Regeling vervallen per 15-10-2019

Besluit van het college van de gemeente Lelystad houdende regels inzake Wabovergunningen (Wabovergunningbeleid Lelystad 2018)

Geldend van 22-02-2018 t/m 14-10-2019

Intitulé

Besluit van het college van de gemeente Lelystad houdende regels inzake Wabovergunningen (Wabovergunningbeleid Lelystad 2018)

Dit beleid is op 15-10-2019 door het college van de gemeente Lelystad ingetrokken.

Het college van Lelystad;

Nummer: 180001274

Gelet op het bepaalde in artikel 4:81 e.v. van de Algemene plaatselijke verordening;

Besluit:

Vast te stellen de navolgende beleidsregel ‘Wabovergunningbeleid Lelystad 2018’.

INHOUD

Lijjst met afkortingen 4

Hoofdstuk 1 Inleiding 5

Hoofdstuk 2 Beleidscyclus 6

Hoofdstuk 3 Visie en doelstellingen vergunningverlening 8

Hoofdstuk 4 Wettelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op vergunningenbeleid 10

hoofdstuk 5 Samenwerkingspartners 13

Hoofdstuk 6 Vergunningverlening en procedures 15

Hoofdstuk 7 Beleid 18

Hoofdstuk 8 Processen 19

Hoofdstuk 9 Bijlage toetsprotocol bouwplannen Bouwbesluit 2012 22

LIJST MET AFKORTINGEN

AMvB Algemene maatregel van bestuur

APV Algemene plaatselijke verordening

Bor Besluit omgevingsrecht

Bristoets Web applicatie voor toetsen vergunningaanvragen

BRZO Besluit risico’s zware ongevallen

DVL Afdeling Dienstverlening van de gemeente Lelystad

HUP Handhavingsuitvoeringsprogramma

IBT Interbestuurlijk toezicht

Mor Ministeriële regeling omgevingsrecht

OFGV Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek

VTHUP Vergunningen, Toezicht en Handhaving Uitvoeringsprogramma

VTH Wet Vergunningverlening, toezicht en handhaving (wijziging Wabo)

Vvgb Verklaring van geen bedenkingen

Wabo Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

WB Team Wabo en Bestemmingsplannen (afd. Dienstverlening)

Wro Wet ruimtelijke ordening

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

Voor u ligt het Wabovergunningenbeleid voor de periode 2018. Hierin wordt beschreven hoe omgegaan wordt met aanvragen voor een omgevingsvergunning en hoe deze worden beoordeeld.

De in 2016 in werking getreden wet Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH) regelt onder andere dat de beleidscyclus van de big 8 voor de Wabo taken niet alleen voor toezicht en handhaving geldt maar ook voor vergunningverlening. Dit houdt in dat er zowel voor Wabovergunningen als het toezicht en handhaving hierop strategisch een uitvoeringsbeleid moet zijn.

De bestuursorganen die bevoegd gezag zijn en belast zijn met de bestuursrechtelijke uitvoering en handhaving van het bepaalde bij de wet en bij of krachtens de betrokken wetten en met het toezicht op de naleving door de onder hun gezag werkzame toezichthouders, stellen ieder voor zich voor de taken, niet zijnde de taken, bedoeld in het tweede lid, het uitvoerings- en handhavingsbeleid vast in een of meer documenten waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen zij zichzelf stellen bij de uitvoering en handhaving en welke activiteiten zij daartoe zullen uitvoeren. Voordat een document wordt vastgesteld wordt, indien nodig, onderling afgestemd. Het handhavingsbeleid wordt ook afgestemd met de organen die belast zijn met de strafrechtelijke handhaving.

Voor het toezicht en handhaving is de Nota Integrale Handhaving 2015-2018 vastgesteld en sinds jaar en dag wordt er jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma (HUP) vastgesteld.

Nu moet dus ook vergunningenbeleid worden vastgesteld en een jaarlijks op te stellen uitvoeringsprogramma vergunningverlening. Hierin moet worden aangegeven hoe integrale vergunningverlening op een efficiënte en gestructureerde procesgerichte wijze vorm wordt gegeven en de daarvoor benodigde capaciteit en middelen worden benoemd.

Ideaal zou zijn een integraal VTH beleid voor de gemeente Lelystad. Aangezien het handhavingsbeleid nog tot 2019 loopt, is ervoor gekozen om nu apart beleid voor vergunningen op te stellen. Dit beleid vormt samen met het handhavingsbeleid het VTH beleid Lelystad. Voor 2019 e.v. zal er integraal VTH beleid worden opgesteld

De wet regelt daarnaast dat de uitvoeringsdiensten in casu de OFGV samen met de partners VTH beleid opstelt voor de wabo taken die bij OFGV zijn ingebracht. Dit zijn in ieder geval de milieutaken. Het VTH beleid voor de OFGV zal binnenkort worden vastgesteld.

Het vergunningenbeleid zoals dit voorligt geldt voor de zogenaamde wabo thuistaken waaronder de omgevingsvergunningen voor bouw en het afwijken van het bestemmingsplan.

Interbestuurlijk toezicht

Het opstellen van het beleid en Uitvoeringsprogramma is een wettelijke verplichting. In het kader van het Interbestuurlijk Toezicht (IBT) wordt toegezien of er strategisch en operationeel beleid aanwezig is.

Uitvoeringsprogramma

Aansluitend op deze nota moet het college jaarlijks een uitvoeringsprogramma vergunningsverlening vaststellen. In het uitvoeringsprogramma vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTHUP) wordt vastgelegd wat het aankomende jaar specifiek de aandacht heeft.

HOOFDSTUK 2 BELEIDSCYCLUS

In het Bor zijn eisen vastgelegd(procescriteria) waaraan elke professionele VTH-organisatie moet voldoen. Deze eisen hebben tot doel om de uitvoering van de VTH-taken op een adequate, herkenbare en structurele wijze te laten verlopen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een model waarmee een logische aaneenschakeling tot stand wordt gebracht van diverse bestuurlijke en uitvoerende werkprocessen. Dit procesmodel staat bekend onder de naam ‘BIG-8’. Aan de hand van de BIG-8 zijn de volgende zeven stappen in het beleidsproces te onderscheiden:

  • 1.

    Strategisch Beleidskader

  • 2.

    Operationeel Beleidskader

  • 3.

    Programma & organisatie

  • 4.

    Voorbereiden

  • 5.

    Uitvoeren

  • 6.

    Monitoren

  • 7.

    Rapportage en Evaluatie

afbeelding binnen de regeling

Figuur 1: Big-8

Dit vergunningenbeleid gaat over 2 onderdelen van de BIG-8 cyclus: het strategische en operationele beleidskader en bevat de volgende onderdelen:

Strategisch Beleidskader

Het strategische beleidskader bestaat uit de volgende onderdelen:

  • De visie en doelstellingen met betrekking tot vergunningverlening.

  • Meetbare beleidsdoelstellingen.

Operationeel Beleidskader

Het Operationele beleidskader bestaat uit de kaders die worden toegepast bij vergunningverlening.

Uitvoeringsprogramma

Het apart vastgestelde Uitvoeringsprogramma VTHUP 2017-2018 maakt inzichtelijk hoe de beschikbare capaciteit en middelen worden ingezet op het gebied van vergunningen, toezicht en handhaving. Verder geeft het inzicht in de gestelde uitvoeringsdoelen en de gegevens die moeten worden gemonitord om na te kunnen gaan of de uitvoeringsdoelstellingen zijn behaald.

Ook geeft het Uitvoeringsprogramma aan waar geen capaciteit voor vrij is gemaakt. Daarmee is het zowel binnen de organisatie als daarbuiten duidelijk wat men kan vragen en verwachten op het gebied van vergunningen, toezicht en handhaving.

HOOFDSTUK 3 VISIE EN DOELSTELLINGEN VERGUNNINGVERLENING

3.1 Visie op vergunningverlening

Het doel van vergunningverlening is het mogelijk maken van activiteiten welke zijn verboden door de wet, met daaraan verbonden voorwaarden zodat het doel van de betreffende wet wordt beschermd of zelfs versterkt. Bij Wabo omgevingsvergunning betreft dit landelijke wetten zoals de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro), de Wet milieubeheer en de Gemeentewet met toebehorende besluiten zoals het Bouwbesluit en het Activiteitenbesluit. Lokaal betreft dit onder andere bestemmingsplannen, de Algemene plaatselijke verordening en onderliggend beleid.

De gemeente stelt zich pro actief op en probeert vanuit een klantgerichte houding de gewenste activiteit mogelijk te maken. Wij streven er naar om de uitgangspunten van de toekomstige Omgevingswet nu al zoveel mogelijk in praktijk brengen.

Dit betekent dat het antwoord op een (aan)vraag in eerste aanleg: ‘ja, mits’ is. De regisseur omgevingsvergunningen bekijkt vanuit zijn of haar vakkennis hoe dit mogelijk gemaakt kan worden.

Bij de beoordeling van de vraag wordt tevens beoordeeld wat het effect van de activiteit is op de omgeving en hoe dit zich verhoud tot de belangen van omwonenden.

Wij benadrukken dat er een samenwerking met de initiatiefnemer nodig is om gewenste activiteiten mogelijk te maken. Van de initiatiefnemer verwachten wij in elk geval dat er voorafgaand aan een formele aanvraag omgevingsvergunning overleg is gevoerd met belanghebbenden (participatie).

De doorlooptijd is afhankelijk van de vergunning en de daarbij behorende procedure wordt zo kort mogelijk gehouden. Door het verbinden van voorschriften kan de impact (gevaar, hinder, verontreiniging e.d.) die een activiteit mogelijk veroorzaakt zo klein mogelijk worden gehouden. Hiervoor wordt de benodigde capaciteit en middelen beschikbaar gesteld.

Indien kan worden volstaan met algemene voorschriften en dus maatwerk niet nodig is, kan een meldingen systeem het vergunningensysteem vervangen. Denk aan meldingen in het kader van het Activiteitenbesluit, het Bouwbesluit of het Inrittenbeleid Lelystad.

Bij vergunningverlening staat dienstverlening centraal. Goede communicatie, bereikbaarheid en kwaliteit zijn daarbij onontbeerlijk. Informatie over bouwen, milieu en Ruimtelijke Ordening (RO) verstrekken wij via de balie, gemeentelijke website en Overheid.nl.

3.2 Doelstellingen vergunningen en meldingen

  • Op alle ontvankelijke aanvragen om vergunning wordt tijdig beschikt.

  • Op alle ontvankelijke aanvragen om vergunning waar de reguliere Wabo procedure op van toepassing is wordt binnen de wettelijke termijn van 8 weken beschikt; de ambitie is om binnen 4 weken te beschikken.

  • Op alle ontvankelijke aanvragen voor een vergunning waarvoor de uitgebreide procedure van toepassing is wordt binnen 26 weken beschikt en indien mogelijk sneller. Indien er geen verklaring van geen bedenkingen van de raad nodig is de ambitietermijn 14 weken.

  • Op ontvankelijke aanvragen om zogenaamde flitsvergunningen wordt binnen 5 werkdagen beschikt.

  • De beschikkingen zijn duidelijk en begrijpelijk.

  • De beschikking zijn van een goede (juridische) kwaliteit

  • De vergunningen zijn handhaafbaar.

  • Ontvankelijke meldingen worden tijdig afgehandeld

Indicatoren monitoring vergunningen

Om na te kunnen gaan of de doelstellingen zijn behaald worden de volgende aspecten gemonitord:

  • Aantal aanvragen die bij eerste binnenkomst niet ontvankelijk zijn;

  • Aantal ontvankelijke aanvragen om vergunning waarop tijdig en niet tijdig is beschikt;

  • Aantal ontvankelijke aanvragen om zogenaamde flitsvergunningen waarop niet binnen 5 werkdagen is beschikt;

  • Aantal malen dat een beslistermijn op een vergunning is verlengd;

  • Leescontroles intern en feedback vergunninghouder m.b.t. duidelijkheid van de vergunningen

  • Aantal en aard van de handhavingsprocedures. Als blijkt dat er veel op hetzelfde voorschrift wordt gehandhaafd kan het zijn dat het voorschrift niet goed is geformuleerd of praktischer moet worden gesteld.

  • Aantal ongegronde bezwaarschriften tegen verleende vergunningen.

  • Aantal intrekkingen van bezwaarschriften.

  • Aantal gegronde bezwaarschriften tegen verleende vergunningen, onderverdeeld naar soort vergunning en vergunde activiteit en de reden van de gegrondverklaring van een bezwaarschrift.

  • Aantal ongegronde en gegronde beroepszaken

  • Aantal afgehandelde meldingen

3.3 Risicoanalyse en toetsingsmatrix beoordeling aanvragen

Het is niet mogelijk om alle regels voor 100% te toetsen. Bestuurlijke keuzes zijn daarom nodig.

Voor de toetsing van aanvragen wordt daarom gebruikt gemaakt van de toetsingsmatrix uit Bris, een webapplicatie die gebaseerd is op het Landelijk Toetsingsprotocol, en die is vastgesteld door het college van Lelystad . Aan de hand van die matrix wordt het toetsingsniveau van de aanvraag bepaald. In principe worden alle punten getoetst maar het niveau van toetsing kan afhankelijk van het type bouwwerk verschillen. De nadruk bij het toetsen ligt op veiligheid en gezondheid. In het toetsingsprotocol bouwplannen Bouwbesluit 2012 is deze werkwijze vastgelegd en als bijlage toegevoegd aan dit beleid.

3.4 Afbakening

Milieutaken Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek

De provincies Flevoland en Noord-Holland en de Flevolandse gemeenten plus de gemeenten uit de Gooi en Vechtstreek hebben in 2012 de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (OFGV) opgericht. Gemeente Lelystad is één van de deelnemers aan de OFGV. Alle deelnemende partijen hebben minimaal het basistakenpakket ondergebracht bij de OFGV. Het basispakket heeft betrekking op vergunningen, toezicht en handhaving van milieuregelgeving binnen inrichtingen. Daarnaast heeft Lelystad de overige milieutaken ook in gebracht bij de OFGV.

Het Beleidskader VTH 2017-2020 voor de OFGV taken beschrijft in een strategisch en operationeel deel de strategische en beleidsmatig doelen voor vergunningverlening en de toezicht- en handhavingstaken voor de bij de OFGV ingebrachte taken.

3.5 Financiële middelen

In de begroting wordt geld opgenomen om de Wabo vergunningverlening taak uit te voeren. Hoe dit eruit ziet wordt jaarlijks uitgewerkt in het uitvoeringsprogramma VTHUP.

In de meerjarenbegroting wordt voorgesorteerd op de komst van de Omgevingswet, waarin naar verwachting meer vergunningsvrij zal worden waardoor de rol van de vergunningverleners verandert. Er is meer inzet nodig aan de voorkant van het vergunningentraject en de nadruk zal meer komen te liggen bij de complexere zaken.

HOOFDSTUK 4 WETTELIJKE ONTWIKKELINGEN DIE VAN INVLOED ZIJN OP VERGUNNINGENBELEID

4.1 Wabo

Het beleid is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) welke als doel heeft de kwaliteit van de (leef)omgeving te beschermen en waar mogelijk te verbeteren. De Wabo is een kaderwet. In het Besluit Omgevingsrecht (Bor) wordt omschreven wat er in het beleid moet worden geregeld.

4.2 Wet Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving

De ‘Wet tot wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving’ is op 14 april 2016 in werking getreden. De wet is een aanpassing van de Wabo en regelt de randvoorwaarden voor gemeenten en provincies om tot een hogere kwaliteit van de vergunning-, toezicht en handhavingstaken te komen.

De wet VTH verplicht gemeenten en provincies een belangrijk deel van hun milieutaken onder te brengen bij een omgevingsdienst. Zo wordt het basistakenpakket van de omgevingsdiensten wettelijk vastgelegd en worden gemeenten en provincies verplicht een verordening kwaliteit VTH te hebben. Alle deelnemers aan de OFGV hebben dezelfde kwaliteitscriteria voor de OFGV vastgesteld. Voor de VTH-taken bij bedrijven met een groot risico op zware ongevallen, de zogenaamde Brzo-bedrijven, is de verantwoordelijkheid bij de provincies gelegd.

4.3 Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht

De raad van Lelystad heeft de Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht gemeente Lelystad vastgesteld, welke op 1 juli 2016 in werking is getreden. Het college heeft in een nadere regel de Kwaliteitscriteria 2.1 voor vergunningverlening, toezicht en handhaving vastgesteld. De verordening vormt het kader voor de kwaliteit van de uitvoering van Wabo-taken bij gemeenten, provincies en omgevingsdiensten. Met de verordening bindt de gemeenteraad het college, en de in opdracht daarvan handelende omgevingsdienst(en), aan een uniforme ambitie voor kwaliteit.

Doel van de kwaliteitscriteria zijn het waarborgen en bevorderen van de kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving op het gebied van beschikbaarheid en deskundigheid. Of dat het geval is, moet jaarlijks worden beoordeeld door het college Burgemeester en Wethouders (college). Hiervoor is input nodig van de omgevingsdienst(en) en van de interne gemeentelijke organisatie. Het college legt hierover verantwoording af in de gemeenteraad.

Niet aan alle kwaliteitscriteria kan zelfstandig worden voldaan. Er zijn wabo taken, zoals complexe bouwfysica, die te weinig voorkomen om zelfstandig te kunnen voldoen aan de kwaliteitscriteria. Omdat dit voor meerdere gemeenten geldt zal onderzocht worden waar de samenwerking kan worden gezocht, waardoor wel aan de criteria kan worden voldaan.

4.4 Besluit Omgevingsrecht (Bor)

Het Bor is april 2017 aangepast als gevolg de aanpassingen van paragraaf 5.2 Wabo. Dit betreft aanpassingen op het gebied van verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). Het ontwerpbesluit geeft onder andere invulling aan:

  • het Basistakenpakket (minimaal verplichte taken die moeten ondergebracht bij de omgevingsdiensten)

  • de BRZO-omgevingsdiensten;

  • de procescriteria (met name de verbreding van toezicht en handhaving naar uitvoering van de VTH-taken en de omgevingsdiensten);

  • het verplichte Inspectieview milieu (gegevensuitwisseling tussen bestuurs- en strafrecht)

4.5 Private kwaliteitsborging

Vanaf 1997 wordt gewerkt aan een nieuw (verplicht) stelsel voor het bouwtoezicht in Nederland vanuit het principe “Publiek wat moet, privaat wat kan. In dit stelsel staat private kwaliteitsborging centraal. Private kwaliteitsborging houdt in dat bouwers zelf dienen te zorgen voor een bouwplan dat voldoet aan de voorschriften en toezicht op het bouwtechnische deel. De opzet vanuit het Rijk is dat de gemeenten binnen enkele jaren alleen nog de ruimtelijke vergunning voor (ver)bouwen afgeven. Deze worden beoordeeld op omgevingsveiligheid, het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand. De gemeente krijgt dan voor het bouwtechnische deel, de rol van systeemtoezichthouder.

Op 21 februari 2017 heeft de kamer de Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen aangenomen maar op verzoek van minister Plasterk (BZK) is de stemming over deze wet in de Eerste Kamer uitgesteld. Wat dit uiteindelijk voor de Wkb gaat betekenen is onduidelijk maar de geplande voorbereiding wordt vooralsnog op een lager pitje gezet. In het debat in de eerste kamer is aangegeven dat de wet in ieder geval wordt uitgesteld tot 2019.

4.6 Omgevingswet

De Omgevingswet is een nieuwe wet waarin vijftien bestaande wetten met betrekking tot ruimtelijke ordening geheel of gedeeltelijk worden opgenomen en waarvan uit acht andere wetten de gedeeltes met betrekking tot de fysieke leefomgeving zullen worden opgenomen. De Omgevingswet gaat vele wetten op het gebied van de fysieke leefomgeving vervangen. Bijvoorbeeld de Wro, Wabo en Tracéwet maar ook alle gemeentelijke infrastructuur, water en gemeentelijke regelgeving, zoals in de APV, die ruimtelijke aspecten hebben. Het doel is om de wettelijke kaders voor burgers, bedrijven en overheden inzichtelijker te maken en ontwikkeling en beheer van de fysieke leefomgeving beter beheersbaar te maken. Ook de Wet Natuurbescherming (2017), zal in de Omgevingswet worden opgenomen. Met de Omgevingswet zal aandacht zijn voor minder en overzichtelijke regels, meer ruimte voor initiatieven, lokaal maatwerk en vertrouwen als uitgangspunt. Het doel van een initiatief in de fysieke leefomgeving moet centraal staan in plaats van de vraag: ‘mag het wel?’ De Omgevingswet verplicht bestuurders integrale plannen te maken waarin de diverse belangen in onderlinge samenhang worden beschouwd.

De verwachte inwerkingtreding is 2020 0f 2021.

De impact van de Omgevingswet voor gemeenten:

  • Alle vergunningprocedures in 8 weken;

  • omgevingsplan vraagt om participatie en afweging bij de planvorming: bestuurlijke afwegingsruimte ontstaat;

  • door duidelijke plannen is inzichtelijker wat wel en niet kan en zijn mogelijk minder vergunningen nodig;

  • Andere rollen binnen gemeente; begeleiden bij participatie, partijen bij elkaar brengen.

  • Meer maatwerk, immers bij minder regels vergen de besluiten een goede afweging en onderbouwing;

  • taakvelden worden integraal samengevoegd: meer (keten)samenwerking;

  • processen worden straks nog meer dan nu geïnitieerd door burgers en bedrijven en vragen om integrale afhandeling;

  • gedrag en cultuurverandering: competenties als oplossingsgericht denken, helicopterview en samenwerken worden belangrijker;

  • transparantie van informatievoorziening. Alle digitale informatie is straks op één plek te vinden, het nieuwe Omgevingsloket. Via dit loket kunnen initiatiefnemers, overheden en belanghebbenden snel zien wat mag in de fysieke leefomgeving. De inwoner, ondernemer beschikt daarmee over dezelfde informatie als de overheid.

4.7 Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met 1 wet en minder regels wordt het makkelijker om de wet toe te passen. Doel van de wet is een goede bescherming van de biodiversiteit zonder stijging van lasten voor bedrijven en burgers. Ook moet de wet zorgen voor een breed draagvlak voor natuur. Verder biedt de wet bedrijven meer ruimte om te ondernemen zonder dat dit gevolgen voor de natuur heeft. Dit kan door de regels voor bedrijven te vereenvoudigen en te verduidelijken.

Deze wet heeft o.a. tot gevolg dat een deel van de taken wordt verplaatst naar provincies en gemeenten. In de nieuwe wet is er sprake van een aanhaken van een vergunning op grond van de Natuurbescherming bij een omgevingsvergunning. Gemeenten zijn het bevoegde gezag voor de omgevingsvergunning en vervullen een front-office functie voor de aanvragen/initiatiefnemer. De afgifte van de Verklaring van geen bedenkingen (Vvgb), en dus de inhoudelijke toetsing, vindt plaats door andere bevoegde gezagen, de back-offices. Op het bevoegd gezag omgevingsvergunning (de gemeente) rust echter wel de verantwoordelijkheid om na te gaan of de aanvraag volledig is en of men redelijkerwijs kan weten of uit de activiteit waar de aanvraag betrekking op heeft, handelingen voortvloeien die de flora en fauna en/of Natura 2000-gebieden raken.

Dit leidt tot een toename van de gemeentelijke uitvoeringslast zowel m.b.t. de vergunningen als het toezicht en handhaving en juridische procedures. Er komt geen capaciteit mee met de nieuwe verplichting. Daarnaast vergt dit ook de beschikking over een betrouwbare en robuuste Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF).

HOOFDSTUK 5 SAMENWERKINGSPARTNERS

Door regelmatig overleg en afstemming, zowel op bestuurlijk als op ambtelijk niveau, wordt voortdurend gebouwd aan de relatie en de onderlinge verbanden met onze uitvoeringspartners.

Zoals de provincie, OFGV, buurgemeenten, brandweer en andere adviseurs.

5.1 De bestuursovereenkomst samenwerking WABO

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) is op 1 oktober 2010 in werking getreden. In de Wabo zijn diverse aparte toestemmingen op grond van de diverse wetten en (gemeentelijke en provinciale) verordeningen efficiënt samengevoegd. Het betreft vergunningen en ontheffingen op het terrein van milieu, bouw- en woningtoezicht, ruimtelijke ordening, uitwegen, reclame en slopen. Het resultaat is de omgevingsvergunning: één vergunning met één bevoegd gezag en één procedure.

In Flevoland hebben gemeenten, waterschap en provincie afgesproken om samen te werken bij de uitvoering van de Wabo. De samenwerking is vastgelegd in een bestuursakkoord, de ‘Bestuursovereenkomst samenwerking Wabo in Flevoland’, welke op 30 juni 2010 is ondertekend door alle betrokken bestuurders.

De bestuursovereenkomst is gebaseerd op acht bestuurlijke uitgangspunten met betrekking tot de Wabo en de omgevingsvergunning. Daarbij is er voor gekozen om bij de uitvoering van de Wabo de kennis en taken (en daarmee de mensen) zo veel mogelijk te laten zitten waar deze ook voor de invoering van de Wabo zaten. Om de samenwerking bij vergunningverlening, toezicht en handhaving zo optimaal mogelijk vorm te geven, zijn de praktische details van de samenwerking uitgewerkt in werkafspraken.

Evaluatie bestuursovereenkomst

In 2017 is de regionale samenwerking op grond van de bestuursovereenkomst geëvalueerd met als uitkomst dat de regionale samenwerking bij de uitvoering van de Wabo nog steeds bestuurlijk gewenst is, maar dat de bestuursovereenkomst niet direct hoeft te worden aangepast. De bestuursovereekomst zal worden meegenomen bij de implementatie van de Omgevingswet. De werkafspraken daarentegen moeten wel opnieuw worden vastgesteld en bekend gemaakt.

De Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (OFGV) is (nog) geen partij bij de bestuursovereenkomst. De OFGV is wel een belangrijke partner in de samenwerking bij de uitvoering van de Wabo. Zij voert sinds 1 januari 2013 voor de deelnemers de vergunningverlenings-, toezicht- en handhavingstaken uit van het basistakenpakket en ook van de ingebrachte plustaken.

5.2 Provincie Flevoland

De provincie Flevoland is bevoegd gezag als het gaat over de milieu taken en de uitvoering daarvan bij een meervoudige vergunning is in bovenstaande Wabo afspreken verankerd.

De provincie heeft op grond van de Wabo en het Bor een rol bij vergunningen voor het afwijken van regels ruimtelijke ordening, omdat bij bepaalde procedures een Verklaring van geen bedenkingen (Vvgb) van de provincie is vereist.

5.3 Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (OFGV)

De OFGV is een samenwerkingsverband tussen gemeenten in Flevoland en in de Gooi en Vechtstreek en de provincies Flevoland en Noord-Holland.

Het toezicht op de milieuwetgeving, de handhaving daarvan en de afhandeling van aanvragen om milieuvergunningen en omgevingsvergunningen voor brandveilig gebruik is ondergebracht bij de OFGV. In geval van gecombineerde aanvragen (bijvoorbeeld bouwen en milieu) vindt de vergunningverlening door de OFGV ( namens de provincie) plaats. De dienstverleningsovereenkomst met de OFGV is aangegaan tot 1 januari 2016 en wordt steeds stilzwijgend verlengd voor een periode van 3 jaar.

5.4 Brandweer

Tussen de gemeente Lelystad en de brandweer Flevoland is een Service Level agreement afgesloten met als doelstelling het integraal waarborgen van een acceptabel risiconiveau ten aanzien van de (brand-)veiligheid bij evenementen, bij vergunningverlening en tijdens de uitvoering en de oplevering van bouwwerken en inrichtingen. De brandweer adviseer op gebied van brandveiligheid bij zowel de vergunningverlening als het toezicht.

De brandveiligheidstaken zijn te onderscheiden per fase in de “ontwikkeling” van een gebouw. In de bouwfase wordt het ontwerp getoetst op brandveiligheid, vergunning verleend en toegezien op de realisatie conform de voorschriften zoals aangegeven in de vergunning. In de fase van oplevering wordt nagegaan of alle maatregelen op het gebied van brandveiligheid zijn uitgevoerd, overeenkomstig de gebruiksmelding of omgevingsvergunning, en of het gebruik van het pand in overeenstemming is met hetgeen is vergund.

5.5 Aanvragers en adviserende instanties

Voor de aanvragen waar aanpassingen nodig zijn om tot een vergunbaar plan te komen, geldt de weg van het overleg met de aanvrager. Soms is dat een particulier, meestal is dat een projectontwikkelaar, een architect of een bouwkundig tekenaar. Verder wordt in al die gevallen waar de wet het advies van een in en externe instantie voorschrijft, het advies ook ingewonnen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het de welstandscommissie en Waterschap.

5.6 Regionaal overleg

Om zo hoog mogelijke kwaliteit van VTH beleid en uitvoering te bereiken wordt op regionaal niveau, binnen de provincie Flevoland, afgestemd en samengewerkt.

HOOFDSTUK 6 VERGUNNINGVERLENING EN PROCEDURES

6.1 Welke vergunningen en meldingen betreft dit beleid

Deze nota bevat het gemeentelijk beleid over de werkwijze van de gemeente bij de wabovergunningen en meldingen voor bouwen, afwijken bestemmingsplan, sloop, inrit- en kapvergunningen

Beschreven wordt hoe in de gemeente wordt gewerkt op deze terreinen. Voor de meest voorkomende omgevingsaanvragen wordt inzichtelijk gemaakt welke stappen worden gezet bij de toetsing van die aanvragen en de procedures die worden gevolgd

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna Wabo) staat voor één loket, één bevoegd gezag, één behandelprocedure, één omgevingsvergunning, één rechtsbeschermingsprocedure en één handhavend bestuursorgaan. Het doel is minder administratieve lasten voor burgers en bedrijven, betere dienstverlening, kortere en transparantere procedures, minder toezichtdruk en geen tegenstrijdige voorschriften.

De omgevingsvergunning omvat vijfentwintig vergunningen (zoals de bouw-, sloop-, gebruiks-, APV, milieu- en monumentenvergunning). Voor verschillende activiteiten is er dus maar één aanvraag en één omgevingsvergunning nodig. Ook moet de handhaving van deze vergunning zo gecoördineerd mogelijk plaatsvinden.

De wettelijke regelgeving die het toetsingskader regelt voor de omgevingsvergunning zijn het Bouwbesluit, de Wabo, het Bor, de Bouwverordening en de APV.

De reikwijdte van dit beleidskader is beperkt tot de in Lelystad meest voorkomende vergunningen (waaronder ook meldingen en ontheffingen worden begrepen), te weten:

  • bouwen;

  • afwijken bestemmingsplan;

  • slopen;

  • aanleggen;

  • brandveilig gebruik;

  • het vellen van houtopstanden (oftewel, het kappen van bomen).

  • Aanleg inrit en of uitrit (meldingsplicht)

  • Natuurbescherming

In paragraaf 6.2 worden de verschillende procedures voor vergunningverlening beschreven voor de meest voorkomende omgevingsvergunning namelijk voor de activiteit bouwen of waarbij bouwen onderdeel is van de omgevingsvergunning.

6.2 Soorten procedures

Voor het afhandelen van de verschillende aanvragen worden 5 procedures gehanteerd

  • 1.

    Regulier procedure

  • 2.

    Procedure Flitsplannen

  • 3.

    Uitgebreide procedure

  • 4.

    De gefaseerde aanvraag

  • 5.

    Meldingen

Welke procedure?

De hoofdregel is dat voor het verlenen, wijzigen of intrekken van een vergunning de reguliere procedure geldt met een doorlooptijd van 8 weken Dit is alleen anders als artikel 3.10 van de Wabo zegt dat de uitgebreide procedure van toepassing is. Een aanvraag kan een verzoek tot verlening van meerdere Wabo-toestemmingen zijn. Wanneer voor één hiervan de uitgebreide procedure moet worden toegepast, geldt voor de hele omgevingsvergunning de uitgebreide procedure.

Ad 1 De reguliere voorbereidingsprocedure

Voor de reguliere procedure geldt hoofdstuk 4 van de Awb. De Wabo geeft hierop enkele aanvullingen zoals

  • Het bevoegd gezag stuurt de aanvrager onverwijld een ontvangstbewijs (art. 3.1 lid 2 Wabo).

  • Het bevoegd gezag stuurt de aanvrager zo snel mogelijk een bericht over de procedure en rechtsmiddelen (art. 3.1 lid 3 Wabo).

  • Het bevoegd gezag geeft kennis van de aanvraag in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze (art. 3.8 Wabo).

  • Het bevoegd gezag beslist binnen acht weken (eventueel verlengd met zes weken) na de datum van ontvangst van de aanvraag (art. 3.9 lid 1 en 2 Wabo).

  • Het bevoegd gezag doet tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit mededeling van de beschikking. Dit moet op dezelfde manier als de kennisgeving van de aanvraag (art. 3.9 lid 1, onder a, Wabo).

  • Bij overschrijding van de beslistermijn, is het besluit van rechtswege verleend ("lex silencio positivo"). In dat geval doet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk mededeling van de verlening van rechtswege. Dit gebeurt op dezelfde manier als de kennisgeving van de aanvraag (art. 3.9 lid 3 en 4 Wabo).

  • In de wabo wordt voorgeschreven wanneer de regulier procedure van toepassing is.

Ad 2. De flitsvergunning

Hierbij wordt dezelfde procedure als de reguliere procedure toegepast maar dan versneld. Dit kan bij eenvoudige ontvankelijke aanvragen waarbij op welstand getoetst kan worden met de sneltoetscriteria, bijvoorbeeld een dakkapel. Ook aanvragen waarbij uitgebreid vooroverleg is geweest kunnen in aanmerking komen voor een versnelde procedure. De streeftijd is 5 werkdagen.

Ad 3. De uitgebreide voorbereidingsprocedure

Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Awb. De Wabo geeft hierop enkele aanvullingen zoals onder andere:

  • Het bevoegd gezag stuurt de aanvrager onverwijld een ontvangstbewijs (art. 3.1 lid 2 Wabo).

  • Het bevoegd gezag stuurt de aanvrager zo snel mogelijk een bericht over de procedure en rechtsmiddelen (art. 3.1 lid 3 Wabo).

  • Wanneer een ander bestuursorgaan dan B&W bevoegd gezag is, ligt het ontwerpbesluit ook ter inzage in de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden uitgevoerd (art. 3.12 lid 3 Wabo).

  • Het bevoegd gezag stuurt aanvraag, ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit aan bepaalde personen of instanties. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het orgaan dat de verklaring van geen bedenkingen afgeeft, de Inspectie of een ander bestuursorgaan dan het aangewezen bevoegd gezag.

  • Iedereen kan zienswijzen op het ontwerpbesluit indienen (art. 3.12 lid 5 Wabo). Overigens kunnen alleen belanghebbenden bezwaar maken en in beroep gaan.

  • De beslistermijn van zes maanden begint te lopen op de dag ná de dag van ontvangst van de aanvraag (art. 3.12 lid 7 Wabo).

  • Het bevoegd gezag mag de beslistermijn van zes maanden éénmaal verlengen, met ten hoogste zes weken (art. 3.12 lid 8 Wabo).

  • Voor gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo (het vroegere projectbesluit) geldt een speciale procedure:

    • Het bevoegd gezag plaatst de kennisgeving van het ontwerpbesluit en de mededeling van het definitieve besluit in de Staatscourant.

    • Het bevoegd gezag stuurt de kennisgeving van het ontwerpbesluit en de mededeling van het definitieve besluit aan de eigenaar van de grond en eventuele beperkt gerechtigden daarop. Dit voor zover nodig met het oog op de toepassing van artikel 85 van de onteigeningswet (art. 3.12 lid 2 Wabo jo. art. 6.14 lid 2 Regeling omgevingsrecht).

    • Het bevoegd gezag doet de mededeling van het definitieve besluit ook langs elektronische weg en stelt het beschikbaar op de landelijke voorziening (art. 6.14 Bor).

Ad 4. Gefaseerde aanvraag

De Wabo biedt de mogelijkheid om een vergunning gefaseerd aan te vragen en gefaseerd te verlenen. Voor elk project dat uit meerdere activiteiten bestaat, kan een vergunning gefaseerd aangevraagd worden. Het kan daarbij zowel gaan om activiteiten die ingevolge artikel 2.7 gelijktijdig moeten worden aangevraagd als om activiteiten waarvoor ook afzonderlijk een (deel)vergunning zou kunnen worden gevraagd. Het is aan de aanvrager om te bepalen of hij een vergunning gefaseerd aanvraagt. Het blijft dan één vergunning, maar de beoordeling van de aanvraag en de besluitvorming daaromtrent vindt in twee fasen plaats. Elke fase vormt een op zichzelf staand appellabel besluit gericht op rechtsgevolg. Beide besluiten, indien positief, vormen gezamenlijk de omgevingsvergunning. De activiteiten kunnen echter pas plaatsvinden als de besluiten voor beide fasen zijn verkregen. Bij de aanvraag om een beschikking met betrekking tot de eerste fase vermeldt de aanvrager uit welke activiteiten het gehele project zal bestaan (art. 4.5 lid 2

Ad 5. Meldingen

Niet altijd is een omgevingsvergunning nodig maar kan worden volstaan met een melding. Dit betreft met name de sloopmelding en de melding brandveilig gebruik maar voor de gemeente Lelystad geldt deze ook voor inritten. In het Bouwbesluit en met betrekking tot inritten in de APV is vastgelegd wanneer kan worden volstaan met een melding. De melding moet tenminste 4 weken voor de start van de werkzaamheden worden gedaan. Binnen deze 4 weken beoordeeld de gemeente of de melding compleet is en of er nog nadere voorwaarden worden opgelegd. De voorwaarden zijn een aanvulling op de inhoudelijke voorschriften van het Bouwbesluit 2012.

HOOFDSTUK 7 BELEID

7.1 Beleid

Voor het adequaat kunnen afhandelen van omgevingsvergunningen is er voor de diverse onderwerpen regelgeving en beleid vastgesteld o.a.

  • Bestemmingsplannen afwijkingen beleid

  • Welstandsnota 2015

  • Welstandsbeleid welstandsvrij en ambtelijke toets

  • Natuur 2 natura 2000 gebieden

  • Archeologie beleid en kaarten

  • Bomenbeleidsplan

  • Beleid uitzonderingen verklaring van geen bedenkingen

  • Kamerverhuurbeleid

  • Woningsplitisingbeleid

  • B&B beleid

  • Inrittenkaart o.g.v de APV

  • Archeologische monumentenzorg

  • Erfgoedverordening

  • Bodembeheer

  • Bomenbeleidsplan

  • Beleid doorwerking Zonebeheer Flevokust

  • Geluid klapperend wand

  • Hogere grenswaarden en zonebeheer

  • Toetsingsprotocol

  • Bouwverordening

  • Bestemmingsplannen

  • Beeldkwaliteitsplannen

7.2 Toetsingsprotocol Bouwbesluit 2012

Het is onmogelijk alle aangevraagde activiteiten op het gebied van bouwen, aanleggen en slopen tot in detail te toetsen aan alle geldende regelgeving voordat een omgevingsvergunning wordt verleend.

Enerzijds komt dit door de beperkte capaciteit en de kosten en anderzijds vanwege de wettelijke termijnen. Sommige activiteiten zijn namelijk wel vergunningplichtig, maar scoren bijvoorbeeld laag op risico’s in het kader van veiligheid en gezondheid. Om te kunnen bepalen welke aanvragen compleet getoetst moeten worden en bij welke vergunningaanvragen het verantwoord is om een beperktere toets uit te voeren, is aan de hand landelijk vastgestelde, criteria beoordeeld hoe groot de effecten zijn bij verschillende typen bouwwerken en activiteiten als er onverhoopt iets misloopt. Op grond van de uitkomsten van deze weging en vergelijking is een prioriteitenlijst opgesteld. De beschikbare capaciteit wordt ingezet daar waar de risico’s het grootst zijn en waarvoor onze deskundigheid en kennis het meest gevraagd is. Op die manier blijft Lelystad op een verantwoorde manier verzekerd van een veilige en gezonde bebouwde omgeving.

8 PROCESSEN

8.1 Informatieverstrekking

Informatieplein Wonen en Ondernemen

Inwoners en bedrijven kunnen voor al hun vragen omtrent bouwen, verbouwen of het veranderen van het gebruik van een gebouw terecht in het Informatieplein Wonen en Ondernemen in de hal van het stadhuis. Het vrije inloopspreekuur is van 9 tot 12 uur en ’s middag op afspraak.

Zeker daar waar sprake is van bouwactiviteiten leert de ervaring dat voor goede en duidelijke informatie persoonlijk contact met de klant de beste optie is.

Vooroverleg

Een initiatiefnemer kan verzoeken om vooroverleg met als resultaat een ambtelijke indicatie van de haalbaarheid van een initiatief op bepaalde maatgevende facetten zoals ruimtelijke inpassing, welstand, monumenten, flora- en fauna. De aanvrager kan zijn initiatief zo nodig aanpassen en verder uitwerken en loopt zodoende tijdens de officiële aanvraag niet meer tegen onverwachte obstakels aan. Tevens kan de gemeente in het voortraject adviseren over de wijze van vergunningaanvraag (gefaseerd, deelactiviteiten).

Bij ingrijpende of bestuursgevoelige plannen vindt tijdens het vooroverleg in elk geval terugkoppeling naar de portefeuillehouder plaats. De ervaring leert dat de meerderheid van de vooroverleggen leidt tot een formele aanvraag. De tijd die (kosteloos) wordt gestoken in de behandeling van een vooroverleg, wordt in het formele stadium dus veelal teruggewonnen.

8.2 Schetsplan, conceptplan of klantdossier

Daarnaast bestaan de volgende mogelijkheden om de haalbaarheid van een initiatief voorafgaand aan een aanvraag te laten toetsen

Schetsplan

Een initiatiefnemer kan verzoeken voor een schetsplan doen met als resultaat een indicatie van de haalbaarheid van een initiatief op het gebied van de welstand en het bestemmingsplan. De aanvrager kan zijn initiatief zo nodig aanpassen en verder uitwerken en loopt zodoende tijdens de officiële aanvraag niet meer tegen onverwachte obstakels aan. Tevens kan de gemeente in het voortraject adviseren over de wijze van vergunningaanvraag (gefaseerd, deelactiviteiten)

Als een schetsplan wordt goedgekeurd en het uitgewerkte plan is conform dit schetsplan dan wordt de vergunning verleend.

Conceptaanvraag

Een conceptaanvragen is een voorloper in het omgevingsloket. Een conceptaanvraag wordt gecheckt op volledigheid zonder dat de proceduretijd begint te lopen. Er vindt geen inhoudelijke toetsing plaats.

Klantdossier

Zonder dat er sprake is van een aanvraag kan worden zowel intern als extern worden verzocht om een indicatie of een initiatief op grond van het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand kans van slagen heeft. Deze aanvragen, de zgn k-dossiers zijn onofficieel en hier kunnen geen rechten aan worden ontleend.

8.3 Loket nieuwe initiatieven

Sinds 2014 functioneert binnen deze gemeente het Loket Nieuwe Initiatieven, dat een breed scala aan initiatieven van burgers, bedrijven en instellingen op een uniforme manier toetst op omgevings- en beleidsaspecten, en adviseert over de te nemen vervolgstappen

Binnen twee weken wordt op een complexe initiatiefaanvraag een integraal advies gegeven. Dat advies is getoetst op 40 verschillende aspecten door 20 verschillende specialisten bij o.a. grondbedrijf, BOR, vergunningen (DVL), Beleid, maar ook bij bijvoorbeeld het Werkbedrijf. De aanvrager wordt steeds op de hoogte gehouden van het gehele interne proces. Hij krijgt één interne contactpersoon en ontvangt het geschreven advies voordat besluitvorming plaatsvindt

“Het loket koppelt de adviezen tot één integraal advies, waar de Stuurgroep Nieuwe Initiatieven, bestaande uit twee wethouders, directeur en een aantal afdelingshoofden, een gefundeerd besluit over kan nemen. Initiatiefaanvragers krijgen op deze manier binnen een paar weken duidelijkheid over hun initiatief/aanvraag en of (en zo ja op welke manier) de gemeente mee wil werken.

8.4 Bedrijfsvoering

Alle werkzaamheden worden geregistreerd in key2 vergunningen. Dit geldt minimaal voor

  • Inhoudelijke beoordeling en adviezen over vergunningaanvragen, vooroverleg en schetsplannen;

  • Procedurestappen in vergunningprocessen

  • Resultaten van uitgevoerde toetsen

  • Besluiten

8.5 Intakeprocedure

Indieningvereisten

De indieningsvereisten voor aanvragen om vergunningen, ontheffingen en meldingen zijn opgenomen in diverse regelingen, zoals de Ministeriële regeling omgevingsrecht, het Activiteitenbesluit, Bouwbesluit 2012, Drank- en Horecawet en Algemene Plaatselijke Verordening. In bijzondere gevallen kunnen voor de beoordeling andere gegevens nodig zijn dan in specifieke regelingen is opgenomen. Op grond artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht kan het college om (specifieke) aanvullende gegevens vragen. De eerste toets van een aanvraag betreft geen inhoudelijke toets maar een toets of de juiste stukken zijn ingediend en of deze van voldoende kwaliteit zijn. Dat wordt per geval beoordeeld. De indieningsvereisten voor de aanvragen of meldingen zijn wettelijk vastgelegd.

8.6 Behandelprocedure

De gemeente Lelystad beoordeelt een aanvraag of melding op grond van de in de regelgeving vastgelegde objectieve criteria. Daarbij is bepaald welke vormen van vergunningverlening worden onderscheiden en welke basiswerkwijze daarbij wordt gehanteerd. De basiswerkwijze voor het verlenen van een omgevingsvergunning is vastgelegd in een geautomatiseerd systeem (Key2vergunningen), waarbij de processtappen worden doorlopen. Het gaat hier om de processtappen op hoofdlijnen en deelactiviteiten.

Voor het onderdeel bouwen vormt onder andere het Bouwbesluit en de bouwverordening het toetsingskader. Voor de toetsing aan de bestemming vormen de bestemmingsplannen en omgevingsplannen het kader. De uiterlijke vormgeving wordt getoetst aan de in de Welstandsnota vastgestelde criteria.|

8.7 Lean processen

Voor het behandelen van de vergunningsaanvragen is in een leantraject een procesbeschrijving opgesteld. Daarnaast is er een leanproces geweest voor welstand advisering het opstellen van bestemmingsplannen en de administratie.

8.8 Hulpmiddelen

Gisviewer

Via gisviewer kan een groot aantal gegevens worden opgezocht over de gemeente Lelystad en bekeken vanuit kaart. Op de viewer zijn o.a te vinden een basiskaart, bestemmingsplannen, groen en natuurgebieden en kwaliteitskaart bedrijventerrein te vinden.

Welstandviewer

Via de welstandsviewer kan worden gekeken wel welstandsregime geldt op een locatie.

Met de sneltoetscriteria kan worden nagaan of er wel of geen welstandsregime geldt voor kleinere bouwwerken zoals een dakkapel, serre, aanbouw en bouwwerken in het achtererfgebied. De criteria zijn bedoeld om de planindiener vooraf maximale duidelijkheid geven. Indien een plan voldoet aan de sneltoetscriteria dan kan dit leiden tot een positief welstandsadvies.

Sneltoetscriteria zijn opgesteld voor de volgende kleinere bouwwerken:

  • Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  • Overkappingen en carports

  • Kozijn- en gevelwijzigingen

  • Dakkapellen

  • Rolhekken, luiken en rolluiken

Initiatieven die niet passen binnen de sneltoetscriteria kunnen eventueel toch aan redelijke eisen van welstand voldoen. Dit vraagt echter om een gewogen welstandsoordeel op basis van de gebiedsgerichte criteria. De sneltoetscriteria gelden voor alle gebieden met welstandsniveau stedenbouwkundige welstand.

8.9 Mandatering

Om een snelle vergunningverlening mogelijk te maken zijn zoveel mogelijk bevoegdheden gemandateerd tot medewerkersniveau. De mandatering voor vergunningverlening is vastgelegd in het Mandaatregister 2015 van de Gemeente Lelystad, Bijzonder mandaat afdeling Dienstverlening

8.10 Informeren Raad

Op grond van BOR is het college verplicht om het VTH beleid, het uitvoeringsprogramma, de rapportage en het verslag van de evaluatie aan de raad mee te delen.

HOOFDSTUK 9 BIJLAGE

Toetsingsprotocol bouwplannen Bouwbesluit 2012 Lelystad

Toetsingsprotocol bouwplannen Bouwbesluit 2012 Lelystad

1.1 Inleiding

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de daaraan gekoppelde uitvoeringsregelingen zijn de criteria voorgeschreven op basis waarvan een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden getoetst. Het toetsen van aanvragen om een omgevingsvergunning aan het Bouwbesluit is één van de criteria.

De technische eisen in het Bouwbesluit zijn niet naar zwaarte gedifferentieerd. Het is praktisch onmogelijk om alle geldende voorschriften even uitputtend te toetsen. In de gemeente Lelystad wordt daarom vanaf 2008 getoetst aan het door de vereniging BWT-Nederland ontwikkelde Toetsprotocol Collectieve Kwaliteitsnormering Bouwvergunningen (CKB). In november 2008 is hiervoor het Toetsingsprotocol kwaliteitsnormering Bouwvergunning Gemeente Lelystad vast gesteld. Dit protocol was gebaseerd op het Bouwbesluit 2003. In 2012 is het Bouwbesluit 2012 in werking getreden en op basis daarvan is er een nieuw Landelijk toetsprotocol vastgesteld, het LTB 2012.

In de praktijk wordt aan het nieuwe LTB getoetst maar dit is nog niet bestuurlijk vastgelegd.

De prestatie eisen in het Bouwbesluit 2012 zijn in principe niet hoger dan de eisen in het Bouwbesluit 2003. Het Bouwbesluit is alleen op een andere manier opgesteld en er zijn een aantal voorschriften uit o.a. de bouwverordening toegevoegd. Met vaststelling van dit toetsingsprotocol bouwplannen Bouwbesluit 2012 wordt geformaliseerd dat bouwplannen worden getoetst aan het LTB Bouwbesluit 2012 en legt het college vast hoe intensief een bouwplan wordt getoetst aan het Bouwbesluit 2012.

1.2 Waarom een toetsingsprotocol?

Het praktisch niet mogelijk en gewenst om alle voorschriften even uitputtend te toetsen. Hiervoor ontbreken de financiële middelen en capaciteit. Ook vraagt niet elk gebouw/bouwwerk om dezelfde mate van controle en lopen bouwplannen zeer uiteen. De overheid kan zich, gemotiveerd, beperken tot het toetsen van die aspecten die zij het risicovolst acht en dus prioriteit wil geven. Dit kan, omdat de verantwoordelijkheid voor de naleving van de regelgeving sinds 2007 in de Woningwet expliciet bij de marktpartijen is neergelegd.

Sommige activiteiten zijn wel vergunningplichtig, maar scoren bijvoorbeeld laag op risico’s in het kader van veiligheid en gezondheid. Ook vraagt niet elk bouwwerk om dezelfde toetsing en niet alle voorschriften zijn van toepassing op een bouwwerk Om te kunnen bepalen welke aanvragen compleet getoetst moeten worden en bij welke vergunningaanvragen het verantwoord is om een beperktere toets uit te voeren, is aan de hand van landelijk vastgestelde, criteria beoordeeld hoe groot de effecten zijn bij verschillende typen bouwwerken en activiteiten als er onverhoopt iets misloopt Op grond van de uitkomsten van deze weging en vergelijking is een prioriteitenlijst opgesteld. Door zo programmatisch te werken zetten wij onze beschikbare capaciteit in voor het toetsen van vergunningaanvragen daar waar de risico’s het grootst zijn en waarvoor onze deskundigheid en kennis het meest gevraagd is. Op die manier blijft Lelystad op een verantwoorde manier verzekerd van een veilige en gezonde bebouwde omgeving.

Burgers en ondernemers worden geacht op de hoogte te zijn van de wet- en regelgeving en hebben de primaire verantwoordelijkheid zich hieraan te houden. De opdrachtgever van een bouwproject is ervoor verantwoordelijk dat de bouwwerkzaamheden goed en veilig worden uitgevoerd. Een gebouw moet altijd voldoen aan de voorschriften die staan in het Bouwbesluit. De aanvrager van een vergunning is verantwoordelijk voor het indienen van een correcte aanvraag. De gemeente beoordeelt of de bij de aanvraag om een omgevingsvergunning overgelegde gegevens aannemelijk maken dat de bouwactiviteit voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit. Door dit aannemelijkheidcriterium te hanteren kan de diepgang van de toetsing van een bouwplan variëren. Deze eigen verantwoordelijkheid van de marktpartijen legitimeert de gemeente om zich te beperken tot het toetsen van die onderdelen van het bouwbesluit die zij belangrijk acht.

Daarnaast vergen de kwaliteitscriteria voor de uitvoering van de Wabo dat uitvoeringsorganen werken met een toetsprotocol en een toezichtsprotocol. Essentieel element in zulke protocollen is dat weloverwogen en herleidbaar wordt aangegeven welk aspect welke aandacht verdient. De matrix is daarbij onmisbaar

1.3 Doel toetsingsprotocol

Met dit toetsingsprotocol wordt weloverwogen en herleidbaar aangegeven welke aspecten welke aandacht verdienen. Met het vastleggen van de toetsniveaus:

  • worden bouwplannen eenduidig, consequent, transparant en adequaat getoetst;

  • worden keuzes en prioriteiten gemotiveerd en bestuurlijk vastgelegd;

  • kan naar burgers en de gemeenteraad toe herleidbaar worden aangegeven aan welke voorschriften uit het Bouwbesluit 2012 is getoetst en met welke intensiteit.

1.4 Status en reikwijdte

In dit toetsingsprotocol wordt vastgelegd hoe wordt omgegaan in Lelystad wordt omgegaan met de bevoegdheid van het college tot het verlenen van een omgevingsvergunning.

Met een beleidsregel legt het college zichzelf regels op. Het college is verplicht te handelen volgens de eigen beleidsregels. In bijzondere gevallen mag hiervan worden afgeweken: door de concrete omstandigheden van een geval kan het onevenredig zijn de beleidsregel te volgen. Afwijking van deze beleidsregel kan 2 kanten opgaan: het toetsingsniveau kan zowel verhoogd als verlaagd worden. Dit wordt expliciet in de vergunning vastgelegd.

Het Toetsingsprotocol bouwplannen Bouwbesluit 2012 gaat uitsluitend over de toets van omgevingsvergunningplichtige bouwplannen aan de technische eisen uit het Bouwbesluit 2012. De afgelopen jaren mogen steeds meer bouwwerken vergunningsvrij worden gebouwd. Hiervoor hoeft dus geen vergunningsaanvraag ingediend te worden. Deze bouwwerken moeten echter wel aan het Bouwbesluit 2012 voldoen. Omdat geen aanvraag wordt ingediend, kunnen deze bouwplannen niet vooraf worden getoetst. Controle hiervan moet plaatsvinden in de toezichthoudende sfeer. Dit toetsingsprotocol ziet dan ook niet toe op het vergunningsvrij bouwen.

2 Het toetsingsprotocol

2.1 Matrix

Het toetsingsprotocol bestaat uit een matrix. In deze matrix worden verticaal de aspecten per hoofdstuk uit het Bouwbesluit 2012 weergegeven, zoals veiligheid (constructie van het bouwwerk, gebruik), gezondheid (geluid, licht, ventilatie), bruikbaarheid (toegankelijkheid, vrije doorgang) en energiezuinigheid (isolatie, terugdringen gebruik gas en elektriciteit). Horizontaal zijn de gebruiksfuncties weergegeven die het Bouwbesluit onderscheidt, zoals woon-, industrie- en winkelfunctie. Per combinatie wordt weergegeven hoe intensief een bouwplan moet worden getoetst. Lelystad volgt de landelijke matrix welke regelmatig wordt bijgesteld. Om deze reden wordt bij dit protocol geen matrix bijgevoegd maar wordt verwezen naar de landelijke matrix.

In de toezichtsmatrix wordt een groter belang gegeven aan veiligheid- en gezondheidsaspecten. Bovendien worden bouwwerken die worden gebruikt voor gevoelige gebruiksfuncties intensiever getoetst. Een voorbeeld daarvan is een verzorgingstehuis. Bouwwerken die door hun gebruik of omvang een groter risico vormen voor de brandveiligheid hebben een hoge prioriteit gekregen.

2.2 De toetsniveaus

De diepgang van de toets kan variëren van “geen toets” tot “volledig toetsen”:

Niveau 1. Uitgangspuntentoets. / snel toetsen

Getoetst wordt of alle stukken beschikbaar zijn om de uitgangspunten van de aanvraag te kunnen beoordelen. De toets beperkt zich tot de aangeleverde stukken (ontvankelijkheidtoets). Dit niveau is de minimale invulling. Niveau 1 wordt toegepast wanneer de kans en de gevolgen zeer gering zijn. In het Bouwbesluit 2012 is het aantal voorschriften met 30% teruggebracht in vergelijking met de vorige versie. De resterende voorschriften zijn in principe dermate relevant dat het toekennen van niveau 1 alleen nog uitzonderingen betreft.

Niveau 2. Visueel toetsen.

Getoetst wordt of de uitgangspunten op de aangeleverde stukken in de juiste vorm zijn. Per te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en of de uitkomsten plausibel zijn.

Niveau 2 is het basisniveau.

Niveau 3. Representatief toetsen.

Per te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en of de uitkomsten plausibel zijn. Op basis van de visuele toets wordt bepaald welke aspecten moeten worden nagerekend. Het bepalen van de belangrijkste berekeningen blijft een taak van de toetser.

Niveau 4. Volledig toetsen.

Getoetst wordt of de uitgangspunten van de aangeleverde stukken in de juiste vorm zijn en of van elkte toetsen aspect de uitgangspunten juist zijn. Van elk te toetsen aspect worden de uitkomsten gecontroleerd of nagerekend. Niveau 4 komt in de matrix alleen voor met betrekking tot het toepassen van gelijkwaardige oplossingen.

Er bestaat in het LTB geen toetsingsniveau 0. Dit niveau is alleen van toepassing voor aanvragen die gecertificeerd getoetst zijn op grond van BRL 5019 en waarvan de rapportage onderdeel uitmaakt van de aanvraag. Dit komt in de dagelijkse praktijk nauwelijks voor. Mocht dit echter een keer gebeuren dan betreft de toetsing uitsluitend een administratief gebeuren.

2.3 De toets.

Elke toets begint met toetsniveau 1 om vast te stellen of alle voor de inhoudelijke beoordeling noodzakelijke gegevens ook daadwerkelijk zijn ingediend en zo nodig aanvullende gegevens op te vragen. Hierbij ligt de focus op de gegevens die nodig zijn om het bouwplan adequaat te kunnen beoordelen. Geeft de matrix aan dat met toetsen op niveau 1 kan worden volstaan, dan gaat de toetser alleen verder als de stukken daartoe aanleiding geven. Hetzelfde geldt voor de andere toetsniveaus zoals aangegeven in de matrix. Vanaf toetsniveau 2 wordt beoordeeld of een uitkomst aannemelijk is.

Samengevat komt het op het volgende neer

Niveau 1: is er voldoende informatie over de uitgangspunten aangeleverd?

Niveau 2: kloppen de uitgangspunten en lijken de uitkomsten aannemelijk?

Niveau 3: controle van de belangrijkste onderdelen.

Niveau 4: alles wordt gecontroleerd.

Ondertekening

Het college van Lelystad,

Lelystad, 13 februari 2018