffende water een zomerpeil is, anders geldt een vast peil.

Artikel 2.5.3 Vrijstelling meldplicht

Degene die een oeverbeschermende voorziening aanlegt, verwijdert, of behoudt als bedoeld in artikel 2.5.1, is vrijgesteld van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 1.3

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Hieronder is ook begrepen het aanleggen, verwijderen en behouden van oeverbeschermende voorzieningen.

Motivering

Het aanbrengen van oeverbeschermende voorzieningen betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in/langs het oppervlaktewaterlichaam. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. Oeverbeschermingen kunnen zonder vergunning of melding geplaatst worden mits de initiatiefnemer zich aan de voorschriften van de algemene regels houdt.

Door het plaatsen van de oeverbescherming mag het bergend vermogen niet afnemen. Oeverbescherming moet daarom ten allen tijde op de zelfde locatie dan wel strak tegen de oude oeverbescherming geplaatst worden. Initiatiefnemers mogen dus niet een beschoeiing uit de oever in het water plaatsen en vervolgens het deel tussen beschoeiing en oever dempen. Voor zover een initiatiefnemer dit voornemens is valt een dergelijke activiteit onder de vergunningplicht. De toepassing van een oeverbeschermende voorziening verdraagt zich in het algemeen niet met een natuurfunctie, omdat de voorziening geen natuurlijke overgang creëert tussen oever en water. De voorziening wordt daarom niet toegepast waar een natuurfunctie is toegekend. De gebruikte materialen hebben géén nadelig effect op de waterkwaliteit. Géén uitloging door toepassing van verduurzaamd materiaal. Ook het gebruik van een beschermende coating mag geen negatief effect hebben op de waterkwaliteit.

2.6 Algemene regel voor een dam met duiker

Artikel 2.6.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het aanleggen, verwijderen, verbreden en behouden van een dam met duiker voor zover:

  • 1.

    de dam met duiker wordt aangelegd, verwijderd, verbreed of behouden buiten het stedelijk gebied en in een overig water of een schouwwater;

  • 2.

    de dam met duiker de functie heeft van perceelsontsluiting;

  • 3.

    het geen peilregulerende dam met duiker betreft;

  • 4.

    wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 2.6.2.

  • 5.

    de te verwijderen dam geen onderhoudsdam van het waterschap betreft.

Artikel 2.6.2 Algemene regels

Degene die een dam met duiker aanlegt, verwijdert, verbreedt of behoudt als bedoeld in artikel 2.6.1, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    De dam met duiker voldoet aan de volgende maatvoeringen:

Minimale diameter

Hoogte duiker

Maximale lengte duiker

Minimale afstand tot andere kunstwerken

300 mm

- binnenbovenkant van de duiker ligt 5 cm hoger dan winter peil*

- bij droogvallende watergangen ligt de binnenonderkant van de duiker 5 cm boven de vaste waterbodem

10 m

10 m,

20 m benedenstrooms van stuw

* de binnenbovenkant, van duikers groter dan 315 mm, mogen meer dan 5 cm boven het winterpeil liggen, het doorstroomprofiel mag daardoor echter niet worden beperkt

  • 2.

    De duiker wordt zonder knikpunten of bochten aangelegd.

  • 3.

    De as van de duiker wordt in het midden van het oppervlaktewaterlichaam aangelegd.

  • 4.

    Verbindingen tussen duikerelementen zijn voorzien van een blijvend waterdichte afdichting.

  • 5.

    Bij verlenging van een bestaande duiker moet het nieuwe deel van hetzelfde materiaal en met dezelfde diameter zijn als van de te verlengen duiker mits deze aan de minimale maat voldoet. Alleen indien de bestaande duiker is gemaakt van milieubezwaarlijk materiaal, moet een vervangend materiaal worden gebruikt.

  • 6.

    Aan weerszijden van de dam dienen ofwel taluds te worden aangebracht in de verhouding van 1:1,5 (of minder steil) of damleggers te worden aangebracht.

  • 7.

    Bij het verwijderen van een dam met duiker, wordt het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam aan het aansluitende profiel hersteld.

  • 8.

    Bij vervanging van een duiker wordt de oude duiker volledig verwijderd, en de nieuwe duiker moet voldoen aan deze algemene regel.

Artikel 2.6.3 Vrijstelling meldplicht

  • 1.

    Degene die een dam met duiker aanlegt, verwijdert, verbreedt of behoudt, waarvoor ingevolge artikel 2.6.1 geen vergunning is vereist, is vrijgesteld van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 1.3.

  • 2.

    De vrijstelling van de meldingsplicht geldt niet voor wateren die in een hoogwatercircuit liggen of voor wateren die ter plaatse van de dam breder zijn dan 5 m, gemeten op de waterlijn bij winterpeil.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de keur is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te maken of te behouden, of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt ook het aanleggen, verwijderen of behouden van een dam met duiker.

Deze algemene regel is van toepassing op de aanleg van nieuwe duikers en het verwijderen van oude duikers buiten het stedelijk gebied in schouwwateren en overige wateren. In het stedelijk gebied is deze algemene regel niet van toepassing, omdat er in het stedelijk gebied meer diversiteit is in de gewenste diameter van de duiker. Ook is het belang van derden in het stedelijk gebied vaak sneller in het geding. Voor het stedelijk gebied is het gewenst dat elk geval apart beoordeeld wordt. Voor het stedelijk gebied blijft daarom de vergunningplicht gelden en moet er dus een watervergunning worden aangevraagd.

Toelichting artikel 2.6.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

Het aanleggen, behouden of verwijderen van een dam met duiker in schouwwateren en overige wateren betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels zonder meldingsplicht.

Het regime van een watervergunning is hier een te zwaar middel. Volstaan kan worden met een algemene regel met voorschriften.

Definitie stedelijk gebied: Het beheergebied van het Wetterskip omvat ca. 400 bebouwde kernen. Deze kernen bestaan uit buurtschappen, lintbebouwing, dorpen en steden. In principe valt elke bebouwde kom onder “stedelijk gebied” met dien verstand dat er wel sprake moet zijn van een kern met een “stedelijk” watersysteem. Lint bebouwing wordt in principe niet als stedelijk gebied aangemerkt. De afwatering is bij lint bebouwing diffuus verspreid over grotere oppervlakken, waardoor de hoeveelheid aan en af te voeren water per watergang gering is. Het stedelijk gebied kan zowel industrieterreinen als woonwijken betreffen. Uitgesloten zijn de gebieden, die binnen de bebouwingscontour volgens het bestemmingsplan een agrarische bestemming hebben.

Definitie landelijk gebied: gebied niet zijnde stedelijk gebied.

Hoogwatercircuit: is een watergang die bedoeld is om de grondwaterstand nabij wegen en bebouwing hoger te houden dan het omliggende agrarisch gebied. Het waterpeil is hier hoger dan het polder- of boezempeil ter plaatse.

2.7 Algemene regel voor het verwijderen of verbreden van een dam zonder duiker

Artikel 2.7.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het verwijderen of verbreden van een dam zonder duiker voor zover:

  • 1.

    de dam wordt verwijderd of verbreed, in een overig water of een schouwwater;

  • 2.

    de verbreding niet bedoeld is voor een andere functie dan perceelsontsluiting;

  • 3.

    het verwijderen niet een onderhoudsdam betreft zoals aangewezen op de legger;

  • 4.

    wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 2.7.2.

Artikel 2.7.2 Algemene regels

Degene die een dam zonder duiker verwijdert, verbreedt of behoudt als bedoeld in artikel 1, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    Het verwijderen heeft geen peilwijziging tot gevolg.

  • 2.

    De breedte van de verbrede dam mag gemeten langs de as van de sloot, maximaal 10 meter zijn, gemeten op de waterlijn.

  • 3.

    Aan de verbrede zijde van de dam dienen ofwel taluds te worden aangebracht in de verhouding van 1:1,5 (of minder steil) of damleggers te worden aangebracht.

  • 4.

    Bij het verwijderen van een dam zonder duiker, wordt het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam aan het aansluitende profiel hersteld.

Artikel 2.7.3 Vrijstelling meldplicht

Degene die een dam zonder duiker verwijdert of verbreedt waarvoor ingevolge artikel 2.7.1 geen vergunning is vereist, is vrijgesteld van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 1.3.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de keur is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te maken of te behouden, of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt ook het aanleggen, verbreden of verwijderen van een dam.

Deze algemene regel is van toepassing op het verbreden en verwijderen van dammen zonder duiker buiten het stedelijk gebied in schouwwateren en overige wateren.

Toelichting artikel 2.7.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

Het behouden of verwijderen van een dam in schouwwateren en overige wateren betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Het regime van een watervergunning is hier een te zwaar middel. Volstaan kan worden meteen algemene regel zonder meldingsplicht.

2.8 Algemene regel voor het aanleggen en verwijderen van een brug

Artikel 2.8.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2 van de keur, voor het aanleggen en verwijderen van een brug, voor zover de brug wordt aangelegd of verwijderd in overige wateren of schouwwateren voor zover deze niet is gelegen in een waterkering of bijbehorende beschermingszone en deze niet wordt aangelegd in een oppervlaktewaterlichaam dat in de legger is aangewezen als vaarweg en wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 2.8.2.

Artikel 2.8.2 Algemene regels

Degene die een brug aanlegt of verwijdert als bedoeld in artikel 2.8.1, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    de brug wordt minimaal 10 meter van een ander kunstwerk aangelegd;

  • 2.

    de pijlers van de brug staan niet in het water;

  • 3.

    de taluds onder de brug en tot 2 meter aan weerszijden hiervan, worden voorzien van een deugdelijke grondkering;

  • 4.

    het watervoerend profiel niet wordt versmald;

  • 5.

    beschadigingen en/of verzakkingen moeten zoveel mogelijk worden voorkomen en indien zich deze voordoen direct worden hersteld;

  • 6.

    bij verwijdering van de brug wordt het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam gelijk aan het aansluitend profiel hersteld.

Artikel 2.8.3 Vrijstelling meldplicht

Degene die een brug aanlegt waarvoor ingevolge artikel 2.8.1 geen vergunning is vereist, is vrijgesteld van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 1.3.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de keur is het verboden om zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of de bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt tevens het aanleggen, behouden en verwijderen van bruggen over oppervlaktewaterlichamen.

Het aanbrengen van bruggen over schouw-, en overige wateren betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt relatief een eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels zonder meldingsplicht.

De voorschriften bij deze algemene regel zijn erop gericht de kleinschaligheid, de doorstroming en het goed kunnen uitvoeren van onderhoud te waarborgen.

2.9 Algemene regel voor kabels en leidingen

Artikel 2.9.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

  • 1.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van kabels of leidingen indien:

    • 1.

      deze middels een gestuurde boring hoofdwateren, regionale keringen en lokale waterkeringen kruisen en/of;

    • 2.

      dit in een open ontgraving in de beschermingszone van hoofdwateren plaatsvindt en/of;

    • 3.

      duikers in hoofdwateren worden gekruist en/of;

    • 4.

      het verwijderen en aanleggen niet plaats vindt in een waterkering en;

    • 5.

      wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 1.3 en 2.9.2.

  • 2.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het aanleggen, verwijderen of behouden van kabels of leidingen indien deze worden aangelegd, verwijderd of behouden in overige of schouwwateren.

Artikel 2.9.2 Algemene regels

Degene die kabels of leidingen aanlegt, verwijdert, of behoudt als bedoeld in artikel 2.9.1, lid 1, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    kabels en leidingen worden aangelegd, beheerd en onderhouden volgens de voor kabels en leidingen geldende NEN-normen en de geldende Nederlandse Praktijkrichtlijn NPR;

  • 2.

    de ontwerpdruk in de leiding is niet groter dan 10 bar;

  • 3.

    de diameter van de leiding (buis) is niet groter dan 0,4 meter;

  • 4.

    de spanning op de kabel is niet hoger dan 100 kV;

  • 5.

    de bereikbaarheid van waterstaatswerken en de bijbehorende beschermingszones is voor onderhoud en calamiteiten gegarandeerd;

  • 6.

    in geval van breuk of lekkage van een leiding wordt dit onmiddellijk gemeld bij het bestuur en worden direct maatregelen getroffen om verdergaande lekkage te voorkomen;

  • 7.

    onverminderd de verplichtingen voortvloeiend uit artikel 2.9.2, lid 1, moeten de in- en uittredepunten van een gestuurde boring buiten de kern-, en beschermingszone van regionale keringen, lokale keringen en buiten de kernzone van hoofdwateren liggen;

  • 8.

    wanneer bij een gestuurde boring onverhoopt een opbarsting plaatsvindt of kwelvorming optreedt, wordt dit direct volledig teniet gedaan en worden de gevolgen daarvan direct volledig hersteld. Het optreden van kwel of het plaatsvinden van een opbarsting wordt onmiddellijk gemeld bij het bestuur;

  • 9.

    de mantelbuis van een gestuurde boring wordt na het invoeren van de kabel of de leiding aan de uiteinden voorzien van een blijvend waterdichte afsluiting;

  • 10.

    Wanneer bij een open ontgraving een kruising met een duiker plaatsvindt, wordt de kabel of leiding door een mantelbuis aangelegd die tenminste 1 meter uitsteekt aan weerszijden van de duiker en tenminste 30 centimeter afstand heeft van de duiker;

  • 11.

    de afstand tussen een open ontgraving en de insteek van een hoofdwatergang bedraagt minimaal 1 meter;

  • 12.

    direct na het aanleggen van de kabel of leiding in een open ontgraving wordt de ontgraving aangevuld;

  • 13.

    kabels en leidingen die buiten gebruik worden gesteld worden bij voorkeur verwijderd.

Artikel 2.9.3 Vrijstelling meldplicht

Degene die een kabel of leiding aanlegt behoudt of verwijdert in overige of schouwwateren waarvoor ingevolge artikel 2.9.1, lid 2, geen vergunning is vereist, is vrijgesteld van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 1.3.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2 lid 1 van de keur, is het verboden om zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of de bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt ook het leggen van kabels en leidingen nabij oppervlaktewater.

Het met geëigende technieken aanbrengen van kabels en leidingen onder waterkeringen en wateren betreft een eenvoudig en veel voorkomend werk. Het leggen van kabels en leidingen onder of over oppervlaktewaterlichamen en hun beschermingszone komt zeer veel voor. Het gebeurt veelal door gespecialiseerde bedrijven in opdracht van nutsbedrijven. Algemene regels borgen de waterstaatkundige belangen voldoende. De relevante waterhuishoudkundige en waterkeringstechnische belangen kunnen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

De aanleg van een kabel of leiding in primaire en secundaire keringen kan alleen met een watervergunning plaatsvinden na een beoordeling van de plaatselijke omstandigheden.

Regionale waterkeringen en Lokale waterkeringen

Bij deze algemene regel wordt onder regionale keringen en lokale keringen verstaan alle keringen in het beheergebied van Wetterskip Fryslân behalve secundaire en primaire waterkeringen.

2.10 Algemene regel voor steigers, vlonders, visstoepen, meerpalen en overhangende bouwwerken in een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.10.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het plaatsen, verwijderen en behouden van een steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk voor zover:

  • 1.

    de locatie geen onderdeel uit maakt van de waterkering of bijbehorende beschermingszone;

  • 2.

    de locatie geen deel uitmaakt van een hoofdwater of bijbehorende beschermingszone;

  • 3.

    de locatie geen oppervlaktewaterlichaam betreft dat in de legger is aangewezen als vaarweg;

  • 4.

    er geen sprake is van een natuurvriendelijke oever of rietkraag;

  • 5.

    de steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of het overhangend bouwwerk wordt aangelegd op een afstand van minimaal 10 m vanaf een peilregulerend kunstwerk;

  • 6.

    wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 2.10.2.

Artikel 2.10.2 Algemene regels

Bij het plaatsen, verwijderen, vervangen en onderhouden van een steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk, in een schouwwater of overig water waarvoor ingevolge artikel 2.10.1 geen vergunning is vereist, wordt ten minste voldaan aan de volgende regels:

  • 1.

    bij het plaatsen van de steiger, vlonder, visstoep of het overhangend bouwwerk mag het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam niet worden gewijzigd;

  • 2.

    de steiger, vlonder, visstoep of het overhangend bouwwerk wordt zodanig geplaatst dat deze niet verzakt, het talud niet wordt beschadigd en de water aan- en afvoer niet belemmerd;

  • 3.

    de steiger, vlonder, visstoep of het overhangend bouwwerk wordt vrij over het water aangebracht waarbij de aanwezige oeverbescherming niet wordt aangetast;

  • 4.

    beschadigingen en/of verzakkingen van de steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of het overhangend bouwwerk worden direct hersteld;

  • 5.

    in schouwwateren moet inspectie van het profiel te allen tijde mogelijk zijn;

  • 6.

    voor een aanliggende eigenaar mag het onderhoud van het schouwprofiel door het te realiseren werk niet nadeliger worden;

  • 7.

    onverminderd de onderhoudsplichten dient de eigenaar/gebruiker van de steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of het overhangend bouwwerk het water ter plaatse vrij te houden van (drijf)vuil, resten van waterplanten en dergelijke;

  • 8.

    Bij het verwijderen van een steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk, wordt het werk in zijn geheel verwijderd en wordt het bestaande profiel van het oppervlaktewaterlichaam aan het aansluitende profiel hersteld;

  • 9.

    de gebruikte materialen mogen géén nadelig effect op de waterkwaliteit hebben.

Artikel 2.10.3 vrijstelling meldplicht

Degene die een steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk aanlegt of verwijderd, waarvoor ingevolge artikel 2.10.1 geen vergunning is vereist, is vrijgesteld van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 1.3.

Toelichting

Begripsbepaling

In deze algemene regel wordt onder een steiger of vlonder verstaan een werk dat is aangebracht in het talud/ op het maaiveld aansluitend op het oppervlaktewaterlichaam met een recreatief doel. Hieronder worden ook visstoepen gerekend.

Overhangend bouwwerk: bouwwerk dat al dan niet gedeeltelijk over het oppervlaktewaterlichaam hangt.

Steiger: constructie die deels over een oppervlaktewaterlichaam is geplaatst en is verankerd in het achterliggende perceel.

Vlonder: constructie op maaiveldhoogte deels of geheel over het oppervlaktewaterlichaam. Hieronder vallen mede houten vloeren, werken op palen, visstoepen en boenstoepen.

Inspectie: schouwwateren moeten snel en efficiënt te inspecteren zijn daarom mag het werk het schouwprofiel niet onzichtbaar maken. Bijvoorbeeld een vlonder die een dusdanig groot is dat deze een groot deel van het schouwprofiel ͞oǀerdekt͟ waardoor inspectie van het profiel niet mogelijk is, is niet toegestaan.

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Hieronder is ook begrepen het plaatsen of hebben van een steiger, vlonder of overhangend bouwwerk.

Motivering

Het aanbrengen van een steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in/langs een oppervlaktewaterlichaam. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

De aanleg van een steiger, vlonder, visstoep, meerpaal of overhangend bouwwerk in waterkeringen of bij een natuurvriendelijke oever of rietkraag, kan alleen met een watervergunning plaatsvinden na een beoordeling van de plaatselijke omstandigheden.

De gebruikte materialen mogen géén nadelig effect op de waterkwaliteit hebben. Dus géén uitloging door toepassing van verduurzaamd materiaal. Ook het gebruik van een beschermende coating mag geen negatief effect hebben op de waterkwaliteit.

Hoofdwateren met een functie voor wat betreft doorstroming of afwatering zijn in het algemeen in eigendom van het Wetterskip Fryslân. Derden kunnen omdat zij niet over het eigendom beschikken geen steigers, vlonders, visstoepen, meerpalen en overhangende bouwwerken plaatsen in hoofdwateren.

2.11 Algemene regel voor afrasteringen

Artikel 2.11.1 Verplichting tot aanbrengen van afrasteringen

Op grond van artikel 2.11 wordt het volgende ingesteld voor de verplichting als bedoeld in artikel 2.8 van de keur van Wetterskip Fryslan.

  • 1.

    Eigenaren van gronden, die gebruikt worden voor het houden van dieren, nabij hoofdwateren en keringen welke in onderhoud zijn bij het waterschap, zijn verplicht om tijdig langs hun gronden een voldoende kerende afrastering aan te brengen ter voorkoming van schade aan waterstaatswerken.

  • 2.

    De verplichting in lid 1 geldt niet indien de dieren geen schade veroorzaken aan de hoofdwatergangen.

Artikel 2.11.2 Nadere voorschriften voor hoofdwateren

  • 1.

    De afrastering bij hoofdwateren is maximaal 1 meter hoog en moet geplaatst worden op 0,25 meter uit de insteek van het hoofdwater landinwaarts.

  • 2.

    Ten behoeve van het onderhoud moet de afrastering langs oppervlaktewaterlichamen en dwars over onderhoudspaden of beschermingszones makkelijk, zonder hulpmiddelen, tijdelijk kunnen worden weggenomen.

  • 3.

    Eventuele aanwijzingen van medewerkers van de cluster Beheer van Wetterskip Fryslân dienen stipt te worden opgevolgd.

Artikel 2.11.3 Nadere voorschriften voor regionale keringen

Voor afrastering langs regionale keringen geldt dat deze moeten voldoen aan de beweidingsregels zoals gesteld in de Beheer visie Waterkeringen.

Artikel 2.11.4 Melding

Degene die een afrastering plaatst waarvoor ingevolge artikel 2.11.1 geen vergunning is vereist, is vrijgesteld van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 1.3.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 2.8 van de keur kan het bestuur eigenaren van gronden, die gebruikt worden voor het houden van dieren en die zijn gelegen nabij waterstaatswerken, verplichten om langs hun gronden een voldoende kerende afrastering aan te brengen.

Motivering

Het plaatsen en hebben van een afrastering is een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk, dat door deze algemene regel verplicht is gesteld voor die situaties waar schade kan ontstaan.. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Artikel 2.11.1

Een afrastering is voldoende kerend wanneer dieren het waterstaatswerk niet kunnen bereiken of anderszins kunnen beschadigen. Een afrastering is alleen nodig als dieren schade veroorzaken aan waterstaatswerken. Dit hangt af van de lokale situatie zoals bijvoorbeeld de grondsoort, ligging van het hoofdwater en is daarom regionaal gebonden. Zo zijn bijvoorbeeld in het zuidoosten van het beheergebied afrasteringen gemeengoed terwijl dit in het zuidwesten van het beheergebied minder het geval is.

De afrastering moet niet te dicht bij het water of juist te ver van het water af staan en mag ook niet te hoog zijn. Te dicht aan het water zorgt ervoor dat de afrastering het talud onstabiel maakt waardoor deze kan inzakken waardoor de waterhuishouding verstoord wordt. Een afrastering te ver van het water of te hoog maakt dat deze een belemmering wordt voor het efficiënt uitvoeren van het onderhoud.

Voor het afzetten van percelen is het ook nodig om afrasteringen over de beschermingszone heen te plaatsen. Deze vormen dan alsnog een belemmering voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden. Deze afrasteringen moeten daarom zodanig aangelegd worden dat deze zonder hulpmiddelen (dus met de hand zonder gebruik te hoeven maken van gereedschap, sleutels, e.d.) tijdelijk aan de kant genomen en weer gesloten kunnen worden. Hierdoor ontstaat namelijk een vrije doorgang voor het onderhoudsmaterieel.

Bijvoorbeeld: een afrastering gemaakt van prikkeldraad is voorzien van een handvat en als de afrastering is voorzien van een schrikdraadapparaat is de handgreep geïsoleerd.

2.12 Algemene regel voor versnelde afvoer van verhard oppervlak

Artikel 2.12.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid van de keur, voor het versneld tot afvoer laten komen van neerslag naar een oppervlaktewaterlichaam, door het verharden of bebouwen van meer dan 200 m² onverharde grond in de volgende gevallen.

Stedelijk gebied

  • a.

    De verharding/bebouwing vindt plaats in het stedelijk gebied en voor de aanleg hiervan is door het waterschap geen wateradvies verstrekt over een omgevingsvergunning dan wel bestemmingsplan;

  • b.

    De verharding/bebouwing vindt plaats in het stedelijk gebied en de uitvoering geschiedt conform het door het waterschap afgegeven wateradvies over een omgevingsvergunning dan wel bestemmingsplan.

Landelijk gebied

  • c.

    De verharding/bebouwing vindt plaats in het buitengebied en het oppervlak van de verharding/bebouwing bedraagt minder dan 1500 m2 en er is door het waterschap geen wateradvies verstrekt;

  • d.

    De verharding/bebouwing vindt plaats in het buitengebied en de uitvoering geschiedt conform het door het waterschap afgegeven wateradvies over een omgevingsvergunning dan wel bestemmingsplan.

Artikel 2.12.2 Melding

Degene die neerslag tot afvoer laat komen via nieuw verhard oppervlak naar oppervlaktewater, waarvoor ingevolge artikel 2.12.1 geen vergunning is vereist, is vrijgesteld van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 1.3.

Toelichting

Begripsbepaling

Deze regel heeft betrekking op afvoer van neerslag via een werk (leiding, goot, o.i.d.) vannieuw verhard oppervlak naar oppervlaktewater. Het oppervlak kan bestaan uit nieuw aangelegde verharding of dakvlakken van bebouwing. Afvoeren van bestaande verhardingen worden geacht te zijn verrekend via het GRP (gemeentelijk rioleringsplan). In het kader van het Bestuursakkoord Water zijn hierover nadere afspraken gemaakt.

Kader/toelichting

Op grond van artikel 3.3 van de keur is het verboden, zonder watervergunning van het bestuur, neerslag, door het aanleggen van meer dan 200 m2 verhard oppervlak, versneld tot afvoer te laten komen. Door het verharden van oppervlakten kan hemelwater soms sneller in oppervlaktewater terecht komen. De sloten worden daardoor sneller gevuld. Om deze reden wordt in een wateradvies vaak geadviseerd om het verharden van een oppervlak te compenseren door het graven van nieuw oppervlaktewater zodat sloten niet te snel gevuld raken. Achtergrond van deze algemene regel is dat Wetterskip Fryslân een mogelijkheid tot handhaving wil hebben voor het geval een wateradvies niet wordt opgevolgd.

Consequentie van het verharden van een oppervlak door bijvoorbeeld het aanleggen van een bestrating of dakoppervlak is dat er vaak compensatie moet plaats vinden door het graven van nieuw oppervlaktewater in hetzelfde peilvak. Zie hiervoor ook 2.17

Stedelijk gebied

  • a.

    Via deze algemene regel geldt een vrijstelling van het verbod voor het verharden in het stedelijk gebied voor zover er voor de betreffende situatie geen wateradvies door Wetterskip Fryslân is afgegeven ten behoeve van een omgevingsvergunning of bestemmingsplan. Het is voor Wetterskip Fryslân praktisch gezien niet mogelijk om toezicht te houden op verhardingen zonder wateradvies in het stedelijk gebied. Om deze reden is een verbod niet handhaafbaar. Het instellen van een verbod dat niet handhaafbaar is wordt niet zinvol geacht.

  • b.

    Voor zover er in het stedelijk gebied wel een wateradvies is afgegeven moet dit (vanzelfsprekend) ook worden opgevolgd. Wordt het wateradvies niet opgevolgd dan is er geen vrijstelling hetgeen betekent dat er in strijd met de keur is verhard. Door middel van handhaving kan vervolgens worden afgedwongen dat het wateradvies alsnog wordt opgevolgd dan wel dat de verharding weer wordt verwijderd. Na het alsnog op de juiste wijze uitvoeren van het wateradvies is er weer sprake van vrijstelling.

    Landelijk gebied

  • c.

    Voor het landelijk gebied geldt voor het verharden van relatief kleinere oppervlakken (<1500 m²) vrijstelling van het verbod in de keur. In het buitengebied heeft het verharden van oppervlakken kleiner dan 1500 m2 veelal geen invloed op het bergend vermogen van het watersysteem. Toch kan het zijn dat er voor een oppervlak kleiner da 1500 m2 een wateradvies door het waterschap is verstrekt. Wordt het wateradvies niet opgevolgd dan is er ondanks het geringe oppervlak geen vrijstelling hetgeen betekent dat er in strijd met de keur is verhard. Door middel van handhaving kan vervolgens worden afgedwongen dat het wateradvies alsnog wordt opgevolgd. Na het alsnog op de juiste wijze uitvoeren van het wateradvies is er weer sprake van vrijstelling. Als de initiatiefnemer het wateradvies niet opvolgt kan worden afgedwongen dat de verharding weer wordt verwijderd.

  • d.

    Het verharden van oppervlakken is vrijgesteld als het voor die situatie door Wetterskip Fryslân gegeven wateradvies over een omgevingsvergunning dan wel bestemmingsplan is opgevolgd. Wordt het wateradvies niet opgevolgd dan is er geen vrijstelling hetgeen betekent dat er in strijd met de keur is verhard. Door middel van handhaving kan vervolgens worden afgedwongen dat het wateradvies alsnog wordt opgevolgd. Na het alsnog op de juiste wijze uitvoeren van het wateradvies is er weer sprake van vrijstelling. Als de initiatiefnemer het wateradvies niet opvolgt kan worden afgedwongen dat de verharding weer wordt verwijderd.

Definitie stedelijk gebied: Het beheergebied van het Wetterskip omvat ca. 400 bebouwde kernen. Deze kernen bestaan uit buurtschappen, lintbebouwing, dorpen en steden. In principe valt elke bebouwde kom onder “stedelijk gebied” met dien verstande dat er wel sprake moet zijn van een kern met een “stedelijk” watersysteem. Lintbebouwing wordt in principe niet als stedelijk gebied aangemerkt. De afwatering is bij lintbebouwing diffuus verspreid over grotere oppervlakken, waardoor de hoeveelheid aan en af te voeren water per watergang gering is. Het stedelijk gebied kan zowel industrieterreinen als woonwijken betreffen. Uitgesloten zijn de gebieden, die binnen de bebouwingscontour volgens het bestemmingsplan een agrarische bestemming hebben.

Definitie landelijk gebied: gebied niet zijnde stedelijk gebied.

Motivering

Het tot afvoer laten komen van hemelwater via verhard oppervlak betreft, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, een relatief eenvoudig en veel voorkomende activiteit in/langs een oppervlaktewaterlichaam. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

2.13 Algemene regel voor het uitzetten van vis en het plaatsen van vistuig

Artikel 2.13.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.11 van de keur, voor het zonder watervergunning in oppervlaktewateren uitzetten van vis en/of het plaatsen van vaste vistuigen:

  • 1.

    voor zover het uitzetten van glas- en pootaal betreft of;

  • 2.

    indien er schriftelijke afspraken zijn gemaakt met het waterschap over de randvoorwaarden voor visuitzettingen en/of het plaatsen van vaste vistuigen of;

  • 3.

    indien er een door het waterschap goedgekeurd visplan is waarin de betreffende randvoorwaarden zijn vastgelegd.

Artikel 2.13.2 Melding

Degene die zonder watervergunning in oppervlaktewatersystemen vis uitzet of vaste vistuigen plaatst, waarvoor ingevolge artikel 2.13.1 geen vergunning is vereist, is vrijgesteld van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 1.3.

Toelichting

Het uitzetten van vis en het onttrekken van vis met vaste vistuigen, worden door het waterschap getoetst op hun mogelijke ecologische effecten, inclusief effecten op de visstand. Deze toetsing vindt bij voorkeur plaats middels toetsing van een visplan, of door het maken van schriftelijke afspraken met de visrechthebbende(n), als er (nog) geen visplan is. Als er geen visplan is of geen schriftelijke afspraken zijn gemaakt, is een watervergunning vereist voor het uitzetten van vis of voor het onttrekken van vis met vaste vistuigen.

2.14 Algemene regel voor werkzaamheden in of bij regionale waterkeringen, hoge gronden bebouwd en landelijk

Artikel 2.14.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor ondiepe grondroeringen, zoals het ploegen en spitten en het houden van vee of huisdieren opeen waterstaatwerk met bijbehorende beschermingszone. Vrijstelling geldt alleen als het waterstaatswerk en bijbehorende beschermingszone in de legger is aangemerkt als regionale kering, hoge grond.

Artikel 2.14.2 Melding

Degene die, zonder watervergunning, ondiepe grondroeringen uitvoert op een waterstaatwerk met bijbehorende beschermingszone, zoals het ploegen en spitten of daar huisdieren op houden, waarvoor ingevolge artikel 2.14.1 geen vergunning is vereist, is vrijgesteld van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 1.3.

Toelichting

In het beheergebied van WF zijn door de provincie lager gelegen gebieden aangewezen waar overstromingsschade vanuit de boezem niet gewenst is. Deze gebieden worden beschermd door Regionale Waterkeringen. Op veel plaatsen zijn dat duidelijk herkenbare en kunstmatig opgeworpen kades. Op een aantal locaties wordt de bescherming echter geboden door hogere gronden.

Het waterschap kent regels met als doel de waterstaatswerken in beheer bij het waterschap te beschermen. Deze regels zijn vastgelegd in de keur. De keur bevat gebods- en verbodsbepalingen. Belangrijk daarin is het verbod om wijzigingen aan te brengen aan een waterstaatswerk met bijbehorende beschermingszone door hierin te graven, spitten en ploegen. Alleen met vergunning van het waterschap kunnen dit soort werkzaamheden worden uitgevoerd. Op die manier kan het waterschap er op toezien dat de uitvoering van werkzaamheden geen gevaar oplevert voor het waterkerend vermogen van de kade of dijk, waardoor in het ergste geval een overstroming zou kunnen optreden. Veel hoge gronden zijn juist in gebruik als landbouwgrond. Een strikte toepassing van de keur zou betekenen dat voor elke grondroering, in de als kering aangemerkte strook, een vergunning moet worden aangevraagd. Dus telkens als een boer wil ploegen of oogsten. Dit levert een enorme last op voor zowel de agrariër als het waterschap, terwijl bij hoge gronden de landbouwgerelateerde activiteiten zelden tot gevaar op doorbraak of overstroming zal leiden.

Ook hoge gronden in gebruik als weidegebied voor vee zouden minder bruikbaar zijn door strikte toepassing van de keur. Op een waterstaatswerk of beschermingszone is het ook verboden om huisdieren te houden. Terwijl ook voor vee geldt dat dit bij hoge gronden zelden gevaar op doorbraak zal opleveren.

Voor de hoge gronden die als waterkering dienen, en waar de waterkering is vastgesteld als kade in een hoge grond, kan veilig worden gesteld dat agrarisch gebruik geen gevaar oplevert voor de veiligheid tegen overstroming. Bij ploegen wordt de bovenste 30 cm van de grond weliswaar losgewoeld, maar door de geringe golfwerking is er geen gevaar voor erosie van het materiaal. Deze gronden vormen daarom een uitzondering op de keur, in die zin dat grondroeringen beperkt zijn toegestaan (alleen ploegen en spitten) en het houden van huisdieren hier wel is toegestaan. Uitdrukkelijk wordt gesteld dat alle andere verboden uit de keur wel gelden in de zone waarin de waterkering wordt gedefinieerd als een regionale kering, hoge grond. Dat betekent dus dat voor andere grondberoeringen (graven) wel een watervergunning aangevraagd moet worden, die op de gebruikelijke wijze beoordeeld zal worden.

2.15 Algemene regel voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.15.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.4 van de keur, voor het onttrekken van water uit oppervlaktewaterlichamen, voor zover:

  • 1.

    het water niet wordt onttrokken op de Waddeneilanden: Ameland, Terschelling, Vlieland en Schiermonnikoog;

  • 2.

    het onttrekken van water niet plaatsvindt in een hoogwatercircuit of in een gebied met een peil hoger dan het boezempeil, tenzij het particuliere tuinberegening betreft;

  • 3.

    het onttrekken van water niet leidt tot zichtbare waterpeilverlaging;

  • 4.

    wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 1.3, 2.15.2 en 2.15.3.

Artikel 2.15.2 Vrijstelling meldplicht

  • 1.

    Degene die minder dan 250 m3/h water onttrekt uit een oppervlaktewaterlichaam waarvoor ingevolge artikel 2.15.1 geen vergunning is vereist, is vrijgesteld van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 1.3.

  • 2.

    Degene die meer dan 250 m3/h onttrekt uit een oppervlaktewaterlichaam waarvoor ingevolge artikel 2.15.1 geen vergunning is vereist, en dit water in hetzelfde oppervlaktewaterlichaam laat terugkeren, is vrijgesteld van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 1.3.

Artikel 2.15.3 Meldplicht

  • 1.

    Degene die meer dan 250 m3/h water onttrekt uit een oppervlaktewaterlichaam waarvoor ingevolge artikel 2.15.1 geen vergunning is vereist en dit water niet in het oppervlaktewaterlichaam waaruit wordt onttrokken laat terugkeren, meldt dit overeenkomstig artikel 1.3.

Artikel 2.15.4 Verbod

  • 1.

    In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of van het in het ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur verbieden water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Zodra het bestuur, gezien de situatie, handhaving van een verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking bekend.

Toelichting

Kader

In artikel 3.4 van de keur is opgenomen dat het verboden is zonder vergunning van het bestuur water te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen. Het aanbrengen van het werk waaruit wordt onttrokken valt niet onder deze algemene regel.

Motivering

Het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam is een relatief eenvoudig en veel voorkomende handeling. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Vrijstelling wordt verleend voor particuliere tuinberegening omdat dit over het algemeen kleinschalige onttrekkingen zijn van minder dan 5m3 per dag.

Hoogwatercircuit: is een watergang die bedoeld is om de grondwaterstand nabij wegen en bebouwing hoger te houden dan het omliggende agrarisch gebied. Het waterpeil is hier hoger dan het polder- of boezempeil ter plaatse.

2.16 Algemene regel voor het brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.16.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.4 van de keur voor het lozen van water in een oppervlaktewaterlichaam, voor zover:

  • 1.

    het water niet wordt geloosd in oppervlaktewaterlichamen op de Waddeneilanden: Ameland, Terschelling, Vlieland en Schiermonnikoog;

  • 2.

    het lozen van water plaats vindt in boezemwater;

  • 3.

    het lozen van water in niet zijnde boezemwater plaatsvindt en de te lozen hoeveelheid niet meer bedraagt dan 80 m3/h en 800 m3/dag;

  • 4.

    het chloride gehalte van het te lozen water niet meer bedraagt dan het chloridegehalte van het ontvangende oppervlaktewater;

  • 5.

    wordt voldaan aan artikel 1.3, 2.16.2 en 2.16.3.

Artikel 2.16.2 Vrijstelling meldplicht

Bij het brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam, waarvoor ingevolge artikel 2.16.1 geen vergunning is vereist, wordt ten minste voldaan aan de volgende regels:

  • 1.

    Degene die meer dan 250 m3/h loost en het te lozen water onttrekt uit het oppervlaktewaterlichaam waarop wordt geloosd, is vrijgesteld van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 1.3.

  • 2.

    Degene die minder dan 250 m3/h water loost is vrijgesteld van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 1.3.

Artikel 2.16.3 Meldplicht

  • 1.

    Degene die meer dan 250 m3/h water onttrekt uit een oppervlaktewaterlichaam dat niet wordt beheerd door Wetterskip Fryslân, en het vervolgens loost in of afwatert op de Friese boezem, meldt dit minstens 4 weken voor aanvang van de onttrekking aan het bestuur.

  • 2.

    Degene die meer dan 250 m3/h loost waarvoor ingevolge artikel 2.16.1 geen vergunning is vereist en het te lozen water niet onttrekt uit het oppervlaktewaterlichaam waarop wordt geloosd, meldt dit minstens 4 weken voor aanvang van de onttrekking aan het bestuur.

Artikel 2.16.4 Verbod

  • 1.

    In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of van het in het ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien een zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur verbieden water te brengen in een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Zodra het bestuur gezien de situatie, handhaving van een verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking bekend.

Kader

In artikel 3.4 van de keur is opgenomen dat het verboden is zonder vergunning van het bestuur water te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.

Deze algemene regel ziet niet op afvoer van neerslag die rechtstreeks via een werk wordt afgevoerd naar een oppervlaktewaterlichaam en die afstroomt via verhard oppervlak. Daarnaast valt eveneens het aanbrengen van het werk waaruit wordt geloosd niet onder deze algemene regel.

Motivering

Het brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam is een relatief eenvoudig en veel voorkomende handeling. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. Voor lozingen in gebieden hoger dan boezempeil en in poldergebieden gelegen hoogwatercircuits worden limieten gesteld omdat het hier vaak kleinschalige en/of gevoelige watersystemen betreft waardoor plaatselijk wateroverlast kan optreden. Voor poldergebieden gelden tevens deze limieten omdat de poldergemalen extra worden belast door met name grote en/of langdurige lozingen.

Toelichting Artikel 2.16.3 Meldplicht

De in artikel 2.16 lid 3 genoemde waterstromen zijn boezemgebiedoverschrijdend en maken deel uit van de totale waterbalans van de Friese boezem en het boezemgebied. Voor het te voeren beheer is het nodig dat het waterschap op de hoogte is van de omvang van grensoverschrijdende waterstromen.

2.17 Algemene regels voor graven of vergraven van een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.17.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de keur, voor het (ver)graven van een oppervlaktewaterlichaam, mits het (ver)graven niet plaatsvindt:

  • in een zone van 5 meter breed rondom een natuurgebied;

  • binnen de waterkering of de bijbehorende beschermingszones;

  • in de kernzone of in de 5 meter brede beschermingszone van een hoofdwater;

  • ter compensatie van een demping;

  • ter compensatie van versnelde afvoer van verhard oppervlak voor zover dit laatste is geregeld in een watervergunning;

  • en wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 2.17.2

Artikel 2.17.2 Algemene regels

Bij het graven van een oppervlaktewaterlichaam, waarvoor ingevolge artikel 2.17.1 geen vergunning is vereist, mag geen grens van een vastgesteld peilgebied doorkruist worden.

Artikel 2.17.3 Vrijstelling melding ingeval van graven ter compensatie van versnelde afvoer

Degene die overeenkomstig een wateradvies een oppervlaktewaterlichaam graaft of vergraaft ter compensatie van versnelde afvoer van hemelwater van nieuw verhard oppervlak naar oppervlaktewater, waarvoor ingevolge artikel 2.12.1 geen vergunning is vereist, is vrijgesteld van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 1.3. In alle overige situaties geldt de meldplicht.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de keur is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te maken of te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt ook het graven of vergraven van een oppervlaktewaterlichaam.

Om het risico te beperken dat bij het graven van een nieuw oppervlaktewaterlichaam kabels en/of leidingen worden beschadigd dient men een KLIC-melding te doen. KLIC

Motivering

Het graven of vergraven van een oppervlaktewaterlichaam (met een waterbergende en/of een waterafvoerende functie) betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. Het regime van een watervergunning is hier een te zwaar middel. Volstaan kan worden met een meldplicht.

Het graven dat dient ter compensatie van een demping blijft wel vergunningplichtig. Dit om te voorkomen dat een vergunning moeten worden aangevraagd voor de demping en een meldingmoet worden gedaan voor het compenserende graven. Beide aspecten kunnen dan in één aanvraag en één vergunning geregeld worden.

Natuurgebied: Een natuurgebied is een gebied waaraan de provincie of een gemeente de bestemming natuur heeft toegekend in het streek- of bestemmingsplan.

2.18 Algemene regel voor uitstroomvoorzieningen

Artikel 2.18.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de keur, voor aanleggen en houden van een uitstroomvoorziening voor zover deze aangelegd wordt in oppervlaktewaterlichamen en niet in waterkeringen en voldaan wordt aan de voorwaarden in artikel 2.18.2.

Artikel 2.18.2 Algemene regels

  • 1.

    Indien de uitstroomvoorziening wordt geplaatst in een hoofdwater moet ten minste worden voldaan aan de volgende regels:

  • De uitstroomvoorziening moet wanneer het drainage betreft voorzien zijn van een taludgoot en de uiteinden mogen niet uit het talud steken, zodat goed machinaal onderhoud mogelijk blijft. De drainage mag verder niet gemarkeerd worden.

  • De uitstroomvoorziening moet, wanneer het geen drainage betreft en een taludgoot niet mogelijk is, aan weerszijden van de uiteinden van de uitstroomvoorziening worden gemarkeerd met duidelijk zichtbare (houten) palen met een witgeverfde kop.

  • De hiervoor genoemde (houten) palen kunnen vervallen indien de uitstroomvoorziening in een oeverbeschermende voorziening wordt aangebracht

  • De onderkant van de uitstroomvoorziening mag, wanneer het geen drainage betreft en een taludgoot niet mogelijk is, niet meer dan 0,2 meter buiten het talud uitsteken.

  • De uitstroomvoorziening wordt zodanig aangebracht, dat de 5 m brede beschermingszone vrij bereikbaar en vrij van obstakels blijft ten behoeve van het onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam.

  • De uitstroomvoorziening moet in goede staat worden onderhouden. Dit betekent in ieder geval dat beschadigingen en/of verzakkingen moeten worden hersteld.

  • 2.

    Bij en vanwege plaatsing mag er geen schade ontstaan door uitspoeling.

Artikel 2.18.3 Melding

  • Degene die, zonder watervergunning, een uitstroomvoorziening aanlegt, waarvoor ingevolge artikel 2.18.1 geen vergunning is vereist, is vrijgesteld van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 1.3.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2 , eerste lid van de keur is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te maken of te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt ook het aanleggen van uitstroomvoorzieningen.

Een uitstroomvoorziening, zoals bijvoorbeeld drainage of een afvoerbuis vanaf verharding, is een constructie om water in een oppervlaktewaterlichaam te laten stromen. Onder het maken en hebben van een uitstroomvoorziening wordt uitdrukkelijk niet begrepen het lozen van water zelf. Een uitstroomvoorziening betreft een vanuit waterhuishoudkundig oogpunt relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in oppervlaktewaterlichamen. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels

Een lozingswerk in, op en langs waterkeringen is ongewenst. Ieder werk in een waterkering veroorzaakt een verstoring, die kan leiden tot ongewenste effecten die ernstige gevolgen kunnen hebben voor de waterkering en daarmee voor de veiligheid van het achterliggende gebied. Dit is de reden dat het plaatsen van een lozingswerk in een waterkering is uitgesloten van het toepassingsgebied van de algemene regels. De aanleg van een lozingswerk op deze locaties kan alleen met een watervergunning plaatsvinden na een beoordeling van de plaatselijke omstandigheden. Voor het overige geldt dat de aanleg, het houden, en verwijderen van een lozingswerk onder algemene regels is toegestaan.

De voorschriften bij deze algemene regel zijn gericht op het plaatsen, de constructie en het gebruik van het lozingswerk. Hiermee wordt voorkomen dat het oppervlaktewaterlichaam wordt versmald zodat de doorvaart en/of de waterberging wordt beïnvloed. Schade door uitspoeling vanuit de uitstroomvoorziening is niet toegestaan. Met betrekking tot het onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam is het van belang dat de uitstroomvoorziening zodanig wordt aangebracht dat deze het onderhoud niet belemmert of ten gevolge van dit onderhoud kan worden beschadigd.

2.19 Vrijstelling bij keringen en waterbergingsgebieden

Artikel 1 Vrijstelling van de vergunningplicht

  • 1.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de keur, voor het gebruik maken van een waterkering en bijbehorende beschermingszones (incl. reserveringszone), door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te maken of te behouden, vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

  • 2.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, tweede lid voor het zonder watervergunning in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen of te behouden.

  • 3.

    De vrijstellingen als bedoeld in de leden 1 en 2 gelden niet voor de in de onderstaande tabel aangegeven handelingen.

Primaire waterkeringen

Secundaire waterkeringen

Regionale/ lokale keringen

waterkering

beschermingszones

buitenbeschermingszones

Profiel van vrije ruimte

reserveringszone

waterkering

beschermingszones

buitenbeschermingszones

waterkering

Beschermingszone

a.

te spitten, te ploegen of op enigerlei andere wijze grondroeringen te verrichten;

x

x

b.

werken te maken, te bouwen aan te brengen, te behouden of op te ruimen;

x

x

x

x

x

x

bb.

een bouwwerk op te richten of bestaande bebouwing uit te breiden

x

x

x

x

x

x

x

x

c.

opgaande houtbeplanting aan te brengen, te hebben of te verwijderen

x

x

x

d.

vuur te stoken;

x

x

x

e.

begroeiingen dienende tot verdediging van waterkeringen, of andere verdedigingsmaterialen te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of weg te halen;

x

x

f.

zandverstuivingen te veroorzaken;

x

g.

op andere wijze bemesting toe te passen dan door het bestuur is bepaald;

x

h.

1e

huisdieren te houden, vast te zetten of te laten lopen, met uitzondering van het laten lopen van aangelijnde huisdieren;

x

x

x

x

2e

buiten verharde wegen, met rij- of voertuigen, dan wel met paarden te rijden of vee te drijven;

x

x

x

x

i.

Anders dan op kennelijk daartoe ingerichte plaatsen:

1e

vaartuigen te bevestigen of te laten liggen;

x

x

x

x

x

2e

voorwerpen, materialen, stoffen, land- of tuinbouwproducten daaronder begrepen, te deponeren of op te slaan;

x

x

x

x

x

x

3e

zich van afval te ontdoen;

x

x

x

x

x

x

4e

tenten, caravans, woonwagens en dergelijke te plaatsen;

x

x

x

x

x

j.

zich daar, anders dan als rechthebbende, op te houden indien dat vanwege het bestuursorgaan op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven;

x

x

x

x

K

Het uitvoeren van sonderingen mits het gat na afloop wordt gedicht met zwelklei

x

x

x

l.

afgravingen en seismische onderzoeken te verrichten;

x

x

x

x

x

x

x

x

x

x

m.

werken met een overdruk van 10 bar of meer te maken en te hebben;

x

x

x

x

x

x

x

x

x

x

n.

explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben;

x

x

x

x

x

x

x

x

x

x

o.

boringen te verrichten benodigd voor het exploreren of winnen van gas of vloei- of delfstoffen.

x

x

x

x

x

x

x

x

x

x

  • 4.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de keur, voor het gebruik maken van een waterbergingsgebied door rechthebbenden op gronden in een waterbergingsgebied voor handelingen die geschieden volgens een overeenkomst met Wetterskip Fryslân.

Artikel 2.19.2 Melding

Degene die, een werk of activiteit uitvoert waarvoor ingevolge artikel 2.19.1 geen vergunning is vereist, en voor zover het werk of activiteit niet geregeld is in Algemene regels bij de keur 2018, is vrijgesteld van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 1.3.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de keur is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te maken of te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Met dit algemene verbod worden ook handelingen verboden die geen of slechts een geringe impact hebben. Het is niet wenselijk dat voor deze handelingen een watervergunning wordt aangevraagd. Om deze reden is specifiek aangegeven voor welke handeling of activiteit een vergunning nodig is. Er kan echter ook weer een uitzondering zijn op de vergunningplicht, namelijk als er een vrijstelling is geregeld voor een specifieke handeling of activiteit in een andere algemene regel. Hetgeen niet in de tabel is genoemd is vrijgesteld van vergunningplicht.

De vergunningsplicht bestaat niet voor handelingen in waterbergingsgebieden voor rechthebbenden op gronden indien die handelingen plaatsvinden op grond van een overeenkomst met Wetterskip Fryslân. Als er een overeenkomst is gesloten zijn de handelingen langs die weg gereguleerd.

2.20 Algemene regel voor evenementen op waterstaatswerken en bijbehorende beschermingszones

Artikel 2.20.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

  • 1.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de keur, voor het houden van een evenement voor zover dit plaats vindt op een waterkering of in hoofdwater dan wel de daarbij behorende beschermingszones en voldaan wordt aan de voorwaarden in artikel 1.3 en 2.20.2.

  • 2.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de keur, voor het houden van een evenement voor zover dit plaats vindt in schouwwateren en overige wateren.

Artikel 2.20.2 Algemene regels

  • 1.

    De vergunninghouder mag het waterstaatswerk en beschermingszone uitsluitend gebruiken voor een evenement op de in de artikel 1.3 bedoelde melding aangegeven datum.

  • 2.

    Als het evenement plaats vindt moet er een afschrift van de reactie op de melding op locatie aanwezig zijn.

  • 3.

    Als beheerder moet Wetterskip Fryslân de waterstaatswerken te allen tijde kunnen bereiken. Het evenement mag dit op generlei wijze verhinderen.

  • 4.

    Het evenement mag de werkzaamheden door of namens de waterbeheerder niet hinderen.

  • 5.

    Het evenement mag niet leiden tot schade aan de waterstaatswerken. Met name het aantasten van de grasmat van de waterkering dient te worden voorkomen.

  • 6.

    Ontgravingen in de waterstaatswerken zijn niet toegestaan. Ook het in de grond aanbrengen van paaltjes in keringen is niet toegestaan.

  • 7.

    Onverhoopte beschadigingen aan waterstaatwerken dienen z.s.m. te worden hersteld.

  • 8.

    Het eventueel op waterstaatswerken achtergelaten afval dient te worden verwijderd binnen 24 uur na afloop van het evenement.

  • 9.

    Buiten de activiteit waarvoor melding is gedaan, mogen in de keurzones geen buitengewone activiteiten plaatsvinden, kramen of tenten worden geplaatst, of met voertuigen, aanhangwagens en dergelijke standplaatsen worden ingenomen.

  • 10.

    De water aan- en afvoer mag in hoofdwateren niet worden belemmerd.

  • 11.

    Eventuele aanwijzingen van medewerkers van de cluster Beheer van Wetterskip Fryslân dienen stipt te worden opgevolgd.

Artikel 2.20.3 Melding

Voor het organiseren van een evenement zonder vergunning als bedoeld in artikel 2.20.1 lid 1 moet een melding worden gedaan als bedoeld in artikel 1.3.

Artikel 2.20.4 Vrijstelling melding

Het organiseren van een evenement in schouwwateren of overige wateren als bedoeld in artikel 2.20.1 lid 2 is vrijgesteld van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 1.3.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de keur is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te maken of te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt ook het organiseren van evenementen.

Motivering

Evenementen op keringen komen regelmatig voor en het betreft activiteiten die met algemene regels eenvoudig is te reguleren. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel met voorschriften. Het regime van een watervergunning is hier een te zwaar middel. Er kan volstaan worden met een meldplicht. Zo nodig kan voor grotere evenementen extra bescherming worden geboden door het stellen aanvullende voorschriften.

2.21 Algemene regel voor kaderingsluitende tracés

Artikel 2.21.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor zover het waterstaatswerk en bijbehorende beschermingszone in de legger is aangemerkt als kaderingsluitende tracé.

Artikel 2.21.2 Melding

Degene die, zonder watervergunning, gebruik maakt van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszone, waarvoor ingevolge artikel 2.21.1 geen vergunning is vereist, is vrijgesteld van de meldingsplicht als bedoeld in artikel 1.3.

2.22 Algemene regel voor zomeronderhoud en baggeren in hoofdwatergangen door derden

Artikel 2.22.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de keur, voor het plegen van zomeronderhoud in hoofdwatergangen voor zover deze niet zijn gelegen in het stedelijk gebied en voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 1.3 en 2.22.2.

Artikel 2.22.2 Algemene regels

  • 1.

    Maaien van waterplanten onder water (hekkelen/schonen) in hoofdwatergangen/vaarwegen is in de zomerperiode van 15 juni tot 15 augustus maximaal 2 keer toegestaan. Na 15 september mag er desgewenst 1 keer onder water gemaaid worden (najaarsonderhoud).

  • 2.

    Rietstroken in en langs hoofdwatergangen mogen niet worden meegemaaid. Met uitzondering van trajecten korter dan 5 meter met een onderlinge afstand van minimaal 500 meter in landelijk gebied en minimaal 100 meter in stedelijk gebied. Op deze korte trajecten mogen ook waterplanten langs de oever onder water worden gemaaid.

  • 3.

    Het gebruik van natuurvriendelijk materieel is van 15 juni tot 15 augustus verplicht. Dit is materieel waarbij de waterplanten boven de waterbodem worden afgesneden/geknipt en niet tegelijkertijd met bodemmateriaal wordt verwijderd.

  • 4.

    Na 15 september mogen de waterplanten nog 1 keer gemaaid worden. Desgewenst in combinatie met het gelijktijdig of daarna verwijderen van een laag bagger van maximaal 20 cm.

  • 5.

    Bij baggeren na het maaien is het gebruik van een baggerspuit of baggerpomp verplicht.

  • 6.

    Baggeren mag alleen plaats vinden in de periode 15 september tot 1 december, mits het niet vriest en er geen ijs aanwezig is.

  • 7.

    Maaien en baggeren is alleen toegestaan in de middenstrook van wateren over een breedte van maximaal 6 meter. Deze breedte geldt bij een waterbreedte van 8 meter of meer, rietstroken NIET meegerekend.

  • 8.

    In trajecten van hoofdwatergangen met een waterbreedte van minder dan 8 meter, mogen waterstroken aan beide zijden over een breedte van 1 meter vanaf de rietstroken, dan wel de oevers als er geen rietstroken zijn, niet gemaaid of gebaggerd worden

  • 9.

    Wanneer gebaggerd wordt is onderzoek naar de chemische kwaliteit van de bagger verplicht

  • 10.

    Het gemaaide en/of gebaggerde materiaal mag niet op het schuine talud van de oever en ook niet binnen de beschermingszone van een waterkering worden afgezet. Maaisel mag wel tijdelijk op de kruin of bovenop het talud worden afgezet. Dat moet dan minimaal 48 uur blijven liggen en later worden verwijderd of over het land daarachter worden verspreid. Op de kruin van de kering moet dat binnen 48 uur daarna.

  • 11.

    Bagger en maaisel moeten worden afgevoerd of kan, met toestemming van grondeigenaren, op hun grond worden afgezet/verspoten, binnen de hiervoor gestelde randvoorwaarden.

  • 12.

    Bij het maaien en hekkelen moet de Gedragscode van de Waterschappen gevolgd worden in het kader van de regels uit de Wet Natuurbescherming.

Artikel 2.22.3 Melding

Voor zomeronderhoud en baggeren door derden in hoofdwatergangen zonder vergunning als bedoeld in artikel 2.22.1 lid 1 moet een melding worden gedaan als bedoeld in artikel 1.3.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de keur is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te maken of te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Onder dit verbod valt ook het maaien en baggeren van hoofdwateren.

Motivering

Het maaien en baggeren van hoofdwateren komt regelmatig voor. Veelal gebeurt dit om de doorvaart van de wateren voor kleine pleziervaartuigen te verbeteren. In de legger is het waterschap aangewezen als onderhoudsplichtige voor hoofdwateren. Het maaien of verwijderen van waterplanten en riet is daarom zonder vergunning niet toegestaan Het betreft echter een activiteit die met algemene regels eenvoudig is te reguleren. Derelevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel met voorschriften zodat een vergunning niet nodig is. Het regime van een watervergunning is een te zwaar middel. Er kan volstaan worden met een meldplicht. Zo nodig kan in specifieke gevallen extra bescherming worden geboden door het stellen van aanvullende voorschriften.

Overig

Algemeen: Het is verstandig, om het onderhoud eerst samen met een vertegenwoordiger van het waterschap te bespreken. Na het bespreken kan de initiatiefnemer een melding doen. De melding moet dan alle relevante informatie bevatten zoals bijvoorbeeld een lijst met trajecten van hoofdwatergangen en de breedte waarover deze gemaaid en/of gebaggerd zullen worden. Wetterskip Fryslân kan als er extra bescherming van het aquatisch milieu nodig is aanvullende maatwerkvoorschriften opleggen.

In het overleg kunnen ook maatwerkafspraken worden gemaakt over het maaien van rietstroken en waterplanten langs de kant over korte trajecten (korter dan 5 meter) voor sportvissers of recreanten om bij en in het water te kunnen komen.

Ad 1) Waterlelies, gele plomp en andere drijfbladplanten worden ook tot de waterplanten gerekend.

Ad 2) Rietstroken kunnen dicht begroeid zijn met riet maar ook met lis, lisdodde, bies, egelskop en andere boven het water uitstekende planten. De uitzondering is gemaakt voor sportvissers, toegankelijkheid met kano’s en kleine bootjes, om langs de kant te kunnen zitten, en voor beleving van het water in stedelijk gebied. In overleg kunnen hierover maatwerkafspraken worden gemaakt.

Ad 3) Het waterschap kan desgewenst aangeven welk materieel is toegestaan.

Ad 4) Najaarsonderhoud wordt normaal gesproken door het waterschap uitgevoerd, maar alleen als dat nodig is voor voldoende waterafvoer.

Ad 7) Dit betekent dat wanneer de waterstrook bijvoorbeeld 6 meter breed is (rietstroken NIET meegerekend), de middenstrook slechts over een breedte van 4 meter gebaggerd of gehekkeld mag worden.

Ad 10) Maaisel moet 48 uur blijven liggen om waterdieren de kans te geven het maaisel uit te kruipen en terug te gaan naar het water.

Ad 12) De gedragscode was tot voor kort gekoppeld aan de Flora- en Faunawet en nu aan de Wet Natuurbescherming. Hij is te downloaden op internet met een zoekmachine via “gedragscode waterschappen”.

Aldus vastgesteld in een vergadering van het dagelijks bestuur van Wetterskip Fryslân op 24 april 2018.

Ir. P.A.E. van Erkelens

dijkgraaf

O. Bijlsma

secretaris-directeur

Artikel 2.23 Algemene regel voor het aanleggen van een inlaat in een kering voor vernatting ten behoeve van weidevogels.

Artikel 2.23.1 Vrijstelling van de vergunningplicht

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het aanleggen van een inlaat in een lokale of regionale waterkering voor vernatting van een perceel ten behoeve van weidevogels voor zover:

a. wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 2.23.2 en 2.23.3;

b. het een inlaat betreft in een regionale- of lokale waterkering;

c. de inlaat voor een tijdelijke periode van maximaal 6 jaar wordt aangelegd;

d. de waterkering waarin de inlaat wordt aangelegd een maximale hoogte heeft van 1 meter vanaf het maaiveld ten opzichte van de kruin;

e. het een kansrijke locatie betreft voor weidevogels;

f. de inlaat niet wordt aangelegd in gebieden met veen als ondergrond;

g. er overduidelijk sprake is van een waterstaatkundig gezien veilige situatie;

h. het gestelde onder a t/m f naar mening van de rayonbeheerder aan de orde is.

Artikel 2.23.2 Algemene regels

aanleg en onderhoud inlaat

a. de inlaat bestaat uit een pijp (duiker) en een afsluiter;

b. de duiker is van PVC met een maximale diameter van 125 mm;

c. de afsluiter moet van het type “Van der Vegt afsluiter” zijn of daarmee vergelijkbaar en regelbaar door middel van een pen-gat verbinding en moet volledig waterdicht afgesloten kunnen worden;

d. de inlaat wordt bediend door de initiatiefnemer in overleg met rayonbeheerder;

e. de inlaat moet aan weerszijden worden gemarkeerd met een paal met witgeverfde kop;

f. de uitstroomkant van de inlaat moet binnendijks buiten de beschermingszone liggen;

g. de inlaat heeft uitsluitend vernatting van een perceel tot doel, mag gebruikt worden in de periode van 1 februari tot en met 15 juli en mag daarbij geen invloed hebben op het vastgestelde waterpeil in de polder;

h. de inlaat moet worden aangelegd in een open sleuf van maximaal 20 cm breed waarbij aan de waterzijde 1 meter behouden blijft waar de duiker doorheen geperst wordt;

i. grond die bij de graafwerkzaamheden vrijkomt moet in de oorspronkelijke laagopbouw worden teruggebracht in lagen van maximaal 0,20 meter. Deze grond dient zorgvuldig om de 20 cm mechanisch te worden verdicht;

j. de te verrichten werkzaamheden moeten eenmaal in uitvoering onafgebroken worden uitgevoerd en mogen niet plaats vinden bij (lokaal) verhoogd peil van de boezem;

k. bij aanleg op zandgronden moet achter de inlaat een kleikist worden geplaatst van 50 cm X 50 cm;

l. de plasdras moet buiten de beschermingszone van de waterkering worden aangelegd en de afstand gemeten vanaf het boezemwater tot het begin van de plasdras moet tenminste 15 meter zijn;

m. eventuele beschadigingen of verzakkingen aan de kering als gevolg van de werkzaamheden moeten zo snel mogelijk volledig worden hersteld;

n. de initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het plaatsen, beheer en onderhoud van de inlaat. Aanwijzingen daartoe van de rayonbeheerder moeten stipt worden opgevolgd.

Verwijderen inlaat

o. de inlaat moet 6 jaar na het indienen van de melding geheel verwijderd worden;

p. het moment van verwijderen moet vooraf gemeld worden aan de rayonbeheerder;

q. door het verwijderen van de inlaat mag het profiel van de kering en de beschermingszone niet veranderen;

r. ontgravingen in de waterkering moeten tot een minimum worden beperkt;

s. grond die bij de graafwerkzaamheden vrijkomt moet in de oorspronkelijke laagopbouw worden teruggebracht in lagen van maximaal 0,20 meter. Deze grond dient zorgvuldig om de 20 cm mechanisch te worden verdicht;

t. tekort komende materialen moeten worden aangevuld door materiaal van de oorspronkelijke kwaliteit en hoedanigheid;

u. de te verrichten werkzaamheden moeten eenmaal in uitvoering, onafgebroken worden uitgevoerd en mogen niet plaats vinden bij (lokaal) verhoogd peil van de boezem;

v. eventuele beschadigingen of verzakkingen aan de kering als gevolg van de werkzaamheden moeten zo snel mogelijk volledig worden hersteld.

Artikel 2.23.3 Indieningsvereisten melding

Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 2.23.1, waarvoor geen vergunning voor het aanleggen van een inlaat is vereist, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

a. de coördinaten van het inlaatpunt van de inlaat volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting;

b. situatietekening;

c. diameter van de duiker;

d. beschrijving dan wel schets van de inlaat;

e. de verwachte datum van de aanleg van de inlaat;

f. de verwachte datum van het verwijderen van de inlaat;

g. grondsoort waarin de inlaat wordt aangelegd (klei of zand);

h. uitkomst van de beoordeling van de rayonbeheerder zoals gesteld in artikel 2.23.1 onder g.

Toelichting algemeen

Artikel

Deze algemene regel heeft betrekking op het aanleggen van een inlaat voor vernatting van een perceel ten behoeve van weidevogels. Hiertoe wordt een pvc buis met een afsluiter in een waterkering aangelegd waardoor water van de hoger gelegen boezem op een lager gelegen stuk land kan vloeien zodat de bodem aantrekkelijker wordt voor weidevogels.

Bij veel van dit soort inlaten gaat het om eenduidige en eenvoudig te reguleren activiteiten waarvoor het reguleren met een vergunning een te zwaar middel is. Een melding volstaat. Dat neemt niet weg dat de aanleg zorgvuldig moet worden uitgevoerd. Onzorgvuldigheid kan leiden tot dijkbreuk en een forse toestroom van boezemwater in de polder met de nodige nadelige effecten tot gevolg. Of aan de vereisten van vrijstelling wordt voldaan is ter beoordeling van de rayonbeheerder. Zijn positieve oordeel (art 2.23.1 onder h) is nodig voor de vrijstelling van de vergunningplicht. Dat consultatie van de rayonbeheerder door de initiatiefnemer heeft plaats gevonden en heeft geresulteerd in een positief oordeel moet door de initiatiefnemer op het meldingsformulier worden vermeld.

Het waterschap wil voorkomen dat de beheerlast door initiatieven van derden toeneemt en daarom is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor het aanleggen, beheren en verwijderen van de inlaat. De rayonbeheerder ziet hier op toe en kan als dat nodig is daartoe aanwijzingen geven aan de initiatiefnemer die uiteraard opgevolgd moeten worden.

Vrijstelling geldt uiteraard niet voor inlaten in hoge slappe keringen. Voor de aanleg van een inlaat in dit soort keringen is een maatwerk beoordeling door de vergunningverlener in een vergunningprocedure nodig.

Toelichting artikel 2.23 lid 1 ad d.

Hier wordt bepaald dat vrijstelling niet geldt als het om keringen gaat met een kerende hoogte van meer dan 1 meter. In onderstaande schets in illustratief gemaakt hoe de hoogte van 1 meter is te bepalen.

afbeelding binnen de regeling

Toelichting artikel 2.23 lid 1 ad. e

Het is niet de bedoeling dat er inlaten worden aangelegd die een ander doel hebben dan een bijdrage leveren aan het weidevogel bestand. Dat betekent dat een inlaat aangelegd in een gebied dat overduidelijk niet kansrijk is voor weidevogels geen vrijstelling heeft van de vergunningplicht. Kansrijke locaties worden veelal aangewezen door agrarische collectieven.

Toelichting artikel 2.23 lid 1 ad. f.

Het aanleggen van een inlaat in een kering van veen of met veen als ondergrond vraagt om een individuele beoordeling in een vergunningprocedure. De aanleg hiervan kan niet met algemene voorwaarden geregeld worden. De te verstrekken vergunningen zullen steeds weer afwijkende voorschriften bevatten en zijn niet te veralgemeniseren in een algemene regel waarin standaard voorschriften zijn opgenomen.

Toelichting 2.23.2 ad. h.

Hier is bepaald dat er tijdens de aanleg nooit een open verbinding mag zijn tussen boezem en polder waar water doorheen kan vloeien. Er mag wel een sleuf worden gegraven maar deze mag niet leiden tot een open verbinding naar de boezem. Aan de waterzijde moet 1 meter van de kering behouden blijven waar de duiker doorheen geperst moet worden. In onderstaande schets is illustratief gemaakt hoe de afstand van 1 meter is te bepalen.

afbeelding binnen de regeling

Toelichting 2.23.2 ad. o.

Om te voorkomen dat inlaten in keringen blijven terwijl ze niet meer worden gebruikt heeft de melding een geldigheidstermijn van 6 jaar. Deze termijn sluit aan bij de duur van subsidiëring door de provincie. Mocht een agrariër na 6 jaar door gaan met het vernatten ten behoeve van weidevogels dan kan daarvoor een nieuwe melding worden gedaan.

Ondertekening